SAMEN BETER, BETER SAMEN
SAMEN BETER, BETER SAMEN
1
2
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Al het mogelijke werd gedaan om de informatie in dit boek zo juist en actueel te maken als kan. Auteurs of uitgever kunnen niet verantwoordelijk gesteld worden voor mogelijke nadelen die lezers door eventuele onvolkomenheden in het boek zouden kunnen ondervinden.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
3
Samen beter, beter samen Onderwijs-zorgarrangementen in het speciaal onderwijs
drs. Deanne Radema prof. drs. Dolf van Veen prof. dr. Fop Verheij drs. Rieme Wouters
4
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Deanne Radema, Dolf van Veen, Fop Verheij & Rieme Wouters Samen beter, beter samen. Onderwijs-zorgarrangementen in het speciaal onderwijs. Antwerpen – Apeldoorn Garant 2005 264 blz. – 24 cm. D/2005/5779/61 ISBN 90-441-1787-4 NUR 841 Omslagontwerp & opmaak: Jos Dohmen © De auteurs, LCOJ / NIZW Jeugd & Garant-Uitgevers n.v. Alle rechten voorbehouden. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke, voorafgaande en schriftelijke toestemming van de auteurs en van de uitgever.
www.garant-uitgevers.be
Garant Somersstraat 13-15, B-2018 Antwerpen Koninginnelaan 96, NL-7315 EB Apeldoorn
[email protected] www.garant-uitgevers.nl
[email protected]
SAMEN BETER, BETER SAMEN
5
Inhoud Beknopte samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Inleiding:
Goede resultaten proefprojecten speciaal onderwijs en zorginstellingen vragen om vervolgactiviteiten
7
11
Beschrijving proefprojecten
31
1. Integratie van zorg en onderwijs voor 4-tot 7-jarigen Van Leersumschool en Trajectum
35
2. Steunklas en naschoolse opvang Roelant Berk en Beukschool en De Waarden
45
3. De trainingsgroep van De Horst De Horst en Cardea
61
4. De trainingsgroep van de Mulock Houwerschool Mulock Houwerschool en Stichting Zandbergen
73
5. De observatiegroep van Curium en de Leo Kannerschool Leo Kannerschool en Curium
89
6. Een protocol voor onderwijs-zorgarrangementen St. Mattheusschool, Bleyburgh, CCE en ASVZ en De Merwebolder
103
7. Samenspel: Leren van casuïstiek ZML Midden-Brabant en Amarant
117
8. Het Traject: Daghulpprogramma niet-schoolgaande jeugd Korczakschool en Stichting Agogische Zorgcentra (AZZ)
129
9. Geïntegreerd jeugdzorg- en speciaal onderwijsprogramma De Pelsschool en De Rading
143
10. Inzet jeugdzorg in en om de school Mr. de Jonghschool, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en GGz instelling Mentrum
155
6
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
11. De Kolibrie: Instroom van kinderen met ernstige schoolbelemmeringen in het speciaal onderwijs De Lasenberg en Arkemeyde
173
12. Gedragsgroepen voor kinderen op het grensvlak van REC cluster 3 en 4 Kingmaschool, Gemeentelijk Pedologisch Instituut en OZC Amstelmonde
185
13. Continuüm van onderwijs – zorg P.I. school Hondsberg en Hondsberg La Salle
203
14. Voorkomen van escalatie door het aanbieden van begeleidingsactiviteiten buiten de school Herderschêeschool en Twentse Zorgcentra Almelo
217
15. Recht op goed onderwijs, ongeacht de hulpvraag Herman Broerenschool en Cello-Binckhorst
231
16. Ontwikkeling handboek en onderwijs-zorgmodellen in een REC cluster 3 REC Groot Gelre en St. Schreuderhuizen
249
Bijlage 1: Nadere toelichting van de opzet van het landelijke programma onderwijs-zorgarrangementen
261
Bijlage 2: Lijst van contactpersonen en adressen
263
Dankwoord
264
SAMEN BETER, BETER SAMEN
7
Beknopte samenvatting, conclusies en aanbevelingen Zestien scholen binnen REC Cluster 3 en 4 hebben in samenwerking met instellingen in de jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg voor ‘zeer moeilijk plaatsbare leerlingen’ onderwijs-zorgarrangementen ontwikkeld. Hieronder worden kort de belangrijkste resultaten en inzichten weergegeven.
Goede resultaten proefprojecten onderwijs-zorgarrangementen
• • • • • • •
Zeer moeilijk plaatsbare leerlingen profiteren aantoonbaar van een gezamenlijk aanbod van zorg en onderwijs. Voor nagenoeg alle betrokken kinderen kon onderwijsdeelname of arbeidstoeleiding gerealiseerd worden en is schooluitval voorkomen. Scholen rapporteren toename van taakgericht gedrag in de onderwijsleersituatie en betere leerresultaten van kinderen. In de hulpverlening aan kinderen kan doelgerichter gewerkt worden aan ontwikkelingsstimulering en gedragsbeïnvloeding. De uren onderwijsdeelname van betrokken kinderen konden uitgebouwd worden en het aantal time-outmomenten en de ontheffingen voor onderwijs nemen sterk af. Ook kinderen die al langere tijd geen onderwijs volgen worden door de geboden onderwijszorgarrangementen in staat gesteld te participeren in de scholen. De onderwijs-zorgarrangementen bieden betere consultatiemogelijkheden voor leerkrachten, zorgen voor betere werkcondities voor leerkrachten en medeleerlingen en versterken de draagkracht van de school. Hulpverlening via school blijkt een goede manier om gezinnen waar moeilijk toegang toe te krijgen is, te bereiken. De onderwijs-zorgarrangementen waar een training in de schoolsituatie wordt aangeboden sluit aan bij de behoefte van ouders en leerkrachten en versterkt de motivatie van ouders voor hulpverlening.
Aandachtspunten en voorwaarden De proefprojecten laten zien dat het vormgeven van onderwijs-zorgarrangementen een intensief en tijdconsumerend proces is. Ontwikkelen van een gezamenlijke visie en aanpak en het bewust omgaan met dimensies van samenwerking (informatieuitwisseling, afstemming en integratie van activiteiten) zijn belangrijke uitgangspunten in dit proces. Daarnaast zijn de volgende methodische aandachtspunten en voorwaarden van belang (hoofdstuk 3 en 4):
•
Inhoudelijke invulling van het onderwijs-zorgarrangement hangt af van de mate waarin volledige onderwijsparticipatie mogelijk wordt geacht. Daar waar sprake is van structureel ontbrekende leervoorwaarden is zorg of behandeling leidinggevend. Het arrangement biedt dan een onder-
8
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
•
• • • •
steunende context die participatie in het speciaal onderwijs stimuleert. Voorafgaand aan het aanbod in het onderwijs-zorgarrangement is het van belang een integraal beeld van de problematiek en benodigde aanpak te krijgen. Een gezamenlijke observatie(groep) leent zich hier bij uitstek voor. Het moment en de vormgeving van de (meervoudige) indicatiestelling is in dit verband eveneens een belangrijk aandachtspunt. Onderwijs-zorgarrangementen vereisen ontwikkeling van nieuw pedagogisch-didactisch repertoire. Dit geldt met name voor leerlingen met een verstandelijke beperking én gedragsproblematiek. Om condities voor transfer en generalisatie van het geleerde naar de onderwijsleersituatie zo optimaal mogelijk te maken dienen arrangementen te voorzien in integratie van de zorg- en onderwijsleersituatie of in een nazorgtraject. Versterking van zowel de gezins- als onderwijssituatie kan gerealiseerd worden door een gezinscomponent in het arrangement op te nemen. Dit kan variëren van het stimuleren van ouderbetrokkenheid tot gezinsbegeleiding. Zorgcomponenten als crisisopvang, time-out module en naschoolse opvang blijken belangrijke mogelijkheden om de (geïntegreerde) aanpak verder te optimaliseren.
Conclusies en aanbevelingen
•
Zonder beleidsmatige en bestuurlijke rugdekking van lokale en landelijke overheden zullen onderwijs-zorgarrangementen in de uitvoeringspraktijk niet of nauwelijks tot stand komen of blijven bestaan. (1a) Ruimte dient geboden te worden voor structurele inbedding en meerjarige ontwikkelingstrajecten (1b) Voortgezette methodiekontwikkeling, resultaatsbepaling en regionale beleidsbeïnvloeding zijn nodig voor een verantwoorde overdracht en opschaling van innovatieve en veelbelovende praktijken.
•
De problematiek van ‘(zeer) moeilijk plaatsbare leerlingen’ is voor een groot deel oplosbaar binnen bestaande kaders. (2a) Arrangementen waar dagbehandeling en intensieve ambulante hulpverlening (jeugdzorg) deel van uitmaakt, moeten gelet op de veelbelovende resultaten in staat gesteld worden een verdiepingsslag te maken en samenwerkingsmodellen voor bredere toepassing in de sector geschikt te maken. De onderwijsdeelname van zeer moeilijk plaatsbare en gedragsmoeilijke leerlingen (REC cluster 4) is daarmee te realiseren. (2b) De jeugdzorgcomponent (inclusief jeugd-GGz) van een onderwijs-zorgarrangement dient als jeugdzorgprogramma of Diagnose Behandel-Combinatie (DBC-module) erkend te worden. (2c) Ruimte dient geboden te worden voor het ontwikkelen van een nieuw pedagogischdidactisch repertoire voor het begeleiden van leerlingen met zml- én zmok-problematiek.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
•
Voor een in omvang beperkte groep zml-leerlingen met zeer ernstige schoolbelemmeringen, stuit invoering van onderwijs-zorgarrangementen op de grenzen van bestaande kaders. (3a) Aanpassing van de klassendeler van 12 leerlingen binnen een onderwijs-zorgarrangement voor deze in omvang beperkte doelgroep dient gefaciliteerd te worden. (3b) Structurele inzet van programma’s vanuit de geestelijke gezondheidszorg en lvgzorgsector in onderwijs-zorgarrangementen dient met kracht ondersteund te worden (3c) Onderwijs-zorgarrangementen vragen extra inzet en fysieke ruimte.
•
Om structurele inbedding van onderwijs-zorgarrangementen in de uitvoeringspraktijk mogelijk te maken zijn ook infrastructurele aanpassingen noodzakelijk. (4a) De gangbare praktijken van indicatiestelling in de onderscheiden sectoren belemmeren de ontwikkeling en uitvoering van samenhangende en geïntegreerde zorgverlening voor leerlingen met complexe, meervoudige problemen. Samenhangende en/of geïntegreerde indicatiestelling daarvoor noodzakelijk. (4b) Terugdringen van het aantal samenwerkingspraktijken rond indicatiestelling in de afzonderlijke sectoren en van het aantal beleidsmaatregelen voor complexe, meervoudige problematiek is gewenst. Er is behoefte aan regionalisatie van de toeleiding, diagnostiek/ (be)handelingsplanning en indicatiestelling. (4c) De aanwending en verantwoordingssystematiek binnen de richtlijn ‘AWBZ-zorg in het onderwijs’ verdient bij de evaluatie van de richtlijn aandacht.
9
10
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
11
Inleiding Goede resultaten proefprojecten speciaal onderwijs en zorginstellingen vragen om vervolgactiviteiten 1. Achtergrond en maatschappelijke urgentie van proefprojecten In onderwijs-zorgarrangementen werken speciaal onderwijs en zorginstellingen op uitvoeringsniveau intensief samen om voor de groep ‘zeer moeilijk plaatsbare leerlingen’ onderwijsdeelname te handhaven of (weer) mogelijk te maken. De leerlingen beschikken zowel over een indicatie voor speciaal onderwijs als over een zorgindicatie. Door de complexe meervoudige problematiek van deze leerlingen is aanvullende inzet van jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg en/of gehandicaptenzorg nodig om hen perspectief op onderwijs te bieden en betere resultaten voor hen te boeken. Het kan ook zijn dat samenwerking tussen REC 3 en 4 gewenst is om een passend aanbod voor deze groep leerlingen te realiseren. De ministeries van OCW en VWS hebben een subsidieregeling opgesteld voor het bevorderen van de ontwikkeling en overdraagbaarheid van onderwijs-zorgarrangementen. Scholen binnen REC cluster 3 en 4 werd de mogelijkheid geboden om in samenwerking met zorginstellingen subsidie aan te vragen. In de schooljaren 2002-2003 en 2003-2004 zijn 16 projecten gehonoreerd, waarvan zes REC cluster 3 scholen en 10 REC Cluster 4 scholen, waaronder twee scholen met verbrede toelating voor leerlingen met zml-problematiek. In de projecten is samenwerking gezocht met instellingen binnen de jeugdzorg, zoals instellingen voor jeugdhulpverlening, bureaus jeugdzorg en instellingen voor de geestelijke gezondheidszorg. Ook is aansluiting gevonden met instellingen in de zorg voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking en is het CCE (Centrum voor Consultatie en Expertise) in een aantal projecten betrokken. Het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg (hierna: LCOJ) is door de ministeries gevraagd te voorzien in inhoudelijke advisering, evaluatie met het oog op benutting van resultaten, verspreiding van ontwikkelde methodieken en het doen van beleidsmatige aanbevelingen aan de ministeries OCW en VWS. In dit kader heeft het LCOJ een begeleidingscommissie voor inhoudelijke en beleidsmatige ondersteuning ingericht en begeleidend onderzoek bij 3 projecten uit de eerste tranche uitgevoerd (bijlage 1: nadere informatie over de opzet van het landelijke programma onderwijs-zorgarrangementen). Voor benutting van elkaars ervaringen en expertise zijn landelijke – thematische – bijeenkomsten met de deelnemende projecten georganiseerd. In deze inleiding wordt ingegaan op de resultaten en praktijkervaringen van de betrokken projecten en wordt een aanzet voor een nadere afbakening van het begrip onderwijs-zorgarrangementen gegeven. Deze afbakening leidt tot een typering van een aantal
12
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
onderwijs-zorgarrangementen, waarbij uitgegaan is van de arrangementen die binnen de 16 projecten ontwikkeld zijn. In beleidsmatig opzicht is het van belang de verschillende typen als uitgangspunt te nemen. Het zal blijken dat – naast randvoorwaarden die voor een onderwijs-zorgarrangement in het algemeen gelden – ook specifieke knelpunten, randvoorwaarden en aanbevelingen zijn aan te wijzen voor de onderscheiden arrangementen.
2. De doelgroep van onderwijs-zorgarrangementen De groep zeer moeilijk plaatsbare leerlingen waarvoor onderwijs-zorgarrangementen nodig zijn, is een klein deel van de totale populatie kinderen met een indicatie voor speciaal onderwijs. Bij deze kinderen is sprake van complexe meervoudige problematiek, waarbij vaak ook GGz-expertise nodig is. Het ontbreken van een samengesteld programma voor deze leerlingen blijkt een belangrijk kenmerk te zijn voor het feit dat ze moeilijk plaatsbaar zijn. De proefprojecten tonen aan dat met de inbreng van (jeugd)zorginstellingen problemen hanteerbaar kunnen worden of zelfs op te lossen zijn. De term ‘zeer moeilijk plaatsbare leerlingen’ verwijst niet alleen naar leerlingen waarvoor het bij de indicatiestelling al moeilijk blijkt ze in het onderwijssysteem te plaatsen of naar kinderen die al uitgevallen zijn en thuiszitten. De aanduiding omvat ook de groep kinderen die dreigt uit te vallen uit het onderwijs doordat hun ernstige (gedrags)problematiek dusdanig interfereert met de schoolgang dat participatie in het onderwijs in het geding komt. Inbegrepen is bovendien de groep leerlingen die (jeugd)zorg behoeft en baat heeft bij een geïntegreerd programma van behandeling en speciaal onderwijs. In deze notitie spreken we, gelet op deze heterogeniteit, van leerlingen met ‘zeer ernstige schoolbelemmeringen’ om zo recht te doen aan de diversiteit van problematieken. Hieronder wordt nader ingegaan op de heterogeniteit van de doelgroep. 2.1 Leerlingen met zeerernstige schoolbelemmeringen binnen de REC cluster 4 populatie 1. Een groep leerlingen die aangewezen is op onderwijs-zorgarrangementen teneinde onderwijsparticipatie mogelijk te maken is de ‘moeilijkste groep leerlingen’ uit de REC cluster 4 populatie. Drie onderwijs-zorgarrangementen binnen REC cluster 4 zijn nader onderzocht. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de doelgroep grote overeenkomsten vertoont (Messing & Van den Bogaart, 2004). Het gaat steeds om jeugdigen met een complexe, ernstige gedragsproblematiek, die gewoonlijk sterk oppositioneel gedrag vertonen, snel gefrustreerd raken en moeite hebben met regels en het reguleren van het eigen gedrag.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
13
Onderzoek van drie arrangementen (Messing & Van de Bogaart; 2004) In het onderzoek van de drie onderwijs-zorgarrangementen binnen REC cluster 4 is ook nagegaan in hoeverre de leerlingen die geplaatst zijn in de arrangementen qua gedragsproblemen afwijken van hun klasgenoten uit een reguliere REC cluster 4 groep. De scores van de SCHOBL-R zijn hiervoor als uitgangspunt genomen. De SCHOBL-R is een vragenlijst die door de leerkracht wordt ingevuld. De vragenlijst meet 13 gedragsonderdelen die gecombineerd kunnen worden tot vier factoren: extraversie, werkhouding, aangenaam gedrag en emotionele stabiliteit. De baseline vormt het profiel van 30 reguliere REC cluster 4 leerlingen waarvoor de SCHOBL-R is ingevuld. Dit profiel is vergeleken met het profiel van 29 leerlingen die deelnemen aan de drie onderwijs-zorgarrangementen. Beide groepen leerlingen vertonen weliswaar een vergelijkbaar gedragspatroon, het profiel van de reguliere REC cluster 4 leerlingen is vlakker en wijkt minder af van het gemiddelde. Met andere woorden, de ’reguliere’ leerlingen zijn minder extravert, vertonen een minder slechte werkhouding en minder onaangenaam gedrag en zijn minder emotioneel labiel dan de leerlingen die deelnemen aan de onderwijs-zorgarrangementen. De verschillen betreffende werkhouding en aangenaam gedrag zijn ook statistisch significant.
Uit de ervaringen binnen de projecten blijkt dat bij deze doelgroep van onderwijszorgarrangementen binnen REC cluster 4 naast ernstige gedragsproblematiek vaak ook sprake is van ernstige gezinsproblematiek. In het onderzoek naar de drie onderwijszorgarrangementen binnen REC cluster 4 (Messing & Van den Bogaart, 2004) wordt aangegeven dat de leerlingen veelal afkomstig zijn uit gezinnen die als ‘zorgmijdend’ kunnen worden gezien, mede omdat ze teleurgesteld zijn geraakt in de mogelijkheden van de jeugdzorg. Ook Van den Bogaart en anderen (2004) treffen in hun onderzoek bij de doelgroep van het onderwijs-zorgarrangement van REC cluster 4 school de Pels zowel gedrags- als gezinsproblematiek aan, vastgesteld aan de hand van de COM-procedure. Deze lijst stelt variabelen vast die betrekking hebben op psychosociale factoren of risicofactoren voor het ontstaan van psychosociale problemen. Eveneens kwam naar voren dat voor het slecht functioneren van de betrokken jongeren in het onderwijs geen specifieke risicofactoren zijn aan te wijzen, maar dat het disfunctioneren een gevolg is van een cumulatie van factoren. 2. Een andere belangrijke groep leerlingen die profiteert van een geïntegreerd onderwijszorgaanbod zijn jonge risicokinderen die zowel dagbehandeling (MKD) als speciaal onderwijs behoeven evenals de groep jeugdigen die in het kader van jeugdzorg een behandeling ondergaat en waarbij het van belang is mogelijkheden voor onderwijs parallel aan de behandeling te vergroten en te versterken. De gedachte is dat zorg en onderwijs daardoor effectiever en flexibeler ingezet kunnen worden
14
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
2.2 Leerlingen met zeer ernstige schoolbelemmeringen binnen de REC Cluster 3 populatie 1. Een groep leerlingen die binnen REC Cluster 3 aangewezen is op onderwijs-zorgarrangementen teneinde onderwijsparticipatie mogelijk te maken is de groep leerlingen met verstandelijke beperkingen èn gedragsproblematiek. Zij vertonen zodanig gedrag dat onderwijs in een reguliere setting binnen het speciaal onderwijs onmogelijk is. Het groepsgewijs aangeboden programma binnen de ontwikkelde onderwijs-zorgarrangementen richt zich op twee subgroepen: – leerlingen met autisme of aan autisme verwante stoornissen (ASS) en gedragsproblematiek; – leerlingen met sterk externaliserende gedragsproblematiek. Tijdelijke ondersteuning kan voldoende zijn om participatie in de reguliere setting weer mogelijk te maken. Bij anderen is een structurele vorm van begeleiding nodig om onderwijsparticipatie te realiseren.
Inventarisatie moeilijk plaatsbare leerlingen, Herman Broeren School De Herman Broeren School heeft bij alle leerkrachten van de school geïnventariseerd hoeveel leerlingen zij als ‘moeilijk’ ervaren en welke problematiek er bij deze leerlingen speelt. Deze inventarisatie leverde een aantal van 63 leerlingen op. De leerkrachten hebben vervolgens voor deze leerlingen de Storend Gedragsschaal (SGZ) ingevuld. Met deze signaleringsschaal van Kraijer en Kema wordt zo gestandaardiseerd mogelijk bepaald in hoeverre een persoon agressief of verbaal storend gedrag (of een mengvorm daarvan) vertoont. 32 leerlingen (6% van de schoolpopulatie) konden op basis van de SGZ als leerling met storend gedrag worden aangemerkt.
2. Kinderen met een licht verstandelijke beperking of zwakbegaafdheid (IQ tussen 50 en 85) én ernstige gedragsproblematiek vormen een subgroep waarvoor specifieke onderwijs-zorgarrangementen nodig zijn. In onderzoek naar thuiszitters was het aandeel van kinderen met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblemen in vergelijking tot het totale aantal gemelde thuiszitters groot (Radema, Van der Steenhoven & Van Veen, 2003). In het bijzonder externaliserende gedragsproblematiek en het zich niet kunnen of willen houden aan regels leidt tot ernstige schoolbelemmeringen, zo blijkt uit onderzoek naar de risicofactoren voor plaatsingsproblematiek bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking (Van Poelgeest & Embregts, 2004). Vaak is ook sprake van bijkomende psychiatrische problematiek waarvoor inzet van GGzexpertise noodzakelijk is. Ook bij deze doelgroep strekt de problematiek zich vaak uit tot de gezinnen waartoe de kinderen behoren (De Graaf, 2004). Voor deze subgroep ontbreekt op dit moment nog een adequaat pedagogisch-didactisch repertoire binnen het speciaal onderwijs.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
15
3. Aandachtspunten bij de ontwikkeling van onderwijs-zorgarrangementen Op basis van de ervaringen in de proefprojecten komt enkele aandachtspunten naar voren die hieronder kort weergegeven worden. 1. Ontwikkelen van een gezamenlijke visie en aanpak De bevindingen van de 16 programma’s uit de eerste en tweede tranche van het project ‘onderwijs-zorgarrangementen’ laten zien dat tijd nodig is om elkaar als samenwerkingspartners te leren kennen. Men dient zich bewust te zijn van het onderwijs- en behandelparadigma en de bereidheid te hebben deze op elkaar af te stemmen of in elkaar te schuiven om zo te komen tot een gezamenlijke visie op de ontwikkelingsbegeleiding en zorgverlening van kinderen. Dit vraagt overleg en ontwikkelingstijd op beleidsmatig en uitvoerend niveau. 2. Gefaseerde afstemming en integratie van activiteiten en zorgverlening In de intensiteit van samenwerking kan een onderscheid gemaakt worden tussen samenwerking door uitwisseling van informatie, afstemming van handelswijzen, integratie van (be)handelingsplannen en waar nodig integratie van het aanbod. De vanzelfsprekendheid waarmee één proefproject met een lange traditie van samenwerking uitgaat van de visie van ‘één kind, één plan’ kan als een duidelijke verworvenheid gezien worden (Hondsberg). De meest vergaande vorm van samenwerking is de integratie van behandeling/zorg en onderwijs. Dit kan vormgegeven worden door een gelijktijdig aanbod van onderwijs en zorg in een onderwijs/zorggroep of in de vorm van een modulair aanbod waarin onderwijs en zorg elkaar afwisselen. De onderliggende gedachte is dat een dergelijke integrale vorm van samenwerking kan leiden tot een effectiever en flexibeler inzet van de capaciteit van zowel zorg als onderwijs. Bovendien kan door de ruimte die door het modulaire behandelaanbod ontstaat forser ingezet worden op vormen van ambulante gezinsbegeleiding en nazorg. Een voorbeeld van een dergelijke geïntegreerde samenwerking is het REC-4/MKDproefproject (Van Leersumschool). De samenwerkingspraktijk heeft hier geresulteerd in een wezenlijke verandering van de primaire werkprocessen en organisatie van de zorgverlening. In het project van de mr. De Jonghschool is expliciet gekozen voor bovengenoemde fasering (uitwisseling, afstemming, integratie) om de samenwerking tussen school, gezinsvoogdij/ jeugdzorg/jeugd-GGz en ouders op gang te brengen. 3. Pedagogisch-didactisch repertoire Samenwerking vraagt naast organisatorische aanpassingen ook inhoudelijke modificatie van zowel zorg als onderwijs om voor deze leerlingen een passend aanbod te realiseren. Voor arrangementen die zich richten op leerlingen met zml- en zmok-problematiek ontbreekt op dit moment een adequaat pedagogisch didactisch repertoire (Kingmaschool, Herman Broeren School, Herderschêeschool). 4. Gezinscomponent De ouder- of gezinscomponent is bij de meeste onderwijs-zorgarrangementen geen van-
16
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
zelfsprekendheid, hoewel het belang ervan algemeen onderkend wordt. In eenderde van de proefprojecten zijn samenwerkingsmogelijkheden tevens benut om een gezinsgerichte of oudergerichte component toe te voegen of dit aspect te versterken, daar waar andere programma’s zich – in eerste instantie – genoodzaakt voelen zich vooral te richten op de inzet van zorginstellingen op leerling- en leerkrachtniveau. Bij één project (Mulock Houwerschool) is afgezien van het oorspronkelijke plan om ouders een cursus ‘opvoeden zo’ aan te bieden toen bleek dat ouders vooral behoefte hadden aan laagdrempelige, praktische begeleiding. De ouders zijn vervolgens betrokken door informatieavonden, startgesprekken, heen en weer-schriftjes en nieuwsbrieven. Deze aanpak is ook bij andere projecten terug te vinden (o.m. Herman Broerenschool). Dat het aanbod aan het kind een goede ingang kan zijn voor ouderbetrokkenheid en bereidheid tot het aanvaarden van opvoedingsondersteuning en zorg blijkt ook uit het project van de mr. De Jonghschool. De ouders van de kinderen die deelnamen aan de GGz-training op school bleken gemotiveerd zich in te zetten. Er was wekelijks contact met de trainer en de ouders zijn voor gesprekken op school gekomen. In het project waarin de samenwerking tussen een MKD en een REC cluster 4-school (Van Leersumschool) centraal staat is intensieve gezinsbegeleiding vanuit het MKD integraal onderdeel van het programma. De samenwerking tussen deze REC-school en het MKD heeft er bovendien toe geleid dat de jeugdzorginstelling de gezinscomponent zelfs heeft versterkt. Ook het arrangement van een REC cluster 4 school (De Pels) en een jeugdhulpverleningsinstelling bestaat uit een combinatie van psychosociale begeleiding, onderwijsbegeleiding en gezinsbegeleiding. 5. Nazorg Het is van belang om de condities voor transfer en generalisatie van het geleerde naar de onderwijsleersituatie zo optimaal mogelijk te maken. Te denken valt aan het afstemmen van het pedagogisch klimaat van de trainingsgroep en de reguliere groepen in de school en aan fasering in en begeleiding van de terugkeer naar de reguliere groep. 6. Naschoolse opvang als toegevoegd element effectief Zowel in REC cluster 3 als 4 blijkt dat naschoolse opvang op school waarin sprake is van een zorgcomponent en uitgevoerd wordt door een (jeugd)zorginstelling van toegevoegde waarde kan zijn om de onderwijsdeelname van de leerlingen met zeer ernstige schoolbelemmeringen te bestendigen. Door toevoeging van naschoolse opvang kan transfer plaatsvinden van verworvenheden binnen het onderwijs-zorgarrangement en kan terugval door negatieve invloeden of ervaringen in de naschoolse tijd tegengegaan worden.
4. Contouren van de onderwijs-zorgarrangementen De contouren van diverse onderwijs-zorgarrangementen zijn zich gedurende de experimenteerfase steeds duidelijker af gaan tekenen. Bij een typering van onderwijs-zorgarrangementen komt ogenblikkelijk het belang van een heldere afbakening van wat men onder
SAMEN BETER, BETER SAMEN
17
onderwijs-zorgarrangementen verstaat, naar voren. Onderstaand schema probeert inzichtelijk te maken uit welke componenten onderwijszorgarrangementen opgebouwd kunnen zijn. Het schema is gebaseerd op de 16 programma’s van de proefprojecten. De arrangementen blijken zich op een aantal dimensies van elkaar te onderscheiden: probleemgebied, oorzaken, benodigde zorg en streefsituatie. Voor een groep leerlingen zal (re)integratie in het bestaande systeem van het speciaal onderwijs mogelijk zijn; voor een kleinere groep zal eveneens onderwijsdeelname gereali-
Schema: Onderwijsondersteunende zorg en hulpverlening
Kinderen of Jeugdigen met zeer ernstige schoolbelemmeringen
probleemgebied
Participatie in het speciale onderwijs is niet mogelijk
Problematiek duidelijk
Problematiek niet duidelijk
benodigde zorg
oorzaak
observatiegroep
Vooralsnog ontbrekende leervoorwaarden
1 Extra in onderwijs
In gezin
Structureel ontbrekende leervoorwaarden
2
* Extra in zorg Ontwikkelings benutting ondervangen handicaps , leren waar mogelijk
Remediërende situatie met hulpverlening
Bredere context Hulpverlening in bredere context rond kind
3 streefsituatie
4
Hulpverlening in gezin
Participatie in speciaal onderwijs
*
Ondersteunende context die participatie in speciaal onderwijs stimuleert
*
- indien benodigd / gewenst inzetten-
18
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
seerd kunnen worden (en zal het minimaal vereiste aantal te volgen onderwijsuren gehaald kunnen worden), mits structurele aanpassing van de onderwijsleersituatie in termen van groepsgrootte en pedagogisch-didactisch repertoire mogelijk is. Daarnaast is er een groep kinderen met structureel ontbrekende leervoorwaarden die volledige onderwijsparticipatie blijvend in de weg staan. Zorg of behandeling is in die gevallen leidinggevend en waar mogelijk zal onderwijsdeelname gerealiseerd en opgebouwd worden. Het schema gaat uit van een aantal voorwaarden dat nodig is voor het doen slagen van het onderwijs-zorgarrangement. Gezien de complexe problematiek is het van belang om waar mogelijk uit te gaan van versterking van zowel de onderwijssituatie als de gezinssituatie. Zo stellen we als instroomvoorwaarde dat er een gezamenlijke visie op het kind, gezin en onderwijs is. Dit gezichtspunt verwijst naar het moment en de vormgeving van de indicatiestelling. Een doorstroomvoorwaarde is dat de gezamenlijke visie en inzet steeds afgestemd blijft op de problematiek van het kind en de ontwikkeling die het doormaakt. Componenten als observatiegroep, crisisopvang of time-out kunnen als module toegevoegd zijn aan het onderwijs-zorgarrangement, en moeten in het verlengde van het voorgaande ook gezien worden als mogelijkheden om de diagnostiek en (meervoudige) indicatiestelling en (geïntegreerde) zorgverlening te optimaliseren. Zo kan observatie voorafgaand aan het arrangement nodig zijn om een integraal beeld van de problematiek en de benodigde zorgverlening te verkrijgen. Een observatiegroep onderwijs/zorg leent zich hier bij uitstek voor. Typen onderwijs-zorgarrangementen Op basis van voorgaand schema is het mogelijk te bepalen wat extra nodig is om onderwijsdeelname weer mogelijk te maken. Datgene wat aanvullend nodig is kan gezocht worden in de onderwijsleersituatie, binnen de zorg en bij ouders of bredere context. Op deze dimensies zijn dan ook de onderdelen van de betrokken onderwijs-zorgarrangementen weergegeven. Daarnaast kunnen er ondersteunende elementen, zoals een time-out module, achtervang of crisisopvang toegevoegd worden. Het nevenstaande overzicht is gebaseerd op de uitkomsten van de 16 deelnemende projecten en is nadrukkelijk niet bedoeld als een volledig overzicht van mogelijke invullingen van arrangementen. Ad.1: Extra in onderwijs (toelichting op schema) Onder schooltijd wordt de leerlingen extra zorg geboden. Dit gebeurt op de volgende wijzen: – Trainings- of instroomgroepen, waarbij leerlingen met gedragsproblemen eerst getraind worden en daarna (opnieuw) deelnemen aan het onderwijs in reguliere groepen van de school (Mulock Houwerschool; De Horst; de Lasenberg). – Trainingsgroepen, steunklassen of meer individueel gerichte programma’s die gelijktijdig met reguliere onderwijsdeelname onder schooltijd aangeboden worden (Roelant Berk en Beukschool; mr. De Jonghschool; Herderschêeschool). – (Structurele) aanpassing van de onderwijsleersituatie in termen van pedagogisch-di-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
Participatie in speciaal onderwijs
19
Ondersteunende context die participatie in speciaal onderwijs stimuleert
1 Extra in onderwijs
2 Extra in zorg
Remediërende situatie met hulpverlening
2A Eerst behandeling dan opbouw onderwijs deename
1B Gelijktijdig training/ zorg en onderwijsdeelname
3A Op laagdrempelige wijze relatie met ouders opbouwen
2B Behandeling geintegreerd in onderwijs
1C Structurele aanpassing van onderwijsleersituatie nodig
2C Anders, namelijk ...
4A Naschoolse opvang
3B Pedagogische educatie psycho-educatie
4B Anders, namelijk ...
3C Ambulante begeleding
1D Individueel maatwerk
4 Bredere context
Ontwikkelings benutting ondervangen handicaps, leren waar mogelijk
1A Eerst training/ zorg daarna (weer) onderwijsdeelname
3 Extra in gezin
3D Anders, namelijk ...
1E Anders, namelijk ...
Time-out module, achtervang of crisisopvang
dactisch klimaat, groepsgrootte en in een aantal gevallen ook van het minimum aantal te volgen uren onderwijs. Voorbeelden zijn auti-klassen, structuur- of gedragsgroepen waarbij aanvullende inzet van zorg nodig is (Hondsberg; Herman Broeren School, Kingmaschool). – Individueel maatwerk binnen (reguliere) onderwijsleersituatie (REC Groot Gelre; REC Midden Brabant; St. Mattheusschool) In het bijzonder bij leerlingen in REC cluster 3 kan de problematiek zo chronisch zijn dat structurele aanpassing van de onderwijsleersituatie nodig is. De groepsgrootte en het aantal te volgen uren onderwijs vormen voor een effectieve aanpak van de problematiek van deze leerlingen beperkende factoren. Ad.2: Extra in zorg (toelichting op schema) Zorg en/of behandeling is voor deze leerlingen nodig. Wellicht dat we voor deze varianten beter kunnen spreken van zorg-onderwijsarrangementen. Het zorg-onderwijsaanbod kan op de volgende wijzen vormgegeven worden: – Eerst behandeling, daarna opbouw onderwijsdeelname (o.a. voor subpopulatie van het MKD; Hondsberg dagbehandeling vanuit dagcentrum vroegtijdige interventie (DVI)).
20
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
– Behandeling geïntegreerd met onderwijs aangeboden (van Leersumschool; de Pels; Korczakschool; Hondsberg). – Zorg met aanvulling van onderwijs voor zover haalbaar. Voor ad. 1 en 2 is bovendien nog een aantal ondersteunende elementen te onderscheiden. Voor deze ondersteuning is inzet van zorg nodig ter voorkoming van escalatie in de onderwijs-leersituatie. Dit zijn de elementen: time-out, achtervang en crisisopvang. Ad.3/4: Extra in gezin en bredere context (toelichting op schema) Dat wat er aanvullend nodig is in het gezin en de bredere context om onderwijsdeelname (weer) mogelijk te maken maakt idealiter deel uit van een onderwijs-zorgarrangement, maar kan als apart aanbod niet als onderwijs-zorgarrangement gedefinieerd zijn. In de 16 betrokken projecten worden de volgende vormen van ondersteuning aangeboden: – Laagdrempelige ondersteuning van ouders vanuit de school om relatie met ouders op te bouwen. – Vormen van pedagogische educatie, psycho-educatie en didactische educatie. – Toewerken naar informatie-uitwisseling, afstemming en samenwerking tussen school, gezinsvoogdij/jeugdzorg/jeugd-GGz en ouders. In het geval van de mr. De Jonghschool heeft een medewerker van Bureau Jeugdzorg hierin een schakelfunctie. – Ambulante gezinsbegeleiding (de Pels; van Leersumschool). – Naschoolse opvang met (jeugd)zorgcomponent (Roelant Berk en Beukschool; Kingmaschool). Niet opgenomen in het schema, maar wel van belang te noemen is de groep kinderen en jeugdigen die structureel een zeer groot beroep op zorg doet en voor wie het volgen van onderwijs slechts in zeer beperkte mate haalbaar zal zijn. Ook voor hen geldt dat integratie van een onderwijscomponent in de zorg wezenlijk bijdraagt aan maximale ontwikkelingsbenutting. Voor hen is het van belang te zoeken naar mogelijkheden om expertise uit het onderwijs in de zorg in te kunnen zetten.
5. Resultaten van de onderwijs-zorgarrangementen Samenvattend kan worden gesteld dat de beoogde beleidsdoelstelling van de proefprojecten in zeer hoge mate is gerealiseerd. Met behulp van de inzet van zorginstellingen zoals de jeugdzorg, de jeugd-GGz en de gehandicaptenzorg is het mogelijk gebleken onderwijsdeelname te realiseren voor een in omvang beperkte groep kinderen en jeugdigen met een indicatie voor speciaal onderwijs (REC 3 of 4) die vanwege hun gedragsproblemen zijn aangemerkt als ‘zeer moeilijk plaatsbare leerlingen’. In verreweg de meeste gevallen kunnen deze leerlingen binnen de bestaande kaders van het speciaal onderwijs worden opgevangen met behulp van aanvullende inzet van deze zorginstellingen. Gelet op de grote maatschappelijke urgentie om voor alle leerlingen onderwijsdeelname te kunnen realiseren en het feit dat in de huidige uitvoeringspraktijk veelvuldig melding wordt gemaakt van een substantiële groep thuiszitters, moeilijk plaatsbare leerlingen en leerlingen die voortijdig de school (dreigen) te verlaten, is deze bevinding van grote maatschappelijke waarde.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
21
Resultaten leerlingniveau Leerlingen kunnen zich beter handhaven in de eigen groep nadat ze eerst een intensief programma in bijvoorbeeld een trainingsgroep hebben gevolgd. Andere kinderen houden het onderwijs beter vol wanneer binnen het onderwijs-zorgarrangement het ‘reguliere’ onderwijs afgewisseld wordt met het aanleren van (praktische) vaardigheden in kleine groepjes of wanneer er een aanbod binnen een steunklas is. Binnen andere varianten van zorgarrangementen kon het aantal uren onderwijsdeelname uitgebouwd en de zorgcomponent afgebouwd worden. Binnen alle typen onderwijs-zorgarrangementen neemt de noodzaak voor time-outmomenten of achtervang af. Schooluitval vermindert en een daling van het aantal aangevraagde ontheffingen voor onderwijs wordt gerapporteerd. In het verlengde hiervan rapporteren scholen een toename van taakgericht gedrag in de onderwijsleersituatie en betere leerresultaten van kinderen. Bovendien kan in het kader van de hulpverlening aan kinderen doelgerichter gewerkt worden aan gedragsbeïnvloeding en ontwikkelingsstimulering. In het onderzoek naar de drie onderwijs-zorgarrangementen waarin een trainingsgroep of steunklas onderdeel uitmaakt van het arrangement (Messing & Van den Bogaart, 2004), stellen leerkrachten van REC cluster 4-scholen ten aanzien van het gedrag van leerlingen een lichte verschuiving in positieve zin vast. Verslechtering van gedrag wordt niet of nauwelijks geconstateerd. Dit laatste is van belang omdat de leerlingen die in aanmerking komen voor een onderwijs-zorgarrangement zich in een situatie bevinden die als een neerwaartse spiraal kan worden omschreven, uiteindelijk resulterend in verwijdering van school. Hieruit kan opgemaakt worden dat het doel ‘schooluitval voorkomen’ in hoge mate is bereikt. Resultaten leerkrachtniveau De onderwijs-zorgarrangementen hebben geleid tot verbeterde werkcondities en consultatiemogelijkheden voor leerkrachten. Ontlasting van leerkrachten en medeleerlingen worden gerapporteerd. Een REC cluster 4-school heeft een afname in het ziekteverzuim van leerkrachten vastgesteld. De verbeterde omstandigheid heeft bovendien gezorgd voor draagvlak en betrokkenheid bij leerkrachten. Resultaten bij ouders Ouders zijn overwegend positief over de deelname van hun kind aan het onderwijs-zorgarrangement; de betrokkenheid van de ouders bij de school wordt vergroot (Messing & Van den Bogaart, 2004). Een belangrijke stimulerende factor is de ervaring voor ouders om voor het eerst positieve berichten over hun kind te krijgen. Hulpverlening via school blijkt een goede manier om gezinnen waar moeilijk toegang toe te krijgen is, te bereiken, mits ondersteuning op vrijwillige basis wordt aangeboden. Het ‘verplicht deelnemen’ van ouders aan bijvoorbeeld gezinsbegeleiding stuit op weerstanden, terwijl op vrijwillige basis dezelfde ouders openstaan voor dergelijke vormen van ondersteuning. Bij enkele gezinnen is daadwerkelijk doorverwijzing van ouders naar andere hulpvarianten tot stand gekomen.
22
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
6. Onderwijs-zorgarrangementen in de actuele beleidscontext De bevindingen uit de tweede tranche proefprojecten onderstrepen de gerapporteerde resultaten van de eerste tranche (Van Veen, Verheij & Van Lieshout, 2004). Tegelijkertijd kan echter geconstateerd worden dat samenwerking tussen het speciaal onderwijs en zorginstellingen eerder uitzondering dan regel is. De historisch gegroeide systeemschotten tussen de betrokken sectoren blijken hardnekkig te zijn. Dit verklaart niet alleen het geringe aantal samenwerkingspraktijken tussen het speciaal onderwijs en zorgsinstellingen op uitvoeringsniveau, maar ook de aanzienlijke inspanningen die door de proefprojecten geleverd moesten worden om deze samenwerking op uitvoeringsniveau te realiseren. In een aantal gevallen zijn de condities voor structurele inbedding van programma’s redelijk gunstig te noemen, vooral in die gevallen waarin REC-4-scholen samenwerken met de jeugdzorg. In andere gevallen en in het bijzonder bij REC 3-scholen zijn de voorwaarden voor samenwerking met de zorginstellingen en vooral ook de jeugd-GGz in een nog te geringe mate gerealiseerd. Deze omstandigheid beperkt de mogelijkheid samengestelde programma’s te ontwikkelen en eenmaal ontwikkelde programma’s in de uitvoeringspraktijk duurzaam te verankeren. In het verlengde van deze bevindingen is duidelijk geworden dat de verdere ontwikkeling van onderwijs-zorgarrangementen beleidsmatig en bestuurlijk veel aandacht verdient. Praktijkinstellingen moeten niet alleen gewezen worden op de mogelijkheden die intersectorale samenwerking biedt voor kinderen met complexe en meervoudige problemen, maar dienen gelet op de positieve resultaten van deze samengestelde arrangementen nadrukkelijk ook gestimuleerd te worden onderwijs-zorgarrangementen in de praktijk te ontwikkelen, in te voeren en te beproeven. Deze beweging maakt het bovendien mogelijk een halt toe te roepen aan de wassende stroom extra beleidsmaatregelen gericht op het speciaal onderwijs om kansen te bieden aan deze groep leerlingen (onderwijsconsulenten, Herstart, Op de rails/1000 extra zmok-plaatsen e.d.). Er tekenen zich diagnostisch onderscheiden groepen leerlingen af waarvoor inzet vanuit het speciaal onderwijs alleen onvoldoende is. Deze leerlingen zijn gebaat bij goed afgestemde, aanvullende hulpverlening door zorginstellingen of bij geïntegreerde zorgverlening. De financiering van deze aanvullende zorgverlening dient plaats te vinden vanuit de zorgindicatie. Het stelsel biedt daartoe mogelijkheden. Bij de omwenteling van AWBZ gefinancierde zorg naar gefinancierde zorg volgens DBC-systematiek (Diagnose-Behandel-Combinatie) die in 2006 zijn beslag krijgt, dient de mogelijkheid om DBC-modules in het kader van onderwijs-zorgarrangementen in te kunnen zetten gecreëerd te worden. Financiering van aanvullende zorgverlening vanuit het tweede compartiment moet mogelijk zijn en de DBC-module moet ingezet kunnen worden binnen de school. Bestuurlijke rugdekking en samenwerking van de betrokken landelijke overheden, de provincies en grootstedelijke regio’s voor de jeugdzorg (inclusief jeugd-GGz en lvg-zorg), zorgverzekeraars en, in mindere mate, gemeenten (bijvoorbeeld voor het leerlingenvervoer) zijn noodzakelijk om deze gewenste praktijkverbetering wind in de rug te geven. Een groep die meer en meer in de knel dreigt te komen is de groep jeugdigen met een licht
SAMEN BETER, BETER SAMEN
23
verstandelijke beperking met een IQ van 75-85. De overheveling van deze jeugdigen naar de jeugdzorg stelt de praktijk voor grote problemen. Aanspraak op AWBZ-gefinancierde zorg vervalt en jeugdzorggelden dienen aangewend te worden. De consequenties van deze maatregel voor onderwijs-zorgarrangementen voor deze groep vallen nu nog niet te overzien. De bevindingen tonen ook de urgentie aan van de aanpassing van de gangbare praktijk van indicatiestelling (zie ook Radema, Van der Steenhoven & Van Veen, 2003; Van Veen, 2004) en wijzen op een wenselijke ontwikkelingsrichting. Bij complexe, meervoudige problematiek dient vanuit het vertrekpunt ‘een kind, een plan’ de indicatiestelling voor speciaal onderwijs, jeugdzorg en/of AWBZ-zorg en het opstellen van een (be)handelingsplan geharmoniseerd te worden. Dit vereist afstemming en zelfs integratie. Regionaal dienen indicatiestellende organen (en zorgverlenende instellingen) hun werkzaamheden waar nodig af te stemmen en intensiever samen te werken. Ook kunnen zij gezamenlijk een voorziening voor diagnostiek en observatie realiseren voor complexe, meervoudige hulpvragen, moeilijk plaatsbare leerlingen en thuiszitters. De werkwijze van de observatiegroep van de Leo Kannerschool en Curium kan hiervoor bruikbare input leveren. Deze voorziening kan bovendien in nauwe samenwerking met het regulier onderwijs worden vormgegeven. Deze ontwikkeling wordt in toenemende mate door beleidsmakers als wenselijk ervaren. In een dergelijke regionale voorziening kunnen de functies van observatie, diagnostiek, indicatiestelling, (crisis)opvang en toeleiding naar vervolgtrajecten worden ondergebracht (zie Van Veen, in voorbereiding). De financiering kan vanuit de verschillende sectoren worden gerealiseerd.
7. Conclusies en aanbevelingen De algemene conclusie van de proefprojecten is dat door het merendeel van de programma’s de beoogde resultaten geboekt kon worden. Om impact te hebben op de beoogde praktijkverbetering in het speciaal onderwijs en blijvende samenwerking met de jeugdzorg/ geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptenzorg te realiseren is het noodzakelijk om de ingezette praktijkvernieuwing verder te stimuleren, te onderzoeken en op te schalen. Alleen op deze wijze kunnen de ontwikkelde methodieken verantwoord overdraagbaar gemaakt worden, kunnen resultaten verduurzamen en kunnen de sectoren het zelf in brede zin gaan oppakken. (1)
Zonder beleidsmatige en bestuurlijke rugdekking van lokale en landelijke overheden zullen onderwijs-zorgarrangementen in de uitvoeringspraktijk niet of nauwelijks tot stand komen of blijven bestaan.
(a) Er dient ruimte geboden te worden voor structurele inbedding en meerjarige ontwikkelingstrajecten. De proefprojecten pakken een maatschappelijk urgent probleem actief en concreet aan. De onderwijs-zorgarrangementen voor een in omvang beperkte groep leerlingen met
24
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
complexe, meervoudige problemen blijken de beoogde resultaten voor kinderen en jeugdigen op te leveren. De proefprojecten laten zien dat er duidelijk winst te behalen valt: door samenwerking met zorginstellingen (jeugdzorg inclusief jeugd-GGz en lvg-zorg, en de gehandicaptenzorg) zijn onderwijsdeelname of handhaving ervan en toeleiding naar arbeid in zeer hoge mate gerealiseerd. Structurele inbedding van samenwerking in het kader van onderwijs-zorgarrangementen in de uitvoeringspraktijk vraagt echter een lange adem en een ondersteuningstraject van meerdere jaren. Er is geen traditie van samenwerking tussen betreffende instellingen en organisaties. Bovendien is beleidsbeïnvloeding nodig om financieringsstromen die (nu nog) vastzitten op eendimensionale programma’s om te buigen naar structurele facilitering van onderwijs-zorgarrangementen. Er dient erkenning te zijn voor het feit dat het vormgeven van samenwerking in onderwijs-zorgarrangementen enkele jaren kost. Bovendien is zonder bestuurlijke rugdekking het afbreukrisico te groot. De verantwoordelijkheid voor het stimuleren en financieren van dergelijke samenwerkingsvormen en samengestelde programma’s ligt bij de betrokken landelijke overheden, de provincies en grootstedelijke regio’s voor de jeugdzorg, en zorgverzekeraars/AWBZ. De inspanningsverplichting om de zorgverlening af te stemmen en onderwijs-zorgprogramma’s te ontwikkelen ligt bij het bestuur en management van uitvoerende instellingen op het gebied van onderwijs en (jeugd)zorg. De condities voor continuering en verdere ontwikkeling van programma’s waarbij REC4-scholen samenwerken met de jeugdzorg zijn relatief gunstig. De voorwaarden voor samenwerking tussen REC 3-scholen en zorginstellingen (in het bijzonder de jeugd-GGz en MFC’s) zijn in een nog te geringe mate gerealiseerd. Deze omstandigheid beperkt de mogelijkheid samengestelde programma’s te ontwikkelen en eenmaal ontwikkelde programma’s in de uitvoeringspraktijk duurzaam te verankeren. In het verlengde van deze bevindingen is duidelijk geworden dat de verdere ontwikkeling van onderwijs-zorgarrangementen beleidsmatig en bestuurlijk veel aandacht verdient. Praktijkinstellingen moeten niet alleen gewezen worden op de mogelijkheden die intersectorale samenwerking biedt voor kinderen met complexe en meervoudige problemen, maar dienen gelet op de positieve resultaten van deze samengestelde arrangementen nadrukkelijk ook gestimuleerd en ondersteund te worden onderwijs-zorgarrangementen in de praktijk te ontwikkelen, in te voeren en te beproeven. Deze beweging maakt het bovendien mogelijk een halt toe te roepen aan de wassende stroom extra beleidsmaatregelen gericht op het speciaal onderwijs om kansen te bieden aan deze groep leerlingen (onderwijsconsulenten, Herstart, Op de rails/1000 extra zmok-plaatsen e.d.). Er tekenen zich diagnostisch onderscheiden groepen leerlingen af waarvoor inzet vanuit het speciaal onderwijs alleen onvoldoende is; deze leerlingen zijn gebaat bij goed afgestemde, aanvullende hulpverlening door zorginstellingen of bij geïntegreerde zorgverlening. De financiering van deze aanvullende zorgverlening dient plaats te vinden vanuit de zorgindicatie, het stelsel biedt daartoe mogelijkheden. Bestuurlijke rugdekking en samenwerking van de betrokken landelijke overheden, de provincies en grootstedelijke regio’s voor de jeugdzorg (inclusief jeugd-GGz
SAMEN BETER, BETER SAMEN
25
en lvg-zorg), zorgverzekeraars en, in mindere mate, gemeenten (bijvoorbeeld voor het leerlingenvervoer) zijn noodzakelijk om deze gewenste praktijkverbetering wind in de rug te geven. (b) Voortgezette methodiekontwikkeling, resultaatsbepaling en regionale beleidsbeïnvloeding zijn nodig voor een verantwoorde overdracht en opschaling van innovatieve en veelbelovende praktijken. Het beleid en de financiële ondersteuning van het ministerie van OCW en VWS hebben de afgelopen periode de ontwikkeling en invoering van onderwijs-zorgarrangementen gestimuleerd. Gelet op de urgentie van de problematiek en de aanhoudende beleidsaandacht hiervoor (zie ook Operatie Jong), de behaalde resultaten in de proefprojecten en de benodigde tijd die gemoeid is met nadere methodiekontwikkeling, effectbepaling en implementatie is het nodig de begeleidende en R&D-activiteiten te continueren en tijdelijk uit te breiden. De bevindingen ondersteunen het belang van voortzetting van deze inzet voor het innovatieprogramma en kan rekenen op steun van uitvoerende instellingen en koepelinstellingen. Zonder deze inzet zal de werkontwikkeling stagneren, net als de verantwoorde overdracht en opschaling van veelbelovende programma’s. Het verdient aanbeveling in het vervolgtraject de volgende samenwerkingsvarianten bijzondere aandacht te geven: – Aanvullende inzet van de jeugdzorg (met name MKD en andere jeugdzorginstellingen voor dagbehandeling) in het speciaal onderwijs/REC cluster 4 en integratie van werkprocessen. – Trainingsgroepen voor gedragsmoeilijke leerlingen in REC-4-scholen en aanverwante programmavarianten. – Samenwerking tussen REC cluster 3-scholen met lvg-instellingen, jeugdzorg/GGz en MFC’s. – Voor met name REC Cluster 3-leerlingen met sterk externaliserende gedragsproblematiek dient de samenwerking van REC cluster 3 en 4 rond gedragsmoeilijke leerlingen versterkt te worden. (2)
De problematiek van ‘(zeer) moeilijk plaatsbare leerlingen’ is voor een groot deel oplosbaar binnen bestaande kaders.
Het geheel overziend valt te stellen dat de problematiek rondom de meeste leerlingen met zeer ernstige schoolbelemmeringen oplosbaar is binnen bestaande kaders. Een uitzondering is de groep waarbij ook zml-problematiek een rol speelt. Hier hebben de REC Cluster 3-scholen mee te maken en in mindere mate de REC cluster 4-scholen met verbrede toelating. Deze problematiek komt bij de volgende conclusie apart aan de orde. (a) Arrangementen waar dagbehandeling en intensieve ambulante hulpverlening (jeugdzorg) deel van uitmaakt, moeten gelet op de veelbelovende resultaten in staat gesteld worden een verdiepingsslag te maken en samenwerkingsmodellen voor bredere toepassing in de sector geschikt te maken. De onderwijsdeelname van zeer moeilijk plaatsbare en gedragsmoeilijke leerlingen (REC Cluster 4) is daarmee te realiseren.
26
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
De arrangementen waarbij vanuit de jeugdzorg dagbehandeling en intensieve ambulante hulpverlening afgestemd en/of geïntegreerd met speciaal onderwijs wordt aangeboden hebben in meerdere projecten vorm gekregen (zie bijvoorbeeld: van Leersumschool; de Pelsschool; Korczakschool). Een opbrengst is dat dagbehandeling effectiever en efficiënter ingezet kan worden. De ontwikkelde arrangementen kunnen op korte termijn zodanig uitgewerkt worden dat benutting van deze programma’s op andere locaties mogelijk is. Aandachtspunten voor de verdere ontwikkeling zijn: toewerken naar samenhangende indicatiestelling en (be)handelingsplanning, onderzoek naar mogelijkheden van een gezamenlijke observatieperiode en nazorg/ambulante begeleiding en stroomlijning van het traject van instroom en uitstroom in de beide circuits. Draagvlak voor dit landelijke innovatietraject is al gevonden bij uitvoerende instellingen en relevante koepelorganisaties. (b) De jeugdzorgcomponent (inclusief jeugd-GGz) van een onderwijs-zorgarrangement dient als jeugdzorgprogramma of Diagnose-Behandel-Combinatie erkend te worden. Trainingsgroepen kenmerken zich door een geconcentreerde inzet van jeugdzorg voorafgaand aan onderwijsdeelname of door een aanbod gelijktijdig met ‘regulier’ onderwijs. Ondersteuning vanuit de steunklas strekt zich meestal over een langere periode uit. In de eerste en tweede tranche proefprojecten is met een dergelijk opzet in REC cluster 4 ervaring opgedaan. Binnen de meeste projecten met een dergelijk jeugdzorgaanbod worden problemen gesignaleerd om het jeugdzorgaanbod te continueren. Het gaat met name om de financiering van de inzet van de jeugdzorg op basis van een formele indicatiestelling. Onderwijs-zorgarrangementen dienen dan ook binnen het modulaire, geïndiceerde aanbod van jeugdzorg (inclusief jeugd-GGz) een plek te krijgen, ook in de toekomstige financieringssystematiek van Diagnose-Behandel-Combinaties. Het project van de Pels (REC cluster 4-school) is een voorbeeld van de wijze waarop het ontwikkelde onderwijs-zorgarrangement als jeugdzorgprogramma kan worden uitgewerkt. (c) Ruimte dient geboden te worden voor het ontwikkelen van een nieuw pedagogisch-didactisch repertoire voor het begeleiden van leerlingen met zml én zmok-problematiek. De groep leerlingen met een (lichte) verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblematiek is een groep waarbij het relatief vaak voorkomt dat zij door hun problematiek niet in het speciaal onderwijs gehanteerd kunnen worden (Radema, Van der Steenhoven & Van Veen, 2003). In onder meer het project van de Kingmaschool is ervaring opgedaan met het ontwikkelen van een aanbod aan deze groep leerlingen. Een voor de hand liggende aanpak, namelijk het binnenhalen van expertise uit REC cluster 4 binnen REC cluster 3, blijkt ontoereikend. Er bestaat de noodzaak tot het ontwikkelen van een nieuw pedagogisch-didactisch repertoire voor leerkrachten. Hierin dienen elementen van de aanpak van leerlingen met een verstandelijke beperking en die met gedragsproblematiek geïncorporeerd te worden. Daarnaast is in de aanpak van deze leerlingen aandacht voor het aanleren van praktische vaardigheden van groot belang. (3)
Voor een in omvang beperkte groep zml-leerlingen met zeer ernstige schoolbelemmeringen, stuit invoering van onderwijs-zorgarrangementen op de grenzen van bestaande kaders.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
27
(a) Aanpassing van de klassendeler van 12 leerlingen binnen een onderwijs-zorgarrangement voor deze doelgroep dient gefaciliteerd te worden. De ervaring leert dat voor een in omvang beperkte groep zml-leerlingen met zeer ernstige schoolbelemmeringen (‘zmolkers’ en leerlingen met ASS) aanpassing van de onderwijsleersituatie (inclusief verkleining van de groepsgrootte) voor langere tijd en vaak ook structurele inzet van zorg nodig is. Het blijkt dat deze groep leerlingen het volgen van onderwijs in een groep van 12 leerlingen niet aankan. De groepsgrootte is voor het realiseren van onderwijsdeelname een beslissende factor. Als die de grootte van 7-8 leerlingen overschrijdt zijn de voorwaarden voor het bieden van onderwijs niet meer aanwezig. In REC cluster 3 met een klassendeler van 12 of REC cluster 4 onderbouw (met verbrede toelating voor zml-problematiek) is klassenverkleining binnen een onderwijs-zorgarrangement standaard een vereiste. Deze klassenverkleining levert voor de scholen een groot knelpunt op. Gelet op de beperkte groep leerlingen is het advies om niet over te gaan tot een nadere specificatie van indicatiecriteria. Het verdient aanbeveling voor deze beperkte groep leerlingen (vooralsnog) extra middelen aan het REC 3 toe te kennen en tegelijkertijd de inzet van lvg-zorginstellingen en de GGz krachtig te bevorderen. Een in onze ogen reële schatting van de omvang van de doelgroep ligt tussen 3 en 5% van de totale populatie van een REC cluster 3. Voor REC cluster 4-scholen met verbrede toelating ligt het in de rede van eenzelfde percentage uit te gaan. (b) (Structurele) inzet van programma’s vanuit de geestelijke gezondheidszorg en lvg-zorgsector in onderwijs-zorgarrangementen dient met kracht ondersteund te worden Naar aanleiding van de bevindingen van de eerste tranche proefprojecten constateerden we bij programma’s binnen REC cluster 3 een onderbenutting van programma’s uit de geestelijke gezondheidszorg en instellingen gericht op de zorg voor mensen met een licht verstandelijke beperking. In de tweede tranche konden deze samenwerkingsmogelijkheden beter verkend worden. In de praktijk stuitten wij op hardnekkige problemen om deze inzet te realiseren. Voor REC cluster 3-scholen worden daarmee onwerkbare situaties in stand gehouden. Erkend zal moeten worden dat voor een kleine subgroep binnen de totale groep (zeer) moeilijk plaatsbare leerlingen een structureel aanbod van een onderwijszorgarrangement nodig is teneinde onderwijsdeelname te handhaven en schooluitval en thuiszitten te voorkomen. Met name bij problematiek waarbij een verstandelijke beperking en chronische psychiatrische problematiek een rol speelt is dit het geval. Dit vraagstuk verdient nadere beleidsaandacht. De positie van Bureau Jeugdzorg in relatie tot de geestelijke gezondheidszorg en de lvg-zorgsector zal daarin meegenomen dienen te worden. (c) Onderwijs-zorgarrangementen vragen extra inzet en fysieke ruimte. Onder (3a) zijn we ingegaan op de benodigde aanpassing van de groepsgrootte voor met name onderwijs-zorgarrangementen binnen REC Cluster 3. Op twee andere vlakken vragen onderwijs-zorgarrangementen echter om extra budget. Allereerst is het nodig om deskundigheid vanuit de zorg (en met name lvg-zorg en GGz) ten behoeve van het onderwijs in te kunnen zetten. De richtlijn AWBZ geeft aan waar aanspraak op gemaakt kan worden. De ervaring binnen de onderwijs-zorgarrangementen is dat deze facilitering niet toereikend is om alle extra inzet die nodig is te financieren. Daarnaast spelen de aspecten
28
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
van ruimte en vervoerskosten. Het probleem van vervoerskosten, met name bij een langer verblijf op school, zijn al eerder gerapporteerd. Voorzieningen op het gebied van ruimte en lokalen worden door gemeenten toegekend. De gehanteerde verdeelsleutel voorziet niet in de behoefte van onderwijs-zorgarrangementen om extra ruimte te hebben voor crisisopvang en time-out momenten en idealiter voor het bieden van naschoolse (zorg)opvang. Voor wat dit laatste betreft kunnen mogelijk middelen van de lvg-zorg en dagbehandelingsprogramma’s van de jeugdzorg aangewend worden.
(4)
Om structurele inbedding van onderwijs-zorgarrangementen in de uitvoeringspraktijk mogelijk te maken zijn ook infrastructurele aanpassingen noodzakelijk.
(a) De gangbare praktijken van indicatiestelling in de onderscheiden sectoren belemmeren de ontwikkeling en uitvoering van samenhangende en geïntegreerde zorgverlening voor leerlingen met complexe, meervoudige problemen. Samenhangende en/of geïntegreerde indicatiestelling is daarvoor noodzakelijk. Zoals al aangegeven werd, is het van groot belang dat de gangbare praktijken van indicatiestelling in de onderscheiden sectoren worden aangepast en geharmoniseerd. Bij complexe, meervoudige problematiek dient vanuit het vertrekpunt ‘een kind, een plan’ de indicatiestellingen voor speciaal onderwijs, jeugdzorg en/of AWBZ-zorg en het opstellen van een (be)handelingsplan afgestemd en geïntegreerd te worden. Toekomstige DiagnoseBehandel-Combinaties zullen onder schooltijd ingezet moeten kunnen worden. Aangesloten kan worden bij recente ontwikkelingen en bevindingen in diverse regio’s. Regionaal dienen indicatiestellende organen (en zorgverlenende instellingen) hun werkzaamheden waar nodig af te stemmen en intensiever samen te werken. Hierbij dient ook aandacht te zijn voor het aspect van de geldigheidsduur van indicaties en de stroomlijning van de in- en uitstroommomenten in de respectieve sectoren. (b) Terugdringen van het aantal samenwerkingspraktijken rond indicatiestelling in de afzonderlijke sectoren en van het aantal beleidsmaatregelen voor complexe, meervoudige problematiek is gewenst. Er is behoefte aan regionalisatie van de toeleiding, diagnostiek/(be)handelingsplanning en indicatiestelling. De proefprojecten onderstrepen de wenselijkheid van regionale samenwerking van veelal nog sterk gescheiden sectoren op het punt van indicatiestelling, (be)handelingsplanning en zorgverlening (zie conclusie 4). De aandacht voor de harmonisering van de indicatiestelling in deze sectoren ligt vooralsnog met name bij de toegang tot specialistische voorzieningen. Vanuit het oogpunt van preventie, klantvriendelijkheid en vroegtijdige interventie verdient het aanbeveling de probleemtaxatie en wenselijke inrichting van de ondersteuning zo vroeg mogelijk te laten plaatsvinden. Voor kinderen in de leerplichtige leeftijd zal derhalve aansluiting gezocht dienen te worden met indicatiestellende en verwijzende organen in het regulier onderwijs. Zo kan ook voorkomen worden dat er een doorschuifmechanisme ontstaat en kinderen te laat de benodigde zorgverlening krijgen. Voorwaarde is dan wel dat de benodigde diagnostische expertise van met name het REC en de jeugdzorg/GGz binnen het regulier onderwijs beschikbaar komt. In een dergelijke regionale voorziening kunnen de functies van observatie, diagnostiek, indicatiestelling,
SAMEN BETER, BETER SAMEN
29
(crisis)opvang en toeleiding naar vervolgtrajecten worden ondergebracht (zie Van Veen, in voorbereiding). De financiering van deze voorziening kan vanuit de verschillende sectoren worden gerealiseerd. Wanneer deze ontwikkeling regionaal niet tot stand komt, zullen in de onderscheiden systemen van regulier en speciaal onderwijs (en daarbinnen deelsectoren), de jeugdzorg en AWBZ-zorg voor complexe problemen van kinderen en jeugdigen, moeilijk plaatsbare leerlingen en thuiszitters elk afzonderlijk initiatieven genomen worden om de behoefte aan samenhang en afstemming te realiseren. Dit leidt tot een onnodig groot aantal samenwerkingspraktijken rond indicatiestelling, hoge kosten voor inrichting en het voortbestaan van onoverzichtelijkheid voor ouders en verwijzers. (c) De aanwending en verantwoordingssystematiek binnen de richtlijn ‘AWBZ-zorg in het onderwijs’ verdient bij de evaluatie van de richtlijn aandacht. Inmiddels is de richtlijn ‘AWBZ zorg in het onderwijs’ van kracht. Deze richtlijn bepaalt de omvang van de zorg in het onderwijs waar op grond van de AWBZ aanspraak op gemaakt kan worden. Uitbetaling kan geschieden in de vorm van een PGB of als zorg in natura. Het stelt de vormen van zorg waar aanspraak op gedaan kan worden vast. Activerende ondersteuning valt er niet onder; men wijst dit geheel toe aan de voorliggende voorziening, het onderwijs. De richtlijn is gebaseerd op een op het individu gerichte systematiek. Binnen de groepsgewijze context van het onderwijs moeten ouders ermee akkoord gaan wanneer deze gelden voor groepsgewijze inzet aangewend worden. Voor de bedrijfsvoering van scholen betekent het dat er naast een basisbekostiging gewerkt moet worden met een bekostiging op maat. Momenteel wordt het gebruik en de werkzaamheid van de richtlijn geÎvalueerd. De aanwendings- en financieringssystematiek verdienen daarbij nadere verkenning. Daarnaast is er grote onzekerheid over de effecten van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) op dit onderwerp en het is van belang de ontwikkelingen in dat kader nauwgezet te volgen.
Literatuur Bogaart, P. van den, Maat, A. van de, T. Kuijvenhoven, J. Dekker, K. Kleijbergen, H. Sprenger en D. van Veen (2004). Samenwerking tussen De Rading en De Pels. Utrecht: NIZW. Graaf, M. de (2004). Tussen onderwijs en zorg. Op zoek naar afstemming van (de toegang tot) onderwijs en zorg voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking. Utrecht: NIZW. Konijn, C., M. de Graaf en G. van den Berg (2004). Betere toegang tot zorg en speciaal onderwijs. Eindrapport LVG-pilots. Utrecht: NIZW. Messing, C.T.H.M. en P.M.H. van den Bogaart (2004). Onderwijs-zorgarrangementen. De ontwikkeling en eerste resultaten van drie pilotexperimenten in Leiden, Nijmegen en Amersfoort. Utrecht: NIZW.
30
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Mol, I. (2003). Meer dan de som der delen. Onderzoeksproject de Linde: een samenwerking tussen MKD de Zevenster en de C.P. van Leersumschool in de vorm van een modulair programma. Utrecht: NIZW. Poelgeest, J. van en P. Embregts (2004). Over grenzen. Onderzoek naar de risicofactoren voor plaatsingsproblematiek bij kinderen en jongeren met een licht verstandelijke handicap. Veldhoven: Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE), regio Noord-Brabant en Limburg. Radema, D., P. van der Steenhoven en D. van Veen (2003). Thuiszitters in beeld. Een onderzoek naar leerplichtige kinderen met een licht verstandelijke handicap en gedragsproblemen die (tijdelijk) geen onderwijs volgen. Utrecht: NIZW.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
31
Beschrijving proefprojecten In de volgende hoofdstukken worden de 16 deelnemende projecten beschreven. Deze zijn gebaseerd op de eindrapportages die door de projecten zijn aangeleverd. De beschrijvingen geven een beeld van de situatie ten tijde van afsluiting van de eerste en tweede tranche proefprojecten. Voor de eerste tranche proefprojecten was dit december 2003 en voor de tweede tranche december 2004. De projecten worden in onderstaande volgorde beschreven:
Onderwijs-zorgarrangementen 1e tranche (situatie december 2003) 1. Integratie van zorg en onderwijs voor 4-tot 7-jarigen Van Leersumschool en Trajectum Samenwerking van een medisch kleuterdagverblijf en een REC cluster 4 school, waarbij integratie van onderwijsactiviteiten en sociaal-pedagogische activiteiten van de dagbehandeling tot stand is gekomen. Er is één regie en één dossier; hulpverleningsplannen vanuit het MKD en handelingsplannen vanuit de school zijn in samenhang met de opvoedersituatie thuis geïntegreerd. 2. Steunklas en naschoolse opvang Roelant Berk en Beukschool en de Waarden Een REC cluster 4 school en een jeugdzorginstelling hebben in samenwerking een steunklas en naschoolse opvang ontwikkeld voor kinderen van 5 tot en met 12 jaar met ernstige schoolbelemmeringen. De twee voorzieningen hebben als doel opvoedingsproblemen vroegtijdig te signaleren, probleemleerlingen snel en adequaat te verwijzen naar jeugdzorg en een laagdrempelige vorm van jeugdzorg, met betrokkenheid van ouders, te creëren. 3. Trainingsgroep De Horst (nu César Franck genaamd) en Cardea In samenwerking tussen een REC cluster 4 school en een jeugdzorginstelling wordt op het kind afgestemde, flexibele zorg geboden binnen de schoolmuren, zodat kinderen weer onderwijs in de eigen groep kunnen volgen. Het gaat om zeer moeilijk opvoedbare kinderen van 6 tot en met 12 jaar met ernstig, storend probleemgedrag en vaak afkomstig uit gezinnen met meervoudige problematiek. Door middel van de trainingsgroep leert het kind noodzakelijke vaardigheden om in een reguliere groepssituatie in het onderwijs te functioneren. Daarnaast bestaat het project uit gezinsbegeleiding. 4. Trainingsgroep Mulock Houwerschool en st. Zandbergen Voor de moeilijkste doelgroep van een REC cluster 4 school is in samenwerking met een jeugdhulpverleningsinstelling een trainingsgroep opgezet. Deze jeugdzorgvoorziening, heeft betrekking op kinderen van 6 tot 9 jaar met voldoende cognitieve capaciteiten,
32
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
waarvan de gedragsproblemen zodanig zijn dat ze zowel voor de kinderen zelf als voor de andere leerlingen het volgen van onderwijs in de weg staan of onmogelijk maken. In de trainingsgroep vindt intensieve daghulp plaats en worden de kinderen gedragsvaardigheden aangeleerd om een hele schooldag in een onderwijsgroep van 12 leerlingen te kunnen functioneren. 5. Observatiegroep Leo Kannerschool en Curium Door een REC cluster 4 school en een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie is een observatieklas opgezet, waarin gedurende drie maanden wordt onderzocht wat het beste vervolg is voor de betrokken kinderen. Deze kinderen, in de leeftijd van 6 tot en met 12 jaar, hebben veelal goede cognitieve mogelijkheden, maar lopen in het (speciaal) onderwijs vast door gedrags- en persoonlijkheidsproblemen. De observatiegroep heeft tot doel vast te stellen onder welke voorwaarden de kinderen weer tot leren en tot ontwikkeling kunnen komen. Er wordt vooral gekeken naar de samenhang tussen leer- en sociaal-emotionele problemen en op basis daarvan wordt het vervolgtraject ingericht. De observatieklas is bedoeld als een schakel in een totaalprogramma van onderwijs en behandeling. 6. Een protocol voor onderwijs-zorgarrangementen St. Mattheusschool, Bleyburgh, CCE en ASVZ en de Merwebolder Voor leerlingen van twee REC cluster 3 scholen met een diagnose Autisme Spectrum Stoornis, die zonder inzet van zorg niet in een reguliere ZMLK klas kunnen functioneren, zijn individuele onderwijs-zorgarrangementen ontwikkeld. Daarvoor is een overdraagbaar protocol opgesteld, waarin inzichtelijk gemaakt wordt op welke momenten bepaalde zorg nodig is, zodat het kind kan functioneren in een onderwijsgroep. 7. Samenspel: Leren van casuïstiek ZML Midden-Brabant en Amarant Een REC cluster 3 en een zorginstelling voor mensen met een verstandelijke beperking hebben zich tot doel gesteld te komen tot een samenhangend regionaal kader om problemen met moeilijk plaatsbare kinderen op te lossen en hen een passend aanbod van zorg en onderwijs te bieden. De analyse en systematisering van de ervaringen met zeven moeilijk plaatsbare kinderen biedt aangrijpingspunten om tot afspraken te komen hoe omgegaan kan worden met vergelijkbare kinderen.
Tweede tranche (situatie december 2004) 8. Het Traject: Daghulpprogramma niet-schoolgaande jeugd Korczakschool en Stichting Agogische Zorgcentra (AZZ) Op initiatief van de provincie is door een instelling voor jeugdhulpverlening en een REC cluster 4 school een daghulpprogramma voor niet-schoolgaande jeugd ontwikkeld. Het onderwijs-zorgarrangement is bedoeld voor jeugdigen tussen de 14 en 18 jaar met complexe problematiek, die niet meer naar school gaan of het risico lopen van de huidige school
SAMEN BETER, BETER SAMEN
33
verwijderd te worden. Het doel is de deelnemers voor te bereiden op een vorm van onderwijs welke hen de mogelijkheid biedt zichzelf staande te houden in de maatschappij. 9. Geïntegreerd jeugdzorg- en speciaal onderwijsprogramma De Pelsschool en de Rading Samenwerking tussen een REC cluster 4 school en een jeugdhulpverleningsinstelling heeft geleid tot een geïntegreerd aanbod, gericht op preventie, opvang van en hulpverlening aan jeugdigen, die door hun complexe problematiek niet in staat zijn regulier onderwijs te volgen. De module wordt aangeboden aan jongeren tussen de 14 en 18 jaar en bestaat uit een combinatie van psychosociale begeleiding, onderwijsbegeleiding en gezinsbegeleiding. 10. Inzet jeugdzorg in en om de school Mr. De Jonghschool, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en GGz instelling Mentrum Een samenwerking tussen een REC cluster 4 SO-school, Bureau Jeugdzorg en een GGzinstelling die in eerste instantie is gericht op twee groepen leerlingen van de school: de groep kinderen die moeite heeft met het beheersen van hun impulsen en leerlingen bij wie een gezinsvoogd is aangesteld. Voor de eerste groep is een impulscontrole training op school ingezet. Ten aanzien van de tweede groep kinderen is getracht zorg en onderwijs te integreren door het gezamenlijk optrekken van gezinsvoogdij, de ouders en de school. 11. De Kolibrie: Instroom van kinderen met ernstige schoolbelemmeringen in het speciaal onderwijs De Lasenberg en Arkemeyde Een samenwerkingsverband tussen een REC cluster 4 school met verbrede toelating en een regionaal dienstencentrum voor jonge mensen met een lichte verstandelijke beperking is erop gericht kinderen met een lichte verstandelijke beperking en ernstige schoolbelemmeringen binnen een tijdsbestek van maximaal 2 jaar voor te bereiden op instroom in het speciaal onderwijs. De kinderen zijn in de leeftijd van 8 tot 12,5 jaar. 12. Gedragsgroepen voor kinderen op het grensvlak van REC cluster 3 en 4 Kingmaschool, Gemeentelijk Pedologisch Instituut en OZC Amstelmonde Een REC Cluster 3 school voor voortgezet speciaal onderwijs, die zich geconfronteerd ziet met een groot aantal leerlingen met ernstige gedragsproblematiek en/of psychopathologie op het grensvlak van REC clusters 3 en 4, heeft voor deze doelgroep onderwijs-zorgarrangementen, in de vorm van 3 gedragsgroepen, ontwikkeld om schooluitval en forensische problematiek te voorkomen. Het betreft leerlingen in de leeftijd van 12 tot 15 jaar met een IQ tussen de 55 en 70. Er is voorzien in methodiekontwikkeling -beschrijving en deskundigheidsbevordering. Het ontwikkelde onderwijs-zorgarrangement kent een regionaal verzorgingsgebied. De ontwikkelingen hebben geleid tot samenwerking met zorginstellingen en tot voorstellen voor samenwerking met REC cluster 4 en voor regionale spreiding van het aanbod. 13. Continuüm van onderwijs – zorg P.I. school Hondsberg en Hondsberg La Salle Vanuit een traditie van intensieve samenwerking, waarin de visie ´Eén kind, één plan´ tot uitdrukking komt in de gemeenschappelijke diagnostische en behandelcyclus, hebben een
34
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
P.I. school en een observatie- en behandelcentrum voor kinderen met een verstandelijke beperking, psychiatrische problematiek en bijkomende gedragsproblemen verscheidene onderwijs-zorgarrangementen gecreëerd voor de kinderen met zeer ernstige onderwijsbeperkingen. Het gaat om een autigroep, structuurgroepen, individuele onderwijs-zorgbegeleiding en de mogelijkheid interventie te bieden in problematische en conflictmatige situaties in school en zorginstelling. 14. Voorkomen van escalatie door het aanbieden van begeleidingsactiviteiten buiten de school Herderschêeschool en Twentse Zorgcentra Almelo Ernstige incidenten rondom leerlingen van een REC cluster 3 school, waar men samen met een zorginstelling ad hoc op heeft gereageerd, waren aanleiding voor het ontwikkelen van een meer structurele aanpak van kinderen met ernstig storend probleemgedrag met inzet van zorg en onderwijs. Naast een verstandelijke beperking hebben de leerlingen een gedragsregulerend probleem. De kinderen die het betreft hebben het nodig dat de klassikale situatie regelmatig wordt doorbroken om in kleine groepjes praktische vaardigheden of werkzaamheden uit te voeren, bij onder meer de betrokken zorginstelling of elders bij bijvoorbeeld een sportvereniging. Door deze begeleiding wordt escalatie voorkomen, ervaart het kind succeservaringen en kan het kind op school gehandhaafd blijven. 15. Recht op goed onderwijs, ongeacht de hulpvraag Herman Broerenschool en Cello-Binckhorst Vanuit het besef van gedeelde verantwoordelijkheid voor de begeleiding van leerlingen van een REC cluster 3 school die in de zorginstelling verblijven is besloten tot nauwere samenwerking tussen beide instellingen. Het gaat om kinderen/jongeren met een verstandelijke beperking en ernstige sociaal-emotionele en gedragsproblemen waarvoor binnen het speciaal onderwijs onvoldoende mogelijkheden zijn om deze leerlingen een goed alternatief te bieden waardoor schooluitval dreigt. Er is een autiklas ontwikkeld en daarnaast is een verkenning uitgevoerd welke gedragsproblematische leerlingen eveneens het risico lopen uit te vallen en is in kaart gebracht wat hun zorgbehoefte is. Er wordt uitwerking gegeven aan het creëren van draagvlak, visie en deskundigheidsbevordering van het onderwijs- en zorgpersoneel door vormen van gedragshantering en vroegtijdig interveniëren te introduceren. 16. Ontwikkeling handboek en onderwijs-zorgmodellen in een REC cluster 3 REC Groot Gelre en st. Schreuderhuizen Anticiperend op de verwachte toename van leerlingen met een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen binnen het cluster 3 onderwijs is binnen het REC cluster 3 is uitwerking gegeven aan de visie op onderwijs aan deze leerlingen evenals aan de mogelijkheden van plaatsing en daarbij behorende deskundigheidsbevordering, randvoorwaarden, protocollen en procedures. Tevens is ervaring opgedaan met een onderwijs-zorgarrangement waarin een zorginstelling samenwerkt met één van de 15 scholen die tot het REC behoren. Ook in deze samenwerking is aandacht voor bijscholing van het onderwijzend personeel.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
35
1. Integratie van zorg en onderwijs voor 4- tot 7-jarigen Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
De Linde C.P. van Leersumschool te Zeist (REC-4) en MKD De Zevenster kinderen van 4 tot 7 jaar met ernstige (meervoudige) problematiek integratie speciaal onderwijs met specifieke zorg van een medisch kleuterdagverblijf
Eén kind, één plan, één regie: zo luidt de kortste samenvatting van een programma waarin in een onderwijssetting de basisbehandeling van een medisch kleuterdagverblijf geïntegreerd is met speciaal onderwijs. Het door het MKD De Zevenster en de Van Leersumschool ontwikkelde onderwijszorgarrangement zorgt er niet alleen voor dat jonge risicokinderen makkelijker en sneller doorstromen naar het (speciaal) onderwijs, het maakt ook effeciënter werken mogelijk.
