Rondje Europa: Postbus 93002, 2509 aa Den Haag Bezuidenhoutseweg 12, 2594 av Den Haag Telefoon 070 349 03 49 Fax 070 349 03 00 Ledennummer 070 349 03 66 (telefonische vraagbaak voor leden) E-mail
[email protected] Internet www.vno-ncw.nl
vno-ncw Brussel: Archimedesstraat 5, bus 4, B-1000 Brussel Telefoon 00 32 (0)2 510 08 80 Fax 00 32 (0)2 510 08 85 E-mail
[email protected]
De krachtproef van de kredietcrisis Actuele onderwerpen in het kader van het Tsjechische voorzitterschap van de Europese Unie (1 januari 2009 – 1 juli 2009)
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis Actuele onderwerpen in het kader van het Tsjechische voorzitterschap van de Europese Unie (1 januari 2009 – 1 juli 2009)
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
vno-ncw
vno-ncw is de grootste centrale ondernemingsorganisatie van Nederland. Zij behartigt de gemeenschappelijke belangen van 175 brancheverenigingen met hun ruim 115.000 aangesloten ondernemingen. De vijf bij vno-ncw aangesloten regionale werkgeversverenigingen en Jong Management vertegenwoordigen 8.500 persoonlijke leden. vno-ncw representeert 90 procent van de werkgelegenheid in de marktsector. Adres Postadres Telefoon Fax E-mail Internet
Bezuidenhoutseweg 12 2594 av Den Haag Postbus 93002 2509 aa Den Haag 070 349 03 49 070 349 03 00
[email protected] www.vno-ncw.nl
Kantoor Brussel: Adres Archimedesstraat 5 – Box 4 1000 Brussel België Telefoon 0032 2 510 08 80 Fax 0032 2 510 08 85 E-mail
[email protected]
© vno-ncw Februari 2009 isbn: 97-890-5771-136-7 Foto omslag: Praag (Google Earth) Ontwerp en opmaak: Curve, grafische vormgeving bno 2
INHOUD VOORWOORD
6
LOBBYEN EN ONDERNEMEN IN DE EU
7
Algemeen De Brusselse lobby Informatie voor ondernemers over de Europese interne markt Klachtenprocedures voor ondernemers bij de uitvoering van eu-regels
7 7 8 9
DE KRACHTPROEF VAN DE KREDIETCRISIS (algemene beschouwing)
15
Het turbulente Franse voorzitterschap (2e helft 2008) De kredietcrisis en de monetaire unie Het klimaatpakket Verdrag van Lissabon: 24 uit 27 Lobbysuccessen onder het Franse voorzitterschap Het Tsjechische voorzitterschap (1e helft 2009) De Europese verkiezingen en de vno-ncw-visie: Leadership Europe 2020 Europa 2010-2020 in schema
15 15 16 16 17 17 17 19
DE WERELDECONOMIE EN DE LISSABONAGENDA
21
1.
De wereldeconomie en de kredietcrisis
1.1 1.2 1.3
Economische vooruitzichten 2009/2010 Europese aanpak kredietcrisis De betekenis van de euro en het Stabiliteits- en Groeipact
23 23 24 26
2.
Lissabonagenda
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
De grote betekenis van de Lissabonagenda (2005-2010) Werkgelegenheidsbeleid en ‘flexicurity’ Duurzaam ondernemen Industriebeleid Regionaal beleid Midterm Budgetreview Post-Lissabonstrategie (2011-2020)
3.
Versterking interne markt
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
Vervolmaking interne markt Dienstenrichtlijn Diensten van algemeen belang Vrij verkeer van werknemers Better regulation Overheidsaanbestedingen Small Business Act Single European Payment Area Patiëntenmobiliteit
4.
Handelspolitiek: de externe dimensie van de Lissabonagenda
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4. 6
wto-Doharonde Handels- en concurrentiestrategie van de eu Regionale handelsakkoorden Handelspolitiek instrumentarium Markttoegangsstrategie Ontwikkelingssamenwerking
29 29 30 31 31 32 33 33 35 35 35 36 36 37 38 38 39 40 41 41 41 42 46 46 46 3
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
4
STERKE ONDERNEMINGEN IN EEN STERKE MARKT
49
5.
Mededinging
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Concentratiecontrole Discussiedocument ‘Review of article 82’ Staatssteunbeleid Mededingingsprocedures Witboek Schadevergoedingsacties schending communautaire mededingingsregels
51 51 51 52 52 53
6.
Onderzoek, ontwikkeling en onderwijs
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Europese onderzoeksruimte European Institute of Technology Biotechnologie Nanotechnologie Intellectueel Eigendom Onderwijs
7.
Belastingen, douane en accijnzen
7.1 7.2 7.3 7.4
Directe belastingen btw Douaneaangelegenheden Accijnzen
8.
Corporate Governance
8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
Actieplan ondernemingsrecht Richtlijn aandeelhoudersrechten Voorstel tot wijziging Eerste en Elfde richtlijn Voorstel tot verdere wijziging Derde en Zesde Richtlijn Statuut voor een Europese besloten vennootschap Jaarrekeningvoorschriften
9.
Infrastructuur en telecom
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.7 9.8 9.9 9.10
Algemeen eu transportbeleid Liberalisering wegvervoer Transport, klimaat en milieu Infrastructuur; Trans-Europese netwerken Prijsbeleid, infrastructuurheffing Luchtvaart Zeescheepvaart; havens Actieplan i 2010 eEurope Telecommunicatie Privacy
10.
Consumenten- en productbeleid
10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7
eu Consumer Market Scoreboard Richtlijn inzake consumer contractual rights (herziening ‘consumer acquis’) Collective redress in het consumentendomein Risk assessment in het kader van de Richtlijn algemene productveiligheid Geharmoniseerde methodologie voor het classificeren van consumentenklachten Technische harmonisatie, normalisatie en certificatie Duurzame productie en consumptie
55 55 55 56 56 57 57 59 59 62 63 65 67 67 67 67 67 68 68 71 71 71 71 72 72 72 72 73 73 73 75 75 75 75 76 76 76 76
EEN DUURZAME ECONOMIE
79
11.
Energie en klimaatverandering
11.1 11.2 11.3
Klimaatverandering en co2-emissiehandel Liberalisering energiemarkten Energiebelasting/Fiscale vergroening
81 81 83 83
12.
Milieu
12.1 12.2 12.3 12.4 12.5
Afvalstoffen Nationale emissieplafonds (nec) Bodem Biodiversiteit Richtlijn Industriële Emissies (ippc)
ARBEIDSVERHOUDINGEN 13.
Arbeidsrecht en sociale dialoog
13.1 13.2 13.3 13.4 13.5 13.6 13.7 13.8 13.9 13.10 13.11 13.12
Belangrijkste ontwikkelingen Europese sociale dialoog Detachering van werknemers Migratie Herstructurering van bedrijven Europese Ondernemingsraden Uitzendarbeid Arbeidstijdenrichtlijn Transnationale collectieve onderhandelingen Coördinatie sociale zekerheid Gelijke behandeling/Combinatie van arbeid en zorg Arbeidsomstandigheden
14.
Pensioenen
14.1 14.2 14.3 14.4 14.5 14.6 14.7 14.8
Vergrijzingsproblematiek Open coördinatiemethode Grensoverschrijdende mobiliteit en aanvullend pensioen International Accounting Standards (ias) Solvency II Nieuwe vno-ncw-pensioennota De financiële crisis en de gevolgen daarvan voor pensioenen Overige ontwikkelingen
85 85 85 86 86 87
89 91 91 92 92 93 93 94 94 95 95 95 96 97 99 99 99 100 101 102 102 103 103
BIJLAGEN
105
I
De eu: lidmaatschap en toetredingsbeleid
Lidstaten eva en eer Toetredingsbeleid Kandidaat-lidstaten (Turkije, Kroatië, Macedonië) Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro, Servië, Kosovo) Samenwerking met oostelijk Europa resp. landen rond Middellandse Zee Euro- en Schengenzone
107 107 107 107 108 109 109 109
II
De eu: werking van de instituties
Algemeen Europese instellingen Overige EU-organen Europees Economisch Sociaal Comité (eesc) Agentschappen Financiële ondersteuning (waaronder structuur- en cohesiefondsen) Verdragen Besluitvormingsprocedures (incl. comitologie) Overige Europese organen
111 111 111 113 113 113 113 114 114 116
III
Relevante publicaties van vno-ncw, businesseurope, ser en eesc
117
IV
Vergelijking van (ontwerp-)verkiezingsprogramma’s van cda, PvdA, vvd, gl, D66, sp, cu/sgp
120
5
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Voorwoord
vno-ncw brengt sinds 1993 bij de aanvang van ieder nieuw halfjaarlijks eu-voorzitterschap een Rondje Europa uit. Daarin wordt op een groot aantal voor het bedrijfsleven relevante thema’s ingegaan, inclusief de opvattingen van vno-ncw. De laatste aflevering verscheen in augustus 2008 onder de titel: De Europese Unie in de globalisering. Deze titel gaf aan dat Europa klaar moet zijn om mee te kunnen in het razendsnelle globaliseringsproces. Dit geldt sinds de in september jl. ontstane internationale kredietcrisis des te sterker. De ernstige gevolgen voor de reële economieën zijn evident, een gecoördineerd beleid is van groot belang voor herstel van het financiële verkeer en de bedrijvigheid. Hierbij treft u het Rondje Europa aan ter gelegenheid van het Tsjechische voorzitterschap in de eerste helft van 2009 onder de titel: De krachtproef van de kredietcrisis. In het inleidende hoofdstuk wordt in meer algemene zin ingegaan op de vooruitzichten in dit perspectief en de prioriteiten van vno-ncw voor 2009, mede in het licht van de verkiezingen voor het Europees Parlement in juni a.s. In verband hiermee brachten wij in januari jl. al onze toekomstvisie op Europa uit onder de titel: Europa kán winnen!; 55 voorstellen van ondernemend Nederland voor 2009-2014. Rondje Europa wordt uitgebracht onder verantwoordelijkheid van het Brusselse kantoor van vno-ncw, dat nauwe relaties onderhoudt met o.a. de Europese werkgeverskoepel business europe en de officiële eu-instellingen. Gebleken is dat dit document zich in een grote belangstelling mag verheugen van vele beleidsmakers in Brussel en Den Haag, in én buiten werkgeverskring. Graag wens ik hen opnieuw een nuttig gebruik van dit document toe. Jan-Willem van den Braak Permanent Gedelegeerde vno-ncw Brussel, februari 2009 De tekst van dit Rondje Europa werd eind januari 2009 afgesloten.
6
Lobbyen en ondernemen in de eu
Algemeen De Europese lobby van vno-ncw richt zich uiteraard op de Europese spelers in Brussel (Europese Commissie, Europees Parlement, Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de eu), maar ook op de Nederlandse politiek. Dit laatste wordt in toenemende mate belangrijk nu de aandacht voor resp. de invloed op Europese zaken in de nationale parlementen aan het toenemen is. Strategische vraagstukken inzake de toekomst van Europa worden met de leden besproken in het bestuur alsmede in het ‘Platform Europa’, dat in het najaar van 2007 van start is gegaan onder voorzitterschap van ex-minister Ben Bot. Het Platform is in 2008 driemaal bijeen geweest, waarvan twee keer in Brussel.
De Brusselse lobby Voor de Brusselse lobby is in 1991 een vno-ncw-kantoor in Brussel gevestigd1. Dit kantoor staat onder leiding van de zgn. permanent gedelegeerde en vormt de verbindingsschakel tussen de Brusselse politiek en het Haagse hoofdkwartier van vno-ncw. Per 1 januari 2009 waren werkzaam: Jan-Willem van den Braak (permanent gedelegeerde) Linda van Beek (secretaris) Esmeralde van Vliet (secretaris) Margot Feith (stagiaire) Nicole Nederveen (office manager) Marianne van der Mersch (parttime secretaresse) Jacqueline Vermaas (parttime secretaresse) Vijf hoofdtaken worden behartigd: – Het volgen en analyseren van de ontwikkelingen in de Brusselse politiek en het verschaffen van relevante informatie daarover aan de Haagse directie en staf respectievelijk de leden van vno-ncw.
1 Archimedesstraat 5, box 4, B-1000 Brussel; tel. 0032-2-510 08 80. De Archimedesstraat is een zijstraat van het Schumanplein, waaraan het Berlaymontgebouw (zetel van de Europese Commissie) en het Justus Lipsiusgebouw (zetel van de Europese Raad) liggen.
– Het desgewenst ondersteunen van leden van vno-ncw in de Brusselse lobby. – Het voeren van lobbyactiviteiten, samen of in samenspraak met specialisten van vno-ncw of leden van vno-ncw, ten aanzien van onderwerpen met een specifiek belang voor het Nederlandse bedrijfsleven. – Het onderhouden van contacten met de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging (ambassade) bij de eu resp. met hooggeplaatste eu-ambtenaren. – Het ondersteunen van en deelnemen aan de lobby van businesseurope.
Samenwerking vno-ncw en mkb-Nederland vno-ncw en mkb-Nederland hebben in 2008 besloten de bestaande samenwerking verder te intensiveren, met volledig behoud van de zelfstandigheid van de twee verenigingen en hun besturen. Daarom zullen in de loop van 2009 de huidige beleidsbureaus van beide organisaties geïntegreerd worden tot een gemeenschappelijk beleidsbureau in Den Haag (daarnaast blijven er twee zelfstandige verenigingsbureaus bestaan). Uiteraard betekent dit dat ook de Europese belangenbehartiging verder geïntegreerd wordt.
businesseurope (Confederation of European Business) De lobby van vno-ncw vindt voor een belangrijk deel ook plaats als onderdeel van de lobby van de Europese werkgeverskoepel businesseurope (opgericht in 1958, tot 2007 onder de naam unice). De officiële beleidsprioriteiten van businesseurope voor 2008/2009 zijn vastgelegd in de publicatie ‘Successful companies for a successful Europe’ (februari 2008). Deze prioriteiten zijn uitgewerkt in 29 concrete lobbyonderwerpen. Een beschrijving daarvan mét standpunten is te vinden op de website. businesseurope heeft 40 leden: naast de leden uit de eulanden, zijn er ook werkgeversverenigingen aangesloten uit Noorwegen, ijsland, Zwitserland, San Marino, Kroatië, Montenegro en Turkije. De bestuurlijke eindverantwoordelijkheid berust bij de Raad van Presidenten (waarin ieder lid zijn eigen voorzitter afvaardigt). Uit dit bestuur wordt een president (van 1 juli 2005 1 juli 2009 Ernest-Antoine Seillière) gekozen. 7
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
De algemeen-directeuren van de lidfederaties komen eveneens enkele malen per jaar bijeen. businesseurope heeft een kantoor in Brussel waarin enkele tientallen stafleden werkzaam zijn2. De beleidsvoorbereiding vindt plaats in zeven hoofdcommissies en zeventig werkgroepen, waaraan stafleden van de lidverenigingen deelnemen. Er vindt frequent overleg plaats van de businesseuropedirectie met de permanent gedelegeerden van de diverse lidverenigingen in Brussel over de te volgen lobbykoers.
Europees Economisch Sociaal Comité (eesc)3 Het Europees Economisch en Sociaal Comité is een soort Europese ser, die uit drie groepen bestaat: een werkgeversgroep (I), een werknemersgroep (ii) en een groep die onder andere ngo’s en consumenten vertegenwoordigt (iii). Bij wetgevingsvoorstellen wint de Europese Commissie het oordeel van het eesc in. Het kan ook ongevraagd adviseren aan Commissie, Raad en Europees Parlement. vno-ncw vaardigt 4 vertegenwoordigers af in het eesc (per 1 januari 2009: Joost van Iersel, Jan Simons, Jan-Willem van den Braak, Frank van Oirschot). Ieder jaar brengt het eesc tientallen adviezen uit.
belangenvertegenwoordiger input levert op een consultatie van de Europese Commissie. De Commissie waarschuwt deze input bij niet-registratie niet als een visie van een belangengroep, maar slechts als van een individu te beschouwen. Tot nu toe hebben zich (slechts) een aantal honderden ondernemingen en organisaties geregistreerd, waaronder businesseurope. De beslissing om wel of niet te registreren wordt aan iedere onderneming afzonderlijk overgelaten. Via de volgende link kan men zich inschrijven en heeft men inzage in het register van de lobbyisten: https://webgate. ec.europa.eu/transparency/regrin/welcome.do?locale=nl#nl.
European Affairs Platform Het European Affairs Platform (eap) is een vereniging die zich richt op het stimuleren van netwerkvorming, samenwerking en het leggen van contacten tussen Nederlanders die zich beroepshalve bezighouden met eu-aangelegenheden. Leden zijn zowel in Nederland als in Brussel werkzaam in het bedrijfsleven, bij werkgeversorganisaties, rijks- en lagere overheden, Europese instellingen, etc. Het eap organiseert geregeld seminars en bijeenkomsten waarbij er sprekers ingaan op specifieke thema’. Linda van Beek is namens vno-ncw lid van het bestuur van het eap.
European Round Table Een forum voor ceo’s van grote bedrijven is de European Round Table of Industrialists (ert). De ert bestaat uit 45 Europese multinationals. De ert zet zich in voor beleid op nationaal en Europees niveau waardoor het vestigingsklimaat wordt verbeterd en de voorwaarden worden geschapen voor Europese economische groei. Het ert richt zich vaak op de lange termijn of de grote onderwerpen, zoals de financiële crisis en klimaatbeleid.
Europees register voor belangenvertegenwoordigers Op 23 juni 2008 is de vrijwillige registratie van belangenvertegenwoordigers voor de Europese Unie van start gegaan. Bij deze registratie stemmen de belangenvertegenwoordigers ook in met een gedragscode. Op dit moment geldt de registratie alleen voor de Europese Commissie. De Commissie streeft ernaar om in een verdere toekomst tot één register en gedragscode te komen voor alle eu-instellingen. Organisaties die zich kunnen registreren zijn zij “die erop gericht zijn de beleidsbepaling en de besluitvorming van de Europese instellingen te beïnvloeden”. Voor sociale partners (werkgeversorganisaties) geldt dit niet, voorzover zij officieel betrokken worden door de Commissie bij bepaalde aangelegenheden, zoals de sociale dialoog. Het doel van deze registratie is om burgers en belanghebbenden in de eu meer inzicht te geven in de rol van lobbygroeperingen bij de besluitvormingsprocedures. Daarnaast beoogt het te bewerkstelligen dat alle lobbyisten zich aan dezelfde regels houden en in alle onafhankelijkheid dezelfde behandeling en, indien nodig, sancties krijgen. Er zijn geen privileges aan de registratie verbonden, behalve dan een automatische aankondiging van consultaties van de Europese Commissie. Het niet-registreren kan een nadeel opleveren, wanneer een
2 Cortenberghlaan 168; tel. 0032-2-237 65 11; www.businesseurope.eu. 3 Zie ook www.eesc.europa.eu.
8
Informatie voor ondernemers over de Europese interne markt Website ‘Your Europe – Business’ De Europese Commissie heeft in 2008 een vernieuwde website gelanceerd voor bedrijven die meer willen weten over ondernemen in een specifieke lidstaat van de eu. De site biedt per land uitgebreide informatie over alle fasen van ondernemen: van de oprichting van een bedrijf via uitbreiding in de Europese markt en innovatie tot het opheffen van een bedrijf. Momenteel is de informatie beschikbaar in het Engels en de eigen taal van het betreffende land. De site is te vinden op: http://ec.europa.eu/youreurope/business.
Mkb portal Voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) is er een speciale portal, die het mogelijk maakt snel en gemakkelijk informatie te vinden over alle beleidsmaatregelen en initiatieven van de Europese Unie die van belang zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen. Het opzetten en onderhouden van de portal wordt gefinancierd met behulp van het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (cip) dat erop gericht is het concurrentievermogen van Europese bedrijven te stimuleren. Zie: http://ec.europa.eu/enterprise/sme/ about_nl.htm.
Enterprise Europe Network Op 5 juni 2008 is de Nederlandse afdeling van het Enterprise Europe Network gelanceerd. Dit Europees netwerk moet voor kleine en middelgrote ondernemingen fungeren als aanspreekpunt op hun weg door Europa. Het netwerk zal helpen bij het vinden van een Europese zakenpartner, helpen bij het ontwikkelen van nieuwe producten en het aanboren van nieuwe markten, adviseren kleine bedrijven over technische kwesties, zoals intellectuele eigendomsrechten, normen en
Europese wet- en regelgeving en deelname aan eu-fondsen. Het Enterprise Europe Network bestaat in Nederland uit Senter-Novem, evd en Syntens. Door deze one-stop-shop wordt alle dienstverlening van de genoemde agentschappen gebundeld. Het netwerk telt 600 organisaties in 40 landen, waardoor het een bereik heeft van 23 miljoen ondernemers. Meer informatie is te vinden op: www.enterpriseeuropenetwork.nl/index.asp en het Enterprise Europe Network Nederland is te bereiken via telefoonnummer: 088 444 07 77 of via e-mail: info@enterpriseeurope network.nl.
Klachtenprocedures voor ondernemers bij de uitvoering van eu-regels Algemeen Ondernemers die tijdens het zakendoen op internationaal niveau problemen ondervinden op het gebied van oneerlijke concurrentie, interne marktregels of Europese instellingen kunnen terecht bij de Europese Ombudsman, solvit of het Crash Team Oneerlijke Concurrentie.
Voor solvit Nederland werken twee medewerkers van het ministerie van Economische Zaken aan de afhandeling van klachten. solvit Nederland maakt onderdeel uit van een Europees netwerk met vestigingen in alle eu-lidstaten en Noorwegen. In een door de Europese Commissie beheerde online databank wordt de voortgang van de klachtenbehandeling bijgehouden en geëvalueerd. Het gehele solvit netwerk heeft in 2008 bijna 1000 zaken behandeld. solvit Nederland was bij ongeveer 60 zaken betrokken. In 2007 lag dit een kleine 20-tal hoger, de afname komt voor een deel door een daling in het aantal problemen van buitenlandse klagers in Nederland. Van de bij solvit Nederland ingediende klachten werd 75% opgelost. solvit Nederland is bereikbaar via telefoonnummer: 070 379 77 48 of door te e-mailen naar
[email protected]. Het indienen van een klacht kan men het beste online doen, dat kan op http://ec.europa.eu/solvit/site/submission/index_nl.htm. Meer informatie over solvit is ook te vinden op www.solvit. ez.nl.
Crash Team Oneerlijke Concurrentie Europese Ombudsman Bij de Europese Ombudsman kunnen bedrijven en burgers terecht met klachten over het functioneren van Europese instellingen en organen. Door een niet-juridische procedure kan de Europese Ombudsman helpen om een oplossing te vinden voor het probleem. Op het moment dat de Europese Ombudsman een klacht aanneemt, meldt hij de klacht bij de desbetreffende instelling, een stap die in sommige gevallen al een doorbraak bij een slepend conflict kan zijn. Vervolgens kan hij de partijen tot een schikking laten komen en ontwerpaanbevelingen doen. Indien deze aanbevelingen niet worden aangenomen, kan de Ombudsman verslag uitbrengen aan het Europees Parlement, zodat Europarlementariërs vragen aan de Europese Commissie kunnen stellen. De Europese Ombudsman is bereikbaar via telefoonnummer: + 33 3 88 172313, of door te e-mailen naar euro-ombudsman@ europarl.eu.int. Voor het indienen van een klacht is er een formulier beschikbaar op http://www.ombudsman.europa. eu/form/en/form2.htm.
solvit Als bedrijven problemen ondervinden op het gebied van de regels voor de interne markt, dan kan men bij solvit terecht. solvit zoekt kosteloos en binnen een termijn van circa 10 weken naar een oplossing voor klachten die voortvloeien uit de verkeerde toepassing van Europese regels door nationale overheidsinstanties van lidstaten. Voorwaarde is wel dat de zaak nog niet bij de rechter is aangebracht. Hiermee vormt solvit een aantrekkelijk alternatief voor langdurige juridische procedures. Klachten die solvit behandelt, hebben onder andere betrekking op een beperkte markttoegang voor producten en diensten, problemen met de vestiging van een bedrijf en het betalen van belastingen. In het afgelopen jaar zijn er voornamelijk zaken behandeld op het gebied van sociale zekerheid, wederzijdse beroepserkenning en terugbetaling van btwvorderingen.
Bedrijven die worden geconfronteerd met oneerlijke concurrentie in een buitenlandse markt, zoals illegale staatssteun of discriminatie bij een aanbesteding, kunnen terecht bij het Crash Team Oneerlijke Concurrentie. Dit team maakt onderdeel uit van het ministerie van Economische Zaken. Onder leiding van de coördinator zet een ad hoc samengesteld team zich, samen met medewerkers van ambassades en andere ministeries, in voor een gelijk speelveld op internationaal marktniveau. Het Crash Team behandelt problemen als het gaat om een Nederlands bedrijf dat internationaal onderneemt en mogelijk in een ongelijke concurrentiepositie is beland als gevolg van verondersteld niet-naleven van wetten en overeenkomsten door een buitenlandse overheid. Sinds de oprichting van het team in juni 2005 zijn inmiddels zo’n 150 klachten behandeld. Zo liet het ministerie een onderzoek doen naar een belastingwetswijziging met terugwerkende kracht in een ander land waardoor een Nederlands bedrijf zwaar getroffen zou worden. Bemiddeling van het Crash Team leidde tot afzwakking van het voorstel. Een ander bedrijf dat goede kansen maakte bij een aanbestedingsproject in een ander land dreigde door de internationale politieke situatie buitenspel te geraken. Gezamenlijk optreden met de Nederlandse overheid leidde tot voortzetting van deelname in de procedure. Ook geven Crash Team-zaken aanleiding om met andere lidstaten bepaalde gevallen aanhangig te maken bij de Europese Commissie. Het Crash Team bewandelt daarbij een eigen weg, in aanvulling op de bestaande procedures. Het Crash Team Oneerlijke Concurrentie is bereikbaar via telefoonnummer 0900-6080700 of door te e-mailen naar
[email protected]. Voor het indienen van een klacht kan men een klachtenformulier vinden op www.crashteamoneerlijkeconcurrentie.ez.nl.
9
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Foto rechts: businesseurope
vierde in 2008 haar 50ste verjaardag, met op 25 juni een feestelijke receptie op Château St. Anne te Brussel
Foto onder: Europese Raad onder Frans voorzitterschap, Brussel 11-12 december 2008
10
foto: BUSINESSEUROPE/©Fabrice Debatty
Foto geheel rechts: Raad van Presidenten BUSINESSEUROPE tijdens een ontmoeting met President Nicolas Sarkozy in het Elysée op 4 december 2008 ter gelegenheid van het Franse Voorzitterschap van de EU
11
foto: ©ec.europa.eu
foto: Service photographique de la Présidence de la République
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
★
55 recommendations from Dutch business for 2009-2014
★
EUROPE CÁN BE A WINNER!
★
★
★
★
★
★
★ ★
★
★
★
★
★ ★
★
★ ★
★
★
★ ★
Logo van het Tsjechische Voorzitterschap van de Europese Unie
★
EUROPA KÁN WINNEN!
Loek Hermans en Bernard Wientjes presenteerden op 21 januari 2009 de brochure ‘Europa kán winnen’ met daarin 55 adviezen van ondernemend Nederland voor de Europese Parlementaire periode 2009-2014
55 adviezen van ondernemend Nederland voor 2009-2014
FM0848 Cover EuropaKanWinnen.indd 1
29-12-2008 13:54:30
VNO-NCW
Postbus 93002, 2509 aa Den Haag Telefoon 070 349 03 49 Fax 070 349 03 00 Ledennummer 070 349 03 66 (telefonische vraagbaak voor leden) E-mail
[email protected] Internet www.vno-ncw.nl
MKB-Nederland Postbus 5096, 2600 gb Delft Telefoon 015 219 12 12 Fax 015 219 14 14 E-mail
[email protected] Internet www.mkb.nl
DOUANE CUSTOMS
WANNEER WORDT HET ECHT 1992? Concrete voorstellen om de interne markt te voltooien FM0849 Cover Wanneer1992.indd 1
Van 1 tot 12 december heeft de klimaattop in Poznan (Polen) plaatsgevonden. Delegaties van overheden, bedrijven en NGO’s uit 186 landen waren aanwezig om met elkaar te praten over een toekomstig globaal klimaatakkoord, te bereiken eind 2009 in Kopenhagen
12
09-12-2008 09:46:05
Traditionele VNO-NCW nieuwjaarsreceptie in Brussel op 21 januari 2009, dit jaar voor het eerst samen met MKB-Nederland
13
foto: Ivan Verzar
foto: Ivan Verzar
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
14
De krachtproef van de kredietcrisis (algemene beschouwing) Jan-Willem van den Braak
“De weg die Europa moet gaan (is) overduidelijk. Wil het nog een rol spelen in de multipolaire wereld van morgen, wil het de nieuwe Age of Empires overleven, dan zal dat alleen kunnen door een nieuwe kwantitatieve en kwalitatieve stap te zetten in zijn integratie.” Guy Verhofstadt, Een New Age of Empires (De Bezige Bij 2009)4
Het turbulente Franse voorzitterschap (2e helft 2008) Op 1 juli 2008 trad de Franse president Sarkozy aan als voorzitter van de Europese Raad. Hij bleek achteraf ‘de juiste man op de juiste plaats en het juiste moment’ te zijn: Europa en de wereld werden in zijn periode van een half jaar geconfronteerd met tenminste vier grote problemen, die om een gezamenlijke oplossing vroegen. Uiteraard op de eerste plaats de eind september jl. zichtbaar wordende kredietcrisis, die al snel bleek over te slaan naar de reële economieën overal ter wereld. Daarnaast moesten knopen worden doorgehakt ten aanzien van het klimaatdossier én het Verdrag van Lissabon (na het negatieve Ierse referendum in juni). En tenslotte was er in augustus de kortstondige oorlog tussen Rusland en Georgië, die voor de Franse president een bemiddelingsrol opleverde, alsmede vlak voor de jaarwisseling het begin van het Gaza-conflict. Op de eerste drie onderwerpen gaan we hieronder nader in. Hier mag al geconstateerd worden dat het Franse voorzitterschap een cruciale en centrale rol speelde in een effectieve aanpak van deze problemen. Met dit alles is het grote belang van een gezamenlijk eubeleid ten aanzien van grensoverschrijdende vraagstukken evident geworden. Voor de Euroscepsis, die in 2005 zichtbaar werd met de verwerping van de ontwerp-Grondwet, is definitief geen plaats meer. Daarbij moet de eu wel lering trekken uit de begrijpelijke ontstaansredenen van deze achterdocht, gelegen in een ongebreidelde Eurofilie van de elites in de periode daarvoor, het gebrek aan een goede communicatie, de
4 Guy Verhofstadt (ex-premier België) is een van de sprekers op de 47e Bilderbergconferentie van vno-ncw van februari 2009. Ten behoeve daarvan werd een discussienota gepubliceerd onder de titel: ‘Duurzaam succes; ondernemen in de wereldeconomie van de 21e eeuw’ (vno-ncw 2008).
multiculturele problematiek en de overdaad aan onnodige en ondoorzichtige Brusselse regels. Een nationalistisch beleid en protectionisme bieden echter geen enkele oplossing, integendeel, voor de complexe wereldvraagstukken op economisch, geopolitiek en milieuterrein van vandaag: de nationale, Europese en wereldagenda gaan zich steeds meer vervlechten.
De kredietcrisis en de monetaire unie In 2002 werd de euro ingevoerd, als sluitstuk van de economische en monetaire unie. Inmiddels is deze in 16 lidstaten het betaalmiddel. Voorwaarde is dat men voldoet aan de kwantitatieve criteria van het Groei- en Stabiliteitspact voor het financieel-economische beleid (m.n. inzake inflatie, staatsschuld, begrotingstekort). In vele landen moeten hier nog duidelijke stappen gezet worden. Thans zitten we midden in de gevolgen van de in het najaar van 2008 ontstane kredietcrisis voor de reële economieën overal ter wereld. Volgens de ramingen van de Europese Commissie van januari jl. zal er in 2009 in de eu een groei van bijna -2% zijn en het begrotingstekort in de eurozone oplopen naar 4%. Hoe langdurig en ernstig de recessie zal zijn, zal nog moeten blijken, maar velen vrezen dat deze ernstiger zal zijn dan ooit sinds de Tweede Wereldoorlog. Europese en wereldwijde maatregelen zijn geboden om het vertrouwen in de economie én de banken (als levensaders van de moderne economie) te herstellen. De eu heeft in het najaar van 2008 gelukkig eensgezind en duidelijk weten op te treden (extra eu-top 7 november na een overleg van de eurolanden en het Verenigd Koninkrijk). De betekenis van de eurozone voor financiële stabiliteit is door de crisis nog duidelijker geworden. Diverse landen zonder euro hebben te maken met een fors waardeverlies van hun munt en sommigen overwegen ernstig zo snel mogelijk over te gaan op de euro (bijvoorbeeld Denemarken en ijsland). Het G20-overleg van 15 november jl. in het verlengde hiervan heeft een belangrijke aanzet voor vertrouwensherstel gegeven, nader uit te werken op de volgende G20-top in april a.s. In de Top van 11-12 december 2008 werd vervolgens een economisch herstelplan overeengekomen ter waarde van 1,5% bbp, grotendeels uit te voeren door de lidstaten (zonder dat 15
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
daarbij de regels van het Groei- en Stabiliteitspact werden veranderd), vele landen hebben op basis hiervan al plannen in diverse vormen ingevoerd ter ondersteuning van de banken en de reële economie (kapitaalsinjecties, garantiestellingen, belastingverlagingen, werktijdverkortingsmaatregelen etc.). Maatregelen moeten in de visie van vno-ncw voldoen aan de “3 T’s” van de Europese Commissie: temporary, targeted, timely. Het moet daarbij gaan om het herstellen van het onderlinge kredietverkeer tussen resp. het zo nodig tijdelijk ondersteunen van bancaire instellingen, om een effectief, gecoördineerd toezicht op het internationale financiële verkeer en om tijdelijk ondersteunend sociaal-economisch beleid. Dit alles echter zonder in protectionisme (als eu of nationaal) of contraproductieve overregulering te vervallen. En wat de eurozone betreft: handhaving van de criteria van het Stabiliteitsen Groeipact, dat immers al voorziet in een uitzonderingsmogelijkheid bij calamiteiten, met het streven naar begrotingsevenwicht. Het is duidelijk dat met deze uitdagingen Europa in 2009 voor een ware krachtproef staat, voor een ultieme test van de Europese samenwerking.
Het klimaatpakket De Europese regeringsleiders hebben al in 2007 met elkaar gezamenlijke doelstellingen op het terrein van energie- en klimaat vastgesteld voor 2020: een reductie van de uitstoot van broeikasgassen met tenminste 20% (bij een mondiale aanpak van klimaatverandering 30%), een energiebesparing van 20% ten opzichte van 1990 en een aandeel van 20% duurzame energie in de energievoorziening. Om het klimaatprobleem adequaat aan te kunnen pakken is het noodzakelijk dat belangrijke economieën zoals de Verenigde Staten, China en India volwaardig meedoen (Europa is verantwoordelijk voor slechts 12,5% van de co2-uitstoot op de wereld, Nederland voor 0,5%). vno-ncw onderschrijft de genoemde doelstellingen volledig, zoals ook blijkt uit het in november 2007 met het kabinet gesloten duurzaamheidsakkoord. Daarbij moet het echter niet zo zijn dat het level playing field wordt aangetast doordat bedrijven in Europa onevenredig hoge lasten krijgen opgelegd in vergelijking met bedrijven uit concurrerende economieën waar men een minder ambitieus klimaatbeleid voert. De veilingsystematiek van co2-rechten, zoals in 2007 voorgesteld, was in dat licht uiterst riskant - en ook onnodig om een beperking van co2-uitstoot te realiseren. De regeringsleiders hebben tijdens de Top van 11-12 december gelukkig besloten om alle sectoren die blootgesteld zijn aan het ‘carbon leakage’ effect, uit te zonderen van veiling, zolang er geen internationaal akkoord is. Zij zullen de emissierechten toebedeeld krijgen op basis van een benchmark. Met dit akkoord is de eu erin geslaagd invulling te geven aan de 20-20-20 doelstelling. Tijdens de klimaattop in Poznan zijn er nog geen bindende internationale afspraken gemaakt, maar is er wel een roadmap overeengekomen voor het bereiken van een internationaal akkoord tijdens de klimaattop in Kopenhagen. De vraag of dit akkoord dan bereikt wordt en wat de invulling zal zijn, is uiteindelijk cruciaal voor het behoud van een level playing field voor alle bedrijven én voor een effectief klimaatbeleid. In die zin wordt 2009 ook een cruciaal jaar voor het klimaatvraagstuk. 16
Verdrag van Lissabon: 24 uit 27 Eind 2007 haalde de eu zichzelf met het Verdrag van Lissabon uit het institutionele slop, dat in 2005 ontstaan was door de verwerping van de ontwerp-Grondwet in Frankrijk en Nederland. Inmiddels is het Verdrag in alle eu-lidstaten geratificeerd behalve Tsjechië, Polen en Ierland (na een verloren referendum in juni 2008). Maar in de Top van december jl. heeft Ierland toegezegd in de tweede helft van 2009 een tweede referendum te organiseren, op basis van enige toezeggingen van de overige lidstaten (o.a. dat ieder land een eigen Eurocommissaris behoudt). Alles bijeen zal het Verdrag nu hopelijk in 2010 in werking kunnen treden, waarmee de institutionele structuur van de eu voor een lange periode zou komen vast te staan (wellicht tot 2020) en de deur weer komt open te staan voor nieuwe toetreders - uiteraard mits deze aan de in het Verdrag vastgelegde criteria voldoen. Het gaat hierbij om de landen van de Westelijke Balkan (waarvan Kroatië dan wellicht in 2011 zou kunnen gaan toetreden en Montenegro formeel het kandidaat-lidmaatschap heeft aangevraagd) en wellicht op langere termijn Turkije. Als gevolg van de kredietcrisis zal ijsland wellicht al in 2009 het lidmaatschap aanvragen. Geconstateerd kan worden dat alles bijeen is voldaan aan de vereisten, die vno-ncw aan de verdragswijziging stelde. Een Verdrag zonder zware constitutionele elementen, die immers een superstaat suggereren, maar met een betere bevoegdhedenverdeling en efficiëntere besluitvormingsprocedures. De eu is ook definitief een meer pragmatische weg ingeslagen. Het in Nederland (te) lang gekoesterde federale ideaal is losgelaten. De eu is en blijft een unieke samenwerking van nationale staten, ergens tussen federatie en louter intergouvernementele samenwerking in. Het eu-niveau is er voor wezenlijke grensoverschrijdende problemen (op basis van zoveel mogelijk meerderheidsbesluitvorming), terwijl de lidstaten hun bevoegdheden hebben en houden op dat wat nationaal bepaald is (subsidiariteit). Het is daarbij van belang dat de Europese Commissie het Europees belang vertegenwoordigt en een voldoende sterk profiel blijft houden ten opzichte van de Europese Raad en het Europees Parlement.
De positieve rol van de nederlandse ser De ser heeft medio 2008 een unaniem, uitvoerig advies vastgesteld onder de titel ‘Duurzame globalisering: een wereld te winnen.‘5 In dit advies worden de gevolgen van de globalisering uitvoerig geanalyseerd met als conclusie dat deze bij een goed beleid per saldo positief zullen zijn. Vervolgens wordt uitvoerig ingegaan op het gewenste nationale en Europese beleid. Het nationale beleid moet gericht zijn op het aantrekkelijker maken van Nederland als vestigingsplaats voor hoofdkantoren.
5 Zie voor de tekst van het advies daarvan www.ser.nl. Het advies is vertaald in het Engels onder de titel: ‘On sustainable globalisation: a world to be won.’
In dat licht wordt o.a. ingegaan op het fiscale klimaat (bepleit wordt een herziening van de inkomstenbelasting met minder c.q. minder steile tarieven) en op de noodzaak van bestuurlijke hervorming. Een apart hoofdstuk wordt gewijd aan Europa met als punten o.a.: — het Verdrag van Lissabon biedt voor vele jaren een goede institutionele basis voor de eu; — de eu moet open blijven staan voor nieuwe lidstaten; — de belangrijkste uitdaging voor de eu is om een sterke speler in de globalisering te worden (en dus versterking van de Lissabonstrategie, ook na 2010; het energie- en klimaatbeleid moet een onderdeel daarvan zijn); — de noodzaak van voltooiing van de interne markt, in regelgeving en praktijk.
— Er wordt voortgang gemaakt met de versterking van de interne markt, zoals ook blijkt uit de tussentijdse evaluatie van de Commissie eind 2008 van de Single Market Review van 2007. Er valt hier echter tegelijk nog het nodige te doen, zeker ook voor de lidstaten zelf om de Europese regels naar letter en geest door te voeren en te handhaven. — Ten aanzien van de interne energiemarkt worden in ieder geval stappen gezet op weg naar liberalisering van deze markt. — Teleurstellend was dat het Europees Parlement een eerder compromis van de Raad torpedeerde inzake een aanpassing van de arbeidstijdenrichtlijn.
