Santiago! Santiago de Compostella!
6 april 2010 tm 1 mei 2010 (deel 1) Hans van de Pieterman
Santiago! Santiago de Compostella! 6 april 2010 tm 1 mei 2010 (deel 1)
Op weg naar Santiago de Compostella hield ik dagelijks een boekje bij. Voor mijn familie thuis, maar eveneens als ondersteuning van mijn eigen herinneringen. Alle dagen en behoorlijk consequent. Het is een mix van verslagen, aantekeningen, notities, etc. geworden, die onderweg of aan het eind van de dag werden genoteerd. Deze vindt u in deze bundel. Precies zoals opgeschreven, vol stijlfouten, taalfouten, schrijffouten en typefouten. Soms incompleet, soms veel te breedvoerig. En zonder dat ik daar achteraf in ben gaan verbeteren. Ik ken mezelf: daar zou ik maanden mee bezig blijven. En zo lang wil ik jullie niet laten wachten. En natuurlijk heb ik een deel van de foto’s die ik onderweg maakte eraan toegevoegd.. Hans van de Pieterman, mei 2010. Eerder verschenen in dezelfde serie: Richting Santiago de Compostella - 21 mei 2006 tm 12 juni 2006 Richting Santiago de Compostella - 8 mei 2007 tm 22 mei 2007 Richting Santiago de Compostella - 19 mei 2008 tm 2 juni 2008 Richting Santiago de Compostella - 1 juni 2009 tm 20 juni 2009
Voorwoord Het voelde eigenlijk een beetje gek, om zo kort na Pasen te vertrekken voor mijn pelgrimage naar Santiago de Compostella. Maar kort geleden zag ik het schilderij “de Kruisdraging” van Pieter Brueghel II, of in ieder geval uit zijn werkplaats. Hierop staat Jezus afgebeeld, terwijl hij het kruis naar Golgotha sleept. Alles is gedetailleerd weergegeven; gefotografeerd bijna. Daardoor valt het misschien wel extra op, dat de kruisweg is gesitueerd in een Hollands of Vlaams dorp, kompleet met hele boerenbedrijf, van de hoefsmid tot de dakdekker en de ganzenhoedster. Toch voelt alles op het schilderij heel erg echt. Alsof Pasen echt in onze landstreek plaatsvond. Ook viel mij op dat één van de toeschouwers een echte Santiago-pelgrim is, kompleet met mantel, hoed, staf, schelp en kalebas. Kennelijk staat hij klaar om te vertrekken. Vertrekken? Op Pasen? Jacobus werd pas dertig jaar later martelaar en in Spanje werd zijn graf “op wonderlijke wijze” pas 800 jaar later ontdekt. En de pelgrimstroom kwam pas in de middeleeuwen op gang. Klopt de timing niet? Of wil Brueghel ons iets laten zien:
4
Pasen is niet aan plaats of tijd gebonden: kennelijk is Pasen van alle tijden en van overal. Het is dus kennelijk helemaal niet gek om meteen na Pasen te vertrekken naar Santiago de Compostella, net als de pelgrim op het schilderij. Dus neem ik op 6 april, ’s middags om drie uur, voor station Schiphol, afscheid van Marianne. We zullen elkaar missen, maar nu begint voor mij deel vijf van het grote avontuur: Te voet van IJmuiden naar Santiago de Compostella!
Werkplaats Pieter Brueghel II, (1564/65-1637-1638) Kruisdraging (detail) Olieverf op paneel, ca. 1605 Op dit grote paneel is te zien hoe Christus het kruis draagt naar de berg Golgotha, waar hij zal worden gekruisigd. Brueghel plaatste dit Bijbelse verhaal in een eigentijdse omgeving: Christus wordt omgeven door mensen in 16eeeuwse kleding uit een laat middeleeuwse stad. 5
Logroño, dinsdag 6 april 2010 Tijd om te leven Ons leven is geen treinreis waarbij we voor onszelf de beste plaatsen kunnen reserveren. Ons leven is geen snelweg, waarop we voortdurend onszelf inhalen om uiteindelijk allemaal in de file voor het ziekenhuis te staan. Ons leven is ook geen vliegreis, omdat we geen recht op onze plaats hebben. Ons leven zou een lange wandeling mogen zijn… soms met blaren, soms met een lied op de lippen, soms in regen en storm, soms met een rustplaats in de zon. Want de wandeling te voet geeft ons echt tijd om te leven, tijd om echt te leven. Dinsdag, zes april, de dag na Pasen, om drie uur zette Marianne me af op Schiphol. En na het afscheid ging zij terug naar IJmuiden, en ik daalde af naar het treinstation, dat onder de aankomst- en vertrekhal ligt. De Thalys vertrok precies op tijd: 15u41. Ik had een rustig plaatsje. Om mij heen zaten wat mensen, die zo te zien voor hun werk naar Parijs reisden, of daarvoor juist in Amsterdam waren. Zij werken fanatiek door op hun laptops, ik lees mijn boek. Het laatste echte boek, voorlopig. Boeken zijn wat te zwaar om in mijn rugzak mee te nemen. De Thalys moet op veel stuk6
De Thalys op Gare du Nord
ken in Nederland en België nog langzaam rijden. We waren dan ook een half uur te laat in Brussel. Daar werd ik een beetje nerveus van, want zoveel tijd heb ik niet, om in Parijs over te stappen. Maar na de broodjes en de koffie komen we in Parijs aan met maar tien minuten vertraging, dankzij nachtelijk Vitoria de franse stukken waar met hoge snelheid gereden mag worden. En een metrokaartje had de treinsteward al voor me geregeld. Op het perron spreekt een fransman mij aan. “Gaat u echt naar St. Jacques?” vraagt hij mij. Hij begint mij meteen te vertellen over zijn wandelavonturen en –plannen. Als ik tegen hem zeg, dat ik niet veel tijd heb, dat ik op tijd op Gare d’Austerlitz moet zijn, loopt hij met me mee, en reist zelfs een stukje met me mee per Metro, om wat meer tijd te hebben voor zijn verhalen en vragen. Ik ben in ieder geval snel en zonder zoeken op station Austerlitz, waar mijn TGV vertrekt. Die trein is bijna leeg en rustig, tot Bordeaux. Daar stapt een grote Spaanse familie in, die erg lawaaiig is, terwijl de andere passagiers hun best doen een paar uur te slapen. Ik hoef er geluk7
kig niets van te zeggen. Een fransman is mij voor. De kinderen vertrekken daarop met hun spelletjes naar de restauratiewagen. Ze komen daarna wel iedere tien minuten terug om wat te vragen of te zeggen. En met die “piep-boempiep”-deur komt er dus van slapen niet veel terecht. Om 04u10 stap ik uit op station Vitoria, dat door de Basken “Gasteiz” genoemd wordt. Ik vraag de weg aan een bewaker van het stationsgebouw. Samen kijken we op de grote plattegrond in de hal en even later ben ik op weg door de nachtelijke stad. Een politieauto stopt naast me en een agent vraagt wat ik hier doe. Ik leg uit dat ik uit de trein kom en nu op weg ben naar het “estación de autobuses”. Hij begrijpt mij, maar gelooft hij mij ook? Tijdens mijn wandeling naar het busstation is de politieauto mij nog drie keer langzaam voorbijgereden. Achterdochtig? De bus ging om 7u00. Lang wachten dus. Eerst buiten, en toen de deur om kwart voor zes open ging, in het stationsgebouw. De busrit duurt twee uur. Via de snelweg en een paar keer een dorpje in. Daar stappen dan wat mensen in of uit, waarna de bus op een kruising keert en weer terug naar de snelweg gaat. Om 9u00 stap ik uit in Logroño. Daar zoek ik eerst het punt op, waar ik vorig jaar de route verliet en naar huis ging. De route in Logroño 8
Navarrete, woensdag 7 april 2010 15 kilometer In dezelfde bar, waar ik vorig jaar van een stel meewandelaars afscheid nam om naar huis te gaan, begin ik deze dag met een ontbijt. Een grote kop koffie en een broodje met ei, ham en kaas. Zo’n broodje, in het Spaans een “bocadillo”, heeft de grote van een half stokbrood en is stevig belegd. Dat moet genoeg zijn om vandaag nog een heel eind op te lopen! De bar ligt tegenover de kathedraal van Logroño. Daar ga ik dus even kijken. En het plein met het mozaïek, waarop opvallende punten van de camino, de route naar Santiago, zijn afgebeeld. Verderop kom ik nog langs de Jacobsbron en de kerk van Santiago, die versierd is met twee Jacobusbeelden: het ene beeld laat hem zien in de gedaante van een pelgrim, het andere in die van de matamoros, de morendoder. Volgens de legende zou hij tijdens de slag van Clavijo, ten zuiden van Logroño, in 844 het christelijke leger te hulp zijn geschoten en eigenhandig de moren hebben verslagen.
Plaza Mercado, Logroño 9
Na nog een paar drukke straten en mooie pleinen te hebben gepasseerd, en natuurlijk de onvermijdelijke buitenwijken, kom ik op een breed pad dat door agrarisch gebied naar de “Embalse de la Grajera”, een stuwmeer, dat behalve voor irrigatie, ook voor recreatie dient. Ondanks het weer -het is koud en regen dreigt – zijn er heel wat vissers op de stuwdam. De weg maakt een wijde bocht om het meer. Daarna komt de eerste klim van deze tocht: 584 meter. Van het “Hospital de Don Juan de Acre”, gesticht door de Johannieters in 1185, is alleen nog een ruïne over. Daar wandel ik langs en dan Navarrete al bereikt. De albergue, een overnachtingplaats voor pelgrims, is één van de eerste gebouwen van de stad. Ook al is het pas half
Embalse de la Grajera 10
twee, ik vind het genoeg voor vandaag. Vijftien kilometer is misschien niet veel, maar dat ik vannacht in de trein niet echt geslapen heb, begin ik nu te voelen. De albergue is keurig, recent verbouwd. SlaapHospital de Don Juan de Acre zaaltjes van 8 bedden, ieder zaaltje met douches en toiletten. Dus douchen en kleren wassen. Dat zal de routine van de komende middagen worden. Daarna zet ik een stukje tekst in mijn blog, sms naar Marianne en schrijf in mijn dagboek. Dan ga ik even liggen, de ogen dicht. Om 17u00 ga ik naar de winkel, de enige in het dorp, voor wat etenswaar voor onderweg. Ik help de Koreaanse, die een van de andere bedden in mijn slaapzaaltje toegewezen heeft gekregen, de winkel door. Zij spreekt geen Spaans en nauwelijks Engels. Dan kom ik mijn andere kamergenoot tegen,
Albergue met oude zuilengalerij 11
Navarrete
Wilfried uit Hamburg. We besluiten samen ergens te gaan eten. We vinden een restaurantje, dat dagmenu’s aanbiedt. Als we net aan tafel zitten komt de Koreaanse binnen. Ze wil aan een ander tafeltje gaan zitten, maar ik stel haar voor bij ons te komen zitten. Ook de duitser die even later binnenkomt, komt zo bij ons aan tafel terecht. En een Nederlandse echtpaar schuift aan, maar zij blijken achteraf “gewone toeristen” te zijn; geen pelgrims dus. Kim Soo Song, de Koreaanse, blijkt maar tien woorden Engels te spreken. Dat maakt een gesprek wel erg beperkt. Maar met de anderen wordt het een gezellige maaltijd. Later zegt Wilfried dat ook hij het leuk vond, zo met z’n allen te eten, maar hij was verbaasd, dat ik gewoon anderen uitnodigde om bij ons aan tafel te komen zitten. Zijn duitsers toch iets vormelijker dan wij? 12
handwerk in Navarrete
Azofra, donderdag 8 april 2010 23 kilometer, 38 km totaal Goed geslapen heb ik vannacht. Om 7u00 ben ik opgestaan. Vroeger opstaan heeft geen zin. Het is dan toch nog donker. Er was een aantal restaurantjes die Steenmannetjes: door pelgrims gestapelde keien een ontbijt aanboden, vanaf 7u30. Maar ze waren nog gesloten. Gelukkig had ik gisteren wat cakejes en yoghurt gekocht. Daarmee heb ik ontbeten na een uurtje lopen, toen ik het niet meer zo koud had. Want de thermometer stond op 2º C bij de apotheek in de hoofdstraat. Maar na mijn geïmproviseerde ontbijt is het eigenlijk wel lekker loopweer vandaag. Af en toe de zon, om de noordenwind wat minder koud te maken. Warm in de zon de berg op en dan boven in de wind weer afkoelen. En soms moest ik flink omhoog. De Alto de San Ánton en daarna de hogere, de 670 meter metende Poyo de Roldán. uit de Codex Calixtinus: De held Roeland (Roldán) gooide vanaf deze berg met een rotsblok de poort van het kasteel van de kwaadaardige reus Ferragut stuk, zodat de vele gevangenen konden ontsnappen.
bovenop de Poyo de Roldán
13
Maar de paden waren over het algemeen goed. Slechts kleine stukjes met grote stenen, grind en klei, de rest half verhard en asfalt. En de uitzichten waren prachtig, met steeds besneeuwde bergtoppen aan de horizon. Sneeuw die volgens de Spanjaarden in deze tijd van het jaar al lang weg had moeten zijn. Dan loop ik Nájera binnen. Een stadje met een bijzondere ontstaansgeschiedenis. In 1052 was koning García el de Nájera Santa María La Real, Nájera op valkenjacht. Een valk vloog een patrijs na, die een grot binnenvluchtte. De koning volgde. Hij vond de beide vogels vreedzaam aan de voet van een Mariabeeld. Na dit wonder stichtte de koning hier een klooster, Santa María el Real. De kerk staat er nog steeds, voor de grot van de valk en de patrijs, waar nog steeds een madonnabeeld staat. De naam van dit stadje duikt in de middeleeuwen weer op: De Slag bij Nájera werd geleverd op 3 april 1367 tussen FrancoCastili-aanse troepen en Engelsen, die zich bemoeid hadden met de Castiliaanse burgeroorlog. 1367, Slag bij Nájera 14
Gedicht op een muur in Nájera Polvo, barro, sol y lluvia es el Camino de Santiago Millares da peregrinos y más de un millar de años. Peregrino ¿ quien te llama ? ¿que fuerza oculta te atrae? Ni el camino de las estrellas ni las grandes catedrales. Ni es la bravura Navarra ni el vin de los Riojanos ni los mariscos gallegos ni los campos castellanos. Peregrino, ¿quien te llama ? ¿Que fuerza oculta te atrae ? Ni las gentes del camino ni las costumbres rurales, Ni es la historia y la cultura ni el gallo de la Calzada ni el palacio de Gaudí ni el castlllo Ponferrada.
