Mensenrechten-NGO’s als geweten van de mensheid? Reed Brody1 In deze bijdrage wil ik een beeld schetsen van de inspanningen die Human Rights Watch levert voor de internationale gerechtigheid. Wij doen dat door alles in het werk te stellen om de aansprakelijkheid van daders van misdaden tegen de mensheid juridisch af te dwingen. Aan de hand van een aantal voorbeelden wil ik laten zien hoe onze NGO in de praktijk werkt, maar ook hoeveel moeite het kost om – soms maar heel weinig of helemaal geen – succes te boeken. Ik begin met de zaak-Pinochet. Deze zaak was een signaal voor alle dictators over de hele wereld. De voorzitter van de rechtbank, Lord Hoffman, zorgde voor een historisch moment toen hij zijn beslissende stem uitbracht en oordeelde dat Pinochet geen immuniteit had. De zaak-Pinochet had ook een diepgaand effect op de manier waarop Human Rights Watch werkt in naam van de slachtoffers over de hele wereld. Zij gaf hoop aan de slachtoffers die – wettige – manieren begonnen te zoeken om hun ‘Pinochets’ voor de rechter te dagen. Als gevolg van haar betrokkenheid in de zaak-Pinochet, begon Human Rights Watch een actie in verband met internationale aansprakelijkheid. Samen met slachtoffers werd onderzocht hoe het precedent van de zaak-Pinochet in verschillende landen gebruikt kon worden om andere daders van gelijkaardige gruwelijkheden voor de rechtbank te brengen. Dat leidde tot de publicatie van een handleiding, die op de website van Human Rights Watch te vinden is: ‘The Pinochet Precedent. How Victims Can Pursue Human Rights Criminals Abroad’1 Wij hebben een kaart – die zelfs enigszins beroemd is geworden – waarop de plaatsen aangeduid zijn waar alle Idi Amins en alle andere voormalige dictators en folteraars die nog vrij rondlopen, zich ophouden. Het zal ongetwijfeld niet gemakkelijk zijn om ze voor de rechtbank te brengen. Zelfs vóór de zaak Pinochet behandeld werd, wisten we dat universele jurisdictie toestond, en in sommige zaken zelf eiste, dat staten daders van gruwelijke misdaden voor het gerecht brengen en dat immuniteit zeer beperkt is. Wat de zaak-Pinochet ons leerde was dat deze theorie ook in praktijk kan worden omgezet, op voorwaarde dat de juiste omstandigheden aanwezig zijn. In de zaak Pinochet was dat het geval: Groot-Brittannië had een Labour-regering en de publieke opinie in Spanje stond zeer positief tegenover de berechting van Pinochet. Hoe moeilijk het werk van Human Rights Watch is, mag blijken uit volgende gevallen. In augustus 1999 ging één van de belangrijke personen van Saddam Hoessein’s regime – een zekere Izzat Ibrahim Al-Duri, wiens handtekening staat op de bevelen om chemische wapens te gebruiken tegen de Koerden – naar Oostenrijk voor een medische behandeling. Een plaatselijk lid van de groene partij in Wenen legde een klacht neer tegen hem voor genocide en foltering. Human Rights Watch was onmiddellijk bij de zaak betrokken. Binnen de twee dagen had de Oostenrijkse regering Al-Duri echter uit het land gezet en was hij terug in Irak. De Oostenrijkse regering gaf in deze zaak voorrang aan haar relatie met Irak boven haar wettelijke verplichtingen. Twee maanden later ging Haile Mengistu Mariam, de voormalige dictator van Ethiopië, naar Zuid-Afrika, eveneens voor een medische behandeling. Als er een lijst zou bestaan van alle personen die onder zijn regime gedood werden, dan zou hij zeker de nummer één zijn van alle, nog levende dictators. De tijd dat hij in Ethiopië aan de macht 1
. Reed Brody is Advocacy Director van Human Rights Watch
1