Het advies mag toch wel opmerkelijk worden genoemd, na alle heftige politieke en maatschappelijke discussies over Europa en de globalisering in de laatste jaren (helaas konden de gevolgen van de kredietcrisis niet in het rapport meegenomen worden, omdat het rapport eind juni verscheen). Daarmee verschaft het ook politiek en maatschappelijk draagvlak voor de globalisering. Een dergelijk resultaat lijkt in de meeste eu-landen nauwelijks of niet haalbaar. Het kabinet heeft zich positief uitgesproken over het advies. Als uitvloeisel van het advies kwam in december 2008 ook nog een ser-Verklaring inzake internationaal mvo tot stand, die m.n. ingaat op het ingewikkelde vraagstuk van het ketenbeheer van internationaal opererende bedrijven. Medio 2009 zal nog een advies worden uitgebracht over de post-Lissabonstrategie. Ieder voorjaar vindt ook een overleg plaats van de ser (waarin vno-ncw zitting heeft) met het kabinet over de gewenste Europapolitiek en in het bijzonder over de uitvoering van de Lissabondoelstellingen.
Het Tsjechische voorzitterschap (1e helft 2009)
Lobbysuccessen onder het Franse voorzitterschap Uit het voorgaande laten zich tevens een aantal lobbysuccessen van vno-ncw resp. businesseurope afleiden. En er waren er nog meer: — Ten aanzien van het klimaatpakket werden de ‘3x20%’-doelstellingen volledig gesauveerd, maar dit zonder de voor de industrie levensgevaarlijke veilingsmethodiek, zolang er geen adequaat internationaal akkoord terzake ligt; — Er komt zo’n 6 miljard euro beschikbaar voor proefprojecten voor de afvang en opslag van broeikasgas, waarbij ook Nederlandse projecten door de Europese Unie financieel ondersteund zullen worden. — Op sociaal terrein werden werkbare akkoorden bereikt over uitzendarbeid resp. een aanpassing van de richtlijn voor Europese ondernemingsraden; — Het Nederlandse parlement ratificeerde in juli het Verdrag van Lissabon; — Het proces van better regulation blijft vaart houden, ook met nieuwe doelstellingen; — Er ligt nu een akkoord voor een Small Business Act, die beoogt om het mkb gemakkelijker in de eu te laten ondernemen; — De Commissie heeft het voorstel gedaan om de al tijdelijk bestaande mogelijkheid per lidstaat om voor arbeidsintensieve diensten een lager btw-tarief te hanteren, structureel te maken. Dan zijn er drie onderwerpen waar ondanks voortgang de definitieve balans nog niet gevonden is:
Tsjechië heeft op 1 januari jl. het voorzitterschap overgenomen van Frankrijk. Het heeft zijn prioriteiten gepubliceerd in het programma ‘Europe without Barriers’. Onderverdeeld in 3 ‘E’s: Economie, Energie en Externe betrekkingen hebben de Tsjechen aangegeven daarbij met name te willen inzetten op een concurrerend Europa, een open en veilig Europa en een extern Europees energiebeleid. (Zie ook: http://www.eu2009. cz/en/). De Tsjechen voeren het Voorzitterschap van de eu in de periode dat het Europees Parlement verkiezingen houdt, het mandaat van de huidige Commissie langzamerhand ten einde loopt en de discussies over de toekomst van het Lissabonverdrag definitief beslecht moeten worden. Nadruk op het afronden van bestaande dossiers ligt daarom voor de hand. Ook zal afgewacht moeten worden hoe de relatie met de usa zich onder de nieuwe president Barack Obama zich zal ontwikkelen. Zoals eerder gezegd, zal ook voor de Tsjechen de verdere uitwerking van het klimaatakkoord resp. bestrijding van de kredietcrisis centraal staan. Het ziet ernaar uit dat de Tsjechen overigens een relatief liberale koers zullen inslaan. Dit valt niet alleen te verwachten van een land dat zich van het communisme bevrijdde, maar blijkt ook uit de aandacht voor de ontwikkeling van de vrijheden van de interne markt: meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt, verbetering van de business environment en het opheffen van externe handelsbarrières.
De Europese verkiezingen en de vno-ncw-visie: Leadership Europe 2020 Het Tsjechisch voorzitterschap staat natuurlijk sterk in het teken van de verkiezingen van het Europees parlement, die begin juni 2009 zullen plaatsvinden (in Nederland op 4 juni). De nieuwe parlementaire periode loopt tot medio 2014. 6
6 Aangezien op dat moment het Verdrag van Nice nog steeds zal gelden, zal het aantal zetels van het parlement dan volgens dat Verdrag verminderen van 785 naar 736 zetels, waarvan Nederland er dan 25 (thans 27) krijgt. Bij inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2010 zal het aantal leden alsnog verhoogd worden naar 751 (Nederland 26).
17
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Alle grotere Nederlandse politieke partijen nemen deel aan de Europese verkiezingen. Zij hebben ook (ontwerp-)verkiezingsprogramma’s gepresenteerd. En vergelijking daarvan gaat als bijlage bij dit Rondje Europa. De lijsttrekkers, voorzover medio januari jl. bekend, zijn: Wim van de Camp (cda), Thijs Berman (PvdA), Hans van Baalen (vvd), Sophie in t Veld (D66), Peter van Dalen (cu/ sgp). vno-ncw heeft zijn visie, samen met mkb-Nederland, neergelegd in de nota Europa kán winnen! 55 adviezen van ondernemend Nederland voor 2009-2014, die op 21 januari jl. gepresenteerd werd tijdens een persconferentie in het Brusselse kantoor, voorafgaand aan de Nieuwjaarsreceptie. De nota staat sterk in het teken van de globalisering en (dus) de noodzaak voor Europa om samen te werken én concurrerend te blijven ten opzichte van andere continenten. Een sterk Europa kan alleen maar met sterke lidstaten, omgekeerd hebben de lidstaten een krachtige eu nodig bij grensoverschrijdende vraagstukken zoals energie, klimaat, migratie, de financiële stromen én als machtsblok in de wereldpolitiek en wereldhandel. Met dat alles vloeien de nationale, Europese en mondiale agenda’s geleidelijk steeds meer ineen, zoals eerder in dit hoofdstuk al werd onderkend. De globalisering is onontkoombaar en zal de basis kunnen en moeten worden voor welvaart en werkgelegenheid voor steeds meer wereldburgers, een duurzame energievoorziening en een veiliger wereld. De vijf kernprioriteiten uit de nota luiden als volgt: A) Geen protectionisme maar voltooiing van de vrije interne markt (level playing field) ten aanzien van personen, goederen, diensten, kapitaal en kennis, ook door better regulation en enforcement. 7 B) Verbreding van de monetaire unie op basis van de criteria van het Stabiliteitspact alsmede een beter gecoördineerd toezicht op het grensoverschrijdende financiële verkeer. C) Realisering van een sterke, open Europese kenniseconomie, die tegelijk op sociaal en ecologisch terrein ‘standardsetting’ is. Met het oog hierop vaststelling van een ‘Leadership 2020’-agenda als centrale strategie van de eu én de lidstaten, gericht op duurzame groei en werkgelegenheid én op een vrije wereldhandel. D) Voortgaande hervorming van de nationale verzorgingsstaten, ondersteund door de eu, gericht op structurele financiële houdbaarheid, meer eigen verantwoordelijkheid van burgers en een hogere participatie (participatiedoelstelling 80%, werkloosheid minder dan 5%). E) Doorvoering van ambitieuze energie- en klimaatdoelstellingen (‘3x20% in 2020’), bij voorkeur in internationaal verband (Kopenhagen 2009), in samenspraak met het bedrijfsleven op basis van innovatieve en duurzame technologieën.
7 vno-ncw heeft in december 2008 samen met mkb-Nederland de brochure Wanneer wordt het echt 1992? Concrete voorstellen om de interne markt te voltooien uitgebracht. Zie ook een interview met Ben Bot, voorzitter van het vno-ncw-Platform Europa, over deze brochure in het vno-ncw-magazine Forum d.d. december 2008 alsmede een interview van vno-ncw-voorzitter Bernard Wientjes in nrc-Handelsblad d.d. 18 december 2008.
18
Op basis van de vijf kernprioriteiten worden in totaal 55 voorstellen gedaan op een veelheid aan terreinen, waarmee Europa een Leadership 2020 metterdaad kan waarmaken. vno-ncw zal zijn visie in de komende maanden nadrukkelijk onder de aandacht brengen van politiek en pers. Er zullen ook enkele debatbijeenkomsten georganiseerd worden in Den Haag en Brussel. Schematisch kan de plaats en betekenis van Europa in het volgende decennium als volgt worden weergegeven (zie het schema op de volgende pagina).
EUROPA 2010-2020 IN SCHEMA OPKOMST BRIC-LANDEN E.A. (multi-polaire wereld)
MULTICULTURELE SAMENLEVING; MIGRATIE
ENERGIE EN KLIMAAT; VOEDSEL- EN GRONDSTOFFENVOORZIENING
VERVLECHTING FINANCIËLE STROMEN EN REËLE ECONOMIEËN
GLOBALISERING / WERELDNETWERK eenheid in diversiteit
TRANS-ECONOMISCHE SAMENWERKING: USA/RUSLAND/CHINA/INDIA ETC.
EUROPESE UNIE (27 lidstaten)
UITBREIDING • Westelijke Balkan • Turkije
VERDRAG VAN LISSABON
NABUURSCHAPSBELEID
EFTA/EER
EUROZONE (16) Groei- en Stabiliteitspact
VOLTOOIING INTERNE MARKT: • personen • kapitaal • goederen • kennis • diensten better regulation/enforcement
EU-BEGROTING • regionaal beleid • structuurfondsen • gem. landbouwbeleid
Samenwerking EU-lidstaten – civil society (good governance) ‘LEADERSHIP 2020’ Europa als sterke, duurzame en activerende kenniseconomie
EXTERN • WTO • ontwikkelingssamenwerking • samenwerking justitie / immigratie / defensie
INTERN • innovatie • duurzaamheid • participatie
19
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
20
de wereldeconomie en de Lissabonagenda
21
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
22
2008 2008 1,4* 1,4*
2009 2009 -0.4* -0.4*
2010 2010 1,5* 1,5*
OESO nov. OESO nov. c Outlook 2008 c Outlook 2008 IMF nov. 3,7 2,2 IMF nov. 3,7 2,2 conomic Outlook 2008 conomic Outlook 2008 Europese Commissie jan. 3,3 0,5 2,75 Europese Commissie jan. 3,3 0,5 2,75 Economic Forecasts 2009 * betreft niet Forecasts de groei van de wereldeconomie, maar2009 de groei van de economie van de OESO-landen Economic
1. D e wereldeconomie en de kredietcrisis
* betreft niet de groei van de wereldeconomie, maar de groei van de economie van de OESO-landen
Inlichtingen: Peter Bongaerts (070 349 04 43; bongaerts@vno-ncw-nl) Jan Klaver (070 349 04 30;
[email protected])
De OESO verwacht in haar meest recente ramin De OESO verwacht haar meest ramingin(eind 200 vooral eenin terugval vanrecente de productie de eerste De OESO verwacht in haar meest recente raming (eind 2008) voor de Vere vooral een terugval van de productie in de eerste helft vanhe2 van de kredietcrisis naar verwachting minder vooral een terugval de productienaar in de eerste helftminder van 2009. Daarna zu van devankredietcrisis verwachting hevig zijn, zal bodem bereiken en zullen de monetaire beleidsm van de kredietcrisis verwachting minder hevig zijn,beleidsmaatregelen zal de daling op d bodemnaar bereiken en zullen de monetaire gematigde ontwikkeling van de grondstofprijzen bodem bereikengematigde en zullen ontwikkeling de monetaire van beleidsmaatregelen hun zal eerste effe de grondstofprijzen de van infla het herstel ligt volgens de OESO in handen gematigde ontwikkeling devolgens grondstofprijzen de inflatie gematigd het herstelvan ligt OESO inzalhanden vanAmerikaanse de Amerikaz hoeverre dedewelvaartsverliezen die het herstel ligt hoeverre volgens dedeOESO in handen van de Amerikaanse consumen welvaartsverliezen op de consumptie. die Amerikaanse consument hoeverre de welvaartsverliezen op de consumptie.die Amerikaanse consumenten geleden heb op de consumptie.
Ook het internationale bedrijfsleven gaat ervan uit dat de wereldwijde Ook het internationale bedrijfsleven gaat ervan uit dat de wereldwijde omstandigheden zich het komende half jaar minder gunstig zullen ontw omstandigheden zich het komende half jaar minder gunstig zullen ontw het World Economic Survey over het vierde kwartaal van 2008 van ICC het World Economic Survey over het vierde8 kwartaal van 2008 van ICC Organisation en het economisch bureau Ifo8. Sinds het derde kwartaal 1.1 Economische vooruitzichten 2009/2010 Organisation en het economisch bureau Ifo . Sinds het derde kwartaal De financiële crisis grijpt wereldwijd stevig om ondernemersvertrouwen zich heen. fors getemperd. Internationale ondernemers z fors getemperd. Internationale ondernemers z Veel economieën ondervinden grote problemen,ondernemersvertrouwen staan aan de rand van een recessie of zitten er reeds middenin. Aangeworden over zowel de huidige economische situatie als over de nabi gescherpte kredietvoorwaarden, hogere kapitaalkosten door geworden over zowel de huidige economische situatie als over de nabi renteopslagen en een zwak producentenvertrouwen hebben Economic Climate Indicator bevindt zich nu opOokhet laagstebedrijfsleven niveaugaatinervanmu het internationale de investeringsmotor tot stilstand gebracht. De vooruitzichEconomic Climate Indicator bevindt zich nu op het laagste niveau indeminm Ook het internationale bedrijfsleven gaat ervanhalf uit dat we omstandigheden zich het komende jaar ten voor de korte termijn zijn weinig gunstig. De oeso comOok het internationale bedrijfsleven gaat ervan uit dat de wereldwijde econ omstandigheden zich het komende half jaar gunstig Het pessimisme wordt breedomstandigheden onder ondernemers inminder West-Europese posite leading indicators laten voor de komende zestijd. maanden het World Economic Survey overminder het vierde kwa zich het komende half jaar gunstig zullen ontwikk tijd. Het pessimisme wordt breed onder ondernemers in West-Europese het World Economic Survey over het vierde kwartaal 20 een sterke teruggang in de groeicyclus van de ontwikkelde het World Economic Survey over het vierde kwartaal van en het economisch bureau Ifovan. Sin Organisation het World Economic Survey over het vierde kwartaal van 2008 van ICC Th economieën zien. 2008 van icc The World Business Organisation en het econoOrganisation en het economisch bureau . Sinds hetInterna derde en Aziatische economieën gedeeld. ondernemersvertrouwen forsIfo getemperd. het derde kwartaalenondernemersvertrouwen van 2007 is het misch economieën bureau Ifo . Sindsgedeeld. Organisation het economisch bureau fors Ifo .getemperd. Sinds het derde kwartaal van en Aziatische Internationale onds geworden over zowel de huidige economische groei wereldeconomie 2008-2009 (%)
groei wereldeconomie 2008-2009 (%)
2008 2009 2010 groei wereldeconomie OESO2008-2009 (%) 1,4* -0.4* 1,5* 2008 nov. 2009 2010 c Outlook 2008 OESO nov. 2010 1,4* -0.4* 1,5* 2008 2009 2008 c2009 nov. 3,7 2,2 Outlook 2010 IMF 2008 OESO nov. conomic1,4* Outlook-0.4* 1,5* 2008 oeso IMF nov. 3,7 2,2 c Outlook 2008 Europese Commissie jan. 3,3 0,5 2,75 conomic 2008 Economic Outlook nov. 2008 -0.4* Outlook 1,5* Economic3,7 Forecasts 2009 IMF 1,4* nov. 2,2 Europese Commissie jan. 3,3 0,5 2,75 conomic Outlook 2008* betreft niet de groei van de wereldeconomie, maar de groei van de economie van de OESO-landen imf Economic Forecasts 2009 Europese Commissie jan.van de wereldeconomie, 3,3 maar 0,5de groei2,75 * betreft niet de groei van de economie van de OESO-landen World Economic Outlook nov. 2008 3,7 2,2 Economic Forecasts 2009
groei wereldeconomie 2008-2009 (%)
Europese Commissie Interim Economic Forecasts
* betreft niet de groei van de wereldeconomie, maar de groei van de economie van de OESO-landen
jan. 2009
3,3
0,5
2,75
* b etreft niet de groei van de wereldeconomie, maar de groei van de economie van de OESO-landen
8
8
8
8
strong slowdown in the oecd area
108 106 104 102 100 98 96 94 92 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
ondernemersvertrouwen fors getemperd. Internationale on- Internationale ondernemers zijn f ondernemersvertrouwen getemperd. geworden fors over zowel de huidige economische situatie als ov Economic dernemers zijn fors pessimistischer geworden over zowel deClimate Indicator bevindt zich nu op geworden overEconomic zowel de huidige economische situatie alsnuover de nabije Climate Indicator bevindt op het laagsteto tijd. HetDe pessimisme wordtzich breed onder onderne huidige economische situatie als over de nabije toekomst. Economic Climate Indicator bevindt zich nu op het laagste niveau in tijd.op Hethet pessimisme wordteconomieën breed ondergedeeld. ondernemers inmeer We World Economic Climate Indicator bevindt zich nu enlaagste Aziatische tijd. Het pessimisme wordt breed onder ondernemers in West-Europese, N en Aziatische economieën gedeeld. niveau in meer dan twintig jaar tijd. Het pessimisme wordt ICC/Ifo World Economic Climate en Aziatische economieën gedeeld. breed onder ondernemers in West-Europese, Noord-AmeriWorld Economic Climate kaanse en ICC/Ifo Aziatische economieën gedeeld. ICC/Ifo World Economic Climate ICC/Ifo World Economic Climate ICC/Ifo World Economic 130 Climate 110 130
130 icc/Ifo world economic climate 130 130 110 110 110 90 9090 70 7070 50 5050
110 130 90 De middellange termijn vooruitzichten voor de wereldeco110 70 90 nomie zijn met grote onzekerheid omgeven. De ontwikkelin50 70 90 gen op de financiële markten, valutabewegingen, de mate van 50 70 00 01 02 03 04 05 06 07 0 doorwerking van de financiële crisis naar de reële economie, 50 00 01 02 03 04 05 06 07 08 de reacties op aandelenmarkten en de effecten van beleidssituation expectations clima 00 01 02 03 04 05 06 07 08 maatregelen die verschillende overheden nemen, laten zich situation expectations climate Bron: ICC/Ifo World Economic Survey (novembe lastig voorspellen. situation expectations climate Het World SurveyEconomic van ICC The World Business2008) Organisation en Bron: Economic ICC/Ifo World Survey (november De oeso verwacht in haar meest recente raming (eind 2008) gelieerde (www.icc.nl). 00 01 02 03 04 05 06 Het World07Economic 08 ICCvanNederland Survey ICC The World Business Bron: ICC/Ifo World Economic Survey (november 2008) Organisation en het economisch 00 01 02 03 04 Het World 05 06gelieerde 07 08(www.icc.nl). ICC Nederland voor de Verenigde Staten vooral een terugval van de productie Bron: icc/ifo World Economic Survey (november 2008)Economic Survey van ICC The World Business Organisation en het economisch bureau Ifo is op te vrage 00 01 02 03 04 05 06 07 08 gelieerde ICC Nederland (www.icc.nl). in de eerste helft van 2009. Daarna zullen de effecten van de kredietcrisis naar verwachting minder hevig zijn, zal de dasituation expectations climate ling op de huizenmarkt de bodem bereiken en zullen de mo- De Europese economie ontkomt niet aan de gevolgen van de situation expectations climate netaire beleidsmaatregelen hun eerste effect sorteren. Bij een wereldwijde kredietcrisis. Aangescherpte kredietvoorwaarinkomensgroei en negatieve gematigde ontwikkeling van de grondstofprijzen zal de in- den, gematigde Bron: ICC/Ifo World Economic Survey welvaartseffec(november 2008) van de vermogensontwikkeling en de huizenflatie gematigd zijn. De kracht van het herstel ligt volgens de ten als gevolg Bron: ICC/Ifo World Economic Survey (november 2008) 8 Het World The WorldenBusiness Organisation het economisch bureau Ifo is op te prijzen,Survey zettenvan de ICC consumptie investeringen onderendruk. oeso in handen van de Amerikaanse consument. 8Vraag is in Economic Het World Economic Survey van ICC The World Business Organisation en het economisch bureau Ifo is op te hoeverre de welvaartsverliezen die Amerikaanse consumengelieerde ICC Nederland (www.icc.nl). ten geleden hebben een rem zetten op de consumptie. gelieerde ICC Nederland (www.icc.nl). Ook het internationale bedrijfsleven gaat ervan uit dat de we- 8 Het World Economic Survey van icc The World Business Organisation reldwijde economische omstandigheden zich het komende en het economisch bureau Ifo is op te vragen bij het aan vno-ncw gelieerde icc Nederland (www.icc.nl). half jaar minder gunstig zullen ontwikkelen. Dat blijkt uit 8
8
8
23
DK
-2.5
1.0
2.6
2.0
5.2
5.2
LT HU PL RO SE UK EU
-7.7 -6.0 -
-4.9 -5.3 -3.9 1.2 0.6 -1.4
-1.1 -7.9 -5.0 -1.6 0.7 -3.1 -2.5
-1.5 -6.4 -5.7 -1.2 0.8 -3.7 -2.9
-0.5 -7.8 -4.3 -1.2 2.4 -3.4 -2.4
-0.4 -9.3 -3.8 -2.2 2.3 -2.7 -1.4
-0.5 1.6 de 1.7 1.5 2.9 Rondje Europa:EE De krachtproef van kredietcrisis LV -1.5 -1.1 -1.0 -0.4 -0.2
4.5 2.7 0.1 -1.2 -5.0 -2.0 -2.5 3.6 -2.7 -0.9
JANUARI 2009
3.1 -2.0 -3.5 -2.9 -3.3 -2.5 -5.2 2.3 -4.6 -2.0
-0.3 -3.2 -6.3 -3.0 -2.8 -3.6 -7.5 -1.3 -8.8 -4.4
(1) Het financieringstekort ofVOORNAAMSTE -overschot omvat in 2000-2005 eenmalige opbrengsten van UMTS-vergunningen. ECONOMISCHE INDICATOREN 1992
-1.5 -3.2 -7.4 -3.4 -3.0 -3.5 -7.9 -1.4 -9.6 -4.8
DK EE LV LT HU PL RO SE UK EU
- 2010
(g) Financieringstekort (+) of -overschot (-) (in percent van het BBP) (1) gemiddelde 5 jaar (h) Bruto staatsschuld (in percent van het 2004 BBP) 1992-96 1997-01 2002-06
Raming
Prognose
2005 2006 2007 2008 2009 BE -5.4 -0.6 -0.5 -0.2 -2.6 0.3 -0.3 -0.9 -3.0 Raming Prognose DE -3.0 -1.6 -3.3 -3.8 -3.3 -1.5 -0.2 -0.1 -2.9 IE -1.7 2.4 1.2 1.4 1.7 3.0 0.2 -6.3 -11.0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 EL -9.8 -4.2 -5.2 -7.5 -5.1 -2.8 -3.5 -3.4 -3.7 BE 106.5 103.4 98.6 94.3 92.1 87.8 83.9 88.3 91.2 ES -5.6 -1.9 0.4 -0.3 1.0 2.0 2.2 -3.4 -6.2 DE 58.8 60.3 63.8 65.6 67.8 67.6 65.1 65.6 69.6 FR -4.9 -2.1 -3.2 -3.6 -2.9 -2.4 -2.7 -3.2 -5.4 IE 35.5 32.2 31.1 29.4 27.3 24.7 24.8 40.8 54.8 IT -8.3 -2.2 -3.5 -3.5 -4.3 -3.4 -1.6 -2.8 -3.8 EL 102.9101.597.8 98.6 98.8 95.9 94.8 94.0 96.2 CY -3.7 -4.1 -2.4 -1.2 3.4 1.0 -0.6 ES 55.5 52.5 48.7 46.2 43.0 39.6 36.2 39.8 46.9 LU 1.6 4.5 0.5 -1.2 -0.1 1.3 3.2 3.0 0.4 FR 56.2 58.2 62.9 64.9 66.4 63.6 63.9 67.1 72.4 MT -7.6 -5.0 -4.7 -2.8 -2.3 -1.8 -3.5 -2.6 IT 108.8 105.7 104.4 103.8 105.9 106.9 104.1 105.7 109.3 NL -3.3 0.0 -1.3 -1.7 -0.3 0.6 0.3 1.1 -1.4 CY 60.7 64.6 68.9 70.2 69.1 64.6 59.4 48.1 46.7 AT -4.1 -1.6 -1.9 -4.4 -1.5 -1.5 -0.4 -0.6 -3.0 LU 6.5 6.5 6.2 6.3 6.1 6.6 7.0 14.4 15.0 PT -4.7 -3.4 -3.8 -3.4 -6.1 -3.9 -2.6 -2.2 -4.6 MT 62.160.1 69.3 72.1 69.8 63.8 61.9 63.3 64.0 SI -2.9 -2.0 -2.2 -1.4 -1.2 0.5 -0.9 -3.2 NL 50.750.5 52.0 52.4 51.8 47.4 45.7 57.3 53.2 SK -7.6 -3.9 -2.3 -2.8 -3.5 -1.9 -2.2 -2.8 AT 67.0 66.4 65.4 64.8 63.7 62.0 59.5 59.4 62.3 FI -5.8 2.8 3.2 2.4 2.9 4.1 5.3 4.5 2.0 PT 52.9 55.5 56.9 58.3 63.6 64.7 63.6 64.6 68.2 € area -5.0 -1.6 -2.5 -2.9 -2.5 -1.3 -0.6 -1.7 -4.0 SI 27.4 28.1 27.5 27.2 27.0 26.7 23.4 22.1 24.8 BG 1.4 1.1 1.6 1.9 3.0 0.1 3.2 2.0 SK 48.943.4 42.4 41.4 34.2 30.4 29.4 28.6 30.0 CZ -4.4 -4.5 -3.0 -3.6 -2.7 -1.0 -1.2 -2.5 FI 42.3 41.3 44.3 44.1 41.3 39.2 35.1 32.8 34.5 DK -2.5 1.0 2.6 2.0 5.2 5.2 4.5 3.1 -0.3 € 68.067.8 69.1 69.5 70.0 68.3 66.1 68.7 72.7 EEarea -0.5 1.6 1.7 1.5 2.9 2.7 -2.0 -3.2 BG 67.353.6 45.9 37.9 29.2 22.7 18.2 13.8 12.2 LV -1.5 -1.1 -1.0 -0.4 -0.2 0.1 -3.5 -6.3 CZ 25.1 28.5 30.1 30.4 29.8 29.6 28.9 27.9 29.4 LT -4.9 -1.1 -1.5 -0.5 -0.4 -1.2 -2.9 -3.0 DK 47.4 46.8 45.8 43.8 36.4 30.7 26.3 30.3 28.4 HU -5.3 -7.9 -6.4 -7.8 -9.3 -5.0 -3.3 -2.8 EE 4.85.6 5.5 5.0 4.5 4.3 3.5 4.3 6.1 PL -3.9 -5.0 -5.7 -4.3 -3.8 -2.0 -2.5 -3.6 LV 14.013.514.6 14.9 12.4 10.7 9.5 16.0 30.4 RO -1.6 -1.2 -1.2 -2.2 -2.5 -5.2 -7.5 LT 23.1 22.3 21.1 19.4 18.4 18.0 17.0 17.1 20.0 SE -7.7 1.2 0.7 0.8 2.4 2.3 3.6 2.3 -1.3 HU 52.1 55.8 58.1 59.4 61.7 65.6 65.8 71.9 73.8 UK -6.0 0.6 -3.1 -3.7 -3.4 -2.7 -2.7 -4.6 -8.8 PL 37.6 42.2 47.1 45.7 47.1 47.7 44.9 45.5 47.7 EU -1.4 -2.5 -2.9 -2.4 -1.4 -0.9 -2.0 -4.4 RO 26.0 24.9 21.5 18.7 15.8 12.4 12.7 15.2 21.1 SE 54.4 52.6 52.3 51.2 50.9 45.9 40.6 34.8 36.2 UK 37.7 37.5 38.7 40.6 42.3 43.4 44.1 50.1 62.6 (1) Het financieringstekort of -overschot omvat in 2000-2005 eenmalige opbrengsten van UMTS-vergunningen. EU 60.8 60.2 61.8 62.2 62.7 61.3 58.7 60.6 67.4
Scenario ongewijzigd beleid 2010 Scenario -4.3 ongewijzigd -4.2 beleid -13.0 2010 -4.2 94.0 -5.7 72.3 -5.0 68.2 -3.7 98.4 -1.0 53.0 -1.4 76.0 -2.5 110.3 -2.7 45.7 -3.6 15.1 -4.4 64.2 -2.8 55.2 -3.6 64.7 0.5 71.7 -4.4 25.8 2.0 31.9 -2.3 36.1 -1.5 75.8 -3.2 10.7 -7.4 30.6 -3.4 27.0 -3.0 7.6 -3.5 42.9 -7.9 23.3 -1.4 74.0 -9.6 49.7 -4.8 26.8 36.0 71.0 70.9
BE DE IE EL BE ES DE FR IE IT EL CY ES LU FR MT IT NL CY AT LU PT MT SI NL SK AT FI €PTarea SI BG SK CZ FI DK € EEarea BG LV CZ LT DK HU EE PL LV RO LT SE HU UK PL EU RO SE UK EU
Bron: Europese Commissie Tussentijdse prognoses voor 2009-2010
Opmerkingen: - Zoals gebruikelijk zijn de prognoses onder meer gebaseerd op de technische hypothese van "geen beleidsverandering". Dit betekent dat specifieke beleidsmaatregelen, vooral op budgettair gebied, die nog niet bekend zijn gemaakt, niet in aanmerking zijn genomen. De prognoses voor 2010 zijn derhalve in wezen een extrapolatie van de verwachte tendensen.
(h) Bruto staatsschuld (in percent van het BBP) Scenario Raming Prognose ongewijzigd Bron: Europese Commissie prognoses 2009-2010 De uitvoer heeft te lijden onder eenTussentijdse sterk dalende wereld Volgensvoor de Europese Commissie beleid zal de gemiddelde econo2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 mische 2008groei in 2009 de eu-27 dit2010 jaar -1,8% en volgend jaar 0,5% BE 106.5 103.4 98.6 94.3 92.1 87.8 83.9 88.3 91.2 94.0 BE DE 58.8 60.3 63.8 65.6 67.8 67.6 65.1 bedragen. 65.6 Nederland 69.6 doet het 72.3 DE verwachte groei van met een IE 35.5 32.2 31.1 29.4 27.3 24.7 24.8 40.8 54.8 68.2 IE DeEL tussentijdse de Europese commissie dit jaar en 0,2% jaar slechter dan dat Europese 102.9prognose 101.5 van 97.8 98.6 98.8 95.9(janu94.8 -2,0%94.0 96.2 volgend98.4 EL 55.5er rekening 52.5 48.7 dat 46.2 43.0 39.6 39.8 46.9de Angelsaksische 53.0 ES economieën hebben ari ES 2009) houdt mee de economische groei in36.2 gemiddelde. Vooral FR 56.2 58.2 62.9 64.9 66.4 63.6 63.9 67.1 72.4 76.0 FR de IT eu in 2009 met 1,8 procent 2010 slechts de raming Europese 108.8 105.7 104.4krimpt 103.8en in 105.9 106.9 be104.1 het volgens 105.7 109.3 van de110.3 IT Commissie dit jaar en CY 64.6 68.9 70.2 69.1 64.6 48.1 46.7 45.7 CY 9 scheiden kan60.7 herstellen in59.4 LU 6.5 6.5 tot 0,5%. 6.2 Na een 6.3 forse 6.1banengroei 6.6 7.0 volgend 14.4jaar zwaar. 15.0 15.1 LU MT 62.1 60.1 69.3 72.1 69.8 63.8 61.9 63.3 64.0 64.2 MT de achterliggende jaren, neemt de werkgelegenheid in 2009 NL 50.7 50.5 52.0 52.4 51.8 47.4 45.7 57.3 53.2 55.2 NL ook en AT 2010 in Europa Verwacht dat de 63.7 werkloosheid in59.5 Vanwege 67.0 af.66.4 65.4wordt 64.8 62.0 59.4 de financiële 62.3 crisis hebben 64.7 AT de openbare financiPT 52.9 55.5 56.9 58.3 63.6 64.7 63.6 64.6 68.2 71.7 PT van inkomstenmeete lijden onder het25.8 wegvallen de eu in deze 27.4 periode28.1 met 2,527.5 procentpunten stijgt, van 7 naar23.4 ën ernstig SI 27.2 27.0 26.7 22.1 24.8 SI SK 48.9 43.4 42.4 41.4 34.2 30.4 29.4 28.6 30.0 31.9 SK vallers uit het verleden, een veelal minder fiscale inkomsten 9,5 procent. FI 42.3 41.3 44.3 44.1 41.3 39.2 35.1 32.8 34.5 36.1 FI groei72.7 en het effect van de€ area maatregelen die de lid€ area 68.0 67.8 69.1 69.5 70.0 68.3 66.1 genererende 68.7 75.8 67.3 risico’s 53.6 voor45.9 37.9 economie 29.2 22.7 12.2 10.7aangekondigd BG hebben genomen en/of (zie paragraaf DeBG neerwaartse de Europese zijn bo-18.2 staten13.8 CZ 25.1 28.5 30.1 30.4 29.8 29.6 28.9 27.9 29.4 30.6 CZ Commissie verwacht dat tekort in de eu vendien nog47.4niet uitgebannen: aanhoudende financiële DK 46.8 45.8 43.8 36.4 30.7 26.3 1.2). De 30.3 28.4 27.0het nominale DK EE 4.8 5.6 5.5 5.0 4.5 4.3 3.5 4.3 6.1 7.6 EE ruimschoots tot 4,5% in 2009 (en in spanningen, correcties Europese LV 14.0 13.5op de14.6 14.9 huizenmarkten, 12.4 10.7 ver-9.5 dit jaar 16.0 30.4 zal verdubbelen 42.9 LV LT 23.1 22.3 21.1 en 19.4 18.4welvaarts18.0 17.1 LT1,75% tot 4%). zal20.0 toenemen 23.3 van circa krappende kredietvoorwaarden negatieve en17.0 het eurogebied HU 52.1 55.8 58.1 59.4 61.7 65.6 65.8 71.9 73.8 74.0 HU vertrouwenseffecten kunnen47.1 een verdere wissel op44.9 PL 37.6 42.2 45.7 47.1 trekken 47.7 45.5 47.7 49.7 PL RO 26.0 24.9 21.5 18.7 15.8 12.4 12.7 15.2 21.1 26.8 RO de economische omstandigheden. SE 54.4 52.6 52.3 51.2 50.9 45.9 40.6 34.8 36.2 36.0 SE UK 37.7 37.5 38.7 40.6 42.3 43.4 44.1 50.1 62.6 71.0 UK EU 60.8 60.2 61.8 62.2 62.7 61.3 58.7 60.6 67.4 70.9 EU Opmerkingen: - Zoals gebruikelijk zijn de prognoses onder meer gebaseerd op de technische hypothese van "geen beleidsverandering". groei EU-landen 2009
handel.
1.2 Europese aanpak kredietcrisis
2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5
Dit betekent dat specifieke beleidsmaatregelen, vooral op budgettair gebied, die nog niet bekend overheden zijn gemaakt, niet Europese enin aanmerking centrale zijn banken genomen. De prognoses voor 2010 zijn derhalve in wezen een extrapolatie van de verwachte tendensen. pl
gr lux dk fin oos zwe por fr
be
it
nl
s
dld vk er
nemen forse maatregelen om het financiële stelsel overeind te houden. Naast ingrepen door de ecb om de liquiditeitspositie van banken te waarborgen hebben overheden in Europa (en elders) drasti-
Bron: Europese Commissie Tussentijdse prognoses voor 2009-2010
bron: tussen tijdsprognose Europese Commissie (jan 2009)
24
9 Bij het sluiten van deze editie van Rondje Europa verscheen de World Economic Outlook Survey van imf. Ook hierin is de economische groei negatief bijgesteld, zelfs nog lager dan de vooruitzichten van de Commissie. De werkloosheid stijgt dit jaar wereldwijd met zeker 30 miljoen. De economische groei in China is nog 6,7 procent, in India 5,1 procent.
sche maatregelen genomen ter versterking van de balansen — het moet gepaard gaan met een krachtigere uitvoering van banken en bescherming van spaarders: kapitaalinjecties van structurele hervormingen in het kader van de Lissabon in banken, introductie van garantieregelingen voor kredietagenda. verlening aan banken en tijdelijke verhoging van garanties voor depositohouders bij banken. Dit alles gebeurde in on- Maatregelen banken en economische herstelplannen commitments realised / derling overleg op Europees niveau. De specifieke invulling announced per lidstaat verschilde naar omstandigheden en voorkeuren. bn % of gdp % Maar er zijn wel in Euro-verband afspraken gemaakt over Bank rescue plans 2800 24% 50-60% reikwijdte, voorwaarden en beprijzing van garantieregelin (recapital.) gen en dat dit alles moet passen binnen de regels van staatsRecovery plans 200 1.5% 80% steun (in december 2008 aangepast in verband met het over- (nat. plans) heidsingrijpen in de financiële sector). Tevens is door de Raad van regeringsleiders op 11 en 12 decem- Bron: ECB, Eurostat, Europese Commissie (grafiek opgesteld door BUSINESSEUROPE) ber 2008 een gecoördineerd herstelplan voor de reële economie afgesproken ter grootte van 1,5 % bbp. Dat bestaat uit twee delen: 1,2% bbp via de lidstaten op nationaal niveau en 0,3% Verschillende landen hebben al additionele maatregelen op bbp op communautair niveau (structuurfondsen, Europese basis daarvan genomen. Het Brueghel-instituut heeft een Investeringsbank) met als voorwaarden: overzicht gemaakt van de nationale stimuleringspakketten. — het gaat om tijdelijke maatregelen. Men moet blijven bin- Daarbij zijn de maatregelen die direct gericht zijn op de banth nen de voorwaarden verruimde Stabiliteitspact, ken niet meegenomen. Uit dit overzicht blijkt dat Nederland van het Estimating the size of the European stimulus packages for 2009: An Update, 30 January 2009 hetgeen betekent dat er weliswaar ruimte is voor tijdelijke nog relatief weinig heeft gedaan. Het Bruegel instituut pleit overschrijding van de 3% norm, maar dat zo spoedig mo- ervoor dat elke overheid een gelijk percentageexplains van het bbp In the following section of this note, we present our main findings. The third section then gelijk teruggekeerd zal moeten worden naar gezonde over- zou moeten besteden aan stimuleringsmaatregelen, maar de the methodology underlying our results. Finally, the annex lists the country specific tables on which landen met grotere overheidstekorten zouden meer moeten heidsfinanciën op middellange termijn; werken aan structurele hervormingen. — het pakket moet onmiddellijk effect beogen; our assessment is based. — de invulling per lidstaat mag, afhankelijk van nationale omstandigheden en wenselijkheden, een mix zijn van beMain Findings lastingen, sociale premies, uitgaven en steunmaatregelen voor bepaalde categorieën ondernemingen en huishoudens; The estimates regarding the effective size of the active fiscal stimulus (beyond automatic stabilisers)
are summarised in Table 1. Table 1: Estimating the size of the stimulus package for 2009
Belgium Denmark Germany Ireland Greece Spain France Italy Netherlands Austria Poland Sweden United Kingdom 13 Largest EU countries Imputed EU‐27 total European Commission Imputed Grand Total
Tax cuts and fiscal expenditures € bn % of GDP 1.2 0.3% 0.0 0.0% 35.8 1.4% 0.0 0.0% 0.0 0.0% 12.3 1.1% 14.3 0.7% ‐0.3 0.0% 3.2 0.5% 3.9 1.3% 1.5 0.5% 1.1 0.4% 16.5 1.0% 89.7 0.78% 103.0 0.78% 9.3 0.07% 112.3 0.85%
Extra credit & similar measures € bn % of GDP 2.1 0.6% 0.0 0.0% 70.3 2.7% 0.0 0.0% 23.0 0.9% 54.3 4.9% 41.5 2.1% 0.0 0.0% 0.0 0.0% 2.5 0.9% 4.9 1.6% 9.0 3.0% 22.1 1.4% 229.7 2.0% 263.8 2.0% 15.5 0.1% 279.3 2.1%
In our evaluations, fiscal stimuli delivered in the form of tax cuts or expenditure increases are treated
25
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
In het Europees economisch herstelplan van de Europese Commissie zijn verschillende acties geformuleerd, die met name de vraag naar producten en diensten moeten stimuleren. Zo is de Commissie gekomen met 5 miljard euro extra binnen het eu financieel raamwerk voor trans-Europese energieconnecties en breedband infrastructuurprojecten, heeft de Commissie voorstellen gedaan voor het naar voren halen van bestedingen voor ten-t projecten resp. voor de verbetering van energie-efficiency in gebouwen. De Europese Commissie heeft daarnaast een speciale werkgroep aangesteld die een analyse gaat maken van de inter nationale financiële crisis, onder leiding van Jacques de Larosière. O.a. Onno Ruding (ex-minister van Financiën) neemt deel aan deze werkgroep. De groep zal met aanbevelingen komen over hoe de eu na de kredietcrisis kan komen tot verbeterd grensoverschrijdend toezicht op financiële instellingen. Voorafgaande aan de aanbevelingen van de Larosière groep is de Commissie zelf al eind januari j.l. met enkele voorstellen gekomen. Voorgesteld wordt om het toezichthoudend raamwerk voor de financiële markten te versterken door de samenwerking en coherentie op het terrein van toezicht te verbeteren. De drie bestaande comités (cesr, cebs, ceiops) van nationale toezichthoudende instanties voor banken, verzekeringen en effecten zullen te maken krijgen met een duidelijker operationeel raamwerk en met efficiëntere besluitvormingsprocedures. De comités krijgen hiermee een versterkte rol bij het bewaren van de financiële stabiliteit. vno-ncw-oordeel businesseurope heeft een strategie geformuleerd om de kredietcrisis te lijf te gaan langs vier lijnen: het verbeteren van de toegang tot kredieten voor het bedrijfsleven, het implementeren van effectieve herstelmaatregelen, het versnellen van hervormingen en het tegengaan van protectionisme. Met betrekking tot de eerste lijn, het openhouden van de kredietverlening, heeft businesseurope een speciale taskforce opgericht die zich buigt over de toegang tot kapitaal voor het bedrijfsleven. In maart 2009 zal deze taskforce met aanbevelingen komen. Maar bij het stimuleren van de economie, gaat het om meer dan continuering van de kredietverlening. Ook een Europees gecoördineerd herstelpakket is nodig, meer direct gericht op de reële economie. Zeker Nederland met een bij uitstek open economie heeft groot belang bij zo’n additioneel internationaal gecoördineerd pakket. Het is daarbij gewenst dat maatregelen temporarily, timely and targeted zijn. De invulling van zo’n additioneel pakket moet, zoals ook is afgesproken, wel in lijn zijn met de Lissabonagenda (dus niet slechts simpele bestedingsstimulering). Tijdelijke autonome verslechtering van overheidsfinanciën in Europa bovenop reeds automatische verslechtering door de teruglopende conjunctuur is onvermijdelijk. Maar het pakket mag uiteindelijk geen afbreuk gaan doen aan de structurele gezondheid van de overheidsfinanciën op termijn. Dus moet het gaan om tijdelijke maatregelen waarvan kosten op termijn weer worden weggewerkt. businesseurope zal in haar Economic Outlook (een door businesseurope zelf uitgevoerde analyse op de economische groei en inspanningen ten aanzien van het Lissabonproces) van 12 maart oordelen in hoeverre er voldoende structurele hervormingen ten aanzien van de Lissabonagenda worden doorgevoerd. Daarnaast is het belangrijk om niet in protectionistische ten26
densen te vervallen; om concurrentievervalsing te voorkomen zullen de staatssteunregels goed in acht moeten worden genomen. Daarnaast is alertheid van de ecb geboden om met eventuele rentemaatregelen de economische impact van de crisis te beperken.