1. Aanleiding en probleemstelling De Linde is een initiatief van medisch kleuterdagverblijf (MKD) De Zevenster in Veenendaal en de C.P. van Leersumschool en komt voort uit het streven naar structurele samenwerking tussen jeugdzorg en speciaal onderwijs. Zowel het beleid als de praktijk vormen aanleiding om voor jonge risicokinderen een zorgarrangement te ontwikkelen waarin beide sectoren geïntegreerd. Beleidsmatig wordt dit streven ondersteund door de regiovisie jeugdzorg van de provincie Utrecht. Wat de praktijk betreft is er sprake van een grote overlap in de populatie van medisch kleuterdagverblijven en speciaal onderwijs. Uit landelijke cijfers blijkt dat driekwart van de kinderen die op een MKD hebben gezeten in het speciaal onderwijs terecht komen. Van deze kinderen gaat 72 procent naar het speciaal basisonderwijs en 28 procent naar het speciaal onderwijs (REC-indicatie). Nog drie redenenen pleiten voor vergaande samenwerking. Er bestaan grote overeenkomsten in de problematiek van de MKD-kinderen en van de leerlingen uit het speciaal onderwijs. En beide sectoren werken volgens nauw op elkaar aansluitende principes: het onderwijs gaat er van uit dat jonge risicokinderen recht hebben op ononderbroken ontwikkelingskansen en continuïteit in de opvang, terwijl de jeugdzorg veel belang hecht aan continuïteit van behandeling en behandelaar. Een geïntegreerd aanbod, zo luidt de
36
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
veronderstelling, biedt meer garantie op realisering van deze principes dan een gescheiden aanbod. Bovendien zal zo’n aanbod de overgang van medisch kleuterdagverblijf naar speciaal onderwijs veel makkelijker maken dan nu vaak het geval is. Sinds 1998 werken de Van Leersumschool en de Zevenster al samen. Het begon met een beperkt onderwijsaanbod voor een aantal MKD-kinderen, eerst binnen de dagbehandeling van de Zevenster, daarna als volledige klas van de school in het gebouw van het MKD. In 1999 werden dit twee klassen. Een evaluatie in 2000 leerde dat de samenwerking als positief beoordeeld werd, maar dat school en dagbehandeling nog vooral naast elkaar bestonden en onvoldoende geïntegreerd. Hoe die integratie verder vorm kon krijgen was de inzet van verdere samenwerking en van het project De Linde.
2. Deelnemende instellingen De twee instellingen die in De Linde samenwerken zijn: 1. De C.P. van Leersumschool, school voor speciaal onderwijs en onderdeel van het REC-4 cluster. De school levert met name de deskundigheid met betrekking tot onderwijs aan jonge risicokinderen met veelal ernstige problematiek. 2. Het medisch kleuterdagverblijf De Zevenster, werkzaam voor de regio Oost-Utrecht en West-Veluwe. Het MKD zorgt voor de gezinsbegeleiding, psychodiagnostisch onderzoek, orthopedagogische begeleiding en therapieën zoals logopedie, fysiotherapie en speltherapie. Daarnaast kan het MKD hulpvormen aanbieden die kinderen in het onderwijs extra ondersteunen, zoals training in sociale vaardigheden of taalstimulering.
3. Doelstellingen van het project Onder het motto ‘Eén kind, één plan’ beoogt De Linde een integratie tot stand te brengen van onderwijsactiviteiten en de sociaal-pedagogische activiteiten van de dagbehandeling. Als derde systeem wordt ook de thuissituatie daarbij betrokken. Eén kind, één plan betekent ook integratie van hulpverlenings- en schoolwerkplan in samenhang en samenwerking met de opvoederssituatie thuis en het integreren van gegevens in één dossier onder één regie. Het is de bedoeling dat kinderen die het programma in De Linde volgen met ondersteuning op enkele specifieke gebieden eerder en beter toegerust de stap naar extern onderwijs kunnen volgen.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep Het project richt zich op kinderen typisch voor de populatie van medisch kleuterdagverblijven met ernstige problematiek uit doorgaans meerdere categorieën, zoals: – stoornissen uit het autistisch spectrum, ADHD, emotionele en gedragsstoornissen; – achterstanden in motorische en taalontwikkeling; – cognitieve achterstand; – medische problematiek; en
SAMEN BETER, BETER SAMEN
37
– problemen in de opvoedings- en gezinssituatie. Voor het De Linde-project zijn de volgende (voorlopige) criteria voor deelname vastgesteld. Criteria die het kind betreffen: – Het kind is minimaal 4 jaar oud en niet ouder dan 7 jaar n het jaar waarin het project wordt afgesloten. – Het kind verblijft voorafgaand aan plaatsing in de Linde (minimaal zes weken) in één van de leefgroepen van het MKD. – Het kind bezoekt in het voortraject als gast voor minimaal twee dagdelen de school. – Het kind wordt in staat geacht een hele week onderwijs te kunnen volgen. – Het kind kan het aan om door meerdere personen begeleid te worden. – Het kind zal naar verwachting na een tot anderhalf jaar de overstap naar een externe schoolplaatsing kunnen maken mits het extra is toegerust op een aantal deelgebieden. – Het kind heeft extra begeleiding nodig op twee of meerdere deelgebieden zoals sociale vaardigheden, taal/spraak of spel met aanvullend eventueel logopedie en/of fysiotherapie. Criteria die het gezin betreffen: – Het gezin moet achter de deelname aan het project staan; – Ouders zijn bereid mee te doen als het gaat om de huiswerkopdrachten voor sociale vaardigheden; – Ouders zijn bereid om deel te nemen aan (thema)ouderavonden. Tijdens de intake staan nog enkele andere vragen centraal waarop een bevestigend antwoord gewenst is: – Is het kind in emotioneel opzicht in staat tot groei en ontwikkeling? – Is er cognitief nog ontwikkeling mogelijk? – Is het goed mogelijk om te bepalen op welke deelgebieden het kind ondersteuning nodig heeft? – Bieden losse modules daarvoor voldoende ondersteuning? Als contra-indicatie gelden de volgende criteria: – Het kind is nog niet of nog te kort (korter dan zes weken) op het MKD. – Het kind is er niet aan toe om buiten de veiligheid van de leefgroep deel te nemen aan een intensief programma . – Het kind is lichamelijk onvoldoende energiek om een intensief dagprogramma aan te kunnen . – Het kind richt zich nog erg op vaste personen in de groep. – Het kind heeft andersoortige begeleiding nodig dan die uit ‘De Linde- pakket’.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden Basis voor het project vormt de samenwerkingsovereenkomst tussen de Van Leersumschool en De Zevenster. De directies van de twee instellingen zijn eindverantwoordelijk
38
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
voor het project als geheel en apart voor het werk van hun bij het project betrokken medewerkers. De leerkrachten zijn in dienst van de school, de pedagogisch medewerkers van het MKD. Een projectleider zorgt voor de dagelijkse coördinatie. Hij werkt nauw samen met de schooldirectie en met de behandelcoördinator zorg. Naast verschillende overleggen binnen en tussen de instellingen die verband houden met de hier boven geschetste managementstructuur is er een aantal inhoudelijke overlegvormen: – intakebespreking zo spoedig mogelijk na 20 november, respectievelijk 1 juni, dit in verband met nieuwe aanmeldingen; – wekelijks overleg over behandelbesprekingen, evaluaties, projectzaken en uitwerken van voorstellen; – maandelijks overleg tussen leerkrachten en pedagogisch medewerker over de inhoud van programma’s; – voortgangsbesprekingen waarin ieder kind een maal per twee à drie maanden aan de beurt komt. Hierbij zijn aanwezig: de pedagogisch medewerker, de leerkracht, de gezinsbegeleider, eventueel een hometrainer, de behandelcoördinator en de teamcoördinator. Van de bespreking wordt ten behoeve van het dossier een kort verslag gemaakt. In een speciale voortgangsbespreking in december worden schooladviezen opgesteld. – behandelbesprekingen waarbij aanwezig zijn: het behandelteam, de ouders, de plaatser en op verzoek of indien relevant: de leerkracht, de kinderarts en verschillende therapeuten.
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende organisaties Beide deelnemende organisaties voeren al jarenlang een beleid waarin samenwerking tussen (speciaal) onderwijs en jeugdzorg een belangrijk speerpunt is. Op de verschillende niveaus is deze samenwerking inmiddels een vanzelfsprekendheid.
7. Werkwijze en methodiek 7.1 Ontwikkeling van het programma Kinderen die een behandeling volgen op een MKD hebben te maken met twee soorten begeleiding en hulp: een basisbehandeling in de leefgroep en een gedifferentieerde behandeling die daaraan parallel loopt en grotendeels buiten de leefgroep wordt gegeven. Voor de basisbehandeling verblijven kinderen maximaal vijf dagen per week, gemiddeld 6,5 uur per dag in groepjes van acht kinderen met twee groepsleidsters. De basisbehandeling kan plaats vinden in deeltijd en groepen waarin verschillende soorten methodiek gebruikt wordt. Daarnaast bestaan er individueel of groepsgewijs uitgevoerde vormen van therapie en begeleiding, afhankelijk van de specifieke behoefte van het kind en zijn ouders. Het MKD werkt intensief samen met de ouders en besteedt veel aandacht aan ouderbegeleiding, gezinsbehandeling, hometraining en oudercursussen. Op een school voor speciaal onderwijs ligt het accent op het geven van goed onderwijs en begeleiden van kinderen met speciale opvoedings- en orthodidactische vragen. In vergelij-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
39
king met het MKD heeft de school slechts beperkte mogelijkheden voor de inzet van een maatschappelijk werkster, een orthopedagoge of een logopediste. Zo heeft een MKD per honderd leerlingen ongeveer 140 uur maatschappelijk werk en 100 uur orthopedagogische ondersteuning per week te bieden. Daar staan voor een school slechts 8, respectievelijk 20 uur tegenover. Samenwerking met een MKD kan de mogelijkheden voor therapieën en gezinsbegeleiding aanzienlijk doen toenemen. Gezien de overeenkomsten in een belangrijk deel van de populatie zochten De Zevenster en de Van Leersumschool daarom naar een vergaande vorm van integratie van onderwijs en zorg. In 2000 bereidde een projectgroep een gezamenlijk onderwijs- en zorgprogramma voor. Inzet was om de basisbehandeling van het MKD geheel of gedeeltelijk te vervangen door de kinderen onderwijs te laten volgen. In plaats van naar de leefgroep gaan de kinderen naar een schoolklas, door de school gevestigd binnen de muren van het MKD. Het MKD draagt zorg voor het gedifferentieerde hulpaanbod. Daarmee is in het schooljaar 20012002 een concrete start gemaakt door een groep van het MKD op te heffen en de vrijkomende middelen in te zetten voor een geïntegreerd programma. Tijdens deze fase is ook een proces- en evaluatieonderzoek gehouden waarvan de resultaten verwerkt werden en zullen worden in de volgende twee fasen: integratie (2003) en implementatie (2004). 7.2 Praktische werkwijze Om De Linde mogelijk te maken heeft De Zevenster acht plaatsen intensieve dagbehandeling beschikbaar gesteld. Daardoor kunnen acht tot twaalf kinderen aan het programma meedoen. Deze kinderen zijn verdeeld over twee volledige onderbouwklassen met ieder maximaal dertien leerlingen. Het gaat hier om de categorie langdurig zieke kinderen uit het REC-4 cluster van het speciaal onderwijs. De kinderen die tot De Linde-groep behoren gaan fulltime naar school (maximaal negen dagdelen per week). Daarnaast zitten er in de klas leerlingen die een deel van de tijd in het MKD behandeld worden. En iedere klas telt een paar zogenaamde ‘snuffelkinderen’ die ieder twee middagen meedoen. In het behandelplan van een kind dat geplaatst is in De Linde wordt opgenomen welke parallelle hulpverlening en behandeling nog nodig is, waarom, hoe lang, hoe frequent, waar en door wie verzorgd. Die hulp wordt gegeven door pedagogische medewerkers in de klas of een aparte ruimte, individueel of in groepjes. Daarnaast kan er sprake van specifieke hulp aan het kind en zijn ouders, gegeven door het MKD in samenhang met de school. In het behandelplan staan zowel de onderwijs- als de zorgdoelen beschreven. Om die tot een eenheid te maken moeten alle werkdoelen zo concreet mogelijk op individueel niveau beschreven zijn en op elkaar afgestemd zijn. In de praktijk betekent dit ook het uiteindelijk combineren van twee verschillende methodieken en meetinstrumenten: die uit het behandelboek Behandel-Ondersteunend Registratie- en Informatie-Systeem BORIS (zorg) en die van het Gouds Ontwikkeling Volgsysteem voor Kleuters GOVK (onderwijs). De werkdoelen zijn uitgesplitst naar domein (bijvoorbeeld omgeving en sociale factoren, gezin en opvoeding, cognitie, vaardigheden en gedrag, emotionele ontwikkeling) en gespecificeerd naar onderdelen en werkwijzen.
40
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
8. Betrekken van ouders De ouders van de kinderen zijn intensief betrokken bij de intake en de behandeling. Zo wonen ze de behandelingsbesprekingen bij en is er veel contact met het maatschappelijk werk dat specifieke verantwoordelijkheid heeft voor de communicatie over een aantal zaken tussen De Linde en de ouders. Als een kind een programma sociale vaardigheden volgt, zijn de ouders daarbij betrokken door de huiswerkopdrachten en door overleg en speciale bijeenkomsten met de pedagogische medewerkers. Deze organiseren ook de voorlichting aan ouders en verschillende ouderavonden.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen Het De Linde- project biedt plaats aan maximaal twaalf kinderen. In augustus 2003 werd gestart met negen kinderen (vijf uit schoolklas De Lariks en vier uit schoolgroep De Hazelaar). In november 2003 zijn er nog twee kinderen bij gekomen. Deze elf kinderen, het merendeel jongens, waren bij de start 4 tot en met 6 jaar oud. Veel vastgestelde problemen in deze groep zijn: sociaal-emotionele problemen, gedragsproblemen, ontwikkelingsachterstand en hechtingsproblemen. Bij een enkel kind was er sprake van traumatische ervaringen, taalachterstand (spreken) en problemen verband houdend met adoptie. De negen eerste kinderen kregen ondersteuning in de vorm van de volgende programma-onderdelen: sociale vaardigheden, ‘Schatkist’(taal), logopedie, spelbegeleiding, speltherapie, hometraining en beweging. Twee kinderen hebben voor de kerst hun programma afgerond en zijn doorgestroomd naar volledig onderwijs. De overige zeven zullen dat naar verwachting voor de zomer van 2004 doen.
10. Financiën en menskracht 10.1 Algemeen Inbreng in het project vanuit MKD De Zevenster: Personeels-, apparaats-, verzorgings- en materiële kosten 268.367 Accommodatiekosten 41.170 (Dit zijn de reguliere kosten voor 8 plaatsen intensieve dagbehandeling per jaar) Inbreng in het project vanuit de Van Leersumschool: Formatie leerkrachten en klassenassistenten op grond van de wettelijke regeling WEC (plaatsingsbekostiging). De totale formatie is verstrekt op grond van 26 ingeschreven leerlingen. De leerlingen van het Linde project zijn hier een deel van. 10.2 Bijzondere bekostiging Binnen de bestaande regelingen is vrijwel geen geld beschikbaar voor de ontwikkeling van een project als De Linde. Na evaluatie van het ontwikkelingsjaar is door het ministerie van OCW subsidie beschikbaar gesteld voor het project op basis van de volgende begroting:
SAMEN BETER, BETER SAMEN
41
Begroting Project De Linde Ondersteuning van de ontwikkeling van het zorg-onderwijsprogramma door het Seminarium voor Orthopedagogiek (Integreren en op maat maken van behandelboeken ) Uitwerken inhoud extra modules door projectmedewerkers De Zevenster Materiële kosten De Zevenster Preciseren van specifieke onderwijsdoelen in samenhang met zorgdoelen door projectmedewerkers C.P. van Leersumschool Materiële kosten C.P. van Leersumschool Studiedagen, overleg etc. met betrokken disciplines Publicatie einde project
17.500
Totaal
40.000
7.000 1.000 7.000 1.000 2.000 4.500
Deze subsidie wordt vooral gebruikt om het project inhoudelijk te verbeteren en te stroomlijnen. 10.3 Materiële voorwaarden Het MKD heeft de ruimte voor de klassen beschikbaar gesteld en meegewerkt aan de totstandkoming van nieuwe leslokalen die vastgebouwd zijn aan het bestaande MKDgebouw.
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Vanuit het perspectief van het regionale onderwijsbeleid is De Linde een opvangvoorziening voor jonge risicokinderen met ernstige opvoedingsproblematiek voor wie normaliter een REC-4 indicatie zal gelden. De Linde kan er voor zorgen dat deze kinderen terug gaan naar het regulier basisonderwijs zo nodig met extra begeleiding dan wel doorstromen naar het speciaal basisonderwijs. Vanuit het perspectief van jeugdzorg gaat het hier om geïndiceerde hulp. Door de integratie met onderwijs sluit De Linde aan bij het streven de jeugdzorg te vermaatschappelijken en zo veel mogelijk aan te sluiten bij de sociale context van kind en gezin.
12. Resultaten van het project 12.1 Algemeen Er is sprake van een gezamenlijke visie op de combinatie zorg en onderwijs, een geïntegreerd programma en, zo is de overtuiging, daardoor verbetering van de ontwikkelings-
42
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
kansen van jonge risicokinderen. Er wordt een gezamenlijk traject doorlopen om de doelen, werkwijze en methodiek van het programma te beschrijven en toegankelijk te maken voor derden (handelings- en hulpverleningsboek). Niet alleen dat proces, maar ook de dagelijkse uitvoering van het programma brengt met zich mee dat de betrokken medewerkers van school en MKD wel veel tijd kwijt zijn aan planning, afstemming en overleg. Er is ook sprake van ruimtelijke integratie (binnen het MKD), ook al houdt iedere discipline zijn eigen werkruimte. De toegang tot elkaars ruimte is duidelijk laagdrempeliger geworden. Samenwerking tussen MKD en de school voor speciaal onderwijs heeft geleid tot een snellere doorstroom: in plaats van acht kinderen die gemiddeld anderhalf jaar geplaatst waren worden nu twaalf kinderen geholpen binnen een tijdsbestek van één jaar. Dit betekent een verdubbeling van de effectiviteit. Omdat het aantal uren voor pedagogische medewerkers binnen de school verminderde in vergelijking met dagbehandeling binnen het MKD konden er meer uren voor gedragswetenschappers ingezet worden. Als kinderen in plaats van de MKD-groep onderwijs volgen, dan kunnen de middelen voor die groep worden ingezet voor diagnostiek en intensieve ambulante hulpverlening aan kind en gezin. Hoewel een en ander nader berekend moet worden, ook in het kader van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg, lijkt De Linde daarom ook financieel een aantrekkelijk project te zijn. 12.2 Resultaten op kindniveau Het project loopt te kort om het effect op kindniveau zeer concreet te kunnen benoemen. Wel kan de verwachting uitgesproken worden dat positieve resultaten te verwachten zullen zijn op de volgende gebieden: – Sociale vaardigheden, waardoor het kind beter in staat is zich in de klas te handhaven. – Taalvaardigheid, met name als het gaat om de communicatie met leeftijdgenoten en de leerkracht, en verder met betrekking tot voorbereidend lezen. – Vaardigheid in spelen op individueel en groepsniveau. Het geïntegreerde programma maakt het mogelijk dat MKD-kinderen makkelijker, geleidelijker en in veel gevallen sneller doorstromen naar het onderwijssysteem.
13. Nog te realiseren voorwaarden Eén van de belangrijkste onderdelen van de implementatiefase is het opstellen van een draaiboek dat in detail vaststelt hoe de behandelcyclus verloopt, hoe de jaarplanning en jaarkalender er uitziet (onder andere oudercontacten) en hoe de aanmeldingsprocedure naar externe scholen verloopt (met de rol van de ouders daarin). Andere (praktische) zaken die nog uitgewerkt moeten worden zijn onder andere: ontwikkelen van informatiemateriaal, een protocol voor het kennismakingsgesprek met ouders, afstemming en afbakening van taken van de maatschappelijk werker, methodiekbeschrijving van de verschillende onderdelen van het behandelprogramma. Uiteindelijk doel van de door het ministerie gefinancierde tweede fase is het ontwikkelen
SAMEN BETER, BETER SAMEN
43
en beschrijven van een geïntegreerd onderwijs-jeugdzorg arrangement. Daarvoor is het nodig doelen en middelen zo expliciet mogelijk te formuleren, eenheid te realiseren in taal en begrippen en behandelplannen, rapportages en informatie te standaardiseren. Het is de bedoeling een en ander voor de zomer van 2004 af te ronden en te beschrijven in een handelings- en hulpverleningsboek dat ook beschikbaar moet komen voor andere scholen en zorgaanbieders.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten De knelpunten die zich voordoen of voor kunnen doen zijn verschillend van aard: – Het onderwijs- en het behandelingsparadigma van de twee betrokken sectoren willen nogal eens met elkaar botsen, Het is belangrijk dat beide partijen zich bewust zijn van de visie die ze hebben op de ontwikkeling van de kinderen om wie het gaat en bereid zijn te komen tot samenwerking en een gezamenlijke visie. – Onderwijs speelt zich af binnen een ander domein van wet- en regelgeving dan de jeugdzorg. Dat leidt tot onderscheiden verantwoordelijkheden tussen onderwijs en jeugdzorg. Een school heeft een andere verantwoordelijkheid naar ouders, of bijvoorbeeld naar de inspectie, dan een instelling voor jeugdzorg. Integratie wordt ook bemoeilijkt door deze wet- en regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan het thema indicatiestelling. Voor het deelnemen aan een geïntegreerd programma van jeugdzorg en onderwijs zijn feitelijk twee separate indicatiestellingen nodig. Eén voor de jeugdzorg af te geven door het Bureau Jeugdzorg en één voor het speciaal onderwijs af te geven door de CvI. Of denk bijvoorbeeld aan een gewenste geleidelijke instroom van kinderen vanuit de groepssituatie naar de klassensituatie die lastig is vanwege aanwezigheidsverplichting, ontheffingsverzoeken en dergelijke. – Onderwijs heeft een heel ander financieringssysteem dan de jeugdzorg. Wanneer je zorg en onderwijs wilt integreren, is een lastig vraagstuk hoe dat dan in financiële zin georganiseerd en verantwoord moet worden. De bestaande systematiek van financiering van de jeugdzorg (via de normharmonisatie) is ongeschikt om een geïntegreerd onderwijszorgarrangement als De Linde te financieren. – Samenwerking in termen van personeel is ook ingewikkeld vanwege de grote verschillen in CAO en rechtspositie tussen onderwijs en jeugdzorg. – Het beschikbaar zijn van slechts één of twee klassen op het medisch kleuterdagverblijf kan een belangrijke belemmering zijn om tot een kwalitatief goed aanbod van onderwijs te komen in samenwerking met het medisch kleuterdagverblijf. Op het MKD verblijven kinderen met zeer uiteenlopende problematiek.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst De implementatie van het onderwijszorgarrangement van De Linde in 2004 behelst onder meer het opstellen en vastleggen van protocollen en het in overleg met de financier van met name de jeugdzorg komen tot eenduidige afspraken over productie en bekostiging.
44
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving Op basis van de ervaringen met De Linde kunnen de volgende aanbevelingen gedaan worden: – Er moet integratie plaats vinden als het gaat om de indicatiestelling in de jeugdzorg en het speciaal onderwijs, met name voor Cluster 4 van de Regionale Expertise Centra. – Voor de ouders zou daarvoor één loket moeten komen.. – Er moet beleidsmatig ruimte zijn om te experimenteren met modellen waarin jeugdzorg en speciaal onderwijs activiteiten geïntegreerd aanbieden. Dit moet gestimuleerd worden door extra financiële ondersteuning voor research, ontwikkeling, deskundigheidsbevordering en evaluatieonderzoek. Succesvolle praktijken moeten beloond worden. – Kinderen hebben recht op onderwijs, sterker nog ze zijn verplicht onderwijs te volgen. Kinderen hebben recht op jeugdzorg als dit geïndiceerd is. Het is een vergissing te redeneren dat kinderen geen aanspraak zouden kunnen maken op jeugdzorg of gezondheidszorg in de periodes dat ze op school zitten. Dat is geen stapeling van zorg, zoals wel wordt beweerd, maar zo effectief mogelijk organiseren en inzetten van jeugdzorg. En het is zorg aan bieden in en vanuit de sociale context van het kind, waarvan het onderwijs een kerndomein is. Tendensen in het huidige beleid, die bijvoorbeeld suggereren dat kinderen in het speciaal onderwijs geen logopedie mogen ontvangen die gefinancierd wordt door een ziektekostenverzekeraar, moeten direct van tafel.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
45
2. Steunklas en naschoolse opvang Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
BOOG steunklas en naschoolse opvang Roelant - Berk en Beukschool (REC-4), locatie Nijmegen en Jeugdzorginstelling De Waarden Leerlingen van de school met ernstig problematisch gedrag Begeleiding en training in een steunklas en/of naschoolse opvang
Omdat het lastige gedrag van leerlingen vaak niet beperkt blijft tot de school hebben de RoelantBerk en Beukschool en jeugdzorginstelling De Waarden twee voorzieningen gecreëerd: een steunklas én naschoolse opvang. De opvang werkt nauw samen met de ouders, met goede resultaten en tot tevredenheid van alle betrokken partijen.
1. Aanleiding en probleemstelling Net als andere scholen voor speciaal onderwijs uit het REC-4-cluster heeft de Roelant Berk en Beukschool te maken met een groep leerlingen die zich moeilijk in een groep kan handhaven en onvoldoende aan leren toekomt. Onder schooltijd bestond er voor hen geen specifieke begeleiding. Ook na schooltijd, zo leerden de verhalen van ouders, waren er met veel van deze kinderen problemen. Er bleek dus zowel behoefte aan meer ondersteuning op school als aan opvang na schooltijd. Het is inmiddels algemeen bekend dat sommige leerlingen in het ZMOK- onderwijs zulke ernstige problemen hebben dat naast onderwijskundige hulp ook individuele en gezinsgerichte begeleiding nodig zijn. Dat was ook de ervaring van de Roelant - Berk en Beukschool. Daarom heeft de school in nauwe samenwerking met de jeugdzorg, in dit geval een afdelingscoördinator en een behandelcoördinator van De Waarden, het project BOOG opgezet. Bij de ontwikkeling van het project stonden, naast enkele theoretische uitgangspunten (zie paragraaf 7) enkele uitgangspunten centraal: het project moest een laagdrempelige voorziening worden die ook ouders bereikt die anders de hulpverlening meestal mijden. Mede om die reden is gekozen voor een kindgerichte in plaats van een systeemgerichte benadering. Tot slot moesten steunklas en naschoolse opvang nauw aansluiten bij andere vormen van (opvoedings)ondersteuning en behandeling die De Waarden aanbiedt.
46
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
2. Deelnemende instellingen Dat zijn: 1. Roelant- Berk en Beukschool, locatie Nijmegen. Dit is een school voor speciaal onderwijs ZMOK vallend binnen REC Vierland (cluster 4.) Het werkgebied van de school is de regio Nijmegen en Tiel en omgeving. 2. Stichting De Waarden. De betrokken afdeling - afdeling 3 -, van deze instelling voor jeugdhulpverlening biedt zowel residentiële als ambulante ondersteuning aan kinderen in de basisschoolleeftijd. Afdeling 3 is bedoeld voor kinderen met een externaliserende problematiek voortkomend uit bijvoorbeeld ADHD, ODD en opvoedingsproblemen. Het werkgebied is de regio Rivierenland.
3. Doelstellingen van het project De doelstellingen kunnen onderscheiden worden naar drie onderdelen. 3.1 Doelstellingen van het samenwerkingsproject zijn: – Het bieden van een geïntegreerd aanbod van jeugdzorg en onderwijs, waarbij de jeugdzorg onderdeel is van de onderwijsondersteuning. – Vroegtijdig signaleren van opvoedingsproblemen. – Adequater en sneller verwijzen van probleemleerlingen naar jeugdzorg. – Creëren van een laagdrempelige vorm van jeugdzorg. – Creëren van de mogelijkheid van doorverwijzing naar andere hulpverleningsvarianten binnen De Waarden. 3.2 De doelstellingen van de steunklas zijn: – Voorkomen van verwijdering van probleemkinderen uit de klas zodat het onderwijsleerproces niet wordt onderbroken. – Ontlasten van leerkracht en medeleerlingen door meer rust en structuur te creëren. – De leerling meer succeservaringen laten opdoen zodat hij meer zelfvertrouwen krijgt en meer leert te incasseren. – De leerling leren om adequaat om te gaan met onlustgevoelens. – De leerling door een gestructureerde, prikkelarme ruimte en veel begeleiding de mogelijkheid bieden om op een acceptabele wijze te functioneren in de klas. – Realiseren van een geslaagde transfer van geleerde vaardigheden in de steunklas naar de eigen klassengroep. – Bieden van begeleiding en hulpverlening die naast de didactische ontwikkeling ook extra aandacht besteden aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind. 3.3 De doelstellingen van de naschoolse opvang zijn: – Ouders ervan overtuigen dat BOOG goede opvang biedt voor kinderen die anders doelloos op straat rondhangen. – De thuissituatie van het kind ontlasten. – Aanbieden van een gevarieerd activiteitenaanbod waardoor het kind leert om zijn vrije
SAMEN BETER, BETER SAMEN
47
tijd beter in te vullen. – Realiseren van een klimaat waarin kinderen vaardigheden leren om met leeftijdgenoten en volwassenen om te gaan. – Belonen van initiatief en positief gedrag, zodat het kind meer zelfvertrouwen krijgt en positief gedrag laat zien.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep De doelgroepen van de steunklas en de naschoolse opvang vallen niet helemaal samen. Daarom beschrijven we ze hier afzonderlijk van elkaar. 4.1 Doelgroep steunklas De steunklas is bedoeld voor leerlingen van de ZMOK-school Roelant- Berk en Beuk in de leeftijd van 5 t/m 12 jaar die naast hun gedragsproblemen veel moeite hebben met concentratie. Deze kinderen vertonen problematisch gedrag zoals agressief, oppositioneel en erg druk gedrag. Zij reageren op alles, hebben een lage frustratiedrempel, voelen zich snel achtergesteld en bemoeien zich ongevraagd met alles en iedereen. Zij zijn er veelal niet op uit om de klas te ontregelen, maar hebben zelf last van hun onvermogen om zich staande te houden binnen het groepsgebeuren van de klas. Hun gedrag vraagt veel aandacht van de leerkracht, waardoor medeleerlingen minder aandacht dreigen of zich ergeren zich aan het drukke en claimende gedrag. Dit heeft een negatief effect op het functioneren van de hele klas. Voor deelname aan de steunklas zijn geen contra-indicaties opgesteld. Alle kinderen op de Roelant- Berk en Beukschool hebben immers een cluster 4- indicatie en daarmee behoren ze potentieel tot de doelgroep van het project. Omdat de steunklas een onderdeel is van het onderwijsondersteunend aanbod van de school, moeten alle kinderen gebruik kunnen maken van deze vorm van ondersteuning. 4.2 Doelgroep naschoolse opvang Het gaat in feite om dezelfde groep: kinderen die ZMOK-onderwijs volgen op de Roelant- Berk en Beukschool en die door de aard van hun probleemgedrag niet in aanmerking komen voor reguliere naschoolse opvang. Deze kinderen hebben sociaal-emotionele problemen waardoor hun contacten met leeftijdgenoten (zeer) moeizaam verlopen. Vaak verkeren ze in een isolement of gaan ze om met oudere kinderen. Ze lopen het risico zwerfgedrag te vertonen. Hun vrijetijdsbesteding is vaak eenzijdig of past niet bij hun leeftijd. Verveling en negatief gedrag zijn de mogelijke gevolgen daarvan. Als er sprake is van ADHD of oppositioneel gedrag dan kan dat een slecht functioneren op school, op straat en thuis versterken. Naast deze indicaties geldt voor deelname aan de naschoolse opvang dat de kinderen woonachtig moeten zijn in Nijmegen of directe omgeving. Als contra-indicaties gelden schoolverzuim en ouders die geen verantwoordelijkheid nemen, de aanmelding voor BOOG niet onderschrijven en/of de begeleidingsmethodiek afwijzen.
48
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De communicatie tussen de twee instellingen is geregeld door middel van vastgestelde overleg- en vergadervormen welke jaarlijks worden vastgesteld. Voor het project zijn de volgende overlegvormen ontwikkeld:
Overlegvorm
Doel
Frequentie
Aanwezigen
Afdelingsoverleg Afdeling 3.
Bevorderen van samenwerking tussen hulpvarianten
1x per 3 weken
BOOG-bespreking
Dagelijkse gang van zaken
1x per 2 maanden
Teambespreking
Organisatorische punten. Beleidsbepaling
1x per maand
Afgevaardigden van de hulpvarianten Maatschappelijk werk Orthopedagoog De Waarden Afdelingsmanager Directeur school Orthopedagoog school Remedial teacher school Pedagogisch medewerker Afdelingsmanager Pedagogisch medewerker (Directeur school 1x per 2 maanden) Afdelingsmanager Orthopedagogen Pedagogisch medewerker Directeur school Orthopedagoog school Pedagogisch medewerker Docent Docent Pedagogisch medewerker Pedagogisch medewerker Remedial teacher school Orthopedagoog school Pedagogisch medewerker
Intake nabespreking Intakebespreking van Voortgangsbespreking NS nieuwe aanmeldingen
2x per maand
Intake nabespreking Intake bespreking van Voortgangsbespreking OS nieuwe aanmeldingen
1x per maand
Docent bespreking
1x per maand
Bespreken van voortgang kinderen
Didactische ondersteuning Ondersteuning van de bege- 2x per maand leiders op didactisch gebied Afstemmingsoverleg
Afstemming van Orthopedagoog met pedagogisch medewerker
wekelijks
SAMEN BETER, BETER SAMEN
49
6. Inbedding en draagvlak bij de samenwerkende instellingen Voor beide instellingen – de school en afdeling 3 van De Waarden – geldt dat iedereen op de hoogte is van het project. In het betrokken afdelingsoverleg van De Waarden staat concrete samenwerking op de agenda. In de school waren vanaf het begin verschillende personen betrokken bij de ontwikkeling van de steunklas. De uitvoerders van de steunklas hebben veel contact met het schoolteam en in het bijzonder met de leerkrachten van wie kinderen deelnemen aan de steunklas. Dit overleg wordt opgenomen in het handelingsplan van de leerling. Daarnaast komt BOOG aan de orde in de leerlingbespreking wanneer dat van toepassing is. Het zelfde geldt voor de teamvergaderingen. Inmiddels wordt BOOG beschouwd als een volwaardige hulpvariant binnen zowel De Waarden als binnen de Roelant- Berk en Beukschool. Ook de plaatsende instanties zijn steeds beter op de hoogte van BOOG. Verder zijn er contacten gelegd met andere cluster 4-scholen speciale scholen voor basisonderwijs om een plaats binnen het reeds bestaande aanbod te verwerven. Voor de verwijzingen zijn de contacten met Bureau Jeugdzorg van groot belang. Die hebben inmiddels enkele keren plaats gevonden.
7. Werkwijze en methodiek 7.1 Keuze van de methodiek De voorbereiding van BOOG, waarbij naast medewerkers van de school ook een afdelingsmanager en een behandelcoördinator van De Waag betrokken waren, hebben zo’n anderhalf jaar geduurd. Tijdens dat proces is gekozen om de volgende theoretische uitgangspunten te kiezen: sociaal-cognitieve leertheorieën, het competentiemodel en de ideeën over een ‘psychisch gezond milieu’ van Redli en Wieneman. In zo’n milieu wordt het kind enerzijds niet overvraagd, maar zijn anderzijds voldoende uitdagingen aanwezig om iets van jezelf te laten zien. Belangrijk is dus – en dat geldt ook voor de andere theoretische uitgangspunten – vast te stellen wat een kind aan kan, wanneer het overvraagd wordt en over welke capaciteiten het beschikt. Zoals hierboven al genoemd is gekozen voor een kindgerichte invalshoek om zoveel mogelijk de medewerking te krijgen van ouders die huiverig staan ten opzichte van professionele hulpverleningsinterventies. In de hierna volgende beschrijving van werkwijze en methodiek worden de steunklas en de naschoolse opvang afzonderlijk besproken. 7.2 Werkwijze van de steunklas Kinderen die regelmatig besproken worden in het overleg leerlingenzorg en kinderen die vaak uit de klas verwijderd worden, naar een andere klas overgeplaatst worden en/of vaak straf krijgen, kunnen in aanmerking komen voor aanmelding. Dat gebeurt door de leerkracht in overleg met de ouders. De aanmelding gebeurt schriftelijk bij de behandelcoördinator, dat is de orthopedagoog van de school. De aanmelding bestaat uit een verslag van de leerkracht, een omschrijving van de hulpvraag, verschillende onderzoeksgegevens en een milieuverslag. De behandelcoördinator bespreekt de aanmelding met de medewerkers
50
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
van de steunklas (afstemming hulpvraag en hulpaanbod), die op hun beurt de leerkracht benaderen voor het maken van afspraken. De pedagogisch medewerkers stellen binnen een maand het handelingsplan op dat aangeeft aan welke doelen gewerkt gaat worden en welke middelen daarvoor worden ingezet. Verder vermeldt het plan duur en frequentie van de ondersteuning, concrete uitwerking daarvan voor het onderwijsleerproces en momenten van evaluatie. De ondersteuning wordt geboden onder schooltijd, op alle schooldagen in de week en steeds voor de duur van drie maanden. Deze periode kan steeds verlengd worden met drie maanden. De intensiteit kan variëren van één tot elf schooluren per week. Frequentie en intensiteit worden bepaald door de aard van de hulpvraag en steeds vastgesteld tijdens de periodieke evaluaties. Met de leerkracht worden de tijden van de steunklas afgestemd op het onderwijsprogramma in de klas. Tijdens de ondersteuningsuren maakt het kind zijn normale schoolwerk om niet achter te komen bij de rest van de klas. Afhankelijk van de hulpvraag en de geformuleerde doelstellingen wordt de ondersteuning individueel of in groepsverband gegeven. De verdeling van kinderen over de beschikbare uren is dus afhankelijk van de hulpvraag en de geformuleerde doelen. De hulpverlening wordt uitgevoerd door de pedagogische medewerkers. Zij krijgen ondersteuning van de leerkracht en de remedial teacher als het om de didactiek gaat en door de behandelcoördinator als het de sociaal-emotionele ontwikkeling van een leerling betreft. Minimaal een keer per drie maanden vindt er een voortgangsbespreking plaats waarbij de in het handelingsplan opgenomen doelen en middelen worden geëvalueerd en eventueel bijgesteld. De leerkracht bespreekt de voortgang met de ouders in oudergesprekken. Bij het bereiken van doelen wordt de ondersteuning vanuit de steunklas stapsgewijs beëindigd totdat het kind volledig participeert binnen zijn schoolklas. Als blijkt dat de problematiek van een kind groter is dan door de steunklas kan worden opgevangen, dan kan een kind worden aangemeld bij Bureau Jeugdzorg. Na afronding van BOOG blijft het kind leerling van de Roelant- Berk en Beukschool.
Casus Martijn Martijn (9) heeft een aantal maanden geleden zijn moeder verloren. Hij heeft het daar ontzettend moeilijk mee, is erg druk en impulsief en kan daardoor niet goed meekomen met de rest van de klas. Hij heeft veel moeite om te starten met zijn werk en krijgt zijn werk vaak niet af, wat leidt tot veel negatieve aandacht van de leerkracht. Dat gaat weer ten koste van de aandacht voor andere leerlingen. In contacten met andere kinderen is Martijn vaak teruggetrokken en laat hij zich commanderen. Anderzijds heeft hij af en toe woedeaanvallen waardoor andere kinderen hem negeren. Thuis is Martijn erg in zichzelf gekeerd. Hij slaapt slecht, eet moeizaam, heeft weinig tot geen contacten met vriendjes en blijft het liefst binnen televisie kijken en ‘hangen’.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
51
De leerkracht signaleert de problemen en bespreekt de mogelijkheden met Martijns vader. In overleg met de schooldirecteur, de orthopedagoog, de leerkracht en de pedagogisch medewerker van BOOG wordt besloten Martijn twee ochtenden van 11 tot 12 uur in BOOG te plaatsen. Hij zit dan in een kleiner groepje, krijgt meer individuele aandacht en ondersteuning en kan hopelijk de mogelijke leerachterstand zo veel mogelijk inlopen. Op maandagmorgen wordt Martijn opgehaald door een begeleider van BOOG. De meester schrijft in de map van Martijn wat hij voor taal en rekenen moet maken bij BOOG. Daar maakt Martijn afspraken met de begeleiders hoe hij zijn tijd indeelt (tussen de twee vakken even vijf minuten voetballen, omdat hij moeite heeft direct over te schakelen) en wat hij gaat doen als hij tijd over heeft. In het kwartier dat hij over heeft, maakt hij een mooie tekening voor zijn vader. Tijdens het tekenen praat de begeleider van BOOG met hem over zijn moeder. Martijn is nog erg met haar bezig, maar vindt het fijn om erover te praten. Hij vertelt bijvoorbeeld hoe lief zijn moeder was en hoeveel hij haar mist. In de BOOG-map vult de begeleider in hoe Martijn zijn werk heeft gemaakt (bijvoorbeeld al of niet geconcentreerd) en met welke opdrachten hij moeite had. Het laatste geeft inzicht in Martijns didactische ontwikkeling en de eventuele noodzaak van extra hulp. De begeleider vraagt Martijn tot slot of hij een ‘extra’ heeft verdiend. ‘Extra’s’ horen bij het beloningssysteem van de eigen klas, maar kunnen ook verdiende worden bij BOOG. De begeleider is het met Martijn eens dat zijn werkhouding goed was en dat hij een extra verdiend heeft. Dat wordt genoteerd in de map. Samen lopen Martijn en de begeleider weer naar de klas waar hij trots zijn map laat zien aan de meester. Die geeft hem een schouderklopje en schrijft de extra op het bord. Martijn gaat op zijn eigen plaats zitten en kan met de rest van de klas eten, zodat hij daarna buiten kan spelen in de pauze.
7.3 Methodiek van de steunklas De gehanteerde methoden vinden hun oorsprong in de cognitieve en sociale leertheorieën. Volgens die theorieën kiezen kinderen voor gewenst gedrag als daar bijvoorbeeld een beloning mee gemoeid is of omdat ze een rolmodel willen navolgen. De gebruikte methoden sluiten aan bij deze inzichten. Het gaat bijvoorbeeld om het Programma Alternatieve Denkstrategieën (PAD), een beloningssysteem en groepsgewijs aanleren van gewenst en afleren van ongewenst gedrag. Door een competentieanalyse wordt onderzocht of het kind over voldoende vaardigheden beschikt om zijn ontwikkelingstaken naar behoren uit te voeren. Blijken die onvoldoende, dan is de begeleiding van dat kind gericht op competentievergroting. Als het kind onvoldoende sociale vaardigheden heeft, dan is daarvoor extra aandacht in de steunklas. Met het kind stelt de hulpverlener een plan op dat vermeldt waaraan gewerkt gaat worden, wat er verwacht wordt wat haalbaar is. Het beoogde gedrag wordt zo concreet mogelijk benoemd. Voor meer complexe sociale gedragingen gebruikt BOOG de Stop Denk Methode of de Rem-Weg Methode, die gericht zijn op het verminderen van impulsief gedrag.
52
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
7.4 Werkwijze van de naschoolse opvang Aanmelding bij de naschoolse opvang van BOOG kan plaats vinden door ouders, leerkrachten en orthopedagoog. De aanmelding is gericht aan de behandelcoördinator van BOOG. Deze inventariseert de hulpvraag en verzamelt beschikbare gegevens bij onderwijzers, de maatschappelijk werker, intakefunctionarissen, ouders en aanwezige dossiers van de Roelant- Berk en Beukschool. Wanneer het kind deel heeft genomen aan een andere vorm van hulpverlening, wordt de ouders om toestemming gevraagd eventueel beschikbare schriftelijke rapportage op te vragen. Deze informatie wordt door de behandelcoördinatoren besproken met de twee pedagogisch medewerkers van BOOG. Tijdens dit overleg wordt besloten of een kind al dan niet wordt aangenomen bij BOOG. Indien dat besluit positief luidt, worden de ouders en hun kind uitgenodigd voor een gesprek met de twee pedagogisch medewerkers van BOOG. Daarin bespreken ze onder andere de problemen en de hulpvraag. In een nabespreking beoordelen de pedagogisch medewerkers en de behandelcoördinator of BOOG het antwoord is op de hulpvraag. Als dat niet zo, wordt het kind niet geplaatst en kan advies gegeven worden voor een andere vorm van hulpverlening. Voor een geplaatst kind maken de pedagogisch medewerkers een plan van aanpak dat ze weer bespreken met ouders en kind. Het plan beschrijft doelen, middelen, duur en frequentie van deelname en planning van evaluaties (in de regel iedere drie maanden). De hulpverlening wordt uitgevoerd door de pedagogisch medewerkers. Afhankelijk van de hulpvraag ligt het accent meer op kindgerichte activiteiten of op activiteiten die gericht zijn op het sociale leefmilieu van het kind. Dat kan bijvoorbeeld deelname aan een oudercursus van De Waarden zijn. BOOG ontwikkelt daarnaast een overzicht van beschikbare ondersteuning in de directe woonomgeving om zo de ouders en kinderen beter te kunnen adviseren na beëindiging van de hulpverlening. De ondersteuning vanuit BOOG die in principe onbeperkt van duur is, wordt steeds voor een beperkte periode (maximaal zes maanden) aangegaan en kan steeds met een nieuwe periode verlengd worden. De frequentie kan variëren van één tot maximaal vier dagdelen per week, steeds aansluitend op schooltijden van 14.45 tot 17 uur. In overleg met ouders, leerkracht en eventueel plaatser wordt de hulpverlening beëindigd. Indien nodig vindt er een overdracht plaats naar voor het kind relevante sleutelfiguren (zoals een trainer of een mentor). De hulpverlening eindigt automatisch bij de overstap naar het vervolgonderwijs. Alle kinderen van de naschoolse opvang volgen onderwijs aan de Roelant- Berk en Beukschool. Ongeacht het advies dat ouders krijgen na beëindiging van BOOG, blijven de kinderen leerling van de Roelant- Berk en Beukschool. 7.5 Methodiek van de naschoolse opvang De gehanteerde methodiek is gebaseerd op leertheoretische principes, de groepsdynamica en het sociale competentiemodel. De methodiek sluit aan bij die in de steunklas, maar is meer gericht op groepsdynamica. De processen binnen de groep kinderen zijn van groot belang voor het ontwikkelen, oefenen en bestendigen van nieuw gedrag. Door de groepsbenadering wordt negatief gedrag sneller afgeleerd en wordt positief gedrag sneller
SAMEN BETER, BETER SAMEN
53
geïnternaliseerd. De kinderen worden in een groep van ongeveer acht kinderen geplaatst welke twee tot vier keer in de week bij elkaar komt. De kinderen komen na afsluiting van de schooldag zelfstandig naar de BOOG-ruimte waar ze met elkaar en de begeleiders even tot rust kunnen komen. De middag verloopt volgens een vast patroon. De kinderen kunnen tot op zekere hoogte zelf bepalen wat ze willen doen en met wie. Afhankelijk van de individuele handelingsplannen krijgen ze hierbij extra begeleiding. Kinderen die moeite hebben met samenspelen worden hiertoe gestimuleerd. Omdat de hulpvragen van de meeste kinderen vergelijkbaar zijn, is begeleiding in een groep heel goed mogelijk. Zo kunnen de kinderen bijvoorbeeld oefenen in het hanteren van conflicten en het omgaan met frustraties. Ze kunnen van elkaar leren en elkaar steunen in het leerproces. Elk half jaar vindt er per kind een voortgangsbespreking plaats waarin de doelen uit het handelingsplan geëvalueerd en eventueel bijgesteld worden en gekeken wordt of de plaatsing bij BOOG nog een adequaat antwoord is op de hulpvraag. Het verslag van de bespreking wordt daarna met de ouders besproken waarna vaststelling plaats vindt van het handelingsplan voor een eventuele nieuwe periode. Wordt er besloten de plaatsing bij BOOG te beëindigen, dan krijgen ouders en kinderen advies voor de invulling van de vrije tijd in de thuissituatie.
Casus Martijn (vervolg) In het gesprek van de maatschappelijk werkster met vader heeft zij ook de mogelijkheid van de naschoolse opvang van BOOG besproken. Martijns vader was hier erg enthousiast over en heeft direct een aanmelding gedaan voor twee middagen in de week. Martijn zal in de opvang samen met zeven andere kinderen onder begeleiding van twee pedagogisch medewerkers allerlei activiteiten ondernemen die vooral gericht zijn op het samenwerken, samen delen en vooral plezier maken. Tijdens de halfjaarlijkse gesprekken worden de benadering van de naschoolse opvang en die van vader op elkaar afgestemd. Op dinsdagmiddag komt Martijn om 14.40 uur naar de BOOG-ruimte. De begeleiders van BOOG heten hem welkom en vragen waarom hij zo vroeg is. Martijn zegt dat hij eerder weg mocht omdat het die dag erg goed was gegaan in de klas. Dit vinden de begeleiders een goed moment om met Martijn het moment door te nemen dat de andere kinderen binnenkomen, omdat hij daar nogal druk op reageert. Wanneer hij aan tafel zit vraagt en wat te drinken heeft gekregen bespreken ze met hem hoe hij zich minder door de andere kinderen kan laten beïnvloeden. Martijn voert dit vervolgens goed uit. Als iedereen zijn thee, ranja en koekje op heeft kan de middag worden ingepland op het daarvoor bedoelde bord. Tijdens Martijns eerste middag heeft een ander kind hem uitgelegd dat de middag uit drie delen bestaat en dat hij zelf mag kiezen wat hij wil gaan doen. Het eerste deel van de middag wordt altijd ingevuld met een gezamenlijke activiteit en vandaag hebben de kinderen voor verstoppertje gekozen. Het tweede deel wil Martijn graag figuurzagen. Dit heeft hij eerder gedaan en toen vond hij het erg leuk, nu wil hij ermee verder gaan. Als laatste vraagt Martijn aan een ander kind in de groep of die met hem wil tafeltennissen. Aan het einde van de middag wordt Martijn door vader opgehaald. Martijn is erg enthousiast over BOOG en vertelt aan zijn vader wat hij allemaal gedaan heeft met de andere kinderen en
54
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
alleen. De structuur van de middag helpt Martijn met de invulling van zijn tijd. Bij BOOG zijn er andere kinderen die met hem spelen, wat in de buurt veel moeilijker is. Vader geeft ook aan dat Martijn veel minder depressief is sinds hij naar BOOG gaat, hij lijkt weer meer plezier te beleven. Dit ziet hij ook thuis terug.
8. Betrekken van ouders Als hulpvariant wordt BOOG, onder andere door oudermiddagen en thema-avonden, ook steeds bekender bij de ouders van de leerlingen. Tijdens deze bijeenkomsten wordt veel aandacht besteed aan vragen en onderwerpen die de ouders naar voren brengen en aan het contact van ouders onderling. De steunklas kent geen gestructureerde oudercontacten. De klassenleerkracht blijft het aanspreekpunt voor ouders, ook als ze de medewerkers willen spreken. Bij de activiteiten van de naschoolse opvang worden de ouders of verzorgers actief betrokken. Van hen wordt verwacht dat ze instemmen met de plaatsing van hun kind, de werkwijze van BOOG en met de overige voorwaarden zoals deel nemen aan de evaluatiegesprekken. Die gesprekken hebben ook tot doel de begeleiding bij BOOG en thuis zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen. De transfer van geleerd gedrag bij BOOG naar de thuissituatie wordt dan geoptimaliseerd. Door de opzet en de begeleiding hebben de kinderen veel plezier bij BOOG. Veel ouders vertellen dat hun kind koste wat kost naar BOOG wil, zelfs als daarvoor iets anders moet wijken. Het verzuim is daarom ook erg laag.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen Tussen januari 2002 en augustus 2003 hebben 18 kinderen deelgenomen aan de steunklas en 27 aan de naschoolse opvang. Zes kinderen namen aan beide deel, zodat het om 39 verschillende kinderen ging (uit de groep van 102 leerlingen die de Roelant- Berk en Beukschool bezoekt). De plaatsing in de steunklas duurde gemiddeld drie maanden, in de naschoolse opvang een half jaar. De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 9.4 jaar en tweederde van hen komt uit een gebroken gezin (niet woonachtig bij beide ouders). Aard van problematiek:
SAMEN BETER, BETER SAMEN
55
Steunklas
Naschoolse opvang
Geslacht
Meisjes: 16,66%
Jongens: 83,34%
Meisjes: 18,51%
Jongens: 81,49%
Problematiek
ODD ADHD PDD
24% 24% 11%
ODD ADHD PDD
14% 24% 17%
Problemen met taakwerkhouding Gezins- en opvoedingssituatie
39%
Verwaarlozing 17% Stressfactoren in 17% gezin Geringe pedagogi- 33% sche vaardigheden
17%
Verwaarlozing Stressfactoren in gezin Geringe pedagogische vaardigheden Ontlasten thuissituatie
Voornamelijk aanleren sociale vaardigheden
17%
69%
Ondersteuning vanuit jeugdzorg naast BOOG
64%
18%
ODD ADHD PDD
= = =
14% 14% 21% 24%
Oppositioneel opstandige gedragsstoornis Aandachtstekortstoornis Pervasieve ontwikkelingsstoornis
10. Financiën en menskracht De begroting zoals die hieronder is opgesteld geldt voor de periode van één jaar. Er is een onderscheid gemaakt tussen de kosten zoals die zijn gemaakt door de Roelant- Berk en Beukschool en kosten die zijn gemaakt door De Waarden. De begroting is gebaseerd op het jaar 2002 waarin de activiteiten voornamelijk gericht waren op het ontwikkelen van het project.
56
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Roelant- Berk en Beuk
De Waarden
Totaal
4.000 1.600 10.000
4.000 1.600 50.000
8.000 3.200 60.000
6.000
2.250
8.250
1.500
500
2.000
Projectleiding Publicatie einde project Ontwikkeling onderwijszorgarrangement Niet personele kosten o.a. accommodatie, reproductie, licenties, apparatuur etc. Afschrijving/reservering Totaal
81.450
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Het BOOG-project valt onder afdeling 3 van stichting De Waarden. Er is geen indicatie voor deelname en alleen kinderen van de Roelant Berk- en Beukschool - die geïndiceerd zijn voor cluster 4 speciaal onderwijs -, komen in aanmerking voor een plaats in de steunklas of naschoolse opvang.
12. Resultaten van het project 12.1 Algemeen De steunklas heeft voor een grote rust in de school gezorgd. De afname in werkdruk heeft bijgedragen aan een aanzienlijke reductie in het ziekteverzuim onder de leerkrachten. De inzet van onderwijs en jeugdzorg levert veel positieve resultaten op zoals hieronder wordt weergegeven. Gezien de looptijd van het project valt er nog niet veel te zeggen over de effecten op langere termijn. Een onderzoek, uitgevoerd door het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg moet meer inzicht geven in de meerwaarde op kindniveau. 12.2 Resultaten op kindniveau Kinderen hebben vaak moeite met de structuur op school als ze daarvoor een (lange) vakantie hebben gehad. Vooral in de eerste twee maanden van een nieuw schooljaar hebben sommige kinderen moeite zich te handhaven in de klas. Dankzij de steunklas wordt zulke uitval ondervangen, wat de leerkrachten ervaren als een verlichting. Door de aanpak van de steunklas kunnen kinderen ook weer sneller terug naar de klas en daar weer goed meekomen. Dit is een belangrijk effect van de aanpak. Ook bij de leerlingen die deelnemen, of deel hebben genomen aan de steunklas worden positieve resultaten vastgesteld. Ze slagen erin hun individuele doelstellingen te realiseren
SAMEN BETER, BETER SAMEN
57
en er is zowel op sociaal, als ook op didactisch gebied een duidelijke vooruitgang waarneembaar. De leerlingen gedragen zich in en buiten de klas socialer en krijgen weer plezier in leren. Het activiteitenaanbod in de naschoolse opvang spreekt de kinderen aan en ze zijn erg gemotiveerd om mee te doen aan groepsactiviteiten. Vier kinderen zijn na deelname aan BOOG doorgestroomd naar andere hulpverleningsvarianten van De Waarden. Voor drie kinderen verliep de route omgekeerd: ze namen aan BOOG deel in het kader van de afronding van een hulpverleningstraject binnen De Waarden. 12.2 Resultaten op ouderniveau Vooral de laagdrempeligheid van het project spreekt ouders erg aan. De aversie ten opzichte van de hulpverlening wordt hierdoor minder met als resultaat dat ook ‘zorgmijdende’ gezinnen worden bereikt. Een eventuele doorverwijzing naar andere hulpvarianten komt daardoor sneller tot stand. Bekendheid van BOOG binnen de jeugdzorg is daarbij van groot belang voor een snelle afwikkeling.
13. Gerealiseerde voorwaarden De volgende voorwaarden zijn gerealiseerd: Voorbereiding – Er zijn twee pedagogisch medewerkers aangesteld bij De Waarden. De aanstelling van deze medewerkers is verdeeld over de beschikbare 60 uur. – De Roelant- Berk en Beukschool heeft een volledig ingericht lokaal binnen de school ter beschikking gesteld. – De samenwerking tussen de twee organisaties is vastgelegd in het startdocument van BOOG. – Alle betrokkenen van zowel afdeling 3 van De Waarden als de Roelant- Berk en Beukschool zijn ingelicht met betrekking tot de start van het BOOG project. Start van het BOOG-project – In januari 2002 is de eerste pedagogisch medewerker gestart met het BOOG project. Daarna zijn de volgende voorwaarden zijn gerealiseerd: – Schrijven van een duidelijke gefaseerde projectopzet. – Opzetten van een aanmeldings-, intake- en evaluatiemodel voor de deelnemende kinderen. – Formuleren van theoretische en methodische uitgangspunten. – Selecteren van kinderen voor de startfase. – Informeren van leerkrachten, onderwijsondersteunend personeel, en medewerkers van afdeling 3. – Opstellen van een overleg structuur tussen beide organisaties. – Opzetten van een structuur voor de praktische invulling van de steunklas en de naschoolse opvang.
58
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
– Aanschaf van materialen voor zowel de steunklas als de naschoolse opvang. – Klaar maken van ontwikkeld methodisch materiaal (BOOG-map en beloningssysteem). – Aannemen van de tweede pedagogisch medewerker. Start van de pilotfase Er is uit gegaan van een groeimodel. Na vaste evaluatiemomenten waarop doelstellingen en werkwijze zijn geëvalueerd zijn tussentijds wijzigingen in de projectopzet doorgevoerd. Gedurende de pilotfase zijn de volgende voorwaarden verwezenlijkt: – Voor deze fase zijn een aantal kinderen geselecteerd om mee te starten. – Er is gestart met dossiervorming bij De Waarden voor de kinderen van de naschoolse opvang en het invoeren van een aparte map in het schooldossier voor BOOG. – Er zijn aanpassingen aangebracht in het aanmeldings-, intake- en evaluatiemodel. – Er is een duidelijke communicatie naar ouders opgezet. – Opstelling en verspreiding van handelingsplannen en verslagen zijn gesynchroniseerd met school en jeugdzorg.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Een duidelijk knelpunt betreft het vervoer van de leerlingen. Daarvoor is de gemeente verantwoordelijk, maar die biedt alleen vervoer van huis naar school en v.v. gekoppeld aan de schooltijden. De naschoolse opvang loopt door tot 17 uur en dan wordt taxivervoer door de gemeente niet meer vergoed. De Waarden voorziet nu tijdelijk financieel in dat gemis. Op termijn kan deze situatie betekenen dat kinderen die niet door hun ouder opgehaald kunnen worden, niet aan de naschoolse opvang kunnen deelnemen. Een mogelijk knelpunt is het feit dat BOOG nog geen duidelijke plek binnen de jeugdzorg heeft; indicatiestelling van Bureau Jeugdzorg is hiervoor een voorwaarde.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst – De samenwerking van BOOG met andere hulpverleningsvarianten van De Waarden moet verder worden uitgewerkt om te komen tot een sluitend aanbod met zo min mogelijk overlap. – De kwaliteit van het hulpaanbod moet op vaste momenten worden geëvalueerd en er moet ruimte zijn voor het bijstellen van het aanbod of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven. – De bekendheid van BOOG en daarmee de erkenning als hulpverleningsvariant binnen de bestaande jeugdhulpverlening moet verbeterd worden. – Tot op heden hebben de kinderen geen indicatie gekregen vanuit bureau jeugdzorg. Er wordt gestreefd naar een situatie waarin alle kinderen voor deelname aan BOOG wél zo’n indicatie krijgen waardoor ook de financiering geregeld kan worden.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
59
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving Het realiseren van een gecombineerde indicatie voor cluster 4 - onderwijs en jeugdzorg is wat BOOG betreft van groot belang. Vooral de cliënt heeft daar veel voordeel van. Er is dan maar één toegang van waaruit de verwijzingen sneller kunnen worden gerealiseerd en waardoor het aanbod beter op de hulpvraag kan worden afgestemd. De overzichtelijkheid van het hulpaanbod wordt enorm vergroot waardoor ook de moeilijk te bereiken gezinnen binnen het gezichtsveld van de hulpaanbieders komen.
60
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
61
3. De trainingsgroep van De Horst Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
De Trainingsgroep REC-4 school De Horst (nu César Franck genaamd) en Cardea, instelling voor Jeugdzorg, in Leiden zeer moeilijk opvoedbare kinderen met ernstig, storend probleemgedrag en hun gezin van afkomst op het kind afgestemde, flexibele zorg binnen de schoolmuren waardoor ‘zeer moeilijke’ kinderen weer onderwijs in de eigen groep kunnen volgen
Het lijken vaak simpele dingen die kinderen leren in de trainingsgroep: op je stoel blijven zitten, wachten tot je aan de beurt bent, een plannetje maken voor het speelkwartier. Maar voor kinderen als Pjotr vol onrust en impulsiviteit zijn het grote opgaven die alleen met veel training en herhaling aangeleerd kunnen worden. Als het hen lukt dat gedrag ook in de onderwijsgroep te vertonen is dat een zegen, niet alleen voor henzelf, maar ook voor de leerkracht, de andere kinderen en vaak voor het hele gezin.
1. Aanleiding en probleemstelling Kinderen met ernstige gedragsproblemen waar de school geen weg meer mee weet: het is het probleem dat in de meeste van de in dit boek behandelde projecten terugkomt. Ook De Horst nu César Granck genaamd), een REC-4 school in Leiden, zag zich genoodzaakt een groep leerlingen (zo’n acht procent) te schorsen, te verwijderen of over te plaatsen naar een andere onderwijsinstelling. Omdat de school toch verder wilde met deze kinderen nam de directie contact op met Cardea, een eveneens in Leiden gevestigde jeugdzorginstelling. Verschillende leerlingen van De Horst kregen immers al begeleiding in een van de Boddaertcentra van Cardea. Op haar beurt zocht Cardea naar mogelijkheden om structureel samen te werken met het onderwijs. Beide partijen waren het erover eens dat samenwerking in een integraal hulpprogramma voor alle partijen winst op zou leveren. De school krijgt specifieke deskundigheid binnen zijn muren als het gaat om de diagnose en behandeling van gedragsproblemen en kan daardoor uitval voorkomen en beter onderwijs-op-maat aanbieden. Cardea kan hulp dichterbij de cliënt brengen, sneller en met meer succes inzetten. Beide partijen kozen voor het ontwikkelen van een onderwijsbehandelingsprogramma waarin leerlingen vaardigheden leren om in een groep te kunnen functioneren gekoppeld aan een ondersteuningsprogramma voor hun ouders. Om een en ander te realiseren zochten De Horst en Cardea ook contact met andere relevante
62
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
partners, te weten de provincie Zuid-Holland, de gemeente Leiden en Bureau Jeugdzorg. 2. Deelnemende instellingen De REC-4 school De Horst in Leiden is deskundig en ervaren als het gaat om onderwijs aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Op de school is plaats voor 72 leerlingen. Samenwerkingspartner Cardea is een organisatie voor geïndiceerde jeugdzorg voor 0- tot 18-jarigen en hun ouders. Cardea biedt (intensief) ambulante hulp in de vorm van onder andere gezinshulp, dagbehandeling (Boddaert) en daarnaast residentiële hulpverlening. De expertise betreft vooral de begeleiding en behandeling van kinderen met psychosociale, gedrags- en gezinsproblematiek.
3. Doelstellingen van het project De doelen van het project richten zich op verschillende niveaus en doelgroepen: – Het kind: hij of zij beschikt na de training over alle noodzakelijke vaardigheden om in een reguliere groepssituatie in het onderwijs te functioneren. – De ouders of het gezin: door integratie van gezinsbegeleiding zijn de ouders zo intensief mogelijk betrokken bij het onderwijs en ontvangen zo nodig ondersteuning bij opvoedings- en gezinsproblemen. – De school (preventie): door kinderen met ernstige gedragsproblemen tijdelijk uit de gewone groep te halen is er zoveel mogelijk stabiliteit en rust in de onderwijsgroepen van De Horst. – Algemeen: door de integrale samenwerking in dit project tussen onderwijs en jeugdzorg verloopt de schoolloopbaan van de aangemelde kinderen optimaal en functioneren de aangemelde gezinnen aanzienlijk beter.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep Het project is opgezet voor kinderen die niet of zeer moeilijk te hanteren zijn in een reguliere REC-4 groep en voor hun ouders en de rest van het gezin. De leerlingen om wie het gaat, kampen met ernstige psychosociale en gedragsproblematiek en zijn in veel gevallen afkomstig uit gezinnen met meervoudige problematiek. Meestal zijn er al verschillende hulpverleners actief geweest maar heeft dat niet tot veel verbetering geleid. De kinderen, van 6 tot en met 12 jaar, kunnen alleen volledig speciaal dagonderwijs volgen als ze een aantal vaardigheden leren om in een groep van twaalf leerlingen te kunnen functioneren. En dat kunnen ze weer alleen maar aanleren door extra individuele begeleiding, structuur en veiligheid. Deze kinderen vertonen, zowel op school als thuis, vaak extreem oppositioneel gedrag zoals vechten, schelden, pesten, bedreigen, stelen, vernielen, liegen en weglopen. Vaak zien ze zelf niet in wat ze verkeerd doen, zoals ze in het algemeen moeite hebben met maatschappelijke normen, regels en gezag. Aan dit gedrag liggen veelal leer-, ontwikkelings- en psychiatrische stoornissen ten grondslag.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
63
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De lijn van beleid tot uitvoering loopt als volgt: – Een stuurgroep, bestaande uit een bestuurslid van De Horst en de Raad van Bestuur van Cardea is verantwoordelijk voor de beleidsmatige aansturing. – Het management (projectgroep) is in handen van de directeur van de school en de sectormanager 0 tot 12 van Cardea. – Praktische leiding geeft de projectleider met ondersteuning van inhoudelijk deskundigen, te weten een intern begeleider en een orthopedagoog / gedragskundige. – De dagelijkse uitvoering wordt verzorgd door twee trainers (van beide instellingen één) en als om de gezinsbegeleiding gaat door medewerkers van de afdeling intensieve gezinsbegeleiding van Cardea. De trainers nemen deel aan de teamvergadering en de leerlingbesprekingen van De Horst. Daarnaast bestaat er een: – Commissie van onderzoek en begeleiding. Deze is ingesteld omdat, met name in de ontwikkelfase, de verantwoordelijkheids- en communicatiestructuur niet optimaal functioneerde. Deze commissie bespreekt de instroom, vorderingen, doorstroom en uitstroom van alle leerlingen van De Horst en besteedt specifiek aandacht aan kandidaten voor de trainingsgroep. De commissie besluit uiteindelijk over plaatsing in en beëindiging van deelname aan de trainingsgroep.
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende instellingen Omdat de uitvoering van de trainingsgroep plaatsvindt in de school – in een aparte ruimte – heeft De Horst dagelijks het meest met het project te maken. Inbedding wordt verder vergemakkelijkt door het feit dat de kinderen uit de trainingsgroep na een periode van (parttime) deelname terugkeren in hun reguliere onderwijsgroep. De personele inzet van De Horst – 32 uur trainer en een variabel aantal uren intern begeleider en orthopedagoog –, waarborgt daarnaast dat de trainingsgroep een onlosmakelijk onderdeel van de school wordt. Voor Cardea staat de trainingsgroep relatief los van de andere vormen van daghulpverlening. Het project heeft draagvlak omdat het een goede uitwerking is van de wens de hulpverlening dicht bij de cliënt en op een zo efficiënt mogelijke manier aan te bieden. Cardea hevelt vier plaatsen uit de daghulp aan 6- tot 12-jarigen en de daarbij horende formatie over naar de trainingsgroep. Concreet betekent dat een inzet van 28 uur trainer, 6 uur gedragsdeskundige, 8 uur projectleiding en een variabele inzet aan ouder- en gezinsbegeleiding. Door de projectstructuur, de investering in menskracht en middelen moet de trainingsgroep zowel bij De Horst als bij Cardea beleidsmatig en organisatorisch verder verankerd raken.
64
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
7. Werkwijze en methodiek Aanmelding van kinderen voor de trainingsgroep gebeurt in eerste instantie door de eigen leerkracht. Hij of zij observeert in de eigen groep kinderen die baat zouden kunnen hebben bij plaatsing in de trainingsgroep. Op een (intern) aanmeldingsformulier vermeldt hij, in samenspraak met de ouders, de problemen en de hulpvraag. Na een beslissing in de commissie van onderzoek en begeleiding observeren de trainers het kind in zijn groep en beoordelen de plaatsbaarheid. Er zijn geen duidelijke contra-indicaties opgesteld. Een aanmelding voor de trainingsgroep gaat samen met een aanmelding bij de jeugdzorg en - indien gewenst- met een aanmelding voor een module intensieve gezinsbehandeling van Cardea. Een medewerker van Cardea bereidt de indicatiestelling voor (als het om jeugdzorg gaat is het een achteraf-indicatiestelling). In een intakegesprek met bij voorkeur de leerkracht, een van de trainers en de ouders worden reden van de aanmelding, hulpvragen van de leerkracht en de ouder(s) en werkwijze van de trainingsgroep besproken. De werkdoelen van de leerling worden vastgelegd en de ouders wordt toestemming gevraagd voor het maken van video-opnamen voor eventueel aanvullend diagnostisch onderzoek. De ouders geven desgevraagd ook toestemming voor het opvragen van informatie bij andere instanties. Na de intake stellen de trainers een ‘startbehandelplan’ op dat ze ter ondertekening voorleggen aan de ouders. Indien nodig en gewenst begint een gezinsbegeleider met hulp aan het gezin. In vergelijking met de reguliere groep zijn de leereisen in de trainingsgroep aangepast, zijn er veel meer individuele onderdelen en krijgt ieder kind meer individuele aandacht en begeleiding. Er zijn immers (in principe) twee trainers aanwezig op vier tot zes leerlingen. 7.1 Voortraject Na de ervaring met de eerste trainingsgroep (najaar 2001) is er een voortraject van één maand voor de plaatsing ingevoerd. Tijdens die maand proberen de trainers een beeld te krijgen, onder andere door observaties, van de schoolse en sociaal-emotionele vaardigheden van de leerling. Zowel de leerling als de leerkracht worden geïnterviewd om duidelijk te krijgen waar de hulp zich het meest op moeten richten. Het kind vult ook een vragenlijst in die inzicht geeft in zijn zelfbeeld. De trainers stellen op basis van alle informatie concrete doelen en werkpunten op en bespreken die met de ouders. 7.2 Competentiemodel Net als in de trainingsgroep van de Amersfoortse Mulock Houwerschool gebruikt De Horst het sociale competentiemodel met een dagelijkse routine en een strakke programmastructuur. De kinderen weten wat ze kunnen verwachten, maar hebben ook ruimte voor eigen inbreng. De dag begint bijvoorbeeld met een binnenkomstritueel, gevolgd door een eigen taak of opdracht, opruimen, een kringgesprek, thee drinken, een gezamenlijke activiteit onder leiding van de trainers, opnieuw een individuele bezigheid, opruimen en de dagafsluiting. De verblijfsduur in de trainingsgroep is verdeeld in drie fasen waarin steeds twee of drie
SAMEN BETER, BETER SAMEN
65
basale groepsvaardigheden. De lengte van iedere fase is per individu flexibel. In de eerste fase staan wennen aan de groep en aanleren van de meest elementaire vaardigheden centraal. In de twee volgende fasen worden de vaardigheden uitgebreid, leren de kinderen zich aan de groepsregels te houden en werken ze verder aan hun persoonlijke doelen. In de derde fase, waarin het kind steeds vaker en langer teruggaat naar de eigen groep, leert hij of zij onder leiding van een van de trainers het geleerde ook dáár toe te passen. In de eerste twee fases kan de leerling spaarpunten behalen, de zogenaamde ‘bolletjes’ die genoteerd worden op een feedbackkaart. De bolletjes zijn een visuele uitdrukking van de vorderingen die een kind maakt met zijn leerpunten. Als er voldoende bolletjes gehaald zijn, mag het kind door naar de volgende fase. Wat het belang is van de individuele leerdoelen, hoe die bereikt kunnen worden, het oefenenen daarvan en het zoeken naar oplossingen voor moeilijke situaties komen allemaal in de orde in de individuele begeleiding door de trainers. De kernproblematiek en de meest geschikte aanpak voor het kind legt de trainer vast in een behandelplan. Dat bevat zowel handelingsadviezen voor het kind als aanwijzingen voor de leerkracht hoe de leerling te ondersteunen.
Middelen en modules van de trainingsgroep – Gedragsmodificatie volgens het competentiemodel, inclusief een beloningssysteem – Groepstrainingen met het doel basisvaardigheden aan te leren – Individuele trainingen van sociale cognities – Sociale vaardigheidstrainingen – Structuur en vaste routines – Advies en ondersteuning bij opvoeding – Gezinsbegeleiding
De kinderen leren ook een aantal groepsgerichte, didactische vaardigheden die belangrijk zijn om in een klas te functioneren. Verder staan er speciale activiteiten op het programma van de trainingsgroep en de basisschool-methode ‘Een doos vol gevoelens’ om de sociaalemotionele ontwikkeling te bevorderen.
Casus Pjotr De 9-jarige Pjotr is een stoorzender in zijn groep. Hij loopt ongevraagd door de klas en leidt andere kinderen van hun werk waardoor er fikse ruzies kunnen ontstaan. Als hij in de klas niet te handhaven is, gaat hij door de school dwalen. Besloten wordt hem aan te melden voor de trainingsgroep waar hij geplaatst wordt na overleg met zijn ouders en observatie van zijn gedrag in de klas. Hoewel de ouders zeggen thuis niet zulke problemen met Pjotr te hebben, stemmen ze in met plaatsing. Tijdens de eerste zes weken (de ‘wenfase’) moet Pjotr aan drie gedragsdoelen werken: ‘Ik zit op mijn stoel’, ‘Ik steek mijn vingers op, als ik iets wil vragen’ en ‘Ik begin met mijn werk’. Vertoont hij dit gedrag, dan krijgt Pjotr directe feedback in de vorm van ‘groene bolletjes’. Vijf van die bolletjes zijn goed voor één door Pjotr hevig begeerde Harry Potter-sticker. Het
66
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
vooruitzicht van die beloning motiveert hem elke dag een sticker binnen te halen. In de volgende fase van vijf weken zijn Pjotrs werkdoelen: ‘Ik wacht tot ik aan de beurt ben’, ‘Ik laat merken dat ik de juf heb gehoord’ en ‘Ik let op mezelf’. Als individueel werkpunt wordt daaraan toegevoegd: ‘Ik maak een plannetje voor spel in de pauze en voer dit uit’ Aan het eind van de dag en in de individuele coaching worden de werkpunten besproken. Pjotr vindt het leuk om individueel met de trainster te oefenen. In de derde fase zit Pjotr een deel van de tijd in de trainingsgroep en een deel in zijn eigen klas en werkt hij aan dezelfde doelen als daarvoor. Dat geldt ook voor de naschoolse leergroep van Cardea waar Pjotr al aan deelnam voordat hij met de trainingsgroep begon. Hij heeft nog moeite om in de klas het gewenste gedrag te vertonen. Dat gaat beter als hij minder afgeleid wordt door anderen. De nadruk in de begeleiding verschuift geleidelijk naar Pjotrs gedrag tijdens de pauze met als doel dat hij op zichzelf leert letten en leert samenspelen met andere kinderen. Omdat Pjotr het steeds beter doet in de klas, wordt het aantal uren dat hij deelneemt aan de trainingsgroep langzaam minder.
7.3 Persoonlijke leerdoelen Veel terugkerende doelen waaraan de deelnemers aan de trainingsgroep werken zijn: – Leren om routines te volgen, gezag te accepteren, naar de leerkracht te luisteren en hulp weten te vragen in verschillende situaties. – Agressie, uitdagend gedrag, boosheid en heftigheid van reacties kunnen beteugelen. – Op het juiste moment en de juiste manier om aandacht of een time out vragen. – Problemen op een adequate manier weten te benoemen en weten op te lossen. – Vergroten van zelfvertrouwen. – Weten om te gaan met frustraties. – Zich kunnen concentreren, stil kunnen zitten, rust hebben om te kunnen werken en mee te kunnen doen aan het gebeuren in de klas. – Zich minder laten beïnvloeden door andere kinderen. – Leeftijdadequaat kunnen functioneren. 7.4 Afronding en natraject Na zes weken en aan het einde van het verblijf in de trainingsgroep worden rapportages geschreven over de voortgang en resultaten van de hulpverlening. Bovendien wordt aangegeven welke leerdoelen het kind nog heeft met name in de eigen groep met de leerkracht. Na terugkeer in de eigen groep krijgt de leerling tijd om de relatie met de trainers te beeindigen. Gedurende een aantal weken heeft het kind een gesprekje met de trainer aan de hand van een ‘praatkaart’. Bedoeling hiervan is dat het kind op neutrale wijze ondersteuning en positieve feedback krijgt.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
67
8. Betrekken van ouders Contact met de ouders is in dit project essentieel. Ze krijgen uiteraard informatie als het voornemen bestaat een kind te plaatsen in de trainingsgroep en met hen wordt overlegd over de leerdoelen van hun kind. In de beginfase van het project was gezinsbegeleiding verplicht. Al snel bleek zo’n verplichting niet te beantwoorden aan de hulpvraag van veel gezinnen en daarom wordt er sindsdien gewerkt met een aanbod van informatie, advies en ondersteuning dat op maat van het gezin kan worden afgenomen. Veel, maar niet alle ouders ervaren thuis dezelfde (gedrags)problemen die hun kind op school vertoont. De ouders voor wie dit geldt willen vaak meer inzicht in het gedrag van hun kind, ondersteuning bij opvoedingsvragen en hulp bij de aanpak van gezinsproblematiek. Tijdens het verblijf van hun kind in de trainingsgroep en gedurende het voor- en natraject kunnen ze steeds een beroep doen op ondersteuning en/of begeleiding.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen In de schooljaren 2001-2002 en 2002-2003 hebben 24 kinderen deelgenomen aan de trainingsgroep, allen jongens, bij hun instroom in leeftijd variërend van 6 tot en met 10 jaar. De 9- en 10-jarigen maakten tweederde deel uit van het totaal. Driekwart van de leerlingen sloten de trainingsgroep af na drie maanden, in totaal vijf kinderen verbleven er langer, van wie één langer dan een half jaar. Voor 23 van de 24 kinderen gold dat ze voor 60 procent van de (school)tijd in de trainingsgroep verbleven en voor 40 procent van hun tijd gewoon onderwijs volgden. De problematiek van deze kinderen is samen te vatten als uiteenlopende combinaties van factoren als: – Problemen in de communicatie met de leerkracht: slecht luisteren, afspraken niet nakomen, moeite om hulp te vragen. – Problematisch of ‘stoorzender’gedrag: zin doordrijven door agressie naar de leerkracht en mede-leerlingen, oppositioneel gedrag, schreeuwen, driftbuien, ongeduldig en druk gedrag, weglopen, ADHD en aan autisme verwante stoornissen. – Leerproblemen: gebrek aan motivatie, concentratie, moeite met leren. – Problemen met functioneren in een groep: vatbaar voor negatieve beïnvloeding, niet flexibel, geen zelfvertrouwen, gesloten, kinderlijk gedrag, angstig, sterk teruggetrokken of (dan weer) heel impulsief.
10. Financiën en menskracht 10.1 Financiën De eenmalige ontwikkelkosten van het project bedroegen 40.000 euro, welk bedrag vrijwel geheel besteed werd aan de voorbereidende werkzaamheden van trainers, een gedragsdeskundige en beleidsmedewerker, de intern begeleider en de projectleider. De reguliere jaarlijkse exploitatiekosten bedragen (indicatief) 186.00 euro. Dat bedrag is als volgt opgebouwd:
68
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
huisvesting organisatiekosten materialen personele kosten overhead
15.000 5.000 5.000 130.000 31.000
10.2 Menskracht De school (De Horst) brengt een trainer in voor 32 uur per week en een variabel aantal uren van de intern begeleider en de orthopedagoog. Cardea zet 28 uur in voor een trainer, 16 uur voor de projectleiding, 6 uur voor een gedragsdeskundige en 12 tot 16 uur voor een intensief gezinsbegeleider. 10.3 Materiële voorwaarden De trainingsgroep beschikt over een eigen ruimte voorzien van de noodzakelijke voorzieningen en leermiddelen. De leerlingen verblijven vier dagen per week vier uur per dag in de trainingsgroep.
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Na twee jaar van experimentstatus heeft het project zijn waarde bewezen en willen de betrokken organisaties continuering garanderen, een voornemen dat de overheden ondersteunen. Cardea is bereid vier daghulpplaatsen blijvend over te hevelen naar De Horst en daar op locatie te werken. De nieuwe Wet op de Jeugdzorg noodzaakt enkele beleidsmatige aspecten, zoals de indicatiestelling en zorgtoewijzing nader te bezien.