was, is gekend als ‘de rode terreur’. Hij leeft nu in Zimbabwe, onder de bescherming van president Mugabe. Toen Mengistu naar Zuid-Afrika ging, waren we ervan overtuigd dat als er één land zou doen doen wat het hoort te doen, dat wel Zuid-Afrika zou zijn. Samen met een aantal Zuid-Afrikaanse mensenrechtenorganisaties hebben we snel een campagne op touw gezet om de Zuid-Afrikaanse regering ervan te overtuigen Mengistu te berechten. Dat was mogelijk zowel op basis van het principe van de universele jurisdictie als van de Zuid-Afrikaanse grondwet, die een aantal principes van internationaal recht bevat. Maar ook daar was de regering doof voor onze vraag. Waarschijnlijk had zij een overeenkomst met Mengistu gesloten nog voordat hij naar het land kwam. Of misschien was het een wederdienst omdat Mengistu de strijd tegen de apartheid had gesteund. De Zuid-Afrikanen hinderden en dwarsboomden ons zoveel mogelijk. Ze hadden het gedurende tien dagen over allerhande wettelijke regels en de elfde dag kwamen we te weten dat Megistu terug naar Zimbabwe was. Het was duidelijk dat we hem niet te pakken zouden krijgen. Een paar maanden later bevond een bekende Peruviaanse folteraar zich in de Verenigde Staten. We hebben de Amerikaanse regering onmiddellijk bewijzen voorgelegd van de folteringen waarvan men beweerde dat hij erbij betrokken was. Daar was het getuigenis bij van een verlamde vrouw, een slachtoffer van de folteringen dat nu in Zweden woont. De beklaagde werd aangehouden door het Ministerie van Justitie, maar het Ministerie van Buitenlandse Zaken kwam tussenbeide en heeft hem vrijgelaten. Ze gebruikten het zwakke excuus van de immuniteit, maar beslisten eigenlijk dat hun relatie met Alberto Fujimori en Vladimir Montesinos, die op dat moment regeerden in Peru, belangrijker was dan de wettelijke verplichtingen van de Verenigde Staten onder het Folterverdrag. Human Rights Watch begreep al snel dat haar acties zich evenzeer op het politieke als op het wettelijke en gerechtelijke vlak zouden moeten afspelen. Om een derde land te overtuigen om misdaden die elders plaatsvonden te vervolgen– zoals dat gebeurde in de zaak-Pinochet – moeten de plaatselijke politici, aanklagers en rechters bereid zijn om geld en tijd te investeren. Dat is een moeizaam proces. We stuiten vaak op scepticisme in het betrokken land. Telkens we het hebben over rechtsvervolging in België, zegt iedereen dat het Belgisch systeem niet eens gerechtigheid kan doen geschieden voor zijn eigen onderdanen. Hoe zou het dan de Rwandese problemen kunnen oplossen? Dat is een zeer normale en typische vraag. Daarom is het uitermate belangrijk om, voor het even welk wettelijk doel dat je tracht te bereiken, het terrein zo goed mogelijk voor te bereiden, zowel op het politieke als op gerechtelijke vlak. In de meeste gevallen vraag je tenslotte aan een gastland om recht te spreken in een zaak waarvan de feiten aan de andere kant van de wereld hebben plaats gevonden. Dat houdt in dat ook de getuigen, de slachtoffers, het bewijs en de daders zich aan de andere kant van de wereld bevinden. Je begint aan iets dat zeer moeilijk zal zijn en vreselijk veel geld zal kosten. Heel veel voormalige dictators zijn naar andere landen gevlucht. Ik vermeldde reeds Idi Amin, de voormalige heerser van Uganda. Toen we in de Commissie voor de Mensenrechten in Genève een publieke verklaring aflegden bestemd voor de regering van Saoedi-Arabie– waar Idi Amin sinds zijn afzetting leefde – kwam de ambassadeur achteraf naar me toe en zei: ‘U begrijpt de gastvrijheid van de Bedoeïnen niet. Wanneer wij iemand uitnodigen in onze tent, mogen we hem geen vragen stellen’. Later ben ik te weten gekomen dat dat niet waar is. Na drie dagen Bedoeïnse gastvrijheid mag je je gast vragen stellen of hem zelfs buiten gooien. Er zijn veel mensen waarover we het zouden kunnen hebben: de voormalige heersers van Haïti zoals Duvalier, die in Frankrijk zit of Raoul Cedras, die in Panama zit. Je hebt Milton Obote van Uganda, die verantwoordelijk is voor waarschijnlijk honderdduizenden 2