1.3 De betekenis van de euro en het Stabiliteitsen Groeipact Op 2 juni 1998 besloten de eu-regeringsleiders definitief om de nationale munt in 1999 in 11 lidstaten te vervangen door de euro en daarnaast besloten zij tot het oprichten van de Europese Centrale Bank. In het Stabiliteits- en Groeipact (sgp) werd een aantal afspraken neergelegd waaraan het begrotingsbeleid van de lidstaten die deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie (emu), moet voldoen. Belangrijkste afspraken zijn dat het vorderingentekort van de betrokken landen niet meer dan 3% van het bbp mag bedragen, dat de begrotingen op middellange termijn in evenwicht moeten zijn dan wel een overschot moeten vertonen en dat gestreefd moet worden naar een overheidsschuld van ten hoogste 60% bbp. Het aanvankelijke sgp kwam regelmatig onder druk van sommige lidstaten die moeite hebben met het voldoen aan de afspraken. Daarom zijn in maart 2005 een aantal nadere afspraken gemaakt om het Pact beter toepasbaar te maken. De voornaamste daarvan zijn: — de kernafspraken over de 3%-tekortlimiet, de 60%-schuldlimiet en de doelstelling op middellangetermijn van een begroting die vrijwel in evenwicht is of een overschot vertoont, zijn onverkort gehandhaafd; — maar de bepaling van de middellangetermijndoelstelling mag worden gedifferentieerd naar individuele lidstaten toe op basis van hun schuldratio en potentiële groei-inschatting (-1% saldo voor lidstaten met een lage schuld en een hoge groeipotentie en 0% of een overschot voor lidstaten met een hoge schuld en een lage groeipotentie); — de aanpassingsinspanningen moeten voor lidstaten die nog niet de middellange-termijn-saldodoelstelling hebben bereikt, in goede economische tijden groter zijn dan 0,5% reductie en mogen in economisch slechte tijden minder zijn; — bij de beoordeling van het aanpassingstraject en het nog niet bereikt hebben van de saldodoelstelling, mag rekening worden gehouden met structurele hervormingen die op lange termijn een verifieerbaar positieve invloed hebben op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën (o.a. kostenbesparende pensioenhervormingen die leiden tot de invoering van een meerpijlersysteem met kapitaaldekking) — verbetering van de procedures bij buitensporige tekorten (groter dan 3% bbp). Het gaat dan om de omschrijving van wat een ernstige economische terugslag is, een grotere focus op de (houdbaarheid van) de schuldpositie en verlenging van de termijnen voor het nemen van effectieve correctiemaatregelen. In verband met het 10-jarige bestaan van de emu is in 2008 vanuit de Commissie het rapport ‘emu@10: Successes and challenges after 10 years of Economic and Monetary Union’ verschenen.
Het rapport laat zien dat de euro gezorgd heeft voor prijsstabiliteit en daarnaast zijn de rentes gedaald binnen de eurozone sinds de invoering. De intra-Europese handel is gestegen en hierbij heeft de euro een grote rol gespeeld. Volgens het rapport moet het functioneren van de emu verbeterd worden, daarnaast zijn structurele hervormingen nodig en de verschillen tussen lidstaten moeten weggenomen worden. Ook moet de euro internationaal een sterkere rol spelen. Zie: http://ec.europa.eu/economy_finance/emu10/ reports_en.htm (rapport emu@10). De euro is inmiddels doorgevoerd in alle ‘oude’ lidstaten behalve het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden. Slovenië is per 1 januari 2007 toegetreden tot de eurozone, per 1 januari 2008 zijn Cyprus en Malta gevolgd, per 1 januari 2009 Slowakije. In vele andere Oost-Europese landen is echter nog steeds sprake van te forse afwijkingen ten opzichte van de Maastricht criteria waaraan bij invoering van de euro voldaan moet zijn (inflatie, begrotingstekort, staatsschuld). Sinds het uitbreken van de kredietcrisis in het najaar van 2008 is de betekenis van de euro nog duidelijker geworden. Denemarken overweegt nu sterker dan ooit om de euro alsnog in te voeren en voor ijsland geldt hetzelfde (in samenhang met het aanvragen van het eu-lidmaatschap). vno-ncw-oordeel Terugkijkend op de feitelijke uitkomsten, kan geconstateerd worden dat van het sgp een disciplinerende werking is uitgegaan, al is voor de eu als geheel nog steeds geen sprake van een beduidend structureel emu-saldo. Nederland behoorde in 2008 bij de landen met een positief emu-saldo. Voor het realiseren van een bestendig investeringsklimaat voor bedrijven en een economisch verantwoorde financiering van de komende vergrijzing, is het van groot belang dat het budgettaire beleid in de eu-landen gericht is en blijft op het tot stand brengen c.q. vasthouden van een duidelijk structureel positief emu-saldo, dat tegelijk voldoende ruimte biedt om conjuncturele verslechteringen in het tekort op te vangen. Dit ook nu de kredietcrisis zich laat gelden. Het sgp biedt voldoende flexibele beleidsruimte om op een verstandige wijze de gevolgen van de kredietcrisis op te vangen. Gelukkig is ook in de Top van december 2008 over de kredietcrisis geen andersluidend besluit genomen (zie paragraaf 1.2). Het loslaten van de doelstellingen van het sgp zou leiden tot budgettaire ontwrichting, die geenszins bijdraagt aan een oplossing van de problemen.
27
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
28
2. Lissabonagenda Inlichtingen: Jan Klaver (070 349 04 30;
[email protected]) § 2.1, 2.4, 2.6, 2.7 Jos Rijkhoff (070 349 03 31;
[email protected]) § 2.5 Loes van Embden Andres (070 349 02 23;
[email protected]) § 2.2 Huib Klamer (070 349 04 68;
[email protected]) § 2.3
2.1 De grote betekenis van de Lissabonagenda (2005-2010) In de Europese Raad in maart 2000 in Lissabon is de afspraak gemaakt dat de eu-landen zich gaan inspannen om te bereiken dat Europa in 2010 de meest dynamische en competitieve kenniseconomie ter wereld is. Die afspraak kwam voort uit het besef dat Europa economisch onvoldoende presteert en achterstand oploopt ten opzichte van de vs. Dit in een wereld waarin Europa steeds meer te maken heeft met nieuwe krachtige concurrenten en voor grote en groeiende vergrijzingslasten komt te staan. Die Lissabonambitie moet worden gerealiseerd door middel van een strategie, de Lissabonagenda. Die agenda richt zich op een groot aantal met elkaar samenhangende beleidsterreinen. Productiviteitsgroei en arbeidsparticipatie staan daarin centraal. Om de voortgang van het Lissabonproces in Europa in de gaten te houden en te stimuleren wordt er jaarlijks daarover een voorjaarstop van Europese regeringsleiders gehouden. In 2005 hebben de regeringleiders een tussenbalans opgemaakt van het Lissabonproces tot dan toe. De conclusie was toen dat er onvoldoende voortgang was bereikt in de uitvoering in de diverse lidstaten en dat er derhalve alle reden was voor een nieuwe krachtige impuls. In het toen daartoe afgesproken Actieplan was een zeer belangrijk onderdeel de verbetering van de hele governance van het Lissabonproces door: — nog meer de focus te richten op groei en werkgelegenheid; — de veelheid van procedures, rapportages en Lissabon-indicatoren te stroomlijnen; — de lidstaten te verplichten om voortaan jaarlijks in overleg met alle stakeholders (waaronder het Parlement en de so ciale partners) een nationaal Lissabon-actieprogramma op te stellen en daarover te rapporteren; — de Commissie op te dragen van haar kant een communautair actieprogramma op te stellen. In december 2007 heeft de Commissie een evaluatierapport opgesteld over de uitvoering van het Lissabonproces sinds 2005. Daarin wordt geconstateerd dat op diverse punten nu inmiddels wel duidelijk voortgang wordt geboekt met het Lissabonproces in de lidstaten en dat er beleidsmatig geen reden is om de inhoud van de Lissabonagenda te herzien. De conclusie was dat meer dan ooit alle nadruk moet blijven liggen op de uitvoering van die agenda (‘doen en tempo’).
Concreet houdt dit als acties voor Commissie en de lidstaten voor de periode 2008-2010 in: — een vernieuwde sociale agenda; — een gemeenschappelijk immigratiebeleid; — een ‘small business act’ maken voor het mkb om zijn groeipotentieel ten volle te benutten; — 25% minder administratieve lasten te bereiken in 2012 en een ambitieus vereenvoudigingsprogramma implementeren; — de interne markt verder versterken, de competitie in de dienstensector vergroten en stappen nemen om de financiële markt verder te vervolmaken; — werk maken van het vrij verkeer van kennis en één Europese Onderzoeksruimte creëren en de condities voor innovatie verbeteren; — de interne markt voor energie vervolmaken en het pakket klimaatverandering aannemen; — een industriebeleid promoten dat zich meer in de richting van stimulering van duurzame productie en consumptie beweegt; — bilateraal met de belangrijkste handelspartners onderhandelen om nieuwe kansen te creëren voor internationale handel en investeringen en een gemeenschappelijke ruimte van regelgevingsvoorzieningen en standaarden. Op de eu-Voorjaarsraad van maart 2009 zal zoals gebruikelijk de periodieke evaluatie van de voortgang van de Lissabon agenda communautair en in de lidstaten aan de orde komen. Dit jaar zal dit besproken worden in het kader van de bespreking van de aanpak van de kredietcrisis. De Commissie heeft de aanbevelingen aan landen voor 2009 gedaan op zodanige wijze dat die verzekeren dat het economisch herstelplan op een manier geïmplementeerd wordt dat dit tegemoet komt aan de economische crisis en aan de structurele hervormingen op de lange termijn. De Commissie heeft als positief voor het jaar 2008 geoordeeld de aandacht voor het mkb op het terrein van toegang tot kredieten en het terrein van co2 reductie/schone technieken. Positief oordeelt de Commissie ook het nationaal beleid om mensen (ondanks de crisis) aan het werk te houden of te helpen, juist om de negatieve effecten van de kredietcrisis op de arbeidsmarkt beperkt te houden. De diverse belangrijke onderdelen uit de Lissabonagenda 29
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
omen bij de afzonderlijke dossiers in dit ‘Rondje Europa’ k verder aan de orde. vno-ncw-oordeel De noodzaak van de Lissabonagenda voor de economische toekomst van Europa is in de loop van het Lissabonproces er alleen maar groter op geworden, ook nu op het moment van de kredietcrisis. Het is belangrijk dat de noodzakelijke maatregelen in verband met die kredietcrisis blijven passen in het kader van de Lissabonagenda en daaraan blijven bijdragen. Over de tot nu toe bereikte structurele resultaten van het Lissabonproces is vno-ncw met businesseurope van oordeel dat het overall beeld gunstiger is geworden. Dat beeld is echter wel gemengd, wanneer gekeken wordt naar de diverse afzonderlijke Lissabondoelstellingen en naar de prestaties van de verschillende lidstaten. Duidelijk positieve ontwikkelingen zijn er op het punt van stijging van de algemene participatiegraad en nog meer bij die van vrouwen en ouderen. Maar wat betreft verbetering van arbeidsflexibiliteit en innovatieve groeikracht in Europa zijn de Lissabonresultaten nog altijd vrij mager, al is er wel degelijk verbetering van productiviteitsgroei. Voor een evaluatie door het Europese bedrijfsleven van de voortgang in het Lissabonproces wordt verwezen naar de periodieke European Reform Barometers van businesseurope. Daarin worden arbeidsmarkthervormingen gericht op grotere flexibiliteit als een absolute topprioriteit gezien voor Europa. Nederland behoort in die barometers bij de beter presterende landen. vno-ncw kan ook in grote lijnen instemmen met het nationale rapport dat Nederland voor het jaar 2007 voor Brussel heeft opgesteld over zijn Lissabonagenda en de uitvoering ervan. Dit rapport kreeg op bijna alle punten waardering van de Commissie, resp. van de Raad op de Europese Voorjaarstop van 2008. Terechte kritiekpunten van die Raad waren er op de voortgang van de Lissabonagenda in Nederland wat betreft arbeidsparticipatie (o.a. door een lage jaarlijkse arbeidsduur) en R&D. Op die twee punten gaf de Raad Nederland een aanbeveling voor meer actie. Namelijk om arbeidsparticipatie van vrouwen (in uren), oudere werknemers en achterstandsgroepen te vergroten en de private R&D te verhogen. Nederland blijft ver achter bij de 3% Lissabondoelstelling voor R&D en daarbinnen bij de 2%-doelstelling voor private R&D. Naar het oordeel van vno-ncw moet daarbij wel uitdrukkelijk enige relativering worden aangetekend, omdat Nederland in vergelijking met bijvoorbeeld landen als Zweden en Finland die als enige landen binnen de eu wel de 3% doelstelling ruimschoots halen, een kleinere industriesector met daarbinnen een andere sectorstructuur heeft. Ook in 2008 kwam de Commissie met vergelijkbare conclusies voor Nederland. Nederland heeft actie genomen om de arbeidsparticipatie te verhogen en om de investeringen in R&D te verhogen, maar nog niet genoeg. Met name private investeringen in R&D moeten verder worden gestimuleerd. De Commissie vraagt aan Nederland nog meer aandacht voor flexicurity, vrouwen, oudere werknemers en mensen met een functiebeperking. Er wordt ook aandacht gevraagd voor de implementatie van het Klimaat- en energiepakket.
30
2.2 Werkgelegenheidsbeleid en ‘flexicurity’ Het Europees werkgelegenheidsbeleid is een coördinatie beleid, waarbij de primaire verantwoordelijkheid bij de lidstaten blijft. Om meer samenhang te brengen in het beleid is enkele jaren geleden besloten de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid nauwer te verbinden met de richtsnoeren voor het economische beleid. Op voorstel van de Europese Commissie stelt de Europese ministerraad de richtsnoeren vast. Op basis hiervan moeten lidstaten elke drie jaar een hervormingsprogramma opstellen en vervolgens elk jaar rapporteren over de uitvoering daarvan. De acht werkgelegenheidsrichtsnoeren hebben betrekking op de volgende thema’s: — verhoging arbeidsparticipatie, vergroting van het aanbod op de arbeidsmarkt en modernisering van sociale zekerheidssystemen; — verbetering van het aanpassingsvermogen van werk nemers en ondernemingen; — vergroting van investeringen in het menselijk kapitaal via onderwijs en scholing. Daarnaast is een achttal gemeenschappelijke uitgangspunten voor de introductie van flexibiliteit en zekerheid vastgesteld (flexicurity-benadering) die tevens een rol dienen te spelen in het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten. In september 2008 hebben lidstaten hun nieuwe Nationaal Hervormingsprogramma 2008-2010 (nhp) uitgebracht, waarin naast aandacht voor het financieel-economische beleid ruim aandacht wordt gegeven aan het werkgelegenheidsbeleid. Inmiddels is als gevolg van de financiële crisis en de gevolgen daarvan voor andere delen van de economie een wezenlijk andere situatie ontstaan dan op het moment dat de richtsnoeren werden vastgesteld en bij het schrijven van de nhp’s. In november 2008 publiceerde de Europese Commissie een economisch herstelplan waarover in de Europese Raad overeenstemming werd bereikt. Behoud van zoveel mogelijk werkgelegenheid maakt hier ook onderdeel van uit. In dat kader wordt in het bijzonder aandacht gevraagd voor flexicuritybeleid, (om-)scholing en snelle reïntegratie van werklozen. Om betere steun te verlenen aan de reïntegratie van werklozen heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend om het bestaande Europese Globaliseringsfonds (egf) (tijdelijk) ook in te zetten wanneer werknemers op grote schaal werkloos worden als gevolg van de financiële en economische crisis. vno-ncw-oordeel vno-ncw is positief over de gecoördineerde richtsnoeren, waarin nadruk ligt op het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid. vno-ncw vindt het bovendien van groot belang dat de flexicuritybenadering een inspiratiebron biedt bij de totstandkoming van de nieuwe hervormingsprogramma’s in de lidstaten. vno-ncw was geen voorstander van de totstandkoming van het egf. Begrip bestaat voor het voorstel om dit fonds nu tijdelijk aan te wenden om de gevolgen van de crisis het hoofd te bieden.
Inbreng vno-ncw in Nederland Nederlandse sociale partners, waaronder vno-ncw, worden door het kabinet geconsulteerd over het Nederlandse hervormingsprogramma en de daarover uit te brengen voortgangsrapportages. De Stichting van de Arbeid informeert de Europese Commissie jaarlijks over de bijdrage van de sociale partners aan de realisering van het werkgelegenheidsbeleid in Nederland.
2.3 Duurzaam ondernemen Bij alle inspanningen ter bevordering van meer dynamiek en concurrentiekracht mag de duurzaamheid van de economische ontwikkeling niet uit het oog worden verloren. Ook op Europees vlak kan dit worden bevorderd. Duurzaam ondernemen betekent dat een bedrijf rekening houdt met markt, milieu en mens om te kunnen blijven voortbestaan. Eén van de manieren waarop aan die duurzaamheidsdimensie vorm wordt gegeven, is om het maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) te stimuleren. In maart 2006 publiceerde de Europese Commissie een mededeling over Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Op dezelfde dag werd het startsein gegeven voor de Europese csr-Alliantie, een Europees netwerk van bedrijven die willen meewerken aan de kennisuitwisseling omtrent en ter bevordering van mvo. Bij de voorbereiding van deze Alliantie was businesseurope nauw betrokken. In de mededeling wordt betoogd dat Corporate Social Responsibility (csr) primair een aangelegenheid van de bedrijven zelf is en zich daarom niet leent voor overheidsregulering of -ingrijpen anders dan via bewustmaking, uitwisseling van goede voorbeelden, bevorderen van de dialoog en onderwijs. Maatschappelijk verantwoord ondernemen kan echter een belangrijke bijdrage leveren aan de vitaliteit en concurrentiekracht van bedrijven. Het is dan ook van belang dat bedrijven op hun eigen wijze gestalte geven aan hun beleid en waar mogelijk van elkaar leren. Van belang is tevens dat de geboekte resultaten de nodige aandacht krijgen. Voor die beide doelstellingen is de Europese csr-Alliantie opgericht. De Europese Commissie organiseert in overleg met business europe op 10 februari 2009 een Europese Multi-stakeholder Review Meeting over csr (mvo), die elke twee jaar plaatsvindt. Daarin is aan de orde welke voortgang bedrijven maken op het terrein van mvo. vno-ncw-oordeel Maatschappelijk verantwoord ondernemen is voor vno-ncw de logische en noodzakelijke combinatie van het streven naar rendement met actieve aandacht voor mens, milieu en maatschappelijke kwesties. Het is inspelen op de behoeften die op de markt en in de maatschappij leven en past goed in de samenwerkingstradities van de Nederlandse overlegeconomie. De wijze waarop bedrijven invulling geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid is altijd een kwestie van maatwerk en vrijwilligheid. Dit standpunt is ook neergelegd in het advies ‘De winst van waarden’ van de Sociaal-Economi-
sche Raad van december 200010 en bevestigd in het ser-advies ‘Duurzame globalisering’11 dat in juni 2008 is vastgesteld. In vervolg hierop is tenslotte in december 2008 een ser-Verklaring inzake Internationaal mvo uitgebracht.12 Achtereenvolgende kabinetten sinds 2000 hebben de mvovisie van vno-ncw resp. de ser overgenomen in hun beleid. De Mededeling van de Europese Commissie, die op hoofdlijnen overeenstemt met de benadering van het ser-advies, heeft de steun van vno-ncw. Hetzelfde geldt voor de Europese csr-Alliantie. Deze en soortgelijke instellingen maken duidelijk wat bedrijven op het brede gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen in de praktijk (kunnen) doen.
2.4 Industriebeleid In het kader van de Lissabonagenda is Europees industriebeleid een belangrijk Brussels thema. Aan de basis daarvan ligt een belangrijk rapport (‘Industrial Policy in an Enlarged Europe’) dat in 2002 onder verantwoordelijkheid van toenmalige Commissaris voor industrie daarover is uitgebracht. Daarin maakt de Commissie een uitstekende analyse van de nog steeds grote directe en indirecte betekenis van de industrie voor de Europese economie. Ook voor de toekomstige economische groei van Europa blijft industrie belangrijk en blijft de waarde van goed industriebeleid ongemeen groot. In dat Commissierapport worden over dat industriebeleid de volgende centrale nog steeds geldende beleidsaanbevelingen gedaan: — er dient in het beleid van Brussel en de lidstaten een scherper oog te zijn voor de uitwerking van horizontaal en ander specifiek beleid (zoals bv. ten aanzien van chemische stoffen, geneesmiddelen, veiligheid en onderwijs) voor de positie en de toekomstkansen van de industrie en de sectoren daarbinnen in Europa. Een dergelijke blik ontbreekt nu nog te vaak; — de Commissie zal daartoe in haar eigen beleid op diverse terreinen beter moeten gaan letten op de uitwerking ervan voor de industrie en individuele industriële sectoren; de Concurrentieraad zal daarin een centrale rol moeten spelen; — de lidstaten worden opgeroepen ook hun eigen industriebeleid vanuit deze invalshoek tegen het licht te houden. De Commissie heeft later in diverse mededelingen die aanpak verder uitgewerkt die door de Raad is onderschreven. Zo heeft de Commissie samen met stakeholders uit de industrie rapporten over diverse Europese industriële sectoren gemaakt (zoals voor de textiel- en kledingindustrie, scheepsbouw, machine-industrie, farmaceutische industrie, ruimtevaartindustrie, auto-industrie, ict en chemie en metaalindustrie) hoe de concurrentiepositie van die sectoren kan worden verbeterd. Daarnaast heeft de Commissie voor diverse sectoren platforms of task forces samen met het bedrijfsleven opgericht (o.a. voor farmacie, biotechnologie, ict, chemie en defensie-
10 Engelstalige editie: Corporate Social Responsibility: a Dutch approach. 11 Ook hiervan is een Engelstalige versie verschenen onder de titel: On sustainable globalisation: a world to be won. 12 De Engelse vertaling hiervan is begin 2009 verschenen.
31
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
industrie). Tevens is een High Level Group met o.m. mensen uit het bedrijfsleven in het leven geroepen die goed moet kijken naar verbetering van de samenhang tussen milieubeleid, energiebeleid en het concurrentievermogen van Europa. De doelstellingen die de eu kiest in het Europese klimaatbeleid en de vormgeving van het Europese systeem van emissiehandel (welke sectoren vallen wel en niet onder het systeem van veilen) zijn ongemeen belangrijke onderwerpen voor de concurrentiepositie van de bij uitstek internationaal opererende industrie. Dit punt heeft een belangrijke rol gespeeld in de uiteindelijke keuze van de Europese Raad voor de vormgeving van het Europese systeem van emissiehandel (zie verder hoofdstuk 10 in dit Rondje Europa). Een ander belangrijk aandachtspunt in Brussel in het kader van het industriebeleid is een scherpere bewaking van de consequenties van nieuwe regelgeving via een stevige toetsing (een brede business impact assessment) van allerlei voorgenomen eu-regelgeving op effecten voor ondernemingen en sectoren. In het verleden werd dit soort toetsing veel te weinig uitgevoerd op nieuwe regelgeving. vno-ncw-oordeel vno-ncw is positief over de aandacht van de Commissie voor industriebeleid. Daarmee staat het belangrijke onderwerp industrie en industriebeleid hoog op de politieke agenda in Brussel, maar via Brussel ook nationaal. Mede daardoor is ook in Nederland het beleidsthema industriebeleid belangrijker geworden. De twee Industriebrieven die vanaf 2004 zijn gemaakt door de minister van Economische Zaken, geven daar een blijk van. In die twee beleidsbrieven wordt een analyse gegeven van de sterktes en zwaktes van de Nederlandse industrie en een kabinetsbrede invulling gegeven van diverse actiepunten om het industriële vestigings- en ondernemingsklimaat in Nederland te verbeteren. De tweede Industriebrief is 19 juni 2008 uitgebracht. Wat betreft de aard en inhoud van het wenselijke industriebeleid staat voor vno-ncw voorop dat in de eerste plaats een generiek industriebeleid geboden is in de zin van een algemeen voorwaardenscheppend en stimulerend beleid (fiscaliteit, innovatie, onderwijs, infrastructuur, aanpak regeldruk, etc) voor alle ondernemingen. Maar daarnaast is belangrijk dat er extra inzet in het industriebeleid is op specifieke kansrijke sectoren. Dat gebeurt nu in Nederland met de sleutelgebieden-aanpak in het industriebeleid. vno-ncw steunt deze aanpak van harte, omdat die aanpak niet gebaseerd is op een kiezen van bovenaf door de politiek, maar op keuzes van onderop door bedrijven samen met kennisinstellingen en overheid (pps-aanpak). Voor vno-ncw zijn in verband met de positie en toekomst van belangrijke delen van de industrie in Europa met name de onderwerpen Europees milieubeleid en energie- en klimaatbeleid uiterst belangrijk. Daarom is de instelling indertijd door de Commissie van de High Level Group met topmensen uit het Europese bedrijfsleven zeer toegejuicht. Voor vno-ncw is, samen met businesseurope, een belangrijke prioriteit dat het door de eu voorgestane ambitieuze energie- en klimaatbeleid geen schadelijke consequenties heeft voor het concurrentievermogen van Europa en die van de internationaal opererende industrie in het bijzonder. Daarom is een belangrijk winstpunt dat op de Europese Top van december 2008 is afgesproken dat in geval er geen internationaal klimaatakkoord in Kopenhagen eind 2009 komt, 32
de ‘exposed’ industrie voor 100% zal worden vrijgesteld van veilen van co2-rechten (zie verder hoofdstuk 10). Ook gezien de effecten van de kredietcrisis op de reële economie, is aandacht voor het industriebeleid noodzakelijk.
2.5 Regionaal beleid In juni 2007 stemde de Europese Commissie in met het door Nederland opgestelde Nationale Strategische Referentie kader (nsr). In het nsr staan de kaders voor besteding van de middelen die Nederland vanuit de Europese Structuurfondsen krijgt toegekend. Voor de periode 2007-2013 gaat het om een bedrag van 1,9 mrd. euro. Publieke en private cofinanciering zorgt voor een aanvulling tot bijna 4 mrd. euro. Voor het regionale beleid is met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (efro) van belang. Nederland krijgt vanuit het efro ruim 700 mln. euro te verdelen over de vier regio’s (Noord, Oost, Zuid en West). Per regio wordt een Operationeel Programma uitgewerkt. Er zijn drie prioriteiten: — innovatie, ondernemerschap en kenniseconomie (hierbij valt bijv. te denken aan verbetering van de kennisuitwisseling en samenwerking tussen ondernemingen en onderzoeks-/onderwijsinstellingen); — attractieve regio’s (hierbij valt te denken aan bijv. het aantrekkelijk maken van wonen op het platteland); — attractieve steden (hierbij valt te denken aan bijv. herstructurering van bedrijventerreinen). Bij het opstellen van de Operationele Programma’s is een groot aantal partijen betrokken (provincies, grote steden, sociale partners, onderwijsinstellingen). In oktober 2008 publiceerde de Europese Commissie het ‘Groenboek over territoriale cohesie. Van territoriale diversiteit een troef maken’. Zij wil hiermee de aanzet geven tot een debat over territoriale cohesie om inzichten over dit concept en de implicaties voor beleid verder uit te diepen. De discussievragen in het Groenboek zijn gericht op de definitie, de schaal en reikwijdte van territoriale cohesie en de rol van de Commissie hierin. vno-ncw-oordeel vno-ncw is positief over de koerswijziging die is ingezet om de middelen van de structuurfondsen bij te laten dragen aan versterking van het Europees concurrentievermogen. De komende jaren zal in de regio de uitwerking in projecten moeten plaatsvinden. Het is daarbij van belang om een goede afstemming en zo mogelijk samenwerking te zoeken met activiteiten die reeds op de genoemde terreinen plaatsvinden, denk bijv. aan de sleutelgebiedenprogramma’s op landelijk niveau en aan de programma’s in het 7e Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling. In businesseurope verband zal op het Groenboek over territoriale cohesie gereageerd worden. Het streven naar territoriale cohesie zou ten goede moeten komen aan het behalen van de Lissabon doelstellingen. Het concept zou ontwikkeld moeten worden op basis van drie hoofdlijnen: de ontwikkeling van Trans-Europese Netwerk projecten (ten), het stimuleren van concurrentiekracht in de regio’s en het versterken van grensoverschrijdende samenwerking.
2.6 Midterm Budgetreview In mei 2006 zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen dat er een fundamentele evaluatie van de eu-begroting qua uitgavenprioriteiten en financieringsmiddelen moet komen. Dit ter voorbereiding van de komende politieke vaststelling van een nieuw budgettair begrotingskader voor de periode na 2013, wanneer het huidige afloopt. Die evaluatie wordt verricht door de Commissie. Die heeft daartoe in de verschillende lidstaten brede consultaties gehouden (die in Nederland van sociale partners en anderen op 10 april 2008). De kernvragen in die consultatie waren: a) wat moeten de nieuwe uitgavenprioriteiten van de eu-begroting zijn in het licht van de belangrijke thema’s waarmee Europa de komende decennia te maken zal krijgen, b) hoe kan de doelmatigheid van de uitvoering van de eu-begroting worden verbeterd en c) hoe moet de financieringswijze van de eu-begroting (al dan niet op basis van meer eigen middelen) worden ingericht. De Commissie zal in 2009 een mededeling over de budget review presenteren, met een analyse welke hervormingen nodig zullen zijn om Europa voor te bereiden op de uitdagingen voor het komend decennium en hoe deze bijdrage effectief gefinancierd en besteed zou moeten worden. Deze analyse zal een belangrijke bijdrage leveren aan de voorstellen die door een volgende Commissie gepresenteerd zullen worden voor een meerjaarlijks financieel raamwerk. vno-ncw-oordeel Er zijn inderdaad verschillende redenen voor herijking van de huidige eu-begroting. De eerste en belangrijkste reden is dat Europa voor een aantal belangrijke, voor alle landen geldende, uitdagingen staat op het gebied van de kenniseconomie, milieu en energie, immigratie en veiligheid die om nieuwe uitgavenprioriteiten vragen. Op die terreinen gaat het bij uitstek om uitgaven voor oplossing van grensoverschrijdende problemen en waar een Europese oplossing een duidelijke meerwaarde qua effectiviteit en efficiëntie biedt ten opzichte van een aanpak door lidstaten. De uitgavenprioriteiten die dan meer gewicht zullen moeten krijgen op een nieuwe eu-begroting liggen met name op het terrein van onderzoek en innovatie, klimaat- en energiebeleid, bewaking van buitengrenzen tegen illegale immigratie, terrorismebestrijding en veiligheid. Nieuwe prioriteiten vragen onvermijdelijk om herschikking van bestaande uitgaven. vno-ncw is met businesseurope van mening dat nieuwe prioriteiten niet automatisch mogen leiden tot verhoging van het bestaande budgettaire plafond. Daarom is het zaak dat om ruimte vrij te maken kritischer wordt gekeken naar bestaande eu-uitgaven op allerlei terreinen. Niet alleen vanuit een oogpunt van efficiency en doelmatigheid maar ook meer ten principale vanuit het subsidiariteitsbeginsel: gaat het bij bestaande eu-uitgaven om uitgaven voor een grensoverschrijdend probleem en waar de bestedingsroute via de eu duidelijk meerwaarde biedt. Uiteraard is dit beginsel niet de enige bepalende richtsnoer voor wat de eu moet en mag doen. Ook in de visie van vno-ncw is er plaats voor het beginsel van solidariteit als richtsnoer (Cohesiefondsen). Maar ook bij dat soort eu-uitgaven zal kritischer moeten worden gekeken naar hun reikwijdte en conformiteit met de Lissabonagenda. Verder mag verwacht worden dat bij
deze uitgaven bij toenemende convergentie op den duur geld zal vrijvallen. Daarnaast is een herijking van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nodig en mogelijk vanwege veranderde marktomstandigheden en nieuwe ontwikkelingen. Marktwerking moet worden versterkt (minder productiesteun vanuit Brussel). Verschuiving naar meer nationale financiering van het landbouwbeleid vanuit het subsidiariteitsbeginsel is op zijn plaats om meer recht te doen aan de diversiteit in nationale voorkeuren bij de diverse publieke waarden die meer en meer door de samenleving aan de landbouw worden gevraagd (plattelandsontwikkeling, natuurbeheer, waterbeheer, biodiversiteit e.d.). Dat moet niet allemaal vanuit het glb worden betaald. Verder zijn bij eventuele nieuwe financieringsbronnen voor de eu-begroting voor vno-ncw de randvoorwaarden belangrijk. Nieuwe financieringsbronnen moeten simpel (geen extra administratieve lasten), stabiel en eerlijk zijn, mogen niet leiden tot extra belastingdruk in de eu en niet ten laste komen van ondernemingen. Dat zou verslechtering van de concurrentiepositie ten opzichte van niet-eu-concurrenten geven.
2.7 Post-Lissabonstrategie (2011-2020) Thans vinden op communautair niveau beraadslagingen plaats over nut en noodzaak en inhoud van een post-Lissabonstrategie na 2010. Zoals eerder uiteengezet heeft de Lissabonstrategie zijn vruchten afgeworpen, m.n. in de laatste jaren. Er is dus alles voor te zeggen om deze na 2010 voort te zetten. En wel beter: alle eubeleid zal sterker moeten worden afgemeten aan de bijdrage daarvan aan de realisering van de Lissabondoelstellingen. Dat geldt bijvoorbeeld zeker ook voor energie- en klimaatbeleid, milieubeleid, sociaal beleid (flexicurity), kennismigratie, innovatie, de verdere openstelling van de interne markt etc. Ook het eu-budget zal daarop meer moeten worden afgestemd. vno-ncw maakt zich met businesseurope sterk voor voortzetting van de Lissabonstrategie na 2010 en is daartoe eind 2008 met voorstellen gekomen. Daarin zijn de centrale punten: — verdieping van de economische integratie (interne markt); — benutting van kansen van globalisering en tegengaan van protectionisme; — versterking van innovatie, vaardigheden en ondernemerschap; — meer integratie van energie-, klimaat- en concurrentie beleid; — betere benutting en inzet van eu-budget en bewaking van eu-regelgeving voor Lissabon-agenda; — verhoging van het profiel van eu-beleid op nationaal niveau om betere verankering en commitment te krijgen.
33
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
34
3. V ersterking interne markt Inlichtingen: Mechteld Oomen (070 349 04 29;
[email protected]) Sigrid Verweij (070 349 04 39;
[email protected]), §3.5 Nicole Mallens (070 349 03 52;
[email protected]), §3.6
3.1 Vervolmaking interne markt Medio december 2008 presenteerde de Europese Commissie een werkdocument over de stand van zaken bij de herziening van de interne markt, die in november 2007 werd ingezet (‘the Single Market review: one year on’). Dit werkdocument dient als inbreng voor de Europese voorjaarsraad in maart 2009 en is onderdeel van het Herstelprogramma van de Europese Commissie voor groei en werkgelegenheid 2009. Ter versterking van de interne markt stelt de Commissie de volgende prioriteiten: lagere kosten en administratieve lasten, simpeler ondernemingsrecht en toegang tot markten, sterkere contractuele rechten, het wegnemen van belemmeringen bij grensoverschrijdende aankoop, betere informatievoorziening aan consumenten, veilige financiële producten. Speciale aandacht wordt besteed aan het midden- en kleinbedrijf. Zo worden maatregelen getroffen om toegang tot het kapitaal voor het mkb te verbeteren, betalingstermijnen te verkorten en om administratieve lasten te verminderen via elektronische procedures en één contactpunt. Bovendien moet er in elke lidstaat een interne markt coördinator komen om een optimale implementatie van interne marktregels op nationaal niveau te bewerkstelligen. vno-ncw-oordeel vno-ncw vindt het positief dat de Commissie de nadruk blijft leggen op de vervolmaking van de interne markt. Juist in deze periode van financiële crisis is het voor bedrijven van belang dat lidstaten geen protectionistische maatregelen treffen en dat zij toegang hebben tot kapitaal. De nadruk op een goede implementatie en handhaving van interne marktregels en een nauwere samenwerking tussen de Europese Commissie en de lidstaten, past bij de aanbevelingen die vno-ncw en mkb-Nederland in hun nieuwe brochure ‘Wanneer wordt het echt 1992? Concrete voorstellen om de interne markt te voltooien’ hebben gedaan. Deze brochure bevat een inventarisatie van de concrete belemmeringen die individuele bedrijven en sectoren ervaren. Bovendien doet het bedrijfsleven concrete voorstellen aan de Europese Commissie en de lidstaten om een einde te maken aan de bestaande onvolkomenheden in de interne markt: — pak de problemen aan bij de bron: zorg voor goede en eenduidige regelgeving, waarvan de effecten zijn beoordeeld; — zorg voor een betere omzetting van Europese regels in
wetgeving van lidstaten; — verbeter het toezicht op de naleving van Europese regel geving; — zorg voor een snellere klachtenbehandeling en goede informatievoorziening. De brochure kan worden opgevraagd bij vno-ncw: Angelique Ganpat, 070-349 02 76,
[email protected].