12. Resultaten van het project 12.1 Algemeen Bij zowel De Horst als Cardea was van meet af aan de wil tot samenwerking aanwezig en was er sprake van grote betrokkenheid en inzet van het uitvoerende team. Die factoren en de beschikbaarheid van een ruimte binnen de school leidden tot een min of meer ‘vliegende’ start zonder dat programma en projectplan al tot in details uitgewerkt waren. Dat bleef in de beginfase niet zonder gevolgen: er bestond onduidelijkheid over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen beide organisaties, over de financiën, over de status en toekomst van het project en over de relatie tussen de trainingsgroep en de school. Er deden zich ook knelpunten voor op het personele vlak: overbelasting van de projectleiding die aanvankelijk maar 8 uur beschikbaar had (later verdubbeld), veel personeelswisselingen en uitval en ziekte bij de leerkrachten van de reguliere groepen. Het was niet makkelijk geschikte medewerkers te werven. Een praktisch probleem vormden de verschillende CAO’s die leidden tot verschillende salariëring van de trainers afkomstig uit het onderwijs en de jeugdzorg.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
69
Voor het project moest het grootste deel van het materiaal en de procedures nieuw ontwikkeld worden. De inhoudelijke voorbereiding van de trainers was onvoldoende (alleen de eerste trainers volgden een specifieke training). Vooral in de beginfase waren er verschillen in visie en verwachtingen tussen de leerkrachten en de trainers. De leerkrachten hadden soms (te) hoge verwachtingen en wilden precies weten wat er met hun leerlingen in de trainingsgroep bereikt kon of zou worden. Daarnaast bestond de neiging leerlingen die in een crisis zaten aan te melden voor de trainingsgroep, terwijl de reden voor de crisis (deels) lag in de interactie tussen kind en leerkracht. In de beginfase werden te veel kinderen geplaatst met zware acting out-problematiek wat het werken in de trainingsgroep bijna onmogelijk maakte. Inmiddels zijn deze problemen grotendeels opgelost en heeft de trainingsgroep een vaste plaats gekregen in De Horst en het aanbod van Cardea met een stabiele personele situatie en voldoende middelen. De methodiek, het sociale competentiemodel en de gedragstherapeutische principes worden als succesvol beoordeeld. Belangrijk is dat in- en uitstroom, verblijfsduur van een kind in de groep en de verhouding tussen het aantal uren in de trainingsgroep en de eigen groep allemaal flexibel geworden zijn en per kind vastgesteld worden. Dat heeft ook geleid tot een nieuwe, ‘lichte’ hulpvariant: een kind staat ingeschreven bij de trainingsgroep, maar de trainer geeft de leerling individuele coaching in zijn eigen onderwijsgroep gekoppeld aan ondersteuning van de leerkracht. De praktijkervaringen met deze flexibilisering zullen de komende jaren kritisch beoordeeld worden. Beide organisaties ervaren het project als een belangwekkend voorbeeld van samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. 12.2 Resultaten op kindniveau Dankzij het verblijf in de trainingsgroep leren kinderen, die in een reguliere groepssituatie niet te handhaven zijn of onvoldoende aan bod komen, binnen een structuur te functioneren en worden ze weerbaarder. De trainingsgroep is een veilige en relatief rustige plek waar de kinderen, zo blijkt, erg graag vertoeven. Dat geldt zowel voor de ‘underdogs’ als voor de kinderen met hevig acting out-gedrag. De meeste kinderen lukt het om het nieuw aangeleerde gedrag ook toe te passen in de gewone groep. Voor sommige kinderen geldt wel dat de transfer van het gedrag in de trainingsgroep naar de onderwijsgroep continue aandacht vraagt. Dat heeft ook te maken met de overgang van een (zeer) kleine groep van vier tot zes leerlingen naar een groep met twaalf kinderen met meer hectiek, andere groepsregels, drukke of storende klasgenoten, zwaar belaste leerkrachten en lesuitval. De observaties in het voortraject en de trainingsgroep maken duidelijk welke kinderen niet goed op hun plaats zijn binnen De Horst een meer gebaat zijn bij plaatsing op een MLK-school, het Paedologisch Instituut of een psychiatrische voorziening. Of het verblijf in de trainingsgroep iets heeft opgeleverd laat zich het makkelijkst aflezen aan het aantal kinderen dat terug kon keren naar de reguliere onderwijsgroep. Van de 21 kinderen van wie gegevens bekend zijn (periode september 2001 - juli 2003) zijn er 14 terug gegaan naar hun groep, 3 zijn teruggeplaatst ‘met voorbehoud’ en 4 zijn overgeplaatst naar een andere onderwijsinstelling. De beoordeling van de trainers en gedragsdeskundige
70
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
of de doelen van verblijf in de trainingsgroep gehaald zijn, sluiten daarbij aan. Volgens hen zijn voor 5 kinderen de doelen volledig gerealiseerd, voor 9 grotendeels, voor 3 redelijk en voor 4 niet (dat zijn de kinderen die uiteindelijk overgeplaatst zijn). 12.3 Resultaten op ouderniveau De betrokkenheid van de ouders heeft een positief effect op de hulpverlening aan de kinderen. De gezinsbegeleiders kunnen de ouders en het gezin adviseren en ondersteunen bij de opvoeding waardoor gedragsbeïnvloeding op school en thuis parallel lopen. Met verhoogde kans op succes. Door de inzet van de trainers in de oudercontacten verbetert ook de relatie van de ouders met de school: ze zijn meer betrokken bij en oordelen positiever over het onderwijs.
13 -15. Knelpunten, voorwaarden en ontwikkelpunten voor de toekomst Er is niet altijd voldoende tijd en ruimte voor een zorgvuldige overdracht van de trainers naar de leerkracht en vice versa. Daarover zijn nieuwe afspraken nodig die ook expliciet vastgelegd moeten worden. Omdat de werkwijze van de trainingsgroep niet gehanteerd wordt in alle groepen van De Horst blijft het moeilijk om het aangeleerde gedrag van de kinderen uit de trainingsgroep in de eigen groep te consolideren. Er is wel sprake van een positieve vooruitgang op dit punt, maar verdere afstemming blijft noodzakelijk. Haalbaarheid staat daarin centraal: wat kan van een leerkracht worden verwacht en wat is mogelijk in een bepaalde klas? De resultaten van de trainingsgroep – ontwikkelingen en inzichten – zijn nu nog (te) sterk gekoppeld aan de aanwezige trainers. Streven is deze meer te integreren binnen de onderwijspraktijk van De Horst. Het hulpaanbod is inmiddels wel beschreven in de vorm van modules, maar de werkwijze die gebruikt wordt moet nog uitvoerig worden beschreven en vastgelegd. Iets soortgelijks geldt het gebruikte materiaal. Het proces om bestaand materiaal aan te passen aan de trainingsgroep en nieuw materiaal te ontwikkelen is nog in volle gang en moet mogelijk extern ondersteund worden. Een belangrijk aandachtspunt vormt de deskundigheidsbevordering van de trainers. Een degelijke training in het sociale competentiemodel is een eerste vereiste, een training in het trainen van sociale vaardigheden is wenselijk. Ook in de organisatie- en communicatiestructuur zijn nog een aantal verbeteringen wenselijk: – Aanscherpen van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. – Vereenvoudigen van de aansturing en systematiseren van de communicatie over beleidsmatige en uitvoeringsactiviteiten. – Inbedden van een en ander in de bestaande overlegstructuur van De Horst. – Externe afstemming met andere instellingen die betrokken zijn bij de kinderen en hun gezin van afkomst.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
71
16. Aanbevelingen met betrekking tot beleid en regelgeving Er is veel voor te zeggen om de indicatiestelling voor REC-4 -onderwijs en de jeugdzorg formeel te koppelen. Bij vrijwel alle kinderen worden indicatiestelling en zorgtoewijzing zonder meer afgegeven en het is dan voor alle partijen tijdrovend en frustrerend om twee procedures te moeten doorlopen. Ook het systeem van indicatiestelling achteraf voor de jeugdzorg vergt veel tijd en administratie. Koppeling van indicatiestellingen voor onderwijs en jeugdzorg vraagt ook om harmonisatie van de systemen van diagnose en indicatiestelling.
72
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
73
4. De trainingsgroep van de Mulock Houwerschool Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
De Trainingsgroep Mulock Houwerschool te Amersfoort (REC-4) en de Stichting Zandbergen (Jeugdzorg) zeer moeilijk opvoedbare kinderen met ernstig, storend probleemgedrag laagdrempelige jeugdzorgvoorziening binnen de schoolmuren waardoor gedragsmoeilijke kinderen onderwijs kunnen blijven volgen
Kinderen die, ook al geef je ze nog zoveel aandacht en al heb je nog zoveel geduld, het werken in een groep voor de leerkracht en andere leerlingen onmogelijk maken: iedereen in het speciaal onderwijs kent de voorbeelden uit eigen ervaring. Speciaal voor deze moeilijkste groep heeft de Mulock Houwerschool de Trainingsgroep opgezet zodat kinderen na het aanleren van een aantal vaardigheden weer kunnen functioneren in de onderwijsgroep en voorkomen wordt dat ze zonder onderwijs thuis komen te zitten.
1. Aanleiding en probleemstelling De Mulock Houwerschool in Amersfoort voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is bedoeld voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen en valt daarmee onder cluster 4 van het Regionaal Expertise Centrum. De afdeling voor speciaal onderwijs telt ongeveer 85 leerlingen die verdeeld zijn over zeven, min of meer op leeftijd ingedeelde groepen van elf tot maximaal dertien leerlingen. Sinds een paar jaar krijgt de school steeds vaker te maken met kinderen die zo druk, impulsief en vaak agressief zijn dat ze niet de hele schooldag in hun groep kunnen functioneren. Hun ernstig probleemgedrag leidt tot zeer storende situaties in de klas en tot een extra belasting voor de leerkracht en de andere leerlingen. Zulke kinderen worden vaak buiten de groep geplaatst en soms volgen schorsingen, vrijstelling van leerplicht en schooluitval. In 2000 kwam de school tot de conclusie dat er voor deze groep leerlingen een specifieke aanpak nodig is in intensieve samenwerking met de jeugdzorg. Om doel, inhoud en werkwijze daarvan te ontwikkelen werd, op initiatief van de school, een stuurgroep opgericht waarin vertegenwoordigers zitting namen van de school (afdeling speciaal onderwijs), Bureau Jeugdzorg, Symfora-groep / Fornhese (instelling voor kinderpsychiatrie), Stichting Zandbergen (instelling voor geïndiceerde jeugdzorg) en het Landelijk Centrum Onder-
74
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
wijs & Jeugdzorg. De stuurgroep kwam tot de conclusie dat een specifiek zorgprogramma onderwijs - jeugdzorg de beste garantie kan bieden dat deze leerlingen op school kunnen functioneren op een manier die ook de leerkracht en de rest van de groep zoveel mogelijk ontlast. Dit zorgprogramma kreeg de naam Trainingsgroep.
2. Deelnemende instellingen De twee organisaties die het meest direct en intensief bij dit zorgprogramma betrokken zijn, zijn 1. De Mulock Houwerschool, afdeling speciaal onderwijs. De school brengt met name expertise in op het gebied van onderwijs aan kinderen met zeer ernstige gedragsproblematiek. 2. Stichting Zandbergen, een instelling voor jeugdhulpverlening waar veel kennis en kunde aanwezig is als het gaat om de behandeling van gedragsproblemen en de begeleiding van kinderen, jongeren, ouders en gezinnen met moeilijke opvoedingssituaties. De overige partners zijn: 3. Bureau Jeugdzorg Utrecht waar medewerkers beschikken over expertise op het gebied van indicatiestelling in de jeugdzorg, het provinciale beleid en de regionale ontwikkelingen in de jeugdzorg. 4. Symfora groep/ Fornhese, vooral van belang vanwege de kennis van diagnostiek en behandeling op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg. 5. Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg: expertise op het gebied van samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg en de in dat verband relevante wet- en regelgeving. 6. De Gemeente Amersfoort, die via de leerplichtambtenaar met het geschetste probleem geconfronteerd werd, en die een subsidie heeft verstrekt om het zorgprogramma te ontwikkelen. 7. De Provincie Utrecht, die als regievoerder van de jeugdzorg, daarvoor ook een financiële bijdrage heeft geleverd.
3. Doelstellingen van het project Het belangrijkste doel van het project is het ontwikkelen van een onderwijszorgarrangement dat hulpverlening en onderwijs biedt aan de moeilijkste doelgroep van de Mulock Houwerschool. Voor de school betekent dat het in huis halen van pedagogische ondersteuning waardoor de leerkracht zich (weer) kan concentreren op het geven van onderwijs en schooluitval van de leerlingen wordt voorkomen. Stichting Zandbergen wil met het project hulp bieden aan een tot nu toe lastig te bereiken doelgroep. Ze wil bovendien de hulp aanbieden in de dagelijkse leefomgeving van het kind, in de vorm van intensieve daghulp op school en ouderbegeleiding thuis. Op praktisch niveau is het primaire doel van de Trainingsgroep dat ‘zeer lastige’ kinderen een hele schooldag kunnen functioneren in een groep van twaalf leerlingen en kunnen profiteren van het geboden onderwijs. Daartoe is het nodig dat de kinderen na beëindiging van
SAMEN BETER, BETER SAMEN
75
deelname aan de Trainingsgroep een aantal sociale vaardigheden hebben aangeleerd, zoals: – Minimaal vijf minuten zelfstandig kunnen werken. – Een basis-luisterhouding hebben, dat wil zeggen contact maken als dat gevraagd wordt. – Aan tafel kunnen zitten en een opdracht uitvoeren. – Hun aandacht kunnen verdelen. – Voldoende vertrouwen hebben om zich in een groep van twaalf leerlingen te kunnen handhaven.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep Aangezien het gaat om kinderen die al op de Mulock Houwerschool zitten, voldoen ze aan de criteria die gelden voor plaatsing in het speciaal onderwijs met een REC cluster 4-indicatie. Het gaat veelal om kinderen met gezags- en externaliserende gedragsproblemen met de diagnose ADHD, oppositioneel-opstandige gedragsstoornis en/of hechtingsstoornis. De kinderen die in aanmerking komen voor de Trainingsgroep vormen binnen de populatie van de school weer een specifieke groep. De gedragsproblemen van deze kinderen zijn zodanig dat ze zowel voor deze kinderen zelf als voor andere leerlingen het volgen van onderwijs in de weg staan of onmogelijk maken. Hoewel ze voldoende cognitieve capaciteiten hebben, lukt het deze categorie leerlingen niet om ‘bij de les te blijven’. Ze hebben een slechte luisterhouding, hebben grote moeite om zich te concentreren, worden zeer vaak afgeleid door anderen, lopen door de klas, storen andere kinderen en vertonen agressief gedrag. Als de leerkracht hen ten einde raad buiten de groep plaatst, ervaren deze kinderen, vaak voor de zoveelste keer dat ze ‘niets kunnen’ en nergens welkom zijn. Het is de afgelopen jaren herhaaldelijk gebeurd dat de Mulock Houwerschool bij gebrek aan andere mogelijkheden voor deze kinderen ontheffing van de leerplicht heeft aangevraagd. Voor deelname aan de Trainingsgroep zijn de volgende criteria vastgesteld. Het betreft leerlingen: – Van 6 tot 9 jaar; – Die vaak de klas uit gezet worden; – Die hun eigen gedrag weinig tot niet onder controle hebben; – Die het wel goed willen doen, maar wie het steeds niet lukt; – Die onzeker of angstig zijn over hun eigen handelen; – Die wél in staat worden geacht om nieuwe vaardigheden aan te leren. Als contra-indicaties gelden: – ‘De boel in de klas op stelten zetten’ is een vorm van basisgedrag van een kind met ernstige externaliserende gedragsproblemen. – Er is bij het kind of in zijn omgeving sprake van te veel onrust en veranderingen om gebruik te kunnen maken van het trainingsaanbod. Voor de groepssamenstelling gelden de volgende criteria: – Maximaal zes deelnemers.
76
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
– Een combinatie die zodanig is dat alle kinderen optimaal kunnen oefenen en zich kunnen ontwikkelen (dus niet meerdere kinderen met zeer agressief gedrag in dezelfde groep of twee kinderen die altijd ruzie met elkaar maken, of één 11-jarige te midden van 7- en 8-jarigen). Paragraaf 8 gaat nader in op de kenmerken van de kinderen die daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de training en op de conclusies die daaruit te trekken zijn voor de selectie en de inhoud.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden In dit zorgprogramma komen, zo is de ervaring van alle direct betrokkenen, duidelijk twee culturen bij elkaar – onderwijs en jeugdzorg – die gekenmerkt worden door verschillen in taalgebruik, in de omgang met kinderen en hun ouders, in het feedback geven op het handelen van collega’s en in het plan- en procesmatig werken. Los van formele structuren bleek het vooral essentieel om elkaar en elkaars werkveld te leren kennen en een open communicatie daarover te ontwikkelen. Investeren in het opbouwen en onderhouden van een gezamenlijke cultuur en het creëren van een draagvlak binnen de deelnemende instellingen blijken belangrijke voorwaarden voor het uiteindelijk slagen van het project. In september 2000 nam de eerder genoemde stuurgroep de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en totstandkoming van de Trainingsgroep. Kwam de stuurgroep in het begin iedere twee of drie maanden bijeen, inmiddels is de frequentie teruggebracht tot twee tot drie keer per jaar. De LCOJ-medewerker neemt alleen nog deel op uitnodiging en fungeert als contactpersoon naar zijn organisatie. Een projectcoördinator, een medewerker van Stichting Zandbergen, is verantwoordelijk voor aansturing en ondersteuning van de uitvoerders van het trainingsprogramma. De projectcoördinator legt verantwoording af aan de locatiedirecteur speciaal onderwijs van de Mulock Houwerschool en aan de regiomanager van Stichting Zandbergen. De samenwerking is het meest zichtbaar en tastbaar in de Trainingsgroep zelf. Een medewerker van de Mulock Houwerschool en Maatschappij Zandbergen zorgen immers samen voor de uitvoering van het trainingsprogramma. De overlegstructuur ziet er nu als volgt uit: Wat?
Wie?
Frequentie?
Samenwerking op organisatieniveau
Directie Mulock Houwerschool Directie Zandbergen
Indien noodzakelijk
Ontwikkeling van het project
Locatiedirecteur s.o. Regiomanager Zandbergen Projectcoördinator Schoolpsycholoog
1 x per 5 maanden (minimaal)
SAMEN BETER, BETER SAMEN
77
Dagelijkse gang van zaken; organisatie en rond kinderen
Adjunct-directeur s.o. Schoolpsycholoog Projectcoördinator
1 x per maand
Leerlingbespreking: afstemming trainingsgroep en basisgroep
Projectcoördinator Trainers Groepsleerkracht(en) Intern begeleider
1 x per maand
Dagelijks verloop van de trainingsgroep; ontwikkeling van het programma (praktisch)
Projectcoördinator Trainers
1 x per 2 weken
Didactisch aanbod in trainingsgroep
Trainers Leerkracht ondersteuning
Ontwikkeling van kinderen; nieuwe aanmeldingen
Projectcoördinator Schoolpsycholoog
1 x per 2 weken
1 x per 3 weken
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende instellingen Inbedding in en draagvlak bij de twee meest betrokken organisaties is met name ontwikkeld op direct uitvoerend niveau en op directieniveau. Omdat het project wordt uitgevoerd op de s.o.-afdeling van de Mulock Houwerschool zijn andere medewerkers daar inmiddels het meest vertrouwd met het project. De andere afdelingen van de school en van Stichting Zandbergen zijn op de hoogte van het samenwerkingsverband door mondelinge en schriftelijke informatie, met name over de dagelijkse gang van zaken in het project. Beide organisaties hebben de intentie de Trainingsgroep tot onderdeel van het structurele aanbod te maken. Behalve verdere ontwikkeling van het zorgprogramma is daarvoor steviger inbedding noodzakelijk. Het enthousiasme waarmee ook niet-direct betrokkenen op het programma reageren, wordt echter getemperd door de tijdelijke financiering van het project. De voor het project aangestelde medewerkers van de trainingsgroep hebben in de voorbereidingsfase op verschillende manieren kennis gemaakt met elkaars werkterrein (onderwijs en jeugdzorg). De andere medewerkers van de school hebben door middel van een studiedag informatie gekregen over de gekozen methodiek. Tijdens het eerste schooljaar dat de Trainingsgroep bestond zijn er binnen de school nieuwsbrieven verspreid over de opzet en voortgang van het project.
78
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
7. Werkwijze en methodiek 7.1 Keuze en implementatie van de methodiek Bij het zoeken naar vergelijkbare projecten elders in Nederland kwamen de initiatiefnemers terecht bij het Paedologisch Instituut Duivendrecht. Daar bestaat een trainingsprogramma op het grensvlak van onderwijs en jeugdzorg dat, ondanks alle verschillen tussen het Paedologisch Instituut en de Mulock Houwerschool, een goede basis bleek te bieden voor de Trainingsgroep. Het programma in Duivendrecht baseert zich op het zogenaamde sociale competentiemodel. Probleemgedrag wordt in dit model opgevat als uiting van onvermogen. De kinderen moeten een aantal ontwikkelingstaken vervullen maar beschikken over onvoldoende vaardigheden om die te kunnen volbrengen. Als de balans tussen taken en vaardigheden (meer) in evenwicht komt, dan zal het probleemgedrag verminderen. Door enerzijds taken te verlichten (bijvoorbeeld de situatie makkelijker te maken) en anderzijds nieuwe vaardigheden aan te leren door een positieve benadering merkt de leerling dat hij succes kan hebben als hij oefent. Dat vormt de basis om door te gaan met leren. Belonen van gewenst gedrag is dé manier om nieuwe vaardigheden te oefenen. Bestraffen van hun ‘oude’ manier geeft juist extra onzekerheid. Het functioneren in de schoolsituatie is een voorbeeld van zo’n ontwikkelingstaak. Daarvoor heb je vaardigheden nodig op het gebied van werkhouding, omgang met de leerkracht en het kunnen profiteren van begeleiding en omgang met klasgenoten. De per 1 juli 2002 aangestelde projectcoördinator heeft een belangrijke rol gespeeld bij de invoering en aanpassing van deze methodiek ten behoeve van de Trainingsgroep. Het was – en is voor de verdere begeleiding van medewerkers – een groot voordeel dat zij al geschoold was in het werken met het competentiemodel. De projectcoördinator heeft ook de training van de medewerkers voorbereid en uitgevoerd, samen met de schoolpsycholoog de eerste groep kinderen samengesteld en voor de betrokken kinderen de indicaties bij jeugdzorg aangevraagd. Bureau Jeugdzorg accepteert de indicatie voor REC-4 - onderwijs als basis, wat betekent dat er geen speciaal formulier voor het zorgtoewijzingsorgaan hoeft te worden ingevuld. 7.2 Dagelijkse routine Het competentiemodel werkt in de Trainingsgroep met een zeer vast dagprogramma dat dagelijkse routine wordt genoemd. Van 8.50 tot 10.30 brengen de leerlingen de lestijd door in de eigen groep tot ze door een medewerker van de Trainingsgroep worden opgehaald. Dan volgen ze de dagelijkse routine die loopt van 10.30 tot 14.30 uur en bestaat uit tien onderdelen die op een bord worden aangegeven met pictogrammen, begin- en eindtijden. Belangrijk is dat er voldoende oefen- en rustmomenten zijn, voldoende variatie en dat het programma niet te vol gepropt is. In een trainingsmap, die opdrachten bevat voor de hele trainingsperiode, schrijven de kinderen zelf op wat ze goed vinden gaan en waar ze nog problemen mee hebben.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
79
Voordat een kind deel gaat nemen aan de groep krijgt hij in een individueel gesprek met de trainers uitleg over het algemene programma en de individuele redenen voor plaatsing. 7.3 Werkdoelen Tijdens de behandelduur van een half jaar doorlopen de leerlingen drie fases waarin ze steeds moeilijker vaardigheden oefenen. Bijvoorbeeld: Fase 1: Ik zit op mijn stoel – ik steek mijn vinger op – ik start met mijn werk. Fase 2: Ik let op mezelf – ik laat merken dat ik de juf gehoord heb – ik wacht tot ik aan de beurt ben. Fase 3: Ik ga vriendelijk om met mijn klasgenoten – ik vraag hulp aan de juf als ik dat nodig heb – ik ga door met mijn werk. Door pictogrammen met dezelfde tekst op het bord en op de feedbackkaarten die op de tafels liggen weten de kinderen steeds aan welke doelen ze werken. Naast deze doelen die voor alle kinderen gelden, krijgen de leerlingen vanaf de tweede fase ook enkele individuele werkdoelen. Die zijn gebaseerd op de redenen voor plaatsing van het kind in de Trainingsgroep en op de ervaringen gedurende trainingsmomenten in de eerste fase. De training om de doelen te bereiken en de begeleiding die de leerlingen daarbij krijgen zijn duidelijke hulpverleningsactiviteiten naast en aanvullend op het onderwijs. Dat geldt ook voor de vervolg-begeleiding. 7.4 Begeleiding Net als de fases (zie het voorbeeld hierboven) is de begeleiding er op gericht dat het kind zich ontwikkelt van externe sturing naar (iets) meer zelfsturing. Aanvankelijk is het vooral de begeleider die het gedrag van de leerling stuurt door feedback te geven. Als een kind het gewenste gedrag vertoont, krijgt hij op zijn feedbackkaart een ‘bolletje’. De ‘bolletjes’ leiden uiteindelijk wel of niet tot een beloning. De bedoeling is dat de kinderen zo vaak mogelijk voldoende bolletjes en daardoor iedere dag een succeservaring opdoen. De nadruk ligt daarom steeds op de dingen die goed gingen. Deze externe observatie van gedrag helpt de leerling om tot een betere zelfobservatie te komen. In de loop van de behandeling neemt de inbreng toe die de leerling zelf heeft als het gaat om het beoordelen van zijn gedrag. 7.5 De plaats van de Trainingsgroep in de school De Trainingsgroep wordt beschouwd en gepresenteerd als één van de in totaal acht groepen van de Mulock Houwerschool en heeft daarom de naam ‘groep H’ gekregen. De training vindt plaats in een lokaal van de school. De kinderen in groep H zijn en blijven allereerst lid van hun eigen groep en tijdens de trainingsperiode is het behouden van contacten daarmee erg belangrijk. Dat de Trainingsgroep een zo normaal mogelijk onderdeel van de school is, wordt ook bevorderd door de ‘open dag’. Twee keer per jaar geven de medewerkers van groep H in hun eigen lokaal voorlichting aan de leerlingen van de school. Die kunnen dan zelf zien wat er in de Trainingsgroep gebeurt en kinderen die eerder daaraan hebben deelgenomen kunnen laten zien dat zij weten hoe alles in zijn werk gaat.
80
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Tegen het einde van de plaatsing wordt de verblijfsduur in de Trainingsgroep afgebouwd en brengt de leerling meer tijd door in zijn eigen groep. Eén van de medewerkers van de Trainingsgroep kan hem daarbij begeleiden met name op ‘moeilijke momenten’. Enkele weken nadat het kind weer helemaal terug is in zijn eigen groep bespreekt de trainingsmedewerker met hem of haar hoe het dan gaat. De overgang van de trainingsgroep naar de eigen groep is vaak lastig, zoals ook de casus van Peter leert (zie kader). De kinderen zijn wel (een beetje) veranderd, de situatie in de basisgroep waar ze in terug komen niet. De transfer van in een trainingsfase geleerde vaardigheden naar een andere situatie is een proces dat, zo maken ook andere ervaringen in de jeugdzorg duidelijk, extra aandacht vraagt. Op de Mulock Houwerschool worden daarvoor twee strategieën ingezet: het meer op elkaar afstemmen van de eigen groep en de trainingsgroep en het aanbieden van nabegeleiding. Om de situaties in de eigen groep en de trainingsgroep meer op elkaar te laten lijken werkt de school er aan dat ook het handelen in de verschillende basisgroepen A t/m G meer op elkaar is afgestemd. De nabegeleiding die van start is gegaan in het schooljaar 2003-2004 bestaat uit individuele trainingsmomenten aan de hand van tevoren vastgestelde doelen. Omdat alle kinderen die tot nu toe deelnamen daaraan behoefte bleken te hebben, wordt overwogen deze voortgezette begeleiding tot een structureel onderdeel van het trainingstraject te maken.
8. Betrekken van ouders Om verschillende redenen ervaren de ouders van kinderen die op de Mulock Houwerschool zitten de stap naar de jeugdzorg als zeer groot. Soms is er sprake met negatieve ervaringen met de hulpverlening, soms schatten de ouders de problemen die hun kind heeft of veroorzaakt minder ernstig in dan de school doet. Voor de initiatiefnemers van dit project stond daarom voorop dat de Trainingsgroep een laagdrempelige voorziening voor hulpverlening binnen de school moest zijn. Van het bestaan van de Trainingsgroep kunnen ouders weten door de informatie in de schoolgids en nieuwsbrieven. Ouders hoeven hun kind niet zelf aan te melden voor de Trainingsgroep. Kinderen kunnen – op initiatief van de school, na toetsing aan de criteria en met inachtneming van de procedures – in de groep geplaatst worden als ouders daarvoor toestemming geven. Met de leerkracht spreken de ouders af wie het kind inlicht over deelname aan de groep (zij, de leerkracht of samen). Op verschillende manieren worden de ouders van deelnemende kinderen bij de Trainingsgroep betrokken, bijvoorbeeld door informatieochtenden, een startgesprek, ‘heen-en-weer schriftjes’ en nieuwsbrieven. Van het oorspronkelijke plan ouders actief bij het project te betrekken door een cursus ‘Opvoeden zo’ aan te bieden is afgezien toen bleek dat de desbetreffende ouders vooral behoefte hebben aan laagdrempelige, praktische begeleiding.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
Casus Peter Peter werd door zijn leerkracht aangemeld voor de trainingsgroep. In de klas zorgde Peter voor veel onrust door het storen van andere kinderen. Hij kwam nauwelijks tot het maken van schoolwerk, had een zeer grote mond en gebruikte grove scheldwoorden tegen de leerkracht. Die moest hem meerdere malen per dag uit de klas verwijderen. Bovendien verdwenen er steeds spullen uit de klas, en was het waarschijnlijk dat Peter die dan meegenomen had. De aanmelding van Peter is besproken door de schoolpsycholoog en de projectcoördinator. Die besloten hem toe te laten tot de trainingsgroep. De leerkracht besprak het voorstel met Peters moeder die direct enthousiast reageerde. Peters moeder heeft het zelf met Peter besproken, en ook de leerkracht heeft aan Peter uitgelegd dat hij naar de trainingsgroep zou gaan. De jongen reageerde nauwelijks op deze mededeling, maar hij leek het leuk en spannend tegelijk te vinden. In de week voor de start van de trainingsgroep heeft Peter een afspraak gehad met de juffen van de trainingsgroep, waarin hem duidelijk is uitgelegd wat er die week erna zou gaan gebeuren. Vanaf het begin van de plaatsing in de trainingsgroep had Peter baat bij de duidelijke en voorspelbare dagstructuur. Op het bord kon hij de activiteiten zien met bijbehorende tijden, en bovendien was elke dag de volgorde van de activiteiten hetzelfde. Ook de feedbackkaart die op zijn tafel lag gaf hem steun. Hij hield goed in de gaten welke doelen die voor hem vermeldde en hij probeerde de activiteiten zo goed mogelijk uit te voeren. De trainers zagen dat hij zijn best deed en gaven hem complimenten voor zijn inzet. Steeds duidelijker werd wel dat Peter meer tijd nodig had om te begrijpen wat hij moest doen. Doordat hij het zo vaak ‘fout’ deed, had hij een vergaande vorm van faalangst en onzekerheid ontwikkeld. Hij begon gewoon niet meer aan dingen en zeker niet aan nieuwe dingen, want dan kon hij het ook niet meer fout doen! In plaats daarvan ging hij door de klas lopen, andere kinderen storen, roepen of schelden. Door veel geduld, het creëren van een zeer voorspelbare omgeving, het voorbespreken van situaties, veel duidelijke instructies en het negeren van Peters schreeuwgedrag lukte het de trainers om Peter vaker te laten beginnen met zijn werk. In plaats van dat hij zijn werk tien keer weggooide, deed hij dat nu nog maar twee keer alvorens eraan te beginnen. In de trainingsgroep was Peter rustiger dan in de klas, en reageerde hij weinig op de onrust van anderen. Peter wil graag dat het beter gaat in de klas, en als hij merkt dat je als volwassene ziet dat hij zijn best doet, aanvaardt hij enige hulp daarbij. Aan het einde van de periode in de trainingsgroep (na vijf maanden) was Peter beter in staat om op zijn plek te blijven zitten, te beginnen met zijn werk, om hulp te vragen als hij iets niet begrijpt (vaak non-verbaal) en op zichzelf te letten. Bovendien maakte hij meer contact met de volwassenen en vertelde hij over dingen die hij had meegemaakt. Tijdens Fase 3, bij toename van het verblijf in zijn eigen groep, bleek opnieuw dat Peter enorm veel duidelijkheid nodig heef. Hij kon er maar moeilijk aan wennen dat hij op een later tijdstip naar de trainingsgroep ging. Het lukte hem niet om de vaardigheden die hij in de trainingsgroep had geleerd toe te passen in zijn eigen groep. Het feit dat zijn groepsleerkracht op bepaalde dingen anders reageerde dan hij in de trainingsgroep gewend was, zorgde opnieuw voor onduidelijkheid. Peter heeft een zeer goede tijd gehad in de trainingsgroep, dat zegt hij zelf ook. Hij is wat zelfverzekerder geworden, en heeft het gevoel gekregen dat hij soms dingen wel goed kan doen. Peter probeert nieuwe dingen vaker dan hij voorheen deed, en Peter is in het algemeen toegankelijker geworden voor volwassenen die contact met hem willen maken.
81
82
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen In de Trainingsgroep is plaats voor zes kinderen. Die worden na een half schooljaar opnieuw bezet. Alleen als er zeer gegronde redenen voor zijn, kan de plaatsing van een kind verlengd worden. In totaal zijn er vanaf oktober 2002 17 plaatsen bezet door 14 verschillende kinderen (drie maal was er sprake van een herindicatie, voor één leerling is de behandeling eerder afgesloten). Voor de 11 kinderen uit de eerste twee groepen (oktober 2002 - juli 2003) gelden de volgende kenmerken: – Leeftijd: 5 kinderen van 8 jaar, 3 kinderen van 9, 2 kinderen van 10 en 1 kind van 11 jaar. – Geslacht: 10 jongens en 1 meisje. – Onderwijsdeelname: 10 van de 11 hebben alle onderwijsuren gevolgd. – Aard van de problematiek: ernstig oppositioneel en vaak agressief gedrag en grote concentratieproblemen, heel weinig zelfvertrouwen, negatief zelfbeeld en basaal angstig (zie verder paragraaf 4). – Indicatiestelling: Alle deelnemende leerlingen hadden een REC cluster 4-indicatie én een indicatie voor jeugdzorg. Bij het merendeel was sprake van frequent voorkomende zeer ernstige, naar buiten gerichte gedragsproblemen in de groep waardoor handhaving in de groep meestal niet mogelijk was.
10. Financiën en menskracht 10.1 Financiën De totale kosten (voor twee schooljaren) die gemoeid zijn met de Trainingsgroep bedragen 178.00 euro. De kosten voor het onderwijs bedragen circa 84.000 euro (zie voor bestedingsposten en personele bezetting hieronder) en voor de jeugdhulpverlening 64.000 euro. 10.2 Menskracht Bedoeling was een leerkracht en een pedagogisch medewerker gezamenlijk ieder voor 32 uur per week te belasten met de uitvoering van de Trainingsgroep. De medewerkers van Stichting Zandbergen die intern voor het project geworven zijn, hebben recht op terugkeer in de huidige functie. Voor de vacature van leerkracht is extern geworven, maar het bleek dat geen van de sollicitanten bereid was een vaste benoeming op te geven voor een tijdelijke. Daarom is er in plaats van de leerkracht een onderwijsassistent aangesteld. Om de pedagogisch medewerker en de onderwijsassistent te ondersteunen op didactisch terrein is de aanstelling van een leerkracht van de speciaal onderwijs-afdeling met vier uur per week uitgebreid. Daarnaast besteedt de schoolpsycholoog van de Mulock Houwerschool 4 uur per week aan het project met als taakstelling: in overleg met de projectcoördinator aanmelding en traject van de betrokken leerlingen te stroomlijnen en zorgen voor een goede inbedding van het project in de school. De totale formatie voor de Trainingsgroep ziet er als volgt uit: – Projectcoördinator (12 uur). – Onderwijsassistent (32 uur).
SAMEN BETER, BETER SAMEN
83
– Pedagogisch medewerker (32 uur). – Leerkracht voor didactische ondersteuning (4 uur). – Schoolpsycholoog (4 uur). 10.3 Materiële voorwaarden Voor de Trainingsgroep was een extra lokaal nodig. De noodzakelijke verbouwing van de school is gerealiseerd met financiële steun van de gemeente Amersfoort. Aan de inrichting van het lokaal is bijgedragen door enkele particuliere fondsen.
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Intensivering van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg is een speerpunt in het regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid is. Daarom ondersteunen zowel de gemeente Amersfoort als de provincie Utrecht dit initiatief. In het onderwijsbeleid staat voorop dat alle kinderen onderwijs krijgen en er geen kinderen thuis zitten, wat de afgelopen jaren helaas steeds vaker voorkomt. Een speciaal onderwijszorgarrangement als de Trainingsgroep heeft tot doel het aantal schooluitvallers terug te brengen. Daarom volgen andere scholen in de regio (vallende onder REC-4 Utrecht West Veluwe) de ontwikkelingen nauwgezet om te bekijken of dit pilotproject ook elders in REC-verband gerealiseerd kan worden. Wat het provinciale jeugdzorgbeleid betreft, speelt met name Bureau Jeugdzorg Utrecht een belangrijke rol. Bureau Jeugdzorg is vanaf het begin betrokken bij het ontwikkelen en bij het verdere verloop van het project. De Trainingsgroep is een voorbeeld van de vermaatschappelijking van de jeugdzorg, een nieuwe vorm van hulpverlening die zo dicht mogelijk aansluit bij de sociale context van kinderen en hun ouders. Dat is in dit geval de school waar de zorg geboden wordt in nauwe samenhang met en afstemming op het onderwijs.
12. Resultaten van het project 12.1 Algemeen Het zorgprogramma, zoals hiervoor beschreven, is uitgewerkt, in de praktijk beproefd en heeft een duidelijke plaats in de school gekregen. De medewerkers van de Trainingsgroep zijn geschoold in de methodiek die ze gebruiken, er zijn materialen ontwikkeld voor verslaggeving, overdracht en evaluatie van de resultaten en er is een overlegstructuur opgezet. Betrokken overheden en instellingen steunen het project en hebben zich gecommitteerd. Er is voorzien in de financiering van de start en de proefperiode, in de aanstelling van medewerkers en in de materiële voorwaarden. Het betreft een nieuw programma en dus is er sprake van voortdurende evaluatie en bijstelling. Evaluaties hebben plaats gevonden op verschillende niveaus. Het basisprogramma blijkt zeer goed werkbaar en effectief (zie de volgende paragrafen). Stond in de eerste groep
84
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
vooral het ‘volhouden en uitvoeren van de dagelijkse routine’ centraal, in de tweede groep was er meer aandacht voor het ontwikkelen van methodisch handelen en voor het uitbouwen van individuele contacten met en training van de leerling. Omdat zowel de trainers als het leerkrachtenteam inmiddels vertrouwd zijn met de methodiek en het basisprogramma kan er meer gevarieerd worden met en geïndividualiseerd worden naar uur en (dagelijks) tijdstip van de behandeling, met de begeleiding in de eigen groep en met de vorm van nabegeleiding. Deze ontwikkelingen konden verder worden voortgezet bij de start van de derde groep (augustus 2003). Dat geldt ook voor vergroting van de rol van de ouders (startgesprek) en van de intern begeleider. Verbeteringen zijn in de loop van anderhalf jaar praktijk ook opgetreden in de afstemming met de leerkrachten (bij aanmelding en tijdens de trainingsperiode), in het zorgvuldig voldoen aan termijnen en procedures (indicatiestelling, gebruik van een aanmeldingsformulier) en in de samenwerking met Bureau Jeugdzorg (onder andere door twee leerlingen / gezinnen door te verwijzen). 12.2 Resultaten op kindniveau De methodiek sluit goed aan bij de behoefte van de doelgroep. De kinderen profiteren van de mogelijkheid tot meer individueel gerichte aandacht en training, van de overzichtelijke groepsgrootte, van het werken met een vaste dagelijkse routine en van het opdoen van meer positieve ervaringen dan in de groep mogelijk was. Er is bij de kinderen die hebben deelgenomen sprake van een positieve gedragsverandering. Er is in het schooljaar 2002-2003 dan ook geen enkel kind verwijderd van school (tegen twee kinderen in het schooljaar daarvoor) en er kwam slechts een kind in aanmerking voor gedeeltelijke leerplichtontheffing (tegen vier in het vorige schooljaar). Het aantal time-outs nam met 45 % af. Ook maken de kinderen in het algemeen niet meer frequent, maar slechts incidenteel gebruik van de ‘achterwacht op school’. Zij houden het beter vol in de klas, en volgen dus méér onderwijs dan voor de trainingsgroep. Tenslotte handhaven de kinderen die hebben deelgenomen aan de trainingsgroep zich over het algemeen beter in de school: zij functioneren beter in de groep en kunnen daardoor beter aan het onderwijs deelnemen. Dit betekent overigens niet dat deze kinderen nu goed functioneren: zij blijven de moeilijke leerlingen van de school. De meeste kinderen die de trainingsgroep hebben gevolgd: – hebben (wat) meer zelfvertrouwen gekregen; – kunnen dingen noemen die ze goed kunnen (konden ze bij aanvang van de trainingsgroep niet); – beheersen de basale schoolse vaardigheden beter; – zijn beter in staat gedachten en emoties te verwoorden en zien slaan en schelden niet meer als enig mogelijke reactie; – vertellen meer over wat ze meemaken en wat hen dwarszit; – beschikken over een groter probleemoplossend vermogen; – zijn beter in staat hulp te vragen; – maken beter gebruik van zelfobservatie, durven ook aan te geven dat ze sommige din-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
85
gen moeilijk vinden en dat ze daar last van hebben (zelfevaluatie); – komen meer tot samen spelen; – kunnen meer rekening houden met elkaar en zich beter in de ander verplaatsen; – gaan met meer plezier naar school. 12.2 Resultaten op ouderniveau De ouders van de kinderen zijn tevreden over het aanbod. Zij genieten ervan dat ze positieve dingen over hun kind horen, voor een aantal is dat voor het eerst sinds lange tijd. De ouders merken zelf ook verschil bij hun kind, met name in het contact maken en dingen vertellen over school. Sommige ouders komen met vragen over de opvoeding bij de trainers. Elf van vijftien ouders hebben een vorm van ouderbegeleiding (gehad), veelal zonder voldoende resultaat. Een aantal van hen is het vertrouwen in de hulpverlening kwijt geraakt, of heeft het gevoel dat de jeugdzorg over hen in plaats van met hen praat. De ouders hebben behoefte aan zeer laagdrempelig contact, iemand die eens rustig op de koffie komt, die de tijd neemt om naar hen te luisteren. Zij hebben meer tijd nodig om uit te kunnen spreken dat zij misschien wel (weer) hulp nodig hebben en zitten niet te wachten op directe opvoedingsadviezen.
13. Nog te realiseren voorwaarden Om het project succesvol voort te zetten moet nog voldaan worden aan de volgende voorwaarden: – Structurele financiering: er is subsidie tot juli 2004. Het project heeft dan bijna twee jaar bestaan op grond van tijdelijke subsidies van de gemeente Amersfoort, de provincie Utrecht en het ministerie van OC&W. Hoe het project structureel gefinancierd moet worden, is nog niet duidelijk. – Een heldere projectstructuur met een duidelijke verdeling van taken en verantwoordelijkheden en een communicatiestructuur zowel tussen medewerkers van beide organisaties als binnen de school. – Afstemming rond pedagogische benadering tussen de school en de trainingsgroep: enerzijds wil de Mulock Houwerschool als geheel het pedagogisch klimaat ontwikkelen in de richting van het sociale competentiemodel, anderzijds zal de gebruikte methodiek in de Trainingsgroep meer moeten worden afgestemd op het gebruik bij de specifieke doelgroep van de school – Verbreding van afspraken wat betreft indicatiestelling en plaatsersfunctie met alle Bureaus Jeugdzorg die binnen de REC regio vallen. Met Bureau Jeugdzorg Utrecht regio Oost en het Zorgtoewijzingsorgaan van de provincie Utrecht zijn goede en werkbare afspraken gemaakt voor de toeleiding en indicatiestelling. Gezien de regionale functie van de Mulock Houwerschool is het wenselijk dat vergelijkbare afspraken worden gemaakt met de Bureaus Jeugdzorg in de andere regio’s waar de leerlingen vandaan komen.
86
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Bij de start en voortgang van het project hebben zich geen duidelijke knelpunten voorgedaan. Die kunnen zich, zo is de verwachting, wel gaan voordoen met betrekking tot de volgende punten: – De dubbele indicatiestelling: het REC-4-onderwijs en de jeugdzorg hebben ieder hun eigen toeleidingstraject en toewijzingscommissie. Het format waarin informatie moet worden aangeleverd verschilt, terwijl de inhoud grotendeels overlapt. In feite is er sprake van dubbel werk, terwijl als criterium voor REC-4-indicatie is vastgesteld dat het kind te maken moet hebben (gehad) met jeugdhulpverlening. – In het verlengde hiervan: de eisen die gesteld worden aan het handelingsplan (REC) en het hulpverleningsplan (jeugdzorg) verschillen. Toch is het het meest wenselijk om met één plan per kind te werken. De integratie is ingewikkeld. – Financieringsstromen en regio-indeling van onderwijs en jeugdzorg zijn verschillend. Concreet: geïndiceerde zorg door Bureau Jeugdzorg Utrecht is in principe bestemd voor kinderen uit de provincie Utrecht, want deze wordt provinciaal gefinancierd. Op de Mulock Houwerschool zitten kinderen uit geheel de regio REC-4 Utrecht West Veluwe, dat betekent uit de provincies Utrecht, Noord-Holland en Gelderland. – De jeugdzorg vindt het vanzelfsprekend om als team met een bepaald kind/ gezin te werken, hulpverleningsafspraken te maken, deze schriftelijk weer te geven en vervolgens te evalueren. Het onderwijs, in ieder geval de Mulock Houwerschool, moet zich deze manier van samenwerken nog grotendeels eigen maken. – Het ontbreken van structurele financiering leidt tot onrust onder de medewerkers in de totale organisatie.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst De punten die in de nabije toekomst verdere ontwikkeling behoeven zijn gebaseerd op de resultaten en evaluaties van de eerste anderhalf jaar ervaring met de Trainingsgroep. Ze betreffen: – De samenwerking tussen de totale schoolorganisatie en de deelnemende jeugdzorginstellingen verder uitwerken, dat wil zeggen breder dan het samenwerken in de praktijk van de trainingsgroep. – Flexibilisering van het aanbod. Voor vier van de elf deelnemende kinderen uit het eerste schooljaar bleek de trainingsperiode van een half jaar te kort of (één maal) te lang. Hieruit is de conclusie getrokken dat er een gevarieerder aanbod – ook in tijdsduur – moet zijn van een vaste, voorspelbare structuur en een individueel programma. – Afstemming van het pedagogisch klimaat tussen school en trainingsgroep. Dat betekent onder andere komen tot een eenheid van taal en het werken met één handelingsplan/ hulpverleningsplan. De school zet een intern (scholings)traject op waardoor (elementen van) het competentiemodel zoals de dagelijkse routine en het feedbacksysteem in de hele school ingevoerd kunnen worden. Dat moet ook bijdragen aan: – Verbeteren van de transfer. Daarvoor zijn naast afstemming van het pedagogische klimaat veel overleg en afstemming noodzakelijk, teamwork, de bereidheid tot integratie
SAMEN BETER, BETER SAMEN
87
van het geleerde en een gezamenlijk ‘terugkeerplan’ voor de betrokken leerling. – Opzetten van een heldere projectstructuur met betrekking tot taken, verantwoordelijkheden, overleg en communicatie. – Verbetering van de samenwerking met en de betrokkenheid van de ouders. Er is behoefte aan een zeer laagdrempelige vorm van ouderbegeleiding die aangrijpt op de situatie op school waarin niet direct doelen worden gesteld of opvoedingsadviezen gegeven worden. De verwachting is dat een dergelijke laagdrempelige aanpak bij deze ouders, die meestal zeer wantrouwend staand tegenover de jeugdzorg, eerder zal leiden tot samenwerking en de benutting van meer of minder intensieve vormen van hulpverlening.
88
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
89
5. De observatiegroep van Curium en de Leo Kannerschool Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
De observatiegroep Leo Kannerschool te Oegstgeest en Curium (Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie) (REC-4) 6- tot 12-jarigen die vastgelopen zijn in het (speciaal) onderwijs, met name door gedrags- en persoonlijkheidsstoornissen eerste module van een flexibel en uitgebreid programma van onderwijs, behandeling en zorg waarin vooral gekeken wordt naar de samenhang van leer- en sociaal-emotionele problemen.
Met Jorn weten zijn leerkracht en zijn ouders geen raad meer. Hij is erg druk, angstig, driftig, loopt veel weg, kan niet met andere kinderen spelen, kortom is zichzelf en anderen voortdurend tot last. Om er achter te komen wat er met kinderen als Jorn aan de hand is en welke voorwaarden gerealiseerd moeten worden, willen ze weer in een groep kunnen functioneren hebben de Leo Kannerschool en Curium de observatiegroep ontwikkeld.
1. Aanleiding en probleemstelling De Leo Kannerschool is een van de cluster 4-scholen die steeds vaker te maken krijgt met leerlingen die, vooral door gebrek aan sociale vaardigheden, niet kunnen functioneren in een groep van twaalf leerlingen. Hoewel dit type scholen bedoeld is voor leerlingen met ernstige gedragsproblemen, ontwikkelingsproblemen en/of psychiatrische problematiek, lukt het hen niet altijd om alle kinderen een passende leeromgeving te bieden. Voor sommige kinderen blijken extra voorwaarden noodzakelijk willen ze én tot leren én tot ontwikkeling kunnen komen. Om er achter te komen wat deze jongens en meisjes precies aan behandeling en begeleiding nodig hebben is vaak uitgebreid diagnostisch onderzoek nodig vanuit een zowel onderwijskundig als psychiatrisch perspectief. Curium en de Leo Kannerschool hebben voor deze groep kinderen een observatieklas opgezet waarin gedurende drie maanden onderzocht wordt wat het beste vervolg is voor de betrokken kinderen: onderwijs met eventueel aanvullende kinderpsychiatrische behandeling of een behandelingstraject met aanvullend onderwijs. Beide instellingen beschouwen de observatiegroep als een eerste module van een flexibel en uitgebreid programma van onderwijs, behandeling en zorg.
90
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
2. Deelnemende instellingen In de observatiegroep werken twee instellingen nauw met elkaar samen: 1. De Prof. dr. Leo Kannerschool in Oegstgeest. De school heeft expertise op het gebied van onderwijs aan kinderen met ontwikkelingsproblemen, in het bijzonder als het gaat om stoornissen uit het autistisch spectrum. 2. Curium, centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie, eveneens gevestigd in Oegstgeest met veel kennis en kunde als het gaat om observatie, diagnostiek en behandeling van psychiatrische stoornissen. Vanuit Curium is met name de afdeling Educatieve Therapie betrokken bij de observatiegroep. De Leo Kannerschool en Curium willen hun expertise complementair aan elkaar inzetten waardoor de diagnoses met betrekking tot enerzijds ontwikkeling, gedrag en/of emoties en anderzijds het leren van het kind aan elkaar gerelateerd kunnen worden. Dat gebeurt door gebruik te maken van het werkmodel dat ontwikkeld is door Verheij en Van Doorn (2002).
3. Doelstellingen van het project De observatiegroep heeft allereerst tot doel vast te stellen onder welke voorwaarden kinderen die vastgelopen zijn in het (speciaal) onderwijs weer tot leren en tot ontwikkeling kunnen komen. Twee vragen staan daarbij centraal: welke leer- en gedragsaanpassingen zijn daarvoor nodig en binnen welke context moet dat proces op gang gebracht kan worden? Die context kan zowel het onderwijs als de kinderpsychiatrie zijn, beide al dan niet in combinatie met dagbesteding. Die diagnostische fase, waarin zowel aandacht besteed wordt aan leerproblemen als aan sociaal-emotionele problemen, moet vervolgens leiden tot een onderbouwd advies hoe die voorwaarden te realiseren zijn binnen een onderwijsleeromgeving in combinatie met kinderpsychiatrische behandeling. De observatieklas is bedoeld als een schakel in een totaalprogramma van onderwijs en behandeling.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep Het project richt zich op kinderen van 6 tot en met 12 jaar die vastgelopen zijn in het speciaal of regulier onderwijs. Het betreft veelal kinderen die wel goede cognitieve mogelijkheden hebben, maar een gebrek aan sociaal inzicht. Ze zijn sociaal arm, kunnen in contacten die ze wél hebben geen distantie houden en missen de sociale vaardigheden om in een groep te kunnen functioneren. Deze kinderen lijden aan gedrags- of persoonlijkheidsproblemen die zich uiten in druk, onrustig, gespannen, angstig en/of dwangmatig gedrag. Ze zijn snel afgeleid, moeilijk te motiveren en kennen een lage frustratiedrempel. De kinderen om wie het gaat hebben in bijna alle gevallen een stoornis in termen van de DSM-IV zoals een stoornis uit het autistisch spectrum, AD(H)D, angst-, gedrags- en emotionele stoornissen of algehele ontwikkelingsstoornissen. De meesten van hen hebben
SAMEN BETER, BETER SAMEN
91
al een moeizame schoolcarrière en meerdere contacten met de jeugdzorg of jeugd-GGz achter de rug. Vaak is er sprake van (intergenerationele) gezinsproblematiek. Veel van die kinderen zitten thuis, omdat ze op school niet meer te handhaven zijn. De volgende vragen kunnen dienen om te bepalen of een kind in een cluster 4-groep kan functioneren: – Is de leerling in staat zijn dagen in een schoolomgeving door te brengen? – Kunnen de ouders of opvoeders ervoor zorgen dat de leerling daadwerkelijk naar school gaat? – Is de leerling in staat in dialoog te treden met zijn omgeving? – Is de leerling door de leraar aanspreekbaar? – Heeft de leerling het vermogen om in de klassensituatie passend leergedrag te vertonen? – Kan de leerling andere leerlingen in hetzelfde lokaal verdragen zonder naar hen bedreigend of storend te zijn? – Kan de leerling meedoen tijdens pauzes en vrijere onderwijssituaties? Voor niet alle leerlingen is meteen duidelijk in welke mate deze vragen positief dan wel negatief beantwoord kunnen worden. Zulke kinderen kunnen in de observatiegroep geplaatst worden. De observatiegroep is een zware en vrij specialistische voorziening. Daarom is voor de eerste pilot (najaar 2003) gekozen voor kinderen uit gezinnen waarin eerder al interventies of diagnoses hebben plaats gevonden vanuit zowel het onderwijs als de jeugdzorg of jeugd-ggz zonder dat het resultaat daarvan bevredigend was. Voor de eerste pilot zijn de plaatsingscriteria vrij algemeen gehanteerd, wel is er gekozen voor een verhouding van vier ‘Curium’-kinderen en twee ‘externe’ kinderen. De resultaten van de eerste pilot kunnen aanleiding zijn om de plaatsingscriteria bij te stellen.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De directie van de Leo Kannerschool en het management van Curium zorgen voor de formele beleidsmatige aansturing. Voor de uitvoering is een projectleider verantwoordelijk ondersteund door een werkgroep met als leden: de coördinator van de afdeling Educatieve Therapie van Curium, de educatief therapeute, de gedragswetenschapper van de Leo Kannerschool, de leerkracht en de onderwijs-assistent. De taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot het project als geheel zijn als volgt verdeeld. De stuurgroep: – legitimeert het project bij de deelnemende instellingen; – bepaalt de randvoorwaarden; – creëert voorwaarden voor het ontwikkelen van een gedeelde interdisciplinaire diagnostische visie; – neemt besluiten over de voortgang van het project; – stelt mensen en middelen beschikbaar. De projectleider: – ontwikkelt de structuur van het samenwerkingsprogramma;
92
– – – – – –
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
werkt de modules inhoudelijk en organisatorisch uit; geeft leiding aan de projectuitvoering volgens plan; stelt documenten op ter bespreking en besluitvorming door de stuurgroep; bewaakt de communicatie rond het project; bewaakt de voortgang van het project; en is verantwoordelijk voor de evaluatie van het programma.
De werkgroepleden: – dragen bij aan de inhoudelijke uitwerking van de modules; – zijn verantwoordelijk voor uitvoering van delen van het project; en – stellen prioriteiten in het project. Onderstaand schema geeft de overlegstructuur met betrekking tot het project weer:
Aanwezigen
Communicatie rond het project Frequentie Taken
Verantwoordelijke
Overleg - gedragswetenschapper werkgroep school - coördinator Curium/ET - educatief therapeut - leerkracht - onderwijsassistent - projectleider (aanwezigheid van deze personen hangt af van de agenda)
- wekelijks in de voorbereidingsfase - 1x per maand bij de start van de module
- Uitwerken van de Projectleider programma-onderdelen - Bewaken van goede communicatie - Advisering naar stuurgroep
Overleg - Directeur Kannerschool stuurgroep - lid managementteam Curium - Projectleider
1x per maand
Besluitvorming over voortgang projectprogramma
Projectleider
Wat de uitvoering in de observatiegroep betreft neemt Curium de kinderpsychiatrische taken op zich en de Leo Kannerschool de onderwijskundige. Beide zorgen vanuit hun discipline voor observatie en een behandel-, c.q. handelingsplan. Beide stellen een rapportage op die de basis vormt voor een Commissie voor Indicatiestelling (CvI) dan wel de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) om een beschikking af te geven. Curium is daarnaast verantwoordelijk voor de ouderbegeleiding en een interne opnameplek tijdens de middaguren, de Leo Kannerschool verzorgt het onderwijs in de ochtenduren (op basis van een gedeeltelijke ontheffing van de leerplicht). Het overleg met betrekking tot de leerlingenzorg is als volgt gestructureerd:
SAMEN BETER, BETER SAMEN
93
Communicatie rond leerlingenzorg Aanwezigen
Frequentie
Leerling-bespreking: - gedragswetenschapper groot overleg school - coördinator Curium/ET - educatief therapeut - leerkracht - onderwijsassistent
2 x per 3 maanden
Inhoudelijke werkbegeleiding
- leerkracht, - onderwijsassistent - educatief therapeut
1 x per week
Teamochtend (Curium kinderen)
- educatief therapeut 1 x per 2 weken - behandelend staflid Curium, incl. team leefgroep
Klinische bespreking - educatief therapeut 1 x aan einde van Curium - behandelend staflid Curium observatieperiode van 3 maanden
Status
Verantwoordelijke Besluitvorming over Gedrags-wevoortgang onder- tenschapper wijstraject school en coördinator Curium/ET
- advisering - coaching
- overleg
- educatief therapeut - coördinator school Behandelend kinderpsychiater
Besluitvorming over Behandelend voortgang behande- kinderpsylingstraject chiater
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende instellingen Wil het project door iedereen in de deelnemende instellingen gedragen worden, dan zijn communicatie en samenwerking noodzakelijk niet alleen op horizontaal niveau, maar ook verticaal zowel van uitvoerend via strategisch naar beleidsniveau als vice versa. Omdat het project zich nog in een ontwikkelfase bevindt zijn inbedding en verwerving van draagvlak nog voornamelijk intern gericht. De samenwerkingsovereenkomst opgesteld op directie- en managementniveau vormt het raamwerk van het project. Een onafhankelijk projectleider, werkgroepen en een stuurgroep moeten zorgen voor een efficiënte horizontale en verticale communicatie met en tussen alle betrokken medewerkers (zie de schema’s in paragraaf 5). Via de bestaande overlegvormen van het Regionaal Expertise Centrum en de samenwerkingspartners van Curium moet het programma een duidelijker plaats krijgen binnen die instituties.
7. Werkwijze en methodiek Om het project te realiseren is het in de volgende fases opgedeeld: initiatief, definitie, ontwerp, voorbereiding, realisatie en nazorg. Waarom het initiatief genomen is en met welk
94
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
doel, is hierboven al beschreven. 7.1 Samenwerkingsmodel Wat de Leo Kannerschool en Curium wilden realiseren (definitie) is als volgt geformuleerd: – Het eindresultaat is een observatiegroep voor zes kinderen. – De duur van de observatie is drie maanden. – Er wordt gewerkt met het volgende programma van eisen: – Bekostiging voor onderwijs loopt middels een plaatsingsbekostiging. – De schakelfunctie moet worden uitgewerkt om de doorstroom vanuit de observatiegroep te kunnen bewaken. – De observatiegroep richt zich op een breed spectrum van stoornissen. – Taken en verantwoordelijkheden van beide instellingen worden volgens hun kerncompetenties verdeeld. – Voor de kinderen wordt een gedeeltelijke onderwijsontheffing aangevraagd. – Het project wordt in fases ontwikkeld: na uitwerken van de opzet en kenmerken van de observatiegroep volgen de uitwerking van een geïntegreerde handelingsplanning en van de ouderparticipatie. Zo is het ook in grote lijnen gebeurd. Belangrijk in de voorbereidingsfase was het aantrekken van gekwalificeerde medewerkers voor de observatiegroep. Nadat interne werving onvoldoende resultaat opleverde, zijn deze extern geworven. Het kiezen van een samenwerkingsmodel, het opstellen van een plaatsingsprocedure, het vaststellen van een dagprogramma en het regelen van de materiële voorwaarden (huisvesting en leermiddelen) vormden ook essentiële onderdelen van de nadere uitwerking van het project. Voor het inhoudelijke samenwerkingsmodel is een aantal categorieën opgesteld die belangrijk zijn in de observatie en diagnostiek met betrekking tot ontwikkeling, gedrag en/of emoties en leren. Vervolgens is gekeken wat tot welke kerncompetentie van de beide samenwerkingspartners hoort en hoe op basis daarvan taken en verantwoordelijkheden het best geregeld kunnen worden. In vereenvoudigde vorm ziet het model er als volgt uit:
Leerniveau - didactische leervoorwaarden (school)
- cognitieve ontwikkeling (school)
Klassengedrag -emotioneel-sociale leervoorwaarden (o.a. leerwerkhouding Curium / Educatieve Therapie/ school) - emotioneel-sociale ontwikkeling (Curium / Educatieve Therapie)
- biologisch-lichamelijke rijping (Curium)
Naar aanleiding van dit model zijn er enkele formulieren ontwikkeld die gedurende het verblijf van de kinderen in de observatiegroep het diagnostisch proces stroomlijnen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
95
7.2 Plaatsingsprocedure Een aantal kinderen die deelgenomen hebben aan de eerste pilot was in eerste instantie bij Curium aangemeld voor een klinische opname. Omdat er sprake was van zowel observatievragen op onderwijs- als op psychiatrisch gebied is hen de mogelijkheid van plaatsing in de observatieklas aangeboden. De koppeling aan klinische opname kan voor sommige kinderen – die wel aan de criteria voldoen – en hun ouders een te hoge drempel opleveren. De projectgroep heeft het management van Curium daarom verzocht ook een poliklinische variant van de observatiegroep aan te bieden. Besluitvorming over plaatsing geschiedt door de coördinator van de educatieve therapie – die het beschikbare dossier daartoe heeft samengevat – en de gedragswetenschapper van de Leo Kannerschool. Belangrijk is dat er direct observatievragen geformuleerd worden. De vragen van de ouders en de leerkracht van de verwijzende school zijn daarbij richtinggevend. De uiteindelijke plaatsingsprocedure, zo is de bedoeling, moet aansluiten bij de structuur die gangbaar is voor de jeugd-GGz en het cluster 4-onderwijs. Dat betekent dat plaatsing in de observatiegroep via drie wegen tot stand kan komen: op advies van de Commissie voor de Indicatiestelling (eventueel via Bureau Jeugdzorg), na aanmelding bij Curium via de interne procedures en op advies van Bureau Jeugdzorg. 7.3 Dagelijkse routine Er is een dagprogramma opgesteld dat uitgaat van onderwijs gedurende vijf ochtenden en dat zich kenmerkt door een aantal vaste blokken (een didactisch en drie activiteitenblokken) die onderling worden afgewisseld: – Didactisch blok: elke ochtend wordt gestart met de kernvakken: taal, rekenen, lezen en spelling. – Activiteitenblok 1: schooltelevisie en sport (op maandag en vrijdag) – Activiteitenblok 2: project en zaakvakken (op dinsdag en donderdag) – Activiteitenblok 3: handvaardigheid (op woensdag). Doordat er continu een leerkracht en een onderwijs-assistent op de groep aanwezig is, kan in subgroepjes gewerkt worden. De observatiegroep is gehuisvest in een ruimte van het Trainings Activiteiten Centrum van de Rijngeestgroep vlakbij het terrein van de Kannerschool en Curium. De dagprogramma’s van maandag en vrijdag en die van dinsdag en donderdag zijn aan elkaar gekoppeld. Voor woensdag is een apart programma opgesteld. In schema ziet dit er als volgt uit:
96
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Tijdstip 9.00 10.00
10.00 10.30
10.30 11.00
10.30 11.00
11.00 12.30
Wat gaan we doen Binnenkomst kinderen. De kinderen van unit 6 worden door de groepsleiding gebracht. Het werk voor de ochtend ligt klaar op de tafels. Voor kinderen die even niet verder kunnen ligt leesmateriaal, papier en kleurpotlood binnen handbereik. De leerkracht geeft elk kind apart instructie. Volgorde van kinderen wordt bepaald aan de hand van mate van zelfstandigheid. Lesuur wordt besteed aan de kernvakken: taal, spelling, lezen, rekenen. Elk kind heeft een bakje of lade waarin het de schoolspullen bewaart. Pauze Drinken / fruit eten In groepjes eventueel buitenspel
Dagprogramma op maandag en vrijdag Activiteitenblok 1 (schooltv en gym) in 2 groepjes Groepjes worden o.g.v. leeftijd en problematiek bepaald. De leerkracht verzorgt gym, de onderwijsassistent verzorgt de schooltv.
Wie / Benodigdheden Leerkracht. en onderwijsassistent leggen werk klaar. Volgorde van instructie is voor kinderen visueel gemaakt (d.m.v. planbord) Dagprogramma is visueel. Kinderen hebben een picto (vraagteken) waarmee ze om hulp kunnen vragen. Elk kind heeft bakje of lade voor de schoolspullen.
Placemats voor eten. Leerkracht en onderwijsassistent verdelen kinderen in 2 groepjes voor buitenspel/of binnenspel/ zithoek. Spelmateriaal buiten en binnen
Gymrooster: brief naar ouders en unit 6 over gymkleding Programma’s schooltv en tv-toestel
Dagprogramma op dinsdag en donderdag Activiteitenblok 2 (project en zaakvakken) in 2 groepjes Groepjes worden o.g.v. leeftijd en problematiek bepaald. * op woensdag wordt in 2 groepjes handvaardigheid gedaan van 10.30 – 12.30 uur. Wissel groepjes activiteitenblok 1 en 2.
Nog nader in te vullen voor didactische screening (eerste periode) en overleg.
7.4 Fasering De activiteiten in de observatiegroep zijn in schema gezet met vermelding van de periode waarin ze moeten plaats hebben, wie daarvoor actie moet ondernemen, wat er voor nodig
SAMEN BETER, BETER SAMEN
97
is en wat de opbrengst moet zijn. Globaal zijn er drie fasen: kennismaking in de klas (ongeveer drie weken), uitwerken van observatievragen (ongeveer vijf weken) en toewerken naar vervolgplaatsing (ongeveer vier weken). Gedurende de drie maanden dat een kind in de observatiegroep verblijft wordt gewerkt aan een rapportage en een dossier voor de klinische bespreking op Curium. Die leidt naar behandeling door Curium of naar plaatsing in het cluster 4-onderwijs.
Casus Jorn De 9-jarige Jorn woont met zijn halfbroertje bij zijn moeder en haar vriend. Jorns vader is kort na zijn geboorte uit het gezin verdwenen en de jongen is opgevoed door zijn moeder en oma. Oma is een half jaar geleden overleden. Jorn is vanuit groep 2 van de basisschool naar een speciale basisschool gegaan. Daar gaat hij wegens gedragsproblemen nog maar halve dagen heen en de rest van de tijd zit hij thuis. Jorn is erg druk en angstig. Hij heeft agressieve fantasieën, loopt weg, luistert slecht, is driftig en kan zich slecht concentreren. De leerkracht moet hem steeds sturing geven, maar kan niet voorkomen dat Jorn steeds meer afhaakt als het op leren aankomt. Jorn kan niet met andere kinderen spelen, heeft snel ruzie, wil niet buiten spelen en trekt zich dan maar terug. Ook thuis is er met Jorn nauwelijks land te bezeilen. Jorns moeder, die op eigen initiatief een cursus ‘Opvoeden Zo’ heeft gevolgd, weet niet meer goed hoe te handelen en heeft met haar vriend steeds vaker conflicten over de opvoeding. Via school is Jorn aangemeld bij Bureau Jeugdzorg voor plaatsing in een Boddaert Centrum. Bureau Jeugdzorg oordeelt dat Jorns problemen zo ernstig zijn dat semi-residentiële zorg onvoldoende is en adviseert daarom een opname bij Curium. Daar wordt hij geplaatst met een indicatie voor de kliniek en de observatiegroep. De observatie concentreert zich op verdere anamnese van de gezinssituatie en op de mogelijke aanwezigheid van een stoornis uit het autistisch spectrum, oppositioneel gedrag en een depressie. Wat het onderwijs betreft wordt vooral gekeken naar de mate van structuur die nodig is om Jorn aan het werk te krijgen en houden, naar de daarvoor vereiste aanpak en naar het soort onderwijs dat het meest geschikt is. ‘s Ochtends verblijft Jorn van 9 tot 12 uur in de observatiegroep. De rest van de tijd verblijft hij in een leefgroep van Curium en vinden er verschillende observaties en onderzoeken plaats (onder andere door middel van educatieve, beeldende en muziektherapie en psychomotorisch en kinderpsychiatrisch onderzoek). Voor de begeleiding thuis krijgen Jorns moeder en haar vriend ondersteuning van Curium. Uit de didactische screening in de observatieklas blijkt dat Jorns leerproblemen niet cognitief of didactisch van aard zijn. Op die gebieden is zijn ontwikkeling voldoende en Jorn is ook gemotiveerd om te leren. Als het volgen van onderwijs plaats vindt in een veilige sociale context kan het voor Jorn een beschermende factor zijn. In een grote groep staat hij onder te veel druk en hij heeft veel (verbale) sturing nodig. De sociaal-emotionele leervoorwaarden vragen om een gerichte behandeling. Dat geldt ook voor Jorns sociaal-emotionele ontwikkeling. Want de beperkingen op dat gebied in combinatie met een belaste gezinssituatie lijken de hoofdoorzaak van zijn leerproblemen.
98
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Uit de observaties komt, zo wordt duidelijk in de klinische staf, geen autistische stoornis of depressie naar voren. Wel lijdt Jorn aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis door een onveilige gehechtheid. Het advies na drie maanden in de observatiegroep luidt: een half jaar klinische behandeling met educatieve therapie om hem emotioneel sterker te maken en in het volgend schooljaar plaatsing in een cluster 4 - school voor speciaal onderwijs.
8. Betrekken van ouders De ouderbegeleider van Curium voert tijdens de observatieperiode tweewekelijks een gesprek met de ouders van een geplaatst kind. Daarnaast is hij contactpersoon als de ouders tussentijds vragen of wensen kenbaar willen maken. De ouderbegeleider is aanwezig bij de besprekingen van de kinderen op de leefgroep en bij de klinische bespreking, waardoor informatieoverdracht in beide richtingen is gewaarborgd. Bij het halen en brengen van de kinderen komen de ouders met name in contact met de groepsleiding die hen kan informeren over het dagelijkse reilen en zeilen.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen Aan de eerste observatiegroep hebben vier jongens en één meisje deelgenomen in leeftijd variërend van 8 tot 11jaar. Hun problemen – hier vanwege de privacy niet gespecificeerd naar individuele leerlingen – betreffen vier domeinen: didactische en emotioneel-sociale leervoorwaarden, emotioneel-sociale en cognitieve ontwikkeling. Problemen van de kinderen die de didactiek betreffen zijn onder andere: zeer zwak in spelling, rekenproblemen, moeizaam schrijven, pas na veelvuldig herhalen enigszins begrijpen of opvolgen van instructies. Tot de emotioneel-sociale problemen moeten we onder andere rekenen: concentratie- en aandachtsproblemen, slecht luisteren, slecht contact maken, geen vrienden hebben, niet met andere kinderen kunnen spelen en traag werktempo. Bij de kinderen uit de eerste observatiegroep spelen emotioneel-sociale problemen als angst, zelfmutilatie, dwangmatige handelingen, suïcidale gedachten, depressief gedrag, verbale en fysieke agressie en driftaanvallen. De tekorten in cognitieve ontwikkeling betreffen de (schrijf)motoriek, pragmatiek van de taal (vaardigheid om gedachten te ordenen) en leeftijds- en IQ-adequate lees- en leerprestaties. Het zal niet verbazen dat de kinderen die deelnamen aan de eerste observatiegroep al eerder in aanraking kwamen met verschillende vormen van speciaal onderwijs en de jeugdzorg, lopend van ambulante begeleiding vanuit het speciaal basisonderwijs tot kinderpsychiatrische behandeling.
10. Financiën en menskracht Met de voorbereiding en ontwikkeling van het project was in 2003 € 40.000 gemoeid die
SAMEN BETER, BETER SAMEN
99
bekostigd werden uit een projectsubsidie. Voor de uitvoering van de observatiegroep gedurende drie maanden zetten de Leo Kannerschool en Curium respectievelijk € 22.700 en e 10.650 in voor de leerkracht, onderwijsassistent (ieder 0,69 fte), de educatief therapeut (10 uur per week) en de coördinator (2 uur per week). In het eerstgenoemde bedrag zijn ook de materiële kosten voor (gebruik van) het lokaal, het meubilair, leermiddelen en computers opgenomen.
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid De observatiegroep moet allereerst als module zowel binnen Curium als binnen de Leo Kannerschool en het Regionaal Expertise Centrum West verder worden ingebed. Daarvoor wordt in kaart gebracht: – welke hulpvarianten en onderwijsvormen momenteel aanwezig zijn; – hoe deze varianten of modules op het totale continuüm te plaatsen zijn; – hoe binnen dat totaal functionele relaties kunnen worden aangescherpt, dan wel opgesteld. Om flexibele trajecten tussen behandeling en onderwijs te realiseren moet er voorts een heldere en effectieve communicatiestructuur tussen Curium en de Leo Kannerschool (REC West) gerealiseerd worden.
12. Resultaten van het project Gezien het prille stadium waarin het project zich nog bevindt en het geringe aantal kinderen waar het tot nu toe om is gegaan zijn er nog geen ‘harde’ uitspraken over de resultaten te doen. Wel kan een indruk gegeven worden van de meerwaarde die de observatiegroep voor de betrokken kinderen heeft. Binnen de betrekkelijk veilige context van de observatiegroep komen kinderen tot rust die op school (zeer) moeizaam functioneerden en soms noodgedwongen thuis zaten. In de observatiegroep wordt duidelijk wat de mogelijkheden en voorwaarden zijn om de ontwikkeling en het leerproces van een kind (weer) op gang te brengen en welk onderwijs- en behandelingsaanbod daarvoor nodig zijn. De meerwaarde is dat er heel nauwgezet vanuit meerdere invalshoeken (klas, leefgroep, onderwijs, educatieve therapie) naar de kinderen wordt gekeken. Daaruit wordt helder wat ten grondslag ligt aan de leerproblemen van een kind en wat zijn of haar eigen mogelijkheden zijn om een positieve ontwikkeling op gang te brengen. Met name de educatief therapeut vormt in de observatiegroep een essentiële schakel tussen onderwijs en Curium.
13. Bestaande en te verwachten knelpunten De knelpunten zijn voornamelijk van financiële aard en betreffen de bekostiging van de observatieplaatsing op basis van een groepsgrootte van twaalf leerlingen. Voor observatieplaatsing bestaat er vanuit het onderwijs nog geen adequate bekostiging. Nu wordt de observatiegroep gefinancierd op basis van plaatsbekostiging. Dat betekent dat er in plaats
100
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
van één kind dat een jaar lang een plaats bezet er drie à vier kinderen zijn die ieder voor drie of vier maanden een plaats innemen. Dat betekent dat er in korte tijd een intensief traject afgelegd moet worden van observaties, diagnostiek, didactische toetsen en besprekingen. Een oplossing kan zijn dat Curium poliklinisch het observatietraject aanbiedt. Maar dan zou voor deze kinderen de basis voor plaatsingsbekostiging wegvallen. Bekostiging op basis van een groepsgrootte van twaalf leerlingen is problematisch, omdat voor velen van de betrokken kinderen zo’n groep te groot is. De keuze om met kleinere groepen te werken gaat niet gepaard met aanpassing van de bekostiging van de leerkracht en onderwijsassistent. Om dat toch mogelijk te maken dragen de deelnemende scholen bij uit eigen middelen.
14. Ontwikkelpunten voor de toekomst Op basis van de eerste ervaringen kunnen de volgende ontwikkelpunten geformuleerd worden: – Voor de volgende pilot wordt toegewerkt naar een procedure waarin plaatsing in de observatiegroep niet direct gekoppeld hoeft te zijn aan opname in Curium. Hiervoor is het voorstel gedaan om de educatieve therapie poliklinisch in te zetten. – De plaatsingsprocedure moet verder uitgewerkt te worden. Zowel vanuit Curium als vanuit de aanmelding van kinderen bij cluster 4 moet toeleiding naar de observatieklas mogelijk zijn. Met de coördinator die binnen het Regionaal Expertise Centrum West de toeleiding naar de Commissie voor de Indicatiestelling verzorgt, worden hierover afspraken gemaakt. – Een apart ontwikkelpunt is de onderwijsbekostiging van kinderen die in de observatieklas zitten en waarbij Curium poliklinisch een aanbod verzorgt. – De rol van ouders is in de huidige uitwerking nog onderbelicht gebleven.
15. De schakelklas Naast de observatiegroep wordt in het project onderzocht of het mogelijk is een zogenaamde schakelklas te creëren, dat is een speciale leeromgeving voor een beperkte groep (oudere) kinderen voor wie een groepsgrootte van twaalf kinderen problemen oplevert om met succes onderwijs te volgen. In de schakelklas wordt vanuit een vergelijkbare combinatie van onderwijs, behandeling en dagbesteding uiteindelijk toegewerkt naar een traject van arbeidstoeleiding. Voor de ontwikkeling van een schakelklas wordt samengewerkt met het TAC: het Trainingsactiviteiten Centrum van de Rijngeestgroep. De Rijngeestgroep, die expertise heeft in het ontwikkelen en aanbieden van dagbesteding aan volwassenen met een GGz-indicatie is recentelijk gestart met uitbreiding van de activiteiten naar de leeftijdsgroep van 13- tot en met 18-jarigen. Een stuurgroep waarin de drie betrokken instellingen vertegenwoordigd zijn onderzoekt de mogelijkheden om tot zo’n schakelklas te komen die als module ingezet kan worden voor leerlingen die de observatiegroep hebben afgerond.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
101
16. Aanbevelingen op het gebied van beleidsontwikkeling en regelgeving De volgende aanbevelingen zijn te noemen: – Erkennen van de meerwaarde van een diagnostische fase van drie maanden in een observatieklas om uit te zoeken welke leerbelemmeringen er bestaan en welk traject uitgezet moet worden. – De bekostigingssystematiek voor deze specifieke groep kinderen aanpassen naar een groepsgrootte van zeven leerlingen (zoals in het voortgezet onderwijs van cluster 4). Dit zou expliciet gekoppeld moeten zijn aan de programma’s voor moeilijk plaatsbare kinderen. De criteria daarvoor vereisen nadere analyse, al kan al gesteld worden dat de problematiek zich niet zo eenvoudig in criteria laat vatten. – Combineren van geldstromen vanuit het onderwijs en de jeugd-GGz. Dat kan bijvoorbeeld door op basis van een persoonsgebonden budget dagbestedingsactiviteiten in te kopen waardoor onderwijs en dagbesteding tot één dagprogramma zijn te combineren.
102
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
103
6. Een protocol voor onderwijs-zorgarrangementen Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
Ontwikkeling protocol onderwijszorgarrangementen School Bleyburgh, Sliedrecht, St. Mattheusschool, Rotterdam (beide REC-3) en ASVZ (zorginstelling) Verstandelijke gehandicapte kinderen (IQ < 60) met meervoudige complexe problematiek die moeilijk plaatsbaar zijn Instrument om vast te stellen hoeveel tijd nodig is voor niet-onderwijskundige handelingen en welke dat moeten zijn om te komen tot een situatie waarin het kind kan functioneren in een onderwijsgroep.
Bij een onderwijszorgarrangement is het belangrijk vast te stellen om welke niet-onderwijskundige handelingen het gaat. In Zuid-Holland is een protocol ontwikkeld om vast te stellen welke observeerbare gedragingen dat zijn, te analyseren welke ondersteuning een kind nodig heeft en hoe die vervolgens ingezet kan worden.
1. Aanleiding en probleemstelling Sinds midden jaren ’80 wordt op school Bleyburgh (Sliedrecht) en op de St. Mattheusschool (Rotterdam) aan kinderen met een autisme spectrum stoornis (ASS) gespecialiseerd onderwijs gegeven in zogenaamde autiklassen. De leerlingen die aangemeld worden voor plaatsing in zo’n groep blijken vaak thuiszitters te zijn, en meestal gaat het om kinderen met ‘moeilijk verstaanbaar gedrag’ of ‘meervoudige, complexe problematiek’. Ze kampen onder andere met psychiatrische problematiek, gedragsproblemen, autistische stoornissen, trauma’s en ernstige vormen van ADHD. De aanwezigheid van deze leerlingen in een school heeft een enorme impact op iedereen. Allereerst deze leerlingen zelf. Ze hebben het in geen enkele andere onderwijsomgeving kunnen redden. Door een duidelijke onderwijsomgeving met veel structuur worden ze gedwongen om te participeren, wat vaak gepaard gaat met weerstand en moeilijk gedrag. Dat roept bij de andere leerlingen in de groep nogal eens extreme reacties op waardoor een spiraal van onrust, geruzie en fysieke agressie ontstaat. Leerlingen in andere groepen (‘reguliere ZMLK-leerlingen’) kennen en herkennen dit gedrag niet, wat leidt tot angst en afwerend gedrag.
104
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Ouders en gezinnen met zo’n kind hebben het vaak erg moeilijk en alles blijkt in het gezin om deze kinderen te draaien. Een netwerk van hulpverleners, waar school deel van uitmaakt is dan ook onontbeerlijk. Om onderwijs te geven aan kinderen met deze problemen en dit gedrag is extra gemotiveerd en opgeleid personeel nodig. Naast het diploma speciaal onderwijs volgen de leerkrachten opleidingen bij het Centrum Autisme in Antwerpen. Werken in een van de genoemde groepen vraagt veel aanpassings- en incasseringsvermogen. Leerlingen uiten zich vaak fysiek door te slaan, schoppen en bijten. Het onderwijs aan deze leerlingen wordt op beide scholen verzorgd in autigroepen die maximaal acht leerlingen tellen. Om te onderzoeken hoe deze groep moeilijk plaatsbare leerlingen onderwijs en zorg geboden kan worden waardoor ze wel op school kunnen functioneren is het project Ontwikkeling protocol onderwijs-zorg-arrangementen opgezet. Het projectvoorstel is geformuleerd in samenwerking met het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE), de stichting ASVZ en de onderwijsinspectie.
2. Deelnemende instellingen Als partners zijn in dit project actief: – REC Zuid-Holland Zuid Cluster 3 de Nachtegaal, expertise: managementonder-steuning – St. Mattheusschool voor SO-VSO-ZMLK, expertise: gespecialiseerd onderwijs, coördinatie, psychodiagnostisch onderzoek en ouderbegeleiding, – School Bleyburgh voor SO-VSO-ZMLK, expertise: gespecialiseerd onderwijs, psychodiagnostisch onderzoek, ouderbegeleiding. – ASVZ Locatie Merwebolder, expertise: zorg, therapieën, behandeling. – Centrum voor Consultatie en Expertise: kennis, psychodiagnostisch onderzoek.