doden en momenteel in Zambia leeft of Alfredo Stroessner van Paraguay, die in Brazilië leeft. Het gaat in al deze gevallen om mensen die zich op zeer grote schaal schuldig gemaakt hebben aan allerlei misdaden en die vandaag als een vrij man leven, achter een schild van immuniteit. Ze kunnen dat, omdat er geen politieke wil is om dergelijke mensen voor het gerecht te dagen. Met dit alles in het achterhoofd, is Human Rights Watch – na de zaak-Pinochet – begonnen met het actieprogramma om rechtszaken aan te spannen tegen andere misdadigers. We hebben een strategie van graduele procesvoering aangenomen. Het was niet de bedoeling om elke mogelijke zaak in elk mogelijk land aanhangig te maken. We steunen natuurlijk veel inspanningen, maar we hebben een aantal richtlijnen opgesteld om te beslissen in welke zaken Human Rights Watch eigen middelen zal investeren. We hebben besloten om enkel te investeren in die zaken waar we, in het land waar de misdaden werden begaan, grote steun kregen van de niet-gouvernementele gemeenschap of van gelijkaardige organisaties. Dit heeft tot gevolg dat we niet naar Uganda zullen gaan om te proberen een rechtszaak te starten tegen Idi Amin, tenzij de NGO’s en de slachtoffers in Uganda dat belangrijk vinden. Vervolgens willen we zaken waarvan de dader zich reeds of waarschijnlijk in het land bevindt waar we hem willen laten berechten. Daarnaast willen we ook dat het bewijs tegen de persoon in kwestie voldoende sterk en toegankelijk is. Tot slot hebben we besloten om ons niet in te laten met zaken waar immuniteit er de oorzaak kan van zijn dat we de zaak verliezen. Het is de bedoeling om positieve precedenten te scheppen. Toen ik nog studeerde, kreeg ik les van één van de grootste Civil Law-juristen in de Verenigde Staten. Een volledig semester bestudeerden we hoe de Civil Law-beweging in de Verenigde Staten de segregatie – de scheiding van zwarten en blanken in het openbaar onderwijs – juridisch heeft aangevochten en het pleit gewonnen heeft. In de jaren 1800 oordeelde de Supreme Court in de Verenigde Staten dat het geen enkel probleem was om aparte scholen te hebben voor blanken en zwarten, zolang de scholen maar gelijkwaardig waren. Dat was in de praktijk natuurlijk nooit het geval. De Civil Law-juristen hadden besloten om de segragatiewet aan te pakken. Niet frontaal, maar door de meest duidelijke en onrechtvaardige zaak aan te pakken en daarna de tweede meest onrechtvaardige zaak. Uiteindelijk bleef er in 1954 niet veel meer over dan de vaststelling dat ‘segregatie’ in feite een synoniem is voor ongelijkheid. Human Rights Watch heeft doelbewust beslist om niet met de moeilijkste zaken te beginnen, maar eerder met gevallen zoals de zaak- Pinochet, omdat iedereen het erover eens was dat de man voor de rechtbank gebracht moest worden. Een ander uitgangspunt is dat, wanneer de idee om dictators te vervolgen onder de universele jurisdictie een universele idee wordt, het niet alleen Engelsen, Spanjaarden of Belgen mogen zijn die de Chilenen en Rwandezenvoor de rechtbank brengen. Er moet een mogelijkheid zijn voor de landen uit het Zuiden om processen te voeren tegen misdadigers uit het eigen halfrond, maar ook uit het Noorden. Het is in die context dat we beslist hebben om de zaak van de vroegere dictator van Tjaad, Hissein Habré, te starten. Het hoofd van de voornaamste Tjaadse mensenrechtenorganisatie had ons gecontacteerd en gezegd dat Habré tien keer meer mensen had vermoord dan Augusto Pinochet. Hissein Habré regeerde Tsjaad van 1982 tot 1990. Hij kreeg de steun van de Verenigde Staten – zoals zoveel mensen die we trachten te berechten – omdat zij hem beschouwden als een tegenmacht tegen Moammar Khadafi in Libië. Volgens een Tjaadse waarheidscommissie is Hissein Habré verantwoordelijk voor meer dan veertigduizend politieke moorden en voor systematische foltering. Toen Habré eindelijk verdrongen werd door zijn voormalig stafchef, ging hij in ballingschap in Senegal. Dat was voor ons bijzonder interessant omdat het een land uit het Zuiden de mogelijkheid gaf om universele jurisdictie uit te oefenen. Senegal is geen 3