3.2 Dienstenrichtlijn In 2006 is de eu dienstenrichtlijn vastgesteld. Deze is bedoeld om de bureaucratische belemmeringen weg te nemen die het vrije verkeer van diensten bemoeilijken. De richtlijn voorziet in maatregelen die zijn gericht op vereenvoudiging van het vestigen van een dienstverlenend bedrijf in de eu, vermindering van administratieve procedures en belemmeringen, bevordering van administratieve samenwerking tussen lidstaten bij de controle van dienstverleners en verbetering van informatievoorziening over de dienstverlening aan de consument. De eu-lidstaten moeten de richtlijn voor 28 december 2009 in nationale wetgeving omzetten en uitvoeren. De meeste lidstaten hebben projectteams ingesteld om de complexe richtlijn uit te voeren. Er bestaat nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie. Het ‘handbook on implementation of the services directive’ van de Commissie is niet juridisch bindend maar biedt lidstaten informatie over en hulp bij het interpreteren van de diverse artikelen op basis van bestaande jurisprudentie en relevante wetgeving. Het Nederlandse wetsvoorstel Dienstenwet wordt thans in de Tweede Kamer behandeld. vno-ncw-oordeel Gezien het grote belang van het wegnemen van belemmeringen voor het dienstenverkeer en het feit dat het afgezwakte richtlijnvoorstel het resultaat is van een lastig onderhandelingsproces houden vno-ncw en businesseurope de voortgang en ontwikkelingen ten aanzien van de uitvoering van de richtlijn door lidstaten nauwlettend in de gaten. business europe presenteerde in november 2008 het rapport over zijn bevindingen over de stand van zaken van het omzetten van de dienstenrichtlijn in de nationale lidstaten tijdens een door 35
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
businesseurope georganiseerd seminar. Het rapport bevat de volgende aanbevelingen: — de lidstaten moeten zich sterk maken voor een kwalitatief juiste en snelle omzetting van de Europese dienstenrichtlijn in nationale regelgeving; — lidstaten moeten onderling samenwerken om een uni forme implementatie in alle lidstaten te bereiken; — nationale autoriteiten moeten meer vaart maken met het screening proces om ongeoorloofde vereisten uit hun nationale regelgeving weg te nemen en vereenvoudiging door te voeren; — de nationale contactpunten moeten adequaat worden gefinancierd en bemand om beide taken te vervullen zoals door de Europese dienstenrichtlijn vastgesteld: informatievoorziening en invullen van de formaliteiten; — het gebruik van elektronische procedures moet worden gestimuleerd. Elektronische informatie zou in Engels beschikbaar moeten zijn voor buitenlandse dienstverleners, naast de nationale taal; — de lidstaten en de Commissie zouden een informatie campagne moeten opzetten om de voordelen en mogelijkheden van de dienstenrichtlijn onder de aandacht te brengen van bedrijven en consumenten. vno-ncw is voornemens voor bedrijven voorlichtingsbijeenkomsten in de Nederlandse regio’s te houden over de gevolgen en mogelijkheden van de Dienstenwet.
3.3 Diensten van algemeen belang Met ‘diensten van algemeen belang’ (dab) worden bedoeld economische en sociale activiteiten die niet (uitsluitend) aan de markt worden overgelaten en (tot op zekere hoogte) worden gereguleerd (b.v. in Nederland basisonderwijs, watervoorziening, delen van de zorg). Met ‘diensten van algemeen economisch belang’ worden diensten van economische aard bedoeld (b.v. telefonie, energiesector, delen van de zorg). Het aanbod van kwalitatief hoogwaardige diensten van algemeen economisch belang is een belangrijke pijler voor het concurrentievermogen van de Europese Unie. De Europese Commissie kwam in 2004 met een Witboek over de diensten van algemeen belang. Hierin wordt onderstreept dat het belangrijk is dergelijke diensten kwalitatief hoogwaardig en betaalbaar te houden. De diensten van algemeen belang kunnen door de private sector worden geleverd, maar de overheid behoudt een verantwoordelijkheid in het reguleren van de markt. In de wijziging van het Europese Verdrag is een protocol over diensten van algemeen belang opgenomen. Dit protocol benadrukt met name de subsidiariteit en diversiteit van dab en onderstreept een aantal onderliggende principes (kwaliteit, veiligheid, betaalbaarheid, gelijke behandeling en universele toegang en gebruikersrechten). Als bijlage bij de Single Market Review van november 2007 is een mededeling van de Europese Commissie over diensten van algemeen belang opgenomen. Daarin onderstreept de Commissie dat het protocol over diensten van algemeen belang, zoals dat in het nieuwe Verdrag van Lissabon is opgenomen, een goede wettelijke verankering biedt van de principes en beginselen van diensten van algemeen belang en dat 36
verdere, horizontale wetgeving voor deze diensten niet nodig is. Diensten van algemeen economisch belang zijn volgens de Commissie primair een interne marktaangelegenheid, die vanuit sectoraal beleid benaderd moeten worden. De Commissie heeft aangekondigd dat er wordt gewerkt aan twee voorstellen voor sectoroverstijgende onderwerpen: de financiering van diensten van algemeen belang (subsidies en staatssteun) en de geïnstitutionaliseerde private partnerschappen en aanbestedingen. Daarnaast heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een nieuwe richtlijn voor grensoverschrijdende gezondheidszorg (zie §3.9). vno-ncw-oordeel vno-ncw is geen voorstander van een horizontaal rechtskader voor deze diensten. Een kaderrichtlijn of horizontaal rechtskader waarin tot in detail het aanbod, de organisatie en de financiering van deze diensten wordt gespecificeerd - zo dat gezien de grote diversiteit en het dynamische karakter van deze diensten al mogelijk zou zijn - kan leiden tot concurrentieverstoring en kan een obstakel vormen bij de verdere liberalisering van markten. Diensten van algemeen economisch belang moeten zoveel mogelijk worden verricht in overeenstemming met - en niet tegengesteld aan - de beginselen van mededinging, zoals vastgelegd in de vigerende gemeenschapswetgeving. Het creëren van nieuwe uitzonderingen op de mededingingsregels en het overregulering van de betrokken sectoren betekenen een ongewenste stap terug in het structurele economische hervormingsproces. Het is ten aanzien van diensten van algemeen economisch belang juist belangrijk om concurrentie te blijven bevorderen, staatssteun verder te reduceren en de interne markt te vervolmaken. Het is dan ook positief dat de Europese Commissie in de mededeling over diensten van algemeen belang vasthoudt aan de lijn om diensten van algemeen economisch belang primair als een aangelegenheid te zien van de interne markt. De Commissie stelt subsidiariteit voorop en pleit voor een sectorale benadering (en dus geen one-size-fits-all benadering) om te kijken naar publieke belangen.
3.4 Vrij verkeer van werknemers De Europese regelgeving staat het toe dat lidstaten overgangsmaatregelen nemen ten aanzien van het vrij verkeer van werknemers voor de per 1 mei 2004 toegetreden Middenen Oost-Europese lidstaten (met uitzondering van Malta en Cyprus) en voor Roemenië en Bulgarije die per 1 januari 2007 zijn toegetreden. De Europese afspraken zijn als volgt: — gedurende de eerste twee jaar na toetreding wordt de toegang geregeld door de lidstaten zelf. Zij kunnen derhalve nog een werkvergunning eisen; — gedurende de volgende drie jaar kunnen lidstaten de nationale, belemmerende, wetgeving handhaven, maar dienen dit dan wel aan de Europese Commissie te melden; in beginsel wordt hiermee de overgangstermijn beëindigd; — alleen als er zich in een lidstaat een ernstige verstoring van de arbeidsmarkt voordoet, kan deze lidstaat de Commissie verzoeken om opnieuw voor een periode van maximaal twee jaar de nationale maatregelen te laten gelden.
Tot 1 mei 2007 heeft Nederland gebruik gemaakt van de mogelijkheid om overgangsmaatregelen te treffen voor werknemers uit Polen, Slowakije, Hongarije, Tsjechië, Slovenië, Estland, Letland en Litouwen. Per 1 mei 2007 is het vrij verkeer van werknemers voor deze acht nieuwe lidstaten volledig ingevoerd. Voor het aantrekken van werknemers uit deze acht nieuwe lidstaten is geen tewerkstellingsvergunning meer nodig. Tegelijkertijd is de verplichting om werknemers uit deze landen aan te melden (‘notificatie’) als zij tijdelijk in Nederland worden gedetacheerd, komen te vervallen. Dit is niet het geval voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije. In november 2008 heeft het kabinet besloten om, vanwege de onduidelijke ontwikkeling van de werkgelegenheid in Nederland, voorlopig nog af te zien van het openen van de grenzen voor Roemenen en Bulgaren. Voor sectoren waar onverminderd een grote vraag naar arbeidskrachten blijft bestaan zal worden afgezien van de arbeidsmarkttoets, zodat snel een vergunning kan worden verleend. vno-ncw-oordeel vno-ncw is voorstander van een volledig vrij verkeer van personen om zowel principiële als arbeidsmarkttechnische en economische redenen. Daarom wordt het betreurd dat de grenzen nog niet volledig zijn geopend voor onderdanen uit Roemenië en Bulgarije. Zowel de Stichting van de Arbeid als de ser hebben zich in een brief aan de Tweede kamer van juli jl. resp. het globaliseringsadvies van juni jl. uitgesproken voor opheffen van de bestaande belemmeringen.
3.5 Better regulation Eén van de speerpunten van de Europese Commissie is het tot stand brengen van betere Europese regelgeving. De Commissie erkent daarmee de klacht van het bedrijfsleven dat er veel onnodige belemmeringen volgen uit eu regelgeving en deze de groei van werkgelegenheid in de weg staan. Onder de titel Better Regulation heeft de Europese Commissie daarom een brede aanpak gelanceerd langs onderstaande lijnen. In navolging van Nederland heeft de Europese Commissie met de Europese Raad afgesproken de administratieve lasten met 25% terug te brengen in 2012. Naast de Europese Commissie zijn er inmiddels 16 landen die zichzelf een dergelijke doelstelling hebben opgelegd. De aanpak van de Commissie richt zich, naast de administratieve lasten, verder op: — Intrekken of wijzigen van ‘hangende’ wetgevingsvoorstellen. Tot nu toe heeft de Commissie 84 wetgevingsvoorstellen teruggetrokken van circa 200 ingediende. — Het nemen van maatregelen om bestaande wetgeving te vereenvoudigen. Hier staat de teller inmiddels op 140 stukken regelgeving wat moet groeien naar 500. — Nieuwe regelgeving onderwerpen aan een zware impact assessment en publieke consultatie in de voorbereidende fase. Wat betreft de administratieve lasten heeft de Commissie in januari 2007 een actieprogramma gepresenteerd. Conform de Hollandse aanpak heeft een consortium op 13 beleidsterreinen de administratieve verplichtingen in beeld gebracht en zullen ze begin 2009 met voorstellen komen voor reductie zodat de 25% gerealiseerd kan worden. Begin 2008 heeft de Commissie een strategische evaluatie en review gepresenteerd
van de totale aanpak. Daarbij is een high level groep ingesteld van onafhankelijke experts om het proces (kritisch) te volgen en te voeden. Deze wordt geleid door oud-minister Stoiber uit Duitsland. Vanuit Nederland neemt Robin Linschoten, voorzitter van Actal, deel. Inmiddels heeft de High level groep een aantal adviezen uitgebracht. Eén daarvan richt zich op het vrijstellen van het mkb van diverse accountancyverplichtingen. De Commissie heeft deze aanbeveling overgenomen en studeert nu op de wijze waarop dit in wetgeving aangepast kan worden. Lidstaten kunnen er dan voor kiezen mkb-bedrijven niet onder de Europese verplichtingen te l aten vallen. De Europese Commissie heeft ook haar richtsnoeren bijgewerkt met het oog op een betere beoordeling van het effect van haar voorstellen via zogenaamde business impact assessments. Hoewel de Commissie daarbij haar geïntegreerde aanpak inzake effectbeoordeling niet loslaat (dat wil zeggen dat er ook rekening wordt gehouden met milieu- en sociale effecten), bevatten de herziene richtsnoeren nu duidelijker de opdracht om te letten op de effecten van nieuwe regelgevingsvoorstellen op de economie en het concurrentievermogen van bedrijven. Sinds kort is er daarbij ook bijzondere aandacht voor de effecten van regelgeving voor het midden- en kleinbedrijf. Conform de nieuwe aanpak van de Commissie inzake betere regelgeving, wordt in de herziene richtsnoeren bepaald dat de diverse diensten van de Commissie bij het uitstippelen van hun beleid ook moeten nagaan of er geen alternatieven zijn voor de ‘klassieke’ regelgevingsinstrumenten. Eind januari 2009 legde de Commissie de ‘Derde Strategische Evaluatie van betere regelgeving in de Europese Unie’ voor. Hieruit blijkt dat de tot dusverre voorgestelde vermindering van regels een besparing van meer dan 30 miljoen euro zal opleveren. Ook heeft de Commissie aangegeven 33 nieuwe simplificatie-initiatieven te willen voorstellen in 2009, o.a. de bovenvermelde uitzondering van kleine ondernemingen op Europese accountancyregels. Op 28 januari 2009 presenteerde de Commissie in dit kader reeds het voorstel voor een herziening van de btw-richtijn om de obstakels voor elektronische facturering op te heffen. vno-ncw-oordeel vno-ncw verwelkomt het besluit van de Europese Commissie om 25% administratieve lasten te reduceren. Van groot belang is echter dat dit wordt beschouwd als een netto-doelstelling. Dat wil zeggen dat niet op hetzelfde moment zoveel nieuwe Europese regelgeving wordt geïntroduceerd, waardoor de winst wegvalt. In Nederland was daarin voorzien door de 25%-verplichting te koppelen aan de begroting per departement. Een dergelijk afspraak ontbreekt nog op eu niveau. Het vernieuwde impact assessment instrument leidt in beginsel tot meer inzicht over nut en noodzaak van Europese regelgeving. De instelling van een onafhankelijke groep experts o.l.v. Stoiber is een goede stap daarbij. Van belang voor de impact assessments is eveneens dat deze, naar Amerikaans voorbeeld, bekend worden gemaakt voor publicatie van het wetsvoorstel. Voor de toekomst beveelt vno-ncw het volgende aan: — De focus moet niet alleen liggen op administratieve lasten, maar ook op nalevingskosten. Ofwel de kosten van inhoudelijke maatregelen die bedrijven moeten nemen als ge37
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
volg van nieuwe wetgeving. Zo geldt bijvoorbeeld voor het eu-milieubeleid dat dit beleid gemiddeld 4% administratieve lasten veroorzaakt, maar 80% van de nalevingskosten bepaalt. — Voor blijvend succes is cruciaal dat voortaan veel scherper dan tot nu toe wordt gelet op wat Brussel wel en niet behoort te doen en wat aan de lidstaten kan worden overgelaten. vno-ncw heeft in 2008 een brochure opgesteld met concrete dereguleringsvoorstellen op Europees niveau. Deze brochure ‘Better Regulation for Better Business’ is te downloaden vanaf www.vno-ncw.nl/brochures. In 2009 zal dit worden herhaald.
3.6 Overheidsaanbestedingen Naar verwachting zal dg employment van de Europese Commissie komend voorjaar een leidraad publiceren over de toepassing van sociale criteria bij aanbestedingen. Er bestaat veel onduidelijkheid over de mogelijkheden dergelijke criteria toe te passen. Een consultatie hierover is zojuist afgerond. Begin 2009 wordt de aanname in eerste lezing verwacht van de richtlijn met betrekking tot de coördinatie van de aanbestedingsprocedures op defensie- en veiligheidsgebied. Het voorstel hierover dateert van december 2007. De Commissie inventariseert momenteel of er aanleiding is om te komen met een richtlijnvoorstel betreffende de coördinatie van procedures voor de gunning van concessies. Er leven veel vragen over de toepasselijkheid van het Europese aanbestedingsrecht op de gunning van concessies. De Europese Commissie co-financiert een pan-Europees project om een achttal verschillende nationale e-procurementsystemen aan elkaar te koppelen. Hierdoor zal het gemakkelijker worden voor ondernemingen om grensoverschrijdend in te schrijven op overheidsopdrachten en kan worden bespaard op de transactiekosten. Het project heeft een looptijd van drie jaar. vno-ncw-oordeel businesseurope heeft input geleverd op de gehouden consultatie over de toepassing van sociale criteria bij aanbesteden. vno-ncw is nauw betrokken geweest bij het opstellen hiervan. Het bedrijfsleven ondervindt veel problemen met aanbestedingen. Deze problemen hebben diverse oorzaken, waaronder een slechte toepassing van de regelgeving, onnodig hoge selectiecriteria, te hoge administratieve lasten en een gebrek aan professionaliteit en kennis bij de uitvoering op nationaal niveau.
3.7 Small Business Act Om een nieuwe impuls te geven aan het Europese mkb-beleid heeft de Europese Commissie in november 2007 het initiatief genomen om te komen tot een Small Business Act (sba). De sba moet ervoor zorgen dat midden- en klein bedrijven meer groei en nieuwe banen kunnen genereren. Volgens de Commissie speelt het mkb een grote rol binnen de Europese economie en daarom moet er meer erkenning komen van het 38
entrepreneurschap en moet het aantrekkelijker worden om een eigen bedrijf op te starten. Ook is toen door de Commissie een consultatie gehouden, waaruit de volgende onderwerpen als meest knellend voor het mkb naar voren kwamen: — administratieve lasten/regeldruk; — toegang tot financiering; — belastingen; — kennis en vaardigheden; — toegang tot overheidsopdrachten; — inflexibiliteit van de arbeidsmarkt (onvoldoende of verkeerd geschoolde werknemers). De Europese Commissie heeft op 25 juni 2008 haar definitieve plannen bekend gemaakt omtrent de Small Business Act. Deze (niet-bindende) initiatieven zijn: — verbeterde toegang tot overheidsaanbestedingen, zodat de kosten voor het mkb lager worden; — voorstel tot een verlaging van het btw-tarief voor lokale diensten, waaronder arbeidsintensieve diensten; — wijziging van de richtlijn inzake betalingsachterstand om ervoor te zorgen dat kleine ondernemingen binnen de vastgestelde termijn van 30 dagen worden betaald. — vergemakkelijken van regels en procedures voor het mkb door het oprichten van een ‘one-stop-shop’ en het verminderen van de administratieve lasten met 25% in 2012. Deze ‘one-stop-shop’ moet het mkb ondersteunen bij het starten van een bedrijf en het aantrekken van personeel. Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 1-2 december 2008 heeft de Raad de Small Business Act verwelkomd. De raad legde de nadruk op het verbeteren van de toegang tot financiering (er zal voor de eib s30 miljard voor 2008-2011 voor het mkb extra beschikbaar komen), het verbeteren van de markttoegang voor het mkb en het aanpassen van regels aan de behoeften van het mkb. Zo moet de mkb-test rigoureus worden toegepast in impact assessments van de Europese Commissie. Lidstaten en ec zouden het dubbel verzoeken om informatie tegen moeten gaan en bovendien slechts informatie moeten vragen wanneer die strikt noodzakelijk is. Zo zou het ‘slechts eenmaal’-principe moeten worden gestimuleerd en zeer kleine ondernemingen zouden maximaal eens per drie jaar aan statistische verslaglegging hoeven deel te nemen. De tijd om een bedrijf op te zetten wil men limiteren tot drie werkdagen tegen zo laag mogelijke kosten. Meer informatie over de sba: http://ec.europa.eu/enterprise/ entrepreneurship/sba_en.htm. vno-ncw-oordeel vno-ncw acht het van groot belang dat de positie van het mkb wordt verbeterd, omdat zij de spil van onze economie vormt. In de Small Business Act en de conclusies van de Raad die daarop zijn gevolgd, wordt gehoor gegeven aan onze prioriteiten op dit terrein. vno-ncw is blij met de aandacht voor het verstrekken van microkredieten. Juist in deze tijden van financiële crisis is het van groot belang dat kleine ondernemingen nog toegang kunnen krijgen tot krediet. Het is goed dat de Commissie wordt opgeroepen om verder te onderzoeken hoe het financiële instrumentarium zo verbeterd kan worden dat ook kleine bedrijven kunnen blijven investeren. Naast deze initiatieven voor het mkb, zou de Commissie te-
vens initiatieven moeten ondernemen om flexibele arbeidswetgeving te ondersteunen. Om het mogelijk te maken dat het mkb ten volle kan inspelen op de veranderingen op de markt en op technologisch gebied en om te kunnen concurreren, is het van belang dat zij van alle mogelijke contractvormen gebruik kunnen maken. Daarnaast zou de Commissie voortgang moeten maken met het opzetten van een Common Consolidated Corporate Tax Base (ccctb). Hiermee kan een dubbele belastingaanslag worden voorkomen en middels een one-stop shop kunnen de kosten en lasten voor bedrijven aanzienlijk verlaagd worden. Het ccctb-systeem moet op zichzelf staan (dus niet naast bestaande nationale belastingsystemen), geconsolideerd zijn en in alle lidstaten toepasbaar zijn, maar zou geen tarifaire harmonisatie moeten omvatten. Daarnaast is het van belang dat de Small Business Act van toepassing is op alle bedrijven. Hieronder zouden ook expliciet Zelfstandigen Zonder Personeel (zzp’ers) moeten worden geschaard, aangezien zij ook ondernemers zijn en een groot deel van het Europese mkb vertegenwoordigen.
3.8 Single European Payment Area Op 28 januari 2008 werd sepa (Single European Payment Area) in de Europese Unie gelanceerd. Na de invoering van de Euro is dit de volgende stap naar de harmonisatie van het betalingsverkeer in Europa. sepa moet ervoor zorgen dat er één Europees betalingssysteem komt. Op dit moment heeft elk land haar eigen betaalsysteem met eigen incasso’s, bankpasjes en overschrijvingen en is betalen naar het buitenland vaak een stuk lastiger en gaat gepaard met extra kosten. Dit moet stapsgewijs veranderen, zodat naar verwachting zo tegen 2013 bedrijven en consumenten in Europa een stuk makkelijker, efficiënter en goedkoper kunnen betalen en er uiteindelijk geen verschil meer is tussen binnenlands en buitenlands betalingsverkeer. Deze harmonisatie vraagt niet alleen de nodige aanpassingen bij de banken maar ook bij het Nederlandse bedrijfsleven als gebruikers van het betalingsverkeer. Zo zullen aanpassingen voor het Nederlandse bedrijfsleven zijn: — verandering van bankrekeningnummers van klanten, toeleveranciers en van bedrijven zelf. Deze rekeningnummers worden in verband met bic en iban-codes een stuk langer (in nl van 10 naar 18 tekens) om overschrijvingen nu naar en uit alle eurolanden makkelijker te maken. Dit vergt tot aanpassingen in administraties, briefpapier, factuursystemen en computersystemen; — bankpassen en betaalterminals in winkels gaan veranderen, doordat de magneetstrip wordt vervangen door een emv-chip. Deze emv-chip moet er voor zorgen dat het veiliger wordt en dat de consument overal in Europa met zijn bankpas terecht kan; — bedrijven met automatische incasso’s moeten vanaf eind 2009 digitaal machtigingsinformatie mee sturen naar de bank van de rekeninghouder bij opdrachten tot automatische incasso’s. Hierdoor moeten incasso-opdrachten eerder worden aangeleverd aan de banken en de tijd van het herroepen van een automatische afschrijving door een klant wordt langer. Ondanks deze aanpassingen en ondanks dat Nederland reeds het efficiëntste en goedkoopste systeem heeft van Europa,
heeft sepa per saldo op termijn ook voordelen voor Nederland en het Nederlandse bedrijfsleven. De Europese Commissie heeft een onderzoek laten uitvoeren ‘Potential Benefits at Stake’, waarin wordt gesteld dat Nederland als geheel (banken, bedrijven en consumenten samen) zelfs het meest van alle Europese lidstaten bij invoering van sepa zal profiteren. De voordelen van sepa voor Europa en de afzonderlijke landen zitten hem in: — meer gemak in het internationale betalingsverkeer; — lagere kosten door efficiëntere organisatie van bedrijfs processen bij bedrijven maar vooral door het losmaken van meer concurrentie in Europa tussen banken in de afhandeling van het betalingsverkeer; — lagere kosten van betalingsverkeer. Voor heel Europa zijn die indrukwekkend en veelbelovend. Op termijn voor heel Europa (cumulatief over 6 jaar) ruim 120 miljard; — marktverruiming voor bedrijven. Zo kan vanwege het eenvoudiger internationale betalingsverkeer het Nederlandse bedrijfsleven nu ook makkelijker klanten van buiten Nederland gaan aantrekken; — een extra kostenbesparing door E-voicing (elektronisch factureren) zal zorgen voor de echt grote kostenbesparing op termijn. Voor Nederland kan dit ongeveer s 4 miljard per jaar gaan betekenen. De geleidelijke stapsgewijze invoering van sepa is begin 2008 gestart voor overschrijvingen. Later volgen andere betaalproducten (betaalkaarten, incasso’s). Mastercard heeft begin juni 2008 besloten een heffing voor grensoverschrijdende betalingen met bankpassen of creditcards tijdelijk te schrappen. Eurocommissaris Kroes had namelijk met zware boetes gedreigd, omdat de heffing in strijd zou zijn met eu regels. Het gaat om de tarieven die Mastercard rekent voor betalingen met bankpassen of creditcards in het buitenland. De winkelier moet zijn bank een vergoeding betaling, waardoor het gebruik van betaalpassen relatief duurder is voor de winkelier. vno-ncw-oordeel vno-ncw is voorstander van de invoering van sepa. De te behalen kostenvoordelen voor het bedrijfsleven zijn ruim aanwezig. sepa zorgt voor een efficiënter betalingsverkeer in Europa. Een van de belangrijkste voorwaarden waar vno-ncw goed op zal letten zijn de kosten. Cruciaal is dat de lage kosten van ons Nederlandse betalingsverkeer ook voor onze binnenlands opererende ondernemingen niet verloren gaan en dat gebruikers dus niet worden gedwongen over te stappen naar duurdere of slechtere dienstverlening. Want als de uitkomst van sepa zou worden dat we als Nederland méér moeten gaan betalen of een slechtere dienstverlening krijgen, is dat een slechte boodschap richting bedrijven en consumenten. Daarnaast is het belangrijk dat alle betrokken instanties (banken, brancheorganisaties, mkb-Nederland en vno-ncw) steeds genoeg en op tijd informatie aan bedrijven verstrekken ten behoeve van hun voorbereiding en overgang op sepa, zodat het optimale rendement uit sepa gehaald kan worden. Met het oog hierop is door vno-ncw in 2008 een eerste ronde voorlichtingsbijeenkomsten gehouden. In 2009 zal dat worden herhaald. Verder is belangrijk dat bij de overgang straks op de Europese automatische incasso ook over de grens heen (naar klanten ook in andere Europese landen) de bedrijven die nu in hun betalingsverkeer met hun binnenlandse klanten ge39
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
bruik maken van automatische incassoís (zoals o.a. energiemaatschappijen, telecombedrijven) juridisch niet zullen worden geconfronteerd met het moeten hernieuwen van al hun bestaande verkregen machtigingen van hun klanten.
weerhoudt sommige mensen ervan zich in het buitenland te laten behandelen, zelfs wanneer dat een goede zaak zou zijn en leidt ertoe dat innovaties op het terrein van patiëntveiligheid niet succesvol kunnen worden toegepast in de gehele Europese Unie.
3.9 Patiëntenmobiliteit
De inrichting van een nationaal stelsel van gezondheidszorg en de financiering ervan moet echter een nationale aangelegenheid blijven, eu-regelgeving mag geen barrière opwerpen voor de in Nederland op gang komende marktwerking op basis van de Zorgverzekeringswet. Dit voorstel lijkt de nationale soevereiniteit op het terrein van de gezondheidszorg echter meer dan nodig te beperken: —P ijler 1: De gekozen uitwerking leidt ertoe dat de uitvoering van de Zorgverzekeringswet wordt beperkt. Zo hebben zorgverzekeraars ten aanzien van verzekerden in Nederland een zorgplicht die zij via restitutiepolissen dan wel zorg-in-natura polissen concretiseren. Op basis van de ontwerprichtlijn is het maar de vraag of Nederland zorgverzekeraars op deze manier kan verplichten zekerheid te bieden ten aanzien van het recht op gezondheidszorg omdat lidstaten verantwoordelijk zijn voor grensoverschrijdende gezondheidszorg. Wij stellen daarom een beperktere uitwerking van de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie voor. Ook de verplichting naar de lidstaten om een kwaliteitskader op te stellen voor verleende zorg dreigt de vrijheid van lidstaten hun zorgsysteem naar eigen inzicht in te richten (incl. toezicht) te beperken. —P ijler 2: Voorkomen moet worden dat grensoverschrijdende zorg een doel op zich wordt en dat een eventuele richtlijn leidt tot grotere regelgevende bemoeienis van de eu en van de nationale overheden op het terrein van de gezondheidszorg. Dit is bijvoorbeeld het geval ten aanzien van de definiëring van gezondheidszorg: het onderscheid extra- en intramurale zorg wordt niet langer in Nederland gebruikt. De herintroductie van deze begrippen leidt ertoe dat verouderde structuren opnieuw worden ingevoerd naast bestaande structuren. Dit levert naast administratieve lasten ook geen innovatie op. Tevens is het opnieuw een gevaar voor de privaatrechtelijke uitvoering (marktwerking) in het Nederlandse stelsel. — Pijler 3: Deze verplichte samenwerking onder leiding van de Europese Commissie in de vorm van Europese referentienetwerken van zorgaanbieders leidt tot beperking van de autonomie van zorgverzekeraars en tot versterking van de rol van de overheid. En dit terwijl in Nederland sinds 2005 juist de inzet is om de rol van de overheid ten aanzien van de curatieve gezondheidzorg te beperken en veldpartijen - zorgverzekeraars en zorgaanbieders - het initiatief te geven ten aanzien van de ontwikkeling van ketenzorg en expertisecentra. In en vanuit Nederland ziet men dan ook een bottum-up georiënteerde samenwerking ontstaan die leidt tot ketenzorg. Ook internationale samenwerkingsverbanden zijn zo aan het ontstaan. De prominente rol die de Europese Commissie claimt ten aanzien van de samenwerkingsverbanden vinden wij niet passend in de Nederlandse verhoudingen. Op de lange termijn leidt deze top-down benadering tot verstarring en beperking van (proces)innovatie. Slechts het tijdelijk financieel faciliteren van samenwerkingsverbanden zien wij als een haalbare optie.
De Europese Commissie presenteerde op 2 juli 2008 een ontwerprichtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg. De Commissie wil de rechtszekerheid en duidelijkheid op het gebied van grensoverschrijdende gezondheidszorg vergroten. De ontwerprichtlijn bestaat uit drie pijlers: gemeenschappelijke beginselen voor gezondheidsstelsel, een specifiek kader voor grensoverschrijdende zorg en Europese samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg. Gemeenschappelijke beginselen voor gezondheidsstelsel Met de eerste pijler wil de Commissie de arresten van het Europese Hof over de rechten van patiënten op medische behandeling in het buitenland codificeren. Daarnaast stelt de Commissie voor de lidstaten te verplichten een kwaliteits kader op te stellen voor verleende zorg, opdat burgers erop kunnen vertrouwen dat zorg in een andere lidstaat kwalitatief hoogwaardig is. Een specifiek kader voor grensoverschrijdende zorg In de tweede pijler worden vergoedingsregels gegeven in geval een burger zorg in een andere lidstaat wil gebruiken. Expliciet is vastgelegd dat patiënten hetzelfde bedrag vergoed krijgen als wanneer de behandeling in eigen land zou plaatsvinden. Europese samenwerking op het gebied van de gezondheidszorg Door middel van de derde pijler beoogt de Commissie nadere samenwerking tot stand te brengen tussen de lidstaten, teneinde de grensoverschrijdende gezondheidszorg te verbeteren. Deze samenwerking onder leiding van de Europese Commissie vindt plaats in de vorm van Europese referentienetwerken van zorgaanbieders. De ontwerprichtlijn biedt tevens een kader om te komen tot gemeenschappelijke indelingen en normen die door verschillende systemen en verschillende landen kunnen worden gebruikt resp. tot het bevorderen van ict-gebruik en -ontwikkeling binnen de gezondheidszorg. Dit als randvoorwaarden om een passend antwoord te realiseren op de toename binnen de eu van het aantal mensen met één of meerdere chronische ziekte(n). vno-ncw-oordeel vno-ncw vindt het positief dat er een richtlijn komt die expliciet vastlegt dat patiënten het recht hebben zich in het buitenland te laten behandelen en hetzelfde bedrag vergoed krijgen als wanneer de behandeling in eigen land zou plaatsvinden. Patiëntenmobiliteit op Europees niveau kan daarnaast leiden tot efficiënt gebruik van schaarse medische expertise en know how. De Commissie kan ook een belangrijke rol spelen bij het wegnemen van het gebrek aan informatie over de zorgmogelijkheden in andere lidstaten en de behaalde resultaten ten aanzien van patiëntveiligheid. Dit gebrek aan informatie 40
4. H andelspolitiek: de externe dimensie van de Lissabonagenda
Inlichtingen: Winand Quaedvlieg (070 349 04 40;
[email protected]) Sam Stevens (070 349 04 38;
[email protected]) §4.6
4.1 wto-Doharonde Begin november 2001 is in Doha (Qatar) een nieuwe multilaterale ronde van handelsbesprekingen begonnen in de wto, met als doel een verdere liberalisering van het economisch verkeer tussen landen. De Doha-ronde bevat de volgende onderwerpen: — betere markttoegang voor goederen, door afschaffing van tarieven en niet-tarifaire maatregelen; daarbij zullen de hoogste tarieven en tariefescalatie extra aandacht krijgen; — betere markttoegang voor diensten (deze onderhandelingen waren al begin 2000 gestart); — betere markttoegang voor landbouwproducten (ook deze onderhandelingen liepen al sinds januari 2000) en verlaging van productiegebonden steun en exportsubsidies in deze sector; — aanpassingen in het geschillenbeslechtingssysteem van de wto; — aanpassingen in de uitvoering door de lidstaten van de anti-dumpingregels van de wto; — de verhouding tussen wto-regels en handelsregels in multilaterale milieuovereenkomsten; — vrijere markttoegang voor milieuvriendelijke goederen en diensten; — afschaffing van visserijsubsidies; — een systeem van bescherming van geografische herkomstbepalingen voor wijn en sterke drank. Na tal van ups en downs in de voorgaande jaren is begin 2009 nog steeds geen akkoord bereikt in de Doha-onderhandelingen. Desalniettemin is op technisch niveau veel vooruitgang geboekt in de onderhandelingen om de verschillen in onderhandelingsposities te overbruggen. Er liggen teksten voor conceptakkoorden over o.a. industrietarieven, landbouw en anti-dumping. Een concepttekst over douanevereenvoudiging is ook gepubliceerd. Politieke tegenstellingen en de gebrekkige bereidheid om de weerstand van gevestigde belangen het hoofd te bieden, blijven een doorbraak blokkeren. De verwachting is dat de Doha-ronde niet met een spectaculair akkoord zal worden afgesloten zoals de Uruguay-ronde in 1994, maar dat wel een aantal substantiële en voor bedrijven belangrijke veranderingen kan worden doorgevoerd.
vno-ncw-oordeel vno-ncw is van mening dat het multilaterale handelssysteem van de wto een uiterst belangrijk anker is in de internationale handel, juist nu de roep om protectionisme hier en daar weer duidelijker klinkt. De Doha-ronde kan tot voor bedrijven waardevolle verbeteringen in dit systeem leiden door tariefverlaging, landbouwhervorming, liberalisering van de dienstenhandel, douanevereenvoudiging, betrouwbaarder antidumpingregels en een aangepaste behandeling van ontwikkelingslanden.
4.2 Handels- en concurrentiestrategie van de eu De interne Lissabonstrategie van de eu en de externe economische agenda moeten beter worden geïntegreerd om de kansen van de globalisering ten volle te kunnen benutten en groei en banen te realiseren. Dit is de achtergrond van de huidige strategie voor handel en concurrentie van de Europese Commissie. Markttoegang voor eu-producten tot markten buiten de eu, eerlijke concurrentievoorwaarden voor Europese bedrijven op de wereldmarkt en een open eu-markt voor producten uit derde landen vormen de drie pijlers van de strategie. De kernpunten van de strategie, genaamd Global Europe: Competing in the World zijn: — de succesvolle afsluiting van de Doha-ronde in het kader van de World Trade Organisation (wto) blijft de eerste prioriteit van de Commissie; — de eu zal meer bilaterale vrijhandelsakkoorden nastreven met geselecteerde landen en regio’s. Deze akkoorden moeten dieper en breder zijn dan de wto-agenda (bijvoorbeeld inclusief investerings- en mededingingsregels). De doorslaggevende criteria voor het openen van onderhandelingen zullen zijn de marktpotentie en het huidige beschermingsniveau van de wederpartij. Momenteel lopen er reeds onderhandelingen met de Gulf Co-operation Council en Mercosur (het economische samenwerkingsverband van Argentinië, Brazilië, Paraguay en Uruquay). Nieuwe prioriteiten zijn de groep Zuid-Oost Aziatische landen verenigd in de asean, India, Korea, Centraal Amerika en de Andean; — het aanpakken van marktbelemmeringen (vooral ook marktbelemmeringen die àchter de grens spelen, zoals mededinging en technische voorschriften) in de Transatlanti41
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
sche economische relatie, omdat deze nog steeds het hart van de wereldeconomie vormt; — meer focus op China om belemmeringen voor markt toegang en investeringen weg te nemen en intellectuele eigendomsrechten te beschermen; — een brede campagne om inbreuken op intellectuele eigendomsrechten door handelspartners uit te bannen; intellectuele eigendomsbescherming geldt steeds meer niet alleen als een bescherming voor individuele commerciële belangen, maar vooral als een strategische bescherming van het comparatieve voordeel bij uitstek van de eu, namelijk de kenniseconomie; — een herziening van de ‘Markttoegangsstrategie’ van 1996 om handelsbelemmeringen (vooral ook non-tarifaire belemmeringen en beperkingen op de toegang tot grondstoffen) bij partners weg te nemen, met een focus op markten en sectoren waar de grootste economische winst te behalen is. De Commissie is in april 2007 met een voorstel tot een herziening gekomen van de markttoegangsstrategie. Men wil met deze strategie de samenwerking tussen lidstaten, Commissie en bedrijven verbeteren, meer prioriteiten stellen aan landen en issues (bv. eigendomsrechten en de informatievoorziening van Europese exporteurs door de Market Access Database verbeteren); — het level playing field versterken voor Europese bedrijven op overheidsaanbestedingenmarkten in derde landen, door het afsluiten van substantiële overeenkomsten met die landen; — een herziening van het handelspolitieke instrumentarium (onder andere antidumping) van de eu. Na de ervaringen met de import van Chinese textiel en schoenen in de afgelopen anderhalf jaar wil de Commissie dit aanpassen aan de nieuwe economische werkelijkheid van de globalisering; — een scherpere controle door de Commissie dat interne regelgeving van de eu niet de internationale concurrentiekracht van de eu ondermijnt.
en zijn er substantiële handelsbarrières ten opzichte van de eu. Het is de bedoeling van de Commissie om in de nieuwe akkoorden ook zaken te regelen als investeringen en mededinging, zaken die niet in de wto op de agenda staan. Basisvoorwaarden voor de nieuwe akkoorden moeten zijn dat ze verenigbaar met de wto zijn en ook als bouwstenen voor het multilaterale systeem kunnen fungeren.
vno-ncw-oordeel De strategie van de Commissie komt in belangrijke mate overeen met de door businesseurope en vno-ncw aangegeven prioriteiten. Discussie bestaat nog over het punt in hoeverre het afsluiten van veel bilaterale handelsakkoorden door de eu de wto in de wielen kan rijden. Essentieel is dat de Commissie transparanter dan tot nu toe te werk gaat bij de bilaterale onderhandelingen, zodat het bedrijfsleven tijdig zijn belangen kenbaar kan maken. businesseurope en vno-ncw zullen betrokken blijven bij de verdere uitwerking en implementatie van de Commissie strategie.
Andean Gemeenschap
4.3 Regionale handelsakkoorden Algemeen In 2006 publiceerde de Europese Commissie de strategienotitie ‘Global Europe: competing in the world’. Daarin werd een intensivering aangekondigd van de inspanningen van de eu om naast een nieuw wto-akkoord ook een aantal nieuwe regionale handelsakkoorden af te sluiten. De Commissie kijkt bij de keuze van de landen en regio’s waarmee onderhandelingen geopend worden vooral naar twee criteria: wat is het economisch potentieel van de landen, 42
vno-ncw heeft samen met het ministerie van Economische Zaken in 2007 - 2008 een inventarisatie gemaakt van de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven die bij de diverse bilaterale onderhandelingen aan de orde zijn. Deze punten zijn ingebracht in de onderhandelingen in Brussel over het onderhandelingsmandaat van de Commissie. Voor de eu geldt op dit moment het vrijhandelsakkoord met Chili uit 2003 als benchmark. Met de nieuwe generatie vrijhandelsakkoorden wil de eu echter ambitieuzere doelstellingen bereiken met regels inzake anti-dumping, intellectuele eigendom (normen en handhaving), geografische oorsprongsbenamingen voor alcoholische dranken en voedsel, subsidies, overheidsaanbestedingen, 100% tariefliberalisering voor industriegoederen, vergaande tariefverlaging voor landbouw en visserij, diensten, non-tarifaire handelsbelemmeringen, douanevereenvoudiging en een sterk geschillenbeslechtingsmechanisme. De onderhandelingen over de bilaterale handelsakkoorden worden behalve door economische motieven ook duidelijk door (geo-)politieke motieven gestuurd. Dat geldt bijvoorbeeld voor de onderhandelingen met de Middellandse Zeelanden en met Oekraïne. Onderstaand is een alfabetisch overzicht opgenomen van de belangrijkste handelsakkoorden die de eu heeft afgesloten, respectievelijk waarover zij nog onderhandelt.