3. Doelstellingen van het project Het project beoogt een overdraagbaar protocol te ontwikkelen dat het voor andere scholen mogelijk maakt om onderwijs te organiseren op basis van onderwijszorgarrangementen. Vervolgens wordt voor iedere leerling een individueel onderwijszorgarrangement ontwikkeld op basis van een samenwerking tussen school, ouders en zorginstelling. Een tweede doel is om in twee verschillende situaties een onderwijsvorm te creëren waarbinnen op dezelfde en eenduidige manier vastgesteld wordt wat het probleem van de leerling is, welk onderwijszorgarrangement noodzakelijk is en op welke manier de hulpverlening ingezet dient te worden. Bij de uitwerking en beschrijving van het project is vooral gekeken naar de gemeenschappelijke componenten van de twee projectonderdelen. Een derde doel is te komen tot een eenduidige definitie van ‘zorg’ in het onderwijs. Het gaat dan om het eenduidig differentiëren van de niet-onderwijskundige handelingen tot een geheel van observeerbare gedragingen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
105
Er is in dit project naar gestreefd om een overdraagbaar samenwerkingsmodel te ontwikkelen dat ook in andere situaties bruikbaar is om de combinatie van onderwijs en zorg te kunnen realiseren. Deze overdraagbaarheid is van groot belang, omdat er alleen al binnen het REC een groot potentieel van moeilijk plaatsbare leerlingen aanwezig is.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep In het project participeren zes leerlingen van de St. Mattheusschool en vier leerlingen van School Bleyburgh die allen te omschrijven zijn als ‘moeilijk plaatsbaar’. Alle geselecteerde leerlingen zijn toelaatbaar voor het onderwijs aan ZMLK, maar hebben daarnaast een diagnose ASS, vastgesteld door een kinderpsychiater. Het gedrag dat ze vertonen levert in een groep zulke problemen op dat onderwijs in een reguliere setting onmogelijk is. Beide participerende scholen hebben de volgende drie criteria gebruikt om te bepalen welke leerlingen in aanmerking komen om deel te nemen aan dit project: 1. Co-morbiditeit: er moet sprake zijn van een co-morbiditeit, waarbij feitelijk gesproken kan worden over een tri-morbiditeit. Naast een IQ van lager dan 60 is er sprake van een autisme-spectrum stoornis en een gedragsstoornis. 2. Ervaring beroepskrachten: de ervaringen van het onderwijzend personeel in de scholen en het begeleidend personeel in de zorginstelling vormen een belangrijke selectiecriterium. Die ervaring moet uitwijzen dat de leerling periodes in het schoolprogramma kent dat het reguliere onderwijsaanbod niet voldoet. 3. Observatie: er moet sprake zijn van zodanig moeilijk verstaanbaar gedrag dat op momenten op de dag een-op-een begeleiding noodzakelijk is. De commissie van begeleiding stelt op grond van deze criteria vast of een leerling het onderwijs zou moeten volgen op basis van een onderwijszorgarrangement. Deze criteria blijken niet sluitend te zijn, juist omdat het hier gaat om leerlingen met meervoudig complexe problematiek, waarvan de verstandelijke handicap een onderdeel is, maar ook het autisme en het extreem moeilijke gedrag. Het gaat om leerlingen die in geen enkele andere situatie in staat zijn om een school te bezoeken en onderwijs te volgen. Ze zijn hiervoor volledig afhankelijk van de gecreëerde situatie.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De basis voor het project is het projectplan dat door de directies van de St. Mattheusschool en school Bleyburgh is geformuleerd. De aansturing en coördinatie van het project gebeuren in opdracht van het management van REC de Nachtegaal door de directie van de St. Mattheusschool. Alle stappen en ontwikkelingen vinden in nauw overleg plaats met de directie van school Bleyburgh. Het centrum voor consultatie en expertise is de zorgpartner die vooral kennis en kunde levert op het gebied van zorg, terwijl de ASVZ ruimte en mankracht levert. De afzonderlijke directies van de participerende scholen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en verslaglegging van het projectdeel dat op de desbetreffende school wordt uitgevoerd.
106
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
De directie van de St. Mattheusschool is ook verantwoordelijk voor de coördinatie van de verschillende overlegvormen die noodzakelijk zijn om het project uit te voeren. In de coordinatie en begeleiding van het project is sprake van verschillende niveaus en frequenties van aansturing en begeleiding:
Overleg
Deelnemers
Frequentie
coördinatieoverleg directieoverleg REC-overleg
directie St. Mattheusschool directies St. Mattheus en Bleyburgh directie St. Mattheus en REC-management directies, coördinator CCE dezelfden plus leden begeleidingscommissie directie, leerkracht, orthopedagoog CCE (St. Mattheus)
1 x per week 1 x per drie weken 1 x per twee maanden
projectgroep + begeleidingscie directie - CCE
directie - ASVZ team intern werkgroep specifieke doelgroepen (REC)
1 x per drie maanden 2 x per jaar
per leerling: voorbereidend, advies, evaluatie- en voortgangsgesprek directie, begeleider, coördinator ASVZ 1 x per twee weken (Bleyburgh) directies, leerkrachten, begeleidingsnaar noodzaak, minstens team 1 x per drie weken directies ZMLK, Mytylscholen van jan - juli: maandelijks, REC ZHZ De Nachtegaal daarna op afroep
Om voor iedereen de planning en voortgang inzichtelijk te houden is er een jaarplanning opgesteld. Voor de registratie van alles wat met het project te maken heeft ligt de verantwoordelijkheid bij de coördinerende school. De gehele informatievoorziening vindt plaats via e-mail. De projectcoördinator maakt het eindverslag en verwerkt daarin alle relevante gegevens.
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende instellingen De noodzaak om uit te zoeken óf en uit te proberen hoe er met onderwijszorg-arrangementen kan worden gewerkt is in beide deelnemende scholen al een aantal jaren aanwezig. Het draagvlak is hierdoor in beide scholen zeer groot. Het is wel van belang om de resultaten van dit project in beide scholen duidelijk en inzichtelijk te blijven presenteren. Dit project heeft tot nog toe wat invoerings- en uitvoeringsmogelijkheden betreft weinig concrete resultaten en veel onduidelijkheden opgeleverd terwijl er inhoudelijk positieve ontwikkelingen zijn die in de scholen erg nodig waren en daarom positief ontvangen zijn.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
107
7. Werkwijze en methodiek De leerlingen op zowel de Mattheusschool als school Bleyburgh zitten in een autiklas, omdat ze naast een diagnose ASS ook een indicatie van een autismeteam hebben voor onderwijs in een homogene autigroep. Zo’n autigroep bestaat uit acht leerlingen die onderwijs ontvangen van een leerkracht en een klassenassistente. Het grote probleem is dat ieder van deze leerlingen afzonderlijk meer aandacht vraagt dan in de groep mogelijk is. En dat heeft weer een negatieve invloed op het onderwijs dat gegeven kan worden. De situatie zou nog een stuk problematischer zijn als de groep twaalf leerlingen zou omvatten zoals op grond van regelgeving eigenlijk zou moeten. 7.1 Project ‘Wereldbol’ School Bleyburgh heeft met de ASVZ een onderwijszorgarrangement, genaamd Wereldbol ontwikkeld. Het onderwijs wordt verzorgd door school Bleyburgh. Dit houdt in gekwalificeerd onderwijspersoneel, methodes, planning en uitvoering van het onderwijs, terwijl de ASVZ verantwoordelijk is voor het leveren van ruimtes, faciliteiten en extra personeel. In een contract tussen school en zorginstelling is geregeld hoe verantwoordelijkheden binnen de samenwerking zijn verdeeld, wie wat levert en hoe zaken uitgevoerd worden. Zo geven de verantwoordelijke begeleiders van de geïndiceerde leerlingen aan school Bleyburgh aanwijzingen voor de algemene bejegening van de leerlingen en het aantal lesuren dat een leerling onderwijs kan volgen. Een orthopedagoog van de ASVZ helpt de algemene behandelplannen te vertalen naar onderwijshandelingsplannen. De ASVZ stelt huisvesting beschikbaar en de dagelijkse operationele leiding van deze lesplaats is in handen van de teamleider dagbesteding Merwebolder. Anderzijds wordt voor ieder kind een onderwijszorgarrangement ontwikkeld. Hiervoor wordt het model en protocol gebruikt dat in dit project wordt ontwikkeld en gehanteerd. 7.2 Zorgcomponent Activiteiten die leerkrachten en klassenassistentes ondernemen zijn pedagogisch-didactisch van aard. Alles is erop gericht om leerlingen op grond van een handelingsplan doelen te laten bereiken waardoor zij vooruitgang boeken op een van de ontwikkelingsgebieden. Door de complexiteit en het moeilijke gedrag is er extra inzet nodig om de omstandigheden zodanig aan te passen dat onderwijs volgen voor deze leerlingen mogelijk is. In de totale aanpak van deze leerlingen is dus sprake van een zorgcomponent. Die is echter meestal niet verder uitgewerkt of beschreven. Op elke school worden niet-onderwijskundige handelingen (zorg) verricht die voorwaarden scheppend zijn voor het leren. Bijvoorbeeld: de aandacht van de leerlingen richten op de lesstof of het toepassen van milde correcties. Een orthopedagoog stelt voor de leerlingen in het project een zorgplan op. Daarin wordt beschreven wat een kind nodig heeft om goed te functioneren binnen de mogelijkheden die de school kan bieden. Het geeft een gedetailleerde opsomming van de mogelijk- en onmogelijkheden van een kind in de groep, in de school en soms zelfs in de thuissituatie. Op grond van dit plan en de diagnose ASS wordt met de ouders extra persoonsgebonden budget dan wel zorg in natura aangevraagd die op school ingezet kan worden. Zorg in natura via een zorgpartner lijkt de beste optie.
108
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
7.3 Overdraagbaar model Het eenduidig differentiëren van de niet-onderwijskundige handelingen tot een geheel van observeerbare gedragingen is als een belangrijk doel van dit project beschreven. In samenwerking met het centrum voor consultatie en expertise is een model ontwikkeld dat overdraagbaar is en dat gebruikt kan worden om te beschrijven welke zorg een leerling nodig heeft en op welke manieren die zorg bij deze specifieke leerling ingezet moet worden. Dit model bevat een aantal algemene door dossieranalyse en observatie verkregen gegevens, met een conclusie waarin wordt aangegeven welke inzet van zorg noodzakelijk is. Van de leerlingen worden naast enkele algemene gegevens (zoals diagnose ziektebeeld en intelligentie) op grond van dossieranalyse en observatie gedetailleerde gegevens vermeld met betrekking tot zijn leerprestaties, zijn functioneren in de groep (hoe reageert hij op bepaalde handelingen zoals belonen en waarschuwen, hoe is zijn omgang met medeleerlingen en de leerkracht), zijn emotionele en zijn gedragsproblemen. Daarnaast bevat het een beknopt observatieverslag, bevindingen en een advies. Dat advies bestaat uit een dagschema dat aangeeft wanneer individuele begeleiding noodzakelijk is en wanneer beschikbaarheid van begeleiding al dan niet nodig is. Verder noemt het een aantal voor de leerling gewenste proactieve en reactieve handelingsonderdelen. Daarbij wordt een keuze gemaakt uit volgend overzicht: Handelingsonderdelen Omschrijving van het handelen 1. Proactief handelen 1.1 Invitatie: Het gericht en bij herhaling betrekken van een leerling bij een onderwijstaak (samen met directe begeleider) 1.2 Stimulatie: Het gericht en voortdurend aanmoedigen van de leerling te gaan participeren in een onderwijstaak (los van directe begeleider) 1.3 Activatie: Het gericht en bij herhaling aanmoedigen te blijven participeren in lopende activiteiten die samenhangen met het lesprogramma 1.4 Intensivatie: Het gericht en bij herhaling versterken en accentueren van een prikkel (vraag, taak, uitleg, etc.) opdat de leerling deze tot zich kan nemen 1.5 Explicatie: Het bieden van uitleg aan de betreffende leerling over wat er werkelijk plaatsvindt (sociale gebeurtenissen) opdat de leerling zich beter kan oriënteren en in staat wordt gesteld zich zelfstandig te handhaven. 1.6 Reductie: Het verkorten van een situatie in tijd door het tussentijds aanbieden van extra activiteiten die niet samenhangen met het lesprogramma (bijvoorbeeld in pauzes) 1.7 Toeleiding: Het extra begeleiden van een leerling met weerstand in de overgang tussen twee (onderwijs)situaties 1.8 Sociale integratie: Het ondersteunend begeleiden (coachen) van de leerling in het contact met andere leerlingen
SAMEN BETER, BETER SAMEN
109
2. Reactief handelen 2.1 Regulatie: Het sturend ingrijpen bij oplopende spanning. 2.2 Correctie: Het verbaal corrigerend ingrijpen bij voortdurend grensoverschrijdend gedrag 2.3 Controle: Het verregaand corrigerend ingrijpen bij voortdurend grensoverschrijdend gedrag waarbij de controle van de leerling wordt overgenomen 2.4 Verwijdering: De leerling uit de sociale situatie verwijderen 2.5 Relaxatie: Fysiek ingrijpen door een leerling vast te houden bij acting out gedrag met het doel schade te voorkomen en ontspanning te bewerkstelligen
Het totaal aan niet-onderwijskundige handelingen kan zo ook uitgedrukt worden in het aantal dagelijkse uren dat daarmee gemoeid is en derhalve welke zorginzet er gewenst is. Deze zorginzet wordt vervolgens in een schema gevisualiseerd.
Casus Sara Sara, die ruim 9 is, heeft een ontwikkelingsleeftijd van 3,5 jaar. Ze is autistisch, zeer moeilijk lerend en epileptisch. Haar leerprestaties beperken zich tot luisteren, spreken, omgang met visuele ondersteuning van taal en pictolezen, elementaire rekenbegrippen en klok kijken. Ze scoort daarvoor voldoende tot goed met uitzondering van inzicht in getalstructuur (zwak). Sara kan niet lezen, schrijven of rekenen. In de groep reageert ze positief op belonen, stimuleren, het geven van aanwijzingen en straffen, neutraal op waarschuwen, gebieden en verbieden. De omgang met medeleerlingen is positief (aansluiting maken, deel uitmaken van de groep, rekening houden met anderen, leiderschap) of neutraal (weerbaarheid, beïnvloedbaarheid). Ook in de omgang met de leerkracht scoort ze positief (zelf leggen contacten, openstaan voor contact, sympathiek overkomen, positief beïnvloedbaar) of neutraal (kan leerkrachtwisseling aan). Sara’s emotionele ontwikkeling laat een wisselend beeld zien. Soms heeft ze zelfinzicht, zelfvertrouwen en hanteert ze normen en waarden (scores op een schaal: niet - soms - vaak -altijd). Ze is niet bedrukt, vaak vrolijk en kan vaak vertrouwen in anderen stellen. Soms is ze wisselend van stemming en soms haalt ze fantasie en werkelijkheid door elkaar. Vaak heeft ze faalangst en raakt ze gefrustreerd. Sara vraagt negatieve aandacht door ongewenst gedrag te vertonen en hier direct de aandacht op te vestigen, naar de bekende weg te vragen en in standaardzinnen te praten. Zoals uit verschillende observaties blijkt weet ze heel goed hoe ze zich kan verzekeren van de aandacht van haar begeleiders. Door haar koppige en dwarse gedrag is les geven vaak onmogelijk. Onduidelijk is of haar gedrag een reactie is op het intellectueel niet aan kunnen van het onderwijsaanbod. Op basis van de dossieranalyses en de observaties wordt voor Sara een gedragstherapeutische benadering geadviseerd die zich richt op bekrachtigen van gewenst gedrag en afleren
110
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
van ongewenst gedrag. Dat zal moeten gebeuren met een zekere speelsheid en rekening houdend met de sociaal-emotionele ontwikkeling van Sara (peuterleeftijd). Na een tijdelijke en gerichte intensivering van de begeleiding (of behandeling) moet op termijn weer begeleiding op afstand mogelijk zijn. Het schema waarin de noodzakelijke individuele begeleiding en de beschikbaarheid van begeleiding wordt weergegeven voorziet in een totaal van 3,5 tot 4 uur per dag aan niet-onderwijskundige handelingen. Het gaat dan met name om: Proactief handelen: - Invitatie: Sara gericht en bij herhaling betrekken bij een onderwijstaak (samen met de directe begeleider). - Stimulatie: Sara gericht en voortdurend aanmoedigen om te participeren in een onderwijstaak (los van de directe begeleider). - Activatie: Sara gericht en bij herhaling aanmoedigen te blijven participeren in lopende activiteiten die samenhangen met het lesprogramma. - Toeleiding: Sara extra begeleiden in de overgang tussen twee (onderwijs)situaties. Reactief handelen: - Correctie: verbaal corrigerend ingrijpen bij voortdurend grensoverschrijdend gedrag. - Controle: verregaand corrigerend ingrijpen bij voortdurend grensoverschrijdend gedrag waarbij de controle van de leerling wordt overgenomen. - Verwijdering: Sara uit de sociale situatie verwijderen.
8. Betrekken van ouders Het is van groot belang dat ouders van alle stappen die worden genomen in de ontwikkeling van onderwijszorgarrangementen op de hoogte zijn. Een aantal activiteiten is ondernomen om ouders zo goed en volledig mogelijk te informeren: – De ouders van de leerlingen die participeren in de beide scholen zijn geïnformeerd door middel van het projectplan en brieven met informatie over de voortgang. – Er zijn twee avonden georganiseerd om ouders persoonlijk te informeren over voortgang en problemen. – Met iedere ouder is na het verschijnen van het advies een individueel gesprek gevoerd in aanwezigheid van de onderzoeker. – De leerlingen die participeren in het project worden besproken in de commissies van onderzoek, zodat het schoolmaatschappelijk werk waar nodig een rol heeft in de begeleiding.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen De manier waarop de tien leerlingen voor dit project zijn geselecteerd is beschreven in paragraaf 4. Omdat de inzet het ontwikkelen van een protocol was zijn hun specifieke individuele kenmerken, anders dan dat de leerlingen voldoen aan de selectiecriteria, voor dit project minder relevant.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
111
10. Financiën en menskracht Omdat het project werd uitgevoerd onder verantwoording van REC cluster 3 de Nachtegaal, werd er gewerkt met een door het REC en het directeurenberaad (de gezamenlijke directeuren van alle REC-scholen) goedgekeurde begroting. Er is gekozen om een gelijke en evenwichtige verdeling te maken tussen coördinerende- en ontwikkelingstaken op de verschillende niveaus. Er is ingezet op ontwikkeling door het REC-management, op het niveau van de directeuren van de verschillende REC-scholen, directieniveau en leerkrachtniveau. Er bleken geen gelden nodig voor uitvoeringstaken. Het project heeft plaatsgevonden op basis van de reguliere onderwijsvergoeding.
Begroting project REC cluster 3 ZHZ de Nachtegaal
Projectleiding Mattheusschool Ontwikkelactiviteiten Directie Mattheusschool Directie school Bleyburgh Directie Schreuderschool Leerkracht Mattheusschool Leerkracht school Bleyburgh Leerkracht Schreuderschool Ontwikkeling/beschrijving Leerkracht Mattheusschool Leerkracht school Bleyburgh Leerkracht Schreuderschool Overdrachten / overleg Directie Mattheusschool Directie REC Deelname werkgroep directies overleg zorginstellingen Niet-personele kosten Reis- en verblijfkosten kopieer/ict Afsluiting, presentatie Onvoorzien Totaal
uren
totaal in euro
320
15.360
40 32 8 50 40 10
1.920 1.536 384 1.750 1.400 350
100 80 20
3.500 2.800 700
24 24 36 30
1.152 1.152 1.728 1.440
1.000 1.500 1.250 1.018 39.940
112
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Vanuit het perspectief van het regionale onderwijsbeleid en het REC-beleid met betrekking tot de specifieke doelgroepen moet dit project worden gezien als pilot en als ontwikkelingsmodel om vast te stellen welke manier de beste is om deze risicoleerlingen in de toekomst op te gaan vangen. Wat in het projectjaar wordt ontwikkeld moet, zo is de bedoeling, in de navolgende jaren als REC-protocol toegepast worden. Vanuit het perspectief van jeugdzorgbeleid is het van belang dat er voor de inzet van het persoonsgebonden budget enige vorm van indicatie vanuit de zorg nodig is. Het is in het belang van jeugdzorg dat er een structurele oplossing komt voor thuiszitters door middel van de ontwikkeling van onderwijszorgarrangementen. Met de ASVZ-zuid-west en de Stichting Paus Johannes XXIII zijn gesprekken gevoerd over mogelijke afspraken over de inzet van zorg in natura binnen de REC-scholen. De zorginstellingen willen dit in principe wel realiseren. Echter: ze moeten volumeafspraken maken met het zorgkantoor, terwijl het bijna onmogelijk is om aan te geven welk volume er vanuit de scholen nodig is om in te zetten ten behoeve van de onderwijszorgarrangementen. Met beide zorgverleners zal deze manier van samenwerken verder onderzocht worden. Met betrekking tot de inzet van GGz-jeugdinstellingen is het project niet zo ver gevorderd dat er concrete vervolgstappen zijn genomen. In het overleg met de begeleidingscommissie is aangegeven dat het bureau jeugdzorg de aangewezen instantie is om afspraken mee te maken. De uitvoerende instellingen betreuren het dat er geen mogelijkheid wordt geboden om een vervolg aan het project te geven, omdat dit de mogelijkheid zou bieden om tot concrete resultaten te komen.
12. Resultaten van het project Het project zoals het binnen REC ZHZ de Nachtegaal is uitgevoerd heeft een aantal belangwekkende concrete resultaten opgeleverd, te weten: – Een eerste basale versie van een protocol. – Een format voor rapportage. – Een model dat zichtbaar maakt op welke momenten zorg wordt ingezet in het onderwijs. – Een schema dat de verschillende handelingsonderdelen beschrijft die gehanteerd kunnen worden bij de inzet van zorg binnen het onderwijs.
13. Nog te realiseren voorwaarden De autiklassen zoals ze op de beide participerende scholen in stand worden gehouden kosten meer formatie dan dat er van overheidswege als subsidie tegenover staat. Kinderen met een IQ < 70 kunnen alleen geïndiceerd worden als ZMLK-leerling. Na de indicatie cluster 3, schoolsoort ZMLK en de schoolplaatsing wordt in een traject van handelingsgerichte
SAMEN BETER, BETER SAMEN
113
diagnostiek vaak vastgesteld dat er sprake is van een ZMOLK-er, ASS-er of een kind met een ander bijkomend probleem. Deze, feitelijk tweede indicatie heeft een informele status. Aan de samenloop van twee of meer enkelvoudige handicaps verbinden de bestaande regelingen geen consequenties voor de formatie. Een indicatie cluster 3 meervoudig gehandicapt (MG) geldt onder andere voor kinderen met een diepe of ernstige verstandelijke beperking. Een MG-beschikking genereert onder andere meer budget voor formatie. Voor zmolk-ers, autisten met een ZML-beschikking komen geen extra middelen beschikbaar. De bekostiging ZML is van toepassing, terwijl de problematiek het gehalte heeft van een MG-beschikking vanwege de samenloop van enkelvoudige handicaps. Deze conclusie heeft wel geleid tot de vraag of er ergens opgelegd kan worden dat er een persoonsgebonden budget aangevraagd moet worden. Ofwel: kun je stellen: ‘Geen PGB, dan ook geen onderwijs op deze school?’ Vanuit de coördinatie van het project is veel moeite gedaan om structureel te overleggen met alle deelnemende partners. Het overleg met de begeleidingscommissie is door de deelnemers van het overleg als zeer zinvol en bruikbaar ervaren. Het viel op dat de begeleidingscommissie met een andere bril naar de problematiek kijkt, waardoor stagnerende voortgang soms vlot getrokken kon worden.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Door de invoering van de wet leerlinggebonden financiering (LGF) ontstaat een aantal problemen bij de indicering van leerlingen voor het onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen. Waar in het verleden de commissie van onderzoek van een school verantwoordelijk was voor de toelaatbaarheid van leerlingen is deze verantwoordelijkheid nu neergelegd bij de commissie voor indicatiestelling (CvI) van het regionaal expertisecentrum (REC). De CvI’s zijn gehouden aan de door de overheid vastgestelde indicatiecriteria. Voor het ZMLK-onderwijs is een IQ < 60 het enige criterium. Bij 59 > IQ < 70 moet er sprake zijn van bijkomende problematiek, geoperationaliseerd als een DSM IV-classificatie of gelijkwaardig. Leerlingen die een IQ < 60 hebben met daarbij een gedrags-, psychiatrisch of ander probleem worden door de CvI alleen geïndiceerd als ZMLK-leerling. Een CvI heeft ook formeel geen mogelijkheid om hier iets anders mee te doen. Een ander probleem dat geconstateerd is in dit project is het volgende. In de CvI-procedures wordt nergens aangegeven waar en op welke manier vastgesteld wordt of kan worden dat er sprake is van kinderen met een meervoudig complexe problematiek. De indicatiecriteria laten alleen indicering toe op basis van IQ. In het overleg over dit project binnen REC-verband is hiervoor een mogelijke oplossing bedacht in de vorm van het instellen van een ‘plaatsingscommissie’. Die zou minimaal moeten bestaan uit de ouderfunctionaris van het REC, een cluster 3-deskundige en een cluster 4-deskundige. Deze commissie zou in actie moeten komen nadat de CvI een indicatie heeft afgegeven, maar voordat er een schoolkeuze gemaakt is. Van leerlingen die behoren tot de specifieke doelgroepen zou de commissie moeten vaststellen of het noodzakelijke is dat ze onderwijs krijgen binnen een onderwijszorgarrangement.
114
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Het probleem blijft dat deze oplossing een informele is. In de wet is vastgelegd dat een ouder met een indicatie recht op een stoel voor het kind heeft. De ouder is nergens te verplichten om langs een extra plaatsingscommissie te gaan voor een nader advies. Een probleem waarvoor op geen enkele manier een oplossing lijkt te komen is dat leerlingen met meervoudig complexe problematiek en aantoonbare co-morbiditeit in het onderwijs opgevangen moeten worden binnen de voor alle leerlingen en scholen geldende N-norm, voor ZMLK 12. De groepsgrootte van twaalf is absoluut ondoenlijk voor deze groep. Er is door REC-besturen, schoolbesturen, directies en belangenorganisaties op allerlei manieren gepoogd om hierin verandering te bewerkstelligen, wat op geen enkele wijze is gelukt. Een knelpunt dat alles te maken heeft met dit project en de uitvoering daarvan is dat er gedurende de gehele projectperiode vanuit de zorg (ministerie van VWS) en vanuit onderwijs (ministerie van OCW) verschillende informatie gegeven wordt over de inzet van het persoonsgebonden budget in het onderwijs. Terwijl OCW stelt dat deze projecten geïnitieerd worden om onderwijszorgarrangementen mogelijk te maken, stellen de Regionale Indicatie Organen (RIO’s) die onder het beleidsterrein van VWS vallen dat het verboden is om PGB’s op school in te zetten. Contacten met allerlei in dit verband relevante organisaties leverde geen eenduidig verhaal op over wat nu wel kan en mag en wat niet. Dat maakte het voor een REC en voor de participerende scholen uitermate onduidelijk wat de vooruitzichten zijn voor de invoering en uitvoering van onderwijszorgarrangementen. Na afloop van de projectperiode is een brief van het ministerie over deze materie verschenen. Een vraag die gesteld moet worden als een ouder een leerling aanmeldt met meervoudig complexe problematiek is: ‘Geen PGB, dan ook geen onderwijs op deze school?’ Die vraag is nodig, omdat er kinderen zijn die binnen de reguliere setting van een school echt niet in staat zijn om het onderwijs te volgen. Er zijn in de procedures zoals ze nu worden gehanteerd geen mogelijkheden om een onderwijszorgarrangement op te leggen. Als ouders niet willen meewerken, moet het REC het onderwijs voor die leerling gewoon organiseren.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst Het besluit van het ministerie van OCW om de financiële ondersteuning voor dit project niet te continueren ervaren de initiatiefnemers als zeer teleurstellend. Het project heeft vooral inhoudelijk veel bijgedragen aan de ontwikkeling van onderwijszorgarrangementen en de vaststelling van nadere verbeterpunten. Voortzetting van het project achten de uitvoerende instellingen van groot belang. Op REC-niveau is afgesproken om door te gaan met de ontwikkeling van protocollen. De belangrijkste ontwikkelpunten voor de komende periode zijn: – Verder uitwerken van het protocol. – Zoeken van een vaste zorgpartner waarmee duidelijke en concrete afspraken gemaakt kunnen worden over de inzet van personeel door middel van PGB in natura. Hierover
SAMEN BETER, BETER SAMEN
115
zijn concrete gesprekken gaande. – Overleg voeren met zorgpartners over dossiervorming om af te spreken wie de diagnostische c.q. kinderpsychiatrische onderzoeken verricht in verband met indicering van de zorgcomponent.
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving De ervaringen opgedaan met dit project leiden tot de volgende aanbevelingen: – Er moet finale duidelijkheid komen over de mogelijkheden om het persoonsgebonden budget, in geld of in natura, in te zetten in het onderwijs. – Creëer in de REC-procedures een formeel beslismoment waarop duidelijk wordt dat er sprake is van een moeilijk plaatsbare leerling voor wie een onderwijszorg-arrangement nodig is om onderwijs mogelijk te maken. – Onderzoek de mogelijkheid om bij kinderen met een ingrijpende co-morbiditeit een onderwijszorgarrangement verplicht te stellen. – Pas de N-factor van 12 aan. Het ZMLK-onderwijs kan echt de toestroom van probleemleerlingen niet opvangen zonder een aanpassing van die factor. Het is aantoonbaar niet mogelijk om verantwoord onderwijs te geven in klassen van twaalf leerlingen waarin kinderen met ingrijpende meervoudige complexe problemen zitten.
116
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
117
7. Samenspel: Leren van casuïstiek Naam: Instellingen: Doelgroep: Kenmerken:
Samenspel De Brug en St. Jozef (REC-3), met zorginstelling Amarant Tilburg (Zwaar) verstandelijk gehandicapte kinderen met ernstige gedragsproblematiek Regionale samenwerking tussen het zmlk onderwijs en zorginstellingen om onderwijszorg op maat te bieden voor moeilijk plaatsbare kinderen
Kinderen met een zeer laag IQ, psychiatrische stoornissen en zeer lastig gedrag, valt hen nog wat te leren? Ja zeker, bewijzen de Brabantse instellingen ZML Midden-Brabant en Amarant. Enthousiasme, inzet en een voortvarende benadering lijken wel de vereisten te zijn om het ook voor elkaar te krijgen. Naast onderwijszorg op maat wil Samenspel komen tot een regionaal kader waardoor geen enkele moeilijk plaatsbare leerling meer buiten de boot valt. Daarvoor, zo blijkt, is nog een lange weg te gaan.
1. Aanleiding en probleemstelling Sommige leerlingen met een verstandelijke handicap zijn moeilijk plaatsbaar in het onderwijs. Door hun ernstige gedragsproblematiek zijn ze zonder extra begeleiding niet te handhaven binnen een schoolklas. Omdat de school die begeleiding niet altijd geven kan, wordt er nogal eens een negatief plaatsingsbesluit genomen. Om te voorkomen dat deze categorie leerlingen buiten spel komt te staan zijn zorginstelling Amarant en de scholen St. Jozef en De Brug voor zeer moeilijk lerende kinderen eind 2002 een samenwerkingsproject gestart onder de naam ‘Samenspel’. De twee scholen zijn samengegaan in één onderwijsorganisatie voor zeer moeilijk lerende kinderen: ZML Midden-Brabant. Via de St. Jozefschool heeft ZML Midden-Brabant van oudsher nauwe contacten met Amarant. De school is gehuisvest op het terrein van Amarant en functioneerde jarenlang als de internaatschool van Huize Piusoord, dat later in Amarant is opgegaan. Door de nauwe banden met het vroegere internaat liet de St. Jozefschool altijd al veel kinderen toe die formeel niet voldeden aan de toelatingscriteria voor regulier zmlk-onderwijs. Ook nu nog zit een behoorlijk grote groep leerlingen op de St. Jozefschool die elders in het land niet aan regulier zml-onderwijs deelneemt. Dit betreft vooral lager functionerende leerlingen en leerlingen met een autisme spectrum stoornis. Samen met Amarant en school De Brug is door de St. Jozefschool de laatste jaren (ondanks de beperkte mogelijkheden) veel ervaring met het onderwijs aan deze leerlingen opgebouwd. Regelmatig doen ouders of verzorgers uit de regio een beroep op deze specifieke expertise die echter slechts in beperkte mate beschikbaar is.
118
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Tussen ouders en onderwijs- en zorginstellingen verloopt de communicatie niet altijd optimaal. Verdriet, schuldgevoel en acceptatieproblemen van ouders worden onvoldoende onderkend en/of gerespecteerd. Sommige ouders ontwijken, anderen vluchten of reageren (verbaal) agressief. De omgeving reageert vaak alsof ‘ze zelf in het geding is’. Beter is het je te realiseren dat het werken met deze leerlingen heel wat gemakkelijker is, dan het hebben van een zoon of dochter met deze beperkingen. Scholen zijn zich inmiddels ervan bewust dat ‘afschuiven van problemen’ ten koste van leerlingen gaat. Ze zijn echter nog niet zover dat ze de intenties meer te doen praktisch waar kunnen maken. Ook de regelgeving en de financiering beloont scholen die hun nek uitsteken niet. En er ontstaat meer en meer een kloof tussen de werelden van de uitvoerders enerzijds en hun regelgevers, adviseurs en controleurs anderzijds. Het is de bedoeling dat ZML Midden-Brabant in de toekomst door verbrede toelating meer faciliteiten verwerft. De St. Jozefschool is in zekere zin een WEC-school avant la lettre: ze biedt, wanneer dat maar enigszins kan, onderwijs aan wie erom vraagt (WEC = Wet op de Expertise Centra). ZML Midden-Brabant en Amarant hebben op directieniveau de intentie uitgesproken samen te doen wat in het belang van de leerlingen/cliënten samen beter kan. Concreet betekent dit dat de contacten rondom individuele, moeilijk te handhaven of te plaatsen leerlingen worden voortgezet en uitgebouwd. Vanuit Amarant speelt de ‘circuitmanager voor moeilijk plaatsbare leerlingen’ daarin een belangrijke rol: hij voert het overleg met de directie van ZML Midden-Brabant. Per individuele leerling, waarvoor beide instellingen zich verantwoordelijk voelen, wordt gezocht naar een oplossing op maat. Samenspel is begonnen met zeven kinderen en de ervaringen die in de samenwerking rondom hen worden opgedaan worden gebruikt om een samenhangende, regionale aanpak te ontwikkelen voor alle moeilijk plaatsbare leerlingen in de regio. Voor zo’n regionale samenwerking is, zo leert de praktijk, afstemming nodig op meerdere niveaus: binnen de school en zorginstelling waar de betrokken leerling verblijft, tussen scholen onderling, tussen scholen en zorginstellingen, en tussen scholen, ouders, zorginstellingen en de verantwoordelijken voor de randvoorwaarden (zoals indicatiecommissies, inspectie leerplicht, Regionale Meld- en Coördinatiepunten, consulententeams, lokale, provinciale en landelijke overheden).
2. Deelnemende instellingen Allereerst gaat het om: 1. De Brug, Tilburg: een cluster 3 - school voor zeer moeilijk lerende kinderen met beperkte expertise met betrekking tot stoornissen uit het autismespectrum en gedragsproblematiek. 2. St. Jozef, Tilburg, een zelfde type cluster 3 - school, vanouds een internaatsschool bekend met lager functionerende leerlingen en ruime expertise met betrekking tot stoornissen uit het autismespectrum. 3. Amarant, Tilburg, een instelling voor dienstverlening aan verstandelijk gehandicapten.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
119
Andere scholen en instellingen zijn in de loop van het project bij het initiatief betrokken geraakt. Het gaat om cluster 3 en cluster 4 scholen (Mytylschool, De Pannehoeve, De Burcht , alle drie in Tilburg, De Hondsberg Oisterwijk, Michaëlschool Boxtel) orthopedagogische behandelcentra (Saltho Boxtel en OCB Breda), zorginstellingen als de GGz en de SPD in Tilburg, Prisma Waalwijk en onderwijsinstellingen als SOM (schoolbegeleiding), samenwerkingsverband voortgezet onderwijs en Praktijkschool De Poort, alle in Tilburg.
3. Doelstellingen van het project Het project heeft verschillende doelstellingen: specifiek voor de drie deelnemende instellingen en meer algemeen voor de regio. De twee deelnemende scholen en Amarant willen de ervaringen die opgedaan worden met in totaal zeven moeilijk plaatsbare leerlingen analyseren en systematiseren om tot afspraken te komen hoe in de toekomst omgegaan wordt met vergelijkbare kinderen. In de beschrijving van de casuïstiek zal daarvoor de nadruk liggen op leerlingkenmerken, de probleemsituatie (wat maakt deze leerlingen moeilijk plaatsbaar?), communicatie (wie is in welk stadium in overleg met wie?), beslisprotocollen en de individuele onderwijszorgarrangementen (handelingsplannen). De casuïstiek moet uiteindelijk de volgende concrete ‘producten’ opleveren: – gedifferentieerde doelgroepbeschrijvingen; – gedifferentieerde onderwijs/zorgdoelen; – criteria en uitgangspunten voor onderwijszorgarrangementen; – modellen voor handelingsplannen voor zulke arrangementen; – inventarisatie van good practices. – uitwerking van deskundigheidsbevordering en scholing voor betrokken medewerkers van de school en de zorginstelling. Het is de bedoeling de ervaringen die de twee scholen en Amarant opdoen beschikbaar te maken voor andere scholen, zorginstellingen en andere betrokkenen in de regio die met vergelijkbare problemen te maken hebben. Uiteindelijk doel is te komen tot een samenhangend regionaal kader om problemen met moeilijk plaatsbare leerlingen op te lossen en hen een passend aanbod van zorg en onderwijs aan te bieden. Speciale aandacht zal er moeten zijn voor ‘zorgmijdende’ ouders. Ontwikkeling van een regionale aanpak zal gepaard moeten gaan met een professionaliseringsplan dat ontwikkeld wordt in overleg met de regionale (onderwijs)begeleidingsdiensten en relevante opleidingsinstituten.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep Samenspel richt zich op leerlingen met gecombineerde problematiek van (licht) verstandelijke handicap, sociaal-emotionele problematiek en onhanteerbaar gedrag die gelden als moeilijk in het onderwijs plaatsbare leerlingen.
120
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De sturing van het project is de verantwoordelijkheid van het bestuur van ZML Midden-Brabant en de Raad van Bestuur van Amarant. Zij verlenen formeel toestemming en stellen de beleidsconsequenties vast. Bij uitbreiding naar regionaal niveau vindt besluitvorming plaats binnen de besturen van het Regionaal Expertise Centrum, het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs en van de zorginstellingen. Dezelfde verdeling voor het specifieke en het breder regionale project bestaat voor de projectgroep waarin het management van de betrokken instellingen zitting heeft. Manager van het project is de circuitmanager van Amarant die wordt bijgestaan door het hoofd van het kinderdagcentrum en de (adjunct-)directeur(en) van de school. De inhoudelijke coördinatie wordt verzorgd door de coördinator van het ‘auticluster’ van de school, ondersteund door de gedragswetenschappers van het kinderdagcentrum en de school. De projectgroepen hebben ook als taak te zorgen voor terugkoppeling van besluiten, discussies en ervaringen naar de overheden, algemene beleidsorganisaties en het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg. De concrete uitvoering van Samenspel is in handen van een werkgroep waarin zitting hebben de direct betrokken medewerkers (groepsleiders en leerkrachten), de coördinator en de manager. De werkgroep heeft tot taak de onderwijszorgarrangementen te ontwikkelen, uit te voeren, te evalueren en bij te stellen. Op regionaal niveau gaat het om drie werkgroepen: de werkgroep moeilijk plaatsbare leerlingen (REC en Amarant / KDC), de werkgroep vervolg Overstroom (cluster 3 en Praktijkschool) en de werkgroep Stimulans (cluster 4 ZMOK).
6. Inbedding en draagvlak bij de samenwerkende instellingen ZML Midden-Brabant en Amarant hebben de intentie uitgesproken om gezamenlijk knelpunten met betrekking tot moeilijk plaatsbare leerlingen op te lossen. Dat er tussen intentie en praktijk nog wel eens fricties kunnen bestaan, laat zich het duidelijkst gelden in de uitvoering. Daar blijken hoe verschillen in cultuur, taal, verwachtingen, interne organisatie, faciliteiten en (rechts)posities frustrerend kunnen werken. Zeker als het gaat om al druk bezette en zwaar belaste medewerkers. Die produceerden een waslijst aan problemen en nog te regelen zaken. Samenvattend komt het er op neer voor integratie van zorg en onderwijs nodig is: – dat er over en weer kennis bestaat van elkaars werkterrein; – dat er een goed werkende overlegstructuur bestaat; – dat er duidelijke afspraken bestaan over de doelgroep; – dat er sprake is van een ruimtelijke eenheid. Voor de regionale samenwerking geldt eveneens dat intenties makkelijk verder gaan dan in de praktijk gebeurt. Het grote aantal betrokken instellingen, de drukke agenda’s van de vertegenwoordigers en de voorlopige status van het project maken dat daadkracht en slagvaardigheid nog te wensen overlaten. Besluitvorming wordt verdaagd of uitgesteld omdat veel instellingen niet de ‘beslissers’ maar ‘verkenners’ afvaardigen naar het overleg.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
121
7. Werkwijze en methodiek 7.1 Individuele leerlingen Samenspel is geen uitgewerkte methodiek voor één specifieke categorie kinderen, maar valt eerder te karakteriseren als een procedure om tot gecombineerde inzet van zorg en onderwijs te komen voor leerlingen waar een of beide instellingen problemen mee hebben. Concreet betekent dat dat er op coördinatie- of managementniveau (projectgroep) contact plaats heeft zodra er problemen zijn met een leerling die te maken hebben met de inzet en afstemming van zorg en onderwijs. De projectgroep roept vervolgens een overleg bijeen met de ouders en de bij het kind berokken medewerkers van beide instellingen. Daarin is gelegenheid om stoom af te blazen, het probleem te verkennen en te formuleren en afspraken te maken over het dag- en/of weekprogramma van het kind met een gecombineerde inzet van zorg en onderwijs. Streven is om niet te wachten tot zich problemen voordoen maar daarop te anticiperen. Concreet zijn ZML Midden-Brabant en Amarant begonnen met zeven kinderen: drie oudere leerlingen (11, 16 en 17 jaar) en vier kinderen (10 tot 12 jaar oud) uit het kinderdagcentrum, allen met een stoornis uit het autistisch spectrum en gedragsproblemen. In overleg met het consulenteam is bekeken of er voor deze leerlingen een onderwijszorgarrangement ontwikkeld kan worden en hoe dat er dan uit moet gaan zien.
Casus David David is een 11-jarige jongen met een autistische, pervasieve ontwikkelingsstoornis. Hij heeft leerproblemen, is motorisch zwak, heeft veel behoefte aan structuur en moet begeleid worden in een groep van maximaal vier kinderen. David wordt aangemeld voor de St. Jozefschool. Einde schooljaar 2001-2002 geeft de Commissie van Onderzoek van deze school de indicatie af dat hij niet toelaatbaar is. Voornaamste contra-indicatie voor toelating betreft de door P.I.-school De Hondsberg noodzakelijk geachte begeleidingsbehoefte (een op drie) en het daaruit afgeleide advies David te plaatsen in de dagopvang. De school kan zo’n intensieve begeleiding niet geven. Davids ouder tekenen bij het bestuur van de Stichting Speciaal Onderwijs Tilburg bezwaar aan tegen deze beslissing. Dat verklaart dit bezwaar echter ongegrond. In goed overleg tussen bestuur, ouders, zorginstelling en school wordt vervolgens wél afgesproken te onderzoeken of er in het daarop volgende schooljaar een aangepast onderwijszorgarrangement voor David te realiseren valt. Begin schooljaar 2002-2003 komen de school, de zorginstelling en Davids ouders weer bijeen. Het onderwijsaanbod van één van de autisme groepen binnen de St. Jozefschool lijkt voor David het meest geschikt, ook vanwege de specifieke deskundigheid van de groepsleraar. Besloten wordt dat David eerst voor twee dagdelen per week een (niet-vergoede) observatieplaatsing krijgt. De zorginstelling is bereid ‘ter ondersteuning’ voor elk dagdeel dat David onderwijs ontvangt zorgassistentie vanuit de dagopvang in te zetten. Omdat David onder de hoede komt van de groepsleraar wordt de assistentie ingezet voor een andere leerling van dezelfde groep. Door de gerichte benadering gaat David snel vooruit en kan hij goed meedoen in de klas.
122
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Na enkele maanden is het beeld van David duidelijk. Gezien zijn leeftijd en functioneren wordt hij overgeplaatst naar een andere groep en in maart 2003 volgt David gedurende 2,5 dag onderwijs (nog steeds als ‘gast’). Dat is een zeer positieve ontwikkeling, want destijds was de indicatie voor De Hondsberg dat begeleiding in een groep van een op drie à vier noodzakelijk was. Nu draait David mee in een vrijwel reguliere ZML-groep. Na de overplaatsing in een andere groep is ten behoeve van David geen extra zorg ingezet, wat vooral te maken had met afstemmingsproblemen die de desbetreffende leerkracht had of vreesde met de zorginstelling. Deze zijn opgelost. Met ingang van het schooljaar 2003-2004 is David ingeschreven op de school en volgt hij fulltime onderwijs. Ouders, bestuur, school en zorginstelling ervaren achteraf de formele beslissing om David niet toe te laten als een zwaktebod. Door het ‘alles-of-niets denken’ dat eraan ten grondslag ligt los te laten en te vervangen door een oplossingsgerichte benadering ontstaat perspectief voor kinderen als David. Omdat alle betrokkenen vervolgens genoegen nemen met ‘we doen wat kan’ en bereid zijn compromissen te sluiten, ontstaat een haalbaar onderwijszorgarrangement. Dankzij de gerealiseerde samenwerking tussen school en zorg is inmiddels duidelijk dat David - onder aangepaste condities ‘leerbaar’ is. In deze casus was sprake van een (extra) inzet van ruim 800 uur: overleg op managementniveau 6 uur, op uitvoeringsniveau 12 uur, rapportages 8 uur, uitvoering onderwijsarrangement 180 uur, zorginzet 600 uur (niet-schoolgaande dagdelen en inzet zorg in de school).
7.2 Regionaal kader Betekenis krijgt de casuïstiek door de modelmatige aspecten van de samenwerking eruit te lichten en overdraagbaar te maken. Op dit moment zijn de belangrijkste overdraagbare elementen: – Het samenwerken vanuit een gemeenschappelijke intentie. – Het per individueel geval ontwikkelen van een communicatienetwerk op meerdere niveaus (dat oplost én beleid maakt) – Maak voor één persoon één plan, maar handhaaf wel de specifieke invalshoeken van de samenwerkingspartners: de gerichtheid van zorg op persoonlijke ontwikkeling; sociaal emotioneel welbevinden en handelingsafspraken in de woonsituatie en die van onderwijs op de ZML- kerndoelen waarin naast persoonlijke ontwikkelingsaspecten vooral aandacht uitgaat naar leergebieden. – De wenselijkheid om het casemanagement onder regie van de school te brengen. Dat ligt voor de hand omdat het uitgangspunt is de jongere door betere afstemming met de zorg op school te handhaven. – De wenselijkheid van flexibele bekostiging en regelgeving op maat. – Het belang van goede praktische regelingen met betrekking tot communicatie, overleg, informatie-uitwisseling, opvang onder schooltijd, huisvesting en dergelijke. Sinds schooljaar 2001-2002 bespreken ZMLK, Mytyl, Pedologisch Instituut en KDC (Amarant) drie keer per jaar in oriënterende zin de moeilijk plaatsbare leerlingen op het grensvlak van elkaars scholen en kinderdagopvang met de bedoeling in alle gevallen de
SAMEN BETER, BETER SAMEN
123
ouders of verzorgers een concrete oplossing voor plaatsing te bieden. Inmiddels is gebleken, dat in concrete situaties ook de andere REC-scholen betrokken kunnen zijn. Daarom wordt het overleg verbreed en neemt ook de secretaris van de Commissie van Indicatiestelling van het REC deel aan dit overleg. Tevens is verbreding van dit overleg naar de KDC’s van de overige zorginstellingen in de regio Midden-Brabant gewenst. Het regionale samenwerkingsmodel is in Midden-Brabant op allerlei fronten in ontwikkeling. Het Steunpunt Epilepsie en Autisme is nagenoeg een feit. De crisisopvang en instroom van lager functionerende leerlingen is inhoudelijk voorbereid. Naar aanleiding van een concreet ‘plaatsingsoverleg’ heeft een beleidsmatig vervolgoverleg plaats gevonden met de betrokken REC-scholen en Amarant. Enkele conclusies uit dat overleg: – Zorg en onderwijs moeten elkaar vinden. – Ook buiten de regio zit voor het REC relevante expertise; – Gemeente, provincie én rijk zijn relevante gesprekspartners. – De afstemming binnen en tussen instellingen/scholen kan op alle fronten beter. – Dit overleg verdient voortgang en een meer modelmatige aanpak (naar inhoud en organisatie).
8. Betrekken van ouders Met de ouders van de drie schoolgaande autisten is voortdurend intensief overleg gevoerd. De ouders en kinderen van de oorspronkelijke kdc-groep zijn allen allochtoon, wat het contact in eerste instantie bemoeilijkte. Aan het eind van het schooljaar 2002-2003 is met betrokken ouders en medewerkers uitvoerig gesproken over het project. Inhoudelijk hebben zijn inmiddels inzicht in het project. Het is ons niet gelukt hen de organisatie goed uit te leggen (wekpunt).
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen De jongeren uit de eerste zeven casussen vallen als volgt te karakteriseren: (zeer) laag IQ , ernstige psychiatrische stoornissen (onder andere PDD NOS, autismespectrum, psychose), stemmingswisselingen, zwakke motoriek, ernstig problematisch gedrag. Het zijn kinderen van wie buitenstaanders zich afvragen ‘hoe kun je die nog wat leren?’ Met veel structuur, intensieve en deskundige begeleiding en kleine taken blijkt echter bij deze kinderen nog heel wat te bereiken. De huidige kinderdagcentrum-groep bestaat uit kinderen met een laag tot zeer laag IQ met veelal stoornissen uit het autistisch spectrum. Drie kinderen zijn tussen de 5 en 7 jaar en negen zijn 10 jaar of ouder. De verhouding jongens : meisjes = 2 : 3. Negen kinderen hebben een school-indicatie, naar schatting voor een onderwijsdeelname tussen 30 en 80 procent. Onderwijs aan deze kinderen betekent het aanleren van (zeer) eenvoudige taken
124
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
en handelingen, in het begin meestal met een (letterlijk) helpende hand van de begeleider. Het leren wordt aangeboden in meerdere (zeer) korte sessies per dag (enkele minuten per keer).
10. Financiën en menskracht In schema ziet de inzet van menskracht en middelen er als volgt uit:
Posten
Begroot in euro
Besteed in euro
Projectleiding
30 dagen
15.000
50 dagen
25.000
Ontwikkelactiviteiten
30 dagen
15.000
30 dagen
15.000
Uitvoering
40 dagen
10.000
40 dagen
10.000
Overdracht (intern en extern)
5.000
5.000
Accommodatie /Reis- en verblijf Repro
5.000
2.000
50.000
57.000
Totaal
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Hierboven is al beschreven dat het creëren van een regionaal draagvlak en regionale samenwerking hoofddoelen van Samenspel vormen. Vanuit het inmiddels gestarte periodieke plaatsingsoverleg wordt ook een verbinding gemaakt met andere overlegkaders in de regio met betrekking tot ‘moeilijk plaatsbare leerlingen’. Om de (eerste) resultaten van Samenspel aan anderen over te dragen zal er een regionale werkconferentie georganiseerd. Ook andere samenwerkingsprojecten kunnen zich daar presenteren. Bedoeling is met andere instellingen en de overheden tot samenhangende, niet vrijblijvende afspraken te komen.
12. Resultaten van het project Het project Samenspel is gestart met drie oudere autisten in school en vier oudere (> 10 jaar) autisten in het kinderdagcentrum. Voor de eerstgenoemden geldt dat hun situatie op school is gestabiliseerd. Twee van hen gaan weer voltijds naar school, de derde is elders geplaatst.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
125
De oorspronkelijke kdc-groep van vier leerlingen is na de zomer van 2003 van samenstelling veranderd: één leerling van de oorspronkelijke doelgroep is er uit (te weinig perspectief), voor één andere is dat nog twijfelachtig en later stapten er vier en daarna nog eens vijf nieuwe leerlingen in. Er zijn dus nu twaalf kdc-kinderen voor wie de overstap naar school mogelijk lijkt op voorwaarde dat huisvesting en begeleiding voor handen zijn. Het blijkt dat de verdeling van leerlingen over kdc en school relatief willekeurig is gedaan. De doelgroepleerlingen zijn allen in meer of mindere mate leerbaar. Hun equivalent zit al in het onderwijs. Samenspel heeft geresulteerd in: – Gedifferentieerde (sub)doelgroepbeschrijvingen. – Gedifferentieerde onderwijs/zorgdoelen. Voor de kdc-doelgroep lijkt het instapniveau generaliseerbaar. – Criteria voor onderwijszorgarrangementen, zoals goede contacten, gezamenlijke intenties, uitbouwen van relatie en communicatie, respect voor en het gebruikmaken van elkaars invalshoeken, afstemming op pedagogisch en didactisch gebied. – Modellen voor (het opstellen van) geïntegreerde onderwijs-zorg handelingsplannen – Inventarisatie good practices: Samenspel en collega-projecten kenmerken zich op meerdere niveaus als good practices. – Uitwerking van de noodzakelijke deskundigheidsbevordering en scholing van het onderwijspersoneel. Op regionaal niveau is geïnventariseerd om welke categorieën kinderen het gaat en welke instellingen bij iedere categorie betrokken zijn. De regionale samenwerking is in ontwikkeling, maar vereist nog nadere uitwerking (zie hieronder). 13. Nog te realiseren voorwaarden Het regionaal samenhangend kader met betrekking tot moeilijk plaatsbare kinderen heeft nog geen definitieve vorm gekregen. Stappen die nog genomen moeten worden, zijn de volgende: 1. Nadere definiëring van de doelgroepleerlingen in relevante subgroepen (niveaus van cognitieve ontwikkeling, aard van de (gedrags)problematiek en overige relevante kenmerken). 2. Het matchen van de subgroepen aan verantwoordelijke scholen en zorginstellingen in de regio. 3. Het ontwikkelen van communicatiewijzers per subgroep, die duidelijk maken wie uit onderwijs en zorg bij de bespreking en oplossing van welke probleemsituatie betrokken is c.q. daarvoor (beleidsmatig en operationeel) verantwoordelijk is. 4. Het ontwikkelen van beslismodellen (stappenplan met criteria) voor het opstellen van één onderwijszorgplan. 5. Het nader omschrijven van de mogelijkheden en grenzen van de reguliere onderwijsen zorgvoorzieningen als het gaat om de doelgroepleerlingen. 6. Het inventariseren van gespecialiseerde expertise in de eigen regio en daarbuiten waarop een beroep kan worden gedaan, wanneer de reguliere onderwijs- en zorgvoorzieningen niet toereikend zijn.
126
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Een regionaal kader kan niet totstandkomen zonder een centrale rol van de lokale en provinciale overheid. Daarover zullen de initiatiefnemers in overleg treden met de gemeente Tilburg en de provincie Noord-Brabant. Verder is het essentieel dat er sprake is van een goede regionale samenwerking zowel binnen als tussen onderwijs en zorg. Een gecombineerd Regionaal Expertise Centrum voor de clusters drie en vier en nauwere relaties met de samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School en Voortgezet Onderwijs zijn voorbeelden daarvan.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Een belangrijk knelpunt vormen financiering, organisatie en regie. Het huidige project maakt duidelijk dat onderwijszorgarrangementen het best te realiseren zijn vanuit één onderwijszorgbudget in één onderwijszorggebouw met onderwijszorgmedewerkers . Voor die vergaande integratie bestaan nog vele (financiële) barrières. Zo wordt de extra onderwijszwaarte van moeilijk plaatsbare leerlingen in het reguliere zmlk-onderwijs momenteel niet door onderwijs maar door zorg betaald. Naast de zorg krijgt ook het onderwijs steeds meer te maken met persoonlijke budgettering. Voor de bedrijfsvoering van scholen betekent dat een grote verandering. Naast de basisbekostiging komt er immers een bekostiging op maat wanneer leerlingen onder de daarvoor geldende criteria vallen. Andere knelpunten die we hier slechts aanstippen zijn: de regelgeving met betrekking tot huisvesting, de al genoemde verschillen en de schotten tussen zorg- en onderwijsbudget (VWS en OCW), een tekort aan investeringen (nieuw beleid moet met reguliere menskracht worden ontwikkeld), gebrek aan centrale regionale regievoering, gebrek aan afstemming in de onderwijswetgeving (de wetten WPO, WEC, WVO), onderschatting van de voorwaarden die gerealiseerd moeten worden om de samenwerking tussen twee organisaties (wat inhoud, structuur, en cultuur betreft) te laten welslagen.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst Naast de al eerder genoemde punten (Samenspel is immers vooral een ontwikkelproject) noemen we: – Creëren van vergelijkbare trajecten voor andere ‘moeilijk plaatsbare leerlingen’. Die zitten namelijk niet allemaal bij Amarant of in zorginstellingen. Ze wonen ook thuis, al of niet ondersteund door professionals van SPD/MEE of anderen. Zéker voor deze groep ouders en leerlingen zijn vergelijkbare trajecten nodig waarbij school met ouders/verzorgers en eventuele ondersteuners nagaat op welke wijze onderwijs(thuis?)arrangementen kunnen worden opgezet. Extra aandacht verdient de groep van de zogenaamde ‘zorg(ver)mijders’ voor wie school vaak de enige toegangsdeur is tot aanvullende budgettering. – Aansluiten bij de Brede School Ontwikkeling.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
127
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving Enkele uiteenlopende aanbevelingen naar aanleiding van Samenspel: – Geef de moeilijk plaatsbare leerling ook binnen REC’s en Samenwerkingsverbanden een persoonlijke rugzak die voldoende zorg- en onderwijsformatie garandeert. Mogelijk kan daarvoor een onderwijsconsulententeam fungeren. – Decentraliseer de huisvesting naar het bevoegde gezag. – Informatievoorziening: wees eerlijk over de paradox tussen missie en wet- en regelgeving. – Scholing blijft permanent nodig. – Integratie van het beleid van VWS en OCW voor onderwijszorg (en jeugdbeleid). – Laat de rijksoverheid ondubbelzinnig formuleren wat er gerealiseerd moet worden en de zich daarmee engagerende regio’s belonen met extra menskracht en middelen om die omslag te maken.
128
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
129
8. Het Traject: Daghulpprogramma niet-schoolgaande jeugd Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
Het Traject Korczakschool (REC-4) te Middelburg en Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland jeugdigen tussen de 14 en 18 jaar met complexe (meervoudige) problematiek daghulpprogramma voor niet-schoolgaande jeugd
Kenmerkend voor de aanpak binnen Het Traject is de integratie van een onderwijsaanbod en een zorgaanbod vanuit de jeugdhulpverlening. Via een intensieve begeleiding wordt dit aanbod integraal gerealiseerd. De behoefte aan een aanbod zoals Het Traject dit biedt is voortgekomen uit de praktijk, namelijk het ontbreken van opvangmogelijkheden voor de beoogde deelnemers. Het Traject ziet in de combinatie van onderwijs en zorg de mogelijkheid om de school als vindplaats te laten functioneren voor risicodeelnemers waarbij jeugdzorg zo dicht mogelijk bij de reguliere leefwereld van de deelnemer wordt aangeboden. Het Traject probeert hiermee, naast onderwijsuitval, uithuisplaatsing of jeugdcriminaliteit te voorkomen.
1. Aanleiding en probleemstelling Het initiatief om te komen tot een daghulpprogramma niet-schoolgaande jeugd, in de vorm waarin het via Het Traject is vormgegeven, is afkomstig van de Provincie Zeeland. De Provincie heeft de Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland (AZZ) verzocht om een dergelijke voorziening op te zetten. AZZ heeft in de Korczakschool een partner gevonden. Het voordeel van deze samenwerking is gelegen in het feit dat het mes aan twee kanten snijdt: de jongeren worden ingeschreven op de Korczakschool, waarmee aan de leerplichtwet wordt voldaan en door het aanbod via een onderwijsprogramma wordt ook aan de inhoudelijke kant tegemoet gekomen. Dit betekent dat voor de medewerkers van Het Traject een dubbele opdracht is gegeven. Het bieden van een geïntegreerd onderwijs – hulpverleningsaanbod en daarbij het ontwikkelen van deze nieuwe vorm van opvang, waarbij de werkwijze dient te worden vastgelegd en ingepast in bestaande wet- en regelgeving. Voor de onderbouwing van de in de praktijk ontwikkelde aanpak wordt het kader geraadpleegd van competentievergroting, een methodiek vanuit de jeugdzorg. Het team van Het Traject zal vanuit een visie een keuze
130
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
moeten maken uit modellen en theorieën die getoetst worden en waarbij een overbrugging gemaakt wordt naar de dagelijkse onderwijspraktijk. 2. Deelnemende instellingen Partijen die in dit project samenwerken zijn: – De Korczakschool, samenwerkingsschool voor Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen. – Stichting Agogische Zorgcentra Zeeland (AZZ).
3. Doelstelling van het project De deelnemers middels een onderwijs-zorgarrangement voor te bereiden op een vorm van onderwijs, welke hun de mogelijkheid biedt zichzelf staande te houden in de maatschappij. De ontwikkelingstaken in het kader van de doelstellingen zijn gericht op: 1. Het leiden naar een grotere zelfredzaamheid om zich bij het onderwijs en (later) in de maatschappij zo zelfstandig en sociaal vaardig mogelijk te kunnen bewegen. Hierbij wordt rekening gehouden met de individuele mogelijkheden van elke deelnemer. 2. Het bereiken van het maximaal haalbare leerstof niveau van elke individuele deelnemer, zodat de leerachterstand zo gering mogelijk gehouden wordt en een goede doorstroming naar passend onderwijs mogelijk wordt 3. De deelnemers voor te bereiden om via een scholings- en werk/stagetraject een oriëntatie te geven op verdere scholing in het licht van toekomstige beroepskeuze en/of werk. 4. Een goede afstemming tussen school, gezin en jeugdhulpverlening om de context waarin de deelnemers uit deze doelgroep zich ontwikkelen, voor hen zo overzichtelijk en (be)grijpbaar en hierdoor zo veilig mogelijk te maken. Dit zou mogelijke uithuisplaatsing en jeugdcriminaliteit moeten voorkomen.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep De toelatingscriteria zoals Het Traject deze geformuleerd heeft, zijn: – Leerplichtige leeftijd. – Leeftijd vanaf 14 jaar. – (Minimaal) verstandelijk gemiddelde capaciteiten. – Een ontwikkelingsachterstand, blijkend uit een leerachterstand van minimaal drie of meer jaar op alle schoolvakken. – Sociaal emotionele problemen, zich uitend in gedragsproblemen, vaak als gevolg van gebrek aan sociale vaardigheden, door onvoldoende inzicht in sociale situaties. De gedragsproblemen manifesteren zich thuis, op school, als in de vrije tijd en wijzen in de richting van een gedragsstoornis, zoals omschreven in de DSM-IV en passend binnen de criteria voor toelating binnen een cluster 4 school. – Er is / er komt een behandelrelatie in de jeugdhulpverlening. – Er kan geen sprake zijn van ernstige verslavings- en/of psychiatrische problematiek.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
131
– Er is behoefte aan een niet schools georganiseerd onderwijsaanbod. In de praktijk blijkt dat de gezinnen waaruit de jongeren komen vaak de hulpmijdende in plaats van hulpzoekende gezinnen zijn. De interferentie tussen de diverse probleemgebieden maakt dat er sprake is van deelnemers met complexe problematiek met een diversiteit aan hulpvragen. De doelgroep wordt gekenmerkt door gedragsproblemen op basis van emotionele, gedrags- of ontwikkelingsstoornissen. Het gedrag is over het algemeen op zichzelf georiënteerd doordat de wereld door complexe problemen voor deze deelnemers moeilijk inzichtelijk is en daardoor meer een bedreiging in plaats van een uitdaging vormt. Of dat door psychische stoornis of ontwikkelingspsychopathologie komt, deze problemen worden vaak gecombineerd met lacunaire gewetensfuncties. De deelnemers die Het Traject bezoeken kenmerken zich doorgaans door een laag zelfbeeld en weinig geloof in eigen kunnen. De schoolcarrière is afgebroken en gekleurd door veel conflictueuze situaties.
5. Verdeling taken en verantwoordelijkheden De aansturing geschiedt door een stuurgroep, de projectleider en werkgroepen. Dit model is in ontwikkeling. De stuurgroep verzorgt de aansturing. In de stuurgroep hebben zitting, de directies van de Korczakschool en de Stichting AZZ. Er is een samenwerkingsconvenant in ontwikkeling om de samenwerking te regelen. De projectleider verzorgt het dagelijks management. De projectleider is adjunct-directeur van de Korczakschool en heeft het mandaat van de stichting AZZ. De projectleider is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken, initieert nieuwe ontwikkelingen en de kwaliteitsontwikkeling. Hij legt direct verantwoording af aan beide directies. Ook voert hij overleg met de samenwerkende instanties, onderwijsinspectie en de provincie. De werkgroepen verzorgen de ontwikkeling, uitvoering en rapportage van het Traject. Hierin zitten: – Leerkracht werkzaam op het Traject – Extern adviseur (RMD advies) – Orthopedagoog (AZZ) Het uitvoerend team van Het Traject (leerkrachten, technisch assistenten en trajectmedewerkers) verzorgen de begeleiding van de jongeren de terugkoppeling naar de overige kaders. Op ad hoc basis zijn betrokken – Stichting Jeugdzorg – Bureau Jeugdzorg (casemanagement) – RMC’s
132
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
De communicatie is geregeld door georganiseerd overleg binnen en tussen de drie genoemde groepen. De communicatie/management structuur is in ontwikkeling.
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende organisaties De ontwikkeling van Het Traject past in de reeds bestaande samenwerking tussen de Korczakschool, Stichting AZZ en de Provincie. De Korczakschool en de stichting AZZ werken al samen als instellingen in het REC-4 verband en kennen al samenwerkingsvormen. De Orthopedagoog die de toelating verzorgt die deels is ingebed in de toelatingsprocedure voor het REC-4 onderwijs, is afkomstig van de stichting AZZ. In dit kader zijn meerdere initiatieven rond de combinatie onderwijs en zorg (jeugdhulpverlening) in ontwikkeling (zie toekomstige ontwikkelingen). Gezamenlijk zoekt men naar mogelijkheden in de diverse wettelijke en financiële kaders om van Het Traject een zelfstandige, erkende voorziening te maken. Vooruitlopend hierop is de samenwerking nu ingebed in beide organisaties, dat beide stichtingen participeren en budget beschikbaar stellen. Beide stichtingen leveren ook een personele en materiele bijdrage. Er is één leidinggevende die integraal verantwoordelijk is en verantwoording aflegt aan de directies van beide stichtingen. De management- en de communicatiestructuur, die in ontwikkeling is, zal in de voorwaarden voor draagvlakontwikkeling en inbedding moeten voorzien. De Projectleider voert overleg met de Provincie Zeeland.
7. Werkwijze en methodiek De te bereiken doelen binnen het onderwijsprogramma zijn voor elke deelnemer anders, vandaar dat er gewerkt wordt aan individuele subdoelen. Als leidraad voor de inrichting van de individuele programma’s geldt het volgende: 1. Onderwijs als middel om onderwijs als doel te realiseren. 2. Onderwijs als vindplaats en middel om de noodzakelijke geïndiceerde- en tweede lijns hulpverlening te starten en af te stemmen (te integreren) met de onderwijsdoelstellingen. 3. Het realiseren van de uitstroomdoelstellingen door geïntegreerd onderwijs-zorgaanbod. 4. Het relateren van de onderwijsinhoud aan de fasen van het programma. 5. Het proberen te verkleinen van een leerachterstand en het op gang brengen, afstemmen en continueren van hulpverlening. De voorbereiding van het individuele programma begint met de: 7.1. Voorbereiding / instroom Fase 1 – De assessmentfase. Het onderwijs-zorgaanbod van Het Traject is gefaseerd. De eerste fase laat zich kenschetsen als de assessmentfase. Deze assessmentfase wordt gekenmerkt door een procedure die deels is ingebed in de gangbare toelating die van toepassing
SAMEN BETER, BETER SAMEN
133
is binnen cluster 4 scholen en een competentie analyse die deels ook in de praktijk van de werkplaatsen wordt uitgevoerd. De deelnemer krijgt de zorg op Het Traject toegewezen middels een jeugdhulpverleningindicatie door Bureau Jeugdzorg. Deze indicatie past in de reguliere toelatingsprocedure voor Cluster 4 scholen. Dit leidt er toe, dat alvorens men een passend onderwijsaanbod kan realiseren, er tijdens de toelating (assessment) eerst een beeld gevormd moet worden over: – het didactisch niveau van de deelnemer, – eventuele achterstanden en hiaten hierin, – algemene leervaardigheden, – sociaal-emotionele ontwikkeling, – hulpverleningsgeschiedenis in relatie tot de indicatie voor hulpverlening binnen de toelatingsprocedure REC-4 scholen. Middelen die ingezet worden tijdens de toelating zijn – dossieranalyse, (school/onderwijs- en zorg dossier) – het afnemen van toetsen en testen en een – competentieanalyse. Deze toetsen, testen en analyses vinden plaats door gebruikmaking van zowel traditionele test- en toetsinstrumenten, al dan niet m.b.v. de inzet van ict-middelen, als door middel van opdrachten in de werkplaatsen gericht op het onderzoeken van sociale en instrumentele vaardigheden (competenties). Fase 2 – De competentieontwikkeling op basis van het ontwikkelprofiel. Op basis van de evaluatie van de assessmentfase wordt een ontwikkelprofiel of een (be)handelingsplan opgesteld. Het onderwijs-zorgaanbod wordt vormgegeven via de aanpak van competentieontwikkeling. Onder competentie verstaan we de samenhang tussen: – Kennis – Vaardigheden – Motivatie – Persoonlijkheidskenmerken. Binnen het ontwikkelprofiel blijkt het noodzakelijk om, op basis van het feit dat we met niet schoolgaande jeugd te maken hebben, uit hulpmijdende gezinnen, de nadruk als eerste te leggen op de aspecten van motivatie en persoonlijkheidskenmerken, meer dan op de onderdelen kennis en instrumentele vaardigheden. De aspecten motivatie en persoonlijkheidskenmerken worden gezien als de voorwaarden om te kunnen komen tot verwerven van kennis en vaardigheden. Dit laatste is immers niet gelukt in de voorafgaande schoolloopbaan van de jongere. Het onderwijsaanbod is sterk geïndividualiseerd en gedifferentieerd, zowel naar omvang als naar inhoud en niveau. Elke leerling krijgt zijn eigen ontwikkelprofiel met daaruit voortvloeiend een onderwijs-zorgarrangement. De concrete invulling van het individuele ontwikkelprofiel is tweeledig binnen het onderwijs zorg arrangement:
134
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
1. De ontwikkeling van sociale vaardigheid, sociale redzaamheid, sociaal emotionele vorming Onder sociale vaardigheden verstaan we die vaardigheden die de mens in staat stelt op een adequate wijze met mensen en situaties om te gaan. Het nut en de noodzaak van sociale vaardigheden wordt benadrukt, omdat steeds duidelijker wordt dat deze vaardigheden van cruciaal belang zijn voor het succes van de deelnemer op school en in de maatschappij. Deelnemers ondervinden problemen doordat ze een aantal sociale vaardigheden niet beheersen. In eerste instantie problemen in het gezin, de buurt, later in de klas en op het schoolplein. Voor een goede doorstroming c.q. terugplaatsing naar een vorm van (voortgezet) onderwijs als voorbereiding op een plaats in de maatschappij zijn sociale vaardigheden noodzakelijk. Sociale vaardigheden zullen bij sommige deelnemers voor een deel thuis aangeleerd zijn. Voor de grootste groep echter, is het aanleren van deze vaardigheden een zaak van de school, i.c. Het Traject. De sociale vaardigheden zullen dus getraind moeten worden. De basis van de sociale vaardigheidstraining is gelegen in het creëren van oefensituaties in de dagelijkse schoolpraktijk. Hierbij gaat het om het versterken van bestaande vaardigheden en het aanleren van nieuwe. Binnen de bepaalde vakken kan gezocht worden naar sociale vaardigheidaspecten. Kenmerkend hiervoor is een bewuste hantering door de medewerkers van het leer-leefklimaat door o.a.: – bewuste affectieve omgang, acceptatie, tolerantie, bevestiging, tijd en ritme, alsmede normering, het leren omgaan met het ontvangen en geven van feedback – bewuste sturing van leerprocessen en didactische werkvormen met daarin sociaal emotionele aspecten – in kleine groepjes functie- en vaardigheidstraining – geïndividualiseerde hulp – het hanteren van een dagritme van op tijd naar school gaan en je aan afspraken houden In het kader van dit aspect van het ontwikkelprofiel worden op bovenstaande gebieden individuele doelstellingen geformuleerd op basis van de assessment. Ook wordt afstemming gezocht met de hulpverlening die gericht is op de jongere en/of het gezin. 2. De ontwikkeling van de schoolse vaardigheden Het onderwijsarrangement bevat zowel een praktijkaanbod een theorieaanbod. Het theorieaanbod omvat een kerndeel, bestaande uit Nederlands, wiskunde/rekenen en Engels. Daarnaast is er een gevarieerd aanbod van de vakken voortgezet onderwijs en vaktheorie. In het praktijkaanbod van Het Traject nemen de werkplaatsen (hout, metaal, keuken) een belangrijke plaats in. Eén van de succesbepalende factoren van Het Traject is de nietschoolse organisatievorm. Binnen het onderwijs is het besef dat risicoleerlingen beter gedijen in een omgeving waarin praktijk vóór theorie komt groeiend. Denk ondermeer aan de leer-werktrajecten in het VMBO en ontwikkelingen binnen de ROC’s. Hiermee wordt meer recht gedaan aan de ontwikkelbehoefte van de jongere. Voor de doelgroep van Het Traject geldt dat deze jongeren veelal door slechte ervaringen in het verleden uitgekeken zijn op het klassikale theorieonderwijs. Funderend leren is voor deze groep jongeren cruciaal. Funderend leren wil zeggen het leren in samenhang in plaats van “leren om het leren”. Het TVS-model (toepassing, vaardigheden en samenhang) biedt de beste mogelijkheden tot het ontwikkelen van een positieve leerhouding door de deelnemers van
SAMEN BETER, BETER SAMEN
135
Het Traject. De werkplaatsen van Het Traject vervullen een doorslaggevende rol op de volgende terreinen: – koppeling (vak)theoretisch leerstofaanbod en praktische toepassing – basistechnieken in het kader van praktische zelfredzaamheid (koken, verzorging, klussen in huis etc.) – het werken aan algemene onderwijsdoelen en het leren en trainen van sociale vaardigheden in een niet-schoolse omgeving – Stagevoorbereiding: door middel van interne begeleide stages worden sociale vaardigheden gericht op arbeid inzichtelijk gemaakt, geleerd en geoefend Binnen de werkplaats vinden allerlei groepsprocessen plaats waarvoor een theorielokaal geen mogelijkheden biedt. Omdat het motivatietraject, gekoppeld aan een doorlopende sociale vaardigheidstraining binnen de setting van Het Traject de gebruikelijke leeractiviteiten overstijgt, neemt de interactie tussen deelnemers onderling en met de begeleiders in de werkplaats een zeer voorname plaats in. Feitelijk kan men stellen, dat de werkplaatsen de spil vormen waar het totale aanbod van Het Traject om draait. Ook al wordt er gewerkt aan individuele doelstellingen binnen een gedifferentieerd aanbod, het dagprogramma is voor iedereen opgebouwd volgens een vaste structuur. 7.2 De terugleiding / uitstroom en nazorg Het einddoel van het Traject is het plaatsen van de deelnemer op een vorm van vervolgonderwijs. Hier wordt gedurende de gehele periode van plaatsing van de deelnemer naar toe gewerkt. Na het doorlopen van deze onderwijs/zorgvoorziening blijven de deelnemers kwetsbaar en zullen ook in het vervolgonderwijs of het werk speciale begeleiding en hulp moeten ontvangen. Door de complexe problematiek zal het doorplaatsen van de deelnemers geen eenvoudige zaak zijn. Ook omdat deze vorm van onderwijs een sterk regionaal karakter heeft. Het is van belang om gedurende de periode die de deelnemer op Het Traject doorbrengt de doorplaatsing naar onderwijs grondig voor te bereiden. Hiervoor kan een aantal structurele maatregelen genomen worden, maar ook specifieke maatregelen gericht op de individuele zorgbehoefte. Structurele maatregelen: – Intensief contact met diverse vormen van onderwijs in de regio – Kennis hebben van elkaars werkwijze en voorwaarden – Goede procedurele afspraken met de vervolgscholen (met deelnemer, ouders, betrokken instanties) – Goede inhoudelijke afspraken met de vervolgscholen (uitwisseling dossiergegevens) – Het voorbereiden van de deelnemer (en de ouders) op het vervolgonderwijs of werk – Geven van inzicht in de mogelijkheden van de deelnemer en de hierbij passende onderwijsvorm(en) – Het met elkaar in contact brengen van de deelnemer, ouders en de nieuwe school of het nieuwe werk.
136
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Specifieke maatregelen: Wanneer er sprake is van onduidelijkheid rond doorplaatsing door complexe meervoudige, of onduidelijke problematiek kan het nodig zijn: – Nader overleg te plegen met reeds betrokken hulpverlenende instanties – Nieuwe of andere vorm van (aanvullende) hulp te zoeken – Nader onderzoek te doen – Specifieke afspraken te maken over nazorg. Nazorg: Het Traject biedt een gespecialiseerde vorm van onderwijs en hulpverlening en biedt vanuit beide aspecten specifieke deskundigheden. Het kan zijn dat na plaatsing in een vorm van vervolgonderwijs of werk problemen ontstaan. Gedurende een afgesproken periode van bijvoorbeeld een jaar kan de school nog enige nazorgafspraken maken met de ontvangende school. Dit moet ingepast worden binnen de structuur van het samenwerkingsverband en het REC.Het verdient aanbeveling deze afspraken van tevoren duidelijk schriftelijk vast te leggen, zodat de juiste verwachtingen rond de mogelijke nazorg gewekt worden en de school niet onevenredig veel tijd hierin moet steken. De energie heeft haar zwaartepunt nodig voor de zittende deelnemers en deze hebben de hulp zeer hard nodig. In de circa negen maanden dat het hulpverleningsprogramma van Het Traject loopt, zijn niet alle problemen opgelost. Een belangrijk deel van de problemen betreft een tekort aan vaardigheden om de problemen adequaat het hoofd te kunnen bieden en ze blijvend ten goede te laten keren. Er is een verhoogd risico om terug te vallen in het oude gedrag en wederom tot de groep vroegtijdig schoolverlaters te gaan behoren. Op het Traject wordt hard gewerkt om de vaardigheden van de deelnemende jongeren uit te breiden en hun netwerk te verstevigen. Er is echter een behoefte aan een nazorgprogramma gesignaleerd. Een nazorgprogramma kan deelnemers ondersteunen bij hun toekomst ná de daghulp. Het organiseren van continuïteit in zorg rond deze doelgroep voorkomt dat deelnemers vroeg of laat weer terug vallen in hun oude situatie. Door met de deelnemer doelgericht te werken aan hun toekomst (de tijd na Het Traject) kan de nazorgbegeleider aansluiten bij de elementaire taken waarvoor de deelnemer komt te staan. Onderzocht wordt in hoeverre de VT-methodiek in deze behoefte kan voorzien.
8. Betrekken van ouders De jongeren die toegelaten zijn tot Het Traject komen veelal uit hulpmijdende gezinnen. Doordat de jongeren een hulpverleningsindicatie hebben, wordt de rol van de ouders vaak overgenomen door de casemanager jeugdhulpverlening. Het is de casemanager die de jongeren begeleidt naar Het Traject en ook de contacten onderhoudt. Echter het Traject maakt de toegang tot hulp wel laagdrempeliger. Vanuit de situatie van Het Traject is er gemakkelijker contact met het gezin te leggen. Via de ingang van het AZZ kan gezinsbegeleiding geboden worden. Het verzuim en verzuimregistratie maken ook de contacten met de ouders mogelijk.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
137
De betrokkenheid van kinderen en ouders is ingebed in de methodiek van het ontwikkel- c.q. (be)handelplan. Dit houdt o.a. in dat het handelingsplan twee maal per jaar met de ouders wordt besproken en periodiek geëvalueerd. Dit is wettelijk geregeld. Voorts is er tussentijds contact waarin de ouders op de hoogte worden gehouden van de voortgang. De website biedt informatie die voor de groep ouders als toegankelijk wordt ervaren.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen Een kenmerk van de aanpak binnen het onderwijs-zorgaanbod is een goede continue diagnostiek, waarbij voortdurend teruggekoppeld wordt tussen diagnostische informatie en praktijk, resulterend in bijstelling van het ontwikkelprofiel c.q. (be)handelplan. Dit om te voorkomen dat een niet adequate leer/werksituatie de problemen alleen maar groter maakt. Op school wordt het ontwikkelingsniveau door een goed leerlingvolgsysteem / handelingsplan gevolgd, waarbij de hulp die hieruit voortkomt tegemoet komt aan de specifieke behoeften van de individuele deelnemer. Op dit moment is er sprake van twee soorten dossiers. Een onderwijsdossier en een hulpverleningsdossier. Het (be)handelplan probeert samenhang hierin te krijgen. De orthopedagoog van Het Traject voert overleg hierover met de psycholoog van de stichting AZZ. Het aantal uren onderwijsdeelname binnen het onderwijs-zorgarrangement is gelijk aan het aantal uren onderwijs binnen de REC-4 scholen. Hieronder volgt een tabel met de in/ en uitstroom van leerlingen vanaf de start van het Traject tot en met het huidige schooljaar 2003-2004. De instroom aantallen zijn uitgesplitst op leeftijd en geslacht. De uitstroom is niet uitgesplitst in geslacht en leeftijd. De in– en uitstroomgegevens zijn niet gewijzigd sinds de zomervakantie. Leerlinggegevens Traject Middelburg en Traject Braakman gezamenlijk Schooljaar Start Oktober 2000 tot 31 juli 2004. Totaal 76 leerlingen Jongens Aantal 62 Leeftijd: aantal 13: 1 14: 11 15: 30 16: 26 17: 8
Meisjes Aantal 14
Uitstroom Terug naar de leerplichtambtenaar VMBO Korczakschool ZMOK Arbeidsvoorziening ROC AZZ Kettingkas Loopbaanbegeleiding CWI Internaatplaatsing Detentie Werk Verlenging Traject
De instroom van jongeren voor het jaar 2004 – 2005 bedraagt 20 jongeren.
Aantal 13 2 6 4 25 2 1 9 3 7 4
138
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
10. Financiën en menskracht Posten
Uitwerking
Bedrag
Bijdrage Korczakschool uit reguliere middelen
0,6 fte leraar ondersteuner 2,2 fte leraar 0,8 fte Toa
€ 12.000,-
Huur en olp Bijdrage Stichting AZZ
1,8 fte trajectmedewerker 0,6 fte orthopedagoog 0,4 fte administratie 0,2 fte coördinatie Materiële instandhouding
€ 304.754,-
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Het initiatief van het Traject ligt bij de provincie Zeeland, geìnspireerd door praktijkervaringen van de Korczakschool en stichting AZZ. De samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg is een speerpunt. De Korczakschool is een Cluster 4 school en participeert derhalve in het regionale samenwerkingsverband waarin onderwijs en hulpverlening structureel en ad hoc samenwerken. De directeur van de Korczakschool is voorzitter van de landelijke vereniging Cluster 4 scholen. Hierbinnen worden ervaringen uitgewisseld. De Korczakschool onderhoudt contacten op provinciaal niveau.