Stof, slijk zon en regen dat is de weg naar Santiago. Duizenden pelgrims en dat meer dan duizend jaar. Pelgrim, wie roept je? Welke geheime kracht trekt je? Het is niet het veld van de sterren en ook niet de grote kathedralen. Niet de woestheid van Navarra en niet de wijn van de Rioja. Niet de schelpdieren van Galicië en ook niet de velden van Castilië. Pelgrim, wie roept je? Welke geheime kracht trekt je? Niet de mensen onderweg noch de tradities van de streek.
Todo lo veo al pasar y es un gozo verlo todo mas la voz que a mi me llama lo siento mucho mas hondo.
Niet de geschiedenis en cultuur, noch de haan van Santo Domingo. Niet het paleis van Gaudi ook niet het kasteel van Ponferrada.
La fuerza que a mi me empuja la fuerza que a mi me strae no se explicarla ni yo solo el de arriba lo sabe.
Dat zie ik in het voorbijgaan en het te zien is voldoende, maar de stem die me roept voel ik veel dieper in mij. De kracht die me voorwaarts drijft de kracht die aan me trekt kan ook ik niet verklaren Dat kan alleen Hij daarboven! Eugenio Garibay Baños
15
Volgens mijn boekje was Nájera het aangegeven einde van deze dagroute. Maar het was (te) snel bereikt. Dus na koffie en een heerlijk broodje, een bocadillo met dikke plakken warm varkensvlees en kaas, nog een stukje doorgelopen naar Azofra. Daar vond ik de gemeentelijke refugio. Splinternieuw met 2persoonskamers met douche en toilet op de gang. Er was een wasmachine en zelfs een internetverbinding. En dat laatste is maar goed ook, want gsm-ontvangst heb ik hier niet. De kamer deel ik met Wilfried, de duitse gepensioneerde bankdirecteur, waarmee ik gisteren al samen heb gegeten. Een vent met veel te vertellen. Misschien wel te veel. Maar dat geeft niet. Straks nog even naar barrestaurant Descanso de Peregrino, Pelgrimrust, waar een dagmenu wordt aangeboden. Wat zal ik nou weer te eten krijgen!
16
Azofra met de Iglesia Nuestra Señora de los Ángeles
Beladora, vrijdag 9 april 2010 41 kilometer, 79 km totaal
Vanmorgen vertrok ik om 7u00 uit de albergue van Azofra, na een minimaal broodje en een kop koffie, wat ze hier in Spanje een ontbijt noemen. Wilfried, mijn duitse kamergenoot liep met me mee, maar al gauw moest ik hem achterlaten. Je moet je eigen tempo lopen. Er zijn veel heuvels en aan de horizon veel besneeuwde bergtoppen, die hopelijk niet dichterbij komen. Het is zonder sneeuw al zo koud. Ik wilde dat ik die twee nordic-walking rotstokken niet bij me had, dan had ik alle twee mijn handen lekker warm in mijn zakken kunnen steken. Twee graden Celsius is niet genoeg! De route gaat door een heuvellandschap dat nog behoorlijk kaal is. Er zijn veel pas geploegde veldjes en alle druivenstruiken zijn kaal gesnoeid. De tocht is prima gemarkeerd. Zelfs op de plek waar een nieuw stuk snelweg wordt aangelegd en de route om allerlei bouwputten heen moet, kloppen de gele pijlen. Na een uurtje nog wat meegebrachte cakejes opgegeten en wat gedronken, als aanvulling op het ontbijt. En even zitten genieten van de zon, die boven de bergen te voorschijn kwam. 17
De grootste bezienswaardigheid van Santo Domingo de la Calzada is de kathedraal. De kerk heeft zijn roem in de eerste plaats te danken aan een element dat in geen enkele andere kerk te vinden is: een kippenhok. Het bevindt zich op een verhoging tegen de westelijke muur en biedt plaats aan een haan en een kip. Als de haan kraait wanneer men zich in de kathedraal bevindt, is dat een voorteken dat de pelgrimage voorspoedig zal verlopen. De oorsprong van dit opmerkelijke geloof is terug te voeren op een legende, die overigens ook op andere plaatsen bekend is. Volgens deze legende overnachtte een Duits pelgrimsgezin - een echtpaar en hun zoon - onderweg naar Santiago in een herberg in Santo Domingo. Daar probeerde het dienstmeisje van de waard om de zoon te verleiden. Omdat de jongeman niet op haar avances inging, verstopte het meisje als wraak een zilveren beker in zijn bepakking. Toen het gezin verder wilde reizen, sloeg ze alarm. De jongen werd als dief veroordeeld en opgehangen. Zijn ouders zetten hun pelgrimage naar Santiago voort en klaagden hun nood bij de apostel. Toen ze op de terugweg weer door Santo Domingo kwamen, zagen ze tot hun grote vreugde dat hun zoon nog leefde: de apostel had hem al die tijd ondersteund, zodat hij niet kon stikken. Nadat de jongeman was bevrijd, spoedde iemand zich naar de bisschop om hem van het wonder in kennis te stellen. Deze wilde juist beginnen aan zijn maaltijd, die bestond uit een gebraden haan en een kip. Hij hoorde het verhaal ongelovig aan en riep uit: “Dit beest hier zal nog eerder vleugels krijgen dan dat zoiets waar kan zijn.” En onmiddellijk kregen de haan en de kip vleugels; de haan kraaide, en de twee vogels vlogen van de borden op.
18
Om 11u30 was ik in Santo Domingo de la Calzada. Ik heb dan wel een keer op 750 meter hoogte gestaan. Vlak noemt mijn routebeschrijving dat stuk. De dalen tussen de heuvels hebben ze dan zeker even niet meegeteld. In Santo Domingo bezoek ik natuurlijk de “kippenkathedraal”, al zou het maar zijn, vanwege de beroemde legende daarover. Door de kathedraal van Santo Domingo de hoofdingang van de kathedraal stap ik in een glazen hok, 2x2 meter, dat van de rest van de kerk is afgesloten. Daar vanuit kan je de kerk inkijken en, vooral, het kippenhok zien! Via de zij-ingang kan je de rest van de kathedraal en het mausoleum van de heilige Dominicus bezoeken, maar alleen na het betalen van €5,00. Entreegeld voor een kerk? Toch maar niet. Ik heb dus alleen via het aquarium naar binnen gekeken. Het is nog vroeg, dus ik kies ervoor nog een stukje door te lopen. Maar eerst bestel ik in een bar een kop koffie en een bocadillo. Het is een echt Spaans barretje, compleet met oude mannen, die koffie en wijn drinken en een tv die aanstaat met het volume op maximum. Maar een sandwich hebben ze 19
niet. Het wordt tortilla de batatas, aardappelomelet met een mand stokbrood. En mijn koffiekopje wordt steeds spontaan opnieuw gevuld. Enigszins bol kom ik weer buiten, sjor mijn rugzak op zijn plaats en hervat de wandeling. De zon is tevoorschijn gekomen en het is warm geworden. Aanvankelijk moeizaam, vanwege de ruime lunch, maar na enige tijd liep ik toch wel weer lekker. Het is heuvelachtig, soms steil, en het wordt gestaag hoger. Op de hoogste stukken is de wind koud, maar dan volgt er wel weer een beschut dal. In Grañon is een albergue in de toren van de dorpskerk. Dat klinkt leuk maar het is pas 14u00, dus bedacht ik nog maar een klein stukje verder te gaan. albergue de Grañon Zo kwam ik in Redecilla del Camino. Samen met Jose, een postbode uit Brazilië, probeer ik een plaats in de albergue te krijgen. Daarvoor moet je in de ernaast gelegen bar zijn. Maar de vrouw daar deed zo ongeïnteresseerd, onvriendelijk eigenlijk, dat we besloten samen door te lopen naar het volgende dorp.
Castildelgado 20
In Castildelgado vonden we na enig zoeken de albergue, maar dat is nu een chocoladefabriek. Dus lopen we samen door naar Viloria del Rioja. Jose komt uit Brazilië, dus spreekt Portugees en hij kent twintig woorden Engels. Gelukkig lijken Portugees en Spaans op elkaar, dus mijn twintig woorden Spaans helpen ook een beetje. We hebben dus heel wat tijd nodig om met elkaar te praten. En tijd hebben we wel op deze manier. Viloria del Rioja is een veel te mooie naam voor dit dorp met twee boerderijen en een albergue met een bordje waarop staat “hoy cerrado” (vandaag gesloten). Dus kletsen en lopen we door. In Villamayor del Rio zien we van verre de gewassen sportkleren al aan de lijn wapperen bij de albergue. Die is dus níet gesloten. Maar we kunnen niet terecht want de hele tent is afgehuurd door één groep, zegt de beheerster. Dat schijnt vaker te gebeuren bij de kleinere, particuliere refugio’s. Zo kwamen we dan in Belorado. Een heel grote albergue, met bijbehorend restaurant en hotel. Voor €5,00 krijg ik een plek in een van de vele slaapzaaltjes met tien bedden. Eerst douchen en kleren wassen. En als die aan de lijn hangen heb ik tijd om Marianne te sms’en en mijn blog en mijn dagboek bij te werken. 21
Een Engelse dame rolt haar slaapzak uit op het stapelbed naast me. Ik heb haar vanmiddag al gezien met vier vriendinnen. Als ik vraag waar de anderen zijn vertelt ze dat ze zo moe waren dat ze besloten hadden in het hotel te overnachten. Maar de hotelkamers kosten €38, dat is €19 pp. Maar als je met zijn vijven bent … Ze hebben geloot wie er in de albergue, de slaapzaal moest overnachten. Engelse dámes! Tussen 7 en 9 uur serveert het restaurant een dagmenu. Een onvriendelijke Spaanse bedient. Ze bepaalt aan welk tafeltje je zitten “moet”. De tafels het dichtst bij de keuken worden het eerst gebruikt. Anders raakt ze in de war met de bestellingen en moet ze teveel lopen. Maar het eten is uitstekend. Eerst een ensalada mixta, dan een bord vol
22
“ternera”, dunne lapjes kalfsvleesvlees, met frites en een ijsje toe. Uiteraard staat er een fles Rioja bij. Ik eet samen met Jose. En met Felicitas, een Peruaanse, die in Wenen woont en dus prima Duits spreekt. Ze heeft daar een klein Peruaans restaurant. Spaans en Portugees lijken op elkaar, dus met Jose’s Portugees en een beetje Engels, Felicitas’ Spaans en duits, en mijn duits, Engels en een beetje Spaans wordt het een ingewikkeld, maar wel gezellig gesprek. Daarna is het vroeg bedtijd: 41 kilometer is véél.