Saoedi-Arabië of Congo. Het is een land dat er trots op is te behoren tot de avant-garde inzake internationaal recht en mensenrechten. Het is het allereerste land dat het Statuut van Rome heeft geratificeerd en zijn steun uitsprak voor het Internationaal Strafhof. Senegal heeft bovendien het Folterverdrag ondertekend. Het eerste wat we deden toen we erover begonnen te denken om een zaak tegen Habré te starten was naar de Senegalese wetgeving kijken. We zagen dus dat Senegal het Folterverdrag had geratificeerd. Dat verdrag houdt in dat een staat die het verdrag heeft geratificeerd, vermeende folteraars die zich op hun grondgebied bevinden ofwel moeten berechten ofwel moeten uitleveren. De Senegalese grondwet zegt bovendien dat verdragen, eens ze geratificeerd zijn, voorrang hebben op de nationale wetgeving. Toen Senegal aan het Foltercomité van de Verenigde Naties rapporteerde, zei het dat Senegal universele jurisdictie kan uitoefenen over folteraars, omdat het Folterverdrag volgens de grondwet rechtstreekse werking heeft. Habré bevond zich dus in een relatief progressief Afrikaans land dat hem zou kunnen vervolgen. Human Rights Watch heeft twee onderzoekteams naar Tjaad gezonden die bewijzen hebben verzameld en slachtoffers hebben ontmoet. Dit gebeurde allemaal in het geheim. Het is verrassend dat Hissein Habré er nooit is achter gekomen, want de onderzoekers gingen nogal onhandig te werk. Habré voerde een verdeel-en-heer politiek. Wanneer een pact dat hij had gesloten met een bepaalde etnische groep die hij in zijn regering had opgenomen, verbroken werd ging hij achter de hele clan aan. Bij drie verschillende gevallen voeder hij een etnische zuivering door. Habré werd verdrongen door zijn voormalige stafchef, iemand die – en dit is belangrijk – deel uitmaakte van het regime van Habré. De nieuwe president, Idriss Deby, richtte een waarheidscommissie op en beloofde gerechtigheid. Maar zoals voor zoveel andere heersers die gerechtigheid beloven als ze aan de macht komen, is gerechtigheid – eens zij de macht hebben – een mes dat aan twee kanten snijdt. Wie van plan is om autoritair te regeren, vindt het laten geschieden van gerechtigheid, ook al is ze voor de voorganger bedoeld, geen goed precedent voor zichzelf. Het gevolg was dat de Tjaadse slachtoffers die zich in 1990 georganiseerd hadden, gedwongen werden om onder te duiken. Onze mensen hebben hen ontmoet, we zijn beginnen samenwerken en tegelijk hebben we een juridisch team samengesteld in Senegal. We hadden ook beslist om de klacht in te dienen net voordat de Senegalese verkiezingscampagne zou beginnen, zodat de regerende partij haar niet onder de mat kon vegen. Het zou een zeer publieke zaak worden, net voordat de regering aan het volk verantwoording ging afleggen. We hebben klacht neergelegd met burgerlijke partijstelling, een klacht uitgaande van de slachtoffers. De dag daarvoor hadden we de Senegalese Minister van Justitie ontmoet die ons had verzekerd dat ze het rechtssysteem zijn werk zouden laten doen. De dag dat de klacht werd ingediend sprak onze advocaat met de Senegalese president, die verrast was dat een staatshoofd aangehouden kon worden. Dat was een fantastisch moment: een staatshoofd begon zich te realiseren dat staatshoofden kunnen worden aangehouden. We dienden klacht in bij de onderzoeksrechter in Dakar. Die man was naar mensenrechtenseminaries geweest en wist wat het Folterverdrag betekende. We hadden alle slachtoffers van heel Tjaad verzameld en twee dagen later, nadat we groen licht hadden gekregen van de aanklager, begon de rechter de getuigen te ondervragen. Op zich was dat al bijna een onvoorstelbaar gebeuren. De meeste getuigen waren slachtoffers van foltering, mensen die jaren in de gevangenis hadden gezeten, en opeens spraken ze met een rechter en vertelden ze hun verhaal over hoe ze gefolterd werden. Voor deze mensen was dat een machtige en belangrijke gebeurtenis. Tien dagen later werd Hissein Habré gearresteerd door de onderzoeksrechter. Hij kreeg huisarrest en werd beschuldigd van medeplichtigheid aan foltering en misdaden tegen de mensheid.