12. Resultaten van het project De opzet is om jongeren 5 dagen in de week onderwijs te bieden en schooluitval te voorkomen. Gezien de in- en uitstroomgegevens blijkt dat Het Traject er in geslaagd is om veruit de meeste jongeren door te plaatsen op een voorziening. De doelgroepanalyse kan licht werpen op kenmerken van jongeren waarbij het niet gelukt is om doorplaatsing naar een onderwijsvoorziening te bewerkstelligen. Dit houdt in dat er voldoende bereikt is op het gebied van de ontwikkeling van de geschetste competenties. Uit de huidige instroom blijkt de laagdrempeligheid van de hulpverlening. Deze loopt via school. De kinderen komen het meest uit gesloten gezinnen waar moeilijk toegang toe te krijgen is. Het betreft niet de groep kanszoekende kinderen en gezinnen, maar de kinderen die in de afvalrace zijn uitgevallen. De hulpverlening via school zorgt ervoor dat kind en gezin bereikt worden. Doelgroeponderzoek en de relatie met de in- en uitstroom moet dit aantonen. Het doelgroep onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Uit de in- en uitstroomgegevens blijkt al dat voor veruit de meeste jongeren een vervolgvoorziening wordt gerealiseerd en dat de doelstelling gehaald is.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
139
13. Gerealiseerde voorwaarden Een belangrijke voorwaarde die gerealiseerd is vormt de verandering van locatie. De nieuwe locatie biedt betere mogelijkheden en voorwaarden om de doelstellingen te realiseren. Er is een nieuwe samenwerkingsvorm in ontwikkeling tussen stichting AZZ en de Korczakschool. Deze krijgt de vorm van een joint venture. In deze vorm wordt de gelijkwaardigheid van beide deelnemende partners geregeld en hoopt men de continuïteit te waarborgen. Er zal een eigen personeelsbeleid gevoerd gaan worden. Er blijft sprake van de voorwaarden van zowel geïndiceerde jeugdhulpverlening als van inschrijving van de jongeren op de Korczakschool.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten – Het belangrijkste knelpunt vormt de reorganisatie bij AZZ. – De bekostiging van de lesplaatsen. Deze zijn gekoppeld aan bekostiging vanuit onderwijs en hulpverlening. Er is een duidelijke ontwikkeling in gang gezet om in een nieuw samenwerkingsconvenant (joint venture) de continuïteit van Het Traject te garanderen. – Het Traject is een onderwijs zorgvoorziening dat op dit moment valt onder het toezichtskader van het onderwijs. Binnen het kwaliteitsonderzoek, als instrument voor dit toezichtskader voldoet het Traject niet aan alle voorwaarden die je aan een onderwijsvoorziening kunt stellen. Dit klopt ook, omdat het geen strikte onderwijsvoorziening is. Er is een spanningsveld tussen onderwijstijd en hulpverlening. Een belangrijke stap zou zijn wanneer op landelijk niveau erkenning is voor onderwijs-zorgarrangementen met een eigen toezicht en toetsingskader. – In aanvulling op het volgende punt staat de coördinatietijd van de projectleider onder druk vanwege het ontbreken van deze status. Naast de dagelijkse gang van zaken en het onderhouden van de contacten om de voorwaarden op lokaal niveau te scheppen legt ook het “dienen van twee heren” c.q. onderwijs en zorg, een grote wissel op de tijd van de projectleiding. Het Traject zou graag zien dat dit wat breder (landelijk) getrokken zou worden. – Inhoudelijk geldt dit ook voor het ontwikkelen van goede dossiervorming. Deze dient ook aan twee wettelijke kaders te voldoen. Een eigen status met een toezichtkader zou helpen als richtlijn. De ontwikkelingen in de praktijk zouden aan één kader getoetst moeten kunnen worden. – Dit geldt ook voor de financiële kaders. – De taken en de rollen voor de leraren binnen Het Traject zijn helder. Hiervoor zijn functie omschrijvingen vanuit de onderwijssetting. Voor de rol en functie van de hulpverlening (De trajectmedewerkers) is geen rol- of taakomschrijving. De inzet van hulpverlening in het primaire proces is nieuw en nog niet duidelijk. In de praktijk werkt het, maar formeel is hier nog geen kader voor.
140
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst – Herziening van het werkplan van het Traject. Dit werkplan, waarin een onderbouwing van de aanpak wordt gegeven, dient herzien te worden. – Het uitvoeren van een doelgroeponderzoek. Via het beschrijven van de (probleem)historie van kind en gezin wordt dwars door de diagnostische kenmerken gezocht naar overeenkomsten hierin. Hiermee wordt naar een betere aansluiting van het aanbod gestreefd. – In relatie tot het Traject en de doelgroepkenmerken wordt naar oplossingen gezocht voor kinderen met verwante problematiek maar die niet in aanmerking komen voor het Traject. – Ontwikkeling van goede dossiervorming, waarin zowel de onderwijs- als de zorgcomponent verantwoord samengevoegd worden (1 kind 1 dossier). – Het verder ontwikkelen van de samenwerking tussen de Korczakschool en stichting AZZ. Er is een nieuw convenant in ontwikkeling waarin de organisatie, de samenwerking (projectleiding) en de verdeling van verantwoordelijkheden en financiële en personele middelen wordt geregeld, alsmede de communicatiestructuur. – Helderheid krijgen in de rol en functieomschrijving van de hulpverleningscomponent (Trajectmedewerkers) binnen het primaire proces binnen Het Traject. Dit in relatie tot de rol en taken van de leraren. Naast interne ontwikkelpunten spelen ook ontwikkelpunten een rol binnen de context van het Traject. Hier is het Traject actief bij betrokken. Kenmerkend voor de verwante problematieken en oplossingen is het feit dat er sprake is een noodzakelijke samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. Dit hebben alle initiatieven gemeen. Er zijn op dit vlak in Zeeland diverse initiatieven. Een gevolg van deze initiatieven is dat diverse organisaties op het eigen terrein bezig zijn om vorm te geven aan de hulp aan de genoemde doelgroep. Tegelijkertijd leeft het besef dat het efficiënter zou zijn als de diverse initiatieven en krachten (expertise) op dit gebied gebundeld zouden worden. De juiste vorm zou een overkoepelende organisatie zijn waarin de betrokken instanties zich gezamenlijk kunnen richten op de doelgroep. Er wordt aan een concrete mogelijkheid gewerkt om tot een Centrale Opvang van risicojongeren te komen waarin alle initiatieven gebundeld zijn in de: Centrale Opvang Risicojongeren Walcheren. Deze Centrale Opvang Walcheren is een samenwerkingsverband van de provincie Zeeland en instanties op Walcheren die betrokken zijn bij de doelgroep (vroegtijdige schoolverlaters). Met dit initiatief wordt er naar gestreefd om een geïntegreerde aanpak te bewerkstelligen waarin versnippering van inzet, deskundigheid, financiën, arbeid, locaties en losse projecten wordt voorkomen. De modules die in dit initiatief worden opgenomen: 1. De time out (crisisopvang schoolgaande jeugd) 2. Het Traject (daghulp niet schoolgaande jeugd) 3. De Loods (centrum arbeidstraining en coaching) 4. Herstart (kortdurende opvang van niet schoolgaande jeugd) Het Traject heeft al een duidelijk gezicht in deze context en het is de bedoeling dat de ontwikkelingen geïntegreerd worden opgepakt. Het effect van deze geïntegreerde ontwikke-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
141
ling is dat, indien zich problemen voordoen bij de doelgroep men zich kan richten tot één ‘loket’. Na aanmelding wordt de risicojongere op advies van de centrale intake commissie direct geplaatst in een van de genoemde modules. Het programma kent evenals beschreven in het Traject een aantal fases. Er is een projectplan in ontwikkeling dat streeft naar een start van de Centrale Opvang Walcheren in augustus 2007. Afhankelijk van de ontwikkeling zou de Centrale Opvang uit kunnen groeien tot een voorziening voor de gehele provincie Zeeland. Van een aantal in ontwikkeling zijnde modules wordt hieronder een korte karakterschets gegeven. Herstart Een project voor thuiszitters. De verblijfsduur in het project is maximaal 13 weken. In deze periode wordt het indicatietraject cluster 4 doorlopen. Hieruit volgt een plaatsing in cluster 4 of, bij een negatieve indicatie, terugverwijzing naar het reguliere onderwijs. ‘Herstart’ is richt zich op alle leerplichtige thuiszitters. Hoewel het project ‘Herstart’ door de REC’s cluster 4 gezamenlijk wordt uitgevoerd, beperkt de doelgroep van het project zich niet tot leerlingen die vallen onder cluster 4. De gehele doelgroep zal in de praktijk echter voornamelijk bestaan uit leerlingen met gedragsproblemen, variërend van leerlingen met moeilijk te hanteren gedrag tot leerlingen die vallen binnen het autistisch spectrum. Om de doelgroep van dit project hanteerbaar en eenduidig te maken, wordt de doelgroep in dit project beperkt tot de thuiszitters die: – (in beginsel) nog niet geïndiceerd zijn; – niet in een indicatietraject zitten, meer dan vier weken thuis zitten (zonder uitzicht op plaatsing); – (in principe) bekend zijn bij leerplichtzaken. De Loods (arbeidstraining & Coaching Centrum Zeeland) De Loods is bedoeld om een oplossing te vinden voor een grote groep voortijdig schoolverlaters, zonder startkwalificatie. Het betreft vooral jongeren van 15 tot 18 jaar met sociaalemotionele problematiek komend uit alle voorkomende schooltypes. Voor deze jongeren met een overwegend meervoudige, complexe problematiek bestaat de behoefte aan een niet-schools georganiseerd onderwijsaanbod, gecombineerd met een multidisciplinaire intensieve begeleiding gericht op uitstroom naar de arbeidsmarkt. De nadruk van het aanbod komt te liggen op het trainen van algemene arbeidsvaardigheden en ‘coaching on the job’. Men probeert met dit project tevens tegemoet te komen aan het feit dat er bij bepaalde groepen werkgevers in Zeeland grote behoefte is aan laaggeschoold personeel. Ook blijkt uit onderzoek dat het aantal stage- en arbeidsplaatsen voor jongeren sterk is teruggelopen de afgelopen jaren. In het kader van het ATTC Zeeland zoekt de Korczakschool samenwerking met onderwijsinstellingen, jeugdhulpverlening en het bedrijfsleven om samen een integraal aanbod op het gebied van opleiding, arbeid en zorg te realiseren. Time out voorziening Het doel van dit project is het realiseren van een Time-out voorziening op Walcheren. Met “Time-out voorziening” wordt hier bedoeld: een bovenschoolse kortstondige onderwijs-
142
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
opvang voor leerlingen in een crisissituatie in het voortgezet onderwijs op Walcheren. De doelstelling van de Time-out voorziening is als volgt: – het tijdelijk opvangen van leerlingen in een crisissituatie – het (terug)plaatsen van leerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs – het voorkomen van ongediplomeerd voortijdig schoolverlaten van leerlingen;
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving Een belangrijke aanbeveling betreft het komen tot een integrale wet en regelgeving voor onderwijs/zorg arrangementen. Hierdoor worden er betere voorwaarden voor samenwerking en bekostiging geschapen en vormen tegenstrijdigheden hierin geen gevaar voor de continuïteit. Het “twee heren” moeten dienen kost veel tijd en energie. We hopen dan ook dat dit soort projecten de informatie aanlevert om e.e.a. tussen onderwijs en zorg te harmoniseren.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
143
9. Geïntegreerd jeugdzorg- en speciaal onderwijsprogramma Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
Geïntegreerd jeugdzorg- en speciaal onderwijsprogramma De Pels (REC-4) te Utrecht en De Rading, jeugdhulpverleningsinstantie in Hollandsche Rading jongeren in de leeftijd van 14-18 jaar met complexe (meervoudige) problematiek module, bestaande uit psycho-sociale begeleiding, onderwijsbegeleiding en gezinsbegeleiding
Het betreft een geïntegreerd programma jeugdzorg en onderwijs, gericht op preventief aanbod, opvang en hulpverlening aan jeugdigen die niet in staat zijn regulier onderwijs te volgen. Door het aanbod kan een jongere, die problemen heeft op verschillende leefgebieden en niet meer gemotiveerd is voor het schoolse leren, een zinvolle invulling geven aan zijn dagbesteding met het oog op het ontwikkelen van een zelfstandige maatschappelijke positie. Van belang hierbij is de opvatting dat gezins- of familierelaties een belangrijke invloed uitoefenen op het welzijn van de jongere.
1. Aanleiding en probleemstelling De afgelopen jaren is de samenwerking tussen de Rading ( zorgaanbieder,jeugdzorg) en de Pels (REC-instelling cluster 4, ZMOK) tot ontwikkeling gekomen. Recente stelselvernieuwingen in beide sectoren, de Wet op de Jeugdzorg enerzijds en de Wet op de Expertisecentra anderzijds, vormen het decor voor beide directies om de samenwerking in de zorgverlening verder te optimaliseren en op onderdelen aan te vullen.Vanuit de jeugdzorg bezien gaat het om de actualisering c.q. modernisering van het programmatische aanbod van de Rading. Vanuit het speciaal onderwijs bekeken gaat het om het realiseren van een beter aanbod voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen en/of psychiatrische problemen. In het bijzonder de optimalisering van de zorgverlening aan jeugdigen met een dubbele indicatiestelling en de categorie (zeer) moeilijk plaatsbare leerlingen.
2. Deelnemende instellingen De Rading, een jeugdhulpverleningsinstelling, waarvan het hoofdkantoor in Hollandsche Rading is gevestigd, die verschillende differentiaties kent zoals Pleegzorg, Internaat,
144
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
KTC’s, Crisisopvang en Daghulp. De Pels, cluster 4 school in de stad Utrecht, met zowel SO als VSO locaties. De Rading brengt specifiek expertise in op het gebeid van ambulante begeleiding en leerwerktrajecten. De Pels brengt specifieke expertise in met betrekking tot het bieden van een onderwijsprogramma aan moeilijk plaatsbare leerlingen.
3. Doelstelling van het project De projectdoelsteling “het opbouwen van kennis over de kenmerken en mogelijkheden van kinderen met een complexe problematiek en moeilijk te hanteren gedrag” richt zich met name op preventief aanbod, opvang van en hulpverlening aan jeugdigen die niet in staat zijn regulier onderwijs te volgen. Door leerachterstand en achterstand in sociaal-emotionele en gedragsmatige ontwikkeling kunnen deze jeugdigen niet in andere vormen van onderwijs participeren. Daarbij is intensieve begeleiding van de individuele jeugdige en het gezinssysteem onontbeerlijk. Bij de ontwikkeling en uitvoering van het hulpverleningsplan moeten de benodigde onderwijszorg en hulpverlening aan jeugdigen en hun gezinnen steeds op elkaar afgestemd worden.
4.
Nadere omschrijving van de doelgroep
De doelgroep bestaat uit jongeren die problemen hebben op verschillende leefgebieden en niet meer gemotiveerd zijn voor het schoolse leren. De module wordt aangeboden aan 76 jongeren tussen de 14 en 18 jaar (eventueel tot 20 jaar in het kader van verlengde hulpverlening). Deze jongeren hebben gedragsproblemen in combinatie met sociaal emotionele problematiek. Omdat er vaak thuis problemen zijn tussen de jongere en zijn ouders, is het essentieel om te komen tot een zo goed mogelijke samenwerking met de betrokkenen in de thuissituatie. In het hulpverleningsproces voor de jongere worden de ouders/verzorgers zoveel mogelijk betrokken, en wordt indien noodzakelijk een netwerk ontwikkeld dat voor de jongere een belangrijke hulpbron kan zijn.
5.
Verdeling van taken en verantwoordelijkheden
De directeur ambulant van De Rading en de directeur VSO van De Pels zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma binnen de geldende onderwijs en jeugdzorg kwaliteitseisen.Zij bespreken de voortgang van het programma maandelijks. De locatieleider van De Pels en de teamleider van De Rading/daghulp zijn verantwoordelijk voor de dagelijkse aansturing en afstemming van de activiteiten van de uitvoerende medewerkers. Twee maal per jaar bespreken de bestuurders van De Rading en De Pels de voortgang van het programma op basis van een halfjaarlijkse evaluatie die onder verantwoordelijkheid van de beide directeuren volgens een vast format opgesteld wordt.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
6.
145
Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende organisaties
Tijdens het traject is een ontwikkelgroep actief geweest. Deze bestond uit medewerkers van beide instellingen. Met elkaar is verder uitgewerkt hoe het bestaande aanbod geïntegreerd kan worden aangeboden. Daarnaast is via de gebruikelijke kanalen informatie verspreid.
7. Werkwijze en methodiek Het betreft een geïntegreerd programma jeugdzorg en onderwijs, een combinatie van psychosociale begeleiding, onderwijsbegeleiding en gezinsbegeleiding. Door het aanbod kan een jongere die problemen heeft op verschillende leefgebieden en niet meer gemotiveerd is voor het schoolse leren, een zinvolle invulling geven aan zijn dagbesteding met het oog op het ontwikkelen van een zelfstandige maatschappelijke positie. Van belang hierbij is de opvatting dat gezins- of familierelaties een belangrijke invloed uitoefenen op het welzijn van de jongere. De uitgangspunten zijn orthopedagogisch van aard en kunnen samengevat worden weergegeven als: – het bieden van gedragsalternatieven aan de jongere en zijn gezin; – het ontwikkelen van een eigen identiteitsbesef bij de jongere; – het herstellen van relaties – het realiseren van maatschappelijk gewenste participatie; De hoofddoelstelling is jongeren een programma-aanbod te doen, waarin de elementen uit hulpverlening en onderwijs zijn samengebracht, met het volgende resultaat: – de jongere heeft perspectief op een concrete invulling van zijn toekomst op het gebied van scholing, werk en maatschappelijk functioneren – de persoonlijke ontwikkeling van de jongere is gestimuleerd(zelfvertrouwen, zelfwaardering, weerbaarheid, sociale vaardigheid etc.) – de jongere en het gezin kennen hun eigen krachten – de jongere heeft een netwerk ontwikkelt dat voor hem een belangrijke hulpbron kan zijn in zijn verdere ontwikkeling. Meer specifiek gaat het om de volgende doelen: op gedragsniveau van de jongere : – het probleemgedrag is verminderd – de jongere heeft gedragsalternatieven – de jongere kent zijn/haar eigen (on)mogelijkheden – het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid zijn vergroot – de sociale vaardigheden zijn verbeterd – de jongere kan samenwerken en heeft daar plezier in – de jongere kan verantwoordelijkheid dragen – de jongere kan afspraken nakomen – de jongere ontwikkelt een reëel toekomstperspectief, de motivatie is vergroot
146
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
op cognitief niveau van de jongere: – studievaardigheden, werkhouding en zelfredzaamheid zijn versterkt – leerprestaties zijn op peil gehouden of verbeterd – er is inzicht ontstaan in de leermogelijkheden en attitudeaspecten van de jongere op gezinsniveau: – relaties zijn verbeterd en geherdefinieerd, m.n. voor wat betreft losmaking/loslating – de pedagogische vaardigheden van de ouders (aandacht, zicht en grip) zijn duidelijk en daar waar mogelijk versterkt – mogelijkheden tot overleg, taakverdeling en het nemen van verantwoordelijkheden zijn vergroot op het niveau van school en dagbesteding en/of maatschappelijke omgeving: – mogelijkheden tot dag- en vrijetijdsbesteding zijn uitgebreid – de jongere heeft een concrete dagbesteding: hij wordt toegeleid naar werk of regulier onderwijs – aansluiting op sociaal netwerk is gerealiseerd er zijn hulpbronnen in het netwerk van de jongere gezocht en benut
Casus Piet Rapportage voor de hulpverleningsplanbespreking “Piet is 15 jaar. Hij kwam binnen als een rustige jongen die plezier had in kokkerellen. In overleg met zijn vader is hij dit schooljaar begonnen in de consumptieve groep van 8 leerlingen. Hij heeft hier veel plezier in, heeft inzicht en overzicht, is best wel ambitieus en hij is een prima leerling in de theoretische vakken. Piet is een eerlijke open jongen, hij is zachtaardig, houdt niet van onrecht je ziet dan de agressie bij hem opkomen.,die hij nog wel in de hand lijkt te hebben. Piet heeft persoonlijke problemen die zijn verdere ontwikkeling op school in de weg kunnen gaan zitten. Dit uit zich in het frequent gebruik van drugs, te laat komen ,wisselend gedrag, behoefte aan lopen,zingen en clownesk gedrag. Hij praat veel over drugs en seks, al is dat de laatste weken wat minder. Marijke (ambulant medewerker) heeft contact met thuis gezocht. Ben heeft een afspraak met het CAD. De stage onder begeleiding in de keuken gaat goed en bij FC Utrecht gaat redelijk. Een nog op te lossen probleem voor Piet is zijn slordige uiterlijk en houding, waardoor hij op dit moment niet bemiddelbaar is voor een zelfstandige stage. Dit is gezien zijn capaciteiten jammer.” (docent consumptief) Verslag naar aanleiding van huisbezoek “Ik ben afgelopen maandag naar Woudenberg gegaan voor een afspraak met Piet en zijn vader. We hadden een afspraak om 14 uur. Vader had verkeerde datum voor zich en dacht dat ik om 15.30 uur zou komen maar was thuis. Piet kwam later. Vader geeft toe dat hij de grip op Piet aan het kwijtraken is. Datgene wat hij van de training geleerd heeft, zal hij weer moeten oppakken, het ligt voornamelijk in de gezagsverhouding. Hij moet meer vader zijn en Piet zal meer taken in en om huis krijgen en duidelijke afspraken moeten maken en deze ook nakomen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
147
Vader heeft een pittige telefoonrekening van 325 euro met veel 0900 nummers. Ik heb hem geadviseerd eerst op internet de specificatie te bekijken en daarna Piet ermee te confronteren. We hebben het weer over het CAD gehad en ik heb een afspraak voor hen gemaakt. Woensdag 26 juni gaan Piet en vader daar samen naar toe. Ik ga niet mee, dat is een veel te zware delegatie. De maandag daarna heb ik weer een afspraak met beiden. Piet krijgt zijn weed van iemand van school, vader belt Henk of Wim hierover. Piet durft geen naam te zeggen in verband met represailles.” (ambulant medewerker)
8. Betrekken van ouders Voorafgaand aan deelname vindt een oriëntatiegesprek plaats om de jongere en zijn ouders/ verzorgers te informeren over de werkwijze van het onderwijszorgprogramma. Het BJZ geeft een indicatie besluit af. Het kan voorkomen dat de jongere op een wachtlijst wordt geplaatst. Wanneer er een plaats vrij is wordt de jongere met zijn ouders en een medewerker van BJZ uitgenodigd voor een gesprek. In dit gesprek wordt getoetst of op de hulpvraag van de jongere een antwoord kan worden gegeven. Na zes weken vindt een eerste evaluatiegesprek plaats. Tijdens dit gesprek stellen de begeleiders van de jongere samen met de jongere, diens ouders en de medewerker van BJZ plaatser een handelingsplan op. Minimaal iedere drie maanden vindt een evaluatiegesprek plaats. In het evaluatiegesprek wordt teruggeblikt op de voorafgaande periode en wordt een eventuele aanpassing of uitbreiding van het programma met stage, scholing of werk (of een combinatie van deze mogelijkheden) besproken. Het handelingsplan wordt desgewenst in overleg met de betrokkenen bijgesteld worden. Het traject wordt afgesloten met een eindgesprek en een eindverslag. In het eindgesprek worden afspraken gemaakt over het nazorgtraject. Het nazorgtraject wordt individueel ingevuld en kent een duur van maximaal 6 maanden. In het eindgesprek wordt stilgestaan bij de mate waarin de individuele doelstellingen behaald zijn. Dit wordt tevens vastgelegd in het eindverslag. Het programma kent activiteiten die door de verschillende medewerkers worden vorm gegeven. Met jongere en ouders worden deze activiteiten besproken en volgt een individueel aanbod op maat. Er is een keuze uit de volgende activiteiten mogelijk:
– – – – – – – –
Activiteiten van de daghulpbegeleider: begeleiden en coachen van de jongere het voeren van gezinsgesprekken de jongere helpen bij het ontwikkelen van een sociaal netwerk met de jongere uitzoeken wat aansluit bij de persoonlijke belangstelling uitzoeken met de jongere welke voorwaarden dit aan de jongere stelt bespreken van alternatieven en het maken van een plan van aanpak stimuleren van een passende vrijetijdsbesteding het aanbieden van arbeidstraining en coaching
148
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
– sociale vaardigheidstraining – het voeren van afstemmingsgesprekken met andere betrokken hulpverleningsinstanties.
– – – –
Activiteiten van de leerkracht: onderwijs gericht begeleiden, coachen en ondersteunen van de jongere begeleiden van de jongere m.b.t. het omgaan met elkaar binnen de trajectgroep beroepenoriëntatie, sollicitatietraining het aanbieden van een leerwerktraject.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen De jongere heeft geen dagbesteding in de vorm van regulier onderwijs en is bereid om mee te werken aan het ontwikkelen van een eigen toekomstperspectief. Er is zowel sprake van gedragsproblemen, sociaal-emotionele problemen als gezinsproblemen. Er dient sprake te zijn van een hulpverleningsindicatie voor daghulp die afgegeven wordt door het ZTO (ZorgToewijzingsOrgaan). Als algemene toelatingscriteria voor het onderwijszorgprogramma zijn voorts geformuleerd: – de cognitieve mogelijkheden van de jongere maken het mogelijk dat hij/zij in staat is een van de programma’s van het WIL te volgen. – de gedrags- en aanpassingsproblemen zijn dusdanige dat het vervolgonderwijs de jongere niet langer kan handhaven. – de jongere is gemotiveerd, samenwerking met de ouders is mogelijk. – De Rading ziet kansen om samen met De Pels een antwoord te geven op de hulpvraag van de leerling. – de jongere staat open voor begeleiding. Contra-indicaties: – ernstige verslavingsproblematiek – ernstige verstandelijke handicap – de jongere is niet instaat om in een groep te functioneren Het programma van het WIL-traject bestaat uit maximaal 9 dagdelen per week. De opnamecapaciteit van het Wiltraject is 44 jongeren op jaarbasis. De leeftijd van de jongeren ligt tussen de 14 en 20 jaar. Het streven is dat de jongere een traject van een half jaar tot een jaar doorloopt. Uitzonderingen hierop zijn echter mogelijk op basis van individuele kenmerken en omstandigheden. Het nazorgtraject kent een duur van maximaal 6 maanden en wordt individueel ingevuld. Het programma van de Hertenkampschool omvat 10 dagdelen per week. Dagelijks van 9.00 tot 16.00 uur. De opnamecapaciteit van de Hertenkampschool is 32 jongeren op jaarbasis. De leeftijd van de jongeren ligt tussen de 12 en 18 jaar. Het streven is dat de jongere een traject van een half jaar tot een jaar doorloopt. Uitzonderingen hierop zijn echter mogelijk op basis van individuele kenmerken en omstandigheden. Het nazorgtraject kent een duur van maximaal 6 maanden en wordt individueel ingevuld.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
149
10. Financiën en menskracht Het onderwijszorgprogramma wordt uitgevoerd door De Rading en De Pels. De Rading is in het bijzonder verantwoordelijk voor het realiseren van de doelen zoals geformuleerd in het indicatiebesluit en het hulpverleningplan van BJZ. De Pels moet voorzien in onderwijs binnen de daarvoor geldende regels. Samen zijn de organisaties verantwoordelijk voor het aanbieden en uitvoeren van het WIL programma dat voldoet aan de kwaliteitseisen van zowel de jeugdzorg als onderwijs. De Pels zet voor haar taken alle beschikbare onderwijs middelen en uren in die zij ontvangt op basis van de ingeschreven jongeren op de verschillende door het ministerie van onderwijs vastgestelde peildata. De Rading zet voor haar jeugdzorgtaken het normbedrag daghulp in (uitgaande van een capaciteit van 76).
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Intensivering van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg is een speerpunt in het regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid. In het onderwijsbeleid staat voorop dat alle kinderen onderwijs krijgen en er geen kinderen thuis zitten. Leerplicht Utrecht is initiatiefnemer voor de samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs voor de moeilijk plaatsbare leerlingen. Het ZTO steunt deze vorm van daghulp waarin de zorg in nauwe samenhang en in afstemming met het onderwijs geboden wordt.
12. Resultaten van het project – Beschrijving van het huidige geïntegreerde programma-aanbod van de Rading en de Pels. Het zorgprogramma is uitgewerkt en in de praktijk beproefd en heeft in duidelijke plek in beide instellingen gekregen. Er is een overlegstructuur opgezet. Er is voorzien in de financiering, in de aanstelling van medewerkers en in materiele voorwaarden. De methodiek sluit goed aan bij de behoefte van de doelgroep. De jongeren profiteren van een aanbod op maat waarbij activiteiten van de zorg en het onderwijs gekoppeld worden. Met name het verbeteren van de netwerkontwikkeling van de jongere en het gericht bezig zijn met een realistisch toekomstperspectief lijkt zijn vruchten af te werpen. – Beschrijving van de doelgroep en indicatie voor gewenste aanvullingen in het programma aanbod zoals gezamenlijke aanpak bij project Herstart.
13. Gerealiseerde voorwaarden Vanuit het LCOJ / NIZW Jeugd is er een onderzoek naar de doelgroep gedaan. Op basis van dossieronderzoek werden de doelgroepen beschreven aan de hand van algemene kenmerken, gedrags- en gezinskenmerken. Tevens werd de mate van succesvol functioneren
150
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
van deze jeugdigen binnen de educatie- en/of zorgvariant in kaart gebracht. De relatie tussen de doelgroepkenmerken en de mate van succesvol functioneren van de jeugdigen binnen de onderscheiden educatie- en zorgvarianten geeft een indicatie voor de gewenste aanvullingen of vernieuwingen in het programma-aanbod. Bij het verkennen van mogelijkheden tot vernieuwing van het aanbod wordt een exploratief ‘basismodel onderwijszorg’ geïntroduceerd, dat informatie over problematiek en achtergronden van de jeugdigen ordent en dat behulpzaam kan zijn bij de opzet van diagnostiek voor interventiebeslissing. Uit de resultaten van het onderzoek kunnen samenvattend de volgende conclusies worden getrokken: 1. De doelgroepen van De Rading en Pels worden gekenmerkt door jeugdigen met ernstige of zeer ernstige psychosociale problemen. Uit de scores op de COM-variabelen en COMHPG blijkt, dat veel jeugdigen van De Rading en de Pels zowel ernstige of zeer ernstige gedragsproblemen als ernstige of zeer ernstige gezinsproblemen hebben. Vrijwel alle jeugdigen zijn reeds eerder met hulpverlening in aanraking gekomen. De meerderheid van de jeugdigen komt op basis van hun psychosociale problemen in aanmerking voor een advies tot uithuisplaatsing. 2. Er is dus een duidelijk onderscheid in problematiek tussen jeugdigen in de jeugdzorg en jeugdigen met speciale educatie of speciaal onderwijs. Bij pleegzorg en Elandhuis zijn de gezinsproblemen ernstig of zeer ernstig, maar gedragsproblemen minder, bij Meidenhuis en KTC zijn ernstige gedragsproblemen en bij Hertenkamp educatie, WIL en Pels zijn zeer ernstige gedragsproblemen. De verschillende doelgroepen verschillen dus met name op het gebied van de gedragsproblemen. Ernstige of zeer ernstige gezinsproblemen komen bij alle doelgroepen in vergelijkbare mate voor. Opvallend is, dat de hulpvraag bij speciaal onderwijs vaak verwijst naar uitsluitend gedragsproblemen, terwijl uit de dossiers blijkt dat allerlei soorten gezinsproblemen eveneens in ernstige mate voorkomen. 3. In de speciale educatie en het speciaal onderwijs is een grote groep leerlingen aanwezig met ernstige of zeer ernstige gezinsproblemen. Dit wijst erop, dat arrangementen van onderwijs en zorg voor veel leerlingen zinvol kan zijn. Op basis van rationele overwegingen is een basismodel voor onderwijszorg ontwikkeld. Uitgangspunt van dit model is, dat jeugdhulpverlening vooral gericht is op problemen in de opvoedingsomgeving en speciaal onderwijs vooral op gedragsproblemen (die met name op school worden geconstateerd). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt, dat de leerlingen in het speciaal onderwijs, ook zij die niet van jeugdhulpverlening profiteren, in veel gevallen ernstige of zeer ernstige problemen in de opvoeding ondervinden. Bij ruim 70% van deze leerlingen wordt een mate van psychosociale problemen geconstateerd die een overweging tot uithuisplaatsing mogelijk maken. Op grond van deze overwegingen lijkt het aanbieden van zorgarrangementen voor een grote groep leerlingen van de Pels zinvol. 4. Slecht functioneren van jeugdigen in het onderwijs hangt niet af van specifieke risicofactoren, maar van een cumulatie van factoren.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
151
Uit de contrastanalyse, waarbij goed en slecht functionerende leerlingen met elkaar zijn vergeleken, blijkt, dat er twee factoren zijn die samenhangen met het latere functioneren: geslacht en ernst van de algehele psychosociale problematiek. Jongens blijken vaker slecht te functioneren en hetzelfde geldt voor jeugdigen die in het verleden ernstige of zeer ernstige psychosociale problemen hebben gehad. Afzonderlijke risicofactoren blijken daarentegen geen significante verschillen tussen goed en slecht functionerende leerlingen te veroorzaken. Op grond van bovenstaande conclusies lijkt het aanbevelenswaard om aanvullingen van het aanbod speciaal onderwijs van de Pels met jeugdhulpverlening in samenwerking tussen De Rading en de Pels te overwegen. Landelijk zijn er momenteel op verschillende locaties experimenten opgestart om dergelijke aanvullingen in samenwerking tussen jeugdhulpverlening en speciaal onderwijs te ontwikkelen en uit te testen. Deze initiatieven worden gerangschikt onder de noemer onderwijszorgarrangementen. Eerste ervaringen met deze experimenten en begeleidend onderzoek duiden op positieve resultaten. Tevens geven zij zicht op aandachtspunten waarmee bij de ontwikkeling van onderwijszorgarrangementen rekening moet worden gehouden. Deze aandachtspunten hebben onder andere betrekking op de samenhang tussen onderwijszorgarrangementen en de reguliere lespraktijk, de samenwerking met ouders van leerlingen en de overbrugging van het cultuur- en praktijkverschil van jeugdhulpverleners en onderwijskrachten. De onderwijszorgarrangementen kunnen in vier soorten worden onderscheiden: steun- of trainingsklassen tijdens schooltijd, naschoolse zorg, gezinsgerichte zorg en therapeutische zorg. Deze soorten kunnen overigens ook in combinatie worden uitgevoerd. Omdat uit het onderzoek bij De Rading en de Pels blijkt, dat de problematiek van de leerlingen zich op alle drie de leefmilieus uit (gezin, school en derde milieu) lijkt het zinvol om vooral de eerste drie soorten te onderzoeken. Momenteel hebben De Rading en de Pels reeds het initiatief genomen om een vorm van gezinsbegeleiding door medewerkers van het ambulante jeugdhulpverleningteam van De Rading te ontwikkelen. Vooralsnog is dit initiatief met name gericht op de leerlingen van Hertenkamp educatie en WIL. Dit initiatief past goed in het kader van de gesignaleerde landelijke ontwikkelingen en vloeit logisch voort uit de resultaten van het onderhavige onderzoek. Het lijkt derhalve zinvol dit initiatief voort te zetten en systematisch te volgen.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Voor de verdere doorontwikkeling van de plannen is bestuurlijk draagvlak bam de betrokken instellingen, gemeente(n) en provincie noodzakelijk en dienen financiële middelen ervoor aangewend te worden.
152
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst Het evaluatieonderzoek dat volgt op de ontwikkelingsfase en bestaat uit de evaluatie van de implementatie en de uitvoering van de gekozen programma’s. Hierover zijn beide partners in gesprek met het LCOJ. Gedurende het project zijn we gestart met projectmatige programmavernieuwing. Een voorbeeld hiervan is het Herstart-project. Het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen heeft de expertisecentra in cluster 4 verzocht de uitvoering van dit project ter hand te nemen. Sinds 1 september 2004 is het project Herstart verbonden aan de Pels. Een kleine groep leerplichtige kinderen en jongeren gaat niet naar school. Om diverse redenen zitten zij vaak langdurig thuis. Meestal is het niet mogelijk om naar de oude school terug te gaan of op een andere school geplaatst te worden. Het project Herstart helpt deze langdurige thuiszitters om weer onderwijs te krijgen. Herstart heeft twee doelstellingen: – bepalen welke school het beste past bij deze thuiszitters – hen weer leren wennen aan school De leerling doorloopt een onderwijsprogramma van maximaal 13 weken dat helemaal is toegespitst op de situatie. Het kan dus zijn dat de onderwijsvorm en de tijden anders zijn dan gebruikelijk is. De leerling leert omgaan met dagritme en regelmaat, zodat hij/zij na afloop in staat is onderwijs te volgen dat bij hem past. Voor een passende school is (meestal) een indicatie nodig. Daarom wordt tijdens deze periode de CvI (Commissie voor de Indicatiestelling) ingeschakeld. Op basis van een indicatiestelling krijgt de leerling advies voor een school. Herstart bemiddelt bij de herplaatsing. De jongeren kunnen een weekprogramma volgen van maximaal 9 dagdelen. Zij volgen theorielessen op hun eigen niveau, daarnaast zijn er creatieve en ontspannende activiteiten. De pedagoge en de leerkrachten nemen verschillende testen af om het cognitieve niveau van de leerling te kunnen bepalen en zicht te krijgen op de sociaal-emotionele ontwikkeling en vaardigheden van de leerling. Binnen 8 weken wordt het dossier van de leerling compleet gemaakt en verstuurd naar het CvI. Er is regelmatig contact met de ouders/ verzorgers en leerplicht over de voortgang en het perspectief van de leerling. Een daghulpmedewerker van de Rading is toegevoegd aan de Herstart. Bij leerlingen waar de hulpverlening geen bemoeienis mee heeft gaat de daghulpmedewerker op huisbezoek. Dit bezoek heeft een oriënterend karakter, samen met de leerling en zijn ouders wordt een anamnese gemaakt van de gezinssituatie en de behoefte aan begeleiding en coaching in beeld gebracht. Wanneer er behoefte en/of noodzaak is tot verdere begeleiding en coaching worden hierover afspraken gemaakt . De inzet van de daghulpmedewerker in het gezin kan zich uitbreiden tot na de Herstartperiode (maximaal 13 weken), middels geïndiceerde Intensieve Ambulante begeleiding van de Rading. Om deel te nemen aan Herstart moet de leerling aan vier criteria voldoen: – meer dan 4 weken “thuiszitten”, of structureel verzuim dat gelijkgesteld kan worden met 4 weken thuiszitten zonder uitzicht op plaatsing op een school;
SAMEN BETER, BETER SAMEN
153
– bekend zijn bij een leerplichtambtenaar; – nog geen indicatie hebben van een CvI; – nog niet in een indicatietraject zitten. De ouders moeten instemmen met het doorlopen van een indicatietraject van het CvI, inclusief het opvragen van al de benodigde gegevens en het uitvoeren van noodzakelijk onderzoek. Het Herstartproject is net gestart, sinds september 2004 draaien de lesgroepen en sinds november 2004 is de daghulpmedewerker toegevoegd. De evaluatie zal in januari 2005 voor de eerste keer plaatsvinden, hieruit kunnen bijstellingen volgen. De verwachting is dat het gecombineerde aanbod van onderwijs en zorg binnen Herstart een laagdrempelige voorziening vormt, waarbij daadkrachtig en direct ontwikkelingsmogelijkheden tot nieuw perspectief geboden worden voor de leerling en zijn gezin. Voor Herstart krijgt het onderwijs een speciale bekostiging van 3650 euro per leerling per jaar.
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving – Budget vrijmaken nen reserveren om te kunnen bijstellen, evalueren, verder ontwikkelen. – Doelgroepanalyse bleek belangrijke voorwaarde voor succes. (Deze doelgroepanalyse is met ondersteuning van het LCOJ uitgevoerd.) Op basis van de doelgroepanalyse werd duidelijk dat een laagdrempelige hulpverlening, in de vorm van ambulante begeleiding, noodzakelijk was.
154
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
155
10. Inzet jeugdzorg in en om de school Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
– Mr. de Jonghschool (REC-4) te Amsterdam, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam en GGz-instelling Mentrum risico-leerlingen in het primair speciaal onderwijs (SO), REC-4 de stabiele samenwerking van school, leerling en ouders wordt gebruikt om zorg te bieden voor risico-leerlingen binnen de school
Het samenwerkingsproject richt zich op de groep leerlingen die het relatief goed doet op school. Bij een aantal leerlingen wordt de vraag gesteld: kan de school niet gebruikt worden om extra begeleiding vanuit de zorg in te zetten? Twee groepen springen eruit: de groep leerlingen die moeite hebben met het beheersen van hun impulsen en leerlingen bij wie een gezinsvoogd is aangesteld. Voor deze twee groepen is een samenwerkingsvorm uitgewerkt.
1. Aanleiding en probleemstelling De Amsterdamse REC-4 school Mr. de Jongh onderhoudt veel contacten met zorginstellingen om de juiste zorg te kunnen bieden aan de kinderen die de school bezoeken. – Bij het Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) heeft de school schoolmaatschappelijk werk ingekocht om de psychosociale problemen van de leerlingen in kaart te brengen en om er voor te zorgen dat de juiste hulp wordt ingezet. – Altra, een instelling voor geïndiceerde jeugdhulp, heeft een gezinswerker op de school gedetacheerd om de ouders van de leerlingen bij te staan met pedagogische adviezen. – Met de GGz-instelling zijn vanouds veel contacten over de psychiatrische problematiek van leerlingen. – De Bascule (centrum voor Kinder – en Jeugdpsychiatrie, afdeling, voorheen Pedologisch Instituut) verwijst elk jaar een aantal kinderen naar de Mr. de Jonghschool in het kader van de afronding van een (semi-) residentiele behandeling. In 2003 zijn 30 dossiers onderzocht van leerlingen van de school om een beeld te krijgen van de daadwerkelijke samenwerking van de school met de instellingen voor jeugdzorg. Bij 25 % van de leerlingen was er sprake van daadwerkelijke begeleiding of behandeling met een instelling voor GGz of jeugdzorg. Daarnaast was er echter ook sprake van hulpverlening die niet opgang komt vanwege het bestaan van wachtlijsten en behandelingen die niet succesvol worden afgesloten. De school voelt zich vaak alleen staan in de zorg voor de leerlingen. In het onderzoeksverslag wordt gesteld dat er vaak verschil van mening is tussen de REC-4 school en de zorginstellingen over de verandermogelijkheden van de
156
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
ZMOK-leerlingen en hun ouders. De school meent dat de hulpverleners vaker actief en out reachend aan de gang moeten gaan, terwijl de hulpverleners menen dat de medewerkers van de school niet goed zicht hebben op de (beperkte) mogelijkheden van de zorg. In het verleden is er door school en zorginstellingen al vaker gesproken over het verbeteren van de samenwerking. Omdat alle betrokkenen van mening zijn dat met name de leerlingen van de REC-4 school en hun ouders recht hebben op adequate hulpverlening, wordt gezocht naar mogelijkheden om de samenwerking verder te verbeteren.
2. Deelnemende instellingen Bij de twee deelprojecten zijn betrokken de REC-4 school Mr. De Jongh, Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) en de GGz-instelling Mentrum. De verschillende partners kennen elkaar omdat er langer samengewerkt wordt. De school koopt bij BJAA menskracht in om het schoolmaatschappelijk werk vorm te geven Het gaat om de volgende werkzaamheden. – Deelname aan de leerlingbespreking – Deelname aan het stafoverleg – Gesprekken met ouders en stafdocenten n.a.v. zorgen in de thuissituatie – Gesprekken met ouders om met hen te kijken naar de mogelijkheden van ondersteuning in de opvoedingsituatie. Tot voor drie jaar geleden werkten sociaal psychiatrisch verpleegkundigen (spv-ers) van de RIAGG in de scholen voor speciaal onderwijs in Amsterdam. Ze gaven consultatie en bemiddelden bij verwijzing. Het besluit de consultatie en hulp bij verwijzing weg te halen bij de GGz, werd door velen in het veld betreurd. Gesteld werd, dat de GGz inbreng noodzakelijk is als aanvulling op de meer pedagogische ingestelde inbreng van BJAA. Er werken bij de Amsterdamse GGz-instelling nog steeds een aantal spv- ers die leerlingen kennen uit de doelgroep en zich betrokken voelen bij deze vorm van onderwijs. Voor het plan samen met de GGz een trainingsgroep op te zetten, was daarom een breed draagvlak bij deze spv-ers. Bureau Jeugdzorg is in het eerste deelproject vooral betrokken als indicatiesteller. In het tweede deelproject zal BJAA actief zijn in de functie van intermediair naar de jeugdbescherming. De school en BJAA hebben onderzocht welke samenwerking er nu al bestaat voor de kinderen die onder toezicht zijn gesteld. Het bleek dat slechts in een minderheid van de gevallen er regelmatig contact is tussen de voogd en mentor of zorgcoördinator van de school. Het algemene beeld is dat de school meestal wel weet dat er een voogd bemoeienis heeft, maar dat er geen structurele uitwisseling van gegevens is. Er is contact als er een rapport geschreven moet worden voor de verlenging van de onder toezicht stelling of als er sprake is van een crisis in de thuissituatie.
3. Doelstelling van het project Geïnspireerd door de projectgelden van het ministerie van OCenW is het initiatief geno-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
157
men om werkvormen te ontwikkelen waarbij de REC school en de zorg samen optrekken: Deelproject 1: Behandeling van problemen van leerlingen op de school: een impulscontrole training. Doelstelling: ervaring opdoen met het inzetten van een therapeutische trainingsgroep in de school. We willen kennis opdoen van de effecten van de training en de impact op het schoolklimaat. We organiseren de training op school omdat de ervaring leert dat het bij een aantal leerlingen van de Mr. de Jonghschool en hun ouders niet goed lukt op andere wijze een werkrelatie op te bouwen in het kader van de ambulante GGz of in het kader van de vrijwillige hulpverlening. Deelproject 2: Integratie van zorg en speciaal onderwijs: gezamenlijk optrekken van de gezinsvoogdij, de ouders en de REC school. Doelstelling: het bereiken van een geïntegreerd aanbod voor een groep leerlingen van de REC-4. Ter toelichting nog het volgende. De schoolmaatschappelijk werker van BJAA heeft de afgelopen jaren ook bemoeienis gehad met een aantal leerlingen met een jeugdbeschermingsmaatregel. De BJAA medewerker is vooral actief in crisisachtige situaties en bij kinderen bij wie er op de school veel zorgen zijn, maar bij wie er volgens de school weinig gebeurt. Omdat bleek dat dergelijke interventies van de BJAA medeweker effectief zijn, is in een evaluatiegesprek met de school het voorstel gedaan de samenwerking van de school en BJAA bij leerlingen met een jeugdbeschermingsmaatregel systematischer op te zetten. De ouders en de gezinsvoogd kunnen dan profiteren van de inzichten van de school en de school kan een bijdrage leveren aan de hulpverlening door rekening te houden met wat er in de thuissituatie speelt.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep De leerlingen van de Mr. de Jongh school bezoeken de school gedurende een groot aantal jaren. De meeste leerlingen gedijen in het pedagogische klimaat van de school en profiteren van de gerichte didactische aanpak. We richten ons in het samenwerkingsproject op de groep leerlingen die het relatief goed doet op school. Bij een aantal leerlingen wordt in de leerlingenbespreking de vraag gesteld: kan de stabiele samenwerking van school, leerling en ouders niet gebruikt worden om de leerlingen extra bagage mee te geven, kan de school niet gebruikt worden om extra begeleiding vanuit de zorg in te zetten. Twee groepen springen eruit: de groep jongeren die moeite hebben met het beheersen van hun impulsen en leerlingen bij wie een gezinsvoogd is aangesteld. We bespreken beide groepen. Jongeren die moeite hebben zich te beheersen, vormen een risicogroep omdat ze buiten het beschermde klimaat van de school betrokken raken bij incidenten op straat en omdat hun impulsiviteit de opvoeding onder druk zet. Verder blijkt dat zij het minder goed doen in het voortgezet onderwijs. Het plan is om behandeling van deze problematiek in de REC-4 school te integreren.
158
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Ten aanzien van de groep van de leerlingen die onder toezicht gesteld is, kan gesteld worden dat er sprake is van problemen in twee domeinen: het domein van de opvoeding waar de gezinsvoogd mee te maken heeft en het domein van de school. De problemen in die domeinen staan niet los van elkaar. De spanningen op school nemen toe als het thuis slecht gaat en omgekeerd. Verder is het zo dat de problemen thuis en de problemen op school vaak vergelijkbaar zijn. Een kind dat thuis veel ruzies met zijn broertjes en zusjes maakt, is op school ook vaak problematisch in de omgang met de medeleerlingen. De Mr. de Jongh school wordt bezocht door 15 - 20 leerlingen bij wie een jeugdbeschermingsmaatregel is uitgesproken.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De eindverantwoordelijkheid voor de onderwijs-zorg arrangementen Mr. De Jongh is in handen gelegd van een stuurgroep bestaande uit de directeur van de Mr. de Jonghschool en de projectmanager onderwijs van BJAA. Voor de uitvoering is een projectmedewerker aangesteld die in dienst is van Bureau Jeugdzorg. De impuls controle training wordt uitgevoerd door een trainer van de RIAGG/ Mentrum en een co-trainer in dienst van BJAA en uitgeleend aan de school. Met twee externe deskundigen wordt het verloop van de training besproken. Voor het deelproject gezinsvoogdij en de REC-4 school heeft afstemming plaatsgevonden met de afdeling jeugdbescherming van twee locaties van BJAA. Leidinggevenden en werkbegeleiders van de jeugdbescherming bespreken de voorgang van de samenwerking met de gezinsvoogden.
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende organisaties Bij de invulling van de beide deelprojecten is rekening gehouden met het huidige en het toekomstige beleid op het terrein van jeugdzorg en onderwijs. Bij het opzetten van de impulscontrole groep is gesteld dat er onderzocht moet worden of de training in toekomst structureel kan worden aangeboden met AWBZ financiering als diagnose-behandelcombinatie. Met het oog hierop is er veel aandacht besteed aan het contact met de ouders en aan het vastleggen van het diagnostisch profiel van de deelnemende leerlingen, incl. een classificatie in termen van DSM IV. Bij de opzet van het project is contact geweest nog een tweede GGz-instelling. Samenwerking met die instelling lag voor de hand omdat die GGz-instelling actief is in de regio waar de Mr. de Jongh school is gevestigd. Met die GGz- instelling lukte het niet om een formule te vinden om de samenwerking vorm te geven. Het knelpunt was de indicatiestelling. De GGz-instelling in de regio wilde de indicatiestelling voor de groep in eigen hand houden omdat ze meent dat de AWBZ stelt dat de instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de eerste plaats bepaalt welke hulp noodzakelijk en dat er met de ouders een behandelcontract gesloten wordt. Met Mentrum lukte het wel een formule te vinden voor de indicatiestelling. De school overlegt met de ouders over deelname en de therapeut toetst in een kennismakingsgesprek met ouder en de leerling of het zinvol en verantwoord is de leerling te laten deelnemen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
159
De samenwerking van de gezinsvoogdij met het onderwijs staat binnen BJAA al veel langer op de agenda. Met de meeste voogden is overleg gevoerd over de knelpunten in de samenwerking en er zijn protocollen gemaakt om de kwaliteit van de samenwerking te garanderen.Voor elke pupil wordt in het hulpverleningsplan vastgelegd op welke wijze het onderwijs betrokken wordt bij de invulling van de ondertoezichtstelling. Verder is afgesproken dat de scholen via een automatisch rappelsyteem op de hoogte gebracht worden van het aanstellen van een nieuwe voogd bij een leerling. Uit rapportage van die samenwerking blijkt nog wel dat er sprake is van verschillende werelden: ‘we zijn allebei met ons eigen werk bezig en hadden elkaar niet zo veel te vertellen”. Verder bleek dat voogden zich soms terughoudend op stellen in verband met de privacy van hun cliënt ‘ik ga de school niet alles vertellen, want je weet nooit hoe een school omgaat met de verhalen”. Voor medewerkers van een school is het moeilijk om greep te krijgen op de werkwijze van jeugdzorg: ‘hoe werkt een gezinsvoogd nu precies, wat zijn doelstellingen in een bepaalde zaak precies en waarom maakt hij welke keuzes’. Het kost de voogden moeite om duidelijk te maken hoe hun werk er precies uitziet. Complicerend is dat in de praktijk blijkt dat de ene voogd anders werkt dan de andere. Zowel in deelproject één als in deelproject twee is het belangrijk de positie van de ouders in de gaten te houden. Voorkomen moet worden dat de samenwerking zich boven hun hoofden afspeelt. Het onderwijs-zorg arrangement moet door de ouders beleefd worden als iets dat van hen is, waar zij beter van worden.
7. Werkwijze en methodiek Deelproject 1 De afgelopen jaren is in Nederland een training ontwikkeld bedoeld om jongeren van 6 –12 jaar beter te laten omgaan met hun impulsen. Het gaat om een training die gebaseerd is op een zogenaamde sociale verwerkingstheorie. De training omvat 10 zittingen. De training is uitgevoerd in de ambulante GGz en in het reguliere basisonderwijs. De training zoals die gegeven is in de ambulante GGz is beschreven in het boek “Zelfcontrole” van T. van Manen. Onderzoek heeft laten zien dat de training effect sorteert. De training impulscontrole op de Mr. de Jongh school volgt de theorie van de sociale informatieverwerking zoals die beschreven is in het boek Zelfcontrole. Eerst wordt aandacht besteed aan het onderscheiden van gevoelens bij het kind zelf en bij anderen. Daarna worden probleemoplossende vaardigheden behandeld. De verschillende stappen van de theorie zijn omgezet in opdrachten en oefeningen. Elke trainingsbijeenkomst begint met het invullen van een score formulier De leerlingen moeten aangeven welk cijfer ze geven aan hun gedrag in de afgelopen week op een aantal voor hen geldende onderwerpen als opletten in de klas en boosheid uiten. Benadrukt wordt dat gedragingen bedoeld zijn om te meten of er sprake is van vooruitgang en dat deze onderwerpen niet een leidraad zijn voor de hele zitting, Dit gebeurt zo nadrukkelijk om te bereiken dat tijdens de zittingen vooral de positieve gedragingen de aandacht krijgen.
160
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Deelproject 2 Het contract van de BJAA medewerker onderwijshulpverlener op de Mr. de Jongh school is in het kader van dit project uitgebreid met 4 uur per week. De medewerker gebruikt die tijd om de samenwerking van BJAA met de school te bevorderen t.a.v. de leerlingen met een jeugdbeschermingsmaatregel. Verwacht wordt dat die intensievere samenwerking ertoe leidt dat er kennis opgedaan wordt over het gezamenlijk optrekken van BJA en school in de zorg voor de leerling met een jeugdbeschermingsmaatregel. Omdat het gaat om complexe vormen van samenwerking hebben we besloten de verschillende vormen van samenwerking gefaseerd in te voeren: Fase 1 – uitwisseling van informatie: de projectmedewerker zorgt er voor dat alle betrokkenen op de hoogte zijn van elkaar bemoeienis. Vastgelegd is dat de medewerker de volgende methoden gaat uitproberen: – Zij informeert zich over de afspraken die gemaakt zijn tussen de docenten van de school en de voogd en overlegt met beiden hoe de aanpak van de leerling op school zich verhoudt tot het hulpplan van BJAA. – Als er zich op school incidenten voordoen met de leerling, vervult zij binnen de lijn van het hulpplan van BJAA een rol bij het oplossen van de problemen die gerezen zijn – Zij neemt deel aan de leerlingbespreking van de leerling. Zij brengt daar de informatie over de voortgang van de zorg van BJAA en informeert na afloop de (gezins) voogd over de uitkomst van het overleg. De projectmedewerkster verzamelt zonodig informatie over het functioneren van de leerling op school en brengt die informatie op gepaste wijze in het overleg van de afdeling jeugdbescherming Fase 2 – afstemming van informatie: de projectmedewerker brengt de voogd, de ouders en school bij elkaar voor overleg. Vanaf januari 2004 wordt bij een aantal ondertoezicht gestelde leerlingen twee keer een overleg georganiseerd tussen de ouders, de voogd en school. In het overleg staat op de agenda: – kennismaking – afspraken maken voor een belcontact – uitwisselen van informatie – plan van de hulpverlening en de stand van zaken – plan van de school en ontwikkeling van het kind op school. Fase 3 – integratie: de projectmedewerker onderzoekt of het mogelijk is het hulpverleningsplan van de gezinsvoogd en het handelingsplan van de school zodanig in te richten dat er gewerkt wordt vanuit één visie en met vergelijkbare doelen.
8. Betrekken van ouders Deelproject 1 In alle publicaties over de training wordt er gezegd dat het van groot belang is de ouders van de jongeren te betrekken bij de training. De ouders moeten de jongeren aanmoedigen
SAMEN BETER, BETER SAMEN
161
deel te nemen. Verder kunnen zij goed aangeven in welke situaties de jongere vooral last van heeft van zijn gebrek aan impulscontrole. Bij de training op de Mr. de Jonghschool is de ouderbegeleiding als volgt uitgewerkt. Alle ouders van de hoogste klassen van de school zijn door middel van een brief uitgenodigd hun kind aan te melden voor de training. Een verrassend groot aantal ouders reageerde op deze brief. Op grond van dossier onderzoek is een aantal ouders uitgenodigd voor een gesprek. In dat gesprek hebben de trainers kennisgemaakt met de ouders en van hen gehoord hoe de gebrekkige impulscontrole thuis speelt Uiteindelijk leidde deze procedure tot een groep van vier leerlingen die de training hebben gevolgd. Aan de tweede training hebben ook vier leerlingen deelgenomen die op vergelijkbare wijze zijn geselecteerd. Er is bij de eerst training sprake van een behoorlijke inzet van de ouders. Ze hadden wekelijks telefonisch contact met de trainer en zijn drie keer naar de school gekomen voor een gesprek. Vooral dat laatste was voor sommige ouders niet eenvoudig te regelen, omdat de school bezocht wordt door kinderen uit de hele stad. Na zes zittingen hebben de trainers met alle kinderen en ouders (op één na) steeds een gesprek gevoerd over de voortgang. Dit initiatief is genomen omdat bleek dat de ouders en kinderen veel te vertellen hadden over de werkdoelen en hun verhaal graag kwijt wilden. Ook in dit gesprek waren de werkdoelen en het werkboek weer een handig hulpmiddel. In het algemeen blijkt echter dat ouders uiterst gemotiveerd zijn mee te werken en geen weerstand hebben tegen de samenwerking met een BJAA of de GGz. Bij één gezin zijn naar aanleiding van de training contacten ontstaan met de betrokken GGz- en een jeugdzorg-instelling om de lopend hulpverlening beter te reguleren. De werkdoelen staan centraal in de contacten met de ouders (en de leerlingen). Alle gedragsproblemen waarover gerapporteerd worden, konden worden vertaald in de werkdoelen. Bij alle kinderen is een werkboek gemaakt waar heel kort en concreet de zittingen zijn beschreven. Enkele kinderen namen het werkboek steeds mee naar huis waardoor de ouders concreet geïnformeerd werden over wat het kind gedaan, cq. geleerd heeft. De leerlingen die dat deden, bleken zeer positief gemotiveerd te worden door thuis. Zoals gezegd belde tijdens de eerste training één van de trainers elke week de ouders om hen op de hoogte te stellen van het verloop van de zitting en om van hen te horen of er nog bijzonderheden waren van hun zijde. Deze contacten met de ouders zijn arbeidsintensief maar blijken zeer waardevol. De ouders raken vertrouwd met het praten over de werkdoelen en de trainer kan hen stimuleren te letten op interacties die positief verlopen. Ouders gebruiken het contactmomenten om over de opvoeding van hun kind van gedachten te wisselen. Bij de tweede training lukte het niet om met de zelfde intensiteit de contacten met de ouders te onderhouden. Het wekelijkse telefoongesprek schoot er geregeld bij in, omdat er in de agenda van de trainer geen structurele ruimte was om voor de oudergesprekken. In het tevredenheidsonderzoek melden de ouders over deze tweede training dan ook dat ze weinig handvatten hebben gekregen voor de omgang met hun kind.
162
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Deelproject 2 In alle contacten met de ouders van de school en de gezinsvoogden is gemeld dat voogd en school in het project jaar contact zouden onderhouden. Het was bedoeling in ieder geval twee keer in de loop van het jaar een gezamenlijke bespreking te organiseren waarbij aanwezig de ouder(s), de voogd en één of twee medewerkers van de school. De start van de eerste interventies was vaak gelegen in de leerlingbespreking van de school. In eerste instantie bleek dat er ook aanleiding was voor de projectmedewerker was om informatie over te dragen en positie van de hulpverlening te verduidelijken. In alle gevallen nam de projectmedewerker het initiatief tot een overleg van de school met de voogd om intensiever te bespreken wat er rond een bepaalde leerling aan de hand is of om met elkaar een strategie te bepalen. De projectmedewerkster werkt vooral op het niveau van het proces. Sleutelbegrippen daarbij zijn: de zaak vlot trekken en benoemen wat er speelt. Het is voor de projectmedewerkster niet nodig de casus in detail te kennen. Er wordt zelfs gesteld: je moet je inhoudelijk niet te duidelijk een eigen mening vormen want de leerkracht en de voogd moeten de toon zetten. Verder moet steeds duidelijk zijn dat de gezinsvoogd de regie voert in de hulpverlening. Zowel door de school als door de ouders wordt de projectmedewerkster vooral beleefd als iemand van school, ze wordt gezien als de schoolmaatschappelijk werkster die bemiddelt en zaken in beweging zet.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen Deelproject 1 De doelgroep van de training is in de GGz is gedefinieerd als jongeren met agressief en oppositioneel gedrag (odd en cd). In de litteratuur wordt aangeraden in de trainingsgroep niet te werken met jongeren die te kampen hebben met de aandachtstekort stoornis (adhd). Het argument hiervoor is dat specifiek adhd gedrag het verloop van de training negatief kan beïnvloeden en dat voor het volgen van de training een zekere vorm van concentratie vereist is. Bij de training op de Mr. de Jongh school is er ook voor gekozen in principe geen jongeren met adhd op te nemen in de groep. Bij één leerling is afgeweken van deze regel. Bij hem is sprake van adhd maar de specifieke adhd klachten zijn door gebruik van medicatie zo danig verminderd dat die zijn functioneren niet bepalen. Vanwege andere hulpvragen was deelname voor hem wel geïndiceerd. Het belang van de medicatie werd duidelijk toen tijdens een zitting bleek dat hij geen medicatie had ingenomen. Hij gedroeg zich anders dan tijdens de andere zittingen en zijn toestand was zodanig dat deelname nauwelijks zinvol was. Zijn gedrag was ondermijnend voor het leerproces van de andere kinderen. Aan de trainingen hebben twee keer vier leerlingen deelgenomen. Het gaat in alle gevallen om kinderen die de school gedurende de gehele week bezoeken Het doel van de training is dat de deelnemende leerlingen gaan beschikken over vaardigheden om hen in allerlei sociale situaties effectiever te functioneren
SAMEN BETER, BETER SAMEN
163
Deelproject 2 Het gaat bij dit deelproject om leerlingen die de Mr. de Jonghschool bezoeken en bij wie ook sprake is van een onder toezicht stelling (OTS). Aan het project hebben acht leerlingen deelgenomen, zes jongens en twee meisjes. Het gaat om leerlingen die de school gedurende de gehele week bezoeken. Het gaat om leerlingen die op twee manier extra zorg behoeven: er is sprake van een onderwijsbeperking en hun opvoedingsituatie is zodanig dat er assistentie nodig om de ontwikkeling van het kind te bewaken. Diagnostisch gezien gaat het bij de leerlingen om een breed spectrum van problemen. Er wordt gesproken van een reactieve hechtingsstoornis, zeer ernstige problemen in de ouder kind relatie en van een oppositionele gedragsstoornis. In een aantal gevallen is er sprake van beperkte intelligentie van leerlingen en ouders. De acht leerlingen zijn gedurende de gehele project periode gevolgd met uitzondering van één leerling die in september naar het voorgezet onderwijs is gegaan. Het is de verwachting dat er minder ruis ontstaat tussen school en BJAA. Dit zal zichtbaar worden in de hulpverleningsplannen van BJAA en de behandelingsplannen van de school Een eerste onderzoek liet zien dat in de behandelingsplanning vanuit de school nog nauwelijks oog is voor de psychosociale ontwikkeling van de leerlingen. In het hulpverleningsplan van de gezinsvoogd is aan de zorg op de school wel een apart hoofdstuk gewijd. De doelstellingen van het project kunnen alleen bereikt worden als er in volstrekt openheid gewerkt wordt met de leerling en de ouders. De verwachting is dat de ouders het zullen waarderen dat er niet langer sprake van twee gescheiden domeinen en dat ze het zullen toejuichen dat de school weet heeft van de hulpverlening en dat de gezinsvoogd volgt wat erop school gebeurt.
10. Financiën en menskracht In deelproject 1 onderzoeken de partners of het zinvol en mogelijk is een specialistische behandeling een plek te geven in de zorg van de school. Bureau Jeugdzorg is verantwoordelijk voor de indicatiestelling en levert daarvoor de middelen . De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de training ligt bij de therapeut van de GGz-instelling. Waar het mogelijk was de leerling in te schrijven als cliënt van de GGz-instelling, is dat gebeurd. Door deze werkwijze kon de GGz-instelling de uitvoering van de uitvoering mede financieren. De school heeft gezorgd voor een co-trainer om de afstemming van de training met de leerkrachten te kunnen garanderen . In deelproject 2 is onderzocht of de school en de gezinsvoogdij gezamenlijk kunnen optrekken in de zorg voor de leerling. De afdeling gezinsvoogdij van Bureau Jeugdzorg Amsterdam werkt mee door de werkzaamheden van de gezinsvoogden te sturen aan de hand van het werkplan van het project. De extra middelen van OCenW. zijn aangewend om de salariskosten te financieren van de projectmedewerker BJAA, de begeleiding van de impulscontrole training en de projectmedewerker die intermediair is tussen de school en gezinsvoogden van BJAA. De projectmedewerker van BJAA coördineerde de activiteiten. Hij overlegde één maal per twee weken met alle betrokkenen Hij coachte de uitvoerende werkenden en verzorgde de
164
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
rapportages. De projectmedewerker en de uitvoerende medewerkers hebben een aantal malen voorlichting gegeven aan de teams van de school, de teams jeugdbescherming om het draagvlak voor de activiteiten zo groot mogelijk te maken De uitvoering van de training vond plaats op de school, het overleg van intermediair met de voogden vond plaats op de school of op de locaties van BJAA. Over de samenwerking van de Mr. de Jongschool met de jeugdzorg en de GGz-instellingen is gerapporteerd in verschillende stedelijke bijeenkomsten en in brochures en folders.
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid In februari 2003 verscheen een uitputtende notie van de gemeente onder de titel: “Het Amsterdams speciaal onderwijs in ontwikkeling”. In die nota wordt geconcludeerd dat er grote kloof is tussen de jeugdzorg in het bijzonder jeugdpsychiatrie en ouderbegeleiding in de REC-4. Uit dossieronderzoek van de Mr. de Jonghschool bleek in dat zelfde jaar dat het aantal leerlingen waarbij sprake is van een vorm van geïndiceerde jeugdzorg beperkt is tot 25 %. Dat betekent dat bij het grootste deel van de leerlingen geen intensieve bemoeienis is van geïndiceerde zorg terwijl het in alle gevallen gaat om jongeren van wie vastgesteld is dat er sprake van complexe problematiek Over de hier gepresenteerde onderwijszorgarrangementen is gerapporteerd in vormen van stedelijk overleg van de Jeugdzorg en REC-4. De tussentijdse rapportage is aangeboden aan de partners. De tussentijdse rapportage was aanleiding voor de begeleidingcommissie om een gesprek te organiseren met een aantal externe partners van de Mr. de Jongschool om te onderzoeken of het mogelijk is een structurele samenwerking van de school te realiseren
12. Resultaten van het project Deelproject 1 In principe is de structuur van het boek van Van Manen aangehouden bij het uitvoeren van de training Wel is al snel geconstateerd dat het programma voor de verschillende bijeenkomsten overvol is. Er is daarom voor gekozen om een oefening te laten vallen om bij een andere oefening langer stil te kunnen blijven staan. De trainers proberen de stof zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de specifieke kinderen en ze maken de opdrachten en oefeningen soms wat meer toepasbaar op de situaties waarin de specifieke kinderen zich herkennen. Verder wordt het programma soms aangepast omdat de trainers reageren op dingen die ter plekke gebeuren. Opvallend is dat de jongens vooral gecharmeerd zijn van de doe-activiteiten. Vooral de toneeloefeningen worden zeer enthousiast gedaan. Wanneer in het programma vooral (droge) theorie de nadruk krijgt, is de kans groter dat de jongens afhaken. Zodra de theorie in een herkenbaar voorbeeld geplaatst wordt, is het niet zo moeilijk de aandacht te krijgen. Over de samenwerking met de leerlingen valt verder het volgende op te merken. Over het
SAMEN BETER, BETER SAMEN
165
algemeen zijn de jongeren betrokken en enthousiast. Wat de trainers het meest treft in de opstelling van de leerlingen, is hun enthousiasme en werklust. In hun gedrag is er ook de wil tot scoren en presteren. Van tijd is waren er ook wel wisselende stemmingen bij de individuele leerlingen. De interactie van de groepsleden onderling tijdens de training is intensief. De jongeren waren erg op elkaar betrokken en er waren ook de onvermijdelijke irritaties die de kinderen onderling hebben. Deze irritaties waren van invloed van de training, maar waren niet zodanig dat de uitvoering van de training in gevaar kwam. Wel bleek van tijd tot tijd dat de kinderen beschikten over verschillende capaciteiten en dat ene leerling snel een aanwijzing oppikt en dat een andere leerling op een bepaald onderdeel niet veel verder komt. Het werkboek van de training heeft bij enkele leerlingen gewerkt als een positief statussymbool t.o.v. niet geselecteerde medeleerlingen (informatie schoolcontactpersoon). Een aantal kinderen liep met lichte trots met de map op school rond om het de map thuis te laten zien en te bespreken. Bij de tweede training verliep de start minder vlekkeloos. Onverwachts bleek het rooster gewijzigd en moest op korte termijn een ander tijdstip in de week gezocht worden. Gevolg was dat de training in de ochtend plaatsvonden. Verder was er nieuw psycholoog aangesteld die nog niet kon mee helpen bij het samenstellen van de groep. In de tweede groep bleek het noodzakelijk de regels strak te hanteren. De deelnemers van de groep raakten snel ontremd als er een speelse omgang gezocht wordt. Kleine aanvaringen konden snel uitlopen op een heftig incident. De trainers vonden oplossingen voor dit vraagstuk maar concludeerden wel dat in de ene training er heel anders heeft uitgezien uitziet dan de andere. Het lukte niet om de eerste training onderzoeksmatig te begeleiden. Bij de tweede training lukte dat wel. Een student van de Universiteit van Amsterdam heeft onderzocht of de training voldoet aan verwachtingen van de ouders en de leerkrachten ( tevredenheidsonderzoek) Vóór de training en achteraf zijn ouders en leerkrachten geïnterviewd. Samenvattend werd geconcludeerd dat de training in de schoolsituatie goed aansluit bij de behoefte van ouders en leerkrachten. De bewustwording van kinderen van hun probleemgedrag biedt goede aanknopingspunten voor een vervolg van de training in de klas. Deelproject 2 Er zijn drie voogden benaderd met wie op de afgesproken wijze is samen gewerkt. Die voogden zijn verantwoordelijk zijn voor acht kinderen van de Mr.de Jonghschool. In de periode februari - juni heeft over vier kinderen een gesprek plaatsgevonden van de voogd, de school maatschappelijk werkster en de ouder. In één ander geval was er is een gezinscoach aangesteld die intensieve pedagogische thuishulp uitvoert en is met die coach en de ouders gesproken. In twee gevallen lukte het niet om een gesprek te organiseren. In een geval was er zelfs
166
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
geen sprake van een werkrelatie met het gezin. Met twee van de drie voogden vond in de eerste helft van het kalender jaar intensieve samenwerking plaats. Bij één voogd was er sprake van een langdurige ziekte en duurde het enige tijd voor een vervanger voldoende ingewerkt was om de samenwerking vorm te geven . Volgens de school komt dit vaker voor dat er sprake is van wisseling van voogd en van langdurige ziekte. De winst van de driegesprekken bleek in de praktijk. De gezinsvoogd en school maatschappelijk werkster kunnen vanuit hun eigen rol met de ouders communiceren. De ene keer is het de gezinsvoogd die steunend is, de andere keer is het de school maatschappelijk werkster. Aan de hand van de gebeurtenissen op school wordt concreet gemaakt welke ontwikkelingsopgaven er nog zijn voor de leerling en de ouders . Vooral de overstap naar het voortgezet onderwijs is een steeds terugkerend thema van gesprek Vanaf september 2004 trokken ook op het niveau van de handelingplanning de school en de gezinsvoogd samen op. Bij de geselecteerde acht leerlingen is bekeken wat er precies op papier staat, hoe dat materiaal afgezet kan worden tegen de kwaliteitsnormen die in het onderwijs en zorg gelden. Waar mogelijk zijn vanaf die periode ook weer driegesprekken georganiseerd worden om te komen tot afstemming van zorg. In het algemeen werd duidelijk geworden dat het niet eenvoudig is om daadwerkelijk afstemming van school en zorg te realiseren. Ondanks alle inzet van de projectmedewerker en de voogden lukte het in de tweede helft van het jaar niet om bij het merendeel van de leerlingen te komen tot driegesprekken. Dit wordt veroorzaakt door grote tekorten in de continuïteit van de zorg. Bij twee van drie voogden was er sprake van langdurige afwezigheid. Navraag leerde dat het ging om burn-out. Het duurde enige tijd voor de voogden vervangen werden door andere medewerkers van BJAA. Na de vervanging bleek dat vervangers tijd nodig hebben om zich in te werk en dat ze zich bij het uitvoeren van hun werk vooral laten leiden door de principes: geen nieuw is goed nieuws en we richten ons eerst op zaken waar acute problemen zijn. Bij twee leerlingen leidde dat er toe dat de project medewerker van de Mr. de Jongh in feite de intensieve ouderbegeleiding ging doen. Bij een andere pupil bleek dat de vervanger ook na zes maanden nog geen kennis had gemaakt met de pupil. Eén en ander leidde er toe dat het bij zeven van acht leerlingen niet gelukt is de laatste fase van het project echt invulling te geven, de gezamenlijke planning van de behandeling. De intensieve bemoeienis van het project is blijven steken de in de fase 1 en 2: het geregeld contact zoeken en het afstemmen van beelden. Bij drie van de acht leerlingen is er uiteindelijk wel sprake geweest van twee driegesprekken en in vier gevallen was er één driegesprek. Bij de leerlingen waarbij het wel lukte gezamenlijke planning van de zorg te bereiken, bleek dat de gegevens van de school van belang zijn voor de gezinsvoogd en dat er bij de school houvast ontstaat als ze weten waar de gezinsvoogd mee bezig is.
13. Gerealiseerde voorwaarden In het kader van het ontwerpen van onderwijs-zorgarrangementen waren er twee deelprojecten. De projecten zijn volgens plan uitgevoerd en hebben de volgende kennis opge-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
167
leverd: Deelproject 1 – Er zijn vanuit de REC-4 school goede mogelijkheden om samen met de ouders een behandeltraject van de GGz-instelling in te zetten. – Elke training in de school moet goed voorbereid worden en er moet tijdens de uitvoering veel aandacht zijn voor de afstemming met het lopend pedagogisch didactische proces. Deelproject 2 – Er is sprake van weinig continuïteit in de gezinsvoogdij en daardoor wordt het werk van de REC-4 school ernstig bemoeilijkt. – Juist vanwege deze discontinuïteit moeten op de REC-4 scholen medewerkers van BJZ aanwezig zijn. Zij kunnen intermediair zijn tussen school en de zorginstellingen en er voor zorgen dat de juiste hulp op het juiste moment wordt ingezet.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Deelproject 1 Doordat er extra subsidie beschikbaar was, was het mogelijk zonder veel moeilijkheden de impuls controle groep te organiseren. Op basis van de ervaringen kan geconcludeerd worden dat het een goede zaak is deze vorm van zorg een vaste plek te geven in het aanbod van de school. De vraag is aan orde hoe deze vorm van samenwerking gecontinueerd kan worden. Het meest eenvoudig is af te spreken twee keer per jaar een impuls controle training te geven en bij de kennismakingsbesprekingen de geselecteerde leerlingen in te schrijven als cliënt van de GGz-instelling. Dit lijkt wel mogelijk te zijn maar er zijn knelpunten. Gebleken dat het organiseren en geven van een groep van vier leerlingen meer tijd vraagt van de GGz-instelling dan beschikbaar is voor dergelijke trainingen middels de reguliere financiering. De groepen op de school zijn kleiner en er is meer tijd nodig voor overleg met de leerkrachten en de ouders. De GGz-instelling moet dus geld toeleggen bij de huidige opzet. Verder moet de school dan wel min of meer garanderen dat er voldoende leerlingen zijn om twee maal per jaar de groep te vullen en garanderen dat het mogelijk is met alle ouders samen te werken. Als groep half gevuld worden of als de ouders niet komen, loopt de GGz-instelling een zeker risico. Gelukkig is er minimaal één GGz-instelling dat verklaard heeft de trainingsgroepen in ieder geval volgend jaar te willen geven. Er blijkt ook wel sprake van een zekere concurrentie. Zowel bij de jeugdzorg als bij de jeugd GGz zijn er meerdere partners zijn die in aanmerking komen voor samenwerking. Zolang er extra financiën zijn, is er interesse bij veel partijen. Gaat het er om zorgcapaciteit structureel in te zetten, dan worden organisaties voorzichtig .Voor de school is dat niet eenvoudig in een dergelijk veld te opereren. Deelproject 2 Als we in het licht van het ideaalbeeld terugkijken naar het project, dan wordt bevestigd dat er tekortkomingen zijn in de samenwerking tussen gezinsvoogdij en het onderwijs. Slechts
168
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
in twee gevallen was er bij aanvang van het project sprake van onderlinge bekendheid en geregeld contact. In drie andere contacten was er wel sprake van contact maar dat contact ontstond omdat er een directe aanleiding was: er moest rapportage geleverd worden en er was een incident dat opgelost moest worden. Aan een aantal voogden is apart nagevraagd waarom optimale samenwerking zo weinig voorkomt. Zij geven in de eerste plaats aan dat ze voor dergelijke reguliere contacten weinig tijd hebben. Hun werk bestaat vooral uit het managen van crises en het maken van rapportages. Daarbij komt dat zowel de voogd als de leerkracht moeilijk te bereiken is (“Zij staan voor de klas als ik tijd heb en zij zijn naar huis als ik tijd heb om te bellen”). Een algemene conclusie van het project is, dat het zeer moeilijk is om te komen tot een daadwerkelijk gezamenlijk optrekken. De belangrijkste oorzaak in dit deelproject was het gebrek aan continuïteit van de gezinsvoogdij van BJAA.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst Deelproject 1 Bij de uitvoering van de training was merkbaar dat de leerling elkaar kennen van school. Er ontstond snel een open groepsproces en er kon zonder problemen aangesloten worden bij het veilige klimaat dat kinderen in de school gewend zijn. Vergeleken met de andere trainingen lijkt het er op dat de kinderen sneller “los” zijn in rollenspellen en opdrachten uitvoeren (informatie GGz begeleidster eerdere trainingen). Ook hebben de kinderen meer informatie over elkaar ter beschikking waar ze aan refereren. Misschien dat de groepsinteracties wel wat meer voorbereiding en nabespreking vragen van de trainers om het gedrag van de leerlingen te duiden. Een aantal keren is gedrag van deelnemers wel eens geïnterpreteerd als ze zijn “te betrokken” op elkaar en ‘misschien zijn ze te loyaal zijn om elkaar feedback te geven’. Maar ook voor dit onderdeel van de training geldt, dat de processen goed te hanteren bleken. In de loop van de tijd bleek dat de kinderen jongeren positief bezig zijn met de training. Ze hebben er duidelijk plezier in en doen hun best greep te krijgen op hun gedrag. Ze vertellen over de weekopdrachten en geven voorbeelden van situaties waarbij hun werkdoelen naar voren komen. Vanuit de ouders komen ook met name bij de eerste training positieve geluiden over het gedrag van hun kind. De trainers zien dat de kinderen in de training greep krijgen op hun gedrag en de oefeningen uitvoeren zoals bedoeld. De vraag blijft of er sprake is van de toepassing van de geleerde in de praktijk. De vraag is of ze de switch kunnen maken als het er echt op aankomt. Op verschillende manier is er gekeken naar de invloed van de training op het schoolgebeuren. In de eerste plaats is gekeken of de leerlingen in de school of de klas anders met elkaar omgaan als voorheen of dat in hun interactie sporen terug te vinden zijn van de training. Hiervan bleek geen sprake. Het is misschien voor sommige leerlingen wel lastig dat de aanpak en gedragscodes (b.v. bij het groepsgesprek) tijdens de zittingen heel anders is dan tijdens de klassensituatie.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
169
Bij de eerste trainingsreeks is er bewust voor gekozen om de groep en de schoolgebeurtenissen uit elkaar te houden. Toch bleek dat niet te voorkomen is. Een net gebeurde incident op school had invloed op een groepszitting, omdat er over gesproken werd. Ook bleek het niet te voorkomen dat het begin van een zitting beïnvloed werd door een leerkracht die nog snel iets wilde zeggen tegen een leerling. We hebben geconcludeerd dat we niet zo afwerend hoeven te reageren op incidenten en dat er misschien ook wel mogelijkheden voor training ontstaan door recente gebeurtenissen te gebruiken in de groep. Het kan een meerwaarde hebben om de school en de groep meer te combineren. De leerkrachten zijn vooraf op de hoogte gesteld van de training. Zij reageerden positief op het initiatief om op school een training te geven. Wel werd er door de leerkrachten aangegeven dat ze graag betrokken willen zijn bij het keuzeproces van selectie kinderen. Dit is gebeurd bij de tweede training. De leerkrachten droegen ook nog andere leerlingen aan dan de leerlingen die door de ouders zijn aangemeld maar ze konden zich wel vinden in de keuzes. De leerkrachten houden er in de opbouw van de les rekening mee dat de jongens een tijdje uit de klas zijn. Dit gaat soepel en heeft geen problemen opgeleverd. Over het algemeen zijn de meeste leerkrachten geïnteresseerd in de gang van zaken in de groep en zijn de trainingen bij iedereen wel bekend. Uit het tevredenheidsonderzoek (zie bijlage) bleek dat de leerkrachten naar aanleiding van de training aangeven behoefte te hebben aan handvatten voor de omgang met de leerling. In de toekomst moet worden onderzocht of het mogelijk is aan deze wens tegemoet te komen. Het is de vraag of het zinvol is dat de trainers met de leerkracht tijdens de training overleggen of dat er eerder gedacht moet worden aan een aanpassing van het handelingsplan voor de leerkrachten op basis van de ervaringen van de trainers. De basiscondities van de training zijn goed bewaakt door de school: er was een lege geschikte ruimte en er werden geen telefoontjes doorgeven. Belangrijk is rekening te houden met het tijdstip in het jaar van een training. Omdat het gaat om tien zittingen luistert de planning nauw. Bij de eerste training bleek bijvoorbeeld dat de periode voor de zomervakantie (met veel vrije dagen en een lange meivakantie) niet zo handig was. De tweede training startte in september en de tijdstippen zijn zodanig gekozen dat de groep klaar was voor de sinterklaastijd. Duidelijk werd dat de training naast een zekere mate van concentratie ook een zekere mate van intelligentie vooronderstelt bij de leerlingen. De training reikt de leerlingen concepten aan om houvast aan te ontlenen in sociale situaties. De leerlingen moeten via concepten een beter inzicht krijgen in sociale situaties en hun gedrag. Niet alle leerlingen van de Mr. De Jongh school beschikken over de cognitieve mogelijkheden om op deze wijze te leren. Overwogen wordt voor leerlingen met laag niveau van cognitie functioneren een vergelijkbare training uit te proberen. Het is in ieder geval duidelijk dat de training zonder veel problemen kan worden aangeboden in een schoolgebouw onder de lestijd. De rest van het onderwijs- leerproces wordt er niet door verstoord en het is duidelijk dat de leerkrachten van de leerlingen betrokken
170
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
moeten worden bij de trainingen. Het idee is gelanceerd aanvullend aan de training een nazorgtraject op te zetten bestaande uit bijvoorbeeld twee terugkomdagen met de groep en een aantal individuele contacten van één van de trainers met de leerlingen. Dit alles om de geleerde vaardigheden op niveau te houden en de vraagtellingen een aantal keren te actualiseren. Deelproject 2 Na het project jaar zal bekeken worden of het mogelijk is de samenwerking van de school met de gezinsvoogdij een vaste vorm te geven. Er zijn binnen BJAA activiteiten gestart in het kader van deskundigheidsbevordering. Teams van gezinsvoogden bespreken hoe zij met het onderwijs samenwerken en hoe die samenwerking vorm krijgt in hulpverleningsplannen. In het management overleg van BJAA is voorgesteld de zorg op REC-4 scholen tot speerpunt van de gezinsvoogdij te bestempelen. Consequentie van die keus is dat de gezinsvoogdij zoveel mogelijk rond dergelijke scholen georganiseerd wordt. Dat kan door de werkwijze van het project te institutionaliseren en voor elke REC-4 school een intermediair aan te wijzen. (voorstel 1) In dit project zijn nu positieve ervaringen opgedaan met 4 uur extra inzet als intermediair voor 20 leerlingen met een ondertoezicht stelling. Stel dat op elke school waar twintig leerlingen onder toezicht staan, vier uur beschikbaar gesteld wordt om de intermediair functie vorm te geven, dan betekent dat een bepaald percentage van de voor een jongere beschikbare tijd wordt overgedragen van de voogd naar de BJAA intermediair op de school. Een andere uitwerking zou kunnen zijn dat elke school die bezocht wordt door veel leerlingen die onder toezicht staan een vaste gezinsvoogd toe gewezen krijgt en dat bij het uitdelen van nieuwe zaken rekening een toewijzing op school plaatsvindt (voorstel 2). Binnen de huidige wet en regelgeving lijkt het mogelijk deze werkwijze in te voeren. Er zitten nog wel haken en ogen zitten aan deze voorstellen. Bij de huidige druk op de jeugdbescherming ligt het niet echt voor de hand over te gaan tot caseload verhoging (voorstel 1) en verder zal bij institutionalisering nadrukkelijk de vragen gesteld worden welke taken precies worden overgeheveld en hoe het staat het met de verantwoordelijkheid heeft de intermediair op de scholen afgezet tegen de verantwoordelijkheden aan werkzaamheden: wie moet wat rapporteren, wie handelt bij crises. Aan voorstel 2 kleven praktische bezwaren: wat doe je met meerdere kinderen uit één gezin en wat doe je als een voogd geen ruimte meer heeft voor nieuwe cliënten.