Stand van zaken De Andean Gemeenschap bestaat uit de landen Bolivia, Colombia, Ecuador en Peru. De onderhandelingen met de eu liggen momenteel stil. Colombia en Peru willen nu bilaterale onderhandelingen met de eu openen. Volgende stappen De Commissie wil aan de Raad voorstellen om onderhan delingen over een Vrijhandelsakkoord te openen met die Andean-landen die bereid en in staat zijn om een veelomvattend en ambitieus vrijhandelsakkoord af te sluiten dat verenigbaar is met de wto. Aandachtspunten De Commissie heeft behoefte aan input van het bedrijfsleven voor de onderhandelingen.
asean Stand van zaken De onderhandelingen zijn in mei 2007 van start gegaan. Een belemmering voor de onderhandelingen is dat de lidstaten van de asean een zeer uiteenlopend niveau van economische ontwikkeling hebben. asean-solidariteit leidt tot onderhan-
delingen op niveau van de laagste gemeenschappelijke noemer. Maleisië wil bijvoorbeeld niet over overheidsaanbestedingen onderhandelen, dus valt dit buiten het bestek. De eu heeft een mandaat om met 7 van de 10 asean-landen te onderhandelen (Birma valt erbuiten om politieke redenen; de asean-leden Laos en Cambodja vallen als Minst Ontwikkelde Landen ook reeds onder het eba-initiatief (Everything but Arms; vrije markttoegang tot de eu voor al hun producten behalve wapens). De asean-landen verklaren zich solidair met Birma en zijn niet bereid dit land buiten de onderhandelingen te houden. De onderhandelingen verlopen traag; de inzichten over tijdpad en ambitieniveau lopen uiteen tussen eu en asean. Ook de Thaise politieke crisis leidt tot vertraging. Parallel aan de regionale onderhandelingen vinden er ook discussies met individuele asean-leden plaats (voorop lopen Brunei, Singapore en Thailand). Volgende stappen De volgende Joint Committee bijeenkomst staat gepland voor maart 2009 in Kuala Lumpur. Aandachtspunten De asean heeft inmiddels een vrijhandelsakkoord met Japan afgesloten.
Canada Stand van zaken In de slotverklaring van de politieke top van oktober 2008 worden nieuwe bilaterale economische onderhandelingen voorgesteld. De Commissie is bezig met een ‘scoping exercise’ om de voors en tegens van onderhandelingen in kaart te brengen. Aandachtspunten zijn o.a. welk effect de onderhandelingen op de wto en de Noord - Zuid relaties kunnen hebben. Volgende stappen In januari 2009 worden nieuwe stappen in de scoping exercise gezet. Aandachtspunten De Canadese provincies hebben sterke eigen bevoegdheden op handelsgebeid; dit compliceert onderhandelingen. De Commissie heeft meer input van het bedrijfsleven nodig om een weloverwogen besluit over al of niet openen van onderhandelingen te nemen. Standpunt bedrijfsleven Belangen van het bedrijfsleven liggen o.m. bij overheidsaanbestedingen (speciaal ook de defensiesector), investeringsregels en convergentie van regels (bijvoorbeeld classificatie van chemicaliën) om non-tarifaire belemmeringen te voorkomen.
Centraal Amerika Stand van zaken Onderhandelingen boeken goede vooruitgang. De aspecten van regionale integratie in Centraal Amerika en van integratie tussen de eu-regio en de Centraal-Amerikaanse regio vragen speciale aandacht. Afronding van de onderhandelingen in 2009 lijkt mogelijk.
Volgende stappen De volgende onderhandelingsronde vindt 26 - 30 januari in Brussel plaats.
China Stand van zaken De Commissie onderhandelt met China over een herziening van het Partnership and Co-operation Agreement. Het oude akkoord dateert uit 1985 en telt slechts 4 pagina’s. De onderhandelingen gaan niet over een volwaardig vrijhandelsakkoord, maar bevatten wel een zware economische component. Er zijn o.a. onderhandelingen over sanitaire en phytosanitaire bepalingen, milieugoederen en markttoegang voor diensten. De eu wil ook onderhandelen over technische handelsbelemmeringen, investeringen, douanevereenvoudiging, overheidsaanbestedingen, elektronische handel, technologie-overdrachten, duurzame ontwikkelingen en toegang tot grondstoffen. In het kader van de eu - China dialoog vindt ook intensief overleg over intellectuele eigendomsbescherming plaats; dit valt nog niet onder de pca-onderhandelingen. Er is een apart High Level Mechanism in het leven geroepen zodat de eu op een hoger niveau (Vice Premier en diverse ministers) dan met de Chinese minister van Handel over onderwerpen kan overleggen over strategische issues zoals het handelsoverschot van China. Er is een aparte Financial Dialogue met China, o.a. over de wisselkoers. Volgende stappen Mogelijk komt er een apart akkoord eu - China over geografische oorsprongsbenamingen. In het voorjaar 2009 worden hierover nadere besluiten genomen. Aandachtspunten De vs openden ook in 2008 onderhandelingen met China over een bilateraal handelsakkoord. De Commissie vraagt het bedrijfsleven om onderwerpen voor de High Level Mechanism bijeenkomsten aan te dragen. China wil in het kader van toegang tot grondstoffen niet over exportbelastingen onderhandelen, maar mogelijk wel over algemene principes als transparantie.
epa’s Stand van zaken De epa’s zijn de Economic Partnership Agreements, die de eu met een aantal groepen van ontwikkelingslanden uit Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (acp) wil afsluiten ter vervanging van de Cotonou-akkoorden. De eerste epa, met de landen uit het Caribisch gebied, is afgesloten op 15 oktober 2008. Met de overige groepen van acp-landen zijn op 31 december 2007 interim-akkoorden over de handel in goederen afgesloten; de onderhandelingen over een volledig regionaal vrijhandelsakkoord worden voortgezet.
Gulf Co-operation Council gcc Stand van zaken De onderhandelingen lopen reeds bijna twee decennia en zijn ver gevorderd. Drie breekpunten moeten nog worden opgelost: de aparte behandeling voor energie; de behandeling van alcoholische dranken (de eu wil minimaal dezelfde behandeling als de vs); belastingen en beperkingen op export. 43
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
India Stand van zaken Onderhandelingen zijn begonnen in juni 2007; inmiddels vonden vijf rondes plaats. Geen nieuwe ontwikkelingen sinds oktober 2008. Volgende stappen Een nieuwe onderhandelingsronde vindt mogelijk begin 2009 plaats, maar is nog niet gepland. Standpunt bedrijfsleven Er zijn zorgen of er voldoende nieuwe markttoegang wordt gerealiseerd in de onderhandelingen, en of overheidsaanbestedingen onder het akkoord zullen vallen.
Japan Stand van zaken In de eu en in Japan vindt brainstorming plaats over de wenselijkheid van een bilateraal handelsakkoord tussen de eu en Japan. Sommige landen en sectoren zijn hier voorstander van. Ten aanzien van een dergelijk akkoord gelden ook de vragen wat het effect ervan zal zijn op de wto en op de Noord - Zuid verhoudingen. Japan zelf sluit actief nieuwe handelsakkoorden af met landen uit de Aziatische regio. Standpunt bedrijfsleven Bij het Nederlandse bedrijfsleven bestaat slechts beperkte belangstelling voor een akkoord.
Korea Stand van zaken De eu is onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord begonnen in mei 2007. Inmiddels hebben 7 onderhandelingsrondes plaatsgevonden. De belangrijkste uitstaande punten zijn: tarieven, technische handelsbelemmeringen (vooral auto’s, farmaceutische producten en elektronica), oorsprongsregels (in verband met grote hoeveelheid van Chinese halfproducten), toegang tot de dienstenmarkten, intellectuele eigendomsbescherming, de behandeling van producten uit de Noord Koreaanse Kae Song vrije industriële zone (vooral omdat Korea ook een vrijhandelsakkoord met China wil afsluiten; dan wordt Kae Song het grote lek). De Commissie meent dat de exportbelangen van de Europese industrie minimaal dezelfde behandeling in Korea zullen krijgen als in het akkoord met de vs is overeengekomen. Het akkoord zal substantiële hoofdstukken krijgen over douanevereenvoudiging en geschillenbeslechting. Volgende stappen Afsluiting van het akkoord in begin 2009 is mogelijk. Aandachtspunten De vs heeft eerder ook een vrijhandelsakkoord met Zuid Korea afgesloten. Dit is nog niet geratificeerd. Weerstand bestaat vooral in de automobielsector en in de vleessector. Er ligt een aantal politieke koppelingen tussen de akkoorden van Korea met de vs en met de eu. Zo zou Korea door een akkoord met de eu af te sluiten de ratificatie in de vs onder druk kunnen zetten. Korea onderhandelt ook over vrijhandelsakkoorden met Japan, India en asean.
44
Standpunt bedrijfsleven Voor Europese sectoren (chemie, vlees, wijn) is het essentieel dat het akkoord met de vs niet eerder in werking treedt dan dat met de eu, omdat dit tot substantieel concurrentienadeel zal leiden. Varkensvlees en zuivel hebben grote belangen in het geding. Een van de grote struikelblokken is de automobielsector. De Europese industrie is bezorgd dat de eu zijn tarieven verlaagt voor Koreaanse auto’s zonder dat de export naar Korea kan toenemen in verband met non-tarifaire belemmeringen en het Koreaanse mededingingsbeleid. Voor werkelijke markttoegang zijn vooral ook het mededingingsbeleid in Korea en de toegang tot distributienetwerken bepalend; dit heeft waarschijnlijk meer invloed dan technische handelsbelemmeringen. De Commissie voert hierover gesprekken met de Koreaanse mededingingsautoriteit.
Libië Stand van zaken Op 12 november 2008 zijn in Brussel onderhandelingen met Libië geopend over een kaderakkoord en over een vrijhandelsakkoord. Dat betekent dat de eu al onderhandelingen is begonnen over een vrijhandelsakkoord voordat Libië lid is geworden van de wto. Libië heeft zich bereid verklaard over een breed en ambitieus vrijhandelsakkoord te onderhandelen. Volgende stappen De volgende onderhandelingsronde is voorzien voor begin februari 2009. Aandachtspunten De Commissie heeft om meer input vanuit het bedrijfsleven gevraagd. Standpunt bedrijfsleven Zorgpunten van het bedrijfsleven zijn de voortdurend veranderende importtarieven, en het disfunctioneren van de douanedienst en van andere overheidsdiensten.
Mercosur Stand van zaken De onderhandelingen tussen de eu en de Mercosur liggen reeds enige jaren stil.
Mexico Stand van zaken De eu heeft sinds 2000 een vrijhandelszone met Mexico. Dit is gebaseerd op een besluit in het kader van het Economic Partnership, Political Co-operation and Co-ordination Agreement (het Global Agreement).
Middellandse Zee-landen Stand van zaken Met een aantal Middellandse Zee-landen (Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, de Palestijnse Autoriteit, Tunesië) heeft de eu in het kader van het Euromed-beleid tussen 1995 en 2002 associatieakkoorden afgesloten. Hierin is ook een handelshoofdstuk opgenomen. Op bilateraal niveau vinden nadere onderhandelingen plaats over vrijhandel inzake industriegoederen en landbouw, en over liberalisering van dienstenhandel en investeringen.
Met Egypte, Israël en Jordanië zijn inmiddels landbouwakkoorden afgesloten. Volgende stappen Na 2010 wil de eu de bilaterale akkoorden met de Middellandse Zee-landen in een multilateraal kader onderbrengen. Aandachtspunten Marokko heeft al een vrijhandelsakkoord met de vs. Turkije onderhandelt over vrijhandelsakkoorden met een serie Middellandse Zee-landen.
Oekraïne Stand van zaken De eu onderhandelt met Oekraïne over een ambitieus associatieakkoord met een vrijhandelsakkoord; dit is de meest brede variant van een akkoord, behoudens toetredingsakkoorden. Het tariefaanbod van Oekraïne in mager; de eu wil 95% van de handel dekken, waarvan 88% op de datum van ingang van het akkoord; Oekraïne biedt 39%. De eu wil voor gevoelige producten overgangstermijnen van 3, 5 en 7 jaar bieden. Daarnaast wil de eu een speciaal geschillenbeslechtingsmechanisme in verband met verwachte problemen bij de naleving van het akkoord. Voor oorsprongsregels bestaat het plan om gemeenschappelijke regels en diagonale cumulatie mogelijk te maken voor Oekraïne, de Mediterrane landen, efta, Turkije en de eu. 50% van de Oekraïense invoer in de eu valt reeds onder het Algemeen Preferentieel Stelsel. Volgende stappen De vijfde onderhandelingsronde is gepland voor eind januari 2009. Daarna moet elke twee maanden een onderhandelingsronde volgen. Aandachtspunten Oekraïne is sinds mei 2008 lid van de wto, maar de verplichtingen worden slecht nageleefd. Zo worden bijvoorbeeld tarieven verlaagd maar de waarde van goederen kunstmatig hoger gewaardeerd. Veel economische belangen zijn direct in het parlement vertegenwoordigd. Het eu-akkoord met Oekraïne moet het ijkpunt worden voor toekomstige akkoorden van de eu met de Kaukasuslanden, Moldavië en Wit Rusland. Standpunt bedrijfsleven Oekraïne moet het acquis van de eu inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen implementeren en naleven. De automobielsector is gevoelig in verband met Koreaanse assemblagefabrieken in Oekraïne. De handel in edelmetalen loopt nu via de Oekraïense Centrale Bank. Dat moet door een onafhankelijk orgaan gebeuren.
Rusland Stand van zaken In juni 2008 zijn de eu en Rusland onderhandelingen begonnen over een nieuw partnerschaps- en samenwerkingsakkoord. Een handelsakkoord als onderdeel van voornoemd akkoord zal pas worden afgesloten nadat Rusland tot de wto is toegetreden.
Turkije Stand van zaken De eu heeft met Turkije in 1995 een veelomvattende Douaneunie afgesloten. De douane-unie geldt echter niet voor landbouwproducten. Ingevolge de douane-unie moet Turkije zijn handelsbeleid harmoniseren met het eu beleid. Turkije heeft een handelstekort met de eu. Turkije heeft reeds een reeks vrijhandelsakkoorden met landen waarmee de eu zo’n akkoord heeft afgesloten. Nu de eu een nieuwe serie akkoorden aan het afsluiten is moet ook Turkije dit voorbeeld volgen. Het belang voor Turkije van deze akkoorden neemt steeds verder toe. De eu sluit nu akkoorden af met landen (India, Korea) die in veel opzichten directe concurrenten van Turkije zijn.
Verenigde Staten Stand van zaken In het kader van de Transatlantic Economic Council tec wordt gewerkt aan diverse ideeën en initiatieven om de Transatlantische economische relaties te faciliteren.
Zuid Afrika Stand van zaken De eu heeft sinds 1999 een Handels-, ontwikkelings- en samenwerkingsakkoord met Zuid Afrika. Dit akkoord is nog niet geheel geratificeerd. Het handelsgedeelte van het akkoord is in 2000 in werking getreden. Doel van het handelsakkoord is om gedurende een overgangsperiode van 12 jaar een vrijhandelszone te creëren, waarbij de eu en Zuid Afrika hun handel in verschillend tempo liberaliseren (‘asymmetrisch’). vno-ncw-oordeel vno-ncw is van mening dat regionale handelsakkoorden een bijdrage kunnen leveren aan de liberalisering van de handel en positieve effecten voor bedrijven kunnen hebben. Toename van het aantal regionale handelsakkoorden heeft echter ook risico’s. De concurrentiepositie van Europese producten wordt substantieel benadeeld als andere blokken regionale akkoorden afsluiten. En een toename van regionale akkoorden kan de administratieve lasten voor bedrijven doen toenemen. Verder kunnen regionale akkoorden het multilaterale systeem van de wto ondermijnen, bijvoorbeeld omdat het geschillenbeslechtingsysteem niet van toepassing is. Om al deze redenen moet behoedzaam met regionale akkoorden worden omgesprongen, maar moeten de kansen die dergelijke akkoorden bieden wel worden benut. Essentieel is dat er een goed kader van wto-regels is, waaraan de regionale akkoorden moeten voldoen. Als derde landen onderling bilaterale vrijhandelsakkoorden afsluiten is het voor de eu in verband met de concurrentiepositie noodzakelijk om ook met de landen een akkoord af te sluiten. Met de afsluiting medio 2007 van een vrijhandelsakkoord tussen Zuid Korea en de vs is het bijvoorbeeld onontkoombaar geworden dat ook de eu een akkoord met Zuid Korea afsluit; anders zullen Europese producten met grote ongelijkheid in invoertarieven geconfronteerd worden op de Koreaanse markt. Overigens is het akkoord vs - Korea medio 2008 nog niet geratificeerd.
45
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Er moet in businesseurope-verband aandacht worden geschonken aan het feit dat de informatieverschaffing over de onderhandelingen over dergelijke akkoorden moet worden verbeterd; in het verleden waren deze volstrekt intransparant voor het bedrijfsleven.
4.4 Handelspolitiek instrumentarium De Europese Commissie heeft begin 2007 alle stakeholders geconsulteerd hoe het handelspolitieke instrumentarium (met name vrijwaringsmaatregelen en anti-dumpingbeleid) herzien kan worden, omdat in de recente handelsconflicten met China over textiel (in 2005) en schoenen (2006) vragen zijn gerezen of het instrumentarium wel voldoende was toegespitst op de moderne vormen van internationale handel, productie en investeringen. Gezien de zeer grote meningsverschillen over herziening van het handelspolitiek instrumentarium heeft de Commissie eind 2007 besloten haar plannen voor hervorming in de ijskast te leggen. vno-ncw-oordeel vno-ncw is er voorstander van om het handelspolitieke instrumentarium (hpi) van de eu tegen het licht te houden om te toetsen of het voldoet aan de eisen van de moderne geïnternationaliseerde economie. Het hpi maakt deel uit van het wto-systeem en fungeert als veiligheidsklep op het systeem van liberalisering van de handel. Het is economisch en politiek noodzakelijk om draagvlak voor het beleid van liberalisering te behouden. Het hpi moet in zijn toepassing beperkt blijven tot nauwkeurig gereguleerde gevallen en mag niet protectionistisch worden gebruikt. In de gevallen waarin toepassing gerechtvaardigd is (aantoonbaar ongerechtvaardigde handelspraktijken van partners, of abrupte grote verstoringen in het handelsverkeer die ook volgens de wto-regels tijdelijke maatregelen kunnen rechtvaardigen) moet het hpi echter snel en effectief kunnen worden ingezet. In de huidige economische crisis moeten de internationale ontwikkelingen op het gebied van het gebruik van handelspolitieke maatregelen en mogelijk protectionistisch gebruik daarvan extra scherp gevolgd worden. vno-ncw is bezorgd over de mogelijkheid dat in het kader van het anti-dumpingbeleid van de eu aan China te snel en om politieke redenen de Market Economy Status (mes) wordt verleend. Het verlenen van mes wordt door politici soms gezien als een politiek gebaar. Het betreft echter een beslissing met vergaande technische gevolgen in gecompliceerde antidumpingprocedures: mes betekent namelijk dat de in het kader van een anti-dumpingprocedure aangeleverde financiële gegevens (kostenberekeningen, prijzen e.d.) worden behandeld alsof zij in een markteconomie tot stand zijn gekomen. vno-ncw is van mening dat dit alleen mag gebeuren als objectief vaststaat dat er in het betreffende land daadwerkelijk van een markteconomie sprake is, zonder staatssteun, met een transparante mededingingssysteem etc. Dit is in China nog niet het geval. Dan leidt mes tot concurrentievervalsing ten nadele van Nederlandse bedrijven.
46
4.5 Markttoegangsstrategie De ‘Markttoegangsstrategie’ van de Europese Commissie is erop gericht om in een nauwe samenwerking tussen de Commissie, lidstaten en bedrijven bestaande handelsbelemmeringen in partnerlanden uit de weg te ruimen. Het is een bilateraal instrument, naast de onderhandelingen in het kader van de wto en in het kader van de bilaterale vrijhandelsakkoorden van de eu. De Markttoegangsstrategie bestaat al sinds 1996, maar in april 2007 heeft de Commissie in een mededeling voorstellen voor een modernisering gedaan. Het is de bedoeling dat er in een intensieve samenwerking tussen de eu-Commissie, lidstaten en bedrijven belemmeringen worden geïdentificeerd en doelgericht aan het opruimen ervan wordt gewerkt. Daartoe wil de Commissie in de betreffende landen publiek private Market Access Teams in het leven roepen. Tevens wil zij volgens bepaalde criteria (potentieel economisch voordeel, ernst van de inbreuk die de belemmering maakt op internationale regels, economisch gewicht van de betreffende landen en sectoren) samen met het bedrijfsleven een prioriteitenlijst vaststellen. De strategie moet in de komende maanden nader worden ingevuld en uitgevoerd. vno-ncw-oordeel De op Amerikaanse ervaringen in het openbreken van belangrijke buitenlandse markten gebaseerde Markttoegangsstrategie kan zeer succesvol worden. Zij is echter in hoge mate afhankelijk van een arbeidsintensieve samenwerking tussen Commissie, lidstaten en bedrijven. Daarom is het van belang dat prioriteiten zorgvuldig worden bepaald. Het is van belang dat bedrijven zelf actief onderzoeken welke voordelen zij zouden kunnen bereiken door middel van de Markttoegangsaanpak. Mits goed aangepakt door alle partijen kan de strategie een wezenlijke aanvulling vormen op het bestaande handelspolitieke arsenaal.
4.6 Ontwikkelingssamenwerking eu-doelstelling inzake ontwikkelingshulp Eind september 2008 heeft het Europees Parlement een initiatiefverslag van Europarlementariër Thijs Berman aangenomen over het vervolg op de Internationale conferentie van Monterrey van 2002 inzake ontwikkelingsfinanciering. Hierin worden de lidstaten opgeroepen om hun officiële ontwikkelingshulp te verhogen om de toegezegde eu-doelstelling van 0,56% van het bni in 2010 te halen. De eu is goed voor bijna 60% van de officiële mondiale ontwikkelingshulp en daarmee de belangrijkste donor in de wereld. Niettemin blijkt het gemeenschapsgemiddelde momenteel op 0,39% van het bni te liggen en is er zelf sprake van een daling van de gezamenlijke eu-bestedingen van lidstaten in de jaren 2006 en 2007. Het ep maakt zich grote zorgen over het halen van de toegezegde doelstellingen in 2010 en roept de lidstaten op om hun beloften te blijven nakomen. Dit is een grote uitdaging. Wel is tijdens de Doha top ‘on financing for development’ begin december 2008 het streven om te voldoen aan de vn doelstelling van 0,7% van het bnp voor ontwikkelingshulp voor individuele landen opnieuw bevestigd door de Europese Commissie.
vno-ncw-oordeel De ambitieuze doelstelling van de eu om in 2010 een gemeenschapsgemiddelde van 0,56% van het bni voor ontwikkelingshulp in 2010 te realiseren lijkt in het licht van de huidige economische vooruitzichten en volatiliteit op de financiële markten moeilijk haalbaar. Daarbij valt ook nog te bezien of de politieke steun onder de lidstaten voor het behalen van deze doelen de komende jaren stand houdt als de economische verslechtering doorzet. Nederland voldoet wel aan zijn verplichtingen jegens de eu en is binnen de eu een actief pleitbezorger van het nakomen van de verplichtingen.
businesseurope en ontwikkelingssamenwerking Afgelopen december heeft businesseurope (be) een werkgroep ontwikkelingssamenwerking (os) in het leven geroepen om de dialoog tussen het Europese bedrijfsleven en os-beleidsambtenaren bij de eu te versterken. Het doel van de dialoog is om de effectiviteit en coördinatie van het euos-beleid te versterken door een krachtigere visie van het bedrijfsleven bij de eu-os-beleidsbepalers onder de aandacht te brengen. Volgens be zou het eu-os-beleid zich moeten richten op drie sleutelgebieden: 1. het bevorderen van Goed Bestuur 2. het faciliteren van investeringen in infrastructuur 3. het afbouwen van handels- en investeringsbarrières Om deze doelstellingen te bereiken wil be nauw samenwerken met de os-beleidsmakers op het gebied van: 1. het moderniseren van aanbestedingsprocedures 2. het versterken van de publiek-private samenwerking 3. het veiligstellen van toegang tot grondstoffen (‘raw materials’) vno-ncw-oordeel Met de oprichting van deze werkgroep zal het bedrijfsleven sterker in staat zijn om de rol van de private sector in ontwikkelingssamenwerking in de beleidsdiscussie onder de aandacht te brengen. Voorlopig zal de werkgroep zich richten op de bovengenoemde punten, maar de verwachting is wel dat verderop in het jaar de beleidsdiscussie breder zal worden getrokken.
47
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
48
STERKE ONDERNEMINGEN IN EEN STERKE MARKT
49
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
50
5. Mededinging
Inlichtingen: Toine Vermeulen (070 349 04 42;
[email protected]) Esmeralde van Vliet (+32 2 510 08 74;
[email protected]) §5.5
5.1 Concentratiecontrole De Europese Commissie is in 2004 met een gewijzigde Concentratiecontrole-verordening gekomen. Verder maken de Richtsnoeren voor de beoordeling van horizontale concentraties en de Mededeling Best Practices on the conduct of ec merger control proceedings deel uit van de hervormingen. In deze Concentratieverordening wordt voorzien in een vereenvoudigd systeem om fusiezaken voor onderzoek door te verwijzen van de Commissie naar de mededingingsautoriteiten in de lidstaten en vice versa. Deze hervorming moet ertoe strekken dat de meest geschikte autoriteit een bepaalde operatie onderzoekt en probeert tegelijk het aantal gevallen af te bouwen waarin bij meerdere mededingingsautoriteiten in de eu aanmelding wordt gedaan van een operatie (multiple filing). De belangrijkste wijzigingen betroffen: — aanscherping van de inhoudelijke toets. De materiële toets voor de beoordeling van concentraties ‘de creatie of versterking van een machtspositie’ wordt vervangen door ‘een substantiële concurrentievermindering’ toets; — uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie; — de mogelijkheid meldingen in te dienen op basis van een concrete intentie in plaats van een overeenkomst. vno-ncw-oordeel vno-ncw heeft in eerder commentaar naar aanleiding van het betreffende eu-Groenboek aangegeven dat concentrerende bedrijven worden gehinderd, doordat ze vaak niet onder het eu-recht, maar onder verschillende nationale rechtsstelsels vallen. Simultane aanmelding en beoordeling van concentraties door een aantal nationale mededingingsautoriteiten gaat gepaard met dikwijls aanzienlijke kosten en andere lasten. Toepassing van het één-loketsysteem resulteert in lagere kosten, eenvoudigere procedures en snellere beslissingen. vno-ncw kan in grote lijnen instemmen met de nieuwe Verordening, zij het dat een duidelijke voorkeur bestaat voor het instandhouden van de dominantietoets in plaats van de nu overeengekomen ‘substantiële concurrentieverminderingstoets’.
In het najaar van 2006 publiceerde de Europese Commissie een voorstel voor een Consolidated Jurisdictional Notice waarmede wordt beoogd de vier bekendmakingen over het begrip onderneming, concentratie, volwaardige gemeenschappelijke onderneming en omzetberekening te vervangen door één allesomvattende en geactualiseerde Bekendmaking. Zowel de International Chamber of Commerce (icc) als business europe hebben hierop grotendeels in positieve zin gereageerd. De geconsolideerde mededeling is inmiddels een feit. Op 13 februari 2007 lanceerde de Europese Commissie een publieke consultatieronde met betrekking tot conceptrichtsnoeren voor de beoordeling van niet-horizontale concentraties. In tegenstelling tot concentraties waarbij directe of potentiële concurrenten betrokken zijn, leiden deze transacties slechts in uitzonderlijke situaties tot mededingingsbeperkende effecten. De Europese Commissie is zich daarvan bewust en heeft in 2005 een omvangrijke studie laten verrichten om de meest recente economische inzichten op dit gebied in kaart te brengen. In mei 2007 bracht businesseurope een reactie uit over de conceptrichtsnoeren niet-horizontale concentraties. Op 28 november 2007 publiceerde de Europese Commissie de nieuwe richtsnoeren niet-horizontale concentraties.
5.2 Discussiedocument ‘review of article 82’ December 2008 heeft Europese Commissie nieuwe richtsnoeren gepubliceerd over de toepassing van artikel 82 eg op misbruiken met een marktafschermend effect. Tot zover was er al wel een meer economische benadering geïntroduceerd voor de toepassing van artikel 81 en de concentratieverordening. Een dergelijke hervorming heeft de Commissie nu ook voorgesteld voor artikel 82. Hiervoor kenmerkte de beslissingspraktijk van de Commissie zich tot een op punten formalistische aanpak, waarin het beschermen van de belangen van de concurrenten de overhand leek te hebben. Met deze nieuwe richtsnoeren is er meer ruimte voor een economische toets. Daarnaast wil de Commissie zich met deze richtsnoeren meer richten op het belang van de consument. Een belangrijke wijziging is verder dat de Commissie niet meer hoeft te bepalen dat de dominante positie daadwerkelijk de concurrentieregels heeft geschaad, maar dat er voldoende bewijs is dat een schending aannemelijk is. 51
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
vno-ncw-oordeel In algemene zin kan vno-ncw het door de Commissie ingezette initiatief steunen. Immers nationaal en internationaal opererende ondernemingen zijn gebaat bij een duidelijk, transparant en op zinnige economische uitgangspunten gebaseerd regelgevend kader aan de hand waarvan zij hun marktgedrag op eenvoudige wijze kunnen beoordelen. De wijze waarop artikel 82 wordt toegepast heeft belangrijke invloed op hoe Europese bedrijven zich kunnen ontwikkelen en hoe effectief ze kunnen concurreren op wereldschaal. Het is dan ook van groot belang dat artikel 82 wordt toegepast op een wijze die rekening houdt met de dynamiek van globaliserende markten. vno-ncw heeft er altijd voor gepleit dat de Europese Commissie met richtsnoeren moest komen, die gericht zijn naar bedrijven toe om aan de hand daarvan vast te stellen onder welke omstandigheden hun gedragingen wel of niet problematisch geacht worden en ook gericht zijn op de nationale mededingingsautoriteiten, zodat zij overal in Europa dezelfde principes toepassen. De Europese Commissie komt met deze nieuwe richtsnoeren aan dit pleidooi tegemoet. Een verdere beoordeling van deze richtlijnen, zal in businesseurope-verband plaatsvinden.
5.3 Staatssteunbeleid De activiteiten van de Europese Commissie dg Concurrentie hebben zich in de laatste periode vooral gericht op de aanpak van de financiële en economische crisis. Vertrekpunt hierbij is het Europese economische herstelplan dat in de maanden oktober en november van 2008 is afgezegend. In het plan wordt ingegaan op de flexibele inzet van het instrument staatssteun met behoud van een level playing field en het vermijden van concurrentievervalsing. Om de interventies in de financiële sector op nationaal niveau te stroomlijnen heeft de Europese Commissie in oktober en december 2008 Communicaties gepubliceerd, die moeten bijdragen aan het herstel van een stabiele kredietstroom naar de economie en het ontstaan van stabiele financiële markten. Aan banken in problemen worden daarbij striktere voorwaarden voor steunverlening gesteld dan aan gezonde banken. Om het tekort aan krediet in de gehele economie aan te pakken, gezonde bedrijven met liquiditeitsproblemen te steunen en bedrijven te stimuleren door te gaan met investeren in milieu- en energiesparende producten heeft de Commissie in december een tijdelijk maatregelenpakket aangenomen. Dit pakket geldt voorlopig tot 31 december 2010. Programma’s en regelingen die hiervan gebruik maken, dienen bij de Commissie te worden genotificeerd, individuele maatregelen niet. Het maatregelenpakket houdt onder meer in: — verhoging van steun die onder De Minimis valt tot 500.000 euro per onderneming; — het verstrekken van garanties voor leningen, waarbij een verlaagd premium hoeft te worden betaald; — gereduceerde rentetarieven bij het verstrekken van leningen, in het bijzonder bij investeringen in milieu- en energiesparende producten; — de verstrekking van risicokapitaal aan mkb-ers tot een bedrag van max. 2,5 miljoen euro per onderneming over een periode van 12 maanden.
52
Leidend voor de planmatige activiteiten van de Europese Commissie op het gebied van staatssteun is het in 2005 ingezette Actieplan Staatssteun. Het Actieplan beoogt de steunregels te versimpelen, minder - maar gerichtere - steun te verstrekken, en de lidstaten te stimuleren om de Lissabonstrategie een impuls te geven. In dat kader wordt een ‘Simplification Package’ voorbereid, ter bevordering van transparante en eenvoudige staatssteunprocedures in samenwerking met lidstaten. Onderwerpen als best practices, vroegtijdige contacten in het notificeringsproces en transparantie zullen hierin verder worden uitgewerkt. Als belangrijk onderdeel hiervan is een eerste ontwerp van een best practices code voor de aanmelding en toetsing van steunmaatregelen in december 2008 ter consultatie gegaan. Begin januari heeft de Europese Commissie een concept-mededeling gepresenteerd over vereenvoudigde procedures voor bepaalde types staatssteun. De consultatie hierop loopt tot 28 januari. vno-ncw-oordeel In principe biedt het normale steunkader voldoende aanknopingspunten voor het verlenen van steun. Een probleem ligt daarbij wel in de onbekendheid met de mogelijkheden en toepassing van deze steunregels door de lidstaten. Gezien de huidige financiële situatie, waarin ook gezonde bedrijven liquiditeitsproblemen ondervinden, is een tijdelijke versoepeling van de steunregels zoals ingezet door de Europese Commissie echter begrijpelijk en verstandig. Alleen een gecoördineerde Europese aanpak biedt in deze situatie kansen. Goede controle op de door Lidstaten verleende steun en op het behoud van een level playing field is hierbij belangrijker dan ooit.
5.4 Mededingingsprocedures Wegens klachten omtrent de traagheid van procedures in het Europees mededingingsrecht, bekijkt de Europese Commissie op welke wijze mededingingszaken efficiënter kunnen verlopen. Voor kartelzaken ziet Eurocommissaris Kroes de oplossing in bemiddeling, zo presenteerde zij begin juli 2008 een plan hiertoe. Bedrijven die kartels hebben gevormd, kunnen een schikking treffen met de Europese Commissie en daarmee een korting van 10% bewerkstelligen op de boete die Brussel voor hun illegale prijs- en marktverdelingsafspraken oplegt. De bedrijven kunnen inzage krijgen in de bewijzen die de Commissie tegen hen heeft. Daarnaast is de Commissie een consultatie gestart over het functioneren van verordening 1/2003 waarin de basis procedurele regels voor mededinging zijn neergelegd. vno-ncw-oordeel De traagheid in mededingingszaken brengt grote onzekerheid mee voor bedrijven die beslissingen willen nemen over bijvoorbeeld fusies. Om deze reden schreef businesseurope eind 2007 een brief aan Commissievoorzitter Barroso. Vertragingen in procedures van soms wel drie jaar zijn funest voor de plannen van fuserende bedrijven, want de onzekerheid over de toestemming heeft een negatieve uitwerking op de voorgenomen transactie. businesseurope pleitte daarom in haar brief voor een snelle, effectieve en onafhankelijke beroepsprocedure bij het Europees Hof. De plannen omtrent be-
middeling in kartelzaken en de hervormingen m.b.t. verordening 1/2003 worden vanuit dit oogpunt positief ontvangen.
5.5 Witboek Schadevergoedingsacties schending communautaire mededingingsregels Begin april 2008 is het witboek betreffende schadevergoedingsacties wegens schending van de communautaire gedragsregels gepubliceerd. Het witboek doet een aantal aanbevelingen die moeten garanderen dat burgers of ondernemingen die schade lijden als gevolg van inbreuken op het mededingingsrecht herstel kunnen eisen van de partij die de schade heeft veroorzaakt. In de praktijk blijkt dat nu buitengewoon lastig vanwege te complexe nationale regels en procedures inzake de civiele aansprakelijkheid. In het witboek wordt geprobeerd een balans te vinden tussen de vaak weinig doeltreffende compensatiesystemen zoals die nu bestaan, terwijl men probeert te voorkomen dat er in Europa een met de vs te vergelijken claimcultuur wordt ontketend. De Commissie stelt in haar witboek twee opties voor. De eerste optie is een collectieve actie via belangenbehartigers (zoals consumentenverenigingen). De tweede optie is een schadeactie waarbij slachtoffers zich kunnen aansluiten (opt-in). Teneinde claims te vergemakkelijken mag relevant bewijs niet worden achtergehouden. Ook geldt het definitieve besluit van de nationale mededingingsautoriteit als voldoende bewijs voor de inbreuk. De Europese Commissie heeft in haar wetgevingen werkprogramma 2009 aangegeven voornemens te zijn dit jaar een vervolginitiatief te presenteren. vno-ncw-oordeel vno-ncw is betrokken bij het commentaar dat business europe heeft uitgebracht op dit witboek. vno-ncw is principieel van mening dat een systeem van privaatrechtelijke handhaving niet in de plaats mag treden van een publiekrechtelijke handhaving. Het belangrijkste doel moet zijn compensatie van geleden schade. Civiele handhaving mag niet het opleggen van punitieve sancties tot doel hebben. Een Amerikaanse claimcultuur moet worden voorkomen. vno-ncw betreurt de gefragmenteerde aanpak van de Europese Commissie. De Commissie stelt op diverse dossiers - mededingingsrecht, aanbestedingsrecht, consumentenrecht, intellectueel eigendomsrecht - specifieke maatregelen voor, die het nationaal burgerlijk procesrecht raken. Hierdoor wordt miskend dat het burgerlijk procesrecht in iedere lidstaat een innerlijk consistent systeem is. Indien men de uit diverse systemen als best practice geselecteerde procedures, maatregelen en rechtsmiddelen toevoegt of bestaande maatregelen wijzigt heeft dat tot gevolg dat het nationale systeem uit balans raakt.
53
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
54
6. O nderzoek, ontwikkeling en onderwijs
Inlichtingen: Joke van den Bandt-Stel (070 349 04 15;
[email protected]) Chiel Renique (070 349 02 21,
[email protected]), §6.6
6.1 Europese onderzoeksruimte In 2000 besloot de eu tot het creëren van de ‘European Research Area’, om een impuls te geven aan het Europees onderzoeksbeleid, zoals het verbeteren van de infrastructuur voor onderzoek en het intensiveren van de samenwerking tussen onderzoekscentra. In 2007 presenteerde de Commissie een groenboek over de Europese onderzoeksruimte, om input te krijgen van stakeholders. In 2008 hebben de lidstaten op basis van deze consultatie een nieuw actieplan gepresenteerd, ook wel genoemd het ‘Ljubljana proces’. Hiermee hopen de lidstaten de ontstane fragmentatie tussen onderzoeksprogramma’s tegen te gaan. De regeringsleiders introduceerden tijdens de top onder het Sloveense voorzitterschap een nieuwe, vijfde vrijheid van verkeer, nl. die van kennis. vno-ncw-oordeel vno-ncw is het er mee eens dat een sterk, effectiever publiek onderzoekssysteem nodig is in het kader van de economische, sociale en milieu uitdagingen waar de eu voor staat. Er moet echter een betere connectie bestaan tussen het onderzoek in de publieke sector, de private sector en innovatie. Het onderzoeksbeleid moet gedreven worden door het doel van innovatie, nl een bijdrage leveren aan de concurrentiekracht van Europa, moet multi-disciplinair zijn en vereist de betrokkenheid van stakeholders, zoals de industrie. Daarnaast zou de focus niet enkel moeten liggen op onderzoek zelf, maar ook op de vertaling van dit onderzoek naar innovatie en toepassingen (valorisatie). Ook bij de keuze van onderzoekrichtingen zou voor een belangrijk deel richtinggevend moeten zijn de bijdrage die dat onderzoek kan geven aan de welvaart en het welzijn van Europa en zijn burgers. Daarnaast is het van belang dat er een goede afstemming is met andere initiatieven die op dit vlak vanuit andere dg’s geleverd wordt, zoals o.a. het kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, het eit en de aandacht voor het opleiden, trainen en aantrekken van kenniswerkers. Nu lijkt er toch nog vaak sprake te zijn van losse, soms concurrerende, initiatieven uit diverse dg’s.