Met Felicitas en Jose
23
Agés, zaterdag 10 april 2010 29 kilometer, 108 km totaal
koude toppen in de verte
Vanmorgen ben ik om 7u00 opgestaan. En voor 8u00 vertrok ik, na het ontbijt, dat niet veel voorstelde: een soort broodje met veel suiker en rozijnen, een kop koffie en een glas sinaasappelsap. Het was al licht, maar nog heel erg koud. Jose, afkomstig uit warm Brazilië, heeft alle kleren die hij bij zich heeft, aangetrokken. Bij Tosantes, na een uurtje stevig doorlopen, heb ik het niet meer zo koud. Een kleine omweg brengt me bij de merkwaardige kerk “Virgen de la Peña”, die half in de berg is uitgehakt. De zon komt te voorschijn. Ik ga daar even zitten om uit mijn voorraad het ontbijt nog wat aan te vullen. Twee roofvogels draaien rondjes boven de berg achter de hermitage. Gieren? Een duitse pel-
24
Virgen de la Peña
grim weet zeker dat het adelaars zijn. Ik vindt dat eigenlijk ook veel leuker. Als ik weer verder ga word ik snel warmer. Dat de weg voortdurend stijgt en daalt heeft daar ook mee te maken. Om een uur of tien, in Villambista is het koffietijd. Het zonnige terras van het kleine cafeetje zit al vol met pelgrims. Daarna begint het echte klimmen, langs steile, slechte paden. Puin of gruis, zand of klei, maar altijd met van die grote keien ertussen, zodat je steeds moet uitkijken, en je voeten steeds onder je weg willen kantelen.
paden vol gaten en stenen
Montes de Oca 25
1140 meter
We moeten de Montes de Oca over. Dat is ploeteren, voor een vlaklander zoals ik, maar ik hoor ik ook anderen hijgen en klagen. En zie ik ze zwoegen. We gaan omhoog naar 1050 meter, een stuk naar beneden en dan naar het hoogste punt voor vandaag, 1140 meter. Daar is alleen nog maar dennenbos met brede paden, brandgangen, die door bosbouwvoertuigen kapot gereden zijn. Dan gaat de weg langzaam omlaag totdat ik ineens in San Juan de Ortega sta. Er is alleen maar een klooster, een kerk, een pelgrimsherberg en een café. Dit is het aanbevolen eindpunt voor vandaag, volgens mijn routebeschrijving. Dus ik drink bij het café mijn “finishbiertje”en eet brood met dikke plakken morcilla. Een lokale lekkernij, een soort bloedworst met veel ui en paprika.
wachten voor de herberg 26
morcilla
San Juan de Ortega In de 11e en 12e eeuw vormden vooral de rivieren vormden vaak een enorme hindernis. Zonder bruggen moesten de pelgrims soms dagenlang omlopen om de tocht te voltooien. Ook nu nog zijn veel voorden na zware regenval niet doorwaadbaar en vroeger, toen er nog helemaal geen bruggen waren, moet het nog veel erger zijn geweest. In de 11e eeuw besloten twee monniken om dit probleem aan te pakken: Domingo de la Calzada (1019-1109) en Juan de Ortega (1080-1163). Later zijn ze allebei heilig verklaard. Juan de Ortega, die eerder had deelgenomen aan een kruistocht naar Jeruzalem, bouwde niet alleen de eerste bruggen van Logroño en Nájera, maar ook herbergen en hospitalen. Bovendien liet hij een pad over de Montes de Oca aanleggen. Dit bespaarde pelgrims een omweg van minstens drie dagen. Hij stichtte eveneens een gemeenschap van monniken, die door de paus werd erkend en steun kreeg van de koning. Het eerste klooster werd opgericht op de eenzame plek die nu zijn naam draagt: San Juan de Ortega. Na zijn dood werd hij bijgezet in de crypte van de door hem gestichte kloosterkerk. Zowel de kerk als de sarcofaag zijn nog te bezichtigen.
Het is druk in San Juan de Ortega. Pelgrims zitten te wachten tot de herberg open gaat. Maar er zijn ook veel toeristen. Wat doen die hier eigenlijk?. Misschien de mooie kerk? Verder is er niets. Als ik de kerk even bekeken heb besluit ik nog wat verder te gaan. Zo kom ik in Agés, een klein, maar wel een écht dorp, klem 27
Agés
in een smal dal tussen de uitlopers van de Montes de Oca. In 1900 nog 400 inwoners en nu nog maar 100. Maar wel drie pelgrimsherbergen. Ik kies de albergue die overnachtingen aanbiedt inclusief diner en ontbijt. Na het gebruikelijke corvee schrijf ik dit verslag en sms naar Marianne. Ik hoop dat het bericht aankomt, want er is maar af en toe voldoende gsm-bereik. De maaltijd wordt geserveerd in een zaaltje waar we met z’n negenen maar net in passen. Eerst een paella, dan tortilla de batatas (aardappelomelet) en een ijsje toe. Natuurlijk met wijn erbij. Ik eet met twee Canadezen. De ene reist de hele wereld af om voor de regering Canadese banken in het buitenland te controleren en de ander is beheerder van een natuurreservaat. Dat daar beren voorkomen kan je zien aan de littekens op zijn arm! We praten gezellig over de verschillen tussen het oude Europa en het jonge Canada.
28
Burgos, zondag 11 april 2010 25 kilometer, 133 km totaal
van Agés naar Atapuerca
De nacht was rumoerig en mijn bed stond vlak bij de deur. Telkens als die open of dicht ging kreeg ik een vlaag koude wind over me heen. Ik was dus lang wakker. Toen ik eindelijk sliep begonnen sommigen al weer te vertrekken. Belachelijk vroeg: half zes! Daarna slaap ik toch nog even en wordt om half acht wakker. Neem ik vanavond een echt hotel, met een echte, “ongestoorde” kamer? Na het ontbijt, een zelfbedieningsbuffetje met weinig keus, ga ik op weg. Het is dan al 8u15, en nog behoorlijk koud. Maar ik wordt al snel warm als het pad omhoog loopt, de “Sierra de Atapuerca” op. Toch weer naar 1080 meter. Halverwege de klim kom ik door Atapuerca. Hier werden in de middeleeuwen (1053) veldslagen geleverd Castilië en Navarra. Hoewel er geen echte overwinning was, werd hierna 29
Menhir van Atapuerca Castilië veel belangrijker en nam de macht van Navarra af. Een menhir herinnert aan deze gebeurtenis. Maar Atapuerca is bekender geworden door de “Homo Antecessor”, de prehistorische mens, wiens resten hier werden gevonden. Daarna weer naar 1080 meter. Eerst loopt de weg over het terrein van een grote, een beetje vieze boerderij. Maar het zal wel vruchtbare grond zijn hier. Er is in ieder geval voldoende water. Vooral op de weg! Verderop is de weg eigenlijk gewoon een stenige berghelling. Ploeteren en goed opletten dus. Rechts ligt een eindeloze grasveld en links het prikkeldraadhek van een militair terrein. Het is een saai gedeelte van de route, en zo te zien hebben heel wat van mijn voorgangers zich verveeld. Van stenen zijn allerlei vormen gelegd. Veel kruizen en pijlen, maar vooral bijzon-
Homo Antecessor In dalen van de westelijke hellingen van de Sierra de Atapuerco, in 800.000 jaar oude gesteentelagen, vonden archeologen menselijke beenderen – de oudste die ooit in Europa werden gevonden. Ze noemden dit mensentype Homo antecessor (mensvoorganger) Men vermoedt dat hij een schakel vormt tussen de Homo ergaster uit Afrika en de Europese Homo neanderthalensis en de Homo sapiens. 30
natte paden
der zijn de enorme cirkels. Daar moeten heel wat uren ingestoken zijn. Op het hoogste punt, het plateau van de Matagrande, is Burgos voor het eerst even zichtbaar, maar ook is te zien hoe ver het nog is. Het afdalen gaat gelukkig een stuk gemakkelijker. De weg is niet steil en redelijk goor. De zon schijnt en overal zingen vogels en bloeien bloemen. En hier, in de luwte van de bergrug waar ik net overheen gekomen ben, is het windstil. En zo bereik ik Villalval. Een dorp met veel verlaten en vervallen huizen. Zelfs de kerk is half ingestort. Daarna volgt Cardeñuela-Riopico. Een dorp dat er veel beter uitziet. Er is zelfs een bar met koffie en broodjes. Van de barman krijg ik een kleine penning aan een koordje met een afbeelding van
steencirkels
plateau van Matagande
31
Villalval
de heilige van de dorpskerk. Dat zal mij – volgens hem – zeker helpen onderweg. Na nog een groot militair terrein en daarna een lange weg langs het hoge hek van een vliegveld kom ik in Villafria de Burgos, ook een dorp van niets. Dan beginnen de eindeloze industrie- en buitenwijken. Ik maakte nog een kleine omweg, om een paar lelijke stukken te vermijden, maar ik kwam toch weer tussen de bedrijven en fabrieken. Je móet er gewoon doorheen. Om 13u30 ben ik in het centrum van Burgos. Ondanks plan van vanmorgen om een hotel te zoeken, neem ik toch maar een plaats in de gemeentelijke pelgrimsherberg. Die is splinternieuw, modern ingericht voorzien van muurtjes, waardoor de stapelbedden in de
32
Pelgrimsherberg in Burgos
de kathedraal
grote zalen toch een maximum aan privacy hebben. Daarbij voldoende, ruime en schone douches en toiletten. Pelgrimshotel zou een betere benaming zijn. Wat wil je nog meer, voor €3,00! Na de douche en het dagelijkse klerenwassen bel ik naar IJmuiden. Deze zondagmiddag is iedereen bij elkaar in het huis, waar Lucas en Renske gisteren naartoe zijn verhuisd. Volgens Lucas is alles klaar, maar er staan nog héél véél dozen, zegt Marianne. Met Jose, de Braziliaan ga ik de stad in. Eerst bezichtigen we de kathedraal. Die is bijzonder. Bijzonder groot, en voorzien van bijzonder veel goud. De muur achter het altaar lijkt meer op een adventskalender. Allemaal vergulde vakjes met in ieder vak een andere heilige. Overdaad schaadt? We komen de twee Canadezen weer tegen. Zij raden Jose aan 33
wat van dat goud mee te nemen. Het is bijna zeker gestolen in Zuid-Amerika, zeggen zij. Ook het bij de kathedraal behorende museum is mooi. Tegen betaling, natuurlijk, maar gratis op vertoon van een pelgrims-credentiaal. De stad is vol Spaanse families, die op deze zonnige zondagmiddag met mooi weer een rondje door het centrum maken. Vooral geliefd is de Paseo del Espolón, de beroemde boulevard langs de rivier, met lange rijen eeuwenoude platanen. Maar de bomen zijn nog kaal. En het Plaza del Cid, met het standbeeld van Rodrigo Diaz de Vivar (1043-1099), beter El Cid bekend als El Cid. Tegen zevenen gaan Jose en ik opnieuw op stap. Nu zoeken we een restaurant. Dat valt niet mee, want om deze tijd denken Spanjaarden hoogstens aan tapas. Eten doe je pas na negenen. We komen terecht in een eetzaaltje boven een ijssalon-pizzeria. Voor €9.00 bestellen we .soep, varkensvlees met frites en ijs toe. Toen we gingen zitten waren we de enigen, maar na enige tijd loopt het restaurant vol met vrouwen, die een kaartspel beginnen. Kaarten met afbeeldingen van bekers, zwaarden, munten en stokken. Een lokale vorm van bridge? De maaltijd smaakte prima, maar het was wel lawaaiig: 40 Spaanse kletskousen. 34
straatmuzikanten
Nadat we in de herberg zijn teruggekomen tref ik nog Sabine uit Wenen. Zij wil nog even de stad in, maar wil niet alleen. Het is nog vroeg, dus ik loop nog een rondje mee. Onder een oude poort treffen we een groep van vier violisten en een zangeres, die een prachtige concert van klassieke evergreens ten gehore brengen. Er zijn wel honderd toeschouwers, staande en zittend op de grond en op de richels in het oude metselwerk. Na een uurtje begint hun serie liederen opnieuw, dus laten wij wat achter in de open vioolkist en gaan naar de albergue terug. Je bent er al. Daarom, voel het plezier van elke stap en maak geen zorgen over dingen die je nog moet overwinnen. We hebben niets voor ons, dan een weg om af te leggen, elk moment met vreugde gedicht op de wand in de pelgrimsherberg
35
Hontanas, maandag 12 april 2010 30 kilometer, 163 km totaal
Isla
Het kostte vanmorgen minstens drie kwartier om Burgos uit te lopen. Eerst een stuk door het park langs de rivier (de Isla?) Mooi, verzorgd en veel beelden, zoals van Cervantes, de geestelijke vader van Don Quichote. Dan weer wijken vol armoedige huizen. Of prachtige nieuwbouw die niet af is of leeg te koop staat. Het gaat niet goed, met de Spaanse economie, dat is hier overduidelijk te
Cervantes
probleem-economie
zien. Dan verlaat ik de stad en kom terecht op onverharde weggetjes langs de helling van een lang dal. Kleine akkers en weiden liggen links Burgos uit via de poort
36
en rechts van het pad, en veel volkstuintjes, die een armoedige indruk maken. Vermoedelijk is er geen water, want ik kom iemand tegen met een kruiwagen met daarop een groot vat water en een man de een stuk of zes jerrycans op en aan zijn bromfiets heeft gehangen. Villalbilla de Burgos is het eerste plaatsje dat ik tegenkom. Het dorp is leeg. Is iedereen al aan het werk Villalbilla de Burgos in Burgos? Ik loop dus gewoon door. De route kruist een paar keer de N120, maar verder blijven het landwegen, zandwegen, waarover ik loop. Rustig, maar ook wel wat saai. Zandwegen naar Tardajos
Ook het volgende dorp, Tardajos is “leeg”. Dus ik vervolg de onverharde wegen. In Rabé de las Calzadas vindt ik een café. Koffietijd dus. De twee vrouwen aan het tafeltje naast me blijken uit Nederland te komen. We praten even, maar ze willen weer verder. Ik heb mijn koffie nog niet op, dus blijf zitten. Ik haal ze straks Koffietijd in Rabé de las Calzadas
37
wel weer in, dacht ik, maar ik heb ze niet teruggezien. (Ook later heb ik ze niet meer ontmoet.) Calzadas betekent ‘geplaveide wegen’. Die heb ik hier niet gezien. Het blijven onverharde wegen maar het gaat nu wel flink omhoog, omlaag en weer omhoog: La Diusa (910m) en El Roble (925m). En tenslotte weer over een steil pad naar beneden. Zwaar, maar wel mooie vergezichten.