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving De Begeleidingscommissie van de Onderwijszorgarrangementen van het LCOJ heeft het initiatief genomen met de verschillende samenwerkingspartners van de school overleg te voeren om te garanderen dat ook in de toekomst geïnvesteerd zal worden in de zorg voor de leerlingen van de school. Bij dat overleg was een vertegenwoordiging van de grootstedelijke en gemeentelijke overheid. Tijdens dat overleg werd opgemerkt dat het duidelijk is geworden dat de samenwerking van het REC-4 onderwijs en de jeugdzorg niet van zelf op gang
SAMEN BETER, BETER SAMEN
171
komt. Zowel bij deelproject 1 als bij deelproject 2 hield de projectmedewerker de vaart er in. Geconcludeerd is dat de zorginstellingen niet automatisch in actie komen richting de school, als daartoe een startsein gegeven is. BJAA, GGz-instelling en andere jeugdzorg instellingen hanteren verklaren dit als volgt: we hebben zo veel aandachtsgebieden waar we ons op moeten richten en het gaat om een markt waar altijd schaarste is. De aanwezigen van het overleg spraken af dat onder leiding van een vertegenwoordiger van BJAA er komend jaar een productie afspraak gemaakt wordt: voor minimaal negen cliëntsystemen wordt extra hulp aangeboden als daar in overleg met school aanleiding voor is. Het gaat om intensieve orthopedagogische thuiszorg (3x), psychiatrische thuisbehandeling (3x) en geïntegreerde trajecten voor drie leerlingen met adhd. Een instelling voor GGz heeft zich bereid verklaard de trainingen voor impulscontrole voort te zetten in het komende jaar. Daarmee is de continuïteit van het project voor het volgende jaar gegarandeerd. We merkten dat in de gesprekken over dat er twee invalshoeken onderscheiden worden: a. de zorg wordt aangeboden in de vorm van een menukaart: verschillende vormen van zorg rond de school worden aangeboden. School kan samen met de ouders een vorm van zorg aanvragen. Indicatiestelling gebeurt via de in de school werkzame functionaris van BJAA. Van casus tot casus worden werkafspraken gemaakt. Voordeel is dat er op maat gewerkt kan worden. Nadeel is dat instellingen niet ingespeeld raken op de doelgroep en op de school en er weer makkelijk onzichtbare drempels ontstaan b. er worden speciale onderwijszorgarrangementen gecreëerd voor doelgroepen: elke leerling uit een bepaalde doelgroep krijgt op een bepaald moment in zijn schoolloopbaan te maken met een hulpaanbod uit dat onderwijszorgarrangement.Voordeel van deze werkwijze is dat er meer sturing mogelijk is van de samenwerking. Immers als er per jaar tien kinderen met een adhd problematiek op school komen dan kan er jaarlijks een groep starten voor adhd kinderen en als er jaarlijks twee kinderen komen met ouders met ernstige beperking in de opvoeding kan er enkele keren per jaar vast een intensieve ouderbegeleiding geïndiceerd worden. Nadeel is dat het aanbod teruggebracht wordt tot vaste modules. Mogelijk kan dit onderscheid in de beleidsvoering verder een rol spelen. Gerelateerd aan de deelprojecten zijn in dit verslag zijn een aantal knelpunten naar voren gekomen die op het niveau van wet en regelgeving ingebracht moeten worden: Deelproject 1 – in de voorbereiding bleek dat de GGz-instelling schroom hebben om het onderwijs samen te werken omdat intensieve samenwerking niet in overeenstemming is met de regels van de AWBZ. De AWBZ gaat uit van een individuele behandelrelatie met een ouder gebaseerd is op psychiatrische diagnose. In samenwerkings-projecten gaat het aanmeldingen gedaan door ouder en de school samen en waarbij de diagnose niet leidend is in de van de aanpak. Dit onderwerp zou ingebracht moeten worden in beleidsoverleg – Het geven van een training op school is arbeidsintensiever dan het geven van een training bij de GGz-instelling zelf. Er is meer overleg nodig en de ernst van de problemen is zodanig dat er alleen met kleine groepen gewerkt kan worden. De twee trainingen
172
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
zijn zo succesvol verlopen omdat de condities optimaal waren. Als er afbeuk gedaan wordt aan die condities is het maar de vraag of het geven van trainingen op scholen haalbaar is. Misschien moeten dergelijke vormen van outreachend werken bij de GGzinstelling een aparte financiering krijgen. Deelproject 2 De resultaten van het project zijn achtergebleven bij de verwachtingen omdat er sprake was van discontinuïteit in de bezetting van de gezinsvoogdij. Bij zeven van de acht kinderen waren er periodes dat er geen voogd beschikbaar was en was er sprake van zeer langdurige ziektevervanging. BJAA zal in ieder geval moeten onderzoeken of er veel vaker sprake van dergelijke discontinuïteit in de bezetting. Een zeker toeval kan een rol spelen, maar er is voldoende aanleiding om de bezetting van gezinsvoogdij kritisch te bekijken. Omdat dit project heeft laten zien dat er absoluut winst te boeken is in de samenwerking van de gezinsvoogden met het REC-4 onderwijs, zal BJAA moeten investeren in die samenwerking De huidige regelgeving beidt hiervoor in principe voldoende mogelijkheden.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
173
11. De Kolibrie: Instroom van kinderen met ernstige schoolbelemmeringen in het speciaal onderwijs Naam: Instellingen:
Doelgroep: Karakteristiek:
De Kolibrie De Lasenberg (REC-4, ZMOK/MLK) te Soest en het regionaal dienstencentrum voor jonge mensen met lichte verstandelijke beperkingen Arkemeyde kinderen in de leeftijd van 8-12,5 jaar met ernstige schoolbelemmeringen binnen tijdsbestek van maximaal 2 jaar middels integrale aanpak en op basis van persoonlijk plan voorbereiden op instroom in speciaal onderwijs
Het project vindt zijn oorsprong bij de onderwijsinstelling De Lasenberg, waar kinderen die niet meer in de schoolomgeving te handhaven waren, met een speciale begeleiding werden opgevangen. Vanuit De Lasenberg is het initiatief genomen om in samenwerking met Arkemeyde deze groep van kinderen op een professionele wijze te begeleiden met als doel terugkeer in de schoolomgeving. Hierbij staat voorop dat kinderen naar school behoren te gaan. Om dit te bereiken dient een maximale inspanning te worden geleverd, waar nodig met steun van meerdere disciplines, om het kind zo snel mogelijk weer in een regulier (speciaal) onderwijstraject te plaatsen. Het motto van het project Kolibrie is dan ook: “Maar het kind gaat wel naar school”.
1. Aanleiding en probleemstelling Het project Kolibrie is gestart met een aantal kinderen welke bij de start niet in de schoolomgeving van De Lasenberg te handhaven waren of vanuit de leefgroepen Arkemeyde niet op school geplaatst konden worden. De schoolleiding en het management van de zorginstelling hebben de conclusie getrokken dat er voor deze kinderen een passende oplossing gevonden moest worden. Probleem bij het inrichten van een voorziening voor deze kinderen was het feit dat het om zowel een zorg- als een onderwijsaanbod ging. Dit leverde zowel op het terrein van de financiering als de organisatie knelpunten op. Door gezamenlijk (Arkemeyde/De Lasenberg) mensen en middelen ter beschikking te stellen, is de eerste aanzet gegeven tot een professionele aanpak om deze groep kinderen met schoolbelemmeringen weer in een schoolomgeving te plaatsen. Chronologisch heeft het project de volgende fases doorlopen. 1. Achtervang probleemkinderen De Lasenberg 2. Speciale begeleiding kinderen met schoolbelemmeringen door De Lasenberg
174
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
3. Samenwerking Arkemeyde en De Lasenberg, opvang jongeren met schoolbelemmeringen 4. Formaliseren project Kolibrie door aanstellen van medewerkers (docenten en gedragsbegeleiders), manager en orthopedagoge/remedial teacher en beschikking stellen van ruimte. 5. Ontwikkelen van programma’s waarin zorg en onderwijsmethodieken gemeenschappelijk worden ingezet voor het reguleren van gedragsproblemen van kinderen met schoolbelemmeringen. 6. Het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst waarin duidelijk taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de Kolibrie geregeld zijn. Binnen het project Kolibrie is na deze opstartperiode nu duidelijk behoefte aan een organisatorisch kader ontstaan, waarbinnen het product “begeleiden van kinderen met een schoolbelemmeringen” een duidelijk profiel verkrijgt met de daarbij behorende randvoorwaarden. Hierbij is het van groot belang dat er duidelijke intake criteria en begeleidingstrajecten worden ontwikkeld. Als belangrijkste voorwaarden wordt hierbij gesteld dat alle disciplines welke betrokken zijn bij het begeleiden van het kind, met behulp van één persoonlijk plan, eenduidig en doelgericht samenwerken.
2. Deelnemende instellingen De Kolibrie is een samenwerkingsverband tussen de Chr. School voor voortgezet speciaal onderwijs ZMOK/MLK De Lasenberg te Soest en het regionaal dienstencentrum voor jonge mensen met lichte verstandelijke beperking Arkemeyde als onderdeel van de orthopedagogische centra van ’s Heerenloo Kwadrant te Soest/Nijkerk.
3. Doelstelling van het project De doelstelling van de Kolibrie luidt: – Binnen een tijdsbestek van maximaal 2 jaar kinderen met ernstige schoolbelemmeringen middels een integrale aanpak voorbereiden op instroom in het SO/VSO-ZMOK – Bevorderen van samenwerking tussen zorg en onderwijs. De te realiseren doelstellingen voor het project in 2004 (subsidieperiode 2e tranche) zijn: – Het ontwikkelen en implementeren van een intake-begeleidingsroute ten behoeve van het project Kolibrie welke voldoet aan de Kwadrant uitgangspunten (Aorta, ideaal typische route). – Het ontwikkelen en implementeren van integrale handelingsplannen, met als uitgangspunt “1 kind, 1 plan”. De twee voornoemde doelstellingen zijn gericht op het ontwikkelen van een format welke als uitgangspunt kan dienen voor het opnemen van het Kolibrie-project als standaardproduct binnen de Kwadrant-organisatie.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
175
4. Nadere omschrijving van de doelgroep Tot de doelgroep van de Kolibrie behoren kinderen met aantoonbare schoolbelemmeringen binnen het speciale onderwijs welke veroorzaakt worden door sociaal-emotionele problematiek, veelal in combinatie met een psychiatrische stoornis. Daarnaast is er sprake van een cognitief functioneren op moeilijk lerend niveau. Het kind beschikt over voldoende leerpotentie om binnen het speciale onderwijs te kunnen functioneren. Doelgroepkenmerken Kolibrie: – instroom leeftijdsspreiding 8 - 12,5 jaar – TIQ spreiding 55 – 85 - Instroom/ plaatsing in regulier speciaal onderwijs is aantoonbaar niet mogelijk (de problematiek is dermate ernstig dat zeer intensieve begeleiding noodzakelijk is, hetgeen binnen het regulier onderwijs onvoldoende geboden kan worden) – Specialistische behandeling (bijvoorbeeld speciale begeleidingstrajecten voor kinderen met een stoornis binnen het autistisch spectrum) behoort niet (meer) tot de mogelijkheden – Geen justitieel verleden. Voorwaarden voor het in behandeling nemen van een aanvraag is dat aan de volgende criteria wordt voldaan: Diagnostisch onderzoek – psychiatrisch onderzoek – neuropsychologisch onderzoek, met aantoonbare leermogelijkheden – persoonlijkheidsonderzoek Cognitief onderzoek – intelligentie onderzoek < 2 jaar – DLE (didactisch leeftijd equivalent) > groep 3, aantoonbare taal- en rekenvaardigheden Aanvullende informatie – rapport laatste schoolinstelling (aantoonbaar niet kunnen profiteren van het beschikbare regulier schoolaanbod vastgelegd in een rapport m.b.t. didactisch en sociaal emotioneel functioneren) – relevante leerlinginformatie. Intern (leefgroepen Arkemeyde) aangemelde leerlingen genieten de voorkeur, maar het project staat ook open voor externe leerlingen.
Casus Joey Joey is gestart in de toenmalige eerste klas van de vso mlk/zmok de Lasenberg en participeert vanaf de start binnen de Kolibrie. Joey is bij ons aangemeld op 9-jarige leeftijd en woont in de leefgroep “de Bosduiven” (Arkemeyde) op het terrein waar De Lasenberg ook is gesitueerd. Er was sprake van een jongen met ernstige gedragsproblemen, ADHD, woedeuitbarstingen,
176
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
en impulsdoorbraken. Er is sprake van een totale ontwikkelingsachterstand op zowel cognitief, motorisch en sociaal-emotioneel gebied. Zijn (grond)stemming imponeert depressief, wellicht a.g.v. traumatische ervaringen in het verleden. Joey bleek geen lees- of rekenvaardigheden te beheersen. Joey functioneert cognitief op laag mlk niveau. Binnen de Kolibrie wordt er een klimaat geboden, gebaseerd op de ingrediënten van duidelijkheid, structuur, voorspelbaarheid en veiligheid. Joey is daarbij volledig afhankelijk van de structuur die hem van buitenaf wordt geboden, waarbij leerkrachten en gedragsbegeleiders zijn gedrag doorlopend moeten bijsturen. Joey is niet in staat zichzelf te sturen en is daarbij volledig afhankelijk van de volwassenen om hem heen. Leerkrachten en gedragsbegeleiders structureren de situaties en zijn gedrag zoveel mogelijk voor, hetgeen een positief effect heeft. Er wordt gewerkt met beloningssystemen om zijn gedrag te beïnvloeden. Positieve benadering werkt goed bij Joey. Joey is van goede wil, maar zijn (extreme) impulsiviteit maakt het voor hem erg moeilijk. Joey heeft erg veel moeite om prikkels te filteren, hetgeen hem doorlopend in probleemsituaties brengt. Hij is niet in staat (voor hem) uitdagende prikkels te negeren. Hij reageert op alles wat er om hem heen gebeurt en functioneert daardoor als een “ongeleid projectiel”. Binnen de klassensituatie ontstaan regelmatig conflicten, omdat Joey zich te veel bezighoudt met anderen of anderen met hem. Hij heeft geen zicht op de consequenties van zijn gedrag en is niet in staat reacties van anderen te voorspellen. De volwassene om hem heen dient dit te voorspellen. Joey raakt verstrikt in een “kettingreactie”, waarbij de situatie veelal escaleert. Opvallend is dat hij zelf ook aangeeft last te hebben van dit gedrag, maar hij is niet in staat dit te hanteren. Momenteel probeert hij even rust te vinden op deze momenten door zijn handen voor zijn ogen te houden en aan fijne dingen te denken. Vrije situaties (gym, zwemmen, via de gang naar een andere klas) verlopen over het algemeen zeer moeizaam. Het voorstructureren en duidelijk aangeven van verwachtingen heeft een positieve invloed. Na conflicten is Joey daarentegen wel in staat terug te kijken op zijn gedrag en de situatie. Hij is een volgende keer echter niet in staat anders te handelen en het “praten over” lijkt dan ook eerder aangeleerd dan doorleefd. Joey heeft inmiddels het traject van de Kolibrie verlaten en is doorgestroomd naar het vsozmok. Een aanpak voor de thuissituatie is binnen de Kolibrie/Arkemeyde in ontwikkeling. Voor het kalenderjaar 2005 is budget vrijgemaakt om door een systeemdeskundige een format van een werkplan te ontwikkelen welke binnen de kaders van het persoonlijk plan de thuissituatie dan wel de naschoolse opvang in werkdoelen moet vertegenwoordigen, tevens zal deze systeemdeskundige in het reguliere evaluatie overleg worden betrokken. Een standaard voor het opstellen van het Persoonlijk Plan is in voorbereiding door een projectgroep vanuit de ‘s Heerenloo zorggroep.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
177
Dagschema leerblok Dit leerblok bestaat uit rekenvaardigheden en taalvaardigheden, waarbij de leerstof in korte concrete afgebakende taken wordt aangeboden. Hierbij staat het aansluiten bij het individuele niveau en het opdoen van succeservaringen centraal. spelblok Afhankelijk van de situatie waarin het kind zich bevindt wordt een spelvorm aangeboden met enerzijds ontspanning als doel en anderzijds het op speelse wijze stimuleren van sociale vaardigheden. eten
Tussen de middag wordt gezamenlijk gegeten
leerblok Naast hierboven genoemde taal - en rekenvaardigheden wordt er eveneens aandacht besteed aan de algemene ontwikkeling. De kinderen volgen verkeer, muziek, aardrijkskunde. Daarnaast wordt er gewerkt middels de methode “Leefstijl”, waarbij op methodische wijze aandacht wordt besteed aan thema’s betreffende de sociaal-emotionele ontwikkeling. overig
Tuinonderhoud Gymnastiek Algemene techniek Computerkunde Zwemmen
Tijdens de leerblokken wordt door de gedragsbegeleider op individuele basis in een separate ruimte buiten de klas het sociale/emotionele component getraind. In geval van ongewenst gedrag kan het kind in een woonkamerachtige ruimte tot rust komen.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden Binnen de samenwerking draagt De Lasenberg zorg voor de ruimtes en twee docenten, en Arkemeyde levert twee gedragsbegeleiders, de manager en inhoudelijke ondersteuning (orthopedagoge, remedial teacher). De variabele kosten worden gedeeld. De Kolibrie heeft 4 ruimtes tot haar beschikking waarvan twee in de school (De Lasenberg) zijn gesitueerd (één lokaal en één ruimte voor individuele begeleiding) en één ruimte los van de school. Deze ruimte is opgedeeld in een lokaal en een ruimte waarin de sfeer van een huiskamer is gecreëerd (cooldown en individuele begeleiding). De medewerkers van De Lasenberg en Arkemeyde worden gedetacheerd en blijven in dienst van de afzonderlijke organisaties. De secundaire organisatie voorzieningen (HRM, training personeelsvoorzieningen) worden betrokken van de beide organisaties.
178
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Binnen het project is een duidelijke scheiding gemaakt tussen uitvoering/ inhoud en organisatie-planning&controle. De projectmanager is eindverantwoordelijk voor de gemaakte afspraken. Hij bewaakt de voortgang en draagt zorg voor de diverse afstem en overleg momenten zowel intern (werkoverleg) als extern (leefgroepen). De inhoudskant is verantwoordelijk voor het opstellen van Persoonlijk Plannen en de vertaling naar werkplannen in samenspraak met uitvoering. Tevens verleent de inhoudskant ondersteuning aan de uitvoerende medewerkers als het gaat om inhoudelijke zaken. De uitvoering is verantwoordelijk voor het realiseren van de gestelde doelen binnen de werkplannen en de terugkoppeling van de voortgang en afwijkingen. Deze scheiding is afgeleid van een ideaal typisch model (AORTA) welke voor de Kwadrant organisatie is ontwikkeld en waarin het project Kolibrie vooruit loopt op de implementatie in de totale organisatie.
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende organisaties Het project vindt zijn oorsprong bij de onderwijsinstelling De Lasenberg, waar kinderen die niet meer in de schoolomgeving te handhaven waren, met een speciale begeleiding werden opgevangen. De meeste van deze kinderen waren afkomstig vanuit de leefgroepen van Arkemeyde welke op hetzelfde terrein is gevestigd als De Lasenberg. Vanuit De Lasenberg is het initiatief genomen om in samenwerking met Arkemeyde deze groep van kinderen op een professionele wijze te begeleiden met als doel terugkeer in de schoolomgeving. Het project Kolibrie heeft gedurende de afgelopen drie jaar globaal de volgende fases doorlopen. – Opzet van het project; mensen/middelen en organisatie: In kaart brengen van alle facetten in een procesmodel. – Samenwerking tussen Zorg en Onderwijs: In deze fase is erg veel energie gestoken in het onder één noemer brengen van de twee culturen. Door middel van overleg (op diverse organisatie niveaus en gezamenlijke activiteiten en veel bilateraal overleg is een goede basis gelegd voor samenwerking tussen zorg en onderwijs, wat geresulteerd heeft in een samenwerkingsovereenkomst tussen De Lasenberg en Arkemeyde. – In de fase daarna is veel aandacht besteedt aan de inhoudelijke kant, leermethodes op didactisch gebied en op sociaal emotioneel gebied begeleidingsmethodes. – De fase waar Kolibrie zich nu in bevindt is het consolideren van het product Kolibrie en het ontwikkelen van intake- en begeleidingsroutes met daar aan gekoppeld het integraal toepassen van eenduidige werkplannen.
7. Werkwijze en methodiek Er wordt gestreefd naar een onderwijs-zorgarrangement waarbij door middel van een zorgvuldige en methodische intake op het gebied van gedrag en didactische vaardigheden een duidelijk beeld van de problematiek van het kind wordt verkregen. Dit beeld dient als uitgangspunt voor het behandelingstraject dat volgens een aantal standaard behandeltrajecten specifiek gemaakt voor het kind, in één Persoonlijk Plan wordt vertaald. Mid-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
179
dels het systematisch vastleggen van metingen en statische analyse van deze gegevens, verkrijgen van inzicht in de voortgang en de voorspelbaarheid van het verloop van het begeleidingstraject (werkplannen). Door een kwalitatief verbetert inzicht moet er sneller bijgestuurd en ingegrepen kunnen worden. Hierdoor kan de doorlooptijd worden verkort en de effectiviteit en kwaliteit van de begeleiding worden verhoogd. Binnen het project Kolibrie is gekozen voor een procesmatige aanpak waarbij het zorgonderwijstraject is opgedeeld in 4 primaire processen (werkplannen), waarbij een integraal handelingsplan (Persoonlijk Plan) als uitgangspunt dienst doet. De gehanteerde methodiek is gebaseerd op het Competentie Gericht Werken wat aansluit bij de leermethodiek “Leefstijl”. Intake fase: In deze fase wordt zorgvuldig vastgesteld of de aanmelding van een leerling voldoende perspectief in zich heeft om met succes en binnen de gestelde termijnen het traject van de Kolibrie kan doorlopen. > voorlopig Persoonlijk Plan Observatie fase: Gedurende deze fase wordt vastgesteld of het zorg-onderwijsaanbod overeenkomt met de bevinden in de praktijk. Dit kan leiden tot een aanpassing van het zorgonderwijsaanbod of in het meest extreme geval een uitplaatsing van de leerling. > definitief Persoonlijk Plan en de afgeleide werkplannen Uitvoeringsfase: Gedurende deze fase wordt vanuit de werkplannen het zorg-onderwijs arrangement gerealiseerd. Periodiek worden de vorderingen geëvalueerd. Naar aanleiding van deze evaluaties kunnen de werkplannen worden aangepast. In die gevallen dat het een aanpassing betreft die ook het Persoonlijk Plan treft zal in een interdisciplinair overleg waarbij alle partijen aanwezig zijn de wijziging worden besproken en na goed overleg worden aangepast. In die gevallen dat een voortijdige uitstroom noodzakelijk is wordt in gezamenlijk overleg bepaald wat het vervolg traject zal zijn. Nazorg: Na het verlaten wordt gedurende een bepaalde periode de overgang begeleid en daar waar nodig tijdelijk ondersteuning verleent.
8. Betrekken van ouders Door het beschikbaar stellen van een budget voor de inzet van een systeemdeskundige kan onder de noemer van het Persoonlijke Plan een format voor een werkplan voor de naschoolse opvang en thuissituatie worden ontwikkeld. Deze systeemdeskundige (maatschappelijk werkster) moet met name het werkplan voor de thuissituatie (te denken valt aan oudertraining en bepaalde vormen van thuisonderwijs) en naschoolse opvang opstellen en begeleiden. De afstemming van de leerdoelen in de afzonderlijke werkplannen en de uitwisseling van informatie om tijdig tot een aanpassing dan wel bijstelling van de onderlinge werkplannen te komen, zal een belangrijk deel uitmaken van deze werkplannen gerelateerd aan het Persoonlijke Plan.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen De aan het project Kolibrie deelnemende kinderen hebben uiteenlopende psychiatrische
180
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
problematieke en/of gedragsproblemen in combinatie met cognitief functioneren op een moeilijk lerend niveau. De groep leerlingen van het project Kolibrie is opgesplitst in twee eenheden waarbij de leerlingen welke hun locatie in de school is gesitueerd, het meest in aanmerking komen om door te stromen. De groep leerlingen welke separaat van de school een ruimte hebben worden hier in alle rust, los van de drukte van de school, voorbereid worden voor een overgang (eventueel via de schoollocatie) naar de school. De grote van de groep varieert afhankelijk van de intensiteit van de begeleiding tussen 6 en maximaal 10 leerlingen. Middels een subjectieve inschatting van de zwaarte van de begeleiding in kindequivalenten wordt de groepsgrote bepaalt (in geval een kind voor 2 kindequivalenten telt zal de maximale groepsgrote 9 leerlingen zijn).
10. Financiën en menskracht Begroting mensen/middelen (jaarbasis) Mensen: Projectleiding 10 uur per week Orthopedagoog 6 uur per week Remedial teacher 4 uur per week Didactiek medewerker 2 FTE Gedragsbegeleider 2 FTE
€ 12.500 € 12.500 € 10.000
Middelen: Lokalen 2 Ruimte gedragsbegeleiding 1 Cool-down en begeleidingsruimte 1 Methode: Leermethodieken op didactisch gebied € 3.500 Begeleidingsmethodes op sociaal/ emotioneel gebied
11. Positionering in het regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Niet in project opgenomen.
12. Resultaten van het project Kwantitatieve resultaten: Start project: 8 kinderen Instroom: 9 kinderen Doorstroom: 7 kinderen Uitstroom: 2 kinderen
SAMEN BETER, BETER SAMEN
181
Alternatief: 1 kind (zorg-onderwijsarrangement in combinatie met leer/doe voorziening) Gemiddelde doorlooptijd: 12,5 maanden Over de afgelopen 3 jaar zijn in totaal 7 kinderen doorgestroomd naar een reguliere vorm van speciaal onderwijs. Drie kinderen hebben de maximale doorlooptijd bereikt en niet het gewenste niveau voor instroom in een reguliere vorm van speciaal onderwijs behaald. Voor twee van de drie kinderen is andere vorm van onderwijs/hulpverlening gevonden. Voor een van deze kinderen is een leer/doe omgeving in de vorm van een zorgboerderij gevonden waarbij de Kolibrie een onderwijscomponent voor zijn rekening neemt. doorlooptijd "doorstroom" 3,5 3
aantal kinderen
2,5 2 1,5 1 0,5 0 10
11
12
13
14
15
16
aantal maanden
13. Gerealiseerde voorwaarden – Financiering vanuit AWBZ of ander financieringsbronnen (erkenning door zorgkantoor) – Zorgvuldige intakeprocedure zowel vanuit de zorg als de onderwijskant – Standaard handelingstrajecten – Onafhankelijke status van de Kolibrie als afzonderlijke entiteit binnen zowel de zorgals de onderwijsorganisatie – Gekwalificeerd personeel.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Continuïteit van het project Gedurende de looptijd van het project Kolibrie heeft zich een aantal momenten voorgedaan waarop financieringsproblemen de continuïteit van het project in gevaar hebben
182
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
gebracht. Met name de discussie tussen zorg en onderwijs over de vraag wie er moet betalen voor de extra voorzieningen die benodigd zijn voor het begeleiden van kinderen met schoolbelemmeringen. De richtlijnen afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs met kenmerk DGB/OAG-2463938 brengt hierin meer duidelijkheid over de inzet van AWBZ regelingen ten behoeve van noodzakelijke zorg in onderwijsomgevingen. Personele bezetting Het inzetten van personeel vraagt om een zorgvuldige selectie van medewerkers als het gaat om kwaliteiten op het gebied van omgang met kinderen met sociaal-emotionele problematiek. Van groot belang is met name de mate van incasserings- en doorzettingsvermogen in combinatie met de samenstelling van de groep kinderen en het begeleidingsteam.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst Methodieken voor standaard behandelingstrajecten Er is behoefte aan standaard behandeltrajecten welke voorziet in vooraf bepaalde meetmomenten. Deze meetmomenten moeten als referentie gaan dienen om de voortgang van de ontwikkelingen van het kind gedurende de uitvoering van de werkplannen goed te kunnen volgen. Alleen met het gebruik van deze standaard behandeltrajecten (uiteraard specifiek gemaakt voor het individuele kind) kan met gebruikmaking van statistische meetmethode/analyse op basis van historisch vastgelegde gegevens middels een normale verdeling een voorspelende waarde van de ontwikkeling van het kind worden gerealiseerd. Dit is van belang om inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van het kind en het tijdig signaleren van afwijkingen welke om een aanpassing van het werkplan vraagt of in het meest ongunstigste geval een vroegtijdige uitstroom van het kind naar een andere vorm van zorg-onderwijs. Het doel van het ontwikkelen van standaard handelingstrajecten, is het verkorten van de doorlooptijd van het Kolibrie-traject, waardoor de effectiviteit verhoogd kan worden en de kwaliteit van de begeleiding verbeterd. Statische meetmethode/analyse Ondersteunend instrument om informatie te verkrijgen die een voorspellend inzicht kan geven in het verloop van de ontwikkeling van het kind in het Kolibrie begeleidingstraject. Met betrekking tot de meetmethodieken valt te denken aan registratiesystemen die de interacties registreren tussen de leerlingen onderling en tussen de leerling en de docent/begeleider om een inzicht te krijgen in de vorderingen van het kind. Met behulp van statistische methodieken kan zowel het traject van de vorderingen van het kind als de effectiviteit van de docenten/begeleiders in beeld gebracht worden. Kwantificeren doelgroep Kolibrie Inzicht verkrijgen in het aantal kinderen welke door schoolbelemmeringen verstoken zijn van enige vorm van onderwijs (zowel regionaal als landelijk). Het blijkt dat nu een aantal kinderen niet herkenbaar geregistreerd staan als kinderen met schoolbelemmeringen die niet naar school gaan (verborgen in de diverse systemen). Hierbij zou Bureau Jeugdzorg een belangrijke rol kunnen spelen. Deze informatie is van belang om de groep kinderen
SAMEN BETER, BETER SAMEN
183
met schoolbelemmeringen een status binnen het speciale onderwijs of de zorg te kunnen geven. Deze erkenning moet ook het probleem van de financiering van bijzondere begeleidingstrajecten in de vorm van zorg-onderwijsarrangementen vergemakkelijken. Voor zorg-onderwijsarrangementen zoals de Kolibrie is het bovendien van belang snel in beeld te komen als kinderen uitvallen in het speciale onderwijs. Hoe langer een kind van onderwijs verstoken is, hoe moeilijker het is om begeleid de terugkeer naar het speciale onderwijs te realiseren. Ontwikkelen van aanvullende zorg-onderwijsarrangementen Naast het traject om kinderen met schoolbelemmeringen weer in te laten stromen in het speciaal onderwijs is er een groeiende behoefte aanwezig om kinderen welke niet meer in kunnen stromen in het speciale onderwijs een zorg-onderwijsarrangement aan te bieden. Het betreft hierbij kinderen met een leerbaar component welke onvoldoende perspectief biedt op instroom in het speciale onderwijs. Hierbij zijn diverse varianten denkbaar die veelal specifiek voor het kind samengesteld moeten worden.
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving Het is meer dan aan te bevelen om de groeiende groep van kinderen die niet in aanmerking komen voor een plaats in het speciale onderwijs een status te geven in het zorg en onderwijs. Dit voorkomt dat met name deze toch al kwetsbare groep kinderen tussen wal en schip terecht komt.
184
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
185
12. Gedragsgroepen voor kinderen op het grensvlak van REC cluster 3 en 4 Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
– Kingmaschool (rec-3) Amsterdam, OZC/Amstelmonde, de Bascule leerlingen in de leeftijd van 12-15 met een IQ tussen 55-70 en ernstige gedrags- en/of psychiatrische problematiek gedragsgroepen voor: a) leerlingen met problemen op gebied van hechting, hyperactiviteit, pdd-nos en andere psychiatrische problematiek en b) leerlingen die oppositionele gedragsproblematiek vertonen
Het Kingmaproject probeert een geïntegreerde vorm van VSO tot stand te brengen, waarin onderwijs en zorg nauw samenwerken om te komen tot een onderwijsvoorziening, die aansluit bij de behoefte van deze leerlingen. De bedoeling is om ‘’werkende weg’’ een voldragen methodiek te ontwikkelen. Het doel is om binnen twee jaar de overstap naar een structurele voorziening te kunnen maken, die ook regionaal, op andere scholen, toepasbaar is.
1. Aanleiding en probleemstelling De Kingmaschool (VSO-ZMLK) heeft voorgaande schooljaren (2001 en 2002) bij ongeveer 50 van de 200 leerlingen ernstige gedragsproblematiek en/of psychopathologie geconstateerd. Het zijn leerlingen voor wie zonder extra zorg continuering van de schoolgang ernstig onder druk staat. De Kingmaschool valt onder het bevoegd gezag van het stadsdeel Amsterdam-Noord en functioneert binnen het REC Noord-Holland cluster 3. Binnen dit REC profileert de Kingmaschool zich op het gebied van de ontwikkeling van onderwijs-zorgarrangementen voor de hier bedoelde doelgroep in de leeftijd 12-15 jaar. Over de omvang van de doelgroep REC-breed zijn geen exacte cijfers beschikbaar, maar de verwachting is dat zeker 100 kinderen per jaar tot de doelgroep behoren. De Kingmaschool is een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs voor Zeer Moeilijk Lerende Kinderen in de leeftijd van 12 tot 20 jaar. De Kingmaschool is een school voor uitsluitend VSO leerlingen en als zodanig de enige in Amsterdam van openbare signatuur. De school heeft een regionale functie. De school telde in 2002 200 leerlingen. Dit aantal groeit hard. In augustus 2003 is het aantal opgelopen naar 250. Het percentage allochtone leerlingen is ongeveer 75 procent. Ongeveer 60 van de 250 leerlingen behoren
186
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
tot de doelgroep van het onderwijs-zorgarrangement (12-15 jaar, IQ 55-70, ernstige gedragsproblematiek). De populatie leerlingen is zeer divers qua achtergrond, voorgeschiedenis en nationaliteit. De oorspronkelijke doelgroep (de verstandelijk gehandicapte, het zeer moeilijk lerende kind) is nog slechts ten dele als zodanig herkenbaar. Een groot deel van de leerlingen kan, cognitief gezien, worden omschreven als ‘laag’ functionerende MLK-leerling. Ook leerlingen met gedragsproblemen en/of met psychische problemen maken nu deel uit van de schoolpopulatie. Deze verscheidenheid aan leerlingen brengt een heel diverse problematiek met zich mee. De grenzen van onder- en bovenniveau worden steeds verder opgerekt. Voor een school met zeer moeilijk opvoedbare kinderen mist de doelgroep de benodigde intelligentie en voor moeilijk lerende kinderen (ZMLK) is hun gedrag doorgaans te lastig. Dit vormt een extra belasting voor het onderwijs op de school en stelt zwaardere eisen aan de professionaliteit van de leerkrachten en het overig personeel. Het gevolg is dat een aantal kinderen, die niet meer op school te handhaven zijn thuiszitten. Als gevolg van veranderingen in populatie en een veranderde visie t.o.v. gehandicapten in de maatschappij is de Kingmaschool steeds meer een school voor praktische vaardigheden geworden waarbij de integratie van de leerlingen in de samenleving voorop staat.
2. Deelnemende instellingen Partijen die in dit project samenwerken zijn: – De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de Gemeente Amsterdam, die tot taak heeft de zorg voor het speciaal onderwijs gemeentebreed te behartigen, ondersteunt het project beleidsmatig en financieel. – Ook is medewerking verkregen van NIZW/Landelijk centrum Onderwijs en Jeugdzorg. Het NIZW neemt in adviserende zin deel aan de stuurgroep van het project en onderhoudt de communicatie met het landelijke niveau. – Het Gemeentelijk Pedologisch Instituut. Het GPI draagt bij aan: o Methodiekontwikkeling. o Beschrijving methode en programma. o Ontwikkeling van GIP model (Groeps- en Individueel gericht Pedagogisch en didactisch handelen) in relatie tot de specifieke eisen van de doelgroep. o Inventarisatie best practices elders. o Regelmatige evaluatie gang van zaken op school. – OZC/Amstelmonde en voor individuele behandeling De Kombinatie (MFC NoordHolland Midden Amsterdam, onderdeel van De Bascule). – Met OZC/Amstelmonde zijn nog afspraken in de maak. Zij hebben betrekking op: o Competentiemanagement/bijscholing personeel. o Diagnostiek. Een screeningsprotocol moet worden uitgewerkt, inclusief het onderdeel oudercomponent. o Behandeling individuele gevallen, inclusief gezinsbegeleiding. o Naschoolse dagbehandeling.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
187
o Aparte aandachtspunten hierbij zijn onder meer: o Casemanagement per leerling (afstemming met Bureau Jeugdzorg). o Evaluatie en effectmeting. Dit in relatie tot NIZW, en GPI. o Structurele aspecten (met name de voor de doelgroep te hanteren klassendeler in de gedragsgroepen). o Convenant OZC en schoolbestuur. – Het VGZ-GGz Expertise Netwerk Amsterdam/Diemen en het MFC-Platform. De deelname van OZC/Amstelmonde is medio 2004 geëffectueerd. Er wordt thans gewerkt aan een uitgebreid plan van aanpak op de genoemde onderdelen.
3. Doelstelling van het project Het projectdoel is als volgt: – Geregeld schoolbezoek van deze leerlingen in de leeftijd 12-15 jaar verzekeren. – Schooluitval en forensische problematiek voorkomen. – Overdraagbare methodiek en beschreven programma opleveren. – Programma afstemmen op de specifieke mogelijkheden van de doelgroep ten einde betere eindresultaten te behalen. – Oudercomponent ontwikkelen en realiseren. – Competentiemanagement groepsleerkrachten – Aansluiting realiseren voor een vervolgtraject later, gericht op arbeidsparticipatie. De doelstellingen zijn niet nader in kwantitatieve prestatietermen gepreciseerd, omdat in de ontwikkelingsfase waarin het geheel zich bevindt nog onvoldoende inzichten bestaan om dit te onderbouwen. Het Kingmaproject probeert een geïntegreerde vorm van VSO tot stand te brengen, waarin onderwijs en zorg nauw samenwerken om te komen tot een onderwijsvoorziening, die aansluit bij de behoefte van deze specifieke groep. De bedoeling is om ‘werkende weg’ een voldragen methodiek te ontwikkelen. Het doel is om binnen twee jaar (schooljaren 2003-2005) de overstap naar een structurele voorziening te kunnen maken, die ook elders, op andere scholen, toepasbaar is. Dit betekent dat het project in december 2004 nog niet is afgerond.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep De doelgroep is als volgt benoemd: Leeftijd: 12-15 jaar IQ: 55-70 Gedrag: ernstige gedrags- en /of psychiatrische problematiek.
188
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Qua omvang/verzorgingsgebied is geschat dat de doelgroep voor geheel REC3 NoordHolland, cluster3 ongeveer 100 kinderen beslaat, waarvan een substantieel deel onderwijs volgt op de Kingmaschool.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden Het project moet onderscheiden worden naar: – Onderwijs-zorgarrangement in de startgroep en gedragsgroepen. – Ontwikkelproces (werkgroep Ontwikkeling) programma/methodiek. – Opdrachtgeverschap, koersbepaling en verantwoording. Onderwijs-zorgarrangementen in de startgroep en gedragsgroepen De startgroep is de eerste groep leerlingen, die in het schooljaar 2003-2004 met een aangepast programma draaide. Vanaf schooljaar 2004-2005 draaien drie zogenaamde gedragsgroepen. In de gedragsgroepen komt het geïntegreerde programma tot ontwikkeling en uitvoering. De gedragsgroepen wordt begeleid door: – Afstemmingsoverleg over uitvoerende zaken op de Kingmaschool, waaraan de interne projectleider van de Kingmaschool, de orthopedagoog en psycholoog, de intern begeleider en de betrokken groepsleerkracht(en) deelnemen. Het gaat dus om de selectie van leerlingen en het contact met de ouders, de lokalen, orthopedagogische en psychologische ondersteuning, beschikbaar stellen van groepsleerkrachten en dagelijkse coördinatie. – Afstemmingsoverleg met zorginstelling, waaraan vanuit de zorginstelling de onderdelen Opleidingen, Naschoolse dagbehandeling, Diagnostiek deelnemen. Ontwikkelproces Het ontwikkelproces neemt in het project, naast de gedragsgroep zelf en het Afstemmingsoverleg een centrale plaats in. Er is immers geen kant en klare methode of werkend programma voor deze specifieke doelgroep beschikbaar. Ook passende lesmethoden ontbreken. Aan de werkgroep nemen de meest betrokken organisaties en deskundigheden deel: Kingmaschool, GPI en OZC. Het GPI draagt bij aan: – Methodiekontwikkeling. – Beschrijving methode en programma – Ontwikkeling van GIP model – Inventarisatie best practices elders – Aansluiting vervolgtraject: relatie naar de aanpak m.b.t. arbeidstoeleiding. Opdrachtgeverschap en verantwoording Het opdrachtgeverschap van het gehele project ligt in handen van het schoolbestuur, Stadsdeel Amsterdam-Noord. Gelet op de tweeledige opdracht, waardoor de reikwijdte van het project REC-cluster 3 en daarbuiten betreft, wordt het project ondersteund door een stuurgroep, waarin overheid (gemeente Amsterdam), Zorginstellingen (VGZ-GGz Amsterdam-Diemen), en OZC/Amstelmonde), en het LCOJ/NIZW participeren. Het
SAMEN BETER, BETER SAMEN
189
streven is erop gericht REC3 en/of REC4 ook aan de stuurgroep te laten deelnemen. De stuurgroep ziet toe op doelmatige en doeltreffende besteding van middelen. De stuurgroep wordt voorgezeten door de externe projectcoördinator die regelmatig aan het schoolbestuur rapporteert. Dit eindbeeld van de projectstructuur is op dit moment nog niet gerealiseerd. Te verwachten is dat dit begin 2005 het geval is. De deelname van OZC is in de afgelopen periode gerealiseerd. Met name de deelname van REC3 vergt nog de nodige aandacht. Communicatie De communicatie verloopt via de leden van stuurgroep, gedragsgroep en ontwikkelgroep naar de eigen organisatie. Voor wat betreft de Kingmaschool wordt via de directie en de gedragsgroep op het Managementteam en op de overige groepsleerkrachten en OOP teruggekoppeld. De externe projectcoördinator zorgt voor terugkoppeling naar het schoolbestuur, de participanten in de stuurgroep en het landelijke niveau. Aandachtspunt voor komend jaar is de communicatie naar buiten toe: het regionale zorgveld, onderwijs en welzijn.
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende organisaties De inbedding in de organisaties afzonderlijk is geen zaak van het project. In het algemeen kan wel als volgt worden opgemerkt: – Directies dragen zorg voor inbedding en draagvlak in de eigen organisatie. Dat loopt op de normale wijze via managementteams en teamoverleg. In de Kingmaschool is betrokkenheid vanuit de directie en de locatieleiders verzekerd. Ook OZC neemt op meerdere (management)niveaus aan het project deel. – Op de Kingmaschool is omdat resultaten geboekt worden inmiddels van een behoorlijk draagvlak sprake. Voorts kan worden gemeld: o Op school worden diverse activiteiten ontwikkeld, die ook ingezet worden t.b.v. draagvlak en communicatie. o Regelmatig vindt bespreking in het team plaats van leerlingzaken, en worden bijzondere voorvallen besproken. o In principe nemen de gedragsgroep deel aan reguliere schoolactiviteiten, bij voorbeeld deelname aan schoolreisje e.d. o Het draagvlak verwerven veronderstelt een organisatiecultuur binnen het team, waarin onderling voldoende vertrouwen bestaat, dat zaken worden opgepakt, uitgevoerd en niet op anderen afgewenteld. Afspraken over de opvang van kinderen bij uitval van een leerkracht van de gedraggroep zijn hiervan een voorbeeld. o Maatregelen treffen en plannen bijstellen als blijkt dat dat nodig is, is van groot belang ook voor het draagvlak.
190
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
7. Werkwijze en methodiek Het doorlopen proces Schooljaar 2003-2004 is daadwerkelijk met een eerste groep kinderen, de zogenaamde (experimentele) startgroep, gestart. Dit eerste schooljaar kan achteraf het best getypeerd worden als aanloop- en experimenteerfase. De voorbereiding heeft in 2002 plaatsgevonden. Een belangrijke eerste beslissing was de doelgroep in een aparte groep te concentreren. Het doel is uiteraard dat de leerlingen ten slotte weer terugkeren in de reguliere klas. Parallel aan het functioneren van de startgroep moest gewerkt worden aan methodeontwikkeling en deskundigheidsbevordering. Voor wat betreft het onderwijsarrangement wordt o.m. gebruik gemaakt van het GIP-model. Voor wat betreft de zorg vond overleg plaats met De Bascule over de bruikbaarheid van het Competentiemodel voor deze specifieke groep. In juni 2003 werd vastgesteld dat het project enerzijds en het beschikbare competentiemodel anderzijds niet op korte termijn te ’matchen’ waren. Medio 2003 is ervoor gekozen, mede onder druk van de tijd, om bij de start van het nieuwe schooljaar eerst de onderwijskundige, pedagogische en organisatorische aspecten te beschrijven en uit te werken en pas op een later tijdstip de aansluiting op een zorgprogramma te zoeken. Daarbij werd uiteraard van de ervaringen in de startgroep gebruik gemaakt. Het doel was om vanuit een meer gestructureerde onderwijssetting en specifieke maatregelen voor de startgroep, de benodigde aanvullende zorgcomponent preciezer te kunnen definieren. Kernvraag was dus: Wat heeft het onderwijs wel te bieden, wat niet en wat is aanvullend vanuit de jeugdzorg nodig. De ervaringen met de eerste startgroep is door het GPI geëvalueerd. De conclusies op hoofdlijnen waren als volgt: – De eerste groep moest starten zonder dat afspraken met een zorginstelling over een gezamenlijk arrangement gemaakt waren. – De eerste groep bestond uit aanvankelijk 7 kinderen, begeleid eerst door een, later door twee groepsleerkrachten. – Daarnaast bleek regelmatig extra inzet van orthopedagoog, intern begeleider en directie nodig. Ook werd door middel van deze betrokkene regelmatig een achtervangfunctie verzorgd. – Knelpunten waren: specifieke deskundigheid personeel, vervangingsregeling, realisatie gewenst dagprogramma met voldoende praktijkvakken, gebrek aan helder methodisch kader en ontbreken van zorghulpverlening. – November 2003 heeft op grond van een tussenrapportage van het GPI herbezinning plaatsgevonden, hetgeen tot diverse aanpassingen met betrekking tot de gedragsgroep heft geleid: de groep is enerzijds verkleind naar 6 gedragsgroepkinderen, anderzijds is de groep aangevuld met reguliere kinderen tot 8. De groep wordt nog door één groepsleerkracht begeleid. In de ontwikkelgroep is tussen school en GPI een methodisch kader uitgewerkt. Van de volgende onderdelen zijn inmiddels uitwerkingen gereed. Voor alle onderdelen geldt dat het lopende schooljaar 2004-2005 bedoeld is om wat op papier staat in de praktijk te toetsen:
SAMEN BETER, BETER SAMEN
– – – – – – –
191
De functie van leerkracht in een gedragsgroep van de Kingmaschool Pedagogisch klimaat Format aanmeldingsdossier Format plan van aanpak per kind Format groepsplan Weekrooster gedragsgroepen Zorgarrangement, met als onderdelen: o Bijscholing personeel. Op basis van een te maken scholingsplan zullen de kosten kunnen worden geraamd. o Diagnostiek. Een screeningsprotocol moet worden uitgewerkt, inclusief het onderdeel oudercomponent. o Behandeling individuele gevallen, inclusief gezinsbegeleiding. o Naschoolse dagbehandeling. o Programma methodiekontwikkeling 2005. Inhoudsopgave en Actielijst.
Mei 2004 is contact gezocht met OZC/Amstelmonde. Op grond van de aangescherpte vraagstelling is toen tot samenwerking tussen Kingmaschool en OZC/Amstelmonde besloten. Afgesproken werd dat uitwerkingen tot stand zouden komen op de bovengenoemde onderdelen. Na verloop van tijd zal op grond van de ervaringen ook een Convenant voor de samenwerking tussen beide instituten worden opgesteld. Juli 2004 is de eerste fase van “trial and error” in het werken met een (experimentele) startgroep afgerond. De beschikbare ervaringen zijn benut om de voorbereidingen te treffen voor het samenstellen van drie gedragsgroepen, die met ingang van het schooljaar 20042005 functioneren. Er zijn twee leerkrachten met zmok-ervaring aangetrokken. In totaal draaien nu drie groepen met in totaal 20 kinderen, die hierna als gedragsgroepen worden aangeduid. Prioriteit had/heeft: – Uitwerking zorgprogramma van OZC, waaronder oudercomponent – Procedure Indicatiestelling Zorg – Teamvorming van de drie groepsleerkrachten en competentieontwikkeling – Opstellen Protocol time-out, conflictsituaties, afwezigheid, achtervang en Protocol schorsing, verwijdering. – Protocol betrokkenheid vanuit Woonvoorzieningen (VG-instellingen op het gebied van Begeleid wonen, GVT, Wonen in een instelling etc) overdag. – Protocol/procedure toelating tot (een) gedragsgroep/aanvullende Handelingsgerichte diagnostiek.. – Protocol overdracht vorige school (welke informatie, ‘warme overdracht’). – Ontwikkeling lesmateriaal (samen met SLO) Deze onderdelen zullen tijdig gereed zijn ten behoeve van de voorbereidingen voor schooljaar 2005-2006. De ervaringen in de eerste maanden van het lopende schooljaar 2004-2005 met de drie gedragsgroepen zijn als volgt: – Het programma voor de oudercomponent wordt de komende maanden geïntegreerd met elementen van het zorgprogramma. De bedoeling is dat ouders niet alleen regel-
192
–
–
–
–
–
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
matig contact met de school onderhouden, en zo nodig overdag voor achtervangfuncties beschikbaar zijn, maar ook aan onderdelen van het zorgprogramma deelnemen. Bij de naschoolse dagopvang is die deelname in principe verplicht. De betrokkenheid van de ouders is nog gering. Het zorgprogramma wordt ook op dit punt node gemist. De procedure van Indicatiestelling Zorg behoeft voor de doelgroep stroomlijning. De school zou zo nodig samen met OZC de aanvraag moeten kunnen afhandelen en in bepaalde gevallen niet van de medewerking van ouders afhankelijk moeten zijn. Afspraken met Tot en Met, het indicatieorgaan, zijn in de maak. De eerste maanden van het nieuwe schooljaar 2004-2005 is gebleken, dat naast specifieke zml-competenties en zmok-competenties aanvullende competenties ontwikkeld moeten worden om gedragsgroepen te kunnen draaien. Daarbij is teamvorming tussen de drie leerkrachten met een eenduidige benadering van de doelgroep van groot belang. Het scholingsprogramma gaat januari 2005 van start. Voor wat de protocollen betreft: het protocol met betrekking tot de overdracht vanuit een vorige school heeft hoge prioriteit. Het ontbreken van een goede overdracht vormt een ernstige complicatie. Apart aandachtspunt bleek de betrokkenheid vanuit woonvoorzieningen (GVT) te vormen. Leerlingen die in een woonvoorziening verblijven blijken overdag niet op de woonvoorziening terecht te kunnen. Ook is in principe vanuit de woonvoorziening, ook in geval van ernstige gedragsproblematiek, geen achtervangfunctie beschikbaar, dit omdat geen personeel overdag beschikbaar is. Een protocol van betrokkenheid overdag is in de maak, waarin afspraken gemaakt worden over de ouderrol, die de instelling vervult en de achtervangfunctie overdag. Bruikbaar lesmateriaal voor deze doelgroep is onvoldoende beschikbaar. Samen met SLO zal naar nieuw materiaal gezocht worden.
8. Betrekken van ouders De oudercomponent is een kernonderdeel van een succesvolle aanpak. Gelet op het doorlopen proces is eerst vanuit de onderwijskundige kant van de zaak een uitwerking aan de Oudercomponent gegeven. Deze is in de tussenrapportage van juni opgenomen. Een louter onderwijskundige insteek schiet op voorhand voor deze doelgroep tekort. Met OZC/Amstelmonde wordt een aangepaste Oudercomponent uitgewerkt, waarin ook deelname van ouders aan bepaalde zorg- en onderwijsactiviteten wordt aan de orde komt. Op dit moment is de deelname van ouders aan de schoolse activiteiten gering, de kloof tussen onderwijs, zorg en ouders nog groot. Deelname van ouders aan het zorgprogramma is bij indicatie van de leerling voor naschoolse dagbehandeling in principe verplicht. Dit programma komt begin volgend jaar gereed.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen Profiel leerlingen 2003-2004: – De leerling heeft een indicatie cluster 3, ZML-school
SAMEN BETER, BETER SAMEN
193
– Beschikt relatief over wel wat cognitieve mogelijkheden (IQ 55-70), profijt van verbale communicatie mogelijk, enige vaardigheid in technisch lezen, spellen, schrijven en rekenen (>dle. 5 a 10) – De leerling kampt met bijkomende problematiek zoals ADHD, ODD, gedragsstoornis of reactieve hechtingsstoornis – De ouders zijn bereid tot minimaal enige samenwerking met de school – De ouders en de leerling zijn bereid bereid begeleiding vanuit zorg te aanvaarden Tegenindicaties: Sociaal-emotionele problemen en ontwikkelingsstoornissen die leiden tot angsten, contactproblemen, onbeheersbare tics, en dergelijke. De eerste groep startte in 2003 met 6 leerlingen, allen jongens. In september 2004 zijn er drie gedragsgroepen van start gegaan. De plaatsingscriteria zijn ten opzichte van medio 2003-2004 niet gewijzigd. In november 2004 zitten er 18 leerlingen in de projectgroepen. De leeftijden variëren van 13 tot bijna 16 jaar. Er is 1 meisje. Allen nemen in principe de gehele week aan het onderwijs deel. De diagnostische gegevens zijn complex in die zin dat er naast cognitieve achterstanden, van ongeveer IQ 55 tot ongeveer 75, ook altijd sprake is van moeilijk beïnvloedbaar gedrag. De (vermoedelijke) oorsprong van het moeilijke gedrag is zeer uiteenlopend, de aard is ook verschillend. Opvallend vaak is er sprake van licht geraakt zijn en van voortdurende dreiging van explosies van agressief gedrag. De basis daarvoor is niet altijd dezelfde en ook nog niet altijd duidelijk. De stemming is vaak somber, het zelfbeeld verstoord en de gewetensontwikkeling zorgelijk. Vaak is er sprake van ADHD, soms van depressie. Ritalin of Concerta wordt geregeld voorgeschreven. In een enkel geval vindt medicatiegebruik alleen op school plaats. Veel leerlingen kampen met medische problematiek. Hierbij valt te denken aan epilepsie, astma, cardiologische problemen, nierproblemen, neurologische problematiek, syndromen met misvormingen van ledematen en gelaat. De leerlingen ondervinden hiervan de directe bijbehorende hinder zoals motorische problemen, onrust en gering gevoel van welbevinden. Ook ongunstige complicaties spelen hun rol zoals jarenlange overbescherming als gevolg van de zorgen om het bestaan. De milieuomstandigheden zijn voor bijna alle leerlingen (zeer) problematisch: migratie, onvoldoende integratie, anderstalig milieu, verwaarlozing, drugsgebruik bij ouders, ernstige ziekte bij ouders, overlijden van ouders, ernstige relatieproblemen in gezin en familie, criminaliteit, detentie van gezinsleden. Een aantal gezinnen is in de loop van de jaren veel hulp geboden, maar bleek niet in staat van ambulante begeleiding te profiteren Veel leerlingen kennen in de loop van hun leven veel wisselingen in het eerste milieu. Tijdelijke uithuisplaatsingen voor of na de plaatsing op de Kingmaschool komen voor, vrijwillig, maar ook onvrijwillig. Jeugddetentie behoort tot de ervaring van enkele leerlingen wanneer zij in een projectgroep van de Kingmaschool geplaatst worden. Ook zijn er vaak en ook veel schoolwisselingen geweest. Ook wisselingen van schoolsoort: SBO, Tyltyl,
194
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
school voor langdurig zieke kinderen of pi-school in het verleden. Het doorlopen van het leerproces is voor alle leerlingen een hele moeilijke opgave gebleken. Het leren lezen, begrijpen van eenvoudige teksten, spellen en rekenen blijft op een zeer eenvoudig niveau steken: vergelijkbaar met de leerniveaus in groep 2, 3 of 4 van de basisschool. De motivatie voor het leren van de elementaire vaardigheden, waar deze leerlingen al zo lang mee bezig, zijn is gering geworden. Over het algemeen zijn zij liever bezig met allerlei zeer eenvoudige praktische vaardigheden. Hieronder staat het weekrooster: Maandag
08.30 – 09.00 uur KRING tussen 09.00 en 12.00 uur werken aan weektaak (telkens volgens GIP model) onderbroken om 10.40 uur: nieuws uit de natuur kijken tussen 12.00 uur en 13.00 uur pauze en eten Middag: afwisselend uur Gymnastiek en werken aan weektaak
Dinsdag
08.30 – 09.00 uur KRING Praktijkvakken keuze: groen, hout of koken (ondersteuning van praktijk(vak)leerkracht) tussen 12.00 uur en 13.00 uur pauze en eten Middag: werken aan weektaak
Woensdag
08.30 – 09.00 uur KRING tussen 09.00 en 12.30 uur afwisselend uur Judo en werken aan weektaak
Donderdag
Sociale vaardigheidstraining werken aan weektaak tussen 12.00 uur en 13.00 uur pauze en eten Middag: Praktijkvakken keuze: klussen, muziek of naar de boer (ondersteuning van praktijk(vak)leerkracht)
Vrijdag
08.30 – 09.00 uur KRING onderbroken om 10.40 uur: nieuws uit de natuur kijken Sport activiteiten onderbegeleiding van speciale sportleider tussen 12.00 uur en 13.00 uur pauze en eten Middag: extra Sport of keuzemiddag
SAMEN BETER, BETER SAMEN
195
Casus: Issie Issie is 14 jaar en zit al een jaar op de Kingmaschool. In het verleden is hij leerling geweest van een LZK-psychiatrie-school en een SBO-school. Na de SBO-school was kwam hij niet in aanmerking voor Pro, omdat hij te bewerkelijk werd. Zijn cognitieve mogelijkheden liggen op een laag moeilijk lerend niveau. Zijn leerprestaties liggen op niveau groep 3. Hij leest AVI 3I, spelt mkm-woordjes redelijk correct, maar kan geen enkele regel onthouden. Rekenen gaat wat beter. Hij is geïnteresseerd in vermenigvuldigen en delen. Automatiseren is een groot probleem. Issie is meestal vrolijk en komt graag naar school. In de sturing is hij zeer afhankelijk van de Ritalin die hij op school krijgt. De eigen leerkracht kan goed met hem overweg in de dagelijkse situatie in de groep. Er zijn duidelijke, strakke afspraken. De leerkracht is uiterst terughoudend met persoonlijke kritiek. Issie luistert uiteindelijk wel goed naar de directe gedragscorrecties, al verloopt de communicatie leerkracht – leerling dan wel hard tegen hard. Het verbeteren van het geweten is een belangrijke opdracht. Leerkracht en Issie genieten beiden wel van hun contact. Wanneer de invloed van de eigen docent weg is probeert Issie de leider van de groep, of zelfs van grotere gehelen van de school te zijn. Hij kent dan onvoldoende grenzen en kiest vaak voor de verkeerde positie in conflicten. Hij wil anderen, ook zwakkeren in conflicten wel helpen, maar overziet de situatie niet goed. Wanneer zaken erg tegen zitten wordt hij zeer driftig en onhanteerbaar. Andere leerlingen ervaren hem als bedreigend en zijn bang voor hem. Bovenstaand gedrag speelt hem ook buiten school veel parten. Steun van thuis is er niet. De ouders zijn geen van beiden de Nederlandse taal machtig, en allebei chronisch ziek. Vader ontvangt een uitkering. Bij familieleden komt criminaliteit voor. Het gezin is geïsoleerd. Issie is suggestibel en daardoor op straat ‘bereid’ tot onaanvaardbare acties. De politie kent hem inmiddels goed. Hij loopt veel risico. De school hoopt de opvang op school te verlengen met de naschoolse dagbehandeling door een instelling die hulp biedt aan licht verstandelijk gehandicapten, waarmee de school intensief gaat samenwerken.
In- en uitstroom schooljaar 2004-2005 (drie gedragsgroepen) De leerlingen die het eerste jaar in de gedragsgroep hebben gezeten zijn voor een groot deel ook het tweede jaar hierop aangewezen. De leerlingen zijn tussen 12 en 15 jaar zodat ze nog een aantal jaar kunnen profiteren van deelname aan de gedragsgroep. Op 16 jarige leeftijd gaan alle VSO leerlingen van de onder- naar de bovenbouw. Het gaat daarbij om de leerlingen: Issie, Sinan, Karim, Marnix, Dirk, Driss. Maarten is nog tijdens de loop van het vorig schooljaar na een incident met seksueel grensoverschrijdend gedrag door justitie ondergebracht in een internaat. Amalia is naar de bovenbouw gegaan omdat ze 16 jaar is geworden. Zij was ook geen leerling van de gedragsgroepen vanwege haar gedrag maar om haar voor te bereiden op de bovenbouw. Alfredo heeft vorig jaar een deel van het jaar in een reguliere groep gezeten, maar we hebben het raadzaam geacht om hem bij de start van dit schooljaar opnieuw onder te brengen in één van de gedragsgroepen.
196
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Inmiddels zijn sinds het begin van schooljaar 2004-2005 ook al enige mutaties geweest met deze leerlingen. Karim is (begin oktober ‘04) geplaatst in een orthopedagogisch observatie- en behandelcentrum voor de duur van een half jaar tot negen maanden. Van Marnix is afscheid genomen (per 1 november ’04) omdat zijn problematiek dermate gecompliceerd is dat hij niet langer van het onderwijs profiteerde. In overleg met de AGO, een organisatie die dagbesteding verzorgt, wordt gezocht naar een juiste vorm van dagbesteding. Tijdens het schooljaar 2003-2004 werd tijdens leerlingenbesprekingen en vergaderingen van de commissie van begeleiding duidelijk dat er in de reguliere groepen leerlingen zaten die, gezien hun problematiek, in aanmerking zouden komen voor de gedragsgroepen. Bij de nieuwe aanmeldingen zaten eveneens een aantal heel gecompliceerde leerlingen. Van een aantal van deze leerlingen werd zelfs bij de aanmelding al gemeld dat ze het meest gebaat zouden zijn bij plaatsing in de speciale groep. De intaker van de Kingma merkt nu al dat de instelling van het gedragsproject een aanzuigende werking heeft. De achtergrond van de acht nieuwe leerlingen is divers, ook aan de gefragmenteerde schoolloopbaan valt al af te lezen dat het hier jongeren betreft met een complexe problematiek. Zo hebben zes van deze leerlingen voor kortere of langere tijd buitenhuis gewoond in diverse settings: pleeggezin, G.V.T., justitiële inrichting. In totaal kwamen het nieuwe schooljaar twintig leerlingen op basis van nader beschreven criteria in aanmerking voor plaatsing in een van de gedragsgroepen. Dit betekende voor de school dat meerdere gedragsgroepen geformeerd moesten gaan worden. Het schooljaar 2004-2005 is gestart met drie gedragsgroepen. De leerkracht die voor de experimentele groep stond is aangebleven en daarnaast zijn twee nieuwe collegae aangetrokken. Beiden hebben zmok-ervaring. Op basis van de populatie zijn we gekomen tot twee typen gedragsgroepen. Twee groepen worden bevolkt door leerlingen met problemen op het gebied van hechting, hyperactiviteit, pdd-nos en andere psychiatrische problemen. De derde groep wordt gevormd door zes leerlingen die allemaal oppositionele gedragsproblematiek vertonen en ook allemaal 15 jaar zijn. Dit betekent voor de ontwikkelgroep dat ze zich de komende maanden goed moet voorbereiden op de toekomst van deze leerlingen. De belangrijkste vraag daarbij is of zij kunnen instromen in de reguliere schakelgroepen of dat zij ook volgend schooljaar nog aangewezen zullen blijven op een speciale aanpak. Dit heeft consequenties voor het onderwijs in de bovenbouw.
10. Financiën en menskracht De voorziening wordt in principe bekostigd vanuit de reguliere onderwijs- en zorgmiddelen. Het project kent daarnaast frictiekosten op het punt van: – Aanpassing onderwijsarrangement. Dit betreft tijdelijke voorzieningen om het project op een zorgvuldige wijze te ontwikkelen en in het geheel van het onderwijs op de Kingmaschool in te bedden.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
197
– Ontwikkeling zorgaanbod en uitvoering. Dit betreft de AWBZ geïndiceerde zorg en ontwikkeling/toepassing van een specifiek gedragsmodel ten behoeve van de doelgroep. Het gaat hier om een toespitsing van het competentiemodel voor de doelgroep van zml met complexe problematiek. – Beschrijving methodiek onderwijs-zorgarrangement. – Evaluatie en programontwikkeling. Van meet af aan zullen toetsbare criteria opgesteld worden waaraan het project moet voldoen. Evaluatie vindt tussentijds en na afloop plaats, gericht op verbetering van de activiteiten en gericht op ontwikkeling van een overdraagbare methodiek. – Projectcoördinatie en ondersteuning. De doelstellingen van het project houden in dat intensieve samenwerking tot stand komt tussen zorg en onderwijs. In de huidige preprojectfase is het nut komen vast te staan om het geheel van activiteiten te laten begeleiden en aansturen vanuit een onafhankelijke projectcoördinatie, waaraan een externe projectcoördinator en het VGZ_GGZ expertise netwerk deelneemt. In totaal is voor twee jaar een projectbegroting opgesteld die uitkomt op 628.000 euro. Dit is exclusief kosten AWBZ en exclusief reguliere kosten van de school. Voor het schooljaar 2003-2004 is een subsidie van 40.000 euro van het ministerie van OCW in het kader van OZA-2 verkregen. Ten laste van dit budget komen de uitgaven voor methodiekbeschrijving, externe coördinatie zorginstellingen en interne projectcoördinatie op de school. De totale kosten van het project belopen een veelvoud van dit bedrag, deze kosten zijn zoals uit bovenstaande blijkt grotendeels eenmalige aanloop- en ontwikkelkosten. Voor wat betreft de structurele kosten kan verwezen worden naar de extra inspanning bovenop de reguliere normbekostiging, die vanuit de school geleverd wordt. Het gaat in totaal om 120 uur per week op 20 kinderen, verdeeld over: structurele extra inzet groepsleerkracht, vakleerkrachten, praktijkonderwijs en zorgcoördinatie/oudercomponent, tezamen 93,5 uur. Het restant van 26 uur per week heeft te maken met organisatie en inbedding van het project in de school als geheel. Voor een deel zal deze laatste inzet een meer tijdelijk karakter hebben. De structurele meerkosten qua onderwijskundige inzet komen afgerond neer op 4 uur per week per kind.
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid De Kingmaschool valt onder het bevoegd gezag van het stadsdeel Amsterdam-Noord en functioneert binnen het REC Noord-Holland cluster 3. Binnen dit REC profileert de Kingmaschool zich op het gebied van de ontwikkeling van Onderwijs-Zorgarrangementen voor de hier bedoelde doelgroep in de leeftijd 12-15 jaar. Over de omvang van de doelgroep REC-breed zijn geen exacte cijfers beschikbaar, maar de verwachting is dat zeker 100 kinderen per jaar tot de doelgroep behoren. De problematiek is een grensprobleem tussen REC3 en REC4. Met een van de REC4 scholen, Altra College/De Werkruimte, onderdeel van de stichting Altra, is samenwerking geëntameerd. Gebleken is dat ook in REC4 een ‘spiegelbeeldige’ problematiek
198
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
aanwezig is. Het betreft eveneens laagfunctionerende kinderen met ernstige gedragsproblemen, maar met een REC4 indicatie. Het Kingmaproject zal proberen om samen met het Altra College/de Werkruimte op bestuurlijk niveau besluitvorming tussen REC3 en REC4 te ontlokken, waarbij beide besturen zich verplichten voor een nader te omschrijven deel van de doelgroep tot de inrichting van een gezamenlijke voorziening te komen, die ook gezamenlijk gefinancierd wordt. De voorstellen die in discussie zijn gebracht omvatten: a. Eenduidige definiëring van de doelgroep en uitwerking indicatiecriteria. b. De inrichting van een voor- en/of observatietraject, op basis waarvan zo nodig voor specifieke leerlingen tot een juiste diagnose en bepaling van gewenst onderwijszorgaanbod gekomen kan worden. c. Een voorstel voor gezamenlijke expertiseontwikkeling gericht op: – Overdraagbare methodieken – Geïntegreerd onderwijs-zorgaanbod – Deskundigheidsbevordering en competentieontwikkeling personeel. d. Een voorstel voor de inrichting van de nieuwe voorziening en voor regionale spreiding van het aanbod. e. Uitwerking van de facilitaire en financiële aspecten, met als uitgangspunten: – Het inrichten van een nieuwe voorziening, op bekostigingsniveau REC4 en met voldoende mogelijkheden voor praktijkonderwijs voor deze doelgroep. – Bestuurlijke samenwerking tussen scholen waar nodig en mogelijk, bij voorbeeld in de vorm van het inrichten van trajectklassen, het stichten van een gezamenlijke nevenvestiging e.d. – Inzet van reguliere bekostiging en inzet van extra rijksmiddelen (1000 zmok-plekken) ten behoeve van niet-geïndiceerde cluster 4 leerlingen. – Ook de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de huisvesting dient hierbij te worden betrokken. Tegelijkertijd zal ook met Jeugdzorg de ontwikkelingen vanaf 2005 worden verkend. Het streven is erop gericht om in 2005 tot een meer systematische regie ten aanzien van de betrokkenheid van instellingen op het gebied van onderwijs en jeugdzorg te komen. De gemeente Amsterdam (DMO) speelt hierbij een belangrijke regierol. Bij dit alles gaat het inderdaad om positionering binnen de onderwijsregio, met een inbedding van het huidige project en verbreding daarvan binnen rec3 en rec4 in regionale afspraken, waaraan niet alleen het onderwijsveld, maar zorg en welzijn zich moeten verbinden.
12. Resultaten van het project Primair doel was de kinderen 5 dagen in de week onderwijs te bieden en schooluitval te voorkomen. Een belangrijke ervaring is wel geweest, dat het hier om een doelgroep leerlingen gaat, waarvoor de verwachting is dat de meeste leerlingen langdurig in de gedragsgroepen zullen verblijven. Het idee, dat met enkele intensieve (zorg)trainingen blijvende
SAMEN BETER, BETER SAMEN
199
terugkeer naar de reguliere groep bereikt kan worden is voor veel leerlingen niet realistisch. De doelstelling van verhoging van de schooldeelname is bij de meeste leerlingen gehaald. De meerwaarde op kindniveau is na de herstart medio schooljaar 2003-2004 zichtbaar. Er is sprake van grotere handelbaarheid van kinderen, uitbreiding van de uren schooldeelname en vergroting van het draagvlak bij de ouders en binnen het schoolteam. De kracht van de geboden methodiek blijkt uit het feit dat de kinderen van de doelgroep, gegeven de bij hen vastgestelde problematiek, toch op school zitten. Het resultaat moet niet alleen aan concrete casuïstiek worden afgemeten, omdat het Kingmaproject primair als doel heeft een overdraagbare methodiek op te leveren. Op dat vlak zijn inmiddels, zoals ook uit de bijlagen blijkt, grote stappen voorwaarts gezet, zie de bijlagen over het methodisch kader. De gedragsgroepen vormen inmiddels een integraal onderdeel van de school, ze staan niet meer als een apart deel ‘buiten de school’. Dit blijkt ook uit de deelname van de gedragsgroepen aan de activiteiten voor de school als geheel (kerst, pauzes etc.), ook de benodigde extra randvoorwaarden (vervoersvoorzieningen, begeleiding etc), die hiertoe vervuld moeten worden komen op normale wijze tot stand.
13. Gerealiseerde voorwaarden Op alle genoemde onderdelen zijn voorzieningen gerealiseerd: – 19 á 20 leerlingen zijn geselecteerd/aangemeld. Een doorstart met drie groepen is in de maak (minder zware problematiek dan startgroep). – Twee extra leerkrachten en een Intern Begeleider (1 dag per week) zijn geworven. – Tijdens de praktijkvakken is een klassenassistent beschikbaar. – Zorginstellingen: o Screening van de projectkinderen door OZC/handelingsgerichte diagnostiek. o Waar relevant individuele behandeling via De Kombinatie. – Door bundeling van groepen tijdens gymnastiek komt voor de groepsleerkrachten tijd vrij voor methodiekontwikkeling etc. – Afgelopen jaar is ontwikkeld: o het Boerderijproject o extra praktijkvakken (bijv. koken) o extra bewegingsonderwijs, 1 dag per week en outdooractiviteiten o training sociale vaardigheden: dit moet echter nog beter worden ingevuld, wordt door Vriens van De Kombinatie als leerlijn op papier gezet. Deze afspraak moet nog bevestigd worden. – Wat nog aandacht behoeft is: o Training in september van de betrokken groepsleerkrachten en vakleerkrachten o Achtervang: verondersteld wordt dat de drie groepsleerkrachten onderling een achtervangfunctie kunnen verzorgen. Daarnaast wordt een aparte ruimte als Time-out voorziening ingericht. Ook de IB-er zal de achtervangfunctie versterken. o Vervanging bij ziekte van projectleerkrachten zo nodig/mogelijk via de oude groepsleerkrachten (geldt voor kinderen die al op Kingmaschool zaten).
200
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
o Voor acute crisissituatie wordt met OZC nog overlegd over hulp van een ‘’rijdende psychiater’’. o (Les)Materiaalontwikkeling: heeft de aandacht, maar blijft bewerkelijk bij ontbreken van kant en klare producten. De opdracht aan SLO moet hierin voorzien. o Oudercomponent: met de ouders overleggen bij de 10-minuten-gesprekken voor de zomer. – Overige randvoorwaarden en actiepunten: o Huisvesting van de drie groepen in de Blauwe Keten (gevaar van stigmatisering?). De praktijkvakken vinden in de gewone vaklokalen plaats. o Drie groepen met een eigen doelgroep en pedagogisch klimaat. Overigens kennen twee van de drie groepen een vergelijkbaar profiel. o Functieomschrijvingen: zijn af. Werving afgerond. o Inrichting en indeling: er zijn naast de vaste lokalen praktijkvakken op dinsdagochtend en donderdagmiddag. Pauzes vinden gezamenlijk met de rest van de school plaats. o Onderwijskundig leiderschap: Cees en Simone hakken knopen door. o Begeleidingsstructuur: leerlingvolgsysteem, toelatingsdossier en proces van diagnostiek is uitgewerkt. o Professionalisering: OZC zal trainingen verzorgen. o Samen met het Altra College is – op basis van subsidieregeling - aan SLO een opdracht voor schooloverstijgende methodiekontwikkeling verstrekt. o Inbedding in school: is geregeld o Financiën: grenzen m.b.t. schoolmiddelen zijn bereikt. Beroep op projectgelden bij schoolbestuur. o Afstemming met Jeugdzorg c.a.: is nog in ontwikkeling o Contacten met andere scholen: met Altra College is samenwerking tot stand gekomen.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten – De grensproblematiek tussen REC3 en REC4. Verschil in indicaties voor rec3 en rec4 bij vergelijkbare problematiek. – De verschillen in cultuur, beleid, organisatie en financiering tussen de welzijns- gezondheids-, gehandicaptenzorg en het onderwijs. Belangrijk punt is hoe om te gaan met beperkingen in de bekostiging van de zorg op het punt van ontwikkelkosten of intensieve zorgprogramma’s en met de onderlinge concurrentie tussen instellingen. – AWBZ-financiering Woonvoorzieningen en beschikbaarheid van achtervang overdag. – De bureaucratie en regelgeving inzake de afbakening tussen AWBZ en Onderwijs. Bezien zou moeten worden of in het kader van de komende Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning decentrale oplossingen gevonden kunnen worden. – Indicatiestelling RIO en REC gericht op één kind, één plan, waar nodig vergezeld van een observatieperiode ten behoeve van de juiste diagnostiek.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
201
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst – Verdere professionalisering van onderwijs en zorg, gericht op integrale dienstverlening. Het uitgangspunt is: één kind één plan. – Completering methodisch kader – Competentieontwikkeling – Hechte en langdurige samenwerking met zorginstellingen en met andere scholen uitbouwen.
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving Vanuit de genoemde knelpunten vloeien aanbevelingen voort: – De grensproblematiek tussen REC3 en REC4. Verschil in indicaties voor rec3 en rec4 bij vergelijkbare problematiek. Aanbeveling: kom tot een indicatiestelling voor grensgevallen van rec3 en rec4 (voor kinderen met IQ55-85, en ernstige gedragsproblemen/psychiatrische problemen). – De verschillen in cultuur, beleid, organisatie en financiering tussen de welzijns-, gezondheids- en gehandicaptenzorg en het onderwijs. Aanbeveling: gemeentelijke regie versterken op het veld van onderwijs en jeugdzorg. Belangrijk punt is om met regionale beleidsmakers en financiers van onderwijs, zorg en welzijn tot afspraken te komen over uitvoerbaarheid van onderwijs-zorgarrangementen. – De bureaucratie en regelgeving inzake de afbakening tussen AWBZ en Onderwijs. Bezien zou moeten worden of in het kader van de komende Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning decentrale oplossingen gevonden kunnen worden. Aanbeveling: verwijst net als hiervoor naar versterking gemeentelijke regierol, cq naar de noodzaak om tot afspraken te komen met regionale beleidsmakers en financiers. – Indicatiestelling RIO en REC in relatie tot het belang van een tijdige goede diagnostiek voorafgaand aan de indicatiestelling. Aanbeveling: naast de eerste aanbeveling tevens: protocol opstellen tussen BJAA, zorg en onderwijs over een passende procedure van zorgindicaties (ook mbt oudercomponent). Het voorstel om te komen tot een regionaal expertisecentrum voor REC3 en REC4 dient verbreed te worden naar deelname vanuit zorg en welzijn. Na anderhalf jaar gedragsproject Kingmaschool kan worden vastgesteld dat het concept van een te ontwikkelen onderwijs-zorgarrangement zijn waarde ruimschoots heeft bewezen. Op school heeft het geleid tot een ingrijpend veranderingsproces met als resultaat dat voor twintig kinderen in de doelgroep een aangepaste voorziening is gerealiseerd. Niettemin is het wrang te moeten opmerken dat het in diezelfde anderhalf jaar niet gelukt is om met enige zorgaanbieder tot structurele afspraken over een passend zorgaanbod te komen. De belangrijkste reden hiervoor is dat onderwijs-zorgarrangementen een drieledige investering vragen: investeren in kosten van samenwerking, investeren in methodiekontwikkeling en investeren in uitvoerende kosten van aangepaste zorgprogramma’s. De conclusie is, dat de weg van vrijblijvende samenwerking via goedbedoelde en goedwil-
202
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
lende contacten op de werkvloer en het shoppen van zorginstelling naar zorginstelling een doodlopend spoor is. Dit klemt temeer, omdat zich via de betrokkenheid van de school een unieke kans voordoet om het bereik van zorgprogramma’s voor de oudercomponent, belangrijk scharnierpunt voor succes en falen, nieuw impulsen te geven. Alleen bij een stevige bestuurlijke en beleidsmatige aansturing, met een rol voor gemeente Amsterdam, regio en zorgkantoor zijn onderwijs-zorgprogramma’s voor een doelgroep met complexe, meervoudige problematiek structureel te realiseren.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
203
13. Continuüm van onderwijs – zorg Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
– P.I. school Hondsberg en Hondsberg La Salle kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap, emotionele en gedragsproblemen vanaf de aanmelding door multidisciplinaire samenwerking vanuit beide instellingen de hulp- en onderwijsvraag inschatten en gepast aanbod in een continuüm van onderwijs en zorg bieden
P.I. School Hondsberg en de zorginstelling Hondsberg la Salle hebben de afgelopen jaren gewerkt aan een continuüm van zorg-, dagbesteding-, onderwijs en arbeidstoeleiding. Beide organisaties horen tot het bestuurlijk concern Saltho. Stichting Saltho verzorgt voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs en arbeid voor kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap en emotionele- en gedragsproblemen. Ook hulpverlening aan ouders en verzorgers vormt een onderdeel van de hulpverlening. De intensieve samenwerking tussen de voorzieningen van Saltho en uitwisseling van expertise biedt mogelijkheden voor zorg, onderwijs en arbeid op maat
1. Aanleiding en probleemstelling De aanleiding van het project is de langdurige en intensieve samenwerking tussen P.I. School Hondsberg en de zorginstelling Hondsberg la Salle. Sinds 2000 hebben beide organisaties beleidsmatig en uitvoerend samengewerkt aan een continuüm van zorg-, onderwijs- en arbeidsarrangementen voor kinderen tussen 3 en 18 jaar, die een zeer aparte zorggroep in Nederland vormen. Gezien de al langer durende inspanningen van school en (zorg)instelling om afgestemde onderwijs-zorgarrangementen goed op te zetten, verder vorm te geven en uit te bouwen is er voor 2004 ingeschreven op het landelijk project onderwijs-zorgarrangementen voor (zeer) moeilijk plaatsbare leerlingen (tweede tranche).