6.2 European Institute of Technology In 2007 zijn de lidstaten het met elkaar eens geworden over de oprichting van een Europese Instituut voor Innovatie en
Technologie (eit). Oorspronkelijke plannen van voorzitter Barroso om te komen tot een Europese tegenhanger van het prestigieuze mit zijn afgezwakt. Uiteindelijk gaat het om een netwerk van kennisinstellingen. Er zullen in eerste instantie twee of drie zgn. ‘kennis- en innovatiegemeenschappen’ komen die elk een thema gaan behandelen. De Concurrentieraad noemt als voorbeelden hiervoor klimaatverandering, duurzame energie en de volgende generatie informatie- en communicatietechnologieën (ict). Op basis van een open tender wordt voor elk thema een kennis- en innovatiegemeenschap bestaande uit kennisinstellingen en bedrijven geselecteerd, die vervolgens zelf invulling kan geven aan het thema. De financiering van deze eerste fase van het eit loopt tot 2013. Uit diverse onderdelen van het eu budget is 309 miljoen euro bij elkaar gesprokkeld om het eit de eerste twee of drie kennis- en innovatiegemeenschappen op te laten zetten. Voor de financiering van de eigenlijke onderzoeks-, onderwijs- en innovatieactiviteiten van de kennis- en innovatiegemeenschappen worden daarnaast substantiële bijdragen verwacht van bedrijven, kennisinstellingen en nationale en regionale overheden. Ook zal gebruik worden gemaakt van projecten in het 7e Kaderprogramma en andere Europese programma’s. Het eit heeft zijn hoofdkantoor in Boedapest. De governing board bestaat uit zwaargewichten met een industriële en wetenschappelijke achtergrond. In deze governing board zitten 2 Nederlanders, Ellen de Brabander en Martin Schuurman, deze laatste is voorzitter van de governing board geworden. De governing board moet de concrete vormgeving van het eit, en de criteria voor de selectie van de kennis- en innovatiegemeenschappen uitwerken. Ook is de governing board verantwoordelijk voor het opstellen van een meerjarige strategische innovatieagenda, die vervolgens op voorstel van de Europese Commissie door Raad en Parlement zal moeten worden aanvaard. De eerste tender wordt midden 2009 verwacht. Vanuit Nederland zijn verschillende universiteiten hierbij actief. vno-ncw-oordeel vno-ncw onderschrijft de aanpak om uit te gaan van netwerken van kennisinstellingen en is van mening dat een eit onafhankelijk moet zijn van de overheid, zoals ook het erc. Voorzover de middelen voor het daadwerkelijke onderzoek uit het 7e Kaderprogramma en het cip zullen komen, zullen de voorstellen op de normale voorwaarden moeten meedin55
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
gen in de programma’s. Er mag geen sprake zijn van bevoordeling van eit-onderzoek. Wel zou het een optie kunnen zijn om bij de beoordeling van de voorstellen mee te nemen in hoeverre ze aansluiten bij en bijdragen aan het realiseren van de beleidsdoelen van de eu op het gebied van duurzaamheid en energie, denk bijvoorbeeld aan het set plan van de Commissie. Wat ontbreekt in de plannen is een link met de strategische onderzoeksagenda’s van de European Technology Platforms (etp’s) en de gemeenschappelijke technologische initiatieven, de Joint Technology Initiatives (jti’s), waarin de Europese industrie al stevig heeft geïnvesteerd. Ook zou het gewenst zijn een verband te leggen met de uitwerking van de Europese Onderzoeksruimte.
6.3 Biotechnologie Een van de belangrijke gebieden voor innovatie is moderne biotechnologie. Het gaat daarbij zowel om ‘groene’ (landbouw en voeding), ‘rode’ (medische) als ‘witte’ (industriële) biotechnologie. De ontwikkeling van biotechnologie in Europa loopt internationaal echter achter en verliest nog steeds terrein ten opzichte van de Verenigde Staten en in toenemende mate ook van Azië. Met betrekking tot de groene biotechnologie is de achtergrond hiervan een gebrek aan maatschappelijke acceptatie, voortkomend uit de verwarring die milieuorganisaties de afgelopen jaren hebben gezaaid. Dit heeft voor veel biotechnologische producten geleid tot onzekerheid rond wetgeving en marktontwikkelingen in Europa, o.a. bij de toelating, etikettering en traceerbaarheid van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Voor alle gebieden geldt dat een teveel aan onnodig restrictieve regelgeving nieuwe activiteiten smoort. Daarnaast is de maatschappelijke weerstand tegen biotechnologie buiten de eu kleiner. De kansen voor biotechnologie in Europa zijn door deze factoren minder groot dan elders, waardoor de groei achterblijft en biotechnologische bedrijfsactiviteiten en onderzoekers vertrekken. Dit is slecht voor de economische bedrijvigheid en voor de innovatie in Europa. vno-ncw-oordeel Om de neergaande trend te keren en het vertrouwen in biotechnologie in de eu te herstellen, dringt vno-ncw aan op een eenduidig beleid vanuit het beginsel ‘kansen verantwoord benutten’. Positief is dat de Europese Commissie het de facto moratorium voor producten op basis van ggo’s in 2005 heeft opgeheven. Dit is echter bij lange na niet voldoende. Concreet verwacht vno-ncw van de eu: — een versnelling van de Europese toelatingsprocedure, zodat de toelatingstatus van gg-gewassen in de eu en andere landen niet onnodig verschilt. Dit is mogelijk met waarborging van het huidige hoge niveau van veiligheid voor mens, dier en milieu; — het introduceren van een werkbare en realistische drempelwaarde voor de import van de volgende categorieën gggewassen: - gg-gewassen met een positieve beoordeling van de efsa (de Europese Voedselveiligheidautoriteit); - gg-gewassen, toegelaten in een derde land (mits de toelating gebaseerd is op een met de eu vergelijkbare risicoanalyse).Deze oplossingen passen binnen de internatio56
nale afspraken waar de eu zich in september 2007 in het kader van de Codex Alimentarius aan heeft gecommitteerd. — wetenschappelijk onderbouwd risicomanagement, dus ophouden met ‘perceptiemanagement’ en misbruik van het voorzorgbeginsel; — innovatiebevorderende toelatingsprocedure voor geavanceerde therapieën in de medische zorg en overige toepassingsgebieden van de biotechnologie; — een op innovatie gericht beleid voor medische toepassingen dat ook ruimte biedt aan onderzoek op het terrein van menselijke stamcellen, therapeutisch kloneren en gentherapie; — een voortvarende implementatie van de eu-Routekaart voor Biotechnologie, waarmee tot nu toe vrijwel geen voortgang is geboekt; — een coherent, gecoördineerd en alomvattend algemeen beleidskader ter ondersteuning van het Lead Market Initiative in alle zes prioritaire gebieden, met name in de ontwikkeling van een markt voor bio-based producten; — Europese criteria voor de duurzaamheid van biobrandstoffen moeten worden gebaseerd op technologie-neutrale, transparante en wetenschappelijke criteria; — met spoed een voorstel voor praktische en economisch haalbare drempelwaarden voor de onvoorziene aanwezigheid van ggo’s in zaden.
6.4 Nanotechnologie Nanotechnologie is een sterk opkomende technologie. Veel bedrijven zijn bezig met onderzoek of hebben reeds producten waarin nanodeeltjes zijn verwerkt. De risico’s van nanotechnologie zijn echter nog niet geheel bekend. Nederland gaat uit van het voorzorgsbeginsel en hanteert het principe van risk governance. Dat betekent dat bedrijven in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn om te laten zien dat ze goed met deze eventuele risico’s omgaan. In oecd verband wordt veel inzet gepleegd om tot standaardisering te komen van de risicobeoordeling van nanotechnologieën. Het bedrijfsleven is via biac ruimschoots betrokken bij dit proces. Verwacht wordt dat na duidelijke afspraken over protocollen en meetmethode het nog jaren duurt voordat het beoordelingsproces doorlopen is. Intussen wil de Europese Commissie dat het bedrijfsleven via het voorzorgsbeginsel risico’s van nanotechnologieën binnen de perken houdt. Dit heeft er o.a. toe geleid dat de Commissie een gedragscode voor research in nanotechnologieën heeft ontwikkeld. Daarnaast is afgesproken dat een aparte werkgroep van de Commissie beziet op welke manier nanodeeltjes een plaats in de Reachregelgeving kan krijgen. Ook het Europese Parlement heeft zich uitgesproken over de risicobeoordeling van nanotechnologiën. Zij komt in februari met een reactie op de mededeling van de Commissie over regelgevingsaspecten van nanotechnologie. Ook heeft het ep voorstellen gedaan om nanotechnologieën in de Novel Food verordening en in de Cosmetica verordening te regelen. De Raad is momenteel in discussie met het ep hoe met deze voorstellen om te gaan.
vno-ncw-oordeel vno-ncw stelt zich proactief op in de discussie over risico’s van nanotechnologie. Het bedrijfsleven heeft de taak om te laten zien dat zij verantwoord met nanotechnologie omgaat. Om deze reden heeft vno-ncw een bijzondere Commissie Risico’s van Nanotechnologieën opgericht, die verkent op welke manier het bedrijfsleven op open en transparante wijze het debat kan voeren met overheid en ngo’s. Tevens wil zij afspraken maken met de Nederlandse overheid over de risicoaanpak. Eind 2009 is hierover een brief naar de minister van ez gezonden. Het accent in deze brief ligt op een Europese aanpak van risico’s van nanotechnologieën. Een ander belangrijk punt is dat naar het oordeel van de vno-ncw geen extra regelgeving nodig is, maar dat het bestaande kader afdoende is om de risicoaspecten te beheersen. Daarnaast wil zij bedrijven stimuleren om middels het voorzorgsbeginsel goed om te gaan met nanotechnologie. Het Europees Parlement heeft in de novel foods verordening en de cosmetica verordening voorgesteld dat producten met nanodeeltjes een afzonderlijke beoordelingsstatus moeten krijgen. Dit voorstel zal echter leiden tot een (onnodige) toename van de administratieve lasten. Overigens vindt vno-ncw dat de Europese Commissie het voortouw moet nemen in het risico debat. Afspraken over omgaan met nanotechnologie moeten op minimaal Europees niveau gemaakt worden. vno-ncw heeft het initiatief genomen de discussie over nanotechnologie ook in business europe-verband te voeren.
6.5 Intellectueel Eigendom Het beschermen van intellectueel eigendom (auteursrecht, octrooien, merken en modellen) is belangrijk voor de kenniseconomie en voor het verbeteren van de concurrentiekracht van Europa. Het octrooisysteem in Europa kan sterk verbeterd worden om bedrijven effectiever juridische zekerheid te bieden en innovatie te bevorderen. Al sinds 1962 staat dit op de agenda in Europa. Ten aanzien van het gemeenschapsoctrooi, waarbij de belangrijkste bottleneck de vertalingen en de kosten daarvan waren, wordt nu voorgesteld met computervertalingen te werken, alleen voor informatiedoeleinden, waarbij de kosten voor het maken van deze vertalingen zullen worden gedragen door het Europese Octrooi Bureau. Wat betreft de geschillenbeslechting wordt gewerkt met lokale, regionale en centrale gerechtshoven. Veel van de details van de voorstellen vormen op dit moment onderwerp van discussie met alle belanghebbenden, waaronder het bedrijfsleven. vno-ncw-oordeel vno-ncw is positief dat er weer enige beweging in dit dossier is gekomen. Wezenlijk voor een uiteindelijk oordeel is hoe de voorstellen de kwaliteit van het hele octrooisysteem beïnvloeden. Ons algemene uitgangspunt is en blijft een systeem dat voorspelbaar is (en daarmee dus transparant), snel en kosteneffectief. Belangrijk is verder dat de kwaliteit van een Gemeenschapsoctrooi hoog is en blijft. De oplossing van het politiek gevoelige vertalingenprobleem door te werken met computervertalingen voor informatiedoeleinden, kan de instemming van vno-ncw hebben. Nu de kosten voor de ver-
talingen niet ten laste van de octrooiaanvragers komen zal de toegankelijkheid van het octrooisysteem voor het midden- en kleinbedrijf gehandhaafd blijven. Ook wat betreft het geschillensysteem is het voor een uiteindelijk oordeel van belang wat de verwachtingen zijn van de kwaliteit van de diverse gerechtshoven. Gezien de diverse modaliteiten die nog in discussie zijn, is een definitief oordeel op dit moment niet mogelijk. Mocht het uiteindelijk niet mogelijk zijn rond de geschillenbeslechting tot een goede uitwerking te komen, desnoods als start met een groep landen die dat ook wil, dan wil vno-ncw toch weer inzetten op de eerdere voorstellen zoals geformuleerd in het epla.
6.6 Onderwijs Het Tsjechische voorzitterschap wil aandacht besteden aan partnership tussen bedrijfsleven en onderwijs. Verwezen wordt naar de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven en ook naar het recente initiatief van de Europese Commissie ‘New skills for new jobs’, een aantal aanbevelingen en onderzoeksgegevens die de regeringen kunnen gebruiken om het aanbod aan kwalificaties beter af te stemmen op de vraag (december 2008). Nederland en België hebben gezamenlijk het secretariaat op zich genomen voor de in mei 2009 in Leuven te organiseren eerstvolgende 2-jaarlijkse conferentie over het Bologna-proces in het hoger onderwijs. Van de (inmiddels ruim 40) landen die de verklaring onderschreven hebben, zal ten behoeve van die bijeenkomst een rapportage gevraagd worden over onder meer de mobiliteit van studenten, kwaliteitsborging, hantering van het Europees kwalificatie-raamwerk, employability van afgestudeerden, hantering van evc (elders verworven competenties). Het Tsjechische voorzitterschap zal parallel hieraan werken aan een over-all evaluatie van 10 jaar Bologna-proces. Het algemene beeld is dat de 3 fasen structuur (bachelor-master-doctorate) die in het Bologna-akkoord is afgesproken, steeds bekender wordt en door het vergelijkbaar maken van de structuur de mogelijkheden voor mobiliteit voor studenten toeneemt en men daar ook gebruik van maakt. Mede op basis van de evaluatie, zullen lijnen uitgezet worden voor de visie op hoger onderwijs na 2010. vno-ncw-oordeel De aandacht voor de relatie onderwijs - bedrijfsleven is zeer welkom, want in veel landen, ook in Nederland, is de invloed van het bedrijfsleven als partner voor het onderwijs te bescheiden gelet op het grote belang van een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Als het gaat om instrumenten om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen, zijn er zeker vorderingen gemaakt, maar de economische crisis laat weer zien dat er zich altijd ontwikkelingen voor kunnen doen die leiden tot belangrijke verschuivingen. Tegelijk is duidelijk dat grote trends, zoals toenemende vraag naar hoger opgeleiden en problemen op de arbeidsmarkt voor ongekwalificeerden, constant blijven. De consequente monitoring van de invoering van de Bachelor-Master structuur leidt tot een goed zicht op het tot stand komen van één Europese ruimte voor hoger onderwijs. Hoe57
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
wel de verwachtingen nog hoger waren, komt er wel geleidelijk groei in het aantal studenten dat na de bachelorfase besluit in het buitenland de masterstudie te volgen. Dat geldt ook omgekeerd: mede doordat steeds meer universiteiten en ook een aantal hogescholen, Engelstalige opleidingen aanbieden, neemt het aantal studenten uit het buitenland dat in Nederland studeert, geleidelijk aan toe. Wat steeds meer de doorslag zal geven is de kwaliteit van de opleiding en gerenommeerdheid bij de afnemers. Zeker de universiteiten, maar steeds meer ook hogescholen, zullen merken dat zij op een internationale markt van hoger onderwijs opereren. Tenslotte: het Bologna-akkoord was een initiatief van een aantal lidstaten van de eu en niet van de Europese Commissie of het voorzitterschap. Het zal interessant zijn om te zien of voor de visie op hoger onderwijs na 2010 er inmiddels politiek de ruimte zal worden geboden om dit vanuit de Europese Commissie te initiëren, aangezien het onderwijsbeleid geheel een nationale aangelegenheid is.
58
7. B elastingen, douane en accijnzen
Inlichtingen: Pieter Dijckmeester (070 349 04 18;
[email protected]), §7.1 Janny Kamp (070 349 04 19;
[email protected]), §7.2 Jeroen Lammers (070 349 04 23;
[email protected]), §7.3-7.4
7.1 Directe belastingen Belastingpakket In juni 2003 heeft de Ecofin Raad te Luxemburg een akkoord bereikt over het belastingpakket. Het pakket bestaat uit drie onderdelen, te weten de spaartegoedenrichtlijn, de richtlijn interest en royalties en de gedragscode. De eerste afspraken over dit belastingpakket zijn al gemaakt in 1997. Definitieve overeenstemming is in de afgelopen jaren een aantal keren uitgesteld.
Richtlijn spaartegoeden De lidstaten zijn het er over eens geworden dat informatieuitwisseling over spaartegoeden tussen lidstaten het einddoel van de richtlijn blijft. Gedurende een overgangstermijn zal een aantal lidstaten, namelijk België, Luxemburg en Oostenrijk, in plaats van informatie uit te wisselen een bronbelasting inhouden op rentestromen naar andere lidstaten. Van de opbrengst van deze bronbelasting staan zij driekwart af aan de lidstaten waar de ontvangers van de rentestromen wonen (revenuesharing). Met de zogenaamde derde landen (waarvan Zwitserland en de Verenigde Staten de belangrijkste zijn) zijn bemoedigende resultaten bereikt over het invoeren van aan de Spaartegoedenrichtlijn gelijkwaardige maatregelen. Zwitserland is bereid om, net als België, Luxemburg en Oostenrijk, een bronbelasting in te voeren en de opbrengsten daarvan te delen met de betrokken eu-lidstaten. Sinds 1 januari 2005 wordt de richtlijn daadwerkelijk toegepast. Dit betekent dat over rentebetalingen in 2005 voor het eerst informatie werd uitgewisseld, dan wel dat over deze betalingen een bronheffing wordt ingehouden. Vanaf 1 januari 2005 hebben ook de derde landen de met hen overeengekomen gelijkwaardige maatregelen toegepast. Afhankelijk van vervolgafspraken in de toekomst met alle derde landen over volledige uitwisseling van informatie over spaarrente afkomstig uit deze landen in individuele gevallen, kan het zo zijn dat de overgangsperiode van de richtlijn afloopt en dat die lidstaten die een bronbelasting inhouden, overgaan tot automatische informatie-uitwisseling.
Richtlijn interest en royalties Het akkoord heeft betekend dat de richtlijn interest en royalties met ingang van 1 januari 2004 is gaan gelden. Er wordt
binnen de eu door de lidstaten niet langer een bronbelasting ingehouden op betalingen van rente en royalty binnen een groep ondernemingen. Voor het Nederlandse bedrijfsleven betekent dit in de praktijk ook dat zij binnen de eu niet langer te maken hebben met administratieve procedures voor het verrekenen van in het buitenland ingehouden bronbelasting. Dit is voor deze bedrijven een verlichting van de administratieve lasten.
Gedragscode Het derde deel van het akkoord betreft de gedragscode of code of conduct. Hierbij gaat het om een politieke verbintenis die ziet op belastingregelingen voor ondernemingen. Doel van de gedragscode is om belastingmaatregelen tegen te gaan die schadelijke gevolgen hebben voor andere landen. Het gaat daarbij niet alleen om nieuwe, nog in te voeren maatregelen, maar ook om bestaande wet- en regelgeving. Bij nieuwe maatregelen dienen lidstaten de aan de code ten grondslag liggende principes in acht te nemen; bestaande maatregelen worden in het licht van de code beoordeeld. In november 1999 heeft de gedragscode groep het zogenoemde ‘Primarolo rapport’ - genoemd naar de voorzitter van de groep mw. Dawn Primarolo (toenmalig Staatssecretaris van Financiën van het Verenigd Koninkrijk) - afgerond. In het rapport worden 66 belastingmaatregelen als schadelijke belastingconcurrentie door de groep veroordeeld, waarvan 10 Nederlandse maatregelen. Bij de Nederlandse maatregelen betrof het de rulings, het concernfinancieringsregime en (indirect) de deelnemingsvrijstelling. Voor de lijst van 66 maatregelen is door de groep besloten dat vanaf 1 januari 1998 de rollback binnen vijf jaar een feit moet zijn en dat een langere termijn in bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Rollback betekent dat de desbetreffende maatregelen zullen worden aangepast of worden afgeschaft. Het akkoord betekent een afronding van het gedragscodeproces. De lidstaten hebben daarbij overeenstemming bereikt over de evaluatie van de rollback van de 66 maatregelen die op de Primarololijst stonden. De door Nederland aangeboden rollback (aanscherping van de deelnemingsvrijstelling en het rulingbeleid alsmede codificatie van het zgn. arm’s length-beginsel) is door de Ecofin Raad geaccordeerd. De apa/atr praktijk en de deelnemingsvrijstelling liggen daarmee niet langer onder vuur. 59
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Voor het concernfinancieringsregime was al op de Ecofin Raad van januari 2003 overeenstemming bereikt over een overgangstermijn tot en met 2010 voor bedrijven die nu gebruik maken van dit regime. Onder Duits voorzitterschap werd bewerkstelligd dat er nadere voorstellen zullen worden gedaan voor verdere ontwikkelingen op het vlak van harmfull taxation. Tot zover waren er geen nieuwe ontwikkelingen op dit terrein.
Staatssteun Mede in het kader van de bereikte overeenstemming over de gedragscode heeft de Commissie een beschikking uitgebracht waarin het cfa als steun wordt aangemerkt, maar op basis van verkregen rechten niet zal worden teruggevorderd en voor bestaande cfa-regimes een overgangstermijn tot en met 2010 in acht zal worden genomen. De beslissing impliceert wel dat cfa-beschikkingen die aflopen voor 2010, niet mogen worden verlengd tot en met 2010. In 2007 heeft de Commissie een staatssteunonderzoek geopend naar de zgn. groepsinterestbox.
Mededeling inzake vennootschapsbelasting Deze Mededeling betreft de strategie ten aanzien van de vennootschapsbelasting in de eu. In deze mededeling wordt een tweesporenbeleid gepresenteerd. Op de kortere termijn wordt voorzien in de aanpak van een aantal knelpunten op het gebied van verrekenprijzen, cross-border verliescompensatie en grensoverschrijdende fusies en reorganisaties. Op de langere termijn wordt een fundamentele aanpak nagestreefd in de vorm van een consolidated tax base voor alle Europese activiteiten. De Commissie stelt geen tariefharmonisatie voor, maar laat de hoogte van de tarieven expliciet over aan de lidstaten. De Commissie had in 2002 een European Tax Conference gehouden over haar voorstellen. De conferentie heeft zich positief uitgesproken over de consolidated base taxation alsook over home state taxation ten behoeve van het mkb. Voorts was de conferentie van oordeel dat de Europese Vennootschap een belastingstatuut nodig heeft in de vorm van een common taxbase. Aanwezige ambtenaren van lidstaten waren echter zeer terughoudend, met name in verband met onzekerheid over het effect op de nationale belastingopbrengsten. De Commissie werkte echter verder aan de formulering van de common tax-base, onder meer via een questionnaire waarmee wordt onderzocht of de ias-regels die per 2005 gelden voor beursgenoteerde ondernemingen, een startpunt hiervoor kunnen vormen. In 2003 heeft in Ostia een vervolgconferentie plaatsgehad. In deze conferentie kwam tot uitdrukking dat lidstaten twijfelen aan de voortgang ten aanzien van de vennootschapsbelasting. Zo leek er weinig steun te zijn voor een pilot ten aanzien van home-state taxation voor het mkb. Bilaterale beperkte experimenten voor het mkb leken vooralsnog het hoogst haalbare. Voorts leek geen voortgang te kunnen worden verwacht met een fiscaal statuut voor de Europese Vennootschap. Teneinde belastingconcurrentie tegen te gaan hebben de Duitse en Franse regering in 2004 de Commissie echter verzocht op korte termijn met voorstellen te komen voor een gemeenschappelijke belastinggrondslag in de vennootschapsbelasting met minimum tarief of bandbreedte voor het tarief. De Nederlandse regering heeft zich bij dit initiatief aangeslo60
ten en daarbij aangegeven dat een minimumtarief van 20% acceptabel zou zijn. Op basis van een non paper van de Commissie inzake de uitgangspunten voor een gemeenschappelijke grondslag voor de vennootschapsbelasting heeft de Ecofin in september 2004 besloten tot een studie op technisch niveau naar de beginselen en uitgangspunten voor een common consolidated corporate tax base (ccctb). De studie wordt thans voortvarend uitgevoerd door een werkgroep waarin lidstaten participeren (common consolidated corporate tax working group). Het Europees bedrijfsleven in businesseurope verband is voorstander van deze ontwikkeling mits het optioneel is, het een consolidated base betreft die eenvoudig en concurrerend is met één loket en is tegenstander van tariefharmonisatie of een minimum tarief. De businesseurope Fiscal Affairs Group is via periodiek informeel overleg met de Commissie berokken bij het proces. Tijdens het Duits voorzitterschap is op 15/16 mei 2007 een tax conference in Berlijn gehouden over de cccbt en de resultaten daarvan zijn in de Ecofin in juni 2007 gepresenteerd. In juli 2007 heeft de Commissie een werkdocument uitgebracht waarin de mogelijke hoofdlijnen en uitgangspunten van een ccctb zijn opgenomen. De bedoeling van het document is discussie te entameren voor verdere vooruitgang. De Commissie heeft het voornemen met een richtlijn over de ccctb te komen. In een reeks van arresten heeft het eu Hof van Justitie onderdelen van nationale fiscale wetgeving niet in overeenstemming verklaard met het gemeenschapsrecht. Dit speelt met name op de terreinen van cross border relief, exit taxes en fiscale behandeling van pensioenen. In december 2006 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht inzake Co-ordinating Member States direct tax systems in the Internal Market. In deze mededeling noemt de Commissie als uitgangspunten voor coördinatie van belastingsystemen het wegnemen van discriminatie, de voorkoming van dubbele of geen belastingheffing, bestrijding van misbruik en verlichting van administratieve lasten. In de mededeling wordt concreet aandacht gegeven aan de genoemde cross border relief en de exit heffingen. Voorts wordt aandacht gegeven aan een te realiseren ccctb. In december 2007 heeft de Commissie een mededeling uitgebracht waarin lidstaten worden uitgenodigd hun fiscale antimisbruikbepalingen te bezien in het licht van de jurisprudentie van het Europese Hof en mogelijkheden te onderzoeken voor gecoördineerde oplossingen. eu Joint Transferpricing Forum is werkzaam om de problema-
tiek van verrekenprijzen te coördineren, met name op het punt van documentatie en voorkoming van dubbele belasting door arbitrage.
Mededeling inzake bedrijfspensioenregelingen Deze Mededeling betreft ‘De opheffing van fiscale barrières voor grensoverschrijdende bedrijfspensioenregelingen’. In deze mededeling wordt het zgn. eet systeem bepleit en wordt voorgesteld te komen tot een mogelijkheid van een pan-Europees pensioenfonds. De Commissie kiest in dit dossier de weg van open coördinatie om tot afstemming te komen. Tevens onderstreept de Commissie haar beleid om in het belang van de interne markt de vier Verdragsvrijheden te bewaken
en te versterken, zonodig door het voeren van een infractieprocedure13.
Nederlands fiscaal beleid Om het Nederlands fiscaal vestigingsklimaat concurrerend te houden in een globaliserende economie is het tarief van de vennootschapbelasting stapsgewijs verlaagd van 34,5% naar 25,5% in 2007. Tevens werd per 2007 een groepsrente- en een octrooibox geïntroduceerd met een tarief van 5% voor groepsrente en van 10% voor voordelen uit octrooien. Met de groepsrentebox wordt beoogd een meer gelijke behandeling te geven aan vreemd en eigen vermogen en wordt bevorderd dat mobiel kapitaal wordt behouden. Deze maatregel vormt in 2007 nog onderwerp van onderzoek in het kader van staatssteun. De octrooibox bevordert innovatie. Deze box is in 2007 in werking getreden. vno-ncw-inzet Harmonisatie waar noodzakelijk, beleidsconcurrentie waar mogelijk. vno-ncw heeft als uitgangspunt dat gezonde beleidsconcurrentie, waaronder belastingconcurrentie, een proces is dat leidt tot een optimum en geen race to the bottom is. Zeker op het terrein van de fiscaliteit is een zekere mate van soevereiniteit nodig om invulling te kunnen geven aan het nationaal te voeren financieel en sociaal economisch beleid. De emucriteria, de stabiliteitsprogramma’s, de globale richtsnoeren, het steunkader en de vier verdragsvrijheden bepalen het speelveld en waarborgen dat nationaal beleid geen afbreuk doet aan de goede ontwikkeling van de interne markt. Het voorgaande neemt niet weg dat ter wille van een goed functioneren van de interne markt en het behalen van efficiencyvoordelen op verschillende terreinen het verstandig is om coördinatie of soms harmonisatie aan te brengen. Dit speelt onder meer op de volgende terreinen: — het wegnemen van obstakels die de vier vrijheden blokkeren zoals in het pensioendossier. vno-ncw ondersteunt dan ook volledig de mededeling en het beleid van de Commissie om de fiscale barrières op te heffen bij grensoverschrijdende bedrijfspensioenregelingen. Dit bevordert de arbeidsmobiliteit en de werking van arbeidsmarkten en vermindert (loon)kosten van ondernemingen. — het wegnemen van fiscale obstakels die ondernemingen ondervinden bij het opereren op de interne markt met 27 verschillende fiscale jurisdicties, vooral in vergelijking met andere grote markten zoals de vs en Japan. Het gaat hierbij om (1) bronheffing op rente en royalty’s, (2) verrekenprijsproblematiek, (3) Europese verliescompensatie (in de vs worden winsten en verliezen met elkaar gecompenseerd en dat geldt niet binnen Europa), en (4) reorganisatie en fusie (exit heffingen). Daarom pleit het bedrijfsleven voor een optionele common consolidated base taxation. In dit concept wordt de winst voor alle Europese activiteiten op uniforme wijze vastgesteld via een one-stop-shop, waarna die winst via een verdeelsleutel wordt toegedeeld aan de betreffende landen, die vervolgens hun eigen tarief daarop toepassen. In deze systematiek vervallen in één klap alle hiervoor aan-
13 Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie (Donner, Lankhorst en Bosal Holding) blijken de verdragsvrijheden in beginsel te prevaleren boven de interne cohesie van fiscale stelsels van lidstaten.
gegeven knelpunten en administratieve rompslomp. Deze visie is opgenomen in het businesseurope Memorandum on cross-border company taxation obstacles in the Single Market. — milieubeleid, met name de regulerende energiebelasting. In het kader van milieubeleid, met name door een steviger klimaatbeleid, worden milieubelastingen ingezet. Inmiddels bestaat de lastendruk voor ondernemingen al voor een belangrijk deel uit milieuheffingen. vno-ncw vindt belastingconcurrentie op dit vlak economisch schadelijk omdat milieuproblematiek veelal grensoverschrijdend is en milieuheffingen meer specifiek op bepaalde producties, bedrijven of sectoren rusten. Dat geeft grote concurrentiedistorsies. In Nederland wordt milieubeleid gevoerd door middel van een mix van instrumenten: regelgeving, (fiscale) subsidies, convenanten, emissiehandel en milieubelastingen. Bij mondiale milieuvraagstukken is vno-ncw voorstander van een beleid gericht op mondiale dynamische, innovatie gedreven prestatienormen voor producties (performance standard rate of psr) en een specifiek bronbeleid met dynamische efficiency normen voor apparaten, verlichting, gebouwen e.d. Voor transport behelst het bronbeleid energie- en uitstootnormen voor auto’s. Het louter invoeren van volumedoelstellingen miskent het politieke gegeven van economische groei in zich ontwikkelende landen. Mondiale dynamische prestatienormen zullen eerder politiek aanvaardbaar zijn, omdat het de ontwikkeling niet remt maar maximaal bijdraagt aan de duurzame economische groei en maximaal instrumenteel is voor volumereductie die anders slechts in hoge mate virtueel zou zijn. Mondiale prestatienormen geven een level playing field. Zonder gelijk speelveld verplaatst productie, hetgeen niet leidt tot een beter mondiaal milieu. Binnen deze analyse past behoedzaamheid met eenzijdige milieubelastingen en veiling van emissierechten. Milieubelastingen richten zich naar hun aard op bepaalde producties, zodat bepaalde bedrijven of sectoren de financiële last dragen. Dat leidt tot (grote) concurrentiedistorsies met mogelijke verplaatsing als gevolg. Het resultaat is dan werkgelegenheidsverlies en geen schoner milieu. Met betrekking tot het politieke Primarolo-proces inzake harmfull taxation vindt vno-ncw het onbegrijpelijk dat bepaalde regimes als schadelijk worden gekwalificeerd en moeten worden opgeheven, terwijl het effectieve tarief van dat regime hoger is dan het algemene tarief in andere eu-lidstaten. Hierdoor wordt landen de mogelijkheid ontnomen efficiënt en gericht fiscaal-economisch beleid te voeren. In de Ecofin van juni 2007 heeft Nederland het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden in het kader van schadelijke belastingconcurrentie geen doorgang kunnen vinden, alvorens meer duidelijkheid is ontstaan omtrent selectiecriteria en beoordeling van maatregelen. Mede in het licht van de politieke gang van zaken in de Primarolo-groep is vno-ncw huiverig het unanimiteitsbeginsel in belastingzaken in te ruilen voor besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid. vno-ncw onderschrijft het business europe-standpunt dat unanimiteit van toepassing moet zijn ten aanzien van nieuwe fiscale beleidsvoorstellen. Om de uitvoeringskosten van ondernemingen te verminderen is stemming bij gekwalificeerde meerderheid nuttig voor eenvormige implementatie van bij unanimiteit genomen besluiten. 61
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
7.2 btw Nieuwe btw-regels voor grensoverschrijdende dienstverlening Op 1 januari 2010 gaat de btw-regelgeving voor grensoverschrijdende dienstverlening ingrijpend veranderen. Met ingang van die datum wordt een groot aantal business-to-business diensten met btw belast in de lidstaat waar de afnemer is gevestigd en niet meer in de lidstaat van de dienstverlener. Daardoor hoeft bij het verlenen van diensten aan ondernemers in een andere lidstaat geen btw meer gefactureerd te worden. De afnemer moet in de eigen lidstaat voor de btw-afhandeling zorgen (de btw wordt naar hem verlegd). Hiermee wordt een aanzienlijke vereenvoudiging bereikt. Voor business-to-consumer diensten blijft de plaats van dienst de plaats waar de dienstverlener is gevestigd. Een uitzondering geldt voor telecomdiensten, televisie- en radio-uitzendingen en elektronische diensten. Daarvoor is met ingang van 1 januari 2015 de vestigingsplaats van de consumenten bepalend. Een one-stop-shop systeem moet de administratieve lasten verlichten. Door dat systeem kunnen dienstverleners in hun eigen lidstaat de btw-verplichtingen voor al hun diensten - ook de grensoverschrijdende - vervullen. De voorbereidingen voor het opnemen van de nieuwe Europese regels in de nationale wetgeving zijn in volle gang. Verwacht wordt dat het implementatiewetsvoorstel op korte termijn zal worden ingediend.
Eenvoudiger procedure voor de teruggave van buitenlandse btw Op 1 januari 2010 gaat ook de procedure voor de teruggave van in een andere lidstaat betaalde btw veranderen. De procedure wordt vereenvoudigd. Nieuw is dat alle teruggaafverzoeken langs elektronische weg bij de eigen belastingdienst moeten worden ingeleverd. Die stuurt de verzoeken door naar de belastingdienst van de lidstaat die moet terugbetalen. Voor de beoordeling en uitbetaling krijgt de lidstaat 4 maanden de tijd (oplopend tot 8 maanden als meer informatie van de ondernemer nodig is). Bij een te late betaling heeft de ondernemer recht op rente. vno-ncw-oordeel vno-ncw is blij met de wijziging van de ‘plaats van dienst’ voor een groot aantal diensten. Het grensoverschrijdend dienstenverkeer wordt dan niet langer door btw-rompslomp belemmerd. Voor de gevallen waarin de btw nog wel teruggevraagd moet worden - voor aankopen, bijvoorbeeld motorbrandstoffen - vindt vno-ncw de nieuwe één-loket-aanpak een verbetering. Maar de echte oplossing is dat in het buitenland betaalde btw op de eigen btw-aangifte in aftrek mag worden gebracht. Dat moet mogelijk worden. vno-ncw is thans betrokken bij de implementatiefase. Het is van groot belang dat de lidstaten de nieuwe regelgeving uniform interpreteren. vno-ncw heeft onder meer een lijst met interpretatievragen zowel nationaal als internationaal (via businesseurope) aan de orde gesteld.
Richtlijnvoorstel verzekerings- en financiële diensten Daar de huidige btw-vrijstelling voor verzekerings- en financiële diensten is verouderd en door de lidstaten verschillend wordt uitgelegd en toegepast, heeft de Europese Commissie eind 2007 een richtlijnvoorstel gepresenteerd waarin de btw62
regels voor deze diensten worden gemoderniseerd. Daarmee wordt beoogd meer rechtszekerheid te creëren en de administratieve lasten te verminderen. Hoewel de financiële sector de eerste belanghebbende is, is het richtlijnvoorstel ook relevant voor ondernemingen in andere sectoren. Daarbij gaat het onder meer om ondernemingen die financiële diensten afnemen van een verbonden onderneming. Die dienstverlening is vaak grensoverschrijdend. Het gevolg van uiteenlopende interpretaties van onder meer de btw-vrijstelling leidt ertoe dat in veel gevallen extern advies moet worden ingewonnen met alle kosten van dien. Evenmin als het Sloveense voorzitterschap is het Franse voorzitterschap erin geslaagd voortgang te boeken. Kort voor de begin december 2008 gehouden vergadering van de Ecofin Raad heeft het Franse voorzitterschap het onderwerp van de agenda afgevoerd. vno-ncw-oordeel vno-ncw is positief over de in het richtlijnvoorstel opgenomen voorzieningen voor outsourcing en pooling. Daardoor wordt de btw-vrijstelling ook bij outsourcing van toepassing en wordt de btw-vrijstelling van een cost-sharing group geregeld (kan grensoverschrijdend zijn, uitsluitend kostentoedeling, dus geen winstopslag). Ook positief is het voorstel om de regels voor optie voor belastbaarheid te wijzigen. De bestaande ec-regels geven de lidstaten de mogelijkheid om aan belastingplichtigen een optie voor belastbaarheid toe te kennen. Het richtlijnvoorstel wijzigt deze mogelijkheid in een verplichting. Aandachtspunten zijn verder onder meer: de btw-behandeling van het inhuren van vermogensbeheerdiensten door pensioenfondsen (ontbreken level playing field) en de btw-behandeling van garantiebepalingen. Een (verlengde) garantie lijkt onder de definitie van ‘insurance’ te vallen. Daardoor zou bij de verkoop van een product waarbij een (verlengde) garantie afzonderlijk in rekening wordt gebracht, de vergoeding voor een deel belast en voor een deel onbelast zijn (omvangrijke administratieve lasten; strijdigheid met Lissabon agenda). Ook over dit dossier pleegt vno-ncw regelmatig overleg met het Ministerie van Financiën.