In Hornillas del Camino zit ik bij de lunch een tijdje te dubben: hier blijven? Het is nog vroeg en wat doe ik dan de hele middag in dit gat? Nog maar even doorlopen dus. 38
Meseta!
De weg loopt geleidelijk omhoog en hier kom ik dan op de Meseta, de beruchte eindeloze hoogvlakte, waar de temperatuur ’s nachts laag is, maar overdag hoog kan oplopen omdat er geen enkele boom staat en er dus nergens schaduw te vinden is. Wandelgids “Spaanse jakobsroute: “Pelgrimsherberg Sambol (Arroyo de San Bol): zeer eenvoudige herberg met bron, zeer afgelegen, particulier initiatief, spirituele trekjes, meditatieruimte onder een koepel, gemeenschappelijke ruimte met fornuis, 10 bedden, maaltijden verzorgd door beheerders, maar zelf ingrediënten meebrengen. Er zijn géén toiletten en voor water is er alleen een bron. Apart! Voor een overnachting en maaltijd wordt een vrijwillige bijdrage gevraagd.” Het doet er niet toe of hier een oude traditie nieuw leven wordt ingeblazen of dat deze instelling weinig meer voorstelt dan een modieuze flirt met esoterisch pantheïsme - waar het om gaat is dat de vrijwilligers hulp bieden aan pelgrims en hun bijdrage leveren aan de bedevaart naar Santiago. 39
Als ik in San Bol vindt ik het eigenlijk wél genoeg. En er is een pelgrimshergberg, maar mijn routebeschrijving is daar niet erg lovend over. Dus ik ga door naar de volgende, twee uur lopen verder. Na alweer twee uur landwegen door niemandsland bereik ik, na een steile afdaling, in een smal dal, Hontanas. Daar vind ik een mooie particuliere herberg. Alles is wat klein, samengedrukt, maar mooi en schoon. Na de douche - daar was ik wel aan toe – bij een pilsje, lang gesproken met twee Canadezen. Dat was wel leuk. Mijn gezelschap bij de maaltijd bevalt mij minder. Ik zat aan tafel met twee bouwsels voor of door pelgrims?
Oostenrijkers en dat waren klagers. Zeurpieten. Niets was goed. Ook de pelgrim die op de nog vrije stoel aan ons tafeltje wilde komen zitten stond hen niet aan. Pas toen ik zei dat hij mijn vriend was, hielden hun bezwaren op. 40
Sabine wijst José een typisch europese japanse kers aan
Na de maaltijd heb ik nog een tijdje met “mijn vriend”, die ik nog nooit eerder gezien hand, zitten praten. Hij kwam uit Portugal. De Oostenrijkers zaten inmiddels tegen elkaar over alles te klagen en te zeuren. Ook tegen mij. Dus ik ben nog een rondje door het dorp gaan wandelen. Sabine en José, waar ik gisteren in Burgos ook al mee op stap geweest was, gingen mee. Maar het hele dorp hadden we in tien minuten twee keer doorkruist, dus gin-
gen we terug naar de herberg. Daar heb ik nog even gesproken met een Nederlandse, die net was aangekomen, en toen? De slaapzak! Hontanas
41
Frómista, dinsdag 13 april 35 kilometer, 198 km totaal
Colegiata de Nuestra Senora del Manzano de Castrojeriz
Vanmorgen begon ik met het idee, na de zware tocht van gisteren, niet al te ver te gaan. Dus wilde ik de dag wat later dan gewoonlijk laten beginnen: geen wekker. Maar om half zeven uur was ik toch wakker. Het ontbijt aan de bar van de albergue kostte maar 2 euro. Het stelde dan ook niets voor. Een croissant en een kop koffie. Dus kocht ik er maar een stuk cake en een bakje yoghurt bij. En dus vertrok ik toch nog vroeg.
De rivier, onderin het dal “Arroyo de Garbanzuelo” stroomt natuurlijk ongeveer vlak, maar het pad langs de helling niet. Soms lopen José en ik op het rivierniveau en dan weer langs de bovenkant van de helling. En daar tussenin zit dan flink klimmen of dalen. Dit is de eerste rivier die ik in westelijke richting zie stromen. Eerder gingen ze steeds naar de Ebro, naar de Middellandse Arroyo de Garbanzuelo
42
Zee. Zou ik een waterscheiding gepasseerd zijn? Een hoogste punt dus? Alleen nog maar naar beneden, tot aan de Atlantische? Dat zal wel niet. De Carroalcarro is meer dan 900 meter hoog en het voelde alsof we over de top moesten. De harde koude wind hielp wel. In de rug en weinig zweten. Daarna volgde weer een meseta. Kale hoogvlakte. Het San Antón bleef dus stormachtig. Na anderhalf uur zandpaden brengt asfalt ons naar de resten van het klooster San Antón. De weg lijkt dwars door de ruïne te lopen en gaat onder een van de indrukwekkende bogen door. In de muur zijn nog de nissen te zien, waar de monniken vroeger brood en wijn klaarzetten voor de passerende pelgrims, maar hun specialisme was de verzorging van pelgrims met “antoniusvuur”, een uiterst pijnlijke infectie veroorzaakt door schimmels op het graan. Het dal van de Garbanzuelo daalt langzaam in de richting van Castrojeriz, maar direct daarachter zijn de steile hellingen van de meseta al weer Bar in Castrojeriz. José vergaapt zich aan zichtbaar. het “behang”: bankbiljetten uit de hele wereld, achtergelaten door pelgrims van overal!
43
De West-Goten bouwden hier een stadje met hoog op de helling een versterking, onder de naam Castrum Sigerici, burcht van Sicherich. De naam is verbasterd tot Castrojeriz En van het kasteel is slechts een ruïne over. Maar het stadje is altijd van belang gebleven voor de St. Jacobsroute. Ooit waren er vier pelgrimshospitalen. Nog steeds zijn er vier pelgrimskerken en hoewel er maar duizend inwoners zijn, is er slaapplaats voor een paar honderd pelgrims in de gemeentelijke herberg en vele particuliere refugio’s.
Tussen koffie in Castrojeriz en lunch in Itero de la Vega ligt weer een stuk meseta met toppen, hoger dan 900 meter. Weer hoogvlakte, ruig, nogal kaal, winderig. De paden zijn slecht, keihard, ongelijk opgedroogde, bijna witte klei. Maar met prachtige uitzichten over de dalen met riviertjes en dorpjes. Dorpjes van niets maar op passerende pelgrims ingesteld.
44
Mostelares op en Mostelares af, maar José heeft het nog koud!
Verderop zakt het landschap langzaam naar de brug over de rivier Pisuerga, met aan de overkant Itero de la Vega. Zou ooit Don Alfonso de la Vega hier vandaan gekomen zijn, voordat hij in Amerika bekend Brug over de Pisuerga werd als Zorro? Boadilla del Camino was het beoogde einddoel, maar het was pas half twee. Dus na een rust en overleg met José, de Braziliaanse postbode, besloten er nog een uurtje tegenaan te gooien en gezamenlijk door te lopen naar Frómista. En dan wacht ons een aangename verrassing: De weg is hier een pad langs een irrigatiekanaal. “Canal de Castillo”. Een dichte rij struiken mijlpaal en bomen houdt het keurige pad heerlijk uit de wind. Ik had nog wel verder gewild, maar bij Frómista boog het kanaal af. De verkeerde kant op. Dus kijken we nog even naar de sluis of stuw, die een enorm hoogteverschil in stand houdt. Water lekt, spuit van alle kanten Canal de Castilla
45
in de sluiskolk, die er oud en verwaarloosd uitziet. Het lijkt er niet op dat er hier ooit geschut wordt. Er is ook geen bootje te zien. In Frómista vinden we de mooie nieuwe herberg “Estrella del Camino”. In de slaapvertrekken is het ijzig koud, maar in de dagruimte brandt een houtkachel. Heerlijk warm. Na het dagelijks ritueel van douche en klerenwassen ga ik nog even naar buiten om wat boodschappen te doen voor morgen, maar het is zo koud, dat ik me subiet bedenk. Ik doe het morgenochtend wel. José houdt niet op over de Peruaanse Felicias. Hij gaat toch nog de kou in om te
informeren of ze in één van de andere herbergen in het dorp overnacht. Twee Tshirts een trui en een dik jack heeft hij aan. Bovendien 46
Iglesia San Martin de Frómista
handschoenen, een sjaal en een pet. Verliefd? Tijdens de maaltijd, die in de herberg wordt verstrekt, vertelt Sabine dat ze zangeres is bij een band, die oude nummers van de Beatles speelt, maar op geheel eigen wijze. Na het dessert laat ze ons een filmpje van haar optreden op “youtube” zien. Wat hebben we gelachen om haar “fools on the hill”. Het moet ook steeds opnieuw worden vertoond voor de andere pelgrims. Het eten was trouwens beroerd.
47
Villalcázar de Sirga, woensdag 14 april 2010 16 kilometer, 214 km totaal Het was gisteravond zo koud buiten, dat ik geen zin had naar buiten te gaan om een restaurant te gaan zoeken. Bovendien, de herberg was nieuw en keurig en werd gerund door aardige mensen. Geen reden dus om wantrouwig te zijn over het eten. We hebben het pelgrimsmenu gegeten in de albergue. Verdura (groente) en fillet de salza. En een ijsje toe. Het was de slechtste maaltijd die ik tot nu in Spanje heb gegeten. Waarom ik het toch heb opgegeten? Honger door de 35 kilometer die aan de maaltijd voorafgingen? Of misschien opvoeding: “bordje leeg eten!” Ik weet niet wat er van dit menu niet deugde. Een paar uur later was ik flink aan de diarree. Onprettig, ook omdat je midden in de nacht uit een donkere slaapzaal naar een gezamenlijk toilet moet. Vanmorgen toch vol goede moed vertrokken met Carrión de los Condes als doel. Het was weer net zou koud als gisteren, mijn benen zijn slap als oude lappen en mijn buik voelt beroerd. 48
verdwalen onmogelijk
Maar toch even doorbijten. Tot aan Población de Campos volg ik een voetpad, dat recent is aangelegd naast de “Carretera de Carrión a Lerma”, een mooie naam voor een onbeduidende asfaltweg. De route is aangeen mensen, alleen duiven gegeven met betonnen paaltjes met het Jacobus-symbool, links en rechts van het pad. Zoveel paaltjes dat zelfs ik, in deze conditie, hier niet kan verdwalen. Veel van de blauwe plaatjes zijn beschadigd of verdwenen omdat souvenirjagers probeerden ze los te peuteren. Vandalen zijn overal, zelfs onder pelgrims. Población is uitgestorven. Geen mens te zien. Geen ooievaars in het nest op de kerktoren. Alleen duiven, veel duiven. Revenga de Campos heeft alleen een opvallende muurschildering.
49
Villovieco
Een kleine omweg voert langs Villovieco. Dat plaatsje zou een bezoekje waard zijn. Maar bij de brug over de Rio Ucieza zie ik het dorp al liggen aan de overkant Ik
kan het niet opbrengen er verder voor om te lopen. Een pad brengt me met veel bochten terug naar de autoweg. Dit gebied, Tierra de Campos, moet vroeger welvarend geweest zijn, met uitgestrekte wijnvelden. Op de ongebruikte grond groeide tijm en lavendel; de honing die dit opleverde was beroemd. Er was melkvee en karretje met uien veel palomares, tillen voor duiven, waarvan het vlees werd gegeten. Nu is er monocultuur van tarwe en braakliggende grond. Werk voor een handvol boeren en voor de anderen werkeloosheid, een achteraf veldje met wat groente, armoede. Bij Villarmentero de Campos kom ik weer op het voetpad langs de eindeloze asfaltweg. Onderweg heb ik iedere bar bezocht, en niet voor het bier. Ook enkele bosjes zijn extra
50
Tierra de Campos,…
bemest. In Villalcázar de Sirga vond ik het genoeg. BlØf zingt ergens “hoe ver je gaat heeft met afstand niets te maken”. Ik denk niet dat ze aan een dergelijke situatie dachten, Santa María la Blanca maar na nog maar 16 km vind ik dat ik behoorlijk ver ben gegaan. Ik ga zelfs niet verder. Ik neem afscheid van José en loop het dorp in. In de plaatselijke hostal neem ik voor €30 een kamer De rest van de dag heb ik mijn eigen toilet. Ik slaap en was extra onderbroeken! Nog even ga ik – voorzichtig – de deur uit. Wat te eten kopen en even kijken in de beroemde Santa María la Blanca. Een buitensporig grote kerk voor zo’n klein dorp. Maar wel mooi. De rest van de dag eet ik heel voorzichtig was cakejes en drink mineraalwater. En veel slapen. Een nare dag met een bruin randje dus. En Kruidvat diarreeremmers helpen geen reet!