4
Toen begonnen de dingen verkeerd te lopen. Er waren verkiezingen in Senegal en de nieuwe president wilde niets te maken hebben met deze rechtszaak. De rechter die Hissein Habré in beschuldiging had gesteld werd van de zaak gehaald. Habré ging in hoger beroep. Zijn argument was dat, hoewel Senegal het Folterverdrag had geratificeerd en hoewel de grondwet zegt dat het verdrag directe werking heeft, de Senegalese rechtbanken niet bevoegd zijn om te oordelen over daden begaan buiten het grondgebied door niet-Senegalezen. Uiteindelijk hebben de rechtbanken deze argumentatie gevolgd. Waarschijnlijk had het te maken met verschillende factoren: met de veertien miljoen dollar die Habré had gestolen uit de Tjaadse schatkist, met de verwijdering van de onderzoeksrechter en met het feit dat de president op verschillende gelegenheden publiekelijk had verkondigd dat Senegaal Hissein Habré niet zou berechten ‘omdat het land er het geld niet voor heeft en het onze zaak niet is’. De president voegde eraan toe: ‘Ik ga het vuile werk van de Tjaadse bevolking niet opruimen. Als de Europeanen naar hier willen komen om Habré te berechten, dat ze dan naar hier komen en hem berechten!’. In wezen oordeelde het Senegalese Hof van Cassatie dat de algemene regel dat verdragen voorrang hebben op het nationaal recht niet toepasselijk was, omdat de zaak Habré een strafrechtelijke aangelegenheid betrof. Hun argument was dat het strafrecht ook bestaat om de beklaagde waarborgen te bieden en dat de wet moet worden nageleefd. Vanuit strafrechtelijk oogpunt bekeken, is het een verdedigbare redenering. Ze toont het belang aan van nationale wetgeving in dit tijdperk van internationale procesvoering. Honderd tweeëntwintig landen hebben het Folterverdrag geratificeerd, maar weinig landen hebben de regel dat foltering die buiten het grondgebied plaatsvond, vervolgd moet worden, ook omgezet in nationale wetgeving. De meeste rechters kijken naar de nationale wetgeving en niet naar het internationaal recht wanneer ze te maken krijgen met een dergelijke zaak. Wie heel sterk bij een zaak betrokken is, wordt er vaak door geobsedeerd en wil niet verliezen. Het inlevingsvermogen in het lot van de slachtoffers is enorm groot. Daarom zijn we beginnen zoeken naar andere manieren om Hissein Habré te berechten. Een mogelijkheid was België, omdat België een wet had over universele jurisdictie. De Belgische advocaten die we gecontacteerd hebben over de mogelijkheid om een zaak te starten tegen Hissein Habré vroegen of er Tjaadse slachtoffers in België woonden. Er is inderdaad een Tjaadse gemeenschap in België. Een aantal mensen die gefolterd zijn geweest of familie verloren hebben in Tjaad zijn nu Belg. Met hun enthousiaste medewerking hebben we de zaak in België aanhangig gemaakt. Hissein Habré werd op 1 december 1990 afgezet. Voor het geval België de regels van de verjaring zou toepassen – hoewel er voor die misdaden in theorie geen verjaring is – werd klacht neergelegd op 30 november 2000. In Senegal werd niemand op de hoogte gebracht, omdat de zaak daar nog steeds aanhangig was en we de druk op de Senegalese rechtbanken niet wilden verminderen. Tegen de onderzoeksrechter zegden we dat we in België klacht neerlegden om de verjaring tegen te houden, maar niet met de bedoeling om al werkelijk iets te ondernemen. We hebben er ook heel goed op gelet dat het dezelfde organisatie van slachtoffers was, maar telkens andere personen, zodat niemand kon zeggen dat we het ‘electa una via’-principe schonden of dat we terzelfdertijd verschillende manieren van rechtsherstel toepasten. Zelfs nadat we verloren hadden in Senegal hebben we dat stilgehouden omdat we niet wilden dat Hissein Habré wist wat we aan het doen waren. Het nieuws is toch uitgelekt. Een maand nadat het Senegalese Hooggerechtshof zich over de zaak had uitgesproken, werd duidelijk wat de Senegalese president van plan was. In een radiotoespraak vroeg hij Hissein Habré om het land te verlaten. Hij wilde hem niet in Senegal berechten, maar hij wilde ook niet dat hij in Senegal bleef. Het was in zekere zin een enorme erkenning dat we Habré tenminste persona non grata hadden gemaakt. Hij 5