Toekomst verlaagde btw-tarieven Sinds de publicatie in maart 2008 van een Consultation Paper door de Europese Commissie staan de verlaagde tarieven weer prominent op de Europese agenda. In dat paper heeft de ec de toekomst van deze tarieven geschetst en meerdere voorstellen aangekondigd. In juli 2008 heeft de Europese Commissie het eerste richtlijnvoorstel gepresenteerd. Dit voorstel voorziet in het structureel maken van de tijdelijke tariefregeling voor arbeidsintensieve diensten waarvoor een verlaagd tarief mag worden toegepast. Voorgesteld wordt om deze lijst uit te breiden met andere lokale diensten gericht op de lokale markt zoals arbeidsintensieve diensten (o.a. persoonlijke verzorging en tuinonderhoud), restaurantdiensten en diensten met daarmee samenhangende leveringen die betrekking hebben op woningen en enkele andere onroerende zaken. Daarnaast worden er nog enkele technische aanpassingen voorgesteld in verband met technologische ontwikkelingen en bestaande inconsequenties op het gebied van farmaceutische producten (luiers) en medische hulpmiddelen, audioboeken, recycling en hergebruik van afvalproducten. De meningen tussen de lidstaten lopen zeer uiteen. Hoewel
een lidstaat een verlaagd tarief mag - niet moet - toepassen, vrezen tegenstanders de druk van belanghebbenden om van de mogelijkheid van verlaagde tarieven gebruik te maken (en daardoor belastinginkomsten te derven). Tijdens de begin december 2008 gehouden vergadering van de Ecofin Raad is het onderwerp kort aan de orde gekomen. Reeds voor aanvang van de Ecofin Raad was duidelijk dat er geen overeenstemming bereikt kon worden over een compromisvoorstel van het Franse voorzitterschap. De Europese Commissie heeft het belang gememoreerd om over de verlaagde btw-tarieven voor de arbeidsintensieve diensten een besluit te nemen. Verder benadrukte de Commissie graag een besluit te willen bereiken voor de Ecofin in het voorjaar van 2009. vno-ncw-oordeel vno-ncw is van mening dat de tijdelijke Europese regeling die een verlaagd btw-tarief op arbeidsintensieve diensten mogelijk maakt, moet worden omgezet in een definitieve. Ook vindt vno-ncw dat aan de lidstaten meer flexibiliteit moet worden geboden om op lokaal gebonden diensten een verlaagd tarief toe te passen. Verder onderschrijft vno-ncw de suggestie van de Europese Commissie om het verlaagd tarief voor restauratieve diensten - dat voor een aantal lidstaten tijdelijk van aard is - definitief te regelen. Wat het gebruik van de btw voor door de politiek gewenste doelen betreft, vindt vno-ncw dat voor het instrumenteel gebruiken van belastingen een besluitvormingskader moet worden vastgesteld. Elementen daarvan zijn o.a.: een nauwkeurige omschrijving van het doel, een onderzoek of belastingmaatregelen de meest efficiënte en effectieve manier zijn om dat doel te bereiken en een analyse van economische effect (zoals de mogelijke negatieve effecten van een btw-verlaging op niet onder de verlaging vallende producten en diensten).
btw-fraudebestrijding Tijdens de in november 2008 gehouden vergadering van de Ecofin Raad hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over een maatregel ter bestrijding van btw-fraude. Die maatregel treedt op 1 januari 2010 in werking. Het doel is een snellere uitwisseling tussen de lidstaten van informatie over intracommunautaire transacties. Om te komen tot een snellere uitwisseling moet de opgaaf intracommunautaire leveringen (‘listing’) per maand worden ingeleverd. Een uitzondering geldt voor ondernemers met een omzet van minder dan s 100.000. Deze drempel geldt tot 2012. In 2011 wordt de regeling geëvalueerd. Blijkt het gebruik ervan effectief, dan wordt de drempel tot s 50.000 verlaagd. Dit compromis wordt verder uitgewerkt. Het is tot stand gekomen op initiatief van Staatssecretaris De Jager van Financiën, die heeft benadrukt dat hij belang hecht aan de garantie dat belastingdiensten ook echt effectief van de gegevens gebruik gaan maken. Daarom is een evaluatie afgesproken. Eind 2008 heeft de Europese Commissie opnieuw anti-fraude voorstellen gepresenteerd, waaronder de introductie van hoofdelijke aansprakelijkheid voor btw-schulden intracommunautaire verwerving. vno-ncw-oordeel vno-ncw onderschrijft de opvatting van de Europese Commissie dat het reeds beschikbare instrumentarium om fraude te bestrijden, beter moet worden gebruikt. Voor vno-ncw is
de besluitvorming over de kortere termijn voor het inleveren van de listing een acceptabel resultaat, mede omdat - o.a. door inspanningen van staatssecretaris De Jager van Financiën - er geen verkorting van de aangiftetermijn komt, een drempel voor het mkb is bereikt en een evaluatie is afgesproken. Bovendien moet bedacht worden dat er nog steeds druk is vanuit bepaalde lidstaten om het btw-stelsel ingrijpend te veranderen, met alle (grote) gevolgen voor administratieve lasten van ondernemingen van dien. Door het achterwege blijven van overeenstemming over een beter gebruik van bestaande middelen (zoals kortere termijnen) zou een stelselwijziging dichterbij kunnen brengen. Forse kritiek heeft vno-ncw daarentegen geuit tegen het voorstel om een ondernemer die intracommunautair heeft geleverd, onder omstandigheden aansprakelijk te stellen voor btw-schulden van zijn afnemer in een andere lidstaat. vno-ncw vindt dat de ondernemer niet aansprakelijk gesteld mag worden zonder dat sprake is van verwijtbaarheid. Een bonafide ondernemer mag geen slachtoffer worden van fraude die in de keten wordt gepleegd. De risicoaansprakelijkheid moet dan ook vervangen worden door schuldaansprakelijkheid.
7.3 Douaneaangelegenheden Na de aanslagen van 11 september 2001 is er een duidelijke verschuiving zichtbaar van de fiscale taken naar de niet-fiscale taken van de Douane en dan met name de veiligheidsaspecten (safety & security). De Douane heeft zich natuurlijk altijd al beziggehouden met veiligheid, maar deze specifieke focus op directe dreigingen voor mens, dier, milieu en economie is nieuw. Deze nieuwe taken voor de Douane zijn vastgelegd in Verordening 648/2005 (kleine wijziging cdw) en verder uitgewerkt in de Toepassingsverordening 1875/2006. Verordening 648/2005 is gedeeltelijk in werking getreden per 1 januari 2006. Vanaf dat moment gelden een aantal gemeenschappelijke risicomanagement benaderingen in de gehele eu. Per 1 januari 2008 is het gedeelte inwerking getreden dat ziet op de Authorised Economic Operator (aeo). aeo wordt gedefinieerd als: ‘een marktdeelnemer die voor de gehele Europese Gemeenschap als veilig en betrouwbaar bestempeld kan worden, met betrekking tot zijn douaneactiviteiten, en op basis daarvan voordelen kan genieten in de gehele Gemeenschap.’ Per 1 juli 2009 zou het gedeelte in werking treden dat ziet op de verplichting tot het verstrekken van pre-arrival en pre-departure informatie voordat goederen de eu binnenkomen, dan wel verlaten. Inmiddels is duidelijk geworden dat dit zal worden uitgesteld tot 31 december 2010. Parallel aan dit proces is een algehele herziening van het cdw gaande, waarbij de mededelingen van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité ‘eenvoudige en papierloze procedures voor de douanediensten en de marktdeelnemers’ en ‘over de rol van de douane in het geïntegreerde beheer van de buitengrenzen’ worden uitgewerkt. De grote wijziging cdw zal waarschijnlijk niet voor 2012 in werking treden. Op dat moment zal de kleine wijziging van het cdw worden geïncorporeerd in deze grote wijziging. 63
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Authorised Economic Operator Vanaf 1 september 2007 kon het Nederlandse bedrijfsleven bij de Douane de status van aeo aanvragen. De Douane verleent verschillende faciliteiten voor fysieke douanecontroles aan bedrijven die deze status hebben. Bedrijven die daarvoor in aanmerking willen komen, moeten aan een aantal criteria voldoen. De aeo-status en de richtlijnen voor toekenning van de status, zijn gebaseerd op het Communautair Douane Wetboek en de bijbehorende toepassingsverordening. Er zijn drie soorten aeo-certificaten: — aeo-douanevereenvoudigingen; — aeo-veiligheid; — Een gecombineerd certificaat douanevereenvoudigingen/ veiligheid. De mate waarin een bedrijf faciliteiten bij de controle krijgt, is afhankelijk van het certificaat. Vanaf 1 januari 2008 is de Douane overgegaan tot het afgeven van de certificaten. Nederland is koploper qua het aantal aanvragen voor de aeo-status, maar Zweden heeft de meeste certificaten afgegeven. De Europese Commissie is in Nederland geweest en hiermee is de onterechte indruk weggenomen dat Nederland de certificaten eenvoudig afgeeft. Er wordt juist een aantal best practises uit Nederland overgenomen. Door Finland wordt momenteel gekeken hoe moet worden omgegaan met aeo-aanvragen voor railvervoer. Ondernemingen in Zwitserland en Noorwegen ondervinden praktische problemen doordat zij geen aeo-status kunnen aanvragen. Met indirecte vertegenwoordiging is dit niet op te lossen. Het is daarom van groot belang dat er wederzijdse erkenning komt voor soortgelijke regelgeving van niet-eulanden. In de tussentijd moet een praktische oplossing worden gevonden voor dit probleem. Bedrijven zijn nu nog sceptisch over de voordelen die de aeostatus met zich brengt. Bedrijven die aeo zijn merken hier nog weinig van en een aantal bedrijven ervaart juist meer fysieke controles dan voorheen. Dit komt doordat risicoprofielen voor de aeo nog beter moeten worden ingeregeld. Dit resulteert in een afwachtende houding voor het aanvragen van de status. Opvallend is ook dat er veel aanvragen worden ingetrokken zonder te zijn behandeld. Dit lijkt te komen doordat er weinig tot geen ruimte wordt geboden om eventuele problemen in het zelfonderzoek aeo op te lossen en/of samen met de douane naar alternatieven te zoeken om eventuele risico’s voldoende af te dekken. Het is daarom nodig dat best practises bij het zelfonderzoek aeo worden gepubliceerd en dat de mogelijkheid van een second opinion wordt ingevoerd. De best practises kunnen voor richting zorgen hoe bedrijven en douane met elkaar om kunnen gaan en de second opinion zorgt ervoor dat er geen oneigenlijke druk ontstaat om de aanvraag onbehandeld in te trekken. Het is van belang dat de aeo-status positief wordt ervaren. vno-ncw wil daarom dat aeo’s direct voordeel ondervinden. Dit kan bijvoorbeeld door voor aeo’s te regelen dat zij de zekerheidstelling achterwege kunnen laten en dat zij niet langer boetes op transactieniveau krijgen.
64
Invoering van de aeo-status is een belangrijke stap in de verdere samenwerking tussen het bedrijfsleven en de Douane. Het past in het streven om het toezicht te ‘horizontaliseren’. Hiermee wordt bedoeld dat bedrijfsleven en Douane samen verantwoordelijk zijn voor veilige en integere buitengrensoverschrijdende goederenstromen. Voor de aanvraagprocedure zijn dan ook afspraken gemaakt met het ministerie van Financiën aan te sluiten bij allerlei internationaal bekende certificeringmethoden. Het bedrijf dat de aeo-status aanvraagt verklaart op basis van een aeo self-assessment te voldoen aan de wetgeving en de douane gaat op basis van deze verklaring over tot het afgeven van het aeo-certificaat. Zodoende kunnen Nederlandse bedrijven zeer snel worden voorzien van de aeo-status én wordt ook door de douane aangesloten bij het Nederlandse adagium van horizontaal toezicht en vertrouwen. Dat is overigens geen blind vertrouwen, maar het vertrouwen is gebaseerd op ervaringen uit het verleden (hoe staat het bedrijf bij de douane bekend) en de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijf. Die verantwoordelijkheid betekent dat het bedrijf zelf alle waarborgen en veiligheidsprocedures bewaakt en dat niet wordt gewacht op de Douane tot een controle plaatsvindt. De beoordeling door de Douane van de bestaande waarborgen, veiligheidssystemen en van een aantal formele aspecten zoals die in de eg wetgeving zijn opgenomen, biedt de douane houvast om het bedrijf al dan niet het vertrouwen te geven. De lidstaten hebben enige vrijheid bij invulling van de aeo en verdere vereenvoudiging van de douaneprocessen. Naar de mening van vno-ncw moet Nederland daarin een duidelijke voortrekkersrol nemen. Niet alleen zoals is gebeurd met het inrichten van de aanvraagprocedure van de aeo-status, maar ook voor de uiteindelijke voordelen die dit moet bieden. In Nederland is vno-ncw hiervoor intensief met het ministerie van Financiën in overleg om invulling te geven aan de manier waarop het Horizontaal toezicht op grensoverschrijdend goederenvervoer kan worden toegepast.
Pre-arrival/pre-departure informatie Naast de artikelen over de aeo zijn in de Verordening 1875/2006 ook de vereisten rondom de pre-arrival en predeparture informatie opgenomen. Er wordt aangegeven bij welke goederenstromen dergelijke berichtgeving noodzakelijk is en welke gegevens hierbij moeten worden aangeleverd. Er moet naar de mening van vno-ncw zo veel mogelijk worden aangesloten bij het door de wco ontworpen datamodel. Hierbij moet echter wel in de gaten worden gehouden dat hierdoor het bedrijfsleven niet in de problemen komt, omdat de vervoerder bijvoorbeeld niet over bepaalde gegevens beschikt. Er moet daarom enige flexibiliteit worden betracht, wie de gegevens aanlevert. Het ministerie van Financiën heeft dit punt van vno-ncw in de besprekingen met de Europese Commissie steeds ondersteund. Nadat eerder al duidelijk was dat het Import Control System (ics) zou worden uitgesteld tot 31 december 2010, loopt er nu een discussie over het uitstellen van het Export Control System (ecs) tot 31 december 2010. Dit zou betekenen dat zowel de pre-arrival als de pre-departure informatie ook pas per 31 december 2010 moet worden aangeleverd, in plaats van de eerder aangekondigde 1 juli 2009. Het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië zijn geen voorstander van uitstel, omdat de ont-
wikkeling van het ecs systeem aardig op schema ligt. Naar de mening van vno-ncw heeft het enerzijds weinig zin om al per 1 juli 2009 via ecs pre-departure informatie aan te leveren aan de overheid. China en de vs willen namelijk afstappen van het uitgangspunt dat de informatie customs to customs wordt uitgewisseld. Zij willen deze informatie nu rechtstreeks bij bedrijven gaan ophalen. Anderzijds heeft uitstel van ecs het gevaar in zich van een domino effect voor andere zaken die zijn opgenomen in het Multi Annual Strategic Plan. Daarbij komt dat op dit moment nog onduidelijk is wat uitstel betekent voor wederzijdse erkenning en nationale vereenvoudigde procedures als de klassieke domproc.
Herziening Communautair Douanewetboek Op dit moment wordt er druk geschreven aan de Implementing Provisions voor de Modernised Community Customs Code (mccip). Van groot belang is dat in de tekst van de Modernised Customs Code (mcc) de concepten van Self-Assessment, Centralized Clearance en Single Window zijn opgenomen. De mccip is echter nog erg transactiegericht. Het is dan ook van groot belang dat de teksten van de mccip altijd de mogelijkheid van Self-Assessment en System Based Approach open moeten houden. vno-ncw zal dan ook dit punt met klem onder de aandacht brengen van de Europese Commissie en het ministerie van Financiën. Hierbij moet steeds de achtergrond van de bepalingen in de mccip in de besprekingen wordt betrokken en moet worden bezien of deze nog wel passen in het kader van de nieuwe mcc.
voor een mogelijkheid om ecs eerder toe te kunnen passen op vrijwillige basis. Op dit moment wordt in Brussel een voorstel voor een nieuwe statistiekverordening besproken. Dit voorstel lijkt geen rekening te houden met vereenvoudigde douaneprocedures, zoals die in het mcc worden voorzien (b.v. centralised clearance). Nederland heeft dit meermaals in de Raadswerkgroep statistiek aangekaart en heeft hierbij de laatste keer steun gekregen van dg Taxud. Het lijkt er derhalve op dat de Nederlandse vasthoudendheid om de statistiekmensen te overtuigen van het belang om ook naar de douane te laten kijken, zijn vruchten begint af te werken. Nu moet blijken dat in volgende versies van het voorstel is terug te zien.
7.4 Accijnzen Het centrale thema binnen de accijnswetgeving blijft uiteindelijk de bestrijding van de fraude. Niet alleen de hoogte maar ook de variëteit van de tarieven nodigen uit tot zowel ontduiking van de accijnzen als tot ‘smokkel’ van veraccijnsde goederen van lage tariefsituaties naar hoge tariefsituaties. Ook hier werkt de Commissie aan een automatisering van het vervoer van goederen waarop accijns wordt geheven. Tevens ontwikkelt de Commissie de mogelijkheid tot een elektronisch Excises Movement and Control System (emcs).
Herziening Richtlijn 92/12 vno-ncw-oordeel Naar de mening van vno-ncw zijn de wijzigingen in beginsel goede ontwikkelingen. Problematisch is nog altijd dat de invulling van concrete voordelen die de aeo-status met zich moet brengen moeizaam is. Dit schept ruimte in de uitleg die er nationaal aan kan worden gegeven, maar leidt tot enige scepsis bij het bedrijfsleven. vno-ncw is van mening dat er in Nederland moet worden gestreefd naar een zo groot mogelijke vereenvoudigingmogelijkheden voor het bedrijfsleven. Verdere vereenvoudiging zal moeten volgen wanneer de algehele herziening van het cdw wordt ingevoerd. vno-ncw verwacht dan met name veel van de concepten Self Assessment in combinatie met Centralized Clearance. Deze concepten moeten daarom verder goed verankerd zijn in de mccip. Verder is van groot belang dat het aeo-certificaat wordt erkend in landen buiten de eu, zoals de Verenigde Staten en China. Op dit moment loopt er een proefproject met de havens van Rotterdam, Felixstowe (uk) en Shenzhen (China) met als doel ‘smart and secure trade lanes’ tussen China en de eu-lidstaten te creëren. Hierbij wordt een duidelijke koppeling gelegd met de aeo-status van bedrijven. In samenwerking met de Europese Commissie zullen de douanediensten van Nederland en het Verenigd Koninkrijk het proefproject gaan trekken aan Europese zijde. vno-ncw is van mening dat uitstel van ecs niet mag leiden tot een situatie waarbij de handel op welke wijze dan ook wordt gefrustreerd of dat het bedrijfsleven met extra administratieve lasten wordt opgezadeld. Verder mag er in ieder geval niet worden gekozen voor een tussentijdse invoering vóór 31 december 2010. Wel zou eventueel kunnen worden gekozen
Het Franse voorzitterschap heeft haast gemaakt met de herziening van de Richtlijn. Op de ecofin van 4 december hebben de algemene oriëntaties plaatsgevonden en nu wordt aangestuurd op een zo snel mogelijke acceptatie van de tekst. Nederland heeft geen grote bezwaren meer, maar nog wel een aantal tekstuele punten. Geconstateerd kan worden dat een aantal belangrijke punten van Nederland zijn gehonoreerd, waaronder verbeteringen in de regelgeving op punt van de verschuldigdheidsbepaling, de aanwijzing van de belastingplichtige, de splitsingsregeling, de indirecte levering. Verder zijn vereenvoudigde procedures mogelijk bij nationale bewegingen en frequente bewegingen tussen twee lidstaten en zijn verkopen op afstand beperkt tot particulieren. Met betrekking tot de zekerheidstelling en ketentransacties is van een herziening echter niet veel te merken. De inwerkingtreding is inmiddels met één jaar uitgesteld. Dit betekent dat de Richtlijn niet eerder dan 1 april 2010 van kracht is. Goederenbewegingen die zijn ingezet voor 1 april 2010 vallen onder de oude bepalingen. Daarnaast mogen lidstaten tot 1 januari 2011 toestaan dat goederenbewegingen onder de oude richtlijn vallen. Dit betekent onder meer dat nationale wetgeving voor 1 januari 2010 moet zijn aangenomen en gepubliceerd, zodat deze per 1 april 2010 kan zijn geïmplementeerd. Verder wordt in een afzonderlijk wetsvoorstel de implementatieregelgeving vastgelegd, alsmede een reparatiewetsvoorstel. Naast de herziening van de Richtlijn moet er een toepassingsverordening komen die de inhoud van het elektronisch accijns geleidedocument (e-agd) - en alle andere relevante elektronische berichten - regelt. Deze toepassingsverordening zou op 1 april 2009 klaar moeten zijn. 65
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Ten slotte wordt een artikel in het mccip opgenomen waarmee de koppeling met ecs wordt geregeld. Dit is voorzien voor het eind van 2009. Voor Nederland betekent dit dat de interface tussen emcs en ecs op 1 september 2010 gereed zou moeten zijn. Dit punt moet aan de orde worden gesteld in het overleg over de mccip met Financiën.
emcs Qua inhoud en planning is emcs afhankelijk van de Richtlijn. Ook de invoeringsdatum is dus afhankelijk van deze voortgang. De functionele specificaties hebben ondertussen hun wettelijke basis gekregen in de Richtlijn, maar deze moet nog wel verder worden uitgewerkt in de Toepassingsverordening. Verder is er nog discussie wat er nog fysiek bij de goederen aanwezig moet zijn als emcs in gebruik is genomen. In de Richtlijn staat namelijk dat er een bescheid bij de zending moet zijn. Onduidelijk is of dit een commercieel bescheid kan zijn met daarop het arc nummer of dat het een print van het e-agd zou moeten zijn. Dit zou nog problemen kunnen opleveren met chaining. vno-ncw zal hierover nader met Financiën overleggen op het moment dat dit in nationale wetgeving wordt vastgelegd. Verder zal de extra tijd voor de invoering worden gebruikt in Nederland voor het testen van de systemen door zogenaamde end-to-end testen. vno-ncw-oordeel Het lage ambitieniveau van de Europese Commissie met de herziening van de Richtlijn ziet vno-ncw nog altijd als een gemiste kans. Het is te betreuren dat de Europese Commissie er voor kiest om geen nieuwe functionaliteiten in de Richtlijn op te nemen. vno-ncw is echter tevreden dat een groot aantal zaken in de herziene Richtlijn wel verbeterd is.
66
8. Corporate Governance Inlichtingen: Martin Noordzij (070 349 04 24;
[email protected]) § 8.6 Suzanne Drion (070 349 04 09;
[email protected]) § 8.1 - 8.5
8.1 Actieplan ondernemingsrecht In het kader van het Actieplan modernisering ondernemingsrecht dat de Europese Commissie in mei 2003 publiceerde, heeft de Commissie in juli 2007 een consultatie uitgezet over de vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat op het gebied van vennootschapsrecht, financiële verslaglegging en controle van jaarrekeningen. Doel van de vereenvoudiging is het verminderen van administratieve lasten en vergroten van de flexibiliteit teneinde de concurrentiepositie van Europese bedrijven te vergroten. In het consultatiedocument wordt ten aanzien van een aantal richtlijnen op het gebied van het vennootschapsrecht (eerste, tweede, derde, zesde, elfde richtlijn) gevraagd of de voorkeur wordt gegeven aan het geheel of gedeeltelijk intrekken ofwel aan het vereenvoudigen van een aantal richtlijnen. In vervolg op de consultatie heeft de Commissie wijzigingen op een aantal richtlijnen voorgesteld.
8.2 Richtlijn aandeelhoudersrechten De richtlijn aandeelhoudersrechten die minimum normen bevat om het voor aandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen gemakkelijker te maken om hun rechten over de grenzen uit te oefenen is in juni 2007 aangenomen. De richtlijn dient uiterlijk medio 2009 in de Nederlandse wetgeving te zijn geïmplementeerd. Een wetsvoorstel daartoe is in oktober 2008 verschenen. De Commissie heeft in mei 2007 een consultatie uitgezet om te onderzoeken of, in aanvulling op de richtlijn, een aantal aanvullende bepalingen zouden moeten worden opgenomen in een aanbeveling. De resultaten van de consultatie zijn in november 2007 gepubliceerd en de Commissie beraadt zich sindsdien. vno-ncw-oordeel vno-ncw is van mening dat de eu het ondernemings- en effectenrecht zoveel mogelijk dient te dereguleren en zich moet concentreren op die onderwerpen waarbij actie op eu-niveau onmisbaar is bij het assisteren van lidstaten en Europese ondernemingen bij het vereenvoudigen van grensoverschrijdende ondernemings- en effectentransacties. Waar regelgeving op eu-niveau noodzakelijk is, dient te worden gekozen
voor vormen van regelgeving die tot zo min mogelijk lasten voor ondernemingen leiden en die hen zoveel mogelijk flexibiliteit bieden. vno-ncw is van mening dat in een aanbeveling, als aanvulling op de richtlijn aandeelhoudersrechten, slechts aan de orde zouden moeten komen de verplichtingen van tussenpersonen die aandelen houden in grensoverschrijdende ketens (identificatie van aandeelhouders) en de uitoefening van het stemrecht op ingeleende aandelen.
8.3 Voorstel tot wijziging Eerste en Elfde richtlijn Het voorstel heeft tot doel de administratieve lasten voor ondernemingen terug te dringen. Wijzigingen in handelsregisterinschrijvingen en deponering van de jaarrekeningen hoeven niet langer in het nationale publicatieblad van een lidstaat te worden gepubliceerd; publicatie op een toegankelijk elektronisch platform volstaat (wijziging Eerste richtlijn). Verminderen van de kosten van vertaling van documenten bij het openen van bijkantoren in andere lidstaten doordat het mogelijk wordt vertalingen die reeds in een lidstaat zijn beëdigd opnieuw te gebruiken wanneer in een andere lidstaat een bijkantoor wordt geopend (wijziging Elfde richtlijn). vno-ncw-oordeel vno-ncw onderschrijft het doel van dit voorstel en kan zich met de inhoud verenigen.
8.4 Voorstel tot verdere wijziging Derde en Zesde Richtlijn De derde en de zesde Richtlijn bevatten een aantal gedetailleerde verslaggevings-verplichtingen die vennootschappen die aan een fusie of splitsing deelnemen, in acht moeten nemen en die kosten voor deze vennootschappen met zich meebrengen. Voorgesteld wordt om aandeelhouders de mogelijkheid te bieden om bij unaniem besluit af te zien van (i) het schriftelijk verslag waarin een toelichting op de fusie/splitsing wordt gegeven en (ii) de verplichting tot het bekendmaken van tussentijdse cijfers als de jaarrekening ouder is dan 6 maanden. Tevens wordt de afschaffing voorgesteld van de 67
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
verplichting om tussentijdse cijfers bekend te maken wanneer de vennootschap uit hoofde van de Transparantierichtlijn een halfjaarlijks financieel verslag heeft opgesteld. Voorts wordt voorgesteld de verplichte deponering van het fusie- of splitsingsvoorstel bij het handelsregister te laten vervallen en te vervangen door de toestemming aan vennootschappen een internetsite te gebruiken om de te verstrekken informatie openbaar te maken. Het voorstel bevat tevens de verplichting voor lidstaten vennootschappen toe te staan een vereenvoudigde fusie- of splitsingprocedure toe te passen wanneer de fusie of splitsing plaatsvindt binnen een concern. Tenslotte wordt voorgesteld vennootschappen de mogelijkheid te bieden om in het kader van een splitsing ontheffing te verlenen van de verslaggevingsverplichting uit hoofde van de tweede richtlijn wanneer een deskundigenverslag wordt opgesteld. vno-ncw-oordeel vno-ncw onderschrijft het doel van de wijzigingen en kan zich met de inhoud verenigen.
8.5 Statuut voor een Europese besloten vennootschap Als onderdeel van de Small Business Act heeft de Europese Commissie op 25 juni 2008 haar voorstel voor een statuut voor een Europese besloten vennootschap gepubliceerd. Dit volgt op de consultatie die de Commissie in juli 2007 had gelanceerd, over de belemmeringen die kleine en middelgrote ondernemingen ondervinden wanneer ze grensoverschrijdend opereren, alsmede naar de behoefte aan een Europese besloten vennootschap. Het statuut betekent dat besloten vennootschappen in alle lidstaten volgens dezelfde principes kunnen worden opgericht en geëxploiteerd. Op dit moment zijn kleine ondernemingen verplicht om in alle lidstaten waar zij actief willen zijn, dochterondernemingen op te richten met diverse bedrijfsvormen. Het gaat om een optionele regeling, waarbij er sprake is van contractuele vrijheid. Op dit moment loopt nog de behandeling van dit voorstel in Raad en Europees Parlement. vno-ncw-oordeel Voor vno-ncw is de spe erg belangrijk, omdat dit statuut bedrijven zal helpen om hun potentieel volledig te benutten door een sterke vermindering van administratieve en financiële lasten. Tijdens de besprekingen in de juridische commissie van het Europees Parlement werd een aantal aspecten ter discussie gesteld. Het ging voornamelijk om: — De hoogte van het minimumkapitaal van de spe. vno-ncw vond dat (overeenkomstig het Commissie voorstel) dit minimumkapitaal vastgesteld moest worden op een bedrag van s 1,-. Hiermee blijft de spe toegankelijk voor starters en voor het mkb. Als extra eis heeft het ep hieraan toegevoegd het tekenen van een ‘solvabiliteitsverklaring’. Als dit niet getekend kan worden, moet het minimum kapitaal s 8.000,- bedragen. — De vraag in hoeverre grensoverschrijdendheid een vereiste moet zijn. vno-ncw vindt het van belang dat grensoverschrijdende activiteiten geen vereiste mogen zijn voor het kunnen oprichten van een spe. Op deze wijze kunnen be68
drijven starten als spe en pas na een periode van groei overgaan tot internationale activiteiten. Het ep kwam overeen te vereisen dat bedrijven bij oprichting de ‘intentie’ moeten hebben de grens over te gaan. — Het derde punt van discussie betrof de werknemersinspraak. vno-ncw is van mening dat de werknemersinspraak, informatievoorziening en raadpleging geregeld moet worden conform de wet in het land van vestiging van het bedrijf. De juridische commissie van het ep heeft bepaald dat de wet van het land van vestiging geldt, maar bij overplaatsing zijn hier vele uitzonderingen bij opgesteld. Als het land van overplaatsing niet sociale wetgeving van vergelijkbaar niveau heeft, moet het management nieuwe voorwaarden overeenkomen met de werknemers. Ook is de wet van het land van oorsprong van toepassing, als meer dan een-derde van de werknemers uit dit land van oorsprong komt. Bij meer dan 500 werknemers is de bestaande eu wetgeving m.b.t. werknemersparticipatie van toepassing en niet de nationale wetgeving. — Tot slot is er gediscussieerd over de registratie van het bedrijf. Een meerderheid steunde de scheiding van zetels. De vakbonden voeren echter een sterke lobby tegen dit artikel, omdat de scheiding van zetels de transparantie zou verkleinen. Echter een verdere beperking op artikel 7 is niet mogelijk, omdat hiermee de spe anders behandeld zou worden dan andere nationale ondernemingsvormen. Het zou bovendien de discussie over de 14e richtlijn gecompliceerder maken. vno-ncw vindt de compromissen die gevonden zijn voor de hoogte van het minimumkapitaal en grensoverschrijdendheid redelijk. Echter de laatste twee punten, waarop de fracties in de juridische commissie niet erin geslaagd zijn brede overeenstemming te bereiken, verdienen nog aandacht bij de verdere behandeling. vno-ncw zal samen met business europe haar visie op deze punten over het voetlicht brengen.
8.6 Jaarrekeningvoorschriften Vanaf 2005 stellen Europese beursgenoteerde ondernemingen hun geconsolideerde jaarrekening op volgens International Financial Reporting Standards (ifrs). Dit is gebaseerd op de zgn. ias Verordening. Het betreft ongeveer 8000 Europese beursgenoteerde ondernemingen (waaronder ongeveer 140 aandelen uitgevende en 500 andere effecten uitgevende Nederlandse ondernemingen). De ias Verordening bepaalt dat de ifrs in de eu worden toegepast via een zogenoemde comitologie-procedure. Deze procedure houdt in dat het Accounting Regulatory Committee - dit bestaat onder voorzitterschap van de Europese Commissie uit vertegenwoordigers van de Europese lidstaten - besluit over verplichte toepassing van ifrs in de eu. Goedkeuring is overigens pas mogelijk wanneer ook het Europees Parlement geen bezwaren tegen de goedkeuring van de standaarden heeft. In de praktijk adviseert de European Financial Reporting Advisory Group efrag over de toepasbaarheid van de ifrs in Europa. efrag bestaat in de kern uit een commissie van deskundigen op het gebied van accounting. Men ondersteunt het werk van de Accounting Regulatory Committee en de Europese Commissie. Deze deskundigen zijn afkomstig uit nationale regelge-
vers binnen de eu en uit Europese organisaties van ondernemingen, accountants, analisten en effectenbeurzen. Toezicht op het werk van efrag vindt plaats door de Supervisory Board van efrag. De rol van efrag is een tweeledige: in de eerste plaats oefent deze in een zo vroeg mogelijk stadium namens de Europese private sector met één stem pro-actief invloed uit op de totstandkoming van de (nieuwe) ifrs (pro-actieve rol). In de tweede plaats dient efrag in een advies aan de Europese Commissie te beoordelen of de vastgestelde ifrs aanvaardbaar zijn in een Europese context (endorsement role). Deze (tweeledige) rol wordt door de Europese Commissie via aan Memorandum of Understanding ondersteund. Inmiddels heeft efrag vele adviezen aan de Europese Commissie gegeven, voert op verzoek van de Europese Commissie bedrijfseffecten toetsen voor de invoering van ifrs uit en heeft het de band met iasb versterkt. Zo heeft efrag inmiddels bij iasb de status van preferred standard setter. Met het doel om als ‘de stem van Europa’ meer invloed bij iasb te krijgen, stelt efrag discussiedocumenten op over actuele ‘accounting issues’. efrag heeft onlangs haar structuur zodanig aangepast dat gewaarborgd moet zijn dat alle Europese) stakeholders meer dan voorheen bij het werk van efrag betrokken kunnen zijn. Dit heeft ertoe geleid dat de Europese Commissie heeft toegezegd vanaf 2010 substantieel in de financiering van efrag bij te willen dragen. Naar verwachting zal als gevolg hiervan de begin 2007 door de Europese Commissie ingestelde zgn. Standards Advice Review Group - deze groep beziet aan de hand van zijn eigen terms of reference of efrag bij endorsement adviezen zorgvuldig heeft gehandeld - kunnen worden opgeheven.
meer organen bij dit proces zijn betrokken, hetgeen ertoe kan leiden dat Europese (beursgenoteerde) ondernemingen in voorkomende gevallen met een niet-gelijk speelveld worden geconfronteerd. Daarbij zij aangetekend dat op Europees niveau efrag het enige orgaan is dat een proactieve rol speelt bij de voorbereiding van nieuwe standaarden. Een sterke Europese stem in die fase is belangrijk om te voorkomen dat niet-goedkeuring van ifrs als ultieme sanctie gebruikt moet worden om standaarden tegen te houden die de belangen van de Europese economie kunnen schaden. De recente aanpassing van de structuur van efrag en de ondersteuning daarvan door de Europese Commissie valt in dit verband positief te waarderen. Alleen zo kan adequaat tegenwicht geboden worden aan iasb en ook de Amerikaanse ‘standard setter’ fasb. Overigens is ook uitgangspunt van vno-ncw dat niet-beursgenoteerde ondernemingen, waaronder vele familiebedrijven, niet aan ifrs behoeven te voldoen; voor hen gelden de desbetreffende bepalingen uit de Nederlandse wet (Burgerlijk Wetboek) en in aanvulling daarop kunnen zij de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (rj) toepassen. De Nederlandse wet laat (vrijwillige) toepassing van ifrs toe.
Op dit moment is een groot aantal ifrs-standaarden goedgekeurd. Alhoewel de iasb eerder had aangegeven bepaald vóór 2009 geen nieuwe standaarden uit te brengen, heeft de kredietcrisis ertoe geleid dat bestaande standaarden over fairvalue waardering van bepaalde financiële instrumenten zijn aangepast. vno-ncw-oordeel Bij de verdere harmonisatie van regelgeving op het gebied van financiële verslaggeving is uitgangspunt van vno-ncw dat de voordelen daarvan voor beursgenoteerde ondernemingen, door de toenemende internationalisering, met name op mondiaal niveau moeten worden verkregen. Door het grote belang van de Amerikaanse kapitaalmarkten is het positief dat de Amerikaanse beurstoezichthouder sec heeft bepaald dat niet-Amerikaanse ifrs toepassende ondernemingen met een beursnotering in de Verenigde Staten geen aanpassing meer naar us-gaap behoeven te maken en dat ifrs over enige tijd ook door Amerikaanse ondernemingen kan worden toegepast. vno-ncw is van het begin af aan voorstander van een orgaan als efrag. Voorwaarde is wel dat businesseurope en ert voldoende invloed hebben in de groep van technische experts van efrag, zodat onder meer kan worden gewaarborgd dat efrag zich niet ontwikkelt tot een Europese standard setting body. Punt van zorg is het inmiddels grote aantal comités dat zich met de goedkeuring van ifrs in de eu bezighoudt. Het voordeel van de snelheid waarmee de zgn. comitologie-procedure kan worden afgewerkt, valt immers weg naar mate 69
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
70
9. Infrastructuur en telecom
Inlichtingen: August Mesker (070 349 03 33;
[email protected]), §9.1-9.7 Joke van den Bandt-Stel (070 349 04 15;
[email protected]), §9.8-9.10
9.1 Algemeen eu transportbeleid De Europese Commissie erkent de betekenis van vervoer voor economische groei en voor de economische integratie van de nieuwe lidstaten. Er wordt gestreefd naar meer duurzaamheid en optimale benutting van alle vervoermodaliteiten. Het wegvervoer is van dominante economische betekenis, maar vervoer via water vertegenwoordigt een even groot aandeel in tonkilometers. Luchtvaart is de snelst groeiende sector en luchttransport heeft internationaal in vervoerde waarde al een marktaandeel van ca. 25 procent. Actueel op de eu transportagenda is de zogenaamde internalisering van externe kosten, dat wil zeggen het verrekenen van maatschappelijke kosten zoals van luchtverontreiniging in prijzen voor transport; zie onder transport, klimaat en milieu. vno-ncw-oordeel Een efficiënt transportsysteem dat op marktconforme wijze tegemoet komt aan de groeiende behoefte aan transport en mobiliteit is een voorwaarde voor economische efficiency en concurrentiekracht, voor economische integratie van de lidstaten en dus voor economische groei. Voor duurzaamheid, het schoner en zuiniger maken van transport, is Europees beleid onmisbaar en succesvol. De eu heeft ook grote vorderingen gemaakt met de liberalisering van de vervoermarkt, maar het doel, één interne markt waarin vervoerders overal hun diensten kunnen aanbieden, is nog niet bereikt.
9. 2 Liberalisering wegvervoer Een meerderheid in het Europees Parlement heeft in 2008 voor volledige liberalisering van de transportmarkt gestemd. Hiermee pleit het Europees Parlement voor het afschaffen van de beperkingen voor het binnenlands vervoer door een vervoerder uit een andere lidstaat, de zogenaamde cabotage. Hiermee gaat het Europees Parlement in tegen de wens van een aantal ‘oude’ lidstaten die hechten aan handhaving van protectie. De Transportraad heeft een door de Europese Commissie voorgesteld compromis aanvaard om beperkingen uit te faseren, waarbij uiterlijk in 2014 de beperkingen zijn opgeheven.
vno-ncw-oordeel Beperkingen op de vrijheid om vervoerdiensten in andere landen aan te bieden zijn in strijd met de principes van de interne markt en belemmeren de efficiency. Nederlandse ondernemingen hebben een zeer groot aandeel in het internationale vervoer en zouden in het bijzonder gebaat zijn bij het afschaffen van beperkingen op cabotage. Een volledige vrije markt vanaf 2014 is laat, maar politiek het vroegst haalbare.
9.3 Transport, klimaat en milieu De eu is actief om de transportsector aan te passen aan eisen op grond van klimaat en milieu. De sector is zeer relevant voor het behalen van doelstellingen voor de luchtkwaliteit en het klimaat. De gezondheidsschade als gevolg van fijn stof, met name dat afkomstig van verbrandingsprocessen, is niet te veronachtzamen. Voor de uitstoot van vervuilende stoffen door wegtransport en scheepvaart zijn in 2008 aangescherpte normen vastgesteld. Voor de scheepvaart gebeurt dit via afspraken in het kader van de mondiale maritieme organisatie, de imo. Het groeiend aandeel van de sector in het verbruik van fossiele brandstoffen stelt een uitdaging. Voor het klimaat is door de eu een veelomvattend en ambitieus beleidskader vastgesteld dat voorziet in daling van de klimaatrelevante emissies met 20%. Emissiehandel is een belangrijk instrument; de luchtvaart wordt hieraan vanaf 2012 onderworpen. De Commissie heeft met een concept richtlijn kaders voorgesteld voor het mogen internaliseren (door lidstaten) van externe kosten bij het wegvervoer (zie prijsbeleid). vno-ncw-oordeel eu beleid voor milieu en klimaat is noodzakelijk om doel stellingen op dat terrein te halen. Bronbeleid – eisen aan emissies – en emissiehandel zijn in principe efficiënte instrumenten, beter dan bijv. heffingen of volumebeperkingen. De luchtvaartsector is bereid tot deelname in emissiehandel, mits goed gelet wordt op de concurrentiepositie. Dit vergt zorgvuldige uitwerking. Met name de luchtvaart blijft kwetsbaar voor cumulatie van lasten uit hoofde van eu- en nationaal beleid (vliegtaks). De voorstellen van de eu om emissierechten te veilen zouden echter een extra lastenverzwaring hebben betekend die bedreigend is voor de concurrentiepo71
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
sitie van de Europese luchtvaartsector. Deze dreiging is met de gemaakte afspraken deels weggenomen. Ook voor andere sectoren is het zaak balans te vinden tussen Europese ambities en mondiale concurrentieverhoudingen.
9.4 Infrastructuur; Trans-Europese netwerken De eu heeft een programma opgesteld van Trans-Europese Netwerken (ten’s) die met voorrang zouden moeten worden gerealiseerd of verbeterd. De eu draagt daaraan bij met een aandeel in de investeringen. De prioriteitenlijst bestaat vooral uit spoorwegprojecten. In de eerst helft van 2009 komt de Commissie met een Groenboek om de inzet van de eu voor prioritaire corridors te actualiseren. vno-ncw-oordeel vno-ncw staat kritisch tegenover veel bemoeienis van de eu met investeringen in infrastructuur. De ondersteuning van de eu moet beperkt zijn en met voorrang gericht op verbeteren van grensoverschrijdende trajecten van Europese hoofdverbindingen en uitbreiding van capaciteit van havens. Voor Nederland is van belang de vernieuwde vaarwegverbinding Seine-Schelde, als achterlandverbinding met mainport Rotterdam. vno-ncw verzet zich tegen lastenverhogingen voor het wegvervoer teneinde daarmee concurrerende infrastructuur te subsidiëren.