…leegte rondom
51
Calzadilla de la Cueza, donderdag 15 april 2010 22 kilometer, 236 km totaal Het was een “rommelige” nacht, maar alles bij elkaar genomen heb ik toch flink wat uren geslapen. Toen ik wakker werd regende het. Ik ontbijt wat crackers, en zet thee en blijf nog wat in mijn kamer, hopend op een excuus om hier nog een dag te blijven. Ik voel me nog helemaal niet lekker. Maar na al gauw wordt het droog, en stilzitten helpt ook niet, dus om half negen laat ik mijn kamer achter. Bij de receptie is niemand en de bar is dan nog gesloten. De sleutel en de 30 euro laat ik dus maar achter op het bureau van de receptionist en ga op weg. Zoals ik me nu voel doe ik misschien maar 6 kilometer, naar de herberg in Carrión de los Condes (waar ik gisteren al had willen zijn). En zo loop weer op het voetpad met de duizend betonnen paaltjes. Het is nevelig, dus het zicht is beperkt, terwijl dit volgens de wandelgids een interessant stuk zou zijn. Alleen in de verte lijkt het helder te zijn. Dus af en toe, vanaf een hoger gelegen punt, zijn de bergen in de verte te zien. Moet ik daar naar toe? Voorlopig ploeter ik 52
voort. Mijn buik pruttelt en mijn voeten sloffen. Ik doe mijn best om aan wat positiefs te denken, maar het enige dat mij te binnen schiet is een pelgrims-gedicht dat ik ergens las. Mijn ziel vandaag schuilt in mijn voeten en draagt de pijn van staan en gaan Wat zou mijn ziel nu anders moeten dan in mijn eigen schoenen staan? De mist rondom belet mijn ogen om verder dan mijn neus te zien ik knik mijn hoofd en buig voorover en zie mijn weg als nooit voordien. De rotsgrond schots en scheef gelegen beschrijft de weg als mijn verhaal waarin doorlopend wordt gezegend de adem die ik ademhaal. Voorlopig houd ik mij vast aan de laatste regels en loop door, over de saaie vlakte, de Tierra de Campos. En zo kom ik toch in Carrión de las Condes. De kroeg waar ik koffie drink een broodje koop, en het toilet bezoek, is overbevolkt. Heel veel politieagenten en mannen, die bezig zijn het hele centrum van dranghekken te voorzien. En Ilesia Santiago
53
hier houden ze pauze. Morgen is er een fiesta in de stad, vertelt een agent me, maar ik heb niet begrepen ter ere waarvan. En ik kan hier goed ruiken waarom het goed is dat ..mandorla.. in de Nederlandse horeca het roken verboden is. Het is zicht is hier binnen minder dan in de nevel op de Campos vanmorgen. Ik moet hier een beslissing nemen: De afstand naar de volgende overnachtingsmogelijkheid is zeventien kilometer. Maar het is veel te vroeg om te stoppen. En dat ik me nog steeds beroerd voel zal niet beter worden als ik hier blijf kniezen. Dus ik waag het erop. Ik loop door, óndanks de tekst in mijn wandelgids. Dus, na mijn laatste stukje brood en een laatste bezoekje ga ik weer op weg. Eerst nog even langs de 900 jaar oude Santiago-kerk,waar “een van de grootste kunstwerken langs de Jacobusroute” te zien zou zijn: een mandorla met een voorstelling van Christus met de symbolen van de evangelisten. Nou ja, Kijk maar naar de foto.
54
Brug over de Carrión.
Dan loop ik de stad uit, de brug over de rivier de Carrión over, langs het beroemde San Zoilo. Daarna begint de Páramo. Een saai, leeg gebied met een lange rechte onverharde San Zoilo klooster weg.. Er is niets te zien. maar ik heb ook niet veel energie over om me daaraan te ergeren. Dus rustig aan voortsukkelen. En af en toe iets noodzakelijks achter een paar struiken. Waarom eigenlijk achter struiken? Er is hier niemand! Van Carrión de los Condes naar Calzadillade la Cueza x 17 km, 5 uur. x Karakter: geasfalteerde weg met weinig verkeer, vervolgens onverharde weg over vlak terrein. x Horeca en winkels: onderweg zijn geen dorpen, geen bronnen, geen gelegenheden om iets te drinken of te eten. Op deze etappe is tijd genoeg om na te denken, want veel afleiding is er niet: het landschap bestaat uit eindeloze vlakke, dorre velden. Onderweg kruist de route een brede met gras begroeide strook. Dit is een van de cañadas reales, de veedrijversroutes die door heel Spanje lopen. Het woord páramo betekent “koud, leeg gebied”. Wie hier loopt komt er al gauw achter dat de streek bijzonder eenzaam en eentonig is. In de zomer zult u echter geen last hebben van de kou; in tegendeel, dan brandt de zon dag indag uit ongenadig op de dorre stoppelvelden. Daar komt nog bij dat in de wijde omtrek nergens schaduw te bekennen is. Het is dan ook geen overbodige luxe om een extra fles water mee te nemen – temeer omdat onderweg geen enkele gelegenheid is waar u wat kunt drinken. 55
De wandelgids krijgt steeds meer gelijk, want het is inderdaad koud. Een strakke, ijzige wind komt over de lege vlakte. En af en toe valt er een kletterende regenbui. Dat betekent plastic aantrekken, maar als dat gelukt is, is de bui al weer over. En daar loop je dan, met je in de wind klapperende regenzeil. Dus uittrekken maar weer. Cañada, de schapen-snelweg
Het enige dat hier, opvalt is de "cañada" die de route kruist. Een heel erg brede strook, die gebruikt wordt om kuddes schapen te verplaatsen. Armoedig gras en hei in plaats van opkomend graan of nog braak. Voortsukkelend over de páramo draait een oude countrysong “Just a Pilgrim” door het hoofd. Ik herinner me niet alle delen en weet ook niet zeker of het Johnny Cash was, die het zong, maar het past bij hoe ik me voel. Each journey starts with just one step Help me now I won’t forget. Make me remember who I am And that I’m just another man. As I walk this lonesome road Give me the strength to pull this load Lord, don’t let me be a Pilgrim All alone. I wandered aimlessly Never thinking I could be What I dreamed or What others saw in me.
56
Then I turned and you were there With your flock of those who care Reaching out to lead me From my own despair. Don’t leave me here on my own. I know I can’t go on alone. I’m just a Pilgrim Comin’ home.
Calzadilla de la Cueza
Dan verandert het landschap. Een heuvelrug, en daarachter: het einddoel, Calzadilla de la Cueza. Weer zo´n dorpje van niets dat in een beekdal gepropt is. Maar er is een hostal. Met een goed restaurant, schijnt het. Meteen na binnenkomst ontdek ik in de hal een automaat met allerlei verband- en geneesmiddelen. Als ik voor de automaat naar een Imodium sta te zoeken, komt een fransman naast me staan. Hij zoekt paracetamol. Alle twee hebben we pech. Lege vakken. Maar een praatje brengt de oplossing. Dylan heeft imodium zat, en ik heb wat hij nodig heeft. We ruilen. Twee uur later, buikpijn weg, kom ik Dylan weer tegen, nu zonder hoofdpijn, maar met zijn vrouw Charlotte. Met nog een Italiaanse dame delen we een tafel in het restaurant. Heerlijk gegeten, gezellig gekletst, maar de Italiaanse konden we alle drie niet verstaan. Had ze maar b.v. Frans of EnEngels moeten leren.
57
Sahagún, vrijdag 16 april 2010 25 kilometer, 261 km totaal
Duiventillen van leem
De imodium die ik gisteravond te pakken heb gekregen (geruild met een fransman voor paracetamol) lijkt mij prima geholpen te hebben. Nu lijkt het me beter te gaan. Dus een ruim ontbijt, geroosterd brood, jam, sinaasap-
Adobe is een van de oudste bouwmaterialen ter wereld: in de zon gedroogde aarde, soms verstevigd met grind, stro of zelfs mest. Nu nog woont wereldwijd meer dan de helft van de mensen in huizen die voor een deel of geheel uit adobe bestaan. De oudste huizen van adobe zouden in het Midden-Oosten te vinden zijn. Het woord adobe zou dan ook een verbastering zijn van het Arabische woord "atob" dat zoiets als natte modder of blubber betekent. Maar in deze streek van Spanje staan er ook heel wat. De “stenen” worden met leem “gemetseld”en gladgestreken. Het materiaal is gevoelig voor weersinvloeden en moet jaarlijks opnieuw worden besmeerd. Maar de grondstof is goedkoop en er is geen brandstof nodig om de stenen te bakken. En brandstof is schaars, hier op deze eindeloze boomloze vlakte. pelsap en koffie en daarna op weg. Het is acht uur. Het is nog koud. Er is een flinke wind, die de hemel regelmatig blauw blaast, maar dan net zo snel weer vult met wolken. Ik vindt het prima, zolang het maar droog blijft. . Huizen van adobe
58
Holwoningen
Opvallend, in het overigens eentonige landschap zijn de palomares, grote duiventillen. Ze zijn vaak gemaakt van adobe. Ook in de dorpjes, waar de route mij doorheen voert, zijn de huizen veelal van adobe. Bij het slaperige Ledigos zie ik zelfs holwoningen. Kennelijk uitgegraven in een heuvel en van een adobe voorgeveltje voorzien. Een schoorsteen steekt boven de heuvel. Echt bewoond: gordijnen, auto voor de deur en tvantennes. Na Ledigos wordt de route wat interessanter. Het landschap glooit, en om de paar kilometer is er een klein dorp. Ik zie maar weinig mensen, maar de vogels 59
Tempelier met zijn familie?
zijn er in groten getale. En die enkele regenbui schijnt ze niet uit te maken. Het remt hun gezang niet af! Mij ook niet, trouwens. Dus kijk ik naar de vogels, de eerste bloeiende bremstruiken en ga voort met veel plezier. Gisteren ploeterde ik nog, keek naar de grond. Maar nu zie ik zelfs een
flinke groep roofvogels. In Terradillos de los Templarios is iets bijzonders aan de hand. Maar wat? Er lopen groepjes Middeleeuws geklede mensen rond. De toevoeging “de los Templarios” komt hier vaker voor en verwijst naar de ridderorde van de tempeliers, een militaire orde om het heilige land, de tempel in Jeruzalem, te verdedigen. Hier vochten zij tegen de Moorse overheersing, Een historische strijd die hier nog niet vergeten is. De route voert verder door over de
Pelgrims lijken overal steenjes achter te laten
Rio Valderaduey bij Virgen del Puente
60
eindeloze vlakte. Hier en daar een ondiep dal met een armoedig riviertje. Dorpjes die niet veel voorstellen, en een glooiende heuvelrug, de Carros. Maar het uitzicht vanaf de top (870m) is indrukwekkend. De Meseta met verderop het dorp San Nicolas del Real Camino
San Nicolas
en in de verte de Picos Europa met besneeuwde toppen. Om 2uur kom ik in Sahagún aan. Aan de rand van het dorp (stadje), tegenover de stierenvechterarena, vind ik een pelgrimsherberg. De “hostal” ziet er moors uit Zo te zien nog niet helemaal afgebouwd, maar ook al weer aan het vervallen.In mijn kamer zit nog een oud zwaluwnest tegen de balken. Maar verder is Pelgrim van Sahagún
61
Viatoris Albergue, Sahagún.
alles keurig in orde. En om naar het centrum te gaan (500 m verderop) zijn fietsen beschikbaar. Eerst trap ik naar een winkel voor fotobatterijen en wat te eten voor morgen. Gauw terug voor de broodnodige contacten met thuis en dan weer naar het dorp voor een warme hap. San Lorenzo de Sahagún En dan onderuit!
62
Reliegos, zaterdag 17 april 2010 32 kilometer, 293 km totaal Prima geslapen heb ik, hier in deze kamer, met een zwaluwnest boven mijn hoofd. En ook nog heerlijk ontbeten in een barretje. Dat was al vroeg open met een ontbijtbuffet voor pelgrims, maar er zitten nu alleen maar oude mannen, die waarschijnlijk niets te doen hebben. Ik kan het hele buffet alleen opeten. Koffie, fruitsap, geroosterd brood met jam en yoghurt met cornflakes. Ik voel me weer helemaal fris en heb zin om op stap te gaan. Dus Arco de San Benito
begin ik aan de tocht voor vandaag. Aanvankelijk door dichte mist. De stad uit, door de “Arco de San Benito” en via de brug over de Cea. Ooit stierven hier de Romeinen FacunDe Cea in de mist
63
Calvarie bij de Cea-brug
dus en Primitivus de martelaarsdood. Daarom werd hier een Benedictijner klooster gesticht, dat het belangrijkste van Spanje werd. Nu is alleen de boog er van over. Bij de Cea-brug staat een oud hoog kruisbeeld, zoals er zoveel zijn in Spanje. Maar hier staat een afbeelding van Jacobus op de voet. Zo weet ik zeker dat ik op de goeie weg ben. Eerst ga ik maar eens op weg naar El Burgo Ranero. Dus nu loop ik door een gevarieerd gebied, met kleine dorpen, afwisselende landerijen en een licht golvend landschap. Genietend van de wonderlijke kleuren, als achter me de zon opkomt en de mist verdringt.