2. Deelnemende instellingen P.I. School Hondsberg en de zorginstelling Hondsberg la Salle (locatie Oisterwijk) behoren tot het bestuurlijk concern Saltho. Stichting Saltho verzorgt voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs en arbeid voor kinderen en jongeren met een verstandelijke handicap en emotionele en gedragsproblemen. Ook hulpverlening aan ouders en verzorgers vormt een onderdeel van de hulpverlening. De intensieve samenwerking tussen de
204
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
voorzieningen van Saltho en uitwisseling van expertise biedt mogelijkheden voor zorg, onderwijs en arbeid op maat.
3. Doelstelling van het project Doelstelling van het project op het organisatieniveau van school en (zorg)instelling is om leerlingen met ernstige onderwijsbeperkingen meer kansen te geven op afgestemde onderwijs-zorg. Visie en uitgangspunt daarbij is dat ieder kind recht op onderwijs heeft. Een probleem is dat dit recht op onderwijs niet vanzelf ingevuld wordt c.q. kan worden. Het gaat om een groep kinderen waar zelfs scholen voor Speciaal Onderwijs niet voor toegerust zijn. Er is een blijvende discussie wat nu wel en niet onderwijs is en welke kinderen dus wel en niet voor onderwijs in aanmerking komen. Zowel facilitaire omstandigheden als expertise bepalen in een belangrijke mate de discussie. Recht op onderwijs blijkt in de praktijk een rekbaar grondrecht dat iedereen op zijn manier invult. Kijkend naar de totale doelgroep hoort de aantekening gemaakt te worden dat alle kinderen, die opgenomen zijn op de instelling Hondsberg la Salle en P.I. School Hondsberg bezoeken, alleen geholpen kunnen worden door intensieve samenwerking tussen onderwijs en zorg.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep Het gaat in dit project om een aparte doelgroep kinderen die recht op onderwijs heeft, maar meer onderwijs(zorg) nodig heeft, dan scholen voor Speciaal Onderwijs in Nederland (vaak) kunnen bieden. Tot de doelgroep van De Hondsberg hoort het kind met een verstandelijke handicap en bijkomende gedrags- en emotionele problemen. Op dit moment vindt er een uitvoerig onderzoek plaats naar de kenmerken en achtergronden van deze doelgroep van De Hondsberg. De bedoeling is om meer inzicht te krijgen in de vraag welke kind- en omgevingsfactoren de vaak voorkomende handelingsverlegenheid bepalen van deze groep kwetsbare leerlingen. Met nadruk wordt in dit project gefocust op de groep die op de Hondsberg de speciale onderwijs-zorgarrangementen nodig heeft.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden Bij de onderwijs-zorgarrangementen zorgen school en instelling voor een voldoende personele bezetting. De (zorg)instelling draagt 6,5 FTE bij aan de personele bezetting van de twee structuurgroepen en de groep individuele dagbesteding. Ook de materiële ondersteuning en de huisvesting wordt samen bekostigd. De kinderen van de structuurgroepen en de auti-klas staan ingeschreven als leerling van de school. In een zeer incidenteel geval gaan ze niet hele dagen naar deze groepen, maar verblijven ze een klein gedeelte van de dag op de woning. In dat soort gevallen wordt er een onderwijsontheffing aangevraagd. Op dit moment zijn er 10 onderwijsontheffingen aangevraagd voor 170 leerlingen, waarbij ervan uitgegaan wordt dat alle leerlingen met ontheffingen in de loop van de tijd overdag steeds minder tijd op de woningen doorbrengen. Alle leerlingen van de auti- en structuur-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
205
groepen gaan volledig naar school, waarbij onderwijs en zorg in gemeenschappelijkheid de onderwijs(zorg) op de groepen delen. De individuele-onderwijszorgroep, de achtervang en de therapeuten ondersteunen eventueel de volledige schooldag in de structuur- en auti-groepen. Op P.I. school Hondsberg zijn competentieprofielen ontwikkeld voor iedere discipline. Aan de hand van de competentieprofielen stellen medewerkers hun persoonlijk ontwikkelplan op. Vanuit hun persoonlijke ontwikkelplan kunnen medewerkers kiezen voor opleiding op locatie of extern. Ook kunnen ze kiezen voor coaching of een scala van andere activiteiten waarmee ze hun ontwikkeldoelen willen en kunnen halen. Ook de groepsleiding van de structuurgroepen heeft zelf een competentieprofiel ontwikkeld. Persoonlijke ontwikkeldoelen zijn onderdeel van functioneringsgesprekken. Het schoolmanagement voert de Pop-gesprekken met de groepsleiding van de (zorg)instelling, die werkt met de structuurgroepen. De groepsleiding van de structuurgroepen neemt deel aan de schoolvergaderingen en neemt ook deel aan opleidings- en nascholingsactiviteiten van de school. Bij personele problemen is in eerste instantie het directielid van de school verantwoordelijk voor de groepsleiding van de onderwijs-zorgarrangementen. Afhankelijk van de problematiek wordt de verantwoordelijke personeelsfunctionaris van de (zorg)instelling of de sectormanager erbij betrokken. De inzet van de groepsleiding van de onderwijs-zorgarrangementen is gebonden aan de werktijden van de school. Vanaf de aanmelding is het de bedoeling de kinderen meteen toe te wijzen naar het goede onderwijs-zorgarrangement dan wel de klas en de voor het kind meest geschikte observatie- en behandelwoning. Plaatsing binnen een van de onderwijs- zorgarrangementen gebeurt met de volgende stappen: – Kind of jongere wordt aangemeld voor Hondsberg La Salle, sector Onderzoek en Specialistische Behandeling en afdeling Kinder- en jeugdpsychiatrie. Aanmeldingsgegevens worden gecheckt. Bij ontoereikend zijn van gegevens, wordt gevraagd om aanvulling van de gegevens. – Voor kind en ouders wordt een intakedag/onderzoeksdag georganiseerd door onderwijs en zorg gezamenlijk. – Tijdens deze intakedag wordt het kind geobserveerd zowel op de groep als individueel binnen het onderwijs. Gesprekken met ouders vinden plaats door systeemtherapeut en orthopedagoog. – Op basis van de voorgeschiedenis en de informatie van de intakedag vindt een toewijzing plaats naar een van de arrangementen van het continuüm zorg-onderwijs of naar combinaties van arrangementen. – De gegevens worden verwerkt in een intakeverslag (multidisciplinair samengesteld). Het besluit tot toelating en de toewijzing wordt in overleg tussen onderwijs en zorg genomen. – De plaatsingscommissie van de school wijst de uiteindelijke schoolklas of structuurgroep aan op grond van de bevindingen van de intake-commissie. Deze plaatsingscommissie komt iedere week bij elkaar en bekijkt of kinderen in de juiste groepen geplaatst zijn en plaatst de nieuwe kinderen. Voortdurend worden gegevens uit de multidisciplinaire team besprekingen betrokken bij beslissingen of een kind wel of niet
206
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
in de juiste groep zit. Tussentijds gebeurt het ook dat kinderen van de ‘grotere’ onderwijsgroepen geplaatst worden in de onderwijs- zorgarrangementen en omgekeerd dat kinderen van de onderwijs- zorgarrangementen overgaan naar de ‘grotere’ onderwijsgroepen. In de plaatsingscommissie zitten vertegenwoordigers van alle onderwijs- en onderwijs-zorgarrangementgroepen. In grote lijn worden door onderwijs en zorg samen de volgende stappen ondernomen bij de uitvoering van de diagnostische en behandelcyclus – Kinderen en jongeren worden aangemeld met een observatievraag dan wel behandelvraag. – Voor opname van het kind is er een multidisciplinair voorlopig zorgplan opgesteld door de orthopedagoog, dan wel psychiater. In het voorlopig zorgplan zijn de onderzoeken / observaties voor het kind geïndiceerd en zijn de eerste belangrijke begeleidingsrichtlijnen geformuleerd. – Gedurende de eerste 12 – 14 weken vinden de geïndiceerde onderzoeken en observaties plaats, zowel binnen de zorg als in onderwijs. Observaties vinden plaats in de groep en in de klassensituatie. Daarnaast vinden individuele onderzoeken plaats door remedial teacher, psycholoog, speltherapeut, motorisch therapeut, kinderarts, medische onderzoeken, psychiatrisch systeemtherapeut, spelbegeleiding, speltrainer. – Een sterktezwakte analyse vindt plaats in deze 12 – 14 weken op de volgende ontwikkelingsgebieden: cognitieve ontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, taal-ontwikkeling, motorische ontwikkeling. – Volgens het hypothese toetsend model worden door iedere discipline, die betrokken is bij het kind, doelen en begeleidingsrichtlijnen, benaderingen en methodieken geformuleerd. – Een voorlopige diagnostische conclusie wordt geformuleerd. – De inbreng van de diverse disciplines worden geïntegreerd in het zorgplan, onder verantwoordelijkheid van de orthopedagoog / psychiater. – Een traject van 12-14 weken wordt gebruikt om de hypothesen te toetsen, aanvullende onderzoeken en observaties te doen, hetgeen teruggekoppeld wordt in het multidisciplinair team. – Vanaf aanmelding, intake, en de eerste 12-14 weken vinden (vervolg)besprekingen plaats met systeemtherapeut, orthopedagoog, groepsleiding en leerkracht. – De ouders / wettelijke vertegenwoordigers worden intensief betrokken bij het observatie- en diagnostiek- en begeleidingsproces. Zeer frequent zijn er besprekingen met delegaties van het multidisciplinaire team en de ouders. – Voor ieder kind wordt een eindrapport opgesteld, waarbij zowel zorg als onderwijs hun bijdrage leveren. Het multidisciplinair team rondom alle kinderen die een onderwijs-zorgarrangement genieten, bestaat uit: – Orthopedagoog/ psychiater – Systeemtherapeut – Leerkracht – Groepsleiding
SAMEN BETER, BETER SAMEN
207
– Psycholoog – Therapeuten (afhankelijk van de problematiek wordt de therapeut ingezet: speltherapeut, spelbegeleider, logopedist, psycho motorische therapie, sensorische integratietherapie). Dagelijks is er contact tussen leerkracht en groepsleiding van de woningen. Wanneer uit het contact tussen school en woning blijkt dat een extra bespreking noodzakelijk is, vindt deze plaats.
6. Inbedding en draagvlak bij de samenwerkende organisaties Bestuurlijk is er een geformaliseerde samenwerking tussen de zorginstelling Hondsberg la Salle (locatie Oisterwijk) en P.I. school Hondsberg op alle beleidsterreinen met een maximale inspanningsverplichting om observatie, behandeling en onderwijs zo goed mogelijk vorm te geven. Beide dochters behoren tot het concern Saltho met ook intenties tot inhoudelijke samenwerking tussen de onderwijspartners en aan onderwijs gerelateerde stichtingen. Op inhoudelijk terrein dragen school en zorginstelling samen bij aan cyclus van observatie/diagnostiek/exploratieve behandeling en therapeutische interventies (individueel of in kleine groepjes). Gezamenlijke visie: Eén kind één plan. Ieder kind heeft recht op onderwijs. Er is een vastgelegde en intensieve interdisciplinaire cyclus met frequente schriftelijke rapportage. De regie van observatie- en behandelcyclus van interne kinderen ligt bij de zorginstelling; van externe kinderen bij de school. Iedere discipline heeft eigen beroepsverantwoordelijkheden. Voor de zogenaamde interne kinderen vindt het primaire proces plaats op de observatie- en behandelgroepen en binnen de schoolgroepen dan wel de onderwijs-zorgarrangementen. Voor de zogenaamde externe kinderen op schoolgroepen, onderwijs-zorgarrangementen en thuis, waarbij thuis soms gecombineerd wordt met hulpverleningsvormen als naschoolse opvang, weekend- en vakantieopvang.
7. Werkwijze en methodiek In de groepen van de onderwijs-zorgarrangementen ligt een belangrijk pedagogisch accent op structuurverlening. Omdat kinderen door hun verstandelijke handicap en/of ontwikkelings- en angststoornissen hun leefwereld niet kunnen overzien, is een structuurverlenende benadering belangrijk om helderheid en overzicht te bieden. Uit dossieranalyse blijkt dat overvraging en overprikkeling bij een grote groep kinderen een voortdurend risico is. De snelheid waarmee een kind overvraagt en overprikkelt raakt, bepaalt de keuze van het onderwijs-zorgarrangement. Zowel op de woning als in de structuurgroepen wordt gewerkt met de TEACCH-benadering.
208
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
De ervaring leert dat de begeleiding met behulp van de TEACCH-methode ook goede resultaten geeft bij de kinderen van de structuurgroepen met andere problematieken dan autisme. Kenmerken van deze benadering die in de werkwijze van de structuur- en autigroepen voortdurend zichtbaar zijn, zijn o.a.: – Werken met groeps- en individuele visualisatie om rooster, taken en activiteiten te verduidelijken. – Werken met afgeschermde ruimtes bij risico van overprikkeling. – Werken met verschillende aan activiteiten gekoppelde ruimtes en plaatsen (werkruimte, speelruimte, leerruimte, eetruimte etc.) – Werken met taak- en werkschema’s – Werken met concrete beloningen – Matchen van handelingen aan de hand van visualisaties – Zelfregulatie en scaling van gevoelens en emoties aan de hand van visualisatie Voor oudere leerlingen met autisme in de speciale groepen wordt voor de bevordering van het zelfbeeld de methode: ‘Ik ben Speciaal’ van de Vlaamse dienst voor Autisme gebruikt. Voor de jongere kinderen gebruikt men de methode met dezelfde uitgangspunten ‘Ik ben anders’. Deze is ook ontwikkeld door de Vlaamse dienst voor autisme. Deze programma’s worden in de structuurgroepen en auti-groep uitgevoerd in nauw overleg met de leerkrachten autisme van P.I. School Hondsberg. De school heeft een centrumfunctie autisme. Op school is ook een spelbegeleidingsmethodiek ontwikkeld, speciaal voor kinderen met autisme (Interne Publicatie door Charlotte van Poppel en Hanneke Koeken, opvraagbaar op school). Naast de structuurverlenende benadering is een goed afgestemde relationele benadering in de structuur- en auti-groepen belangrijk. Veel kinderen in deze groepen hebben een geschiedenis van negatieve interacties achter de rug. Een van de hoofddoelstellingen is om kinderen positieve ervaringen te laten opdoen. School Video Interactiebegeleiding wordt gebruikt als kader om te kijken of er sprake is van geslaagde interactie en op deze kinderen afgestemde communicatie. Alle schoolgroepen en dagbestedingsgroepen doen een regelmatig beroep op de School Video Interactie trainers van de school. Alle medewerkers van de structuur- en autigroepen hebben opleiding gehad en zijn bekend met de basisprincipes van communicatie. Ook is het goed omgaan met belonen en straffen een belangrijke pedagogische competentie voor de medewerkers van de structuur- en autigroepen. Op school is een kijkwijzer goed omgaan met belonen en straffen ontwikkeld. In werkbegeleidings- en coachingsgesprekken van de structuur- en autigroepen wordt de kijkwijzer gebruikt om na te gaan en te analyseren hoe gedragsmodificerende principes toegepast worden. Doel is niet dat medewerkers van de structuur- en auti-groepen als gedragstherapeut functioneren, maar wel dat men zich bewust is/wordt van de mechanismen die negatief gedrag in stand houden en welk aandeel men daarin zelf heeft. Bij het klassenmanagement van de structuur- en actiegroepen is het belangrijk om voortdurend te observeren hoe kinderen op elkaar reageren om zo negatieve interacties tussen
SAMEN BETER, BETER SAMEN
209
de kinderen te voorkomen. Vaker is het nodig om op grond van observatiebevindingen roosters aan te passen en te werken met kleinere groepjes die verschillende activiteiten uitvoeren op verschillende plaatsen. Bij de dagelijkse activiteiten van de structuur- en auti-groepen staat het stimuleren van spel, taal, motoriek en zelfredzaamheid centraal. Alle activiteiten van de kinderen zijn gerelateerd aan de in de regelgeving vastgelegde ontwikkelings- en vormingsgebieden onderwijs. P.I. school Hondsberg ontwikkelt op dit moment leerlijnen per ontwikkelingsgebied. De leerlijn spel en taal is af en wordt dit voorjaar ingevoerd in alle groepen. Met name voor de structuur- en auti-groepen geeft de leerlijn spel- en taalontwikkeling veel houvast. Het werken met leerlijnen maakt dat de beginsituatie van leerlingen nog beter vastgesteld wordt en dat dagelijkse ontwikkel- en onderwijsactiviteiten nog beter afgestemd kunnen worden.
8. Betrekken van ouders Niet nader gespecificeerd.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen De kinderen die in aanmerking komen voor de onderwijs-zorgarrangementen voldoen aan de toelatingscriteria die in het algemeen gelden voor kinderen die toegelaten worden tot de school en instelling. Er is bij de kinderen van de onderwijs- zorgarrangementen alleen sprake van een dusdanige verdichting van de problematiek, dat onderwijsbegeleiding in een klas van 12 in eerste instantie geen kans op slagen heeft: – Meerdere pogingen om deze kinderen te laten functioneren in normale schoolklassen met b.v. een klassen-deler van 12 hebben gefaald. De kinderen hebben meestal meer scholen bezocht voor hun verblijf op De Hondsberg. De scholen kunnen de kinderen geen onderwijsbegeleiding meer bieden en niet zelden zitten de kinderen thuis zonder onderwijs. Aangetoonde handelingsverlegenheid van onderwijs is dus een van de kenmerken van alle kinderen die gebruik maken van de speciale onderwijs-zorgarrangementen.. – De verstandelijke handicap is aanwezig. Gezien de verbrede toelating van de P.I. school biedt de school ook onderwijs aan leerlingen met zeer lage intelligenties. Kinderen met ontwikkelingsleeftijden van rond de 24 maanden of lager kunnen in de regel niet onderwijs genieten in groepen van 12 kinderen. Een ernstige verstandelijke handicap is dus een doelgroepkenmerk zijn, waarbij aangetekend dat bij opname op De Hondsberg altijd sprake is van bijkomende problematiek. In cluster 3 scholen wordt bij deze kinderen gebruikt gemaakt van extra bekostiging op grond van een meervoudige handicap. Het aanwezig zijn van deze meervoudige handicap wordt geïndiceerd door de Centrale Toelatings en Verwijzingscommissies. – Er zijn ook kinderen met hogere intelligenties die gebruik maken van de onderwijszorg arrangementen. Er is dan sprake van dusdanige gedrags- en emotionele problema-
210
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
tiek dat onderwijs in een groep van 12 leerlingen, de gedrags- en emotionele problematiek niet vermindert, maar eerder versterkt. In de regel is er bij deze kinderen sprake van meervoudige te diagnosticeren of gediagnosticeerde problematiek. Vaak gaat het om autisme in combinatie met andere angst- en ontwikkelingsstoornissen. Ook kan het gaan om de ernstige gevolgen van een traumatiserende omgeving (verwaarlozing, mishandeling, misbruik). Ernstige, meervoudige problematiek is dus een doelgroepkenmerk van de kinderen die in aanmerking komen voor de onderwijs-zorgarrangementen. De optelsom van problemen maakt dat kinderen (voorlopig) het onderwijs in de ‘normale’ groepen van 12 kinderen niet kunnen volgen. Op dit moment wordt er middels een uitgebreide dossieranalyse onderzocht wat opvallende kenmerken zijn van de kinderen die P.I. school Hondsberg bezoeken. De kinderen die gebruik maken van de speciale onderwijs-zorgarrangenten worden als aparte groep bekeken en onderzocht en gekeken wordt wat opvallende verschillen en overeenkomsten zijn van deze groep kinderen met de kinderen die functioneren in klassen met 12 kinderen.
10.
Financiën en menskracht
Begroting additionele projectkosten Projectleiding (coördinatie): Dagdeel per week; 4 uur x 40 weken x € 80,00 = € 12.800,00 Ontwikkelactiviteiten en overdracht: Dagdeel per week; 4 uur x 40 weken x € 80,00 = € 12.800,00 Beschrijving project met o.a. beschrijving onderwijs-zorgarrangement: Dagdeel per week; 4 uur x 40 weken x € 80,00 = € 12.800,00 Niet personele kosten: Reis en verblijf = € 1600,00
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid P.I. School Hondsberg is verbonden aan de instelling Hondsberg La Salle, dat de locaties Boxtel en Oisterwijk kent. De locatie Oisterwijk is een specialistische setting en heeft in de gezondheidszorg een observatie-en diagnostiekerkenning. Om precies te zijn heeft de (zorg)instelling een observatie-erkenning voor 48 bedden, een observatie-erkenning +KJP-toeslag voor 24 bedden, een SGLVG-erkenning behandeling voor 8 bedden en voor de overige bedden een AZI-erkenning. Met name op de locatie Oisterwijk (De Hondsberg) worden kinderen uit heel Nederland opgenomen. P.I. School Hondsberg is een Pedologisch Instituutschool. Naast de ZMOK-scholen en de scholen voor Langdurig Zieke kinderen (met psychiatrische problemen) behoren P.I. scholen tot de cluster 4 scholen. De functie van P.I. scholen is: – Diagnostiek, behandeling en onderwijs aan kinderen met complexe en ondoorzichtige sociaal-emotionele problemen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
211
– Het doen van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek – Ontwikkeling van methodieken, methodes, werkwijzen voor de doelgroep kinderen – Overdracht van ontwikkelde kennis en kunde Gemiddeld 110 ‘interne’ leerlingen bezoeken de P.I. School. Naast deze interne leerlingen, bezoeken ook gemiddeld 70 thuiswonende leerlingen uit de driehoek Breda, Den Bosch, Eindhoven de school. Dit zijn de externe leerlingen van de school. Door de observatiefunctie van de instelling bezoeken de interne kinderen kortdurend de school (gemiddeld 10 maanden). De externe kinderen bezoeken langer de school (gemiddeld twee jaar). De (zorg) instelling heeft een polikliniek. Het diagnostisch onderzoek van veel externe leerlingen wordt uitgevoerd door de polikliniek van de (zorg)instelling. Ook ouderbegeleiding en advisering wordt uitgevoerd door de polikliniek.
12. Resultaten van het project Een belangrijke opbrengst van de onderwijs-zorgarrangementen is dat bijna alle kinderen in een drie-leefsferen-situatie verkeren. Alleen de kinderen van de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie waarbij sprake is van kamerverpleging kennen geen gescheiden situaties. In de regel gaat het hierbij om een of twee kinderen, waarbij het kan voorkomen dat deze kinderen ook nog voor een gedeelte naar individuele onderwijs-zorggroep gaan. Ook de kinderen van de Very Intensive Care Unit functioneren in verschillende leefsferen en kennen aparte ruimtes voor spel, ontwikkelingsgerichte activiteiten, slapen, eten en recreëren. Waren er in 2000 nog gemiddeld 20 tot 25 kinderen waarbij onderwijsontheffingen aangevraagd waren; op dit moment schommelt dit gemiddelde rond de 10 kinderen. Waren er in 2000 nog 20-25 kinderen die overdag gedeeltelijk of de hele dag op de woning verbeleven, op dit moment schommelt dit aantal rond de 8 tot 10 kinderen. Daarbij is het zo dat kinderen vloeiender overstappen van de ene vorm naar de andere, omdat het brede pallet van alle keuzes in zorg, onderwijs en onderwijs-zorgarrangementen maakt dat kinderen in kleinere stappen kunnen overstappen. Er zijn meer keuzes, betere afstemming op het kind is mogelijk door de gevarieerde grootte van de groepen. Qua doorstroming vermeerderen bijna alle kinderen van de individuele onderwijs-zorgroep hun verblijf in de groep zelf of vanuit de deze groep in de andere groepen (stuctuurgroepen, auti-groep, schoolklas). Gedurende een halfjaarlijkse periode is dat bij twee tot drie van de 170 kinderen niet het geval en bij negen tot tien kinderen wel. Van de structuurgroepen en auti-groep stromen één tot twee kinderen door per half jaar naar een ‘grotere’ groep. Van de twee kinderen die doorstromen is er gemiddeld eentje, waarvan blijkt dat de overgang te groot is geweest. Van alle in ‘grote’ groepen zittende kinderen blijken er gemiddeld twee kinderen per half jaar beter tot hun recht te komen in de kleinere structuur- en auti-groepen. Een andere opbrengst is te vinden in het verbeterde psychisch welzijn van de kinderen. De beter afgestemde benadering maakt:
212
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
– dat er een vermindering is van gedragsproblemen omdat kinderen in kleinere groepen kunnen functioneren in plaats van in te grote schoolgroepen, waarin voor bepaalde kinderen snel overprikkeling en overvraging optreedt; meer gericht werken met gedragsbeïnvloeding en ontwikkelingsstimulering is mogelijk. – dat angstige en teruggetrokken kinderen meer afgestemde aandacht kunnen krijgen in vergelijking met eventueel te grote en drukke groepen waar weinig tijd voor een gerichte relationele benadering is. – dat voorheen gedragsproblemen konden ontstaan, omdat kinderen dag en nacht op de woningen (één locatie) verbleven en er weinig variatie, uitdaging en stimulatie in het 24-uurs programma kon ontstaan; – dat door de samenwerking tussen onderwijs en zorg er sprake kan zijn van een brede ontwikkelingsgerichte benadering op alle ontwikkelingsgebieden zonder dat er eenzijdige accenten ontstaan op alleen maar cognitieve ontwikkeling of sociaal-emotioneel welbevinden of verzorging. Een risico is dat steeds meer kinderen met zeer heftige externaliserende gedragsproblematiek geplaatst en gebruik maken van de speciale onderwijs-zorgarrangementen. Hierdoor kunnen gunstige omgevingsfactoren veranderen in negatieve condities.
13. Gerealiseerde voorwaarden Niet nader gespecificeerd.
14. Knelpunten onderwijs-zorg arrangementen De activiteiten worden bekostigd in gemeenschappelijkheid door zowel zorgverzekeraar (instelling) en onderwijs (school). Uit het oogpunt van de optimale begeleiding voor deze speciale groep kinderen is deze meervoudige bekostiging een must. De visie ieder kind heeft recht op onderwijs, kan niet via onderwijsgelden alleen bekostigd worden. Het gaat volgens de visie van de P.I. school wel om schoolkinderen. Uitgangspunt voor deze kinderen is uitdrukkelijk een ontwikkelingsgericht programma en er wordt ook gewerkt met handelingsplanning op de verschillende ontwikkelings- en vormingsgebieden om de totale ontwikkeling te stimuleren. In iedere groep werkt een leerkracht samen met groepsleiding uit de zorg. Knelpunt is dat alle onderwijsinvesteringen in deze groepen de normale klassendeler van 12 in de andere groepen verhogen, terwijl ook daar sprake is van een verdichting aan problematiek. Eén knelpunt is dus het in stand houden van alle speciale onderwijs-zorgarrangementen en een ‘verzekerde’ bekostiging ervan naar de toekomst toe. Dit geldt dus ook voor de borging van alle inhoudelijke ervaring die in de laatste jaren is opgedaan. Als het gaat om de zorgarrangementen: Dagcentrum Vroegtijdige Interventie, de Very Intensive Care Unit en de kamerverpleging van de afdeling psychiatrie, ontbreekt de onderwijscomponent volledig. Dit vanwege onvoldoende overblijvende middelen en personeel.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
213
Naar de toekomst toe is het een mooie wens om ook hier onderwijs-zorgarrangementen van te maken in plaats van alleen zorgarrangementen. Voor de kinderen van de kamerverpleging en Very Intensive Care Unit zal het in de begintijd op De Hondsberg gaan om kortdurend onderwijs op de woning, dus vormen van thuisonderwijs. Hierbij is de discussie van belang wat onderwijs nu wel en niet is. Soms zal blijken dat kinderen alleen gedurende kortere tijd overdag ontwikkelingsgerichte activiteiten aankunnen. Voor de jonge kinderen van het Dagcentrum Vroegtijdige Interventie lijkt het van belang dat een gespecialiseerde leerkracht overdag volledig kan samenwerken met de gespecialiseerde groepsleiding. Met de samenwerking tussen leerkrachten en groepsleiding zijn immers ook goede ervaringen opgedaan in de structuurgroepen. Een uitgebreidere beschrijving van de doelstellingen en inhoudelijke werkwijze van het Dagcentrum Vroegtijdige Interventie, de Very Intensive Care Unit en de kamerverpleging is te vinden in bijlage 6; ‘Inhoudelijke werkwijze van zorginstelling Hondsberg la Salle’. Een kleiner maar niet onbelangrijk knelpunt vormen de vakantieperiodes. Het doorbreken van de schoolstructuur leidt tot zichtbare regressie bij bepaalde kinderen. Een bekostiging om in schoolvakanties in ieder geval de structuurgroepen en de individuele onderwijs-zorgroep te laten doorgaan, ontbreekt.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst In een toekomstig beeld is er sprake van een continuüm aan zorg, onderwijs en onderwijszorgarrangementen dat volledig aangepast is aan de begeleidingsbehoeften van de kinderen, ongeacht leeftijd, cognitief en sociaal-emotioneel functioneren. Dit continuüm is er gedurende het hele jaar. Schoolvakanties of ziekte van personeel mogen geen onderbreking vormen. Het continuüm wordt met maximale inspanning vanuit onderwijs en zorg facilitair vormgegeven, waarbij in steeds wisselende omstandigheden creatief met bedreigingen en kansen wordt omgegaan en eventuele bedreigingen omgezet worden in kansen voor de kinderen. Als belangrijkste toekomstgedachte geldt dat onderwijs en zorg samen facilitair garant staan, maar dat de onderwijs-zorgarrangementen als resultaatverantwoordelijke groep of unit gaan functioneren. Deze resultaatverantwoordelijkheid valt niet op te vatten als functioneren op een communicatief en/of inhoudelijk eiland, maar ingebed in de totale organisatie. Bij de invulling van het toekomstbeeld kan men uiteraard uitgaan van de bouwstenen van de huidige situatie. O.a. de groeperingsvormen die het continuüm nu in stand houden, vormen een prima uitgangssituatie: – Woningen met aparte afgestemde voorzieningen voor individuele benadering Bijvoorbeeld behandelgroep ASS met ver doorgevoerde begeleidingskenmerken van de TEACCH-benadering Voorbeelden op dit moment zijn de Very Intensive Care Unit en de afdeling kinderpsychiatrie met individuele kamerverpleging. – DVI (Dagcentrum Vroegtijdige Interventie)
214
– – – – –
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Individuele groep onderwijs- zorg. Structuurgroepen 1 en 2 Autigroep school Schoolgroepen met een klassen-deler van 12 Stage, Arbeistoeleiding, Arbeidsmatige dagbesteding
Gezien de steeds veranderende doelgroep ligt er ook een verantwoordelijkheid om ontwikkelingen te signaleren en te onderzoeken en bestaande onderwijs-zorgarrangementen kritisch onder de loep te nemen en eventueel af te stemmen op veranderende behoeften van de doelgroep. De sectormanager zorg en de directie van de school stemmen over veranderende doelgroepbehoeften af en bekijken of bestaande onderwijs-zorgarrangementen aangepast, vernieuwd moeten worden: – Zorg en onderwijs zorgen voor expertise en personele bemanning op een wijze, zodat aan kwalitatieve normen en regelgeving van onderwijs en zorg wordt voldaan. – Onderwijs en zorg (leerkrachten en groepsleiding) bemannen samen de onderwijszorgarrangementen als het gaat om kinderen in de schoolleeftijd. Dit garandeert interactieve kwaliteit, waarbij zowel vanuit zorg- als onderwijsperspectief begeleiding geboden wordt. – Streven is dat de onderwijs-zorggroepen een gescheiden plek van de woonleefsituatie kennen. De plek van deze groep kan qua locatie dicht bij de woning of in andere gevallen op school zijn. Dit afhankelijk van inhoudelijke argumenten wat het beste voor de betreffende groep (of individuele) kinderen is. Nogmaals het streven is om een continuüm tot stand te brengen waarbij kinderen gestimuleerd worden om te functioneren in de ‘hoogst’ mogelijk haalbare groeperingsvorm, die wel nog afgestemd is op het ontwikkelingsniveau, waarbij over- en ondervraging voorkomen wordt. – Coördinator van de onderwijs- zorgarrangementen is een leerkracht, die verantwoordelijk is voor: – de inhoudelijke kwaliteit (bijvoorbeeld de ontwikkelings- en onderwijsprogramma’s, de handelingsplanning en rapportage) – de dagelijkse gang van zaken (bijvoorbeeld vervanging bij ziekte, aanschaf ontwikkelingsmaterialen, roostering) – de communicatieve afstemming met het multidisciplinaire team en ouders en de beleidsmatige kant. – de coördinator stemt op beleidsniveau af met sectormanager van het Instituut Hondsberg la Salle en directielid P.I. school. Op praktisch niveau wordt afgestemd met de hoofden van de leefgroepen en de adjuncten van de school (is al een bestaand overleg). – Er is nadrukkelijke aandacht voor overgangen; een continuüm betekent uiteraard dat bepaalde overgangen soepel verlopen, waarbij allerlei richtingen kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: – DVI naar onderwijs-zorgarrangementen of naar onderwijs – Onderwijs- zorgarrangementen naar onderwijs of omgekeerd – Onderwijs-zorgarrangementen en onderwijs naar arbeid – Verantwoordelijkheden rondom overgangen worden expliciet gemaakt. In het multidisciplinaire team worden beslissingen genomen. De plaatsingcommissie van de school voert inhoudelijke beslissingen uiteindelijk door. De coördinator van de onderwijs-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
215
zorggroepen bewaakt ook de kwalitatieve gang van zaken bij plaatsingsbeslissingen. – Bij arbeid worden verantwoordelijkheden gekoppeld aan een werkleider (werkend dicht bij school) en een trajectcoördinator (iemand van het SIW; kenner van het werkveld arbeid met al z’n facetten). Alle samenwerkingspartners stellen als doel om creatief naar geldbronnen te zoeken zowel uit commerciële bronnen als uit landelijke c.q. overheidsinstituten of internationale geldbronnen. Doel is optimale mogelijkheden voor de meest kwetsbare groep kinderen.
16.
Aanbevelingen voor beleidsontwikkelingen en regelgeving
De zorginstelling Hondsberg la Salle (locatie Oisterwijk) en P.I. School Hondsberg helpen een doelgroep kinderen, waarbij sprake is van meervoudige complexe problematiek. Voordat de kinderen ‘De Hondsberg’ bezoeken is er meestal een traject achter de rug waar andere hulpverlenings- zorg- en onderwijsinspanningen maximale inspanningen hebben geleverd zonder dat de problematiek verminderd is. Kinderen worden verwezen met termen als niet behandelbaar en diagnosticeerbaar en uit veel rapportage spreekt de handelingsverlegenheid. Een gedeelte van de kinderen zit thuis en ontvangt geen onderwijs meer. Opvallend is het hoge aantal hulpverlenings-, zorg- en onderwijsinterventies die elkaar in een hoog tempo opvolgen, waarbij op korte tijd steeds andere instellingen bij hulpverleningsprocessen betrokken worden. Steeds opnieuw blijkt terugval na zeer intensieve interventies en een daarop volgend verblijf in minder intensieve settings voor hulpverlening, onderwijs en zorg. Dit duidt op het gegeven dat minder gespecialiseerde en intensieve hulpverlenings-, zorg- en onderwijsinstellingen geen kans hebben om bij deze kinderen voldoende hulp te bieden in welke vorm dan ook. De realiteit voor deze groep kinderen is een andere realiteit dan waarop hulpverlening, zorg en onderwijs ingericht is. Afstemming op deze groep vraag erkenning van de zwaarte en complexiteit van de problematiek en erkenning van het gegeven dat deze kinderen langdurig zijn aangewezen op intensieve vormen van observatie, diagnostiek, behandeling en onderwijs. De overgang naar lichtere begeleidingsvormen in andere zorg- en onderwijsinstellingen vraagt veel aandacht in de zin van intensieve nazorg, maar ook o.a. een betere facilitering ‘op de nieuwe’ plek, afgestemd op dat ene kind. Opvallend is dat een zorginstelling als Hondsberg la Salle (locatie Oisterwijk) niet gefaciliteerd wordt voor de nazorg. Ook hieruit spreekt dat er nog geen erkenning is van de zwaarte en complexiteit van de doelgroep. De zorginstelling Hondsberg la Salle (locatie Oisterwijk) en P.I. School Hondsberg streven naar een continuüm voor zorg-, onderwijs en arbeid voor kinderen van 2-3 jaar tot 20 jaar. De actie van onderwijs en zorg om ‘er goed werk’ van te maken heeft in 2000 geleid tot het vormen van speciale onderwijs-zorgarrangementen: – de individuele onderwijs-zorggroep – de twee structuurgroepen – de auti-groep Verder is er een achtervangsysteem op de school opgezet.
216
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Het een en ander is niet vanzelf gegaan. De inbedding van deze groepen in de totale structuur van school en instelling ging niet vanzelf en soms met vallen en opstaan. Er waren bij de start veel vragen, zoals: – wie wil in een dergelijke groep werken? – wie zorgt voor lokalen? – wie zorgt voor personeel? – wie is op welke punten verantwoordelijk voor het personeelsbeleid? – hoe ziet het inhoudelijke programma van de kinderen uit? – wie bepaalt het inhoudelijke programma? – hoe zijn de groepen ingebed in de diagnostische cyclus? – wie maakt het handelingsplan? – wie zorgt voor de nascholing? Ook de gespecialiseerde zorginstelling en school op het terrein van De Hondsberg hebben nog niet altijd een structurele bekostiging voor alle zorg-, onderwijs- en arbeidsarrangementen. De P.I. School Hondsberg heeft bijvoorbeeld geen Voortgezet Speciaal Onderwijs erkenning, waardoor leerlingen in veel te grote klassen verblijven zonder outillage die hoort bij de ouder wordende leerling die voorbereid wordt op het arbeids- en stageleven. Samen met het bestuur Saltho, REC Midden-Brabant en in overleg met de inspectie worden oplossingen gezocht. Bij de zeer intensieve zorgarrangementen ontbreekt de onderwijscomponent vanwege onvoldoende formatie van de school. Het kind in de Very Intensive Care afdeling, het kind dat kamerverpleging geniet of het kind in het Dagcentrum Vroegtijdige Interventie heeft ook recht op onderwijs of in ieder geval recht op afgestemde en aangepaste ontwikkelingsactiviteiten. Ook is er behoefte aan gedeeltelijke onderwijszorgmogelijkheden tijdens de schoolvakanties. Net de meest kwetsbare kinderen laten een grote terugval zien als alle uren van de dag op een woning besteed worden, terwijl een qua tijd genormaliseerd verblijf op de woning een kostbaar goed is voor verdere ontwikkeling. Alle bovengenoemde knelpunten zijn de moeite waard om verder uit te werken en te ontwikkelen in betere en vernieuwde onderwijs-zorgarrangementen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
217
14. Voorkomen van escalatie door het aanbieden van begeleidingsactiviteiten buiten de school Naam: Instellingen: Doelgroep:
Karakteristiek:
– Herderschêeschool en Twentse Zorgcentra Almelo kinderen met een verstandelijke beperking en een gedragsregulerend probleem die moeite hebben met uitsluitend te functioneren in de klassikale studie scholing van meer praktische vaardigheden in werkelijke situaties
Het project berust op het principe dat de belangstelling van het kind een belangrijk positief uitgangspunt is. Als kinderen taken en opdrachten krijgen die in hun belangstellingsfeer liggen, helpt dat om de spanning die de uitvoering van een taak met zich meebrengt te reduceren. Vooral als de leerkracht/begeleider alert is op successen voor het kind. Dat is feitelijk een reguliere taak van het onderwijs. Maar het onderwijs is met de inrichting en middelen niet in staat om dat in alle gevallen te bereiken. Het speciaal onderwijs moet er dan ook op gericht zijn buiten de geëigende paden naar wegen te zoeken om het kind te helpen binnen de belangstellingsvelden te werken aan de kennis en vaardigheden.
1. Aanleiding en probleemstelling De instroom van kinderen uit de zorginstelling en thuis is het laatste anderhalf jaar veranderd. Er komen daarenboven steeds meer moeilijk te begeleiden kinderen op de wachtlijst bij de Twentse Zorgcentra te staan. Kinderen die naast een verstandelijke handicap vaak bijkomende soms psychiatrische problemen vertonen. Daardoor is het steeds moeilijker om de kinderen op school te plaatsen of te houden. De kinderen zijn leerplichtig en hebben een leerrecht. De laatste tijd is er een aantal noodingrepen tussen de zorginstelling en de school gecreëerd. Deze noodingrepen als gevolg van incidenten zijn op ad hoc basis ingezet en kunnen daardoor geen duidelijke beleidslijn zichtbaar maken. Deze instroom maakt dat de veiligheid en de veiligheidsbeleving van kinderen en leerkrachten worden aangetast. Doordat er de laatste jaren steeds meer kinderen zijn die intensieve pedagogische begeleiding nodig hebben, kiezen de ouders ervoor om hen te plaatsen in een specifieke zorginstelling, als de Colckhof, om aan die begeleiding te kunnen voldoen. De kinderen zijn leerplichtig en hebben een leerrecht. Zij maken doordat ze op de Colck-
218
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
hof wonen, gebruik van de Dr. Herderschêeschool. Door de verschuiving in de schoolpopulatie was men daar genoodzaakt ad hoc te reageren op incidenten met leerlingen die door de gewijzigde situatie werden veroorzaakt. Zo werd er een casemanager van de Colckhof op school aangesteld. Zijn taken waren naast een voorbeeldfunctie, het ondersteunen van de leerkrachten, inzichtelijk maken van een pedagogische aanpak en een veiliger klimaat creëren voor de desbetreffende leerlingen. Daarnaast is er tijdelijk een extern deskundige aangetrokken om de leerkrachten meer inzicht te geven in de sociaal-emotionele ontwikkeling in relatie tot agressie en gedragsproblemen in de klas. Voorbeelden van incidenten zijn continue claimgedrag, ernstige vorm van materieel, fysieke en verbale agressie zowel naar leerlingen als leerkrachten, automutilatie bij leerlingen.
2. Deelnemende instellingen De partners zijn de stichting Twentse Zorgcentra, met name het wooncentrum de Colckhof en de Dr. Herderschêeschool een school voor SO en VSO voor zeer moeilijk lerende kinderen. Beide organisaties zijn gespecialiseerd in de omgang met mensen met een verstandelijke handicap. De Dr. Herderschêeschool heeft daarin bijzondere expertise in de afstemming op de leerbehoefte van het kind, het onderwijsaanbod en leerlijnen op het gebied van wonen, werken en vrije tijd aan kinderen met een intelligentie onder IQ60 tot ongeveer IQ45 en kinderen met een IQ van 70 of minder met een bijkomende problematiek. M.a.w. de indicatiecriteria voor een cluster 3 school. De Colckhof heeft een bijzondere expertise op het gebied van feitelijke wonen werken en vrije tijdsbesteding, socialisering en emotionele begeleiding voor deze leerlingen. Doordat beide partners daarbij streven naar meer afstemming tussen school en woonsituatie hebben de partners elkaar ook gevonden om beter te kunnen omgaan met moeilijk verstaanbaar gedrag in een gestructureerde onderwijssituatie.
3. Doelstelling van het project Met het project beogen wij om kinderen die door hun gedrag meer aandacht vragen en een andere benadering nodig hebben om op school te kunnen functioneren ook zo te benaderen dat aan hun behoefte wordt tegemoet gekomen. Wij verwachten dat als de kinderen meer variatie en begeleiding krijgen hun gedrag positief zal worden beïnvloed. Het kind gaat meer succeservaringen krijgen en gaat daardoor beter functioneren, waardoor minder schooluitval zal plaatsvinden en zij het stigma van onhandelbaar kwijt raken. Daarnaast is de keuze gemaakt om meer aandacht te geven aan de scholing van meer praktische vaardigheden in een werkelijk situatie. In het vinden van de werkelijkheidsituaties speelt de Twentse Zorgcentra een belangrijke rol. Door de ruimte te hebben om met een begeleidingsactiviteit pro-actief te reageren op opkomend frustratiegedrag kunnen we de kinderen veel meer helpen en binnen de schoolse situatie houden. Bovendien willen we ervoor zorgen dat negatieve interacties escaleren en het kind onnodig negatieve ervaringen opdoet.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
219
4. Nadere omschrijving van de doelgroep De doelgroep bestaat uit leerlingen die een extra bijkomende problematiek hebben, de kinderen hebben een zogenaamde dubbele diagnose. Naast een verstandelijke beperking hebben de leerlingen een gedragsregulerend probleem. Dat kan het gevolg zijn van aan autisme verwante stoornissen, van psychiatrische aard of sociaal emotionele aard. Het kan ook zijn dat de opvoeding algemeen tekort geschoten is. In ieder geval blijkt dat de kinderen die wij met dit project op het oog hebben niet een hele dag bezig kunnen zijn met schoolse vaardigheden in een klassikale situatie. De kinderen die het betreft hebben het nodig dat de klassikale situatie regelmatig wordt doorbroken door in kleine groepjes praktische vaardigheden of werkzaamheden kunnen uitvoeren. De doelgroep bestaat uit leerlingen die naast een licht verstandelijke handicap een bij komende handicap hebben als autisme verwante stoornissen, psychiatrische stoornissen en problemen van sociaal emotionele aard. Er is sprake van gedragsregulatie problematiek. Het kan ook zijn dat er in de opvoedingssfeer sprake was/is van een pedagogische en affectieve incompetentie. Bij de meeste leerlingen, die problemen hebben en veroorzaken is een vastgesteld IQ dat hoger is dan 59 en lager dan 79. Het gedrag is niet op alle momenten een probleem. De grootte van de groep die deze bijzondere benaderingswijze nodig heeft is ongeveer 10% van het totaal. Men mag nu niet concluderen dat maar met 10% van de leerlingen problemen worden ervaren. Er zijn wel meer problemen, maar deze zijn niet relevant voor dit project waarin wij zorgarrangementen creëren voor de leerlingen. Onderwijs aan deze groep leerlingen kan effectief zijn als de cognitieve ontwikkeling in het teken staat van het ontwikkelen van praktische vaardigheden. Daarbij is het van belang dat er in zo concreet mogelijke situaties wordt getraind. Het gedrag escaleert doordat de leerlingen de onderwijsleersituatie in de klas als te dwingend wordt ervaren, of als de intellectuele uitdaging teveel is. De leerlingen vertonen in een aantal gevallen oppositioneel gedrag, agressief gedrag, confronterend gedrag. Het ontstaan van de negatieve gedragsuitingen ontstaat soms zonder herkenbare aanleiding. In een aantal gevallen is het negatieve gedrag te herleiden naar de sociaal pedagogische situatie waarin de leerling zich na schooltijd in bevindt. Ook is het negatieve, agressieve gedrag terug te voeren naar ervaren frustraties. Frustraties direct aan het negatieve gedrag vooraf gaande of van structureel historische aard. Dit betekent voor de verhouding leerlingen-leerkrachten dat de leerlingen letterlijk fysieke ruimte en mogelijkheden nodig hebben om vaardigheden te ontwikkelen om een succes ervaring te kunnen realiseren en niet voortdurend in klassenverband hoeft te werken, waar het frustratie opbouwt. Het uit klassenverband treden, impliceert beslist niet een één op één begeleiding realiseren voor deze leerlingen. Veeleer is er dan sprake van activiteiten voor een aantal leerlingen tegelijk die uit de verschillende klassen komen om praktische activiteiten uit te voeren. Het betekent wel dat de kinderen naar hun gevoel buiten de schoolse situatie komen. Dat vraagt ook van de leerkrachten dat deze speciale competenties en kennis moet ontwikkelen over de problematiek van deze groep leerlingen en het vergroten van de differentie vaardigheden. Om inzicht te krijgen in het ontstaan en verdere ontwikkeling van agressie en gedragproblemen op school is een cursus ontwikkeld samen met het CCE en vervolgens door school verder voortgezet en geïmplementeerd.
220
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Voor de verhouding tussen de leerlingen onderling is het van groot belang dat de leerlingen behoorden bij de ze doelgroep succeservaringen kunnen opdoen. Dit lukt meestal niet in de klas, maar wel in een, meer op de behoeft afgestemde onderwijsleersituatie. Door die positieve ervaringen ontwikkelt zich een gevoel van eigen waarde en zelfvertrouwen. De leerling moet over een aantal potenties beschikken om deel te kunnen nemen aan het project. Er moet sprake zijn van enige motivatie om praktische en sociale vaardigheden te ontwikkelen buiten de school en er moet sprake zijn van enige leerbaarheid zodat de aangeleerde vaardigheden ook beklijven. Het werken buiten de groep in een professionele omgeving werkt positief op de ontwikkeling en het zelfvertrouwen van de leerlingen. Bijzondere problematiek Het gaat hier om kinderen die onder de criteria van de ZMLK-school vallen (CVI cluster 3), ze hebben een lichte tot min of meer ernstige verstandelijke handicap, maar daarnaast ook een diagnose volgens de criteria van de DSM IV: – Voor een aantal is dat een autisme-spectrumstoornis, waarbij de meer ‘starre’ types voorspelbaar gedrag laten zien, waar met een goede structuur in de klas beter op ingespeeld kan worden, dan de meer grillige types (PDD-NOS) en/of de kinderen met een mengbeeld ADHD, hier valt dan vooral het drukke, sociaal-inadequate gedrag op. Wanneer je hiervan niet tijdig de signalen opvangt en daar niet tijdig situationeel op kan reageren, kan angst en frustratie snel in agressie omslaan. – Andere problematiek die speelt, is bijvoorbeeld het kind met een oppositioneel-opstandige stoornis, geworteld in een psychopatiforme ontwikkeling door pedagogische en/of affectieve verwaarlozing. Deze kinderen ‘zuigen’ energie, omdat ze voortdurend dwarsliggen, anderen opstoken, agressief gedrag laten zien, kortom veel ruis veroorzaken en moeilijk te corrigeren zijn. – Daarnaast speelt ook de problematiek van kinderen met niet aangeboren hersenletsel (NAH), hun korte termijn geheugen is slecht, de concentratie idem en deze frustraties worden luidruchtig met grof en dreigend taalgebruik en fysieke intimidatie afgereageerd. – Vrijwel al deze kinderen zijn ook zeer prikkelgevoelig en kunnen prikkels minder goed verwerken. Om deze kinderen in een leersituatie te brengen waarbij schoolse vaardigheden worden geoefend, moet aan andere voorwaarden worden gedacht dan wat een reguliere ZMLK-klas biedt: Deze kinderen vragen een leerkracht die beschikt over een affectief-neutrale attitude, specifieke kennis van hun problematiek, een klimaat wat aansluit bij hun leer en belevingsniveau en voldoende variatie in leerstof en activiteit, waaronder vooral praktische vaardigheden, die recht doet aan hun korte spannings- en concentratie boog. Je laat kinderen met een veelal negatief zelfbeeld positieve ervaringen opdoen, waardoor meer zelfvertrouwen ontstaat en minder angst en frustratie zich voordoet. Hiermee werk je voortdurend aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind, waarbij er gaande weg ook meer ruimte ontstaat voor het werken aan de cognitieve ontwikkeling. Kortom, waar je normaliter van een leerling verwacht dat deze zich aanpast aan het klimaat en de regels van de school, gaat de school zich aanpassen aan de specifieke hulpvragen van
SAMEN BETER, BETER SAMEN
221
deze kinderen. Om zo het ontstane spanningsveld tussen verwachtingen en prestaties te verminderen. Door ons aan te passen aan het (on)vermogen van het kind en zijn of haar belevingsniveau, kunnen we het leerproces weer op gang brengen en de ontstane stagnatie opheffen.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De aansturing van het project wordt verzorgd door het afdelingshoofd van moeilijk lerende kinderen van de Colckhof, de algemeen directeur van de Dr. Herderschêeschool en de locatiedirecteur van de VSO de Brug. Zij volgen de processen en communiceren met het inhoudelijke middenkader en de uitvoerende leerkrachten en begeleiders. Een van de begeleiders (medewerker van de Twentse Zorgcentra) heeft de coördinerende taak om samen met de leerkrachten en assistenten de activiteiten en roosters op elkaar af te stemmen. De coördinator zorgt ook voor de faciliteiten en stelt daarvoor een begroting op De inbedding vindt plaats binnen de schooltijden. De leerlingen die het betreft krijgen een gevarieerder onderwijsaanbod dat meer praktisch georiënteerd is. Daarvoor worden zij individueel of in kleine groepen op activiteiten gezet die dichter bij hun belangstelling en hun spankracht liggen. De leerlingen worden uit de klassensituatie gehaald. Door deze inzet loopt de spanning bij deze kinderen minder snel op en ook blijft hun frustratie lager en dus beter hanteerbaar. Doordat leerkrachten merken dat deze vorm van begeleiding en afleiding positief uitwerkt op het gedrag en spankracht van de leerlingen is vrijwel direct draagvlak gekregen voor de projectactiviteiten. Ook voor de Colckhof geldt dat de positieve stemming waarmee de moeilijk plaatsbare kinderen van school komen een goed vervolg hebben in de woonsituatie. Ook dat werkt draagvlak bevorderend.
7. Werkwijze en methodiek De methodiek berust op het principe dat de belangstelling van het kind een belangrijk positief uitgangspunt is. Het speciaal onderwijs moet er op gericht zijn buiten de geëigende paden naar wegen te zoeken om het kind te helpen binnen de belangstellingsvelden te werken aan de kennis en vaardigheden. Dat kan helaas niet voor alle kinderen gerealiseerd worden. Voor kinderen die echt moeilijk en agressief gedrag gaan vertonen als het schoolse leren een te zware opgave voor hen wordt moet de school andere mogelijkheden zoeken. Samen met de Twentse Zorgcentra is daarom ingetekend op dit project ‘moeilijk plaatsbare leerlingen’ om tegemoet te komen aan die behoefte van het kind. Om deel te nemen aan het project moet het kind gedrag vertonen dat een probleem voor school, of voor de groep vormt. Door dat negatieve gedrag moet de leerling zelf ook een probleem ervaren. M.a.w. voordat een kind kan deelnemen, heeft er een diagnose plaatsgevonden door de orthopedagogen van de school en de Twentse Zorgcentra De Colckhof. Eenmaal geselecteerd wordt van het kind een belangstellingsanalyse opgesteld. Hoewel het project samen met de Twentse Zorgcentra wordt vormgegeven, beperkt de doelgroep zich niet tot de leerlingen die van de Twentse Zorgcentra de school bezoeken.
222
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Aanleiding voor nader contact tussen de school en de Twentse Zorgcentra was het bij regelmaat leerlingen naar de woongroep terugsturen of schorsen. De T.Z.C. heeft bijvoorbeeld een bewoner die tevens leerling op de Brug was. Dit is een jongen met een ernstige problematiek, zodat hij zelfs na een periode van 1 op 1 begeleiding op school te hebben gehad met 16 jaar de school moest verlaten. Dat werd door beide partners als een probleem ervaren en er werd gezocht naar mogelijkheden om dit op te lossen. Er kwam meer samenwerking tot stand en er werd kennis uitgewisseld. In een later stadium is toen voor deze jongen vanwege zijn problematiek een zorgarrangement gemaakt. Negen dagdelen per week een activiteit aanbieden met veel variatie erin, mocht niet baten. Hoewel in die situatie reeds positieve ontwikkelingen zichtbaar werden. De ervaring van school en zorgcentra met deze jongen en de bijzondere benaderingswijze is aanleiding geweest voor een meer projectmatige aanpak, waarbij niet de 1 op 1 situatie uitgangspunt zou zijn, maar wel de flexibele werkwijze buiten de klas en binnen een verkleinde groep. In alle gevallen was het de bedoeling om de deelnemers binnen de ‘stam’groep te houden. Leerlingen die van tijd tot tijd uit de klas gehaald werden en bijzondere activiteiten mochten uitvoeren, kwamen na de uitvoering weer terug in de klas. Uiteraard kunnen niet alle leerlingen dezelfde arrangementen worden aangeboden. Het aanbieden van arrangementen wordt bepaald door uitgangspunten als de ernst van de problematiek, de onderwijssituatie, de capaciteit, de veiligheidsbehoefte van de leerling en de belangstelling van het kind. 1. De orthopedagogen van de T.Z.C. en van de Brug hebben leerlingen voorgedragen die aan de criteria voldoen om in aanmerking komen voor het project: – Leerlingen met ernstige problematisch gedrag en bijkomende handicap als autismespectrum, ADHD, oppositionele gedragsstoornis, ernstige sociaal-emotionele problematiek. – In de klas is er sprake van: negatief gedrag als schelden,vloeken,schreeuwen, niets uitvoeren; veel agressie, zowel naar leerlingen als leerkrachten; wegloopgedrag, voortdurend uitdagen. 2. Belangstellingsanalyse: We zijn gestart met drie leerlingen die ook op de Colckhof woonachtig zijn en vier leerlingen die elders wonen. De leerkrachten hebben een lijst van voorkeursactiviteiten per leerling samengesteld aansluitend bij de belevingswereld van die leerling. De afbakening was geen probleem omdat we leerlingen konden combineren met dezelfde interesses. 3. Alle leerlingen werken minstens twee dagdelen per week in het project. Sommigen zelf meer, Dit is afhankelijk van de mogelijkheden en de ernst van de gedragsproblematiek in de klas. Als er twee leerlingen uit dezelfde klas zijn, nemen zij afzonderlijk van elkaar deel aan het project. Dit geeft meer rust in de klas. 4. Het doel van de zorgarrangementen is dat de leerling in een voor hem veiligere omgeving weer instaat is om zich te kunnen ontwikkelen op het gebied van wonen, werken en vrije tijdbesteding. Hiervoor zijn per leerling leerdoelen beschreven zoals bijvoorbeeld:
SAMEN BETER, BETER SAMEN
223
– omgaan met anderen – concentratie verbeteren – werken in de praktijk ontwikkelen – praktische vaardigheden trainen Vanaf 15 maart 2004 is er drie keer een evaluatie moment geweest met de begeleiders van het project en de orthopedagoog van school. Hierin is elke leerling besproken. Naast inhoudelijke aspecten zijn ook facilitaire zaken geëvalueerd.
8. Betrekken van ouders Niet nader gespecificeerd.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen De leerlingen die meedoen zijn enthousiast en willen ook hard werken. Hun gedrag is bijzonder goed te noemen. Soms wordt er wat gemopperd, of zijn de leerlingen het even niet eens met het werk dat ze moeten doen. Zelfs de combinatie van kinderen geeft weinig problemen. Kinderen worden soms individueel benaderd of samen met een andere leerling. Het blijkt telkens weer dat sommige kinderen niet de hele dag in een groep kunnen zijn. Weg van school, activiteiten doen die je belangstelling hebben, veel individuele aandacht, niet uitgedaagd worden door anderen kan ertoe leiden dat kinderen ook een andere kant van zichzelf gaan ervaren, een positieve kant ingekaderd in succes. Het blijkt dat veel VSO ZML leerlingen niet de hele dag in een groep kunnen zijn, maar weg van school, activiteiten doen die passen binnen de belangstellingssfeer. Veel individuele aandacht en niet sociaal uitgedaagd worden door anderen, kan er toe lijden dat leerlingen een andere kant van zichzelf laten zien, en daardoor een positief zelfbeeld kunnen gaan ontwikkelen. Een bijkomend effect is dat door hun afwezigheid binnen school het ook rustiger wordt, waardoor er hier ook prettiger gewerkt kan worden. En alle partijen in een positieve spiraal terechtkomen.
Casus Patrick A Patrick is een jongen die in de klas duidelijk aanwezig is, is uitdagend, claimend en gaat snel mee in negatief gedrag. Weet het vaak zo te draaien, dat een ander het altijd gedaan heeft (psychopathologisch gedrag). Kan ook agressief aanwezig zijn. Op school gaat het nog steeds niet zoals het moet gaan. Heeft teveel de mogelijkheid om negatief gedrag te laten zien (grote groep). Het is voor hem, voor de medeleerlingen en voor de leerkracht van belang dat hij blijvend bij het arrangement is. Het streven is, dat hij zich op school (grote groep) net zo gaat gedragen als binnen het arrangement. Heeft nog een lange weg te gaan. Patrick doet het ontzettend goed in het arrangement. Op maandagmorgen werkt hij in de
224
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
tuin. Hij is dan een prettige jongen, die graag praat over voetballen. We hebben in al deze weken nog geen aanvaring met hem gehad, en je kunt aan hem merken dat hij het naar zijn zin heeft. De samenwerking met Ender gaat steeds beter, ze vragen elkaar om hulp als dit nodig is. Bij Heracles doet hij datgene wat er moet gebeuren, doet hier nooit moeilijk over, maakt stoeltjes schoon, ruimt grof vuil op, rommel aanvegen etc. Ook hier is hij een harde werker. Tijdens pauzes is hij ook gezellig aanwezig. Hij krijgt regelmatig een compliment dat hij geweldig gewerkt heeft, je ziet hem dan groeien. Hij participeert drie dagdelen in het arrangement. Casus Ender Ender is een jongen die op dit moment absoluut niet functioneert binnen een groep. Met name in de aanwezigheid van andere drukke kinderen. Hij praat ze na, doet gedrag van anderen na, gooit met de deuren, rent als een wilde door de school, en kan fysiek agressief worden. Op school gaat het langzaam maar zeker steeds iets beter, het is voor hem van groot belang dat hij blijvend bij het arrangement kan blijven. Het verbeterde gedrag moet voor hem meer vanzelfsprekend worden, maar dit heeft wel veel tijd nodig. Ender is vier dagdelen bij ons. Hij wordt bewust gescheiden van een klasgenoot van hem, die ook bij ons aanwezig is. Het is dus voor Ender rustiger, maar ook duidelijk voor de klas. Ender doet het binnen het arrangement steeds beter, met name zijn gedrag. In het begin was het nog regelmatig vloeken, boeren laten, grof taalgebruik, en veel spugen. Dit gaat de laatste tijd steeds iets beter, en geeft nu zelf ook aan dat dit niet mag. Heeft hij van die momenten, dan negeren we dit gedrag, en proberen we om met hem over wat anders te praten. Omdat je met een klein groepje bent, lukt dit aardig. Het werk wat hij verzet, is geweldig. In de tuin werkt hij hard. Met het boodschappen doen, pakt hij het karretje, oefenen we in het tellen van de boodschappen, zet de boodschappen op de band, pakt het weer in de kar, geeft geld aan de caissière, brengt de boodschappen naar de woning, waar hij alles netjes op het aanrecht zet. Het gaat bij Ender met name om de primaire taken, en het sociale. Primaire taken zijn, het tellen, het geven en ontvangen van geld, het opzoeken van de boodschappen. Het sociale, aanbellen als je naar binnen gaat, netjes en rustig praten, gedragen in het winkelcentrun en in de winkel etc. Dit gaat ook steeds wat beter. Casus Danny Danny is een fors gebouwde jongeman, die vanuit zijn verleden een enorme faalangst heeft opgebouwd, dit uit zich in overdreven stoer gedrag, en denken dat hij alles kan en weet. Dit is echter niet het geval, wat problemen bij hem oplevert. Kan heel snel boos worden, mopperen en schelden, en erg gefrustreerd overkomen. Het arrangement moet voor hem blijvend zijn. Vooral om te kunnen blijven werken aan zijn faalangst, hem zelfverzekerder te laten worden. Leren praten over zaken, en niet direct boos te worden, en agressief te reageren. Danny neemt twee dagdelen deel aan het onderwijs-zorgarrangement. Door hier rustig met hem over te praten, en uit te leggen dat je kunt winnen, maar ook verliezen, en je ook geluk moet hebben, zie je hem bijdraaien.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
225
Hij kan vreselijk mopperen als het werk hem niet aanstaat, o.a paardenbrokken inpakken en afwegen. Hij scheld en vloekt dan, maar als je hem verteld waarom dit moet gebeuren, dan blijft hij mopperen, maar pakt ondertussen vele zakken vol. Danny voelt zich steeds beter thuis binnen het arrangement. In het begin wilde hij liever niet mee, is ook een keer niet meegegaan, en mopperde veel. Nu gaat hij direct mee als ik hem ophaal. Tijdens de wandeling naar de Trefhoek, praat hij graag over zijn duiven, en mag graag donderjagen, maar is goed te corrigeren. Door Danny te laten zien dat je ook anders kunt reageren, en het er met hem over hebben, merk je aan hem dat hij dit prettig vindt, en dan ook rustig gaat praten. Hij heeft echter nog een lange weg te gaan. Casus Jaroon Jaroon is een jongen die erg druk is, impulsief reageert en een grof taalgebruik heeft. Hij is erg chaotisch, wil alles doen, en denkt ook dat hij alles kan. Kan fysiek agressief worden naar medeleerlingen. Kan moeilijk “nee” accepteren. Hij is drie dagdelen bij ons. Het streven is, door hem een duidelijke en consequente benadering te geven, en eventueel een sanctie opleggen als hij iets niet doet, waardoor hij rustiger en minder chaotisch is. Zijn aanwezigheid moet absoluut blijvend zijn. Jaroon gaat graag met ons mee en beleeft er veel plezier aan. Bij hem is het van groot belang dat je hem vooraf vertelt wat hij gaat doen, en wat je wel en niet van hem verwacht, anders blijf je aan het corrigeren. Dit gaat langzaam iets beter. Je merkt aan hem dat hij nog echt een kind is (12 jaar), hij is erg snel afgeleid, en is snel moe. Hier houden wij rekening mee, hij mag wat vaker uitrusten, of even doen waar hij zin aan heeft, bijvoorbeeld even rondwandelen. Na Heracles zit hij uitgeteld in de auto, en luistert naar de muziek. Dit zegt al genoeg. Een consequente en duidelijke benadering zullen we hem moeten blijven geven, en dan heeft hij nog een lange weg te gaan.
activiteit, Casus Hendrik Hendrik is een jongen die vol energie zit, en dit in de klas niet kwijt kan. Wordt hier dan druk en onrustig. Zit ook met problemen uit het verleden, heeft het hier regelmatig moeilijk mee. Tevens is zijn huidige situatie ook niet rooskleurig. Heeft moeite om hierover te praten, wordt dan onrustig en gaat negatief gedrag vertonen. Dit uit zich in grof taalgebruik, opstoken van medeleerlingen. Hendrik is twee dagdelen bij ons, en deze moeten blijvend zijn. Hendrik is een jongen die het goed doet, met het boodschappen doen, maakt hij zelf het boodschappenbriefje, kijkt in de winkel wat het goedkoopste is, betaald aan de kassa. Zijn gedrag is het eerste deel van de ochtend erg goed, maar na de koffiepauze wordt dit wat minder, gaat dan meer donderjagen en uitdagen. Je moet hem dan af en toe corrigeren. Je kunt aan Hendrik merken dat het bv in de thuissituatie niet goed gaat of als er wat is gebeurd. Hij is dan erg onrustig en nerveus. Praat dan stoer over datgene wat er gebeurd is, maar je merkt
226
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
dat het hem niet lekker zit. Als je er dan even rustig met hem over praat, dan zie je dat hem dit oplucht, en pakt hij de draad ook weer op. Het arbeidsmatige werk doet hij goed. Casus Patrick B Patrick heeft veel problemen voortkomend uit zijn PDD-Nos. Met name de omgang met onbekenden, bang voor alles wat nieuw is. Is daardoor erg onzeker en achterdochtig. Kan niet hebben dat anderen vervelend tegen hem doen, vindt dan ook dat wij in moeten grijpen. Kan hierdoor veel negatief gedrag laten zien. Hij is twee dagdelen bij ons, en deze moeten blijvend zijn. Patrick wilde in het begin niet met ons mee, hij had al genoeg te doen vond hijzelf. Nadat hij een keer is wezen kijken, gaf hij direct aan de volgende keer mee te gaan. Nu gaat hij elke maandagmiddag mee naar Heracles, en doet de taken die hij moet doen. Heeft de ene keer meer zin als de andere keer, maar doet in het algemeen goed zijn best. Geeft soms aan wat moeite te hebben met Patrick A en Jaroon, door naar hem te luisteren en hem serieus te nemen, merk je aan hem dat hij steeds meer vertrouwen krijgt. In het stadion werken we niet met z’n vijven bij elkaar, maar in een groepje van twee en drie, dit gaat steeds beter. Patrick vindt het geweldig als de spelers gaan trainen, hij staat dan ook altijd even te kijken, en heeft hij geen zin meer aan werken, dit mag hij dan ook. Met het timmeren op de Leemhorst doet hij het goed. Casus Vincent Vincent is een jongen die denkt dat hij erg “stoer”is. Kan medeleerlingen erg uitdagen, heeft veel praatjes, en kan agressief worden, zowel fysiek naar anderen als in het vernielen van schoolspullen. Als hem iets niet aanstaat loopt hij weg. Vincent is twee dagdelen bij ons, deze moeten blijvend zijn. Ons streven is, dat hij zich beter gaat gedragen in een grotere groep, minder reageert op anderen, maar meer met zichzelf bezig is. Vincent is een jongen die heeft laten zien, dat hij zich in een klein groepje netjes kan gedragen, terwijl het op school, ( grote groep) vaak misgaat. Tijdens de arrangementen is hij een leuke jongen. die ook erg serieus kan zijn, en goed zijn best doet met de werkzaamheden. Hij wordt niet uitgedaagd, hoeft zich niet te bewijzen, en indien nodig wordt hij direct gecorrigeerd, dan blijkt dat hij een hele leuke vent is, die dan ook geen behoefte heeft om anderen uit te dagen. Hij is echter net zo als Patrick A, komt hij bij school, en ziet hij personen waarmee hij kan klieren, dan vertoont hij ook gelijk negatief gedrag, en grove taal. Vincent heeft m.i.v 13-05-04 een vaste stageplek op de donderdag, Hij is nu nog op de dinsdagmiddag en vrijdagmiddag bij ons.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
227
10. Financiën en menskracht Inzet/Omschrijving
Instelling
Ontwikkelkosten, organiseren arrange- De Twentse zorgcentra menten: groepsgewijze onderwijssituaties additioneel
Kosten in Euro’s 26.327
3 dagen per week incl. werkgeverslasten op basis €2508,- pm voll.betr.omv Ontwikkelkostenkosten/organiseren ar- Dr. Herderschêeschool rangementen: groepsgewijze onderwijssituaties additioneel boven formatie 4 dagen per week incl.. werkgeverslasten op basis schaal 4 regel 7 KA €1770,- pm voll. betr. omv
24.774
De Twentse zorgcentra Ontwikkelkosten en projectleiding 10 dagen van 8 uur tegen een uurtarief van € 85,- waarvan 30 uur overleg LCOJ te Utrecht incl. reistijd
6.800
Ontwikkelkosten en aansturing, evalu- Dr. Herderschêeschool atie en rapportage/overdracht 17,5 dagen tegen een uurtarief van €65,- (140) Waarvan 30 uur voor overleg LCOJ incl. reistijd
9.100
Betaalde Stagiair algemene ondersteu- De Twentse Zorgcentra ning
1.500
Ontwikkelkosten, projectleiding en rap- Dr. Herderschêeschool portages en overdracht 12,5 dagen tegen een uurtarief van €85,- per uur (100 uur) Waarvan 30 uur overleg LCOJ incl reistijd en 50 uur tussenrapportage, eindrapportage en financiële verantwoording
8.500
Reis en verblijfkosten: 3 personen in totaal 5 keer van Almelo naar Utrecht 1ste klas Treinkosten en parkeergelden bij station
700
228
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Orthopedagoge 60 uur tegen een tarief De Twentse Zorgcentra van €50: doelgroep analyse, evaluatie en afstemming
3.000
Orthopedagoge 80 uur tegen een tarief Dr. Herderschêeschool van €50: doelgroep analyse. evaluatie en afstemming
4.000
Tijdelijke Accommodatie voor opvang Buurthuis en experiment Moeilijk Plaatsbare leer- Almelo lingen
4.200
de
Trefhoek
Diverse/onvoorzien
2.500 Totale projectkosten
91.401
Totaal Subsidie incl. nog te ontvangen 40.000 inhouding € 8000 voor rapportage en eindafrekening Eigen bijdrage ten behoeve van project 51.401 Uit eigen middelen Twentse Zorgcentra en Schoolbudget Dr.Herderschêeschool
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Was in dit stadium geen aandachtspunt van dit project.
12. Resultaten van het project De effecten van het project zijn bijzonder positief voor de leerlingen die deelnemen en voor de school. Niet ieder probleem van agressie is tegen te gaan. Maar een reductie van ruim 80% wordt zo beleefd. Met de extra middelen vanuit de Zorgcentra, de school en de projectsubsidie kunnen veel problemen worden voorkomen en wordt er beter aangesloten bij de behoefte aan begeleiding van leerlingen met een lage frustratietolerantie.
13. Gerealiseerde voorwaarden In de project periode zijn uiteraard keuzemomenten geweest waaraan prioriteit moest worden gegeven. Er is inmiddels een goede start gemaakt met de uitwisseling en met overdracht van kennis met betrekking tot sociaal emotionele ontwikkeling en vaardighe-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
229
den. Met name in praktische zin. Er is ook een begin gemaakt met de afstemming van de methodes voor sociaal emotionele ontwikkeling. De meeste aandacht is gegaan naar de praktische invulling van de zorgarrangementen. De begroting gaat uit van een totaal bedrag van € 63500,- dit is inclusief overheidssubsidie en eigen investering. Nu blijkt echter dat de eigen investering voor beide projectpartners groter zal zijn dan eerst verwacht. Het inhuren van personeel die de sociaal emotionele vorming een extra impuls kan geven valt buiten het bestek.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Het project wordt als zeer nuttig zinvol en succesvol ervaren. Dat roept direct de vraag op hoe na deze tijd verder. Naast deze gedeeltelijke subsidiering door de overheid, vraagt het project naar verhouding tot de subsidiering veel investeringen. Huur ruimte, coördinatie vanuit de zorgcentra, extra menskracht binnen de school. Een vervolg op dezelfde wijze als nu in het project wordt gedaan vraagt van de school naast een evenredig deel van de subsidie een eigen inzet van € 27500,-. Voor de Twentse Zorgcentra–De Colckhof zal dit ongeveer hetzelfde zijn. Als al deze bedragen bij elkaar komen kan het vervolg dus gefinancierd worden voor ongeveer € 95.000,- per jaar. Daarmee zijn dan wel 10 tot 12 moeilijk plaatsbare kinderen geholpen. Dit knelpunt is getoetst aan de hand van gerealiseerde personele inzet en het verschil in projectbekostiging. Het verschil is heel zichtbaar en berekenbaar en kan dus als een knelpunt worden aangemerkt. De extra inzet voor kinderen in de knel kan niet gerealiseerd worden uit reguliere budgetten, noch voor de zorg die steeds moet bezuinigen, noch uit de onderwijsbudgetten. De bekostiging van de school is gebaseerd op het regulier ZMLK-kind. De reguliere bekostiging is niet op gericht op kinderen die bijzondere problemen hebben. De toelaatbaarheidsverklaring of beschikking door een CVI maakt nog niet dat een school dat zomaar kan oplossen. Er zal, overigens met beperkte middelen veel inzet gedaan kunnen worden om moeilijk plaatsbare kinderen binnen de schoolse situatie te kunnen houden.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst – Er zal iets meer diepgang moeten komen om te kijken wat projectpartners structureel kunnen maken. Gesteld dat er onvoldoende geld vrijgemaakt kan worden om de begeleidingsvorm te financieren, wat is dan toch mogelijk om de ervaring die nu wordt opgedaan zo effectvol mogelijk te laten zijn? Het streven is dat nieuw aan te melden leerlingen een persoonlijk ontwikkelingsplan meekrijgen. Vroegtijdige signalering en afstemmen van de onderwijsbehoefte aan de mogelijkheden van het kind. Ook willen we eraan overhouden dat kinderen in de zorg en bij ons op school komen een integrale benadering krijgen. Overigens kan deze benadering ook gaan gelden voor kinderen die van huis komen en nagenoeg dezelfde problematiek delen. Wij willen eraan overhouden dat de incidentele en permanente schooluitval op een laag niveau blijft dan wel helemaal verdwijnt. De cijfers wijzen nu bij benadering uit dat er 70 tot 80% minder uitval is. De cijfers hier genoemd zijn niet gekwantificeerd maar berust op de beleving
230
–
– – –
– – – –
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
van de beide partners. Het zijn gevoelscijfers, maar dan zo dat deze wel weergeven dat er een positieve werking is uitgegaan van de zorgarrangementen. We zullen ook moeten weten wat de progressie is van de leerlingen is, die zij gedurende de specifieke benadering opdoen. De inzet van de inhoudelijke staf – orthopedagogen moet geïntensiveerd worden, dat houdt dan een uitbreiding van de formatie in. Lopende het project kunnen de orthopedagogen gaan kijken of de kinderen ook in iets grotere groepen geplaatst kunnen worden. Dit om het project financierbaar te houden. Als de groepen groter worden wordt er een sterker beroep gedaan op de weerbaarheid en sociale omgang van de leerlingen. Het ligt dan voor de hand om ook de sociale vaardigheidstraining en PMT (psychomotorische therapie) structureel in te zetten. Evaluaties van de concrete onderwijs-zorgarrangementen, conclusies weer omzetten in concrete activiteiten. Uitwerken coördinatie en management van onderwijs-zorgarrangementen op niveau van planning en uitvoering. Wij zoeken nog naar een competentieprofiel van de leerlingen bij instroom en uitstroom om te meten wat het individueel resultaat is van de inspanningen. Wij vermoeden dat er op een aantal zaken progressie te boeken valt en dan is het goed om dat zichtbaar te maken. Voor school, zorgcentra en de betrokken leerlingen. Aan het einde van het project zijn gedragskenmerken of criteria opgesteld waaraan kinderen voldoen om in aanmerking te komen voor de onderwijs-zorgtrajecten en hoe deze criteria zich ontwikkelen. Toewerken naar grotere groepen sociale vaardigheidstraining. Verdere uitwerking van de ouderbetrokkenheid. Uitwerking huisvestingsconsequenties. Zoeken naar meer externe mogelijkheden om de kinderen leertrajecten aan te bieden. De zorgarrangementen omschrijven in onder andere leeraspecten. Het leren van bepaalde vaardigheden op basis van toenemend vertrouwen van de leerlingen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
231
15. Recht op goed onderwijs, ongeacht de hulpvraag Naam: Instellingen: Doelgroep:
– Herman Broeren School te Rosmalen en Cello-Binckhorst jeugdigen in de leeftijd van 13-16 juaar met een beperkt cognitief niveau en dikwijls aanvullende problemen zoals een autisme spectrumstoornis (ASS) in combinatie met forse gedragsproblemen Karakteristiek: schooluitval voorkomen door samenwerking en uitwisseling van expertise, daarbij preventief en anticiperend handelen
Voor alle kinderen, op één na, in dit project is als doel gesteld dat zij fulltime naar school gaan tot hun twintigste levensjaar. Andere gestelde doelen zijn: een vermindering van het probleemgedrag, een verbetering van welbevinden, uitbreiding van vaardigheden en tenslotte een groei op het gebied van de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling, passend bij de capaciteiten van deze leerlingen. Voor alle kinderen bestaat de verwachting dat ze levenslang zullen zijn aangewezen op begeleiding. Daarom zijn het kunnen functioneren in een groep, het vergroten van de zelfredzaamheid en taakspanne en het vinden van een zinvolle vrijetijdsbesteding eveneens belangrijke doelen.
1. Aanleiding en probleemstelling Zowel in REC cluster 3 scholen (zeer moeilijk lerende kinderen) als in REC cluster 4 scholen (kinderen met sociaal-emotionele en gedragsproblemen) vallen leerlingen als gevolg van ernstige gedragsproblemen tussen de wal en het schip. Zij bezoeken de school niet, of niet meer regelmatig. Er zijn onvoldoende mogelijkheden om deze kinderen een goed alternatief te bieden, waardoor schooluitval dreigt. De Herman Broeren School is een REC cluster 3 school die ruim 40 jaar geleden als internaatsschool van de Binckhorst is gestart. In 2002 is de Binckhorst opgegaan in een grote regionale zorgaanbieder Cello, die een breed pakket aan diensten en voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten beheert. De Herman Broeren School is inmiddels vele jaren zelfstandig en uitgegroeid tot een school met 560 leerlingen (stand van zaken september 2004). Eind 2004 wonen 24 leerlingen op het terrein van de Binckhorst dat aan de school grenst, of in het nabij gelegen Rosmalen. De leerlingen zijn tussen de 4 en 20 jaar. Het niveau van de leerlingen loopt uiteen van een ernstige tot een lichte verstandelijke beperking. Een aantal leerlingen wordt bij Cello, locatie de Binckhorst, opgevangen in de naschoolse opvang, of hen wordt ambulante begeleiding in de thuissituatie geboden.
232
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
In de loop der jaren is gebleken dat de Herman Broeren School een aantal leerlingen dat in de Binckhorst verblijft geen passend onderwijs meer kan bieden. Het gaat daarbij om jeugdigen met een beperkt cognitief niveau en dikwijls aanvullende problematiek, zoals een autisme spectrum stoornis (ASS). De intensiteit en hoge frequentie van gedragsproblemen die deze leerlingen veelal omstreeks de puberteit gaan vertonen, zorgen voor een onhoudbare situatie: in de eerste plaats voor het kind, maar ook voor de andere leerlingen in de klas en de klassenleiding. Noodgedwongen wordt de onderwijsloopbaan eerder dan gewenst beëindigd. Ook in de woonsituatie doen zich vergelijkbare gedragsproblemen voor bij deze leerlingen, daar zijn echter andere maatregelen, waaronder vrijheidsbeperkende maatregelen, mogelijk die binnen de school niet gehanteerd mogen worden. Het voordeel van de fysieke nabijheid van de Herman Broeren School en de Binckhorst is in de afgelopen jaren weinig benut. Het contact tussen leraren en groepsleiding is beperkt en wisselend van aard geweest. Er is incidenteel goed samengewerkt rondom bepaalde probleemleerlingen, maar er zijn ook situaties geweest waarin de meningen uiteen liepen over de begeleiding en de benadering van gedragsproblemen. Het management van beide instellingen heeft de intentie uitgesproken meer samen te gaan werken. Beide partijen zijn zich bewust van het feit dat zij een gedeelde verantwoordelijkheid dragen voor de begeleiding van leerlingen van de Herman Broeren School die in de Binckhorst wonen. Teneinde de kwaliteit van deze begeleiding te optimaliseren is besloten tot nauwere samenwerking, die gebaseerd is op de gedachte ‘één kind, één plan’ en waarbij uitwisseling van expertise centraal staat.