is een misdadiger tegen de mensheid die voor een rechtbank dient te worden gebracht. We waren bang dat Hissein Habré naar Saoedi-Arabië, Zimbabwe of een gelijkaardige plaats zou gaan. Op dat moment gebeurde er iets dat een keerpunt in deze zaak zou worden. De slachtoffers, die in Tjaad geen succes hadden gehad, brachten in Genève een zaak tegen Senegal voor het Foltercomité van de Verenigde Naties, dat toeziet op de naleving van het Folterverdrag. Senegal is één van de veertig landen die de mogelijkheid van individuele klachten aanvaard heeft. De slachtoffers beweerden dat Senegal onder het Folterverdrag verplicht was om Habré ofwel te berechten ofwel uit te leveren. Ze vroegen het Comité om voorlopige maatregelen te nemen en die hebben ze ook gekregen. Het comité heeft de Senegalese regering verzocht ervoor te zorgen dat Habré het land niet kon verlaten. De Senegalese regering heeft overeenkomstig het verzoek gehandeld. De president heeft ons openlijk en herhaaldelijk verklaard dat hij Hissein Habré vasthield. Hij had niets liever gewild dan van hem verlost te zijn, maar zag in dat hij in zekere zin in de val was gelokt en geen andere mogelijkheid had. In Tjaad hebben we bewijzen verzameld. In 2001 vonden we een schat aan documenten die tot op kniehoogte verspreid lagen op de stoffige vloer van Habré’s verlaten politieke politiehoofdkwartier in N’Djamena. De documenten bevatten nauwkeurige gedetailleerde rekeningen van Habré’s regime, inclusief dagelijkse lijsten van omgekomen gevangenen. Van de Tjaadse regering kregen we toegang tot deze documenten. Met de hulp van de mensen die de databank maakten voor de waarheidscommissies in Zuid-Afrika en Guatemala hebben wij ook alle documenten in een databank gestopt. We kunnen nu precies zeggen hoeveel personen er onder het regime van Habré in de gevangenis zaten, hoeveel leden van de etnische groep van de Hadjerai er in 1987 in de gevangenis beland zijn, hoeveel er zijn vrijgekomen en wat het sterftecijfer was in 1986. In dat jaar stierf er bijvoorbeeld elke week 10% van de politieke gevangenen. In februari 2001 ging de Belgische onderzoeksrechter die belast was met de zaak, naar Tjaad met een internationale rogatoire commissie. De regering verleende haar volle medewerking aan het onderzoek. Veel van Hissein Habré’s medeplichtigen maken deel uit van de Tjaadse regering, maar die staat onder grote druk in deze zaak. Een paar jaar geleden is er namelijk in het zuiden van Tjaad olie ontdekt en de internationale gemeenschap investeert honderden miljoenen dollar in een oliepijplijn, waardoor de Tjaadse regering uitermate gevoelig is voor internationale druk. De houding van de Tjaadse regering ten aanzien van Hissein Habré’s misdaden en ten aanzien van het onderzoek ernaar is een barometer aan de hand waarvan de Tjaadse regering wordt beoordeeld. Tjaad aanvaardde dat een Belgisch team, een onderzoeksrechter, de aanklager uit Brussel en verschillende politieofficieren naar daar gingen om een onderzoek in te stellen. Het was een op zijn minst opmerkelijke gerechtelijke expeditie. Tjaad is een land waar veel van de mensen die Hissein Habré omringden, nog steeds aanwezig zijn. Ze bewaken zelfs het justitiepaleis en ze staan aan het hoofd van veel van de veiligheidsdiensten. Dan komen er ineens zeven Belgen aan met camera’s, cassetterecorders, politiemateriaal en de Tjaadse regering geeft hun vrij spel. De Belgen gingen naar al de gevangenen; ze gingen met vroegere gevangenen de gevangenissen binnen. Deze mensen gingen voor het eerst in jaren terug naar hun cellen, dit keer in het gezelschap van een rechter en ze toonden hem hoe het eraan toeging. En al die tijd draaiden de camera’s. De leden van het onderzoeksteam gingen naar de massagraven en ze hebben de politiedocumenten doorgenomen die we verzameld hadden. Ze hebben Hissein Habré’s folteraars laten komen – sommigen zijn gekomen, anderen niet – en ze hebben ze geconfronteerd met de slachtoffers. De Tjaadse politici kregen een schok toen ze zich realiseerderen dat datgene wat veel Tjaadse burgers voor luchtkastelen van de slachtoffers en van de NGO’s hielden – zeker nadat de zaak in Dakar was verloren – 6