Het wordt heerlijk wandelweer. Aanvankelijk nog wat fris, maar als de mist is verdampt, droog, weinig wind. En ook als de zon hoger komt wordt het niet warm. Misschien omdat er 64
Het wonder van zonsopkomst
toch nog wel wat bewolking is. Zo hoort het. Ik heb me ook vast voorgenomen vandaag alles mooi te vinden. De vinken links, maar net zo goed het monumentje voor een onderweg overleden pelgrim aan de andere kant van de weg. Honderden pelgrims hebben hier even stilgestaan en er een steentje bij gelegd. Ik ook. De route volgt een voetpad dat naast de N120 is aangelegd. Gravel met een rij platanen en hier en daar een bankje. Gelukkig is de weg rustig. Verkeer gebruikt nu de nieuwe snelweg. En ook al is de weg recht, vlak een beetje saai, met zulke medeweggebruikers is ie prachtig. Zelfs richtingborden kunnen leuk zijn Bercianos del Real Camino is een dorp dat nog grotendeels met adobe gebouwd is. En de wegen zijn niet zo koninklijk als de
medeweggebruikers
65
Bercianos del Real Camino
naam van het dorp doet denken (real camino = koninklijke weg). Ze zijn onverhard. Er zijn zelfs nog holwoningen Toch geeft het een sterk gevoel van Ot-en-Sien-romantiek. Zelfs de ooievaars wonen hier graag. Nesten op ieder hoog punt. Maar die gaan ’s winters naar Afrika. Na nog acht kilometer vlakte is het volgende dorp El Burgo Ranero. Het is weer zo’n typisch Castiliaans dorp met veel huizen van adobe. Een aantal daarvan is onbewoond en zonder de jaarlijkse besmering met een nieuwe leemlaag vervallen ze snel. Ik 66
El Burgo Ranero
vind een bar/restaurant. Klein en donker, met aan de bar een stel oude mannen met een glaasje. En daar zit ik dus om half twaalf al aan een groot dik stuk tortilla en koffie. En dan nog een glas cola. En dat terwijl ik de vragen probeer te beantwoorden van de oude mannen. Met mijn tien woorden Spaans. Zij hebben dan ook veel lol. En dan moet ik beslissen of ik nog verder ga vandaag. Pas 19 kilometer gehad, zegt mijn teller. Het dorp El Burgo zou volgens de gids heel interessant moeten zijn, met al die lemen huizen. Maar als je even langer rondkijkt is het ook gewoon armoedig en vies. Overal rotzooi en overal mest op de onverharde wegen. Dus om half een vertrek ik voor nog 13 kilometer naar het volgende dorp. Het is een saai stuk naar Reliegos. Er wordt een nieuwe autoweg aangelegd. Het voetpad dat ernaast loopt is verhard, maar ook regelmatig stukgereden. Een bouwplaats met veel geglibber. Rode leem, waar ik ook kijk. Op de uitgestrekte vlaktes, op de wegen, als bouwmateriaal voor de huizen, en nu ook op mijn pelgrimspad! Het blijkt dus een zwaar stuk te
Een pad langs een eindeloze vlakte. Allemaal bouwmateriaal voor adobe-huizen
67
worden. Om half vier kom ik moe en dorstig aan in Reliegos. Het eerste dat ik doe is een pilsje kopen in Bar Gil. De oude mannen, die in iedere bar lijken thuis te horen in deze regio spelen kaart. Een komisch uitziend mannetje valt me op omdat hij voortdurend naar het toilet heen en weer loopt. Een andere klant, met wie ik een praatje maak, vertelt me dat hij iedere tien minuten moet, behalve als hij wint. Daarna zoek ik de albergue. Die is aan de andere kant van het dorp, d.w.z. honderd meter verderop. De herberg is groot en onverwarmd, dus ijzig koud. We zijn maar met drie pelgrims. Daarom heb ik onderweg dus helemaal niemand gezien. Om zeven uur ga ik in de stromende regen op zoek naar een plek om wat te eten. In Bar Gil hangt nog de rook van de kaarters van vanmiddag, dus kom ik terecht bij de kroeg ernaast. De buitenkant is helemaal beschilderd met graffiti. En binnen blijkt alles beschreven met teksten in alle talen van de passerende pelgrims. Een muur is onbeschreven. Die is opgetrokken van adobe en dat kan daar niet tegen. Er is maar een klant. Ik ben te vroeg, maar de beheerder, een vreemd mannetje met een grote baret op wil wel het pelgimsmenu voor mij maken (€8,50). Wat het is, blijft nog even een verrassing. Er komen nog wat mannen binnen en er ontstaat een enigszins vreemde sfeer. Het duurt even 68
Torre-bar, Reliegos
voor ik het door heb. Het zijn “oudere jongeren”. Hippies van dertig jaar geleden, die nog steeds samenkomen op dezelfde plaats, er nog steeds hetzelfde uitzien en zich nog steeds zo gedragen. Maar het is wel gezellig. Ik probeer mee te praten, zij durven af en toe wat Engels te proberen. De eerste gang, spaghetti, is enorm. De tweede bestaat uit beef, die wel biefstuk lijkt en frites, die wel op de gebakken aardappeltjes van thuis lijken. Het toetje zou één “platano”, banaan, zijn, maar blijkt een schaal vol fruit. En dan natuurlijk een fles water en een fles wijn. De koffie toe
is niet inclusief. Ik blijf nog een tijdje hangen en klets met de ouwe jongens. Want in de refugio is het koud en hier brandt de kachel.
69
León, zondag 18 april 2010 26 kilometer, 319 km totaal
Santa María de León
Ik heb geslapen met mijn trainingspak aan, in mijn slaapzak. Er waren voldoende dekens, dus gisteravond had ik al een deken onder mijn slaapzak gelegd en een eroverheen. De deken die ik had klaargelegd heb ik vannacht nog over me heen getrokken. Ik was vanmorgen al om 6 uur wakker, maar het was nog steeds zo koud, dat ik nog een uur ben blijven liggen, voordat ik het kon opbrengen op te staan. Toch was ik om half acht op weg, na een handvol koekjes uit mijn rugzak en een kop koffie uit de automaat. Ik wil vandaag naar León en vanmiddag nog tijd over hebben om daar rond te kijken. 70
file voor Mansilla de las Mulas
De route is – zoals gisteren – door nog braak liggende landerijen of langs velden met fris lichtgroen gewas. Het ziet eruit als gras, maar ik denk dat het pas ingezaaide maïs is. Maar er is ook veel ongebruikte grond. Andere planten, veel tijm, maar het doet denken aan onze heidevelden. Al gauw wordt ik weer warm. Dat gaat vanzelf, als je stevig doorloopt. Er is geen wind vandaag. Het begint klam en vochtig, maar als de zon doorbreekt loop ik al gauw te zweten. Toch schiet ik wel lekker op. In de bermen en velden lopen overal mannen met zakken of emmers. Wat zouden ze zoeken? Ik passeer een van de zoekers, als hij zijn emmer achter in de auto zet. Ik vraag het hem. Hij laat mij meteen – vol trots – de inhoud van de emmer zien: Slakken! Zo helpt het vochtige weer bij het zondagsmaal. Eet smakelijk! vermoeide pelgrims in Mansilla
71
In Mansilla de las Mulas is het tijd voor ontbijt: een broodje en een kop koffie. Dat lukt, maar verder is het dorp nog stil. Maar het is dan ook zondagmorgen, en nog lang geen kerktijd. Ik loop het oude stadje weer uit via de brug over de Esla. Vanaf de brug zijn de imposante stadsmuren met de torens goed te zien. Ooit was dit de zuidgrens van het koninkrijk Mansilla de las Mulas Asturië en de dikke muren, gebouwd als verdediging tegen de moren, staan na 900 jaar nog steeds overeind. Tot aan Villamoros de Mansilla loop ik op een parallelweggetje van de N120. Dat is een beetje eentonig en ook lawaaiig, want op de hoofdweg komt steeds meer verkeer. Zondagmorgen: kerkgangers? Maar het schiet lekker op. Dan volgt de brug over de Ega en daarna Puente de Villarente.
Daarna buigt het pad gelukkig weg van de drukke weg. Ik loop op het geklepper van een kerkklok af en kom zo in het dorpje Arcahueja. 72
pootjebaden in de Ega
Het ooievaarsnest op de kerktoren is groter dan de klok die erin hangt, en die ik uit de verte al hoorde. Maar kijk eens goed: het is geen klok, het zijn grote luidsprekers! De kroeg naast de kerk is groter dan de kerk. En ook voller. Maar ik vind een stoel en krijg meteen koffie van de familie die naast mij zit. Met één Spanjaard praten lukt mij tegenwoordig wel een beetje. Maar een heel gezin, allemaal door elkaar, ik heb geen idee waar het over gaat. De kinderen hebben daar veel plezier om. Meteen na dit dorp volgt nog een flinke klim: De Alto de Portillo. Maar vanaf de top krijg ik een eerst blik op León. Maar nu eerst naar beneden over een pad dat door crossfietsers en regenbuien mishandeld is.
Zo ziet het pad naar beneden eruit! León aan de horizon
73
Natuurlijk volgen dan industriegebieden, de buitenwijken, en ingewikkelde routes over en langs autowegen, die ik samen met Ludger uit Keulen doorkruis. In Puenta del Castro komen we langs de León Arena stierenvechtersarena. De deuren staan open en we willen wel even binnen kijken. Het is te donker om veel te zien, maar kijk die glazen dakkoepel eens!
Om één uur vinden we El Convento de Santa Maria de las Carbajalas, in een smal straatje aan de rand van het centrum. Vannacht slaap ik daar, bij de zusters Benedictinessen. Het gaat hier heel officieel Als ik aan de beurt ben, mag ik plaats nemen aan de tafel. Mijn gegevens worden gevraagd en gecontroleerd met mijn credential. Naam, land, leeftijd, startplaats, alles wordt precies genoteerd in het refu74
Albergue de las Carbajalas
gioboek. Dat er een hele rij staat te wachten, maakt niets uit. De “hospitalera” laat zich niet haasten. Dan mag ik doorlopen naar de slaapzaal. Groot, de stapelbedden 2 aan 2 tegen elkaar. staan. Ik kies een bovenbed, om mijn hoofd niet te stoten. Nu eerst douchen en de doorgezwete kleren wassen. Als ik die aan de lijn op de binnenplaats van het klooster hang, barst een regenbui los. Dus haal ik alles er weer af en vraag de hospitalera of er een andere, overdekte plaats is om kleren te drogen. Die is er niet, maar ze biedt aan de kleren voor me in de droogtrommel te doen. Graag natuurlijk. En dan kan ik “de stad der kathedralen” in. Door de smalle straten wandel ik naar de kathedraal in de Barrio de San Martín, de uitgaanswijk van León. De stad heeft 130.000 inwoners en minstens de helft is op deze zondagmiddag in het centrum. En dat, ondanks die regenbui. Gelukkig duurt die niet lang. Onderweg kom ik Sabine, de Oostenrijkse tegen. Samen gaan we eerst een broodje eten in een van de vele restaurantjes en daarna bezoeken we de imposante “Santa Santa María de León
75
hoge ramen en kruisbogen
Mariá de León” kathedraal. Ondanks de overdadige Spaanse glitter van goud en zilver is het prachtig. Vooral door het gekleurde licht van de hoge gebrandschilderde ramen. Na de kathedraal bekijken we nog even de Santa Marina la Real en de Basilika San Isodoro, maar dan vinden we het genoeg. De San Marcos, de Santo Domingo, de San Martin, de Santa Maria del Mercado, de Santa Ana en de San Marcelo moeten maar op een volgende pelgrimage wachten. Het is gewoon teveel, deze Stad der Kathedralen. Sabine gaat naar haar albergue aan de rand van de stad en ik ga gewoon nog zo’n lekker broodje kopen. Vanuit het restaurant kijk ik nog een tijdje naar de Span-
76
jaarden, die weer in groten getale door de Calle Ancha flaneren. Dan ga ik terug naar de nonnen, waar ik dit verhaal schrijf en sms met Marianne. Om 21.00 uur gaat de poort dicht. Iedereen moet binnen zijn. Maar je kan dan nog wel met de groep naar buiten om in de kapel, een stukje verderop, de completen bij te wonen, mee te bidden. Ongeveer vijftien nonnen en twee keer zoveel pelgrims komen samen in de prachtige kapel van het klooster. Eén van de nonnen, geassisteerd door een dame die alles in het Engels vertaalt, geeft vooraf uitleg over de orde van dienst. En met behulp van boekjes met vertalingen kan iedereen meebidden, meezingen. Een prachtige bijeenkomst. Na de dienst lopen we met een omweg terug naar de ingang van de herberg. We willen nog even langs de kathedraal. Om te kijken hoe die eruit ziet in het donker!