2. Deelnemende instellingen In het project levert de Herman Broeren School de onderwijskundige expertise en draagt zorginstelling Cello, locatie de Binckhorst bij aan de expertise op het gebied van zorg in de school. De Herman Broeren School is een grote regionale school voor Speciaal en Voortgezet Speciaal Onderwijs voor Zeer Moeilijk Lerende Kinderen (SO-VSO ZMLK). Sinds 1 augustus 2003 valt zij onder het bestuur van de Stichting ZML, Noordoost Brabant. Daarnaast maakt de school deel uit van het Regionaal Expertise Centrum Balein. De Herman Broeren School onderhoudt contact met scholen en instellingen die aan de school gerelateerd zijn, allereerst de andere scholen die tot REC Balein behoren. De Herman Broeren School kent een reeks van onderwijsactiviteiten en ontwikkelingen met betrekking tot leerlingen met Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Binnen REC Balein verzorgt zij het Steunpunt Autisme. Daarnaast neemt zij deel aan het Landelijk Netwerk Autisme, het Regionaal Project Autisme en de werkgroep Onderwijs van de Nederlandse Vereniging voor Autisme.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
233
Cello is een relatief jonge zorgaanbieder, ontstaan uit een fusie van drie organisaties (Adesse, de Binckhorst en Timpaan) met een werkgebied tussen ’s-Hertogenbosch en Best. De door Cello verleende zorg beoogt door het bieden van flexibele en professionele ondersteuning bij het dagelijks functioneren mensen met een verstandelijke beperking de mogelijkheid te geven een zo gewoon mogelijk eigen leven te leiden, waarbij de behoeftes en mogelijkheden van de individuele persoon centraal staan. De zorg wordt vaak een leven lang gegeven, aangepast aan de levensfase van de cliënt en op alle voor de cliënt noodzakelijke levensterreinen. Er is een grote variatie aan woonvormen, zodat ook woonbegeleiding op maat kan worden geboden: van zelfstandig wonen tot 24-uurszorg. Daarnaast is er een vakantieproject en is kortverblijf opvang mogelijk voor thuiswonenden. Er zijn éénpersoonshuishoudens, maar ook huishoudens met meerdere personen. Op locatie de Binckhorst wonen ongeveer 300 cliënten in een beschermde woonvorm. Daarnaast wonen er cliënten beschermd in een wijk van Rosmalen en wonen een aantal cliënten begeleid zelfstandig. Cello Kinderzorg biedt vroeghulp, praktisch pedagogische gezinsbegeleiding, onderzoek en behandeling, gespecialiseerde dagopvang, thuiszorg en kortverblijf opvang. De kinderen en jongeren wonen in speciale groepen of gezinshuizen. Er zijn enkele dagactiviteitencentra, waar belevingsgerichte activiteiten en kleinschalige werkprojecten worden aangeboden. Aan één van deze centra is een cursuscentrum verbonden.
3. Doelstelling van het project Doel van het project is het binnen de bestaande situatie verkennen van de mogelijkheid om in de vorm van een onderwijs-zorgarrangement de problematiek in het onderwijs het hoofd te kunnen bieden en het volgen van onderwijs mogelijk te maken. Het streven leerlingen binnen de school te houden is te zien als een preventief doel, dat vooral betrekking heeft op de 13 tot 16-jarigen die in het verleden geregeld uitvielen. Meer concreet luidt de projectdoelstelling: “Het opbouwen van kennis over de kenmerken en mogelijkheden van jeugdigen met een complexe problematiek, moeilijk hanteerbaar gedrag en dreigende schooluitval, met het doel te komen tot een integraal begeleidingsplan, waar passend onderwijs en passende zorg deel van uitmaken”. Het moet voorkomen worden dat leerlingen uitvallen als gevolg van een situatie waarin leerling en leerkracht niet meer met elkaar verder kunnen. Voorkomen van uitval lukt alleen als onderwijs en zorg samenwerken vanuit de intentie preventief en anticiperend de noodzakelijke zorg en de meest optimale onderwijsvorm te bieden. Tevens zal hierdoor het aantal leerlingen dat in een crisissituatie in de zorg belandt afnemen. Naast dit preventieve doel wordt een begeleidings- en een behandelingsdoel nagestreefd. In het project wordt gewerkt aan het scheppen van voorwaarden om tot een meerjarenvisie te komen op de begeleidings- en behandelingsdoelen.
234
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
De projectdoelstellingen worden gerealiseerd middels: 1. Het aanbieden van een onderwijs-zorgprogramma Een REC cluster 3 onderwijsaanbod in combinatie met begeleiding vanuit de zorg gericht op jeugdigen met een verstandelijke beperking met ernstige gedragsproblematiek. Concreet wordt dit vorm gegeven in een groep binnen de Herman Broeren School die zich richt op leerlingen met een ernstige verstandelijke beperking in combinatie met autisme spectrum problematiek, de autiklas. Daarnaast wordt een verkenning uitgevoerd welke gedragsproblematische leerlingen eveneens het risico lopen uit te vallen en welke zorgbehoefte deze leerlingen hebben. Zij zijn mogelijk meer op hun plaats in een structuurgroep. 2. Het ontwikkelen van een samenwerkingsmodel Het ontwikkelen van een stappenplan, resulterend in een overdraagbaar model voor het opzetten van een onderwijs-zorgarrangement dat zich richt op leerlingen in het REC cluster 3 onderwijs, waarbij sprake is van een combinatie van een verstandelijke beperking met ernstige gedragsproblematiek. 3. Structurele samenwerking Het onderwijs-zorgprogramma en het samenwerkingsmodel worden ontwikkeld met het doel te komen tot een structurele vorm van samenwerking tussen Cello en de Herman Broeren School. Dit krijgt de vorm van een periodiek structureel overleg over de jeugdigen in aanwezigheid van de klassen- en groepsleiding en een gedragswetenschapper. In deze besprekingen wordt aandacht gegeven aan de rol van de ouders. Het project richt zich in het bijzonder op: 1. Het realiseren van een onderwijs-zorgarrangement voor zes leerlingen. 2. Het vergroten van expertise inzake sociaal-emotionele en gedragsproblemen bij de klassenleiding. 3. Hanteren van gedragsproblemen volgens het competentiemodel van het P.I. 4. Agressie- en conflicthantering met behulp van het radarmodel en fysieke veiligheidstraining. 5. Vroegtijdig interveniëren, met het doel spanningen en frustraties bij de jeugdigen te reduceren. 6. Het ontwikkelen van een visie in de school op het al dan niet inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het verkennen van juridische mogelijkheden en het opstellen van een protocol. 7. Het ontwikkelen van een integrale aanpak op de terreinen onderwijs, wonen en vrijetijdsbesteding. 8. Het ontwikkelen van een integrale benadering in zorg en onderwijs: ‘één kind – één plan’. Met name de punten 3, 4, en 5 zijn van belang voor het realiseren van een onderwijszorgarrangement. Het vergroten van expertise (punt 2) is onder meer middels punt 3 en 4 te realiseren. Het project levert de volgende producten op: 1. Een gedifferentieerde beschrijving van de doelgroep gedragsproblematische leerlingen en de gestelde onderwijs/zorgdoelen bij deze leerlingen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
235
2. Een model stappenplan voor het opzetten van een onderwijs-zorgarrangement, waarin beslis- en evaluatiemomenten worden aangegeven, evenals condities en uitgangspunten, en een model geïntegreerd onderwijs-zorg begeleidingsplan. 3. Een reflectie op het uitgevoerde onderwijs-zorgarrangement met eerste bevindingen ten aanzien van product en proces. 4. Uitwerking deskundigheidsbevordering van het onderwijs- en (jeugd)zorgpersoneel. 5. Een protocol inzake het al dan niet hanteren van vrijheidsbeperkende maatregelen. 6. Een gezamenlijk gedragen visie op zorg en onderwijs in zorginstelling en school . 7. Een samenwerkingsovereenkomst met afspraken tussen school en zorginstelling.
4. Nadere omschrijving van de doelgroep Het project richt zich op leerlingen die in Cello, locatie de Binckhorst, verblijven en heeft als doel de samenwerking tussen onderwijs en zorg goed op gang te brengen. Kenmerkend voor de doelgroep in het project is dat de betreffende leerlingen een lichte, matige, dan wel ernstige verstandelijke beperking combineren met forse gedragsproblemen. Het zijn leerlingen die frequent en/of fors agressief gedrag vertonen, gericht tegen zichzelf, andere leerlingen en/of de klassenleiding en waarbij de veiligheid in het geding komt. Bij een aantal leerlingen valt een autistische stoornis het meeste op, bij andere is sprake van ernstige (agressie-)regulatieproblemen, waardoor zij moeilijk hanteerbaar gedrag vertonen in de klas en daardoor dreigende schooluitvallers zijn of, indien ze niet op school zitten, moeilijk plaatsbaar zijn.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De leiding van het project ligt bij de teamleider leerlingenzorg van de Herman Broeren School. Er is een stuurgroep gevormd, bestaande uit de directeur van de Herman Broeren School en de sectormanager wonen van Cello. Daarnaast is er een begeleidingsgroep gevormd waarin vertegenwoordigers van de beide deelnemende instellingen zitting hebben. Vanuit de Herman Broeren School nemen vier medewerkers deel en vanuit Cello, locatie de Binckhorst drie. De directeur van de Herman Broeren School en de sectormanager wonen van Cello, locatie de Binckhorst zorgen voor de formele beleidsmatige aansturing. Voor de uitvoering is een projectleider verantwoordelijk, ondersteund door een begeleidingsgroep met als leden medewerkers van de Herman Broeren School en Cello. De stuurgroep (directeur Herman Broeren School en sectormanager wonen Cello): – creëert voorwaarden voor het ontwikkelen van een interdisciplinaire visie onderwijs – zorg. – neemt besluiten over de voortgang van het project – stelt mensen en middelen beschikbaar
236
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
De projectleider (teamleider leerlingenzorg Herman Broeren School): – geeft leiding aan de projectuitvoering – stelt documenten op ter bespreking en besluitvorming – bewaakt de communicatie rond het project – bewaakt de voortgang van het project De begeleidingsgroep: – draagt bij aan de inhoudelijke uitwerking van het project – is verantwoordelijk voor delen van de uitvoering – stelt prioriteiten in het project De volgende partijen worden regelmatig geïnformeerd over de voortgang van het project: De Herman Broeren School: – Het managementteam informeert de medewerkers onder meer via de stroomvergadering – Bestuur ZML, Bestuur van REC Balein – Medezeggenschapsraad en Oudercommissie – Ouders via de maandelijkse nieuwsbrief Cello, locatie Binckhorst: – De sectormanager wonen informeert de Raad van Bestuur, het managementteam en de centrale cliëntenraad
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende organisaties Juli 2004 is een visiedag georganiseerd voor gedragswetenschappers en leidinggevenden van Cello en Herman Broeren School teneinde te komen tot een gezamenlijke visie in de opvoeding en het onderwijs aan jeugdigen met complexe gedragsproblemen. Er is nagedacht over de ideale samenwerking tussen de Herman Broeren School en Cello en over het vormgeven van gezamenlijke kindbesprekingen. In januari 2005 staat een ‘burenmiddag’ gepland voor de groepsleiding van Cello en de klassenleiding van de Herman Broeren School die voortbouwt op de visiedag.
7. Werkwijze en methodiek 7.1 Werkwijze autiklas De Herman Broeren School verwachtte dat de meeste laagfunctionerende leerlingen met ASS binnen een reguliere klas zouden kunnen functioneren, mits in deze klas maatregelen worden getroffen om de specifieke begeleiding die deze leerlingen nodig hebben te kunnen bieden. Men moest echter vaststellen dat voor enkele leerlingen de gecreëerde voorwaarden onvoldoende waren waardoor deze in de pubertijd vastliepen. Deze leerlingen hebben meestal voortijdig de school verlaten en binnen de intramurale zorg een dagbesteding gekregen.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
237
Om deze jeugdigen weer naar school te kunnen laten gaan én om (beter) aan specifieke hulpvragen van zeer moeilijk lerende kinderen met autisme te kunnen voldoen is in september 2004 een autigroep voor zeer moeilijk lerende kinderen (IQ < 60) in de Herman Broeren School gestart. In december 2004 zijn vier van de zes gecreëerde plaatsen bezet. Daarvan zijn twee leerlingen opgenomen in het project ‘Moeilijk plaatsbare leerlingen’, aangezien zij tevens in de Binckhorst zijn geplaatst. Eén leerling woont in een andere instelling en een thuis. De klas wordt geleid door een fulltime leerkracht en klassenassistente. Voor de klassenleiding zijn een aantal functie-eisen geformuleerd, waaronder een omschrijving van de gewenste persoonlijkheid, die past bij de specifieke benadering van leerlingen met ASS. De klassenleiding moet het groepsgebeuren kunnen loslaten ten gunste van het individuele proces van de leerlingen en een neutrale, zakelijke houding aan kunnen nemen. De leerlingen volgen een individueel programma waarbij de activiteiten zijn gebaseerd op de onderwijsdoelen in het ZML. Alleen de gymles en de muziekles worden klassikaal aangeboden. Er is een protocol opgesteld waarin de toelating tot de autiklas wordt geregeld. Hierin is vastgelegd wie kan besluiten over het al dan niet plaatsen. Een plaatsing kan niet tot stand komen zonder voorafgaand overleg met de ouders. De primaire reden voor plaatsing vormt het niveau van sociaal-emotioneel functioneren van een leerling en zijn ontwikkeling op dit gebied en wordt per individuele leerling beoordeeld, waarbij ook op de groepssamenstelling in de autiklas wordt gelet. Vooraf zijn geen criteria op het gebied van leerniveau of leeftijd geformuleerd. Als criteria voor plaatsing gelden: – De leerling is gediagnosticeerd met, of vertoont duidelijke kenmerken van ASS. – Er is sprake van een ontwikkelingsperspectief. – Plaatsing heeft duidelijk een meerwaarde voor de leerling. – Het gedrag van de leerling is te complex om hem in de reguliere groep te handhaven. Voor iedere geplaatste leerling wordt op basis van informatie uit het leerlingvolgsysteem van de school een individueel handelingsplan opgesteld, waarin korte- en lange termijn doelen worden geformuleerd. Het handelingsplan met de daarin beschreven doelen wordt regelmatig geëvalueerd, waarna bijstelling van doelen plaats kan vinden. Indien dit van toepassing is, wordt het individuele handelingsplan zo opgesteld dat het opgenomen kan worden in een geïntegreerd onderwijs-zorgplan. Ieder schooljaar wordt beoordeeld of de plaatsing in de autiklas gecontinueerd moet worden, aangezien het het streven blijft leerlingen te integreren binnen de reguliere stamgroepen van de Herman Broeren School. Er wordt echter verwacht dat enkele leerlingen blijvend aangewezen zullen zijn op de autiklas. Daarnaast is het mogelijk dat een leerling tijdelijk parttime in de autiklas wordt geplaatst. Voorwaarde hierbij is dat concrete doelstellingen worden geformuleerd die regelmatig geëvalueerd worden. Aan het einde van het schooljaar 2004-2005 zal de autiklas geëvalueerd worden in het managementteam. Op basis van de uitkomsten zal de autigroep wel of niet gecontinueerd worden. Daarbij wordt ook gekeken naar de consequenties voor de andere groepen: door
238
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
de start van een kleine klas, worden andere groepen ontlast van intensieve leerlingen, maar neemt daar de klassengrootte toe. 7.2 Visieontwikkeling structuurgroep In een autigroep kunnen niet alle gedragsproblematische leerlingen goed worden opgevangen. Naast de verstandelijk beperkten met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS), die in deze groep op hun plaats zijn, zijn er ook andere verstandelijk beperkte leerlingen (VG en LVG), die tot de risicogroep dreigende schooluitvallers behoren. Dit zijn leerlingen die door hun leerkrachten als ‘moeilijk’ worden gezien, bijvoorbeeld leerlingen met een oppositionele gedragsstoornis, ernstige ADHD, leerlingen die ZMOK-onderwijs gevolgd hebben of ten tijde van plaatsing op de Herman Broeren School geen onderwijs volgen. Deze leerlingen volgen verspreid over alle klassen onderwijs. De Herman Broeren School kiest voor ‘differentiatie’ (middels zorg-, praktijk- en leerklassen en daarbinnen didactische niveaugroepen) en ‘specialisatie’ (goed en adequaat onderwijs bieden aan onder meer gedragsproblematische leerlingen) als centrale begrippen in het onderwijsaanbod. Op basis van deze uitgangspunten ontstond het plan een structuurgroep van 6 tot 8 leerlingen op te richten, waarin speciale dagprogramma’s en therapieën worden aangeboden en extra ondersteuning (intern en extern) kan worden geboden. Hierdoor kan enerzijds beter ingespeeld worden op de hulpvragen van de leerlingen en wordt anderzijds een beroep gedaan op de verschillende kwaliteiten van medewerkers. In de afdelingen van de Herman Broeren School is een discussie gevoerd over de vraag of structuurgroepen de onderwijskundige inrichting zouden verbeteren. In de afdelingen Leer-Middenbouw en VSO speelde dit het sterkst. In dat kader is in 2004 onderzocht hoeveel ‘moeilijke’ leerlingen er zijn, of de beleving van de leerkrachten objectief getoetst kan worden, welke problematiek deze leerlingen vertonen en waarom deze als ‘moeilijk’ wordt ervaren. Een tijdelijke of structurele plaatsing van een ‘moeilijke’ leerling in de structuurgroep zou een ontlasting kunnen betekenen voor de eigen groep, zowel voor de leraar als voor de leerlingen. Een escalatie van een gedragsprobleem in een groep heeft een grote impact op de andere leerlingen en de klassenleiding besteedt noodgedwongen veel tijd aan deze ‘moeilijke leerlingen’. Plaatsing in een structuurgroep zou voor alle betrokkenen rust brengen in de eigen situatie.
8. Betrekken van ouders Goede contacten tussen ouders en school zijn belangrijk voor het schoolsucces en het welbevinden van de leerlingen. De Herman Broeren School besteedt dan ook veel aandacht aan mogelijkheden om contacten met ouders te onderhouden. Er is een oudercommissie, die onder meer betrokken wordt bij de organisatie van de algemene ouderavond en andere informele activiteiten. Aan het begin van het schooljaar is er een informatieavond voor ouders, waar de ouders worden geïnformeerd over het onderwijsaanbod en weekprogramma. Eenmaal per jaar wordt een inloopavond georganiseerd, waarbij de leerlingen de mogelijkheid krijgen om de school aan familie en vrienden te laten zien en eveneens eenmaal per
SAMEN BETER, BETER SAMEN
239
jaar wordt een algemene ouderavond georganiseerd met een thematisch karakter. Twee keer per jaar vinden oudergesprekken plaats met de klassenleiding. Indien gewenst kunnen de ouders dan ook overleggen met de directie, vakleerkrachten en specialisten zoals orthopedagoog of logopediste. In overleg worden de ouders uitgenodigd voor vieringen en andere activiteiten en mogen zij meedraaien in de klas van hun kind. Vanaf januari 2005 zal een aantal malen per jaar een ‘koffie-uurtje’ worden aangeboden met het doel ouders met elkaar in gesprek te laten gaan. Leden van de oudercommissie en de schoolmaatschappelijk werker zijn daarbij aanwezig. In het onderwijs-zorgplan vormt de rol van de ouders nog een aandachtspunt. In de toekomst zal deze explicieter uitgewerkt worden. Voor de in Cello, locatie de Binckhorst geplaatste leerlingen streeft de Herman Broeren School ernaar de ouders in de toekomst vaker rechtstreeks vanuit de school aan te spreken. Nu verloopt dat vaak indirect, via de groepsleiding.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen Kenmerkend voor de zes jeugdigen die zijn geselecteerd voor het project ‘moeilijk plaatsbare leerlingen’ is dat zij zowel in het onderwijs als in de zorg als (ernstig) gedragsproblematisch worden ervaren, waardoor een onveilige situatie kan ontstaan voor de leerling zelf, andere leerlingen of de leiding. Deze leerlingen behoren tot de risicogroep van dreigende schooluitvallers. Uitval kan het gevolg zijn van het in de puberteit komen van een leerling die moeite heeft met het reguleren van zijn agressie in de schoolsituatie. In dat geval is sprake van levensfaseproblematiek. Als gevolg van de vaak ernstige gedragsproblematiek is de opvoeding van deze jeugdigen dermate gecompliceerd dat zij niet langer thuis kunnen blijven wonen. Er is voor hen een zorgindicatie afgegeven, waarbij zorg door Cello wordt verleend. Een meerderheid van deze jeugdigen valt onder een ondertoezichtstelling. De kinderen zijn in vier van de zes gevallen afkomstig uit een problematische thuissituatie, waarin zij veel wisselingen hebben meegemaakt. Bij drie leerlingen is de diagnose ASS gesteld en de overige drie leerlingen vertonen kenmerken van ASS met daarnaast een reactieve hechtingsstoornis, een oppositioneel opstandige gedragsstoornis of een heel laag cognitief niveau. Bij twee kinderen is sprake van medische problematiek, zoals een hersenbeschadiging, epilepsie en een stofwisselingsziekte. De doelgroep voor de autiklas betreft leerlingen die gediagnosticeerd zijn met ASS of duidelijke kenmerken van ASS vertonen en die niet of nauwelijks kunnen functioneren in een reguliere stamgroep van de school. Doorgaans hebben zij wel voldoende cognitieve mogelijkheden om het onderwijs op de Herman Broeren School te volgen. Het ontbreekt hen echter aan algemene leervoorwaarden, waardoor zij slechts beperkt in staat zijn onderwijs te volgen. Hun cognitief niveau ligt non-verbaal tussen < 20 en 55. Verbaal en sociaal-emotioneel functioneren zij lager. Als tekorten in de algemene leervoorwaarden worden genoemd:
240
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
– Ernstige tekortkomingen op het gebied van werkhouding, zelfstandigheid, taakgerichtheid, aandacht, motivatie en instructiegevoeligheid. – Geringe communicatieve vermogens. – Geringe sociale redzaamheid. – Geringe zelfredzaamheid en daardoor afhankelijkheid van anderen voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen. – Ernstige problemen in de interactie tussen leerkracht en leerling.
10. Financiën en menskracht Kostenraming (extra) inzet Verkenning gedragsmoeilijke leerlingen
Voorbereiding m.b.t. opzet en uitvoering Overleg in Begeleidingsgroep en MT Kopiëren en verspreiden (37 groepen) Analyseren lijsten en rapportages: m.b.t. 64 leerlingen Analyse en overleg over voortgang Terugkoppeling SGZ schaal, verspreiden en toelichting SGZ scoren 54 maal en noteren op overzichtslijst Berekening, analyse en rapportage Discussie en conclusie Terugkoppeling in begeleidingsgroep Totale inzet in uren:
School 2.00 psych 1.00 (4 pers.) 2.00 admin 5.00 psych 1.00 psych 1.00 psych 2.00 admin 6.00 psych ass 6.00 psych 1.00 psych 1.00 (4 pers.)
Zorg 2.00 psych 0,45 (3 pers.)
1.00 psych
1.00 psych 0.45 (3 pers.)
16.00 psych 4.00 psych 6.00 psych ass 4.00 admmdw. 2.00 bldmdw. 1.30 bldmdw.
Samenvattend totale inzet in uren: 20.00 uur psycholoog (schaal 11), 10.00 uur psych ass/adm. medew. (schaal 4), 3.30 uur beleidsmedewerkers (schaal 10/11) Opstellen onderwijs-zorgplan per leerling
Voorbereiding en planning Voorbereiding: observatie/onderzoek, rapportage Onderwijs-zorgoverleg
School 1.00 psych 4.00 psych 2.00 leraar 1.30 psych 1.30 leraar 1.30 teamleider
Zorg 4.00 psych 2.00 grpsld. 1.30 psych 1.30 grpsld. 1.30 coörd.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
Rapportage Uitwerking Evaluatie: voorbereiding, overleg en rapportage
241
3.00 psych 2.00 leraar 3.00 psych 2 uur leraar 1 uur teamleider
2.00 grpsld. 3.00 psych 2 uur grpsld. 1 uur coörd.
Samenvattend totale inzet in uren: 15.00 uur psycholoog (schaal 11), 5.30 uur leraar (schaal 10), 5.30 uur groepsleiding, 2.30 uur teamleider school (schaal 10), 2.30 uur coördinator wonen. Opmerking: Bovenstaande berekening betreft de minimale extra inzet voor het opstellen en evalueren van een onderwijs-zorgplan op jaarbasis. Vaak komen daar extra onderzoek of extra gesprekken tussen school en zorg bij teneinde een goede voortgang te kunnen realiseren.
11. Positionering van het project in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Op dit moment is men nog niet met het project naar buiten getreden. Wel is men voornemens binnen de betrokken organisaties, zoals de Stichting ZML Noordoost Brabant, REC Balein, en verder zowel binnen de Landelijk Vereniging ZML (LVZML, vanaf 1 januari 2005 Landelijke Vereniging Cluster 3: LVC 3), als daarbuiten bekendheid aan het project te geven. Ook de inspectie van Onderwijs en de inspectie van Volksgezondheid zullen over het project geïnformeerd worden, evenals de binnen de eigen regio verantwoordelijke gemeentelijke en provinciale overheid. Verder zullen relevante jeugdzorginstanties geïnformeerd worden.
12. Resultaten van het project 1. Een gedifferentieerde beschrijving van de doelgroep gedragsproblematische leerlingen en de gestelde onderwijs/zorgdoelen bij deze leerlingen De inventarisatie die onder leerkrachten is gehouden heeft allereerst duidelijk gemaakt welke leerlingen als gedragsproblematisch worden gezien binnen de Herman Broeren School. Hierbij is de leerkrachten in een open vragenlijst om een oordeel gevraagd, dat vervolgens met behulp van een meer objectief middel, namelijk de Storend Gedragsschaal, getoetst is. De leerkrachten is tevens gevraagd aan te geven hoe deze leerlingen het beste benaderd kunnen worden. Mede op grond van de beschrijving van de gedragsproblematische leerlingen zijn zes leerlingen voor het project ‘moeilijk plaatsbare leerlingen’ geselecteerd. Een beter inzicht in de groep gedragsproblematische leerlingen maakt preventieve interventie mogelijk. Er kan beter op de groepssamenstelling en op de relatie leerkracht - leerling worden gelet, waarbij de grootte van de Herman Broeren School het mogelijk maakt tot een vorm van differentiatie te komen, waarin een optimale matching van groep en leerling mogelijk wordt. Voor de zes in het project opgenomen leerlingen zijn de gestelde
242
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
onderwijs/zorgdoelen uitgewerkt in een geïntegreerd onderwijs-zorgplan. Meer in het algemeen geldt dat de doelen in hoge mate afhankelijk zijn van het individuele kind. Sommige leerlingen vertonen jarenlang problematisch gedrag, anderen meer periodiek. Sommige leerlingen hebben een periode extra begeleiding of training nodig, bijvoorbeeld in geval van fasegerelateerde problematiek of problemen in de thuissituatie. Tijdelijk extra ondersteuning bieden, in de vorm van een meer inhoudelijke begeleiding (bijvoorbeeld een training), kan socialisatie mogelijk maken. Bij anderen is een structurele vorm van begeleiding nodig om onderwijs mogelijk te kunnen maken. 2. Een model stappenplan voor het opzetten van een onderwijs-zorgarrangement, waarin beslis- en evaluatiemomenten worden aangegeven, evenals condities en uitgangspunten, en een model geïntegreerd onderwijs-zorg begeleidingsplan Er is een model voor een geïntegreerd onderwijs – zorg begeleidingsplan opgesteld. Hierin zijn tevens een aantal uitgangspunten geformuleerd die noodzakelijk zijn om tot een stappenplan te komen voor het opzetten van een onderwijs-zorgarrangement. Het stappenplan zal hier in de toekomst aan toegevoegd worden. 3. Een reflectie op het uitgevoerde onderwijs-zorgarrangement met eerste bevindingen ten aanzien van product en proces Het onderwijs-zorgarrangement heeft ertoe geleid dat medewerkers van de Herman Broeren School samen met gedragswetenschappers en leiding van Cello, locatie de Binckhorst tot een integraal beeld van een leerling komen. Gezamenlijk en uiteraard in overleg met de ouders, wordt een perspectief voor de leerling geformuleerd en worden gezamenlijke doelen gesteld. Er worden afspraken gemaakt over het handelen op groepsniveau, zodat een leerling consequenter en eenduidiger begeleid kan worden (bijvoorbeeld: afstemming over visualisatie: hetzelfde picto wordt zowel op school als in de leefgroep voor hetzelfde gebruikt. Belonen en corrigeren vindt op dezelfde manier en in dezelfde situaties plaats). De groepsleiding fungeert als achtervang als de leerling in de klas niet meer te handhaven is en zonodig gaat zij mee naar school om de overgang te vergemakkelijken. Omdat onderwijs en zorg ieder vanuit een eigen invalshoek kennis en ervaring hebben met een leerling, levert samenwerking tussen beiden een duidelijke meerwaarde op (1+1=3). Men begint elkaar feedback te geven over de aanpak van de kinderen hetgeen van groot belang is bij deze doelgroep. Er zijn een aantal leerlingen op de Herman Broeren School waarmee je het als school of als leefgroep alleen niet redt. Het project heeft nu al als winst opgeleverd dat een probleem met een kind als een gezamenlijk probleem wordt gezien, dat in gezamenlijkheid opgelost moet worden. Vanuit het perspectief van de Herman Broeren School is het daarbij van wezenlijk belang terug te kunnen vallen op een achtervang. Dit houdt in dat een leerling ten alle tijde door groepsleiding opgehaald kan worden om terug te keren naar de leefgroep, zodra hij/zij in de klas niet meer te handhaven is, of wanneer dit dreigt te gebeuren. Op deze wijze wordt aan de primaire voorwaarde van veiligheid voor zowel kind, medeleerlingen als leiding voldaan. Het bleek voor de klassenleiding, die het vaak als een falen ervoer als een leerling
SAMEN BETER, BETER SAMEN
243
terug moest naar de leefgroep, heel belangrijk te zijn om te merken dat groepsleiders begrip hebben voor deze situatie. Een belangrijk product dat het onderwijs-zorgarrangement inmiddels heeft opgeleverd is de opzet van de autiklas. Een nog te ontwikkelen product is een evaluatiemodel/formulier, ter verdere evaluatie van het onderwijs-zorgarrangement (zowel inhoudelijk als procesmatig). Dit zal worden ingezet met het doel tot bijstellingen te komen. Wel kan nu al worden vastgesteld dat de kinderen die in december 2004 in het onderwijs-zorgarrangement zijn opgenomen hier baat bij lijken te hebben, gezien hun ontwikkeling en gedrag. Zonder deze bijzondere vorm van ondersteuning zou minstens één van deze kinderen niet langer onderwijs volgen. 4. Uitwerking deskundigheidsbevordering van het onderwijs- en (jeugd)zorgpersoneel Deskundigheidsbevordering heeft als thema continue de aandacht, zoals onder meer blijkt uit de intensieve coaching van beginnende leerkrachten op de school. Er vinden structureel intervisie-bijeenkomsten plaats en begeleiding door middel van SVIB (school video-interactiebegeleiding). Daarnaast hebben in de projectperiode andere activiteiten plaatsgevonden ter vergroting van de deskundigheid. Zo is een training in het radarmodel gevolgd. Met het radarmodel of Pragmatisch Agressiemodel kan door middel van het observeren van emoties het niveau van agressie bepaald worden. Uitgangspunt is dat emoties bepalend zijn voor het gedrag dat iemand laat zien. Een verzameling observeerbare gedragingen vormt het zogenaamde agressieniveau. Er is een opbouw in niveaus en in mate van veiligheid. Bij ieder agressieniveau passen bepaalde adequate interventies. Doel van het herkennen van de verschillende niveaus is vroegtijdig adequaat te interveniëren, zodat de agressie gereduceerd wordt. Verder is een training ‘individuele fysieke veiligheid’ gevolgd en wordt begonnen met het zich eigen maken van de basisprincipes van het competentiegerichte werken in het onderwijs, die ingezet zullen worden om tot een analyse van het probleemgedrag en tot een handelingsplanning voor individuele leerlingen met ernstige gedragsproblemen te komen. 5. Een protocol inzake het al dan niet hanteren van vrijheidsbeperkende maatregelen De discussie tussen de Binckhorst en de Herman Broeren School over vrijheidsbeperkende maatregelen en middelen is nog niet afgerond. De komende tijd zullen een aantal vragen nog verheldering behoeven, zoals: wat wordt door zorg en door onderwijs verstaan onder vrijheidsbeperkende maatregelen? Hoe verhouden deze zich tot de schoolregels? Wat is de visie van ouders/verzorgers? Hoe kan het nog op te stellen protocol in het onderwijszorgplan worden opgenomen? Binnen de Herman Broeren School moet nog duidelijk worden waar de grenzen liggen. Tot hoe ver mag en wil men gaan? Hoe lang mogen dergelijke maatregelen worden uitgevoerd? Men verwacht niet tot een algemeen antwoord te komen op deze en vergelijkbare vragen, maar wil er zeker van zijn dat de maatregelen verantwoord worden toegepast. Tot nu toe is het zo dat de school, in tegenstelling tot de zorginstelling, geen vrijheidsbeperkende maatregelen mag toepassen. Om toch adequaat te kunnen reageren en handelen hanteert de Herman Broeren School het radarmodel. Door in een vroegtijdig stadium
244
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
signalen van spanning en frustratie te herkennen en daar vervolgens adequaat op te reageren, lukt het spanning en daarmee agressie te reduceren. Dit model is voor één leerling uitgewerkt in een protocol. Om onverwachte situaties het hoofd te kunnen bieden én om de klassenleiding zich veilig te laten voelen, is een training individuele fysieke veiligheid gevolgd. De Herman Broeren School wil agressief gedrag voorkomen en neemt het standpunt in dat als een leerling zoveel spanning ervaart dat hij fysiek aangepakt moet worden, er op dat moment geen onderwijs meer mogelijk is. De groepsleiding wordt gebeld en zij haalt de leerling op, die weer terug naar school gaat zodra hij/zij weer rustig is. 6. Een gezamenlijk gedragen visie op zorg en onderwijs in zorginstelling en school Er is een visiedag georganiseerd voor gedragswetenschappers en leidinggevenden van de Herman Broeren School en Cello. Op die dag heeft men kennis gemaakt met elkaars werkzaamheden en is uitgesproken dat beide partners willen samenwerken, in het belang van de kinderen. Geconcludeerd werd dat er niet zozeer sprake is van een verschil in visie, maar veeleer dat zorg en onderwijs een andere werkwijze en andere begrippen hanteren. Er bleek sprake te zijn van onbekendheid met elkaar en elkaars organisatie. Gezamenlijk heeft men geformuleerd hoe de ideale samenwerking eruit zou moeten zien. In de dagelijkse praktijk, in de contacten over de 24 leerlingen van de Herman Broeren School die in de Binckhorst zijn geplaatst, is inmiddels merkbaar dat de gezamenlijk gedragen visie invloed heeft op het handelen. Het is al bijna vanzelfsprekend geworden dat gedragswetenschappers van beide instellingen contact met elkaar hebben om te overleggen, informatie uit te wisselen en afspraken te maken over onderzoek. Er is over en weer begrip en waardering ontstaan, evenals een steeds grotere openheid, die het mogelijk maakt wederzijdse onduidelijkheden, vooroordelen en irritaties uit te spreken. In de begeleidingsgroep is vastgesteld dat het ‘wij en jullie’ gevoel is vervangen door een ‘wij’-gevoel. Dit ‘wij’-gevoel is in mindere mate aanwezig bij de groeps- en klassenleiding, maar middels een ‘burenmiddag’ en klassen-/groepsvisitaties wordt ook hier toenadering tot elkaar gezocht. Doel van deze contacten is elkaar en elkaars werkzaamheden te leren kennen, zicht te krijgen op de gewenste samenwerking en de knelpunten die zich hierin voordoen. Besloten is dat de gedragsdeskundigen van de Binckhorst en de Herman Broeren School onder meer jaarlijks gezamenlijk een studiebijeenkomst zullen volgen. Daarnaast zitten enkele deelnemers ook in de begeleidingsgroep. Een veranderde visie op elkaar en elkaar leren kennen leidt tot gedragsverandering bij personeel en daardoor hopelijk ook bij de kinderen. De verwachting leeft dat structurele onderlinge afstemming leidt tot meer mogelijkheden preventief te handelen. 7. Een samenwerkingsovereenkomst met afspraken tussen school en zorginstelling Het Samenwerkingsconvenant Herman Broeren School en Cello wordt in de stuurgroep geconcretiseerd. Er zal jaarlijks een bijeenkomst worden georganiseerd voor de gedragswetenschappers van beide instellingen en ook wordt een structuur uitgewerkt voor de contacten tussen groepsleiding en klassenleiding.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
245
13. Gerealiseerde voorwaarden Gezien de nog relatief korte duur van de uitvoeringsfase van het project, is er nog geen volledig overzicht van alle benodigde randvoorwaarden om de autiklas succesvol in stand te houden en de overige gedragsproblematische leerlingen optimale ontwikkelingskansen te bieden. Wel is een tussenstand mogelijk. Allereerst is er behoefte aan meer menskracht, vooral in de vorm van gedragsdeskundigen die schoolmedewerkers en groepsleiders begeleiding kunnen bieden bij het opstellen van de geïntegreerde onderwijs-zorgplannen en de uitvoering daarvan. Verder worden meer uren voor de leiding gewenst, zodat zij meer tijd hebben voor het schrijven van de geïntegreerde onderwijs-zorgplannen, het voeren van overleg en voor de concrete uitvoering. Ten tweede wordt een aanpassing van de ruimte nodig geacht om kleinere groepen te formeren, voor het geven van individuele begeleiding en het kunnen inrichten van een prikkelarme ruimte. Ten derde zijn meer middelen nodig om de genoemde randvoorwaarden te kunnen realiseren.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten – Het tot elkaar brengen van de werkvelden onderwijs en zorg kost tijd. Er is echter een positieve sfeer, bereidheid en goede samenwerking. – Het plannen van bijeenkomsten van de begeleidingsgroep verliep moeizaam vanwege deeltijdbanen en wisselende diensten. – De zinvolheid van de samenwerking wordt door alle betrokkenen onderstreept, echter: om tijd vrij te maken voor overleg en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden, naast de reguliere werkzaamheden, valt niet altijd mee. – Leerkrachten hebben bij het uitvoeren van de onderwijs-zorgarrangementen extra ondersteuning van een gedragswetenschapper nodig. Ook het opstellen van een geïntegreerd onderwijs - zorgplan en het overleg hierover tussen beide partners kost extra tijd. Deze inzet wordt als zinvol en zeer gewenst gezien, maar staat momenteel onder hoge druk. Zeker nu de gedragswetenschappers van de school extra werkzaamheden ten behoeve van de indicatiestelling voor het Speciaal Onderwijs moeten uitvoeren. – De doelstellingen van het project zijn helder, maar waarschijnlijk zijn niet alle keuzes in het kader van het project te realiseren. Hiervoor zal een meerjarenplanning opgesteld moeten worden.
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst Op korte termijn zal op de volgende punten vooruitgang aanwijsbaar moeten zijn: – Het competentiemodel PI Duivendrecht moet worden beoordeeld op bruikbaarheid voor de doelstellingen van het project: hiertoe wordt in januari 2005 een studiedag georganiseerd, en vervolgens zullen consultaties plaatsvinden. – Het verbreden van onderwijs-zorgarrangementen naar andere doelgroepen binnen de Herman Broeren School, die eveneens als moeilijk plaatsbare leerlingen gelden. Tot nu
246
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
toe zijn in het project alleen leerlingen meegenomen, die in Cello, locatie de Binckhorst verblijven. De Herman Broeren School heeft echter meer moeilijk plaatsbare leerlingen, of leerlingen met zeer moeilijk hanteerbaar gedrag, zoals de hiervoor beschreven leerlingen waarvoor het oprichten van een structuurgroep is overwogen. Voor deze leerlingen wil men in de toekomst eveneens onderwijs-zorgarrangementen realiseren. Het contract met Cello biedt daartoe mogelijkheden. – Er zal een evaluatiemodel ter verdere evaluatie en bijstelling van het onderwijs-zorgarrangement worden ontwikkeld. – In het geïntegreerde onderwijs-zorgplan zal de rol van de ouders explicieter worden uitgewerkt.
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving – Op dit moment is het voor een leerling van de Herman Broeren School mogelijk om fulltime, dan wel parttime onderwijs te volgen. Lukt dit niet, en betreft het een leerling die in Cello is geplaatst, dan blijft de leerling in de leefgroep. Als dit langdurig speelt, wordt in een aantal gevallen dagbesteding als alternatief voor het naar school gaan aangeboden. Dit is voor enkele leerlingen echter onvoldoende. Voor hen is het zinvol en gewenst dat er een onderwijs-zorgklas is, waarin zij vaardigheden leren die nodig zijn om op steeds meer adequate wijze onderwijs te kunnen volgen, zoals een bepaalde mate van zelfredzaamheid en zelfstandigheid en gedurende korte tijd aan een taakje kunnen werken. Door een periode in een onderwijs-zorgklas te verblijven en daar een aantal schoolse voorwaarden te leren, is de kans dat de onderwijsdeelname verder uitgebouwd kan worden groter. – Voor een aantal leerlingen is het niet mogelijk zich optimaal te ontwikkelen als ze alleen de lessen volgen. Dit geldt met name voor leerlingen die behoefte hebben aan zeer gestructureerd onderwijs. Zij hebben extra trainingen nodig, bijvoorbeeld een agressieregulatietraining of een training in sociale vaardigheden. – Een groot aantal leerlingen bezoekt de Herman Broeren School tot het 20ste levensjaar. De overgang van school naar een positie in de samenleving vraagt bij deze jongeren om een goede voorbereiding waarvoor een meer dan een gemiddelde inzet noodzakelijk is, aangezien het om een kwetsbare groep gaat. Deze extra inzet moet geleverd kunnen worden. – Onderwijs en zorg kunnen veel profijt van elkaar hebben. Zonder samenwerking zet ieder een eigen traject uit en worden handelingsplannen niet op elkaar afgestemd. Optimale ontwikkeling en verbetering in het welbevinden van een jeugdige met een beperking en gedragsproblematiek (ten gevolge van een ontwikkelingsstoornis, lichamelijke of milieuproblematiek) is alleen mogelijk als thuis, leefgroep en school samenwerken. Dit overleg kost tijd en daarmee geld. Tot voor kort vond overleg pas plaats als de problemen al groot waren. Dit is niet in het belang van de verstandelijk beperkte persoon, maar ook niet ethisch te verantwoorden en uiteindelijk duurder. Vandaar dat gewerkt moet worden naar een situatie waarin hetgeen nu is bereikt in de samenwerking tussen zorg en onderwijs structureel gemaakt wordt. Structureel overleg over leerlingen, gericht op preventie, zou zeer wenselijk zijn, maar daartoe ontbreekt de tijd.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
247
– Twee leerlingen in het project hebben een MG-indicatie en vier een ZML-indicatie. De leerlingen met de ZML-indicatie hebben als gevolg van hun gedragsproblemen veel begeleiding nodig, waardoor zij niet in een groep van twaalf leerlingen kunnen functioneren. Twee van deze kinderen zijn in de autiklas geplaatst, die geleid wordt door een groepsleerkracht en een klassenassistente. Daarnaast is regelmatig extra inzet van menskracht nodig bij een conflict en heeft de groepsleiding meer dan gemiddeld behoefte aan ondersteuning van een gedragswetenschapper. Niet alleen zijn de beschikbare middelen op school ontoereikend (de huidige inzet gaat ten koste van andere leerlingen) maar ook in de zorg. Voor de specifieke categorie kinderen met een complexe meervoudige problematiek zou een klassennorm van N=4 gehanteerd moeten worden. – Vanwege het arbeidsintensieve karakter lijkt een herhaling van de in 2004 uitgevoerde inventarisatie gedragsproblematische leerlingen niet realiseerbaar. Toch wordt het verkennen van de mogelijkheden die er zijn om tot een jaarlijkse inventarisatie van de omvang van deze categorie dreigende schooluitvallers te komen en tot een beschrijving van de diagnostische kenmerken heel belangrijk gevonden. In dit project werd gekomen tot een eerste verkenning en aanzet tot oplossingen. We zijn er echter nog lang niet. Hiervoor is nog veel meer inzet en onderzoek vereist, reden waarom gepleit wordt voor een vervolg van dit onderzoek. Temeer omdat met ingang van januari 2005 de Herman Broeren School als dislocatie van een Cluster 4 school voor leerlingen met sociaal-emotionele problematiek (zoals ASS) zal gaan opereren. De aanwezigheid van zowel cluster 3 als cluster 4 leerlingen maakt de Herman Broeren School ons inziens vanwege haar grootte en gevarieerde leerlingenpopulatie interessant voor verder onderzoek.
248
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
SAMEN BETER, BETER SAMEN
249
16. Ontwikkeling handboek en onderwijszorgmodellen in een REC cluster 3 Naam: Instellingen: Doelgroep: Karakteristiek:
– REC Groot Gelre (cluster 3) in het bijzonder Mariëndael en De Schreuderhuizen kinderen en jeugdigen in de leeftijd van 6-18/19 jaar met een verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag twee deelprojecten waarin onderzoek naar de doelgroep heeft plaatsgevonden, visie op moeilijk verstaanbaar gedrag is ontwikkeld en ervaring is opgedaan met onderwijs-zorgarrangementen voor 8 leerlingen
Anticiperend op de verwachte toename van leerlingen met een verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag is uitwerking gegeven aan de visie op onderwijs aan deze leerlingen. Mogelijkheden van plaatsingen zijn verhelderd en de daarbij behorende deskundigheidsbevordering, randvoorwaarden, protocollen en procedures zijn nader uitgewerkt in een handboek. Tevens is ervaring opgedaan met het ontwikkelen van onderwijs-zorgarrangementen voor acht leerlingen.
1. Aanleiding en probleemstelling Het cluster 3 – onderwijs verwacht te worden geconfronteerd met een toename van leerlingen met een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen. Gesignaleerd wordt een grote handelingsverlegenheid, daar waar het gaat om het geven van onderwijs aan leerlingen met een combinatie van een (lichte) verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblemen. Het is voor de cluster 3 scholen onvoldoende duidelijk welke onderwijs-zorgarrangementen gehanteerd kunnen worden en welke randvoorwaarden hierbij van belang zijn.
2. Deelnemende instellingen 1. De tot het REC Groot Gelre behorende 15 scholen voor Zeer Moeilijk Lerenden. Deze scholen hebben expertise op het gebied van onderwijs aan leerlingen met een verstandelijke beperking. 2. Sg. Mariëndael, eveneens behorend tot het REC Groot Gelre. Deze scholengemeenschap heeft expertise op het gebied van kinderen en jongeren met lichamelijke en/of meervoudig beperkingen.
250
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
3. De Schreuderhuizen, een zorginstelling voor jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking. De Schreuderhuizen heeft expertise op het gebied van jongeren en volwassenen met een verstandelijke beperking en ernstige gedragsproblematiek.
3. Doelstelling van het project T.a.v. het REC Groot Gelre 1. Het op basis van onderzoek formuleren van de visie voor het REC Groot Gelre met betrekking tot het geven van onderwijs aan leerlingen met een verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag. Het onderzoek richt zich op: – De aanwezigheid van kennis over de kenmerken en mogelijkheden van leerlingen met een verstandelijke beperking en moeilijk verstaanbaar gedrag. Hierbij is specifiek aandacht voor: – gedragskenmerken c.q. criteria – mogelijkheden van de leerlingen – mogelijkheden van plaatsing: o benodigde omgevingsvoorwaarden o benodigde omgangsvoorwaarden o benodigde (bij)scholing o benodigde randvoorwaarden 2. De kenmerken en mogelijkheden van de leerlingen en mogelijkheden van plaatsing met de daarbij behorende bijscholing, randvoorwaarden en implementeerbare protocollen en procedures. Dit alles wordt vastgelegd in een Handboek. T.a.v. het deelproject Sg. Mariëndael – De Schreuderhuizen – Het ontwikkelen van passende onderwijs-zorgarrangementen met de daarbij behorende randvoorwaarden – Het ontwikkelen van overdraagbare modellen voor de wijze waarop deze leerlingen onderwijs kunnen volgen, met inzet vanuit de zorgsector
4. Nadere omschrijving van de doelgroep De doelgroep van het REC Groot Gelre is als volgt te benoemen: Leeftijd: 6 – 18 jaar – IQ: < 60 – Gedrag: ernstige gedragsproblematiek. De doelgroep van het deelproject Sg. Mariëndael – De Schreuderhuizen is als volgt te benoemen: Leeftijd: 13 – 19 jaar – IQ: < 60 – Gedrag: ernstige gedragsproblematiek. De omvang van de doelgroep voor het REC Groot Gelre bedraagt ongeveer 95 leerlingen. Van deze leerlingen zijn er in het schooljaar 2003-2004 4 leerlingen verwijderd en 5 leer-
SAMEN BETER, BETER SAMEN
251
lingen tijdelijk geschorst. De omvang van de doelgroep in het deelproject Sg. Mariëndael en De Schreuderhuizen bedraagt 8 leerlingen. De term “gedragsproblematische leerlingen” veronderstelt dat de problemen bij de leerlingen liggen, terwijl onderzoek heeft uitgewezen dat problemen ook door andere oorzaken kunnen ontstaan. Bovendien sluit de term “gedragsproblematisch” leerlingen uit die teruggetrokken gedrag vertonen. De projectleider heeft daarom de term “moeilijk verstaanbaar gedrag” geïntroduceerd ( een term die in de zorg en in de literatuur bekend is). De term “moeilijk verstaanbaar gedrag” kan gebruikt worden bij al het voorkomende gedrag en geeft aan dat de omgeving waarin de leerling zich bevindt het gedrag niet “verstaat”, niet begrijpt. De leerlingen die een cluster 3 of 4 indicatie hebben (en mogelijk een zorgindicatie), lijken vanwege hun gedrag niet te passen in de gangbare ZML en/of MG-settingen en vanwege hun verstandelijke beperking niet in het ZMOK-onderwijs.
5. Verdeling van taken en verantwoordelijkheden De projectcoördinator legt verantwoording af aan een projectgroep. In deze projectgroep hebben zitting de voorzitter van de stuurgroep van het REC Groot Gelre en de projectleider van het REC Groot Gelre. De projectcoördinator wordt ondersteund door twee werkgroepen, namelijk een werkgroep Inhoud en een werkgroep Organisatie. De werkgroep Inhoud houdt zich bezig met : – Visieontwikkeling – Kenmerken – Mogelijkheden van de leerlingen – Plaatsing van leerlingen in onderwijssettings De werkgroep Organisatie houdt zich bezig – Randvoorwaarden – Na- en/of bijscholing Deelrapportages worden na goedkeuring door de projectgroep aan het directeurenberaad van het REC Groot Gelre ter beoordeling voorgelegd. Na eventuele aanvullingen/ wijzigingen wordt een deelrapportage vastgesteld
6. Inbedding in en draagvlak bij de samenwerkende organisaties Na goedkeuring van de conclusies en aanbevelingen door de Stuurgroep en het Bestuur van het REC Groot Gelre, dragen de directies van de afzonderlijke scholen van het REC Groot Gelre zorg voor inbedding en draagvlak in de eigen organisatie. Dat gebeurt op de voor elke school geëigende wijze. Het verwerven van draagvlak binnen de organisatie
252
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
hangt af van de mate waarin de bevindingen uit de rapportage toepasbaar zijn in de praktijk. Succeservaringen dragen in sterke mate bij tot het vergoten van het draagvlak.
7. Werkwijze/methodiek REC Groot Gelre De voorbereiding is in het voorjaar van 2001 gestart met de installatie van een REC Groot Gelre werkgroep. De werkgroep kwam eind 2002 met een eindrapportage die in maart 2003 door het Directeurenberaad van het REC Groot Gelre is besproken. Als uitvloeisel hiervan is het projectvoorstel “Dezelfde Taal?” ingediend. De werkgroep inhoud heeft op basis van de rapportage van de werkgroep van het REC Groot Gelre een visie ontwikkeld voor de doelgroep. Om inzicht te krijgen in de problematiek werden interviews gehouden met de interne begeleiders van de REC Groot Gelre scholen over gehanteerde werkwijzen, gedragskenmerken en mogelijkheden van leerlingen en randvoorwaarden. Onderwijs-zorgarrangementen Op een aantal scholen van het REC Groot Gelre zijn er wel structurele afspraken gemaakt met aanpalende zorginstellingen. Deze afspraken betreffen zowel materiële als inhoudelijke punten. Binnen het REC Groot Gelre is er één ZML-school die, m.i.v. het schooljaar 2004-2005 ervoor heeft gekozen om de leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag in een aparte groep te plaatsen. De ZML-school heeft dit plan gerealiseerd in samenwerking met de zorginstelling Zozijn (De Latmer) en het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE, het voormalige consulententeam). De ZML-school stelt een leerkracht te beschikking, Zozijn zorgt voor de ruimte en de aankleding van het lokaal en het CCE financiert de klassenassistent. De school draagt zorg voor het programma voor deze leerlingen en met Zozijn zijn er afspraken gemaakt om de leerlingen bij crisissituaties op te vangen. Het betreft hier een groep van 5 leerlingen in de SO leeftijd. De leerkrachten waarbij deze leerlingen in de groep zaten konden, ondanks alle hulp die er geboden werd door de interne begeleider en de orthopedagoog, deze leerlingen niet het programma bieden dat zij nodig hadden. De kerndoelen die het ZML-onderwijs stelt konden met genoemde leerlingen vanwege hun moeilijk verstaanbaar gedrag niet worden gerealiseerd. De leerlingen eisten in hun reguliere groep voortdurend de aandacht van de leerkracht en als hieraan geen gevolg werd gegeven dan nam het gedrag dusdanige vormen aan met pesten, andere leerlingen bedreigen en verbaal en fysiek agressief gedrag dat er zowel voor de medeleerlingen als voor de leerlingen zelf een problematische en soms gevaarlijke situatie ontstond. Bij alle leerlingen is er sprake van een problematische thuissituatie. Er is weinig contact met de ouders door de thuissituatie: gebroken gezinnen, justitiële problemen en
SAMEN BETER, BETER SAMEN
253
laag niveau waardoor niet dezelfde taal wordt gesproken. De criteria voor plaatsing in deze groep zijn niet helder omschreven en plaatsing geschiedt in samenspraak met de leerkracht, de interne begeleider, de orthopedagoog en de schoolleiding. Er is geen terugkeerdoelstelling naar een reguliere groep. De klassendeler voor deze groep is vastgesteld op 6 leerlingen. Het programma voor deze groep is in ontwikkeling en naast de sociaal-emotionele ontwikkeling ligt het accent eveneens op het (aangepaste) onderwijsleerproces. De leerkrachten van de school worden begeleid door ambulante begeleiders van een Cluster 4 school. Deze begeleiding wordt bekostigd uit de nascholingsgelden. Over de duur van het project bestaat geen duidelijkheid omdat dit afhankelijk is van de financiën. CCE heeft geen mogelijkheden om de klassenassistent structureel te financieren en aangezien de klassendeler voor het ZML 12 is, betekent dit dat de andere klassen extra leerlingen toebedeeld hebben gekregen. De intensieve begeleiding van deze groep door de IB’er en de orthopedagoog gaat ten koste van de begeleiding van andere groepen. Op de overige scholen van het REC zijn, waar mogelijk, afspraken gemaakt tussen de scholen en zorginstellingen. Deelproject Sg. Mariëndael – De Schreuderhuizen De samenwerking tussen beide instellingen is tot stand gekomen uit de behoefte van beide partners om structureel met elkaar van gedachten te wisselen over de problematiek rond leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag. Tot die tijd was het overleg incidenteel en afhankelijk van de persoonlijke ideeën en inzet van individuele medewerkers. Daartoe werd in mei 2004 een samenwerkingsovereenkomst afgesloten tussen Sg. Mariëndael en De Schreuderhuizen. Deze heeft geleid tot een projectplan waarvan de uitvoering is gestart op 1 september 2004. Onderwijs-zorgarrangement Aan het onderwijs-zorgarrangement wordt in aanvang door 9 leerlingen deelgenomen. De hier beschreven periode is het schooljaar 2003-2004. De leerlingen zijn verspreid over verschillende “reguliere” ZMLgroepen. Van deze leerlingen gaan er 7 fulltime naar school. Voor 2 leerlingen (Paul en Josje) werd door de interne begeleider van de school in samenspraak met de orthopedagoog van De Schreuderhuizen en de groepsleiding een programma opgesteld dat niet in de schoolsetting werd uitgevoerd maar in De Schreuderhuizen omdat deze leerlingen nog niet staat waren om het programma binnen de klas te volgen. De doelstelling was om een volledige deelname aan het onderwijsprogramma op school te realiseren. Het resultaat van deze inspanningen is dat Paul vanwege zijn ernstige oppositionele opstandige gedragsproblematiek en zijn organische problematiek ondanks het aangeboden zeer praktisch gerichte programma, niet in staat was om op school te kunnen functioneren. Paul is niet meer leerplichtig en neemt thans deel aan het dagactiviteitenprogramma van De Schreuderhuizen. Josje heeft als diagnose onveilige hechting type C. Deze onveilige hechting uit zich in grote ambivalentie en verwardheid. Josje volgt sinds de aanvang van het
254
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
schooljaar 2004-2005 voor halve dagen het schoolprogramma. Zij volgt daar ’s ochtends de praktische vakken waarvoor zij gemotiveerd is en ’s middags heeft zij een programma op De Schreuderhuizen dat bestaat uit het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en daarnaast neemt zij 1 middag deel aan het activiteitenprogramma van De Schreuderhuizen. Voor haar is extra ondersteuning aangevraagd bij het CCE. Voor de schoolgaande leerlingen binnen het deelproject zijn er tussen beide instellingen afspraken gemaakt hoe te handelen bij crisissituaties. Daarnaast is de orthopedagoog van De Schreuderhuizen die gespecialiseerd is in ernstige gedragsproblematiek gedurende het schooljaar 2004-2005 voor 4 uur per week gedetacheerd op de school met als doel de handelingsbekwaamheid van het personeel op het gebied van ernstige gedragsproblematiek te vergroten.
Casus Peter Peter (16 jaar) is een jongen die sinds het schooljaar 2000-2001 de VSO ZML school bezoekt. Hij heeft als diagnose spina bifida en is rolstoelgebonden. Voorts heeft hij epilepsie, hechtingsproblematiek en een oppositionele opstandige gedragsstoornis, zich uitend in wegrijden, niet luisteren, fantasieën en manipuleren. Het ontbreekt hem aan een reëel zelfbeeld. Mogelijk spelen bewustzijnsdalingen die gepaard gaan met zijn epilepsie een rol. Het vermoeden bestaat dat Peter door deze bewustzijnsdalingen de continuïteit van de wereld om hem heen mist. Hij handelt vaak impulsief, is moeilijk aanspreekbaar, niet gemotiveerd, is op sommige momenten agressief, egocentrisch en hij verstoort regelmatig de rust in de klas. In het schooljaar 2001-2002 is advies ingewonnen bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). Het CCE adviseerde plaatsing in een instelling waar hij o.a. een sociaal netwerk zou kunnen opbouwen. De ouders van Peter namen dit advies niet over. Het CCE stelde voor het schooljaar de middelen ter beschikking om gedurende 16 uur per week extra menskracht in te zetten en tevens werd een aantal adviezen gegeven. Voor deze 16 uur werd een klassenassistent aangesteld die op gezette tijden als aanspreekpunt voor Peter fungeerde. De taak van de klassenassistent was om Peter duidelijkheid te geven, de wereld om hem heen te ordenen en hem handvatten aan te reiken hoe te te handelen. De klassenassistent was zijn vaste aanspreekpunt en was op vaste momenten beschikbaar. Deze werkwijze had resultaat: Peter werd rustiger, hij vertoonde minder oppositioneel gedrag en was beter in staat om informatie op te nemen en te gebruiken. De sociale vaardigheidstraining die gegeven werd werkte positief. Van rollenspelen en voorbeeldgedrag leerde hij veel. Hij was zeer trots op zijn vorderingen. Complimenten waren erg belangrijk voor hem. In het schooljaar 2003-2004 werd door het CCE 10 uur extra inzet bekostigd. In de loop van het jaar viel Peter gedeeltelijk terug in zijn oude gedrag. Door een problematische thuissituatie werd Peter in dat jaar enige maanden in een zorginstelling geplaatst, maar bleef hij wel de school bezoeken. Na een paar maanden kwam hij weer thuis wonen. In het nu lopende schooljaar (2004-2005) is er vanuit het CCE geen extra begeleidingstijd meer beschikbaar. De terugval in zijn oude gedrag is nagenoeg volledig.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
255
8. Betrekken van ouders Hoewel iedereen de belangrijke rol van de ouders van leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag onderkent, is het opvallend dat er geen protocollen en/of procedures zijn vastgesteld voor de wijze waarop de ouders betrokken kunnen worden. Dit betekent niet dat ouders niet uitgenodigd worden bij besprekingen maar een structureel overleg met als doel om zowel op school als thuis “dezelfde taal” te spreken is tot nu toe nog niet gerealiseerd.
9. Kenmerken van de deelnemende kinderen Voor het project REC Groot Gelre en voor het deelproject Sg. Mariëndael – De Schreuderhuizen is het diagnostisch profiel van de leerlingen als volgt: – Alle leerlingen hebben een Cluster 3 indicatie – Alle leerlingen hebben beperkte cognitieve mogelijkheden (IQ < 60) – Een aantal leerlingen heeft een bijkomende problematiek zoals bv. hechtingsstoornissen, ASS, ADHD, PDD NOS, fragile X–syndroom of een gedragsstoornis. REC Groot Gelre Het REC Groot Gelre project levert geen gedetailleerde beschrijving van kenmerken van individuele leerlingen op aangezien de doelstelling is om te komen tot een visie m.b.t. de doelgroep. In interviews met de interne begeleiders van alle ZML scholen is echter wel gevraagd naar de gedragskenmerken van de betreffende 95 leerlingen. Gedragskenmerken: – agressief gedrag zowel verbaal als fysiek – in zichzelf gekeerd gedrag – uitlokken, pesten, discriminerende en seksueel getinte opmerkingen – non verbaal gedrag – claimend gedrag – ongeduld, driftbuien – sterk uitdagend gedrag – zelfverwondend gedrag – gefi xeerd op reacties – autisme – liegen en bedriegen. – geen uitsteltolerantie – snel ontregeld – dwangmatig gedrag Relatie tussen gedragskenmerken en stoornissen Op de vraag om gedragskenmerken van leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag te relateren aan stoornissen wordt als volgt geantwoord: – Moeilijk verstaanbaar gedrag uit zich bij kinderen die naast hun verstandelijke beperking ook psychische problemen of ernstige contactstoornissen hebben.
256
– – – – – –
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Dwangmatig en obsessief gedrag wordt met name gerelateerd aan autisme en ADHD Eigenwijs, dwangmatig en agressief gedrag aan het syndroom van Down Claimend, kleverig en persevererend gedrag aan epilepsie Fixatie op bepaalde onderwerpen en activiteiten aan ppd nos Ongecontroleerd en onvoorspelbaar gedrag aan psychiatrische stoornissen Argwanend gedrag aan gehoorsbeperkingen.
Relatie ontwikkelingsniveau en moeilijk verstaanbaar gedrag Vrijwel alle scholen maken een onderscheid tussen leerlingen met een relatief hoog cognitief niveau en leerlingen met een relatief laag cognitief niveau. Bij leerlingen met een relatief hoger cognitief niveau treedt vaak verbale en/of fysieke agressie op. Dit wordt o.a. verklaard uit het feit dat deze leerlingen vaak beseffen dat zij op een school voor ZML zitten. Leerlingen met een relatief laag cognitief niveau kunnen zich vaak niet verbaal uiten en uiten zich dan vaak d.m.v. hun gedrag. Bij deze laatste groep lijkt het erop dat moeilijk verstaanbaar gedrag gemakkelijker geaccepteerd wordt door de leerkrachten. Deelproject Sg. Mariëndael – De Schreuderhuizen De 9 jongeren ( 7 jongens en 2 meisjes) die bij het deelproject betrokken zijn hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat hun IQ < 60 is. Binnen Sg. Mariëndael is ervoor gekozen om de leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag niet in een speciale klas te plaatsen, maar hen te verspreiden over de andere groepen. Van de 9 leerlingen wonen 7 leerlingen in De Schreuderhuizen en 1 leerling woont thuis. Naam
stoornis(sen)
leeftijd
Josje Fatima
onveilige hechting type C episodische gedragsstoornissen ernstig slechtziend ADHD DGB syndroom, epilepsie, ASS spina bifida, epilepsie, oppositioneleopstandige gedragsstoornis autisme, organische problematiek ADHD, ASS, fragile X-syndroom PDD NOS, ADHD, verwaarlozing oppositionele opstandige gedragsstoornis, organische problematiek
15 jaar 17 jaar
Robert. Ron Peter Dennis Twan. Marijn Paul
16 jaar 18 jaar 16 jaar 16 jaar 15 jaar 12 jaar 17 jaar
Zij kunnen maar een beperkte tijd zonder aandacht van de leerkracht functioneren. Als er te lang geen aandacht aan hen besteed wordt dan nemen ze de regie in eigen handen en dat manifesteert zich vaak in acting out gedrag. Het is niet verrassend dat er zeer veel problemen ontstaan in vrije situaties zoals o.a. aan het begin van de dag en in de pauzes. Daarnaast komen veel problemen voort uit angst (voor een nieuwe, andere situatie), onverwachte gebeurtenissen en uit onbegrip.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
257
10. Financiën en menskracht Posten Projectleiding Ontwikkelactiviteiten Overdracht
dagen 35 15 10
Begroting tarief € 95 € 95 € 65
Totaal incl. evt. BTW Reële kosten Projectleiding: Aansturing en coördinatie Bijeenkomsten werkgroep inhoud: 6 (bijeenkomsten) x 2 (uur) x 5 (leden) x € 95 Bijenkomsten werkgroep organisatie: 3 (bijeenkomsten) x 2 (uur) x 4 (leden) x € 95 Ontwikkelactiviteiten: (bureau)onderzoek uitwerking en bijstelling rapportage Niet personele kosten: accommodatie reiskosten reproductiekosten
totaal € 26.600 € 11.400 € 5.200 € 46.770
25 dagen
€ 23.750
60 uur
€ 5.700
24 uur
€ 2.280
5 dagen 15 dagen
€ 3.800 € 10.400
Totaal incl. evt . BTW
€ € €
275 650 100
€ 46.955
Vanuit De Schreuderhuizen wordt in het schooljaar 2004-2005 gedurende 4 uur per week een orthopedagoog die gespecialiseerd is in ernstige gedragsproblematiek, op het VSOZML van Sg. Mariëndael gedetacheerd. D.m.v. gesprekken en bijscholing wordt de handelingsbekwaamheid van het personeel vergroot. De loonkosten ( 160 uur à € 95) worden door Sg. Mariëndael betaald.
11. Positionering in regionale onderwijs- en jeugdzorgbeleid Het project is REC-breed uitgevoerd en betrof alle scholen die eraan verbonden zijn. Het ontwikkelde handboek kent dan ook een regionaal verspreidingsgebied.
12. Resultaten van het project REC Groot Gelre De doelstelling van het project is een visie voor het REC Groot Gelre te formuleren met betrekking tot het geven van onderwijs aan leerlingen met een verstandelijke beperking
258
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
en moeilijk verstaanbaar gedrag. Er zijn veel hulpmiddelen beschikbaar om leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag te ondersteunen: van handelingsgerichte diagnostiek tot video-interactietrainingen, van cursussen handgreeptechniek tot psychopathologie. Om deze hulpmiddelen op een goede, voor de dagelijkse praktijk betekenisvolle manier in te zetten is er een visie op deze problematiek nodig. Op basis van een dergelijke visie kan gekozen worden voor hulpmiddelen die passend zijn voor verschillende situaties. Binnen opvoeding en onderwijs spelen problemen altijd een rol. Meestal worden problemen tussen leerkracht en leerling in de dagelijkse praktijk opgelost. In een beperkt aantal situaties is dat echter niet het geval en lijkt de problematiek zelfs ernstiger te worden. In dat geval is er sprake van een afstemmingsprobleem tussen leerkracht en leerling en is de problematiek hardnekkig. In deze visie gaat het om hardnekkige problemen want deze kunnen uiteindelijk leiden tot schorsing en uitsluiting van de leerling. De centrale vraag is: hoe voorkomen we dat de problematiek hardnekkig wordt? Om te komen tot een visie waarin hardnekkige problematiek vroegtijdig onderkent wordt, kan deze problematiek op 3 wijzen benaderd worden: individueel, relationeel of omgevingsgericht. Belangrijk bij deze keuze is dat de signalen van problematiek tijdig worden onderkend en dat interventies tijdig worden ingezet. De eerste signalering vindt plaats binnen de dagelijkse omgang tussen leerkracht en leerling. Interventies vinden in eerste instantie plaats binnen deze relatie. De keuze voor de relationele benadering houdt niet in dat moeilijk verstaanbaar gedrag “veroorzaakt” wordt door de relatie leerkracht – leerling of dat de “schuld” voor het ontstaan bij de leerkracht ligt. De problematiek manifesteert zich in die relatie. Het gaat in essentie om hardnekkige problematiek in de relatie leerkracht – leerling. Een centraal begrip is hierbij beeldvorming. Het handelen van de leerkracht wordt in eerste instantie bepaald door de waarneming en in tweede instantie door de interpretatie van deze waarneming. De interpretatie wordt bepaald door de beeldvorming. Bij hardnekkige problematiek interpreteert de leerkracht het gedrag van de leerling zodanig dat zijn handelen niet het gewenste effect sorteert. Er ontstaat een vicieuze cirkel waarin leerkracht en leerling vastlopen. Voorwaarde bij het voorkomen van hardnekkige problematiek is dat de beeldvorming wordt geëxpliciteerd zodat deze kan worden beïnvloed. Het voorgaande in uitgangspunten samengevat: – We omschrijven de problematiek als: ‘Hardnekkige problemen in de relatie leerkracht – leerling’. – Problemen komen voor in opvoeding en onderwijs. We moeten voorkomen dat problemen tussen leerling en leerkracht hardnekkig worden. – Problematiek komt niet alleen voort uit handelingsverlegenheid (niet weten wat te doen), maar ook door beeldvormingsverlegenheid (niet weten hoe te interpreteren). – Wat nodig is, is het opbouwen van een goede ‘ondersteuningstructuur’ waarin de beeldvorming van de leerkracht/ouders in gesprekken aan de orde kunnen komen, waarbij het niet gaat om het zoeken naar ‘oorzaken van (probleem)gedrag’, maar naar de betekenis er van. M.a.w. het gaat niet om ‘objectiveren’, maar om ‘intersubjectiveren’
SAMEN BETER, BETER SAMEN
259
ofwel in dialoog gaan, ofwel (systematisch) praten. De kracht zit in het ontwikkelen en delen van beeldvorming. Dit bevordert betere afstemming van het handelen van de leerkracht op de behoeften van de leerling. Dit geldt met name op het sociaal-emotionele vlak, maar ook cognitief kan dit van betekenis zijn. – Het belang van goede communicatie met de verschillende betrokkenen (ouders, verzorgers, collega’s etc.). Deelproject Sg. Mariëndael – De Schreuderhuizen De problematiek rondom de doelgroep heeft er toe geleid dat er een samenwerkingsovereenkomst is afgesloten tussen beide instellingen (zie bijlage “Samenwerkingsproject SG Mariëndael VSO en Schreuderhuizen”). Sinds de aanvang van het huidige schooljaar is de gedragskundige van de Schreuderhuizen voor de periode van 1 jaar gedurende 1 dagdeel per week gedetacheerd op de school. De gedragskundige probeert d.m.v. individuele en groepsgesprekken met leerkrachten en klassenassistenten en advisering tot een attitudeverandering te komen. Veel leerkrachten en klassenassistenten reageren op ad hoc basis. Het streven is om te komen tot een attitude van bewustwording, een onderzoeksattitude waarbij de leerkrachten en klassenassistenten zich voortdurend de vraag stellen: wat zit er achter dit gedrag? Voorts wordt aandacht besteed aan het op peil brengen van kennis en achtergronden van moeilijk verstaanbaar gedrag omdat gebleken is dat de handelingsverlegenheid van het personeel deels te verklaren is door het gedeeltelijk ontbreken van feitelijke kennis. Deze nascholing dient niet alleen gericht te zijn op het klas gebonden personeel maar betreft ook alle niet klas gebonden personeel (inclusief IB’ers, orthopedagogen en directie).
13. Gerealiseerde voorwaarden Deze zijn niet nader gespecificeerd.
14. Bestaande en te verwachten knelpunten Knelpunten liggen op het vlak van de organisatie en de financiering: – De “vertaling” van de visie van het REC Groot Gelre naar de praktijk is niet eenvoudig omdat elke school weer met andere hulpverleningsinstanties en zorginstellingen te maken heeft. Hierdoor is het problematisch om tot een gemeenschappelijke aanpak te komen. – De samenwerking van één ZML-school met een zorginstelling en het CCE is niet structureel en daardoor afhankelijk van de zorginstelling en het CCE. – De beschreven casus laat zien dat extra inzet van middelen door het CCE tot een positief resultaat leidt. Zoals hierboven vermeld is de extra inzet van middelen door het CCE niet structureel maar incidenteel.
260
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
15. Ontwikkelpunten voor de toekomst De samenwerking tussen de scholen en de zorginstellingen zal verder geïntensiveerd moeten worden. De specifieke deskundigheid van resp. onderwijs en zorg zullen moeten worden benut om overdraagbare modellen te ontwikkelen over de manier waarop deze leerlingen het onderwijs kunnen volgen met inzet vanuit de zorgsector. Het opzetten van een nascholingsprogramma voor alle medewerkers van het REC Groot Gelre.
16. Aanbevelingen voor beleidsontwikkeling en regelgeving – In de huidige wet- en regelgeving hebben ZML-leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag een ZML- indicatie. Daarmee vallen zij onder het reguliere ZML-onderwijs dat een klassendeler van 12 kent. Wettelijk wordt er dus geen onderscheid gemaakt tussen “reguliere”ZML-leerlingen en ZML-leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag. Naar het oordeel van de werkgroep is dit onjuist. De leerlingen die tot deze doelgroep behoren vragen een intensieve begeleiding en deze begeleiding kan niet of onvoldoende gerealiseerd worden als de klassendeler op 12 gehandhaafd blijft. Met het voorbeeld dat hierboven gegeven werd van de ZML-school die een aparte groep heeft geformeerd, wordt aangetoond dat een intensieve begeleiding ten koste gaat van andere “reguliere”leerlingen. Op een aantal andere ZML-scholen binnen het REC Groot Gelre waarin leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag geplaatst zijn is dit eveneens het geval. De werkgroep pleit ervoor om aan ZML-leerlingen met moeilijk verstaanbaar gedrag de zg. mg status toe te kennen. Om te voorkomen dat er een wildgroei ontstaat zouden de indicatie-criteria van cluster 4, aangevuld met een IQ bepaling van < 60 de criteria voor de mg status kunnen zijn. Net als thans het geval is zouden deze leerlingen dan in cluster 3 geplaatst moeten worden. – Voortdurende na- en bijscholing op het gebied van moeilijk verstaanbaar gedrag blijft noodzakelijk.
SAMEN BETER, BETER SAMEN
261
Bijlage 1 Nadere toelichting van de opzet van het landelijke programma onderwijs-zorgarrangementen
De subsidieregeling vermeldt de volgende uitgangspunten en criteria die door de subsidiegevers zijn gehanteerd voor de selectie van projectvoorstellen en de aanwending van de financiële middelen: – De projecten hebben als doelgroep: leerplichtige kinderen met een meervoudige problematiek zoals psychische problemen en/of een licht verstandelijke handicap Èn ernstige gedragsproblemen die als gevolg daarvan zeer moeilijk plaatsbaar zijn in het (v)so en die zijn aangewezen op extra ondersteuning en/of begeleiding vanuit de zorg. Criterium is dat de kinderen over een zorgindicatie beschikken en over een indicatie voor het speciaal onderwijs in cluster 3 of 4. – Het project realiseert een samenwerking tussen onderwijs en zorg; dat wil zeggen dat de bestaande voorzieningen op het gebied van onderwijs en zorg worden ingezet zodanig dat een kind (weer) op school geplaatst kan worden. De projecten worden aangevraagd en uitgevoerd door een samenwerkingsverband tussen een school en een zorginstelling. – De kennis die is opgebouwd door de gerealiseerde samenwerking tussen zorg en onderwijs wordt overdraagbaar gemaakt en beschikbaar gesteld aan andere scholen en zorginstellingen. – De projectgelden kunnen uitsluitend worden aangewend voor het ontwikkelen en overdraagbaar maken van onderwijs-zorgarrangementen en niet voor structurele kosten. De projecten hebben een doorlooptijd van één jaar. – Per project wordt een projectplan inclusief projectbegroting dat voldoet aan de gestelde criteria uit de eerdergenoemde brief. In de toekenningsbeschikking worden de evaluatiemomenten vastgesteld. – Samenwerkingsverbanden van scholen en zorginstellingen die in aanmerking willen komen voor subsidie kunnen bij het opstellen van een projectplan informatie en begeleiding vragen aan het Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg. Het Landelijk Centrum Onderwijs & Jeugdzorg is gevraagd te voorzien in: – de inhoudelijke advisering, procesbegeleiding en monitoring van de geselecteerde praktijkexperimenten in het kader van het project Onderwijs-zorgarrangementen, en – de (tussentijdse) evaluatie van de geselecteerde praktijkexperimenten in het kader van het project Onderwijs-zorgarrangementen met het oog op de benutting van resultaten (overdraagbaarheid), de verspreiding van veelbelovende methodieken en het doen van beleidsmatige aanbevelingen aan de ministeries van OCW en VWS. In overleg met de ministeries van OCW en VWS werden de werkzaamheden van het LCOJ vastgelegd die in het verlengde van het voorgaande bestonden uit: – het bieden van consultatie aan projectleiders van geselecteerde praktijkexperimenten bij de planuitvoering, inclusief de beschrijving en (tussentijdse) evaluatie van het project; – vast periodiek overleg met projectleiders ten behoeve van voortgangsbewaking (driemaandelijks);
262
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
– het bevorderen van hoogwaardige projectuitvoering in methodisch en organisatorisch opzicht; – het bevorderen dat tijdens projectperiode optimale randvoorwaarden gerealiseerd worden ten behoeve van projectuitvoering en, bij positieve resultaten, verduurzaming van de gerealiseerde aanpakken; – de periodieke rapportage aan en overleg met financiers, en – de verspreiding van (tussentijdse) projectresultaten ten behoeve van praktijkbeïnvloeding en, bij veelbelovende aanpakken, opschaling van de ontwikkelde onderwijszorgarrangementen.
Gemeentelijk Pedologisch Instituut OZC Amstelmonde P.I.School Hondsberg Hondsberg La Salle Dr. Herderschêeschool Twentse Zorgcentra Almelo Herman Broerenschool Cello Rec Groot Gelre
Kingmaschool
Van Leersumschool Trajectum De Waarden - BOOG César Franck (voorheen de Horst) Cardea Mulock Houwerschool Mij. Zandbergen Leo Kannerschool Curium St. Mattheusschool St. Mattheusschool ZML Midden-Brabant Jozefschool Korczakschool de Pels de Rading Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam sHeerenloo/Kwadrant sHeerenloo/Kwadrant
Organisatie
Wilma Mariet Jan
Cees
dhr
mw mw dhr
Geert Henk
dhr dhr
Corry
Frits
dhr
mw
Maarten Jansje Ans
dhr mw mw
Antoinette Karel Annemiek Jack
Joost
dhr
Hanny
Marga Heleen Jannet Peter Berna Geert-Jan Leontine
mw mw mw dhr mw dhr mw
mw dhr mw dhr
Alice
mw
mw
Voornaam contactpersoon Wil Maarten Roel
dhr/ mw. mw dhr dhr
Slaats van der Els van de Velde
van der Laak
Veenhuis Smeets van Latum van den Burg
Van der Heide
Blij
Middel Jansen van Galen
Louwersheimer
Burger Dekker van der Maat
van Gils
Stokman Schoenmakers Doeleman Hooft Dubelaar Reinalda Rijsdijk
van der Veen
Achternaam contactpersoon Hogenberg Faas Kuppens
Postbus 22 Postbus 22 Tooropstraat 41
Den Alerdinck 2
Duin en Kruidbergerweg 1 Postbus 350 Postbus 10102 Schapendijk 3
Ijsbaanpad 4
Hellingweg 1 Hellingweg 1 Rode Kruisstraat 14c, Na 1/8: Beijerlandstraat 2
Overtoom 16
Korczakstraat 1 Postbus 12025 Postbus 42
Bredaseweg 570
Lammenschansweg 15 Van Marnixlaan 53 Postbus 682 Endegeesterstraatweg 26 Endegeesterstraatweg 27 Larikslaan 190 Larikslaan 190
César Franckstraat 5
Verlengde Slotlaan 113 Postbus 867 Hengstdal 3
Adres organisatie
5240 BD 5240 BD 6813 KS
7608 TV
1985 HG 5060 AJ 5060 GA 7608 LV
1076 CV
1025 KN
3760 AD 3760 AD
1054 HJ
4335 ER 3501 AA 3738 ZL
5036 NB
2301 EC 3818 VB 3800 AR 2342 AK 2342 AK 3053 LG 3053 LG
2324 JM
3070 CE 3700 AW 6500 MB
[email protected]
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
[email protected]
[email protected] [email protected] [email protected]
e-mail adres
Rosmalen Rosmalen Arnhem
Almelo
Driehuis Oisterwijk Oisterwijk Almelo
Amsterdam
Amsterdam
Soest Soest
Amsterdam
[email protected] [email protected] velde@mariendael .nl
[email protected]
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
[email protected]
[email protected]
[email protected] [email protected]
[email protected]
Middelburg
[email protected] Utrecht
[email protected] Maartensdijk
[email protected]
Tilburg
Leiden Amersfoort Amersfoort Oegstgeest Oegstgeest Rotterdam Rotterdam
Leiden
Zeist Zeist Nijmegen
Postcode Plaats
SAMEN BETER, BETER SAMEN 263
Bijlage 2 Lijst van contactpersonen
264
DEANNE RADEMA, DOLF VAN VEEN, FOP VERHEIJ & RIEME WOUTERS
Dankwoord
Graag willen we de betrokken beleidsambtenaren van de ministeries bedanken voor de prettige en constructieve samenwerking: mw. Schouten en mw. Smit van OCW en mw. Huiden van VWS. Met dank voor de deelname en bijdragen vanuit de projecten:dhr. Faas, mw. Hogenberg, dhr. Bak, dhr. Kuppens, dhr. van der Wiel, mw. von Rudnay, mw. van der Veen, mw. Schoenmakers, mw. Doeleman, dhr. Hooft, mw. Dubelaar, mw. Mol, dhr. Reinalda, dhr. van Moorsel, dhr. van Gils, dhr. Burger, dhr. Koopman, dhr. van Os, mw. van der Wal, mw. Dekker, mw. van de Maat, dhr. Kleijbergen, dhr. Louwersheimer, dhr. Leupen, dhr. Middel, dhr. Jansen van Galen, dhr. Nieman, dhr. Smeets, mw van Latum, dhr. van den Burg, dhr. van der Weerd, mw. van de Laak, mw. Slaats, mw. Pennings, mw. van der Els en dhr. van de Velde. Speciale dank gaat uit naar Maurice van Lieshout voor de bewerking van de beschrijvingen van de eerste tranche projecten.