ineens werkelijkheid was geworden. Er waren mensen, Habré’s medeplichtigen, die uit schrik het land hadden verlaten voordat de rechter in Tjaad aankwam. De rechter nam een hele hoop documenten mee terug en in Tjaad had men het gevoel dat er werkelijk iets was gebeurd. Net zoals de arrestatie van Pinochet in Groot-Brittannië voor gevolg had dat de Chilenen ineens tot het overweldigend besef kwamen dat de man die zij ongenaakbaar achtten, toch kwetsbaar was, had de inbeschuldigingstelling van Habré een directe impact in Tjaad. Tjaad is natuurlijk niet Chili – het land is lang niet zo democratisch als Chili – maar de arrestatie van Hissein Habré in Senegal had een enorme impact op het land. Tjaad had de ene dictator na de andere gehad en kende geen traditie van gerechtigheid. De zaak tegen Habré opende nieuwe wegen naar gerechtigheid. En dat was precies onze bedoeling. Toen de slachtoffers en de NGO’s terugkwamen uit Senegal, was het alsof ze zijn scalp mee hadden. Ze hadden iets gedaan wat niemand voor mogelijk had gehouden. Ineens was de voormalige dictator aangehouden. De NGO’s stegen in het aanzien van de Tjaadse maatschappij. Een paar maanden later ontmoette de president de slachtoffers en beloofde hen te helpen. De slachtoffers waren genoeg aangemoedigd en ze begonnen in Tjaad klacht in te dienen tegen degenen die nog steeds in het land waren. Dat bleek veel moeilijker en heel gevaarlijk. De advocaat van de slachtoffers werd bijna vermoord. Een politie-eenheid onder leiding van een vroegere handlanger van Hissein Habré – tegen wie ze klacht had ingediend – gooide een granaat naar haar waarbij ze verwondingen heeft opgelopen die ze de rest van haar leven zal meedragen. De slachtoffers waarmee we samenwerken worden voortdurend lastig gevallen. Maar toen de Belgische rechter kwam, raakte iedereen nog meer bij de zaak betrokken. De Tjaadse rechter die bevoegd was voor het behandelen van de klachten, begon écht te werken. Hij had gezien hoe de Belgische rechter te werk was gegaan. Eén van de belangrijkste dingen die de Belgische rechter had gedaan, was dat hij geweigerd had een colaflesje aan te nemen. Het is dat beeld van een gerecht dat niet corrupt is en een rechter die voor zijn eigen cola moet betalen, dat belangrijk is. In Tjaad betekende het echt iets. In ieder geval, de zaak Habré is nu in België aanhangig. Ik twijfel er niet aan dat, als er geen vijftig andere klachten waren neergelegd in België, Hissein Habré nu ergens in een Belgische gevangenis zat of ergens zijn proces afwachtte. Helaas heeft men op een zeer onvoorzichtige manier gebruik gemaakt van de Belgische wet op de universele jurisdictie. Veel mensen hadden het gevoel dat ze eender wat konden doen. Er liepen klachten tegen misschien wel vijftien verschillende staatshoofden die door Belgische rechtbanken vervolgd dienden werden. Dat is iets – hoe groot onze verbeelding ook is – waaronder het diplomatiek verkeer in België zou bezwijken. Het is natuurlijk niet gemakkelijk om iemand die gefolterd werd, of wiens familie of groep werd afgeslacht ervan de overtuigen dat hij beter wacht met het indienen van zijn klacht tot de kansen op succes voldoende groot zijn. Wij moeten een slachtoffer dan uitleggen dat we al een aantal zaken aanhangig hebben gemaakt en dat we proberen om het internationaal recht progressief vooruit te helpen. Wij zeggen hem dat wij hopen dat het zich binnen tien of vijftien jaar op zo’n punt bevindt dat het de gruwelijkheden kan behandelen die hem zijn aangedaan. Of we moeten zeggen dat het geen zin heeft een klacht in te dienen tegen een staatshoofd dat nog aan de macht is, want dat is een op voorhand verloren zaak. Misschien zal het internationaal recht over tien jaar zover gevorderd zijn dat het dan wel kan. Dat betekent echter ook dat iemand die een onmenselijk leed is aangedaan strategische overwegingen moeten laten voorgaan op zijn roep op gerechtigheid.