77
Hospital de Órbigo, maandag 19 april 2010 38 kilometer, 357 km totaal Gisteravond moesten we “verplicht” vroeg naar bed. Om tien uur ging het licht uit. En om zeven uur moesten we deur weer uit. Je moet wel voelen dat je in een klooster slaapt. Maar we werden wel voorzien van een ruim ontbijt. Er stond van alles klaar in het kleine keukentje. Zelfs hagelslag. Ik weet niet hoe het hier gekomen is, maar er zat een stickertje op met de tekst “pour les Hollandais”. Ik wandel weer door de smalle straten naar de kathedraal en daar pak ik de route weer op. De markeringen zijn hier in het trottoir ingemetseld. Eerst volg ik een drukke winkelstraat. Inderdaad, nu al druk, ondanks het vroege uur. Dan volgt een pad door het park langs de rivier Bernesga. Er zijn allerlei bruggen. Oude en nieuwe, brede voor auto’s, en smalle voor voetgangers. Maar wij mogen over de antieke pelgrimsbrug bij het voormalige San Marcos klooster. Het San Marcos klooster werd oorspronkelijk gebouwd als onderdak voor pelgrims. Later huisvestte het de Jacobus-orde, soldaten die bescherming boden aan pelgrims. Nu is het een Parador, een super-de-luxe staatshotel. Deze zijn vaak gevestigd in de mooiste monumenten. De kamerprijs is daar ook naar: tussen de 350 en 650 euro. Iets te veel voor de meeste pelgrims. 78
Drie van de Bernesga-bruggen in Leon
Na de brug volg ik een brede drukke weg door de buitenwijken, die doorlopen tot aan het eerste dorp, Trobago del Camino. Een paar vreemde woningen vallen meteen op. Holwoningen. Uitgegraven in een heuvel en bedekt met een dikke laag aarde. Zoals de Hobbits in Balingshoek wonen, volgens Tolkien in “De ban van de Ring”. Een heel wijkje, in keurige rijen.
Tussen Léon en Trobeja: een mager huis en hobbitrwoningen
79
apostelen
Licht klimmend is hierna “El Virgen del Camino” in een uurtje bereikt. En wat daar te zien is? ooievaars Een oude kerk met beeldige ooievaars en een moderne kerk met beelden van de apostelen. Hier moet worden gekozen. Een kortere, rechte route die naast de N120 loopt, saai en lawaaiig. En een langere, die met een wijde bocht over de Páramo loopt. Ik kies voor die tweede. Nu volgt een kronkelend pad. Het voert mij en de jonge duitse, waar ik mee loop te kletsen, dwars door twee snelwegknooppunten. Via bruggen en tunneltjes kruizen we ongeveer alle bochten van de klaverbladen. En die halfdonkere tunneltjes vindt ze griezelig. Ze spreekt prima Nederlands, omdat ze in Maastricht psychologie heeft gestudeerd. In het volgende dorp laat ik haar weer achter. Iedereen moet zijn eigen snelheid aanhouden, zijn eigen camino lopen. 80
bloeiende brem en blote voeten?
páramo
Na Fresno del Camino verandert de omgeving. Een droge hoogvlakte (800+ meter) met lage struiken, veel brem die op beschutte plaatsen al bloeit en lavendel die er nog winters uitziet. De enkele bomen zijn laag en scheefgewaaid. Slecht hier en daar liggen wat kale akkertjes en wijngaarden. Brede, slecht onderhouden, onverharde paden voeren van dorp naar dorp: Oncina de la Valdoncina, Chozas de Abajo, San Miguel, Villar de Mazarife en Villavante. Prachtige namen voor onbeduidende dorpen. De route is lang maar prachtig. De Páramo, een beetje wind in de rug, een beetje zon, aangename temperatuur, bloeiende brem, de duizenden vogels, en weidse uitzichten. Hier wordt je vanzelf vrolijk van. De Sierra de León in de verte, daar moet ik pas over een paar dagen overheen. Voorlopig ziet het er gewoon
81
Rierra de Léon
prachtig uit. Maar één van die minigedichten, waar Jules Deelder zo bekend mee is geworden, lijkt hier geschreven te zijn: “Hoe langer men keek, hoe verder het leek.” Onverhard en ononderhouden. Prachtig.
Zo kom ik aan in Puente de Órbigo en dan is het nog maar een bruglengte naar Hospital de Órbigo. Maar dat is dan wel de langste brug van de hele Camino Frances. Achttien gemetselde bogen over de Rio Órbigo, een watertje van een paar meter breed. Helaas staat de brug gedeeltelijk in de steigers, waar ik tussendoor probeer te fotograferen. Direct na de brug vind ik een hostal, en vanuit mijn kamertje heb ik een prachtig uitzicht op de brug.
Een lange brug voor een smal riviertje
82
Na de dagelijkse routine met schoon water en zeep wandel ik het dorp in. Al gauw kom ik een Japanner, Ondo, en een Koreaan, Li, tegen die ik al eerder gesproken heb. We besluiten samen te gaan eten. Vanaf zeven uur kunnen we terecht voor het pelgrimsmenu. We moeten dus nog even wachten met een biertje. Li kookt meestal zelf. Hij vindt het Spaanse eten veel te zout, maar vanavond is hij daar te moe voor. Ze zijn vandaag verdwaald, waardoor ze minstens tien kilometer teveel gelopen hebben. Ondo legt uit, waarom hij naar Santiago loopt. Japanners geloven in god, maar die is niet nauwkeurig bepaald. Deze pelgrimage voldoet, omdat hij direct of indirect gericht is op god, de god die iedereen kent, omdat hij vooral in jezelf is gedefinieerd. Li vertelt, dat het in Korea gebruikelijk is dat je één keer in je leven een pelgrimstocht doet. Als je christen bent, dan
83
moet je er dus ver mijn kamer voor weg. De hele familie draagt daar dan aan bij. In Japan zijn ook pelgrimages. Maar die zijn erg gecommercialiseerd, en daardoor zo duur, dat Ondo koos voor de reis naar Spanje. Eén vliegticket en verder de lage Spaanse prijzen. Tijdens het eten kletsen we nog wat door over de reis naar huis: alle vliegverkeer ligt stil door de vulkaanuitbarsting op IJsland. En over de Koreaanse noord-zuid-problematiek. Li verwacht niet dat één Korea ooit nog mogelijk is. En Ondo is beschaamd over de rol die Japan bij het ontstaan daarvan gespeeld heeft.
De lange brug over de Órbigo is nauw verweven met een “waar gebeurde” geschiedenis van Don Suero de Quiñiones. Deze ridder had ter ere van een dame de gelofte afgelegd iedere donderdag een keten om zijn hals te dragen. Om van deze onpraktische gelofte af te komen organiseerde hij in 1434, rond 25 juli, de naamdag van Jacobus, bij de brug een groot toernooi. Dertig dagen streed hij tegen alle paserende ridders en veroverde de bedongen 300 gebroken lansen. Het toernooi ontsloeg inderdaad de ridder van zijn gelofte. De ketting schonk hij aan de kathedraal van Santiago, waar deze nog steeds het beeld van Jacobus de Mindere siert. Jaarlijks wordt het toernooi nagespeeld. Vrijwel alle inwoners van de stad doen mee, in middeleeuwse kledij. 84
Murias de Rechivaldo, dinsdag 20 april 2010 24 kilometer, 381 km totaal Na een broodje en een kop koffie vertrok ik om half acht uit Hospital de Órbigo, heel toepasselijk via de Calle de Santiago. En al snel was ik weer tussen de akkertjes. Het is licht bewolkt, en nog fris. Dat komt door een wind uit muurschildering in Hospital de Órbigo het noordoosten. Waar wat beschutting is, is het aangenaam warm. Maar het is hier meestal kaal en vlak. Een onverharde weg brengt me in-notime in Villares de Órbigo, dat, zoals de meeste dorpjes op de Páramo, een ingeslapen indruk geeft. Er is geen mens te zien.
Villares de Órbigo
85
Na Villares volgt een stuk Páramo dat minder vlak is. Er zijn ook wat groepen van lage bomen. Steeds flauwe hellingen over stenige paden. Goed opletten Stenige paden waar je je voeten zet, dus, maar de route is goed gemarkeerd, het weer is lekker, en de benen gaan vanzelf. Zo ben ik al snel, ruim een uur onderweg, in Santibáñez de Valdeiglesias. Langs een paar bontgekleurde huizen, een kerk en dwars over een smerig boerenbedrijf. En zo kom ik bij een bijzonder monumentje: een kruis, een namaakpelgrim, een tafel en een bankje. En dat allemaal door echte pelgrims vol gelegd met kiezels. Monumentje bij Santibáñez de Valdeiglesias
86
Crucero de San Toribio
Nu loop ik weer op een stuk Páramo. De Sierra de Léon, hoge pieken, in de verte en hier een plateau, dat golft over twee heuvelruggen (900m). Een prachtige omgeving, soms slechts begroeid met lage struikjes en sprieterig gras, en soms stukje bos met veel tamme kastanjes of eikenhakhout. En dan is de rand van het plateau alweer bereikt. Hier staat het stenen kruis van San Toribio. In de verte is San Justo de la Vega te zien. En daarachter ligt Astorga, aan de voet van de verre bergen. Een breed, onverhard pad loopt naar beneden, naar San Justo de la Vega. Een dorp waar de kerk een verrassende combinatie is van oud en nieuw. De ooievaars geven de voorkeur aan het oude deel. Ze nestelen op de antieke toren. Maar verder is het 87
siesta
brug over de Tuerto
alweer een ingedut dorp. Misschien maakt die slaperigheid dit soort plaatsjes wel zo mooi! Na koffie in een bar loop ik via de brug over de Tuerta door naar Astorga. Daar kom ik om half een aan. Het zou een prachtige stad zijn, maar het is er waanzinnig druk. Overal in Astorga zijn herinneringen aan de Romeinse tijd te zien: de Romeinse stadsmuren, de poort bij het bisschoppelijk paleis, de Romeinse huizen, tempels, thermen en een stelsel van kanalen. Er worden nog steeds nieuwe vondsten gedaan en er is een museum dat hier geheel aan gewijd is. In de kathedraal zijn gotische en renaissance kenmerken te vinden. Het neogotische bisschoppelijk paleis is een schepping van Gaudi.
88
Iedere vierkante meter van het centrum staat vol met marktkramen en duizenden persen zich er tussen door. Ik koop batterijen voor mijn camera en loop gauw door. De kathedraal is prachtig, maar allang een soort museum. Ik praat even met een Astorga, palacio eposcopal de Gaudi paar Nederlandse toeristen en vindt dan een bankje in de zon en met uitzicht op het bisschoppelijk paleis, waar ik mijn broodjes opeet. Al gauw ben ik de stad weer uit. Een stuk lager dan de stad passeer ik de Ermita del Ecce-Homo. Bij het bronnetje aan de gevel kan ik mijn waterfles vullen. Daarna steek ik de snelweg (A6?) over en volg het voetpad dat parallel aan de weg loopt. Het pad ligt lager dan de weg, zodat het asfalt op oorhoogte is. Lawaai. Dus oren dicht en uitsluitend naar rechts kijken. Het pad is goed, maar zo loopt het toch helemaal niet lekker; het lood van de uitlaatgassen lijkt in mijn schoenen terecht te komen. Na een uur, in Murias de Rechivaldo vind ik het dus genoeg voor vandaag. Daar vind ik een albergue in een oude boerderij. Een beetje primitief, maar alles wat nodig is, is er. De gebouwen rond de 89
binnenplaats zijn met een soort boerendegelijkheid verbouwd tot herberg. Ik neem een douche, heerlijk heet, maar in een ijskoude ruimte, was mijn kleren in een kuip, groot genoeg voor 10 overalls en hang ze te drogen aan kabels, dik genoeg om een kudde koeien in bedwang te houden. Ik vind ook nog een computer, waar ik het thuisfront mee op de hoogte houd. Dat gaat toch gemakkelijker dan op het kleine toetsenbordje van mijn telefoon. En ik bel lang naar Marianne. En dan ga ik buiten zitten kijken hoe de zon onder achter de bergen in de verte. Moet ik daar morgen overheen? Als het donker wordt ga ik weer naar binnen, waar ik Javier tref. Hij heeft zijn voeten kapot gelopen. Hij zit hier al een paar dagen, tot hij weer voldoende hersteld is om naar huis te gaan. De grote, ijzigkoude slaapzaal moeten we delen met Nina uit Osnabrück en Juan uit Cordoba. Twee duiters hebben een van de “habitationes” gehuurd, een appartement, boven in een van de gebouwen. Met zijn zessen eten we in de “huiskamer”van de hospitalera. Dikke soep, karbonades met frites en paprika, en yoghurt met honing. En heel veel geklets. Gezellig. De televisie, die tijdens de maaltijd aan blijft staan, zegt dat het morgen regent.
90
! " ! !!# $ % ! !
# & ! ! # ' !( #) * +! # ) ! ! # ( # , % ! - .
( / ! 0# 1 # & # 2#3
2 ! # 2
! % ( 2 2% # 4 ! # * !! - 5 % # %
# 2 #
!