7
Door de lawine van zaken waarmee België overspoeld werd, verwachtten wij dat de politieke steun voor de wet op de universele jurisdictie zou afbrokkelen. Wat er echter eerst is gebeurd, is dat het Internationaal Gerechtshof in de zaak Yerodia de wet afwees. Dat was ook het geval met verschillende Belgische hoven van beroep, die de wet een andere interpretatie gaven. De rechters knappen in feit het vuile werk op. Misschien worden politieke beslissingen voorgesteld worden gerechtelijke beslissingen. De herinterpretatie van de wet van 1993 en 1999 vereist dat de beklaagden zich op het Belgisch grondgebied bevinden, terwijl iedereen er de voorbije zes jaar stellig van overtuigd was dat de wet het tegenovergestelde bedoelde. Al onmiddellijk nadat de eerste uitspraken gevallen waren, hebben Human Rights Watch, Amnesty International, de Internationale Federatie voor de Mensenrechten, de Belgische Liga voor de Mensenrechten, advocaten en professoren een coalitie gevormd om de Belgische wet terug zijn oorspronkelijke bedoeling te geven. We hebben geprobeerd om de Belgische politici te doen inzien dat ze met mensenlevens aan het spelen zijn. België had een wet en gedurende zes jaar geloofde iedereen dat je hier zaken kon aanhangig maken. Er waren rechters die de wereld rondtrokken en erin geloofden. Human Rights Watch heeft zich enorm ingespannen: er waren verzoeken tot uitleveringen gedaan omdat we erin geloofden, we hebben Pinochet aangeklaagd omdat we erin geloofden, we hebben ervoor geijverd dat er een rechter naar Tjaad gezonden werd, omdat we in onze zaak geloofden. Toen de onderzoeksrechter aankwam bij het Tjaadse justitiepaleis, waren er slachtoffers die naar hem kwamen kijken, die voor de mensen zijn gaan staan die hen hadden gefolterd en die nu het justitiepaleis bewaken, omdat ze erin geloofden. Het is alsof we een reddingsboei naar mensen hebben uitgegooid die er zich aan vastklampen, maar we kunnen de reddingsboei niet optrekken. Deze mensen, zoals de Tjaadse rechter waarover ik het had, hebben zichzelf bloot gesteld. Sommigen hebben het bijna met hun leven moeten bekopen. De Belgische geschiedenis in Afrika is niet altijd even voorbeeldig. Maar wanneer je op verschillende plaatsen in Tjaad over België begint, herinneren veel mensen zich die eerlijke rechter en zijn team. Voor die mensen is België een lichtend voorbeeld van gerechtigheid. Het zou onverantwoord zijn om nu te zeggen dat de wet niet die strekking had. Samen met de Tjaadse slachtoffers zal ik een ontmoeting hebben met ministers en met de parlementaire fracties om hun te tonen dat het om échte mensen gaat die het slachtoffer zijn geweest van misbruiken en dat België een belangrijke rol te spelen heeft. We begrijpen dat België zelf niet elk staatshoofd kan vervolgen en al het slechte in de wereld kan rechtzetten, maar België kan er wel toe bijdragen. Het heeft dat getoond met de zaak van de ‘vier van Butare’ en het kan nog bijdragen leveren in andere, gelijkaardige zaken. 1
. http://www.hrw.org/campaigns/chile98/precedent.htm
8