" ! %
!
# "
" $
# * # . - . % # 6 # 7! # ! 2 # ! 2 ! # 8
# 8 ! % #6 2 ( ## 7 ! ! #& - 9% ( # - ! ! 9# 12
((# 3 % # % # % #
$ - % 2 ! 2
% %
# 2 # )
$ 5 # ! ! 2 2 ! # 1 2 2 # & + ! %
%
! !# & : !#*!2 ! ! ! #
! ;< !# & 2 ( 2 % ! # 82 ! 2= >> #4? * (% ( 2 %
!
! # %
2 ?
% ! # 2 # &
' ! !2-! : #& 2%
( # ) ( ( 2 2 ! # 22 @. A 86! # (
) ! !
! # #
*
* # $
* #
) # ! +
# ) ##
B ( * # 42 % ( # *! 2 2 !# #1 2C 2! 2( # 7 ( # ! D) ! #
'
3 # 3(
2! EE#) 2 # 3
2 ! ! # 3(( 82 % #42 #B%
! 2 # ! ! 2 # ) @ A 2 $ F!( % # !2 ! # '2 # 2 ( 4!% % %2 ! #' 2 % ! # 2 2 % #
,
Cacebelos, donderdag 22 april 2010 32 kilometer, 447 km totaal
Vanmorgen wandelde ik om acht uur met een ruim ontbijt de deur van mijn hostal uit. Sinds tien uur gisteravond is het droog, maar op de weg staan nog heel wat plassen. Maar nu is het prachtig weer. Nog wat fris, maar dat wordt wel opgelost door de zon, die langzaam boven de oostelijke bergen verschijnt. Het uitzicht is prachtig. Soms loopt het pad langs de steile helling. Rechts de berg, links het met nevel gevulde dal waar de zon op glinstert en patronen op tekent. Blaise Pascal zegt ergens – ik denk in “Pensées – “Ieder mens heeft een afgrond, die alleen God kan vullen.” Hier doet God dat op een indrukwekkende manier.
nevelige dalen
97
Als de route even een stukje over asfalt gaat, haal ik de twee berlijners van gisteravond in. Bijna meteen gaat het gesprek weer over het onderwerp van gisteravond. Erich meldt dat hij mijn berlijners opmerking dat als er iemand rijker wordt, er altijd een ander is die daarvoor betaalt, zo goed vond dat hij dit in zijn Tagebuch heeft opgeschreven. Hoe moet ik daar nou op reageren? Ik vraag hem of hij van Anne Frank heeft gehoord. “Wordt dit een pijnlijk gesprek?” vraagt hij. “Nee, maar zij had een stiefzuster, Eva Schloss. Haar moeder trouwde Frank na de oorlog. Zij gaat nog steeds scholen rond om over de oorlog te vertellen. Haar belangrijkste advies is altijd: “Laat een voetspoor achter”. Dat heb ik dus gisteravond gedaan, in jouw Tagebuch. En kijk een eens om. Een heel spoor van voetstappen!” Erich slaat mij op mijn schouder. “Dat schrijf ik ook op. En nu mag je me feliciteren. Gisteravond belde mijn schoonzoon op. Ik ben voor de derde keer opa geworden. En dat is ook een voetspoor!” Een pad? Een spoor van voetstappen!
98
Molinaseco
In Molinaseca is het rustig. De berlijners willen hier gaan ontbijten. We nemen afscheid en ik loop door. Mijn route voert over oude paden vol losse rolkeien, over beekjes, bergweggetjes en door een kastanjebos met eeuwenoude bomen. Nog steeds dalen vol mist, donkere bergruggen en besneeuwde toppen in de verte. Het uitzicht is schitterend.
Campo
En dan Ponferrada. Ooit was hier de belangrijkste goudmijn van het Romeinse keizerrijk. Mijnbouw is nog steeds belangrijk Een drukke stad met een mooie kerken en een prachtige basiliek. Als ik daar naar binnenloop is er toevallig een mis aan de gang. Ik schuif aan. Wat veel bezoekers, op donderdagmorgen! Indrukwekkend. Net als al dat goud rond het altaar. Maar dat zal wel Iglesia Madonna de la Encina (de madonna van de steeneik)
99
niet uit die Romeinse mijnen komen. Maar vooral een imposante middeleeuwse burcht die zich hoog boven de stad verheft, die Ponferrada nog door de Tempeliers gebouwd is, trekt de aandacht. Na de gebruikelijke lelijke buitenwijken zit ik al op het platteland. Smalle, rustige asfaltwegen brengen me eerst naar Columbrianos. Schoon en modern, en de stammen van gekapte bomen veranderd in kunstukjes van houtsnijwerk. Dan volgt Fuentes Nuevas, waar eeuwenoud houtwerk van woningen staat te verloederen.
boomkunst
Fuentas Nuevas
Ook in Ponferrada hebben de Tempelridders hun sporen achtergelaten. Gesticht in 1129 om Jerusalem te verdedigen en pelgrims te beschermen, hielden zij hun kruistochten, onder de leuze: ,,Non Nobis Domine, non nobis, sed nomini tuo da gloriam” (Niet voor ons Heer, niet voor ons, maar glorie enkel in uw naam). Ze namen de Regel van Benedictus aan en werden door de Paus van Rome erkend. Tempeliers stonden onder rechtstreeks gezag van de Paus, hetgeen ook hun ondergang werd. De orde werd te groot, te machtig en te rijk. Op vrijdag de 13e oktober 1307 laat Filips IV van Frankrijk, met de steun van paus Clemens V alle tempeliers arresteren. Ze maken ze de Orde zwart en alle bezittingen worden verbeurd verklaard. Dat was het einde van de Orde der Tempeliers. Ons bijgeloof over vrijdag de 13e hebben wij hier aan overgehouden. 100
Na dit armoedige dorp houdt het asfalt op en onverhard loop ik weer tussen de wijngaarden. Steeds met uitzicht op die witte toppen van het Cantabrisch gebergte in de verte. Iglesia Las Angustias Maar nu ben ik zo langzamerhand aan het eind van mijn latijn. Gelukkig is er dan Cacabelos. Geen mooie stad, maar wel een heerlijk zacht bed in een hostal. Daar onder de douche, de kleren in de wastafel wassen, een paar boodschapjes doen, en bellen met Marianne. En mijn dagboek bijwerken natuurlijk. Om een uur of acht zit ik alleen aan een pelgrimsmenuutje in een restaurant. Heel wat anders dan gisteravond, de gezellige maaltijd met de duitsers. Een hele dag alleen lopen genieten, maar nu zit ik alleen een beetje te balen. wijnstad Cacabelos
101
Ruitelán, vrijdag 23 april 2010 28 kilometer, 475 km totaal Na een simpel ontbijt met gisteren gekocht brood en jam en een kop koffie uit de automaat loop ik Cacabelos uit. Het is nog een beetje mistig, maar het ziet er naar uit dat het een prachtige dag wordt. Eerst de stad uit, de Rio Cua over en op weg. Eerst volgt de route de N6. Gelukkig is er weinig verkeer, want automobilisten geven de voorkeur aan de A6, die vlak bij ligt. Asfalt, maar wel meteen een zware stijging. Een goed Rio Cua begin van de dag. Maar de Inspanning wordt beloond. Pieros ligt bovenop een heuvelrug, de Villagote, en of je vooruit kijkt naar Villafranca del Bierzo, of achteruit naar Cacebelos, het uitzicht is prachtig.
vooruitblik
102
omzien
La Anunciada
Santiago
Colegiata Santa Maria
San Nicolas
Villafranca del Bierzo heeft zóveel kerken dat het in de middeleeuwen de bijnaam “Klein Santiago” kreeg. Net als in Santiago is er ook een Santiago-kerk met een Puerta de Perdon, poort van de vergeving. Pelgrims die ziek werden en echt niet verder konden, mochten door deze poort naar binnen en kregen dan toch hun absolutie. Hoe die ziektes vaak afliepen is te zien op het grote kerkhof voor pelgrims naast de kerk. Van vier kerken heb ik foto’s. Maar dan is er ook nog La Virgen de las Angustias, La Virgen del Carmen, San Blas y Santa Agueda, San Juan, Convento La Laura, Convento La Concepoh, ja: de San Francisco! ción en mijn lijstje is vast niet compleet. Na Villafranca is er een keuze. De antieke route is nu de N6. Gevaarlijk, veel vrachtverkeer en geen paadje erlangs. Of een alternatieve route die Camino Duro, Zware Weg, wordt genoemd. Deze volgt de bovenkant van de berg, langs de noordkant van het dal Valcarce. Mijn gidsje zegt steil, en inspannend, maar wondermooi en veilig. Daar kies ik voor. Na een paar honderd meter volgt nog een waarschuwing: “Solo per peregrinos buen caminantes”. Alleen voor pelgrims die goed kunnen lopen. Ik durf dus wel door te gaan. 103
Het eerste uur loop ik omhoog, steeds omhoog. Het pad is goed, steenslag, maar op steile stukken voorzien van beton met dwarse ribbels, meer grip voor de schoenen. Nog een half uurtje door een kastanjebos en dan vlak, over open terrein. De top van de bergrug. Een geweldig mooi landschap. Rechts eindeloos golvende heuvels. De brem bloeit tussen de heideachtige struiken. Lichtgroen blad siert de struiken en hier en daar bloeien de (fruit-)bomen. Het onkruid dat geel over de veldjes ligt, en de roodpaarse plekken op de hogere hellingen. Er zijn bloemen en vogels. Even de lange bruggen van de snelweg A6 wegdenken en ook het dal Valcarce is prachtig. Of misschien geeft het juist een mooi contrast, de hoge ranke poten, de donkere lijn van het wegdek, waar af en toe de hoge opbouw van een vrachtwagen zichtbaar is. Je kan het ook zo bekijken: Een essentieel deel
104
van ons huidige, door mensen beïnvloedde landschap. De schoonheid van het dal en de bergen is erdoor geaccentueerd. Marcel Proust: De ontdekkingsreis bestaat niet uit het aanschouwen van nieuwe landschappen, maar uit het opnieuw ernaar leren lijken. Dan daalt de route weer steil af naar de bodem van het dal. In Trobadelo vindt ik het tijd voor koffie en een broodje in de plaatselijke bar/hostal. Ik bestel en krijg antwoord in het spaans …met een rotterdams accent? En dat klopt. Uit Schiedam met haar spaanse echtgenoot hier naartoe verhuisd. Ze hebben hier een café en een eenvoudig hotel, dat vrijwel uitsluitend door pelgrims wordt gebruikt. Else heeft het hier naar haar zin; niet rijk, maar ook geen zorgen. Jammer vindt ze dat het dorp leegloopt. Huizen worden gewoon achtergelaten tot ze tot ruïnes vervallen zijn.
Trobadelo
105
Uitgerust ga ik weer verder. Nu langs de drukke weg onder in het dal. Die gaat alweer gestaag omhoog en het is warm geworden. Zweten op de Camino Duro. Na een uur, in Ambasmestas, slaat het doorgaande verkeer af en wordt het rustig op de weg. Zo loopt het wel lekker. Nog een klein uurtje langzaam door lopen, steeds langzamer, en dan Ambasmestas kom ik in Ruitelán, waar ik een bordje “albergue, 10 meter” niet kan negeren. Het is wel een beetje armoedig, een beetje groezelig, een beetje primitief. Maar ik kan het niet opbrengen nog naar een volgend dorp te lopen. Dat stuk klimmen naar OCebreiro moet toch tot morgen wachten. Na het gebruikelijke corvee probeer ik het dorp in te wandelen. Dat valt niet mee, want welke kant ik ook op ga, ik loop het dorp uit. Er is een winkeltje, dat ook meteen het café is. Ik koop een ijsje en maak een praatje. Zo hoor ik dat het dorp bewoond wordt door 12 mannen en 11 vrouwen. En er is een klein maar mooi kerkje, Iglesia San Juan Bautista. 106
Terug in de herberg maak ik op het terras een praatje met mijn kamergenoten. Een Spanjaard, een Fransman en een Japanner. Dat wordt een ingewikkelde conversatie! Ook hospitalero Carlos komt meepraten. De herberg is San Juan Bautista klein, en zo wil Carlos het ook houden. Overzichtelijk en met aandacht voor de gasten, zegt hij. Zijn verhalen bevestigen de enigszins spirituele, mysterieuze sfeer, met net zoveel christelijke als oosterse symbolen. ’s Avonds blijkt Carlos ook een uitstekende kok te zijn. Er zijn nog een franse moeder en dochter aangekomen en twee duitsers. En Sushi en Carlos met zijn allen eten we aan de lange tafel wat Carlos ons voorzet, samen met zijn japanse hulpje. Na het afsluiten van haar pelgrimage in Santiago is zij naar hier teruggekeerd om een paar maanden te helpen. Zo goed was het haar hier bevallen. We eten Galicische soep, zwaar en voedzaam, salade, aardappelkoek met karbonades en grote stukken konijn, en
als toetje een stuk van een enorme pudding. En daarna wordt er nog lang gekletst. 107