9.5 Prijsbeleid, infrastructuurheffing De Europese Commissie heeft medio 2008 een voorstel voor het internaliseren van externe kosten in de transport geopenbaard. Lidstaten mogen volgens dit voorstel externe kosten -dat zijn maatschappelijke kosten door verkeer zoals geluidsoverlast, luchtvervuiling en verkeerscongestie- doorberekenen aan het wegtransport, op basis van het principe ‘de vervuiler betaalt’. Tot op heden mochten lidstaten slechts de kosten van aanleg en onderhoud van wegen via tolheffing doorberekenen via het eurovignet. Het doel van de Commissie is niet om een heffing verplicht te stellen, maar wel om een kader te stellen voor lidstaten die tol heffen. Als lidstaten een heffing opleggen hebben ze zich te houden aan de gestelde randvoorwaarden. Men beoogt met dit kader onredelijke heffingen te vermijden en duidelijkheid te brengen in de geaccepteerde methoden van kostenberekening en de doelen waarvoor geheven mag worden. vno-ncw-oordeel vno-ncw heeft met businesseurope beargumenteerd dat internaliseren via een toeslag op tol veel nadelen heeft en dat een congestieheffing op de weg voor uitsluitend goederenvervoer zinloos en onacceptabel is. Het bedrijfsleven heeft randvoorwaarden geformuleerd waaronder internaliseren van externe kosten acceptabel zou zijn; met name handhaving van eerlijke concurrentieverhoudingen, het vermijden van dubbele lasten (via accijnzen en andere heffingen) en de garantie dat opbrengsten beschikbaar zijn voor infrastructuur of voor het schoner en zuiniger maken van transport. Bovendien zouden de totale lasten op transport niet hoger mogen zijn dan de redelijkerwijs aan transport toe te rekenen kosten. 72
Manco’s in de voorgestelde regeling zijn dat selectief het wegvervoer kan worden belast waardoor concurrentievervalsing ontstaat en het ontbreken van een bepaling over de besteding van opbrengsten. vno-ncw en belanghebbende lidorganisaties zien liever geen nieuwe regeling dan een slechte. Als het er toch van komt steunt het bedrijfsleven wel de intentie van de Commissie om grenzen te stellen aan lasten die lidstaten op het vervoer mogen leggen.
9.6 Luchtvaart De Europese Commissie heeft in het noord-west Europese luchtruim een succes geboekt met het streven naar één gemeenschappelijk Europees luchtruim (Single European Sky) en harmonisatie van de luchtverkeersbegeleidingsystemen en streeft ernaar dit ook verder in Europa te realiseren. Daarmee kan het vliegverkeer efficiënter worden. Voorts streeft de eu naar een open en geliberaliseerde luchtvaartmarkt. De Commissie onderhandelt namens de eu over liberalisering van de luchtvaart. De Nederlandse overheid ondersteunt het streven naar liberalisering, maar wil de handen vrij houden voor bilaterale afspraken als de liberalisering via de eu te traag verloopt. vno-ncw-oordeel Het bedrijfsleven onderschrijft de doelstellingen om te komen tot een Single European Sky en een geharmoniseerd luchtverkeersbegeleidingsysteem. vno-ncw en businesseurope steunen de koers van de eu-Commissie naar open en geliberaliseerde markten en de grotere bevoegdheid voor de Commissie aangaande luchtvaartovereenkomsten met derde landen. Het bedrijfsleven meent wel dat liberalisering alleen moet op basis van reciprociteit; anders ontstaan concurrentienadelen ten opzichte van beschermde markten. Wat betreft deelname aan de emissiehandel door de luchtvaart steunt vno-ncw de sector dat scherp moet worden gelet dat geen concurrentienadelen ontstaan voor Europese carriers of bestemmingen.
9.7 Zeescheepvaart; havens De Commissie heeft aangekondigd in de eerste helft van 2009 te komen met richtinggevende interpretatie ven soms tegenstrijdige regels voor het maritieme milieu en de zeevaart. De Commissie komt ook met voorstellen voor een maritieme strategie, die moet leiden tot één Europese maritieme ruimte om het intra-Europese vervoer over zee te faciliteren en komt met nadere bepalingen over staatssteun voor havens. vno-ncw-oordeel vno-ncw en het belanghebbende bedrijfsleven verwelkomen de initiatieven van de Commissie omdat die de kustvaart efficiënter kunnen maken. Wat betreft milieu en klimaat benadrukken wij het belang van mondiale kaders voor eerlijke concurrentieverhoudingen. vno-ncw en businesseurope steunen ook het formuleren van richtlijnen voor de publieke financiering van havens gericht op eerlijke concurrentievoorwaarden. Minder welkom zijn geluiden die in Brussel worden gehoord over Europees ruimtelijk beleid dat pretendeert de werkverdeling tussen havengebieden te kunnen en moe-
ten beïnvloeden. Er is in geen geval behoefte aan sturing van ladingstromen, door welke overheid dan ook.
9.8 Actieplan i 2010 eEurope In april 2008 is er mid term review opgeleverd van het actieplan i2010 eEurope. Het is de bedoeling dat i2010 daarmee een actueel referentiekader blijft voor Europa’s informatie samenleving en het media beleid, in een omgeving die snel verandert. De strategie tot op heden heeft haar vruchten afgeworpen. Vanaf 2007 beschouwen alle lidstaten de ontwikkeling van ict als een van de belangrijkste verwezenlijkingen in hun structurele hervormingsprogramma’s. Tegelijk hebben de eu instellingen de totstandbrenging van een interne markt voor on-linediensten aangemoedigd en de middelen voor onderzoek verhoogd. Een interne markt voor telecommunicatie, om grensoverschrijdende communicatiediensten te bevorderen, is echter nog niet voltooid. De hoofdonderwerpen die besproken worden zijn onder meer: — beleidsimplicaties van trends die zich aftekenen in informatienetwerken en het internet (bijvoorbeeld ultra snelle netwerken, web 2.0); — het ontwikkelen van een gebruikersperspectief, met name op consumentenbescherming, vertrouwen in de digitale omgeving, convergentie en door gebruikers gecreëerde content. De Commissie zal een gids voor de digitale rechten en plichten van Europese gebruikers publiceren; — het verbeteren van randvoorwaarden voor groei door een interne markt te creëren voor on-line diensten; — Om de onderzoeksprestaties te bevorderen, gaan de door de eu gefinancierde gezamenlijke technologie initiatieven inzake nano-elektronica, e-gezondheidszorg en risicovol hoogtechnologisch onderzoek van start. Met deze mid term review doet de Commissie concrete voorstellen voor de heroriëntering van i2010 om het concurrentievermogen en het ict-gebruik in Europa verder te bevorderen. In 2009 zal de Commissie ook de lange termijn agenda voor informatiemaatschappij- en mediabeleid ontwikkelen, en een beoordeling van het totale aandeel van ict’s in de economische prestatie van Europa opstellen. vno-ncw-oordeel De doelstellingen van de huidige versie van i2010 richten zich vooral op de toepassing van ict. De doelen en de plannen zijn dermate abstract geformuleerd dat ze op zich zelf te steunen zijn, maar dat de vraag gesteld moet worden wat de waarde in de praktijk zal zijn. Deels is die abstracte opzet begrijpelijk. De kern van de vele ict-activiteiten die in het actieplan benoemd worden, blijft immers terecht in de lidstaten liggen. Maar daardoor is het moeilijk om een echte Europese focus te krijgen gezien de verschillende accenten die lidstaten zelf wensen te leggen. vno-ncw hoopt dat de mid term review daadwerkelijk een aanzet zal zijn voor de verdere uitwerking. vno-ncw vindt het een goede zaak dat er inmiddels een link wordt gelegd tussen ‘better regulation’ en ict-inzet. Ook krijgt het thema e-government nu meer aandacht. Een belangrijk instrument om samenhang te houden is concrete benchmarking.
9.9 Telecommunicatie Op 13 november 2007 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan tot herziening van de Telecomregels (zogenaamde telecom review). Dit voorstel bevat de volgende hoofdpunten: — nieuwe consumentenrechten, waaronder de mogelijkheid om binnen één dag van telecomaanbieder te wisselen; — verdere bevordering van concurrentie door functionele splitsing van dominante telecombedrijven door lokale marktautoriteiten mogelijk te maken; — een beter beheer van radiofrequenties en een nieuwe indeling van het radiospectrum; — deregulering van die markten waar marktopening al tot concurrentie heeft geleid; — beter onafhankelijke toezicht. Het leeuwendeel van de herziening heeft betrekking op de richtlijn inzake de universele dienst en gebruikersrechten, met een kleiner aantal wijzigingen in de e-privacy richtlijn en één kleine verandering in de verordening betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming. Daarbij horen nog twee aanverwante herzieningsvoorstellen die betrekking hebben op veranderingen in de drie andere richtlijnen betreffende elektronische communicatie (machtiging, toegang en kader) en het voorstel voor de oprichting van een Europese Autoriteit voor de elektronische communicatiemarkt. De Commissie wil met deze wijziging een verbetering van de consumentenbescherming en gebruikersrechten in de sector van de elektronische communicatie bewerkstelligen, door bijvoorbeeld de informatierechten te versterken. Om deze herziening snel en effectief te implementeren, stelt de commissie voor om een Europese Telecom marktautoriteit in te stellen, die voor consistentere regulering van telecomdienstverlening in de 27 eu lidstaten moet zorgen. Eind november 2008 werd er in de Telecomraad een politiek akkoord bereikt over het regelgevend kader voor de telecomsector. De Raad heeft de plannen van de Commissie voor een nieuw agentschap niet gesteund, maar het bestaande samenwerkingsverband van nationale toezichthouders zal wel een versterking moeten ondergaan om een meer consistente toepassing van het regelgevend kader te bevorderen. De Raad steunt de voorstellen van de Commissie voor flexibilisering van het spectrumbeheer, maar wil geen bevoegdheidsoverdracht naar de Europese Commissie: de lidstaten blijven zelf beslissen over de allocatie van het beschikbare spectrum. Het Europees Parlement zal zich nu in tweede lezing gaan buigen over het voorstel.
9.10 Privacy De Commissie heeft voorstellen gedaan om het bestaande regelgevingskader voor elektronische communicatie, dat in 2002 van kracht werd, te wijzigen. Het betreft de richtlijn elektronische communicatienetwerken en -diensten, bescherming van de persoonlijke levenssfeer en consumentenbescherming. Daarnaast wil de Commissie inzetten op een versterking van de bescherming van privacy en persoonsgegevens van natuurlijke personen in de elektronische com73
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
municatiesector. De voorstellen worden momenteel behandeld in de Raad en het Europees Parlement. De belangrijkste discussiepunten betreffen het uitbreiden van de reikwijdte van de richtlijn tot private netwerken en de plicht om beveiligingsincidenten met persoonsgegevens te melden bij de toezichthouder. vno-ncw-oordeel vno-ncw staat in beginsel positief tegenover de inzet om een betere bescherming van persoonsgegevens te garanderen. vno-ncw maakt zich echter zorgen over de discussie over de uitbreiding van de reikwijdte van de richtlijn. Dit betekent namelijk dat het pakket regels niet alleen van toepassing zal zijn op de telecomsector, maar ook op de rest van het bedrijfsleven. vno-ncw betreurt het dat er gesproken wordt over dergelijke maatregelen met vergaande gevolgen voor het bedrijfsleven, zonder dat hierbij een consultatie met de belanghebbenden heeft plaatsgevonden. Tevens maakt vno-ncw zich zorgen over voorstellen die ter discussie staan zoals de invoering van een toestemmingsvereiste in geval informatie wordt opgeslagen in de apparatuur van de gebruiker en de invoering van een toestemmingsvereiste gecombineerd met een anonimiseringsplicht in geval van location data anders dan verkeersgegevens. Deze voorstellen zullen tot een forse administratieve lastenverzwaring leiden.
74
10. C onsumentenen productbeleid Inlichtingen: Hubert van Breemen (070 349 03 58;
[email protected])
10.1 eu Consumer Market Scoreboard De Europese Commissie zal in 2009 een eerste vervolg publiceren op het eerdere Consumer Markets Scoreboard waarin zgn. consumer outcomes van (deelmarkten van) de interne markt worden gemonitord aan de hand van enkele indicatoren. Eerdere indicatoren betroffen: consumentenklachten, prijsniveaus, consumententevredenheid, switching, en veiligheid. De Commissie maakt hiermee een evaluatie van de voortgang van de integratie van de retail interne markt, en benchmarkt de ‘consumer environment’ van de lidstaten. vno-ncw-oordeel vno-ncw blijft van mening dat het goed is dat de eu haar beleid baseert op goede data. Wel is het daarbij zaak om bij de analyse van de resultaten steeds de vraag te stellen: wie (overheid of markt) doet wat met de uitkomsten? Wie is waarvoor verantwoordelijk? vno-ncw kan op zich instemmen met het merendeel van de indicatoren, maar hoopt dat de Commissie in 2009 bij enkele indicatoren aanvullende argumenten zal betrekken. Bij de indicator ‘aantallen klachten’ hoort bijvoorbeeld een analyse van de (on)terechtheid ervan en de omvang van de markt waarop die klachten betrekking hebben. Bij de indicator ‘prijsverschillen tussen lidstaten’ moet worden bedacht dat deze legitieme oorzaken kunnen hebben. En bij switching dat consument en aanbieder wel de contractueel met elkaar afgesproken voorwaarden moeten respecteren. En kijken naar het budget van bijvoorbeeld consumentenorganisaties in de eu is één ding, maar dat beeld wordt vertroebeld door te willen gaan benchmarken op het aandeel overheidssubsidie daarin.
10.2 Richtlijn inzake consumer contractual rights (herziening ‘consumer acquis’) De Europese Commissie heeft eind 2008 het voorstel voor een richtlijn voor de contractuele rechten van consumenten bij de Raad en het Europees Parlement ingediend. Dit voorstel werd voorheen aangeduid als het consumer acquis. Aanvankelijk waren 8 eu richtlijnen in beeld: oneerlijke bedingen, koop en garantie van consumentenproducten, verkoop op afstand, directe verkoop aan huis, timesharing, prijsaanduiding, pakketreizen, en collectief actierecht. Het recente richtlijnvoor-
stel omvat de eerste 4 richtlijnen. De overige richtlijnen wil de Europese Commissie vanwege hun andere, deels sectorspecifieke karakter, apart bezien. Het richtlijnvoorstel beoogt enerzijds de regelgeving voor het bedrijfsleven te vereenvoudigen en te verbeteren, om zo de grensoverschrijdende handel te bevorderen. En anderzijds beoogt het voorstel de bescherming voor de consument te verbeteren en waarnodig uit te breiden, om het vertrouwen van de consument in de interne markt te versterken. vno-ncw-oordeel vno-ncw juicht het toe dat de Europese Commissie het richtlijnvoorstel het karakter heeft gegeven van totale harmonisatie. Daarmee gaan bepaalde handelsbelemmeringen tot het verleden behoren die thans nog aan de orde zijn doordat de huidige 4 richtlijnen het karakter hebben van minimum harmonisatie. Voor vno-ncw is belangrijk dat hiermee de nationale kop die Nederland thans nog in het bw heeft gehandhaafd nadat de eu richtlijn garanties tot stand kwam, komt te vervallen, en we in Nederland een wettelijk garantieregiem krijgen dat niet afwijkt van de rest van de eu. Ook op enkele andere punten (definiëring van begrippen e.d.) juicht vno-ncw de nagestreefde harmonisatie toe. Het richtlijnvoorstel bevat evenwel ook een enkele aanscherping van de tot nu toe geldende eisen (verruiming van de bedenktermijn bij de verkoop op afstand), waar we kritischer tegen over staan. Begin 2009 zal de ser cca zich buigen over de uitgebreide adviesaanvrage van de Nederlandse overheid. In dat advies zal uiteraard het standpunt van vno-ncw worden verwerkt.
10.3 Collective redress in het consumentendomein Eind 2008 is t.a.v. ‘collective redress’ een tweetal studies gepubliceerd waartoe de Europese Commissie opdracht had verleend. De studies betreffen de effectiviteit en efficiency van de bestaande collective redresss mechanismen in de eu lidstaten, en de problemen die consumenten ervaren om redress te kunnen verkrijgen en de economische consequenties daarvan. Deze studies hebben ten grondslag gelegen aan een door de Europese Commissie eind 2008 gepubliceerd Groenboek over consumer collective redress. 75
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
vno-ncw-oordeel Het is goed dat de Commissie deze studies heeft laten verrichten om de effecten van de diverse systemen in de lidstaten eens goed op een rij te krijgen. De voor- en nadelen van de verschillende systemen zijn goed belicht. Wat opvalt is het grote verschil dat tussen de lidstaten bestaat bij de vormgeving van hun stelsel. Dat is logisch omdat e.e.a. sterk bepaald wordt door de (juridische) cultuur en nationale omstandigheden. vno-ncw acht het uiteraard logisch dat daar waar er tussen consument(en) en ondernemer fouten worden gemaakt (in de zin van dat de wet wordt overtreden), er adequate mogelijkheden voor correctie bestaan. In Nederland kennen we die al: ons pallet aan mogelijkheden omvat de Wet Collectief Actierecht, alsmede de Wet Collectieve Afwikkeling Massa schade. vno-ncw zet zich er primair voor in om deze goede Nederlandse oplossingen te kunnen behouden en evt. te exporteren. Het blijft overigens nog zeer de vraag in welke mate het wel op de weg van de eu ligt om in te grijpen in de nationale rechtssystemen.
10.4 Risk assessment in het kader van de Richtlijn algemene productveiligheid De Europese Commissie is nog immer doende om richtsnoeren inzake de bepaling van risico’s van onveiligheid van producten te ontwikkelen, zodat maatregelen van de eu lidstaten inzake onveilige producten beter worden onderbouwd. vno-ncw-oordeel In 2009 zal de Europese Commissie de ontvangen commentaren evalueren op de in 2008 voor consultatie gepubliceerde ontwerp richtsnoeren. vno-ncw juicht een verdere harmonisatie van de onderhevige risk assessment door lidstaten toe. Het is een logisch complement op het doel van de richtlijn algemene productveiligheid. Immers: onveilige producten dienen van de Europese markt te worden geweerd. Wij hebben de Commissie er wel toe aangespoord om met de richtsnoeren ook echt rechtszekerheid te bieden: de Commissie zal o.i. nadere guidance moeten bieden hoe deze richtsnoeren passen in het inmiddels vrij gecompliceerde geheel van algemene en sectorspecifieke Europese wetgeving. Daarbij past ook snelle publicatie door de Europese Commissie van door Europese normalisatie-instellingen vastgestelde (gemandateerde) normen.
10.5 Geharmoniseerde methodologie voor het classificeren van consumentenklachten Naar verwachting zal de Europese Commissie in 2009 een vervolg geven aan de consultatie in 2008 over een voorstel om een geharmoniseerde methodologie te ontwikkelen voor het classificeren en rapporteren van consumentenklachten. vnoncw acht het begrijpelijk dat de Commissie bijvoorbeeld voor overheidstoezichthouders streeft naar een dergelijke uniforme methodologie. Dat bevordert een beter Europees gebruik van gegevens van deze instanties. Aangezien wij het consultatiedocument zodanig lazen dat een dergelijke methodologie ook wel eens voor ondernemingen zou kunnen gaan worden voorgeschreven, heeft vno-ncw bij de Europese Commissie 76
onder de aandacht gebracht dat de wijze waarop ondernemingen consumentenklachten rubriceren en er intern over publiceren, ondernemingsspecifiek is en in het kader van door ondernemingen vormgegeven kwaliteitsbeleid moet kunnen blijven. De Europese Commissie heeft vno-ncw gelukkig recent laten weten geen intentie te hebben om ondernemingen op dit punt aan verplichtingen te willen onderwerpen.
10.6 Technische harmonisatie, normalisatie en certificatie Nu de eu wetgeving betreffende wederzijdse erkenning; accreditatie en markttoezicht, en het in de handel brengen van producten (goods package) is gepubliceerd verschuift de aandacht naar de nationale implementatie en de opvattingen van de Europese Commissie over een evt. eu consumer safety mark (aanvullend op het ce teken). vno-ncw-oordeel vno-ncw juicht de genomen eu besluiten op hoofdlijnen toe. De wederzijdse erkenning zou er beter door moeten gaat functioneren, de nationale handhaving van eu-wetgeving zou er meer door worden gestroomlijnd, waardoor het level playing field in de eu wordt bevorderd. De discussie rond het ce teken mag naar de mening van vnoncw er niet toe leiden dat men de eisen onnodig gaat verzwaren, bijvoorbeeld door een te grote toevlucht tot derde partij certificatie. Gelukkig lijkt daarvan bij de herziening van de eu speelgoedrichtlijn geen sprake te gaan zijn. Het creëren van een aanvullend safety mark als een soort ce+ teken is wat vno-ncw en businesseurope betreft uit den boze: dit standpunt is in 2008 uitgedragen in de consultatie van de Europese Commissie hierover. Recent is gebleken dat de Europese Commissie zich gelukkig achter ons standpunt heeft gesteld.
10.7 Duurzame productie en consumptie De Raad en Europees Parlement maken gestage voortgang met de behandeling van het eu actieplan ‘duurzame consumptie en productie’ en de daaraan aanverwante (wetgevings)voorstellen rond de eco-design van producten, duurzaam inkopen, de herziening van de eu eco-labelverordening en de eu verordening ecomanagement systeem (emas). vno-ncw-oordeel vno-ncw heeft, net als businesseurope, position papers in de nationale en eu discussie ingebracht. De Europese Commissie zou zich naar onze mening vooral moeten richten op het formuleren van doelstellingen, het ondersteunen van continue verbeterprocessen binnen bedrijven en het scheppen van randvoorwaarden en een structuur waarbinnen bedrijven ontwikkelingen en resultaten kunnen presenteren. Het zou goed zijn als de eu een kader creëert dat vooral ook zelfwerkzaamheid bij bedrijven stimuleert boven centraal opgelegde detailregelgeving. Bedrijven zijn immers bovenal zelf verantwoordelijk voor de continue verbetering van producten die zij ontwikkelen, produceren en op de markt brengen. Het zal lastig blijven als de eu zou willen gaan proberen
te definiëren wat een ‘duurzaam of niet-duurzaam’ product is: los van de complexiteit daarvan, is voor de consument namelijk niet alleen het milieuaspect van producten van belang, maar ook andere aspecten. Vermeden moet worden dat e.e.a. leidt tot inflexibiliteit en starheid.
77
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
78
EEN DUURZAME ECONOMIE
79
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
80
11. E nergie en klimaatverandering
Inlichtingen: Frits de Groot (070 349 03 26;
[email protected]) Wiel Klerken (070 349 03 25;
[email protected])
11.1 Klimaatverandering en co2-emissiehandel De noodzaak van mondiale doelstellingen De ambitie van Nederland en van de eu ten aanzien van het versterken van het internationale klimaatbeleid is groot. De eu heeft in maart 2007 een energie- en klimaatpakket gepresenteerd dat een reductie inhoudt van de uitstoot van broeikasgassen met tenminste 20% (bij een mondiale aanpak van klimaatverandering 30%) en een energiebesparing van 20% in 2020 ten opzichte van 1990 en in 2020 een aandeel van 20% duurzame energie in de energievoorziening. De Raad heeft tijdens de voorjaarstop met dit pakket ingestemd. Het energie- en klimaatpakket bevat reductiedoelstellingen voor de eu als geheel. Via zogenaamde effortsharing worden de overalldoelstellingen voor co2 reductie en de inzet van duurzame energie of hernieuwbare energie verdeeld over de lidstaten. De methode van effort sharing zorgt voor een eerlijke verdeling van de doelstelling en waar mogelijk wordt rekening gehouden met specifieke omstandigheden in de lidstaten. Voor de verdeling van de doelstelling voor duurzame/hernieuwbare energie geldt dat er tussen de lidstaten enorme verschillen zijn in de ‘natuurlijke’ mogelijkheden voor het produceren van duurzame of hernieuwbare energie. Daarom is het noodzakelijk dat bij de uitwerking van het pakket de mogelijkheid wordt geboden voor het verhandelen van duurzame/hernieuwbare energie, middels bijvoorbeeld een systeem van handel in ‘certificates of origin’. Met betrekking tot verschillende vormen van duurzame energie zoals biomassa of biobrandstoffen is het noodzakelijk dat deze ook daadwerkelijk duurzaam zijn. Met name bij 1e generatie biomassa/biobrandstoffen blijkt dit niet het geval te zijn. De totale milieu-impact is groter dan bij fossiele vormen en er speelt specifiek het bedreigen van de voedselsituatie in ontwikkelingslanden. Om die reden is vno-ncw voorstander om de duurzaamheidcriteria voorop te plaatsen en de daardoor onrealistische doelstellingen voor de inzet van duurzame/ hernieuwbare energie in 2020 los te laten. In het kader van het Europees economisch herstelplan presenteerde de Europese Commissie op 28 januari 2009 het voorstel om 3,5 miljard euro extra ongebruikte kredieten uit de eu-begroting te investeren in energie-infrastructuur projecten. De Commissie stelt een selectie voor van concrete pro-
jecten waarvan 3 Nederlandse projecten voor het invangen en opslaan van koolstofdioxide (Eemshaven en twee in Rotterdam - beoogde investering 250 miljoen euro) en de ontwikkeling van offshorewindprojecten in de Noordzee (beoogde investering 150 miljoen euro. vno-ncw hoopt op een snelle goedkeuring van deze wetgevingsmaatregelingen door de Raad en het Europees Parlement zodat deze investeringen zo spoedig mogelijk gerealiseerd kunnen worden. Om het klimaatprobleem adequaat aan te kunnen pakken is het noodzakelijk dat belangrijke economieën zoals de Verenigde Staten, China en India volwaardig meedoen aan een mondiale aanpak van klimaatverandering. Het draagvlak bij het bedrijfsleven voor scherpe reducties van de uitstoot van broeikasgassen brokkelt sterk af als belangrijke concurrerende economieën zoals de vs, China en India niet meedoen aan een dergelijk mondiale aanpak. Bij de drang van de eu en individuele lidstaten om een scherp (unilateraal) klimaatbeleid te voeren, ontbreekt vaak de aandacht voor de economische gevolgen van een solistisch en geïsoleerd klimaatbeleid en vindt er in de ogen van het bedrijfsleven niet of nauwelijks een afweging plaats van economische en sociale effecten. Er is te weinig aandacht voor het feit dat Europa verantwoordelijk is voor slechts 12,5% van de mondiale uitstoot van broeikasgassen. Door de groei van de energievraag, met name in Azië, zal het aandeel van Europa teruglopen tot onder de 10%. Om klimaatverandering effectief en efficiënt aan te kunnen pakken, moeten de landen die verantwoordelijk zijn voor 90% van de uitstoot actief worden betrokken bij een mondiale afspraak over de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. De vn klimaatconferenties in Bali in 2007 en Poznan 2008 hebben geresulteerd in onderhandelingen over een nieuw klimaatverdrag. Deze onderhandelingen moeten eind 2009 resulteren in een nieuw wereldwijd klimaatverdrag dat begin 2013, als het huidige verdrag van Kyoto afloopt, in werking treedt. Het is positief dat zowel de Verenigde Staten als China hebben aangegeven dat zij deel gaan nemen aan een nieuwe klimaatverdrag, hoewel nog niet bekend in welke mate deze landen de uitstoot van co2 zullen gaan beperken. Deze aanzet tot een versterking van het internationale klimaatbeleid zal in ieder geval moeten uitmonden in een bin81
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
dende mondiale afspraak waaraan alle geïndustrialiseerde landen en ook de ontwikkelingslanden met een relevante industriële ontwikkeling zich committeren. De nadruk in een post-Kyoto-beleid moet liggen op het verbeteren van energieefficiency van industriële productieprocessen en energieconversie-processen en op het bevorderen van innovatie. Verder zal transatlantische samenwerking bij technologieontwikkeling, facilitering van snelle invoering van nieuwe technologie en technologietransfer naar minder ontwikkelde landen een dominante rol moeten gaan spelen. De Europese Commissie heeft op 28 januari jl. een mededeling gepresenteerd ter voorbereiding van de onderhandelingen over een internationaal klimaatakkoord. Deze mededeling gaat in op de uitstootdoelstellingen en de criteria per land voor het percentage co2-reductie. De kosten voor de co2-reductie voor 2020, zullen 175 miljard per jaar bedragen, waarbij meer dan de helft voor de adaptatie in ontwikkelingslanden. Deze landen moeten zich volgens de Commissie verplichten om tegen 2011 koolstofarme ontwikkelingsstrategieën voor te stellen en stoppen met ontbossing. Een internationaal mechanisme zal deze strategieën beoordelen en voorzien in externe steun. Financiële steun voor de ontwikkelingslanden moet komen van bronnen zoals overheidsfondsen en internationale mechanismen voor koolstofkreditering. De eu moet volgens de Europese Commissie op zoek gaan naar innovatieve bronnen voor internationale financiering: bv. beginsel de vervuiler betaalt en de opbrengsten van de veiling van emissierechten. Emissies van internationale luchtvaart en scheepvaart, die nu niet onder Kyoto vallen, moeten onder de algemene reductiedoeleinden van de nieuwe overeenkomst vallen. Als hierover geen internationale overeenkomst wordt bereikt, moet de eu eigen acties ondernemen. Deze mededeling zal tijdens de voorjaarstop in 2009 worden besproken.
Duurzaamheidsakkoord kabinet-werkgevers Op 1 november 2007 heeft vno-ncw met het kabinet een duurzaamheidsakkoord afgesloten14. In dit akkoord heeft het bedrijfsleven met het kabinet afgesproken dat het bedrijfsleven zich maximaal inzet voor het realiseren van de doelstellingen voor co2-reductie, energie-efficiencyverbetering en de inzet van duurzame energie en heeft het kabinet aangegeven welke voorwaarden geboden worden om dit mogelijk te maken. Op deze manier kan een klein land als Nederland een maximale bijdrage leveren aan het oplossen van het probleem van klimaatverandering. Nederland kan hierdoor internationaal een vooraanstaande positie innemen op het gebied van energie- en klimaatinnovatie. Op basis van het overkoepelende duurzaamheidsakkoord zijn inmiddels een 9-tal sectorale deelakkoorden en programma’s afgesloten en in uitvoering gekomen.
co2-emissiehandel Een belangrijk onderdeel van het klimaatbeleid is de mogelijkheid om emissiereducties te realiseren via zogenaamde flexibele instrumenten. Voor de industrie is met name de handel in uitstootrechten voor broeikasgassen relevant. De
14 Dit akkoord is ook in het Engels vertaald en als brochure verschenen onder de titel: Climate Change – an offer you cannot refuse.
82
richtlijn emissiehandel is op 1 januari 2005 van start gegaan. Alle lidstaten hebben in een zogenaamd allocatieplan aangegeven hoeveel emissierechten aan elk van de deelnemende bedrijven is toegekend. Voor de tweede handelsperiode (2008-2012) zijn nieuwe allocatieplannen gemaakt. Het Nederlandse plan - dat in overleg met vno-ncw is opgesteld - is in september 2007 ingediend. De definitieve goedkeuring door de Europese Commissie is overigens pas eind november 2008 gekomen - dat is 9 maanden na de wettelijke termijn van 1 maart 2008. Begin 2008 heeft de Commissie voorstellen gedaan voor aanpassing van de richtlijn emissiehandel voor de periode na 2012. Er komt één Europese allocatie van emissierechten, en niet meer zoals nu per lidstaat, het aantal toe te wijzen rechten zal met tenminste 20% worden gereduceerd, en er zou een grote nadruk op veilen komen als methode om rechten toe te wijzen. Ook zullen kleine bedrijven buiten het systeem gaan vallen. Op de Europese top van 12 en 13 december 2008 is echter besloten om het veilen te beperken tot de e-sector en het bedrijfsleven daar grotendeels van vrij te stellen. vno-ncw heeft het afgelopen half jaar samen met businesseurope een krachtige lobby gevoerd tegen veilen voor de industrie, en is daarom tevreden over de uitkomst van de Europese top. Nu er eind december 2008 een akkoord is bereikt tussen Raad en Europees Parlement over het klimaatakkoord, zijn de Europese Commissie en de lidstaten aan de slag gegaan met de verdere uitwerking van dit akkoord. Het gaat in concreto om vijf zaken: — het bepalen van de sectoren die op basis van een significant risico op carbon leakage vrijgesteld worden van veiling. Onderhandelingen in comitologie en het raadplegen van belanghebbenden (sectoren en sub-sectoren) gaan momenteel van start. Een definitief besluit zal ten laatste op 31 december 2009 worden genomen. Naar verluid zal de Commissie met een document komen, waarover vervolgens in raadswerkgroepen besloten wordt; — het uitwerken van de benchmarks; — de invulling in Nederland van de (voor Nederland) 16% co2reductie voor de bedrijven die niet onder ets vallen; — het uitwerken van het voorstel voor hernieuwbare energie; — de inzet van Europa voor de onderhandelingen voor een internationaal klimaatakkoord in Kopenhagen eind 2009 (mededeling is op 28 januari jl. gepresenteerd). vno-ncw-oordeel Het bedrijfsleven ziet wereldwijde emissiehandel als een belangrijk instrument om op marktconforme wijze emissiereductie te realiseren. De klimaatdoelstellingen kunnen daardoor voor Nederland op een meer kosteneffectieve manier worden gerealiseerd. Dit onder de voorwaarde dat emissiehandel geen oneerlijke verstoring van concurrentie mag veroorzaken. Op grond van de plannen die voor de eerste allocatieperiode zijn opgesteld (sinds 2005), valt te constateren dat er op belangrijke onderdelen grote verschillen bestaan tussen de plannen. Omdat lidstaten essentiële onderdelen op verschillende wijze hebben uitgewerkt, is vergelijking van de allocatieplannen moeilijk. Er lijkt bij de aanvang van het handelsysteem geen sprake te zijn geweest van het gewenste level playing field. vno-ncw is het eens met het besluit dat het ets na 2012 geba-
seerd moet zijn op een Europese allocatie. Deze zal uitgaan van sectorale prestatienormen, gebaseerd op een benchmark, zoals wij ook regelmatig hebben bepleit Alleen dan is een geharmoniseerde toewijzing van emissierechten gewaarborgd. We zijn het ook eens dat kleine bedrijven buiten het systeem worden gehouden, daar hebben wij lang op aangedrongen. In het aanvankelijke voorstel van de Europese Commissie voor de herziening van eu-ets spreekt de Commissie een sterke voorkeur uit voor het veilen van co2-rechten als methode voor het verdelen van co2-rechten aan bedrijven. Het Nederlandse kabinet heeft dit voorstel tot voor kort gesteund. De Commissie onderkent dat veilen tot hoge additionele kosten leidt waardoor deze methode niet kan worden toegepast op internationaal concurrerende sectoren. Immers, als de kosten te hoog worden zal industriële productie zich naar buiten Europa verplaatsen wat naast economische en sociale schade ook carbon leakage tot gevolg heeft. Bij de uitwerking van het Commissievoorstel en uit diverse onderzoeken15 bleek echter dat het onmogelijk is om vooraf objectief en ondubbelzinnig vast te stellen in welke sectoren na 2012 concurrentieverstoring en carbon leakage kan optreden. De Europese top heeft in december 2008 hierover een wijs besluit genomen: het bedrijfsleven zal - met uitzondering van de e-sector - grotendeel worden vrijgesteld van veilen. Veiling voor deze sectoren zal worden vervangen door toekenning van rechten op basis van prestatienormen (benchmarks). Voor het realiseren van de klimaatdoelstelling is de keuze van de allocatie van rechten (veilen of niet) irrelevant, voor de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven echter cruciaal. Het is nu belangrijk dat er een goed internationaal akkoord tot stand zal komen, met vergelijkbare inspanningen voor het bedrijfsleven buiten Europa. Tijdens de klimaattop in Poznan is er een roadmap overeengekomen ter voorbereiding van de klimaattop in Kopenhagen eind 2009. Als Kopenhagen leidt tot een internationaal bindend akkoord met vergelijkbare inspanningen is het verhogen van de Europese doelstelling van -20% naar 30% in 2020 bespreekbaar. Indien er geen akkoord met vergelijkbare inspanningen zal komen, moet Europa vasthouden aan de 20% doelstelling en moet er wellicht meer ruimte komen voor het gebruik van cdm kredieten (goedkopere co2-rechten uit klimaatprojecten in ontwikkelingslanden).
11.2 Liberalisering energiemarkten Op 19 september 2007 heeft de Europese Commissie het ‘3e energiepakket’ gepresenteerd. Dit pakket bevat een aantal voorstellen ter vervolmaking van de interne energiemarkt in Europa. De belangrijkste voorstellen hierin zijn ondermeer de ontvlechting (unbundling) van transmissienetwerken, het opzetten van Europees toezicht van de interne energiemarkt en het op Europees niveau coördineren van grensoverschrijdende samenwerking van transmissie netwerkbeheerders. Verder heeft de Commissie op 13 november 2008 het ‘eu Energy and Solidarity Action Plan’ en ‘2nd Strategic review’ gepresenteerd.
15 ce Delft, ‘Impacts on Competitiveness from eu ets An analysis for Dutch Industry’.
In dit plan presenteert de Commissie een nieuw actieplan ter aanvulling en ondersteuning van de 20-20-20 doelstelling en het vergroten van de energievoorzieningszekerheid en solidariteit onder de lidstaten. vno-ncw-oordeel De besluitvorming over de interne marktkwesties van het 3e energiepakket heeft geresulteerd in een compromis dat in de praktijk niet tot een geharmoniseerde regulering voor de ontvlechting van (transmissie)netwerken leidt. Het is teleurstellend dat er zich bij de Europese lidstaten een tweedeling lijkt te vormen waar het gaat om het ontvlechten (unbundling) van de transmissienetwerken. De keuze voor de wijze waarop deze ontvlechting vorm krijgt en vervolgens de uitvoering daarvan is van groot belang voor het goed functioneren van de interne energiemarkt. vno-ncw steunt de optie om vanuit Europa aan te sturen op betere samenwerking van transmissienetwerk- beheerders op Europees regionale schaal. Hierdoor kunnen vooruitlopend op de interne Europese markt al goed functionerende regionale markten ontstaan. vno-ncw pleit ervoor dat de condities en randvoorwaarden van liberalisering op een geharmoniseerde wijze moeten worden doorgevoerd en dat de Commissie nu werk maakt van lidstaten die het minder nauw nemen met de uitvoering van de Europese marktregels. Dit geldt overigens niet alleen voor specifiek de interne markt regels, maar dit geldt ook voor de milieueisen die worden gesteld aan elektriciteitsopwekking. Nederlandse elektriciteitscentrales, waaronder veel warmtekracht installaties waarin relatief schoon en zuinig elektriciteit en warmte wordt geproduceerd, kunnen bijvoorbeeld op dit moment, mede vanwege niet-geharmoniseerde milieueisen, niet concurreren met goedkopere, maar meer vervuilende kolengestookte centrales in andere landen. Vanwege het nog steeds bestaande prijsverschil voor elektriciteit met omringende landen ten nadele van Nederland is verdere marktintegratie van groot belang. Daarnaast is een betere benutting en eventueel vergroting van interconnectiecapaciteit tussen lidstaten van belang. Ook moet de samenwerking tussen de beheerders van de landelijke transportnetten worden verbeterd, waardoor de landelijke transportnetten op West-Europese schaal kunnen worden geoptimaliseerd. De internationaal opererende energie-intensieve bedrijven in Nederland ondervinden een groot concurrentienadeel van het ongelijke speelveld in Noordwest Europa. Verbetering van de vrije marktwerking en betere toegang tot goed kopere energiemarkten in Europa zijn daarom prioriteiten van vno-ncw.
11.3 Energiebelasting/ Fiscale vergroening In het najaar van 2003 heeft de Raad de richtlijn voor een Europese energiebelasting bekrachtigd. Belangrijk element uit deze richtlijn betreft een harmonisatie van minimumtarieven. Verder wordt in de richtlijn erkend dat lidstaten belastingvrijstelling mogen bieden aan bedrijven als er afspraken gemaakt zijn over energiebesparing en energie-efficiencyverbetering. Deze vrijstellingsmogelijkheid wordt ook geboden voor bepaalde energie-omzettingsprocessen in de industrie, indien er sprake is van elektriciteits- en warmteopwekking 83
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
via warmtekrachtkoppeling (wkk). Verder wordt een vrijstellingsmogelijkheid geboden aan bedrijven die deelnemen aan emissiehandel. vno-ncw-oordeel vno-ncw is voorstander van een coördinatie van belastingen op energieproducten op Europees niveau. De energiebelasting in Nederland is één van de hoogste binnen Europa en de rest van de wereld. Dit heeft een negatieve invloed op de concurrentiepositie van de internationaal opererende energieintensieve industrie in Nederland. vno-ncw pleit daarom voor een verlaging tot het gemiddelde van Europa of daaronder. Een eventuele verhoging van de energiebelasting is onacceptabel, vanwege de risico’s voor de internationale concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie. In het huidige richtlijnvoorstel wordt rekening gehouden met de deelname van bedrijven aan een convenant of meerjarenafspraak energie-efficiencyverbetering. Verder wordt rekening gehouden met bedrijven die energie gebruiken die is opgewekt door middel van warmtekrachtkoppeling. Voor vno-ncw is dit een randvoorwaarde, omdat bedrijven die op een andere manier investeren in energiebesparing en energie-efficiencyverbetering niet dubbel hoeven te betalen.
84
12. Milieu
Inlichtingen: Jan van den Broek (070 349 03 22;
[email protected]), §12.5 Wiel Klerken (070 349 03 21;
[email protected]), §12.1 Kees Schouten (015 219 13 24;
[email protected]), §12.3 Willem-Henk Streekstra (070 349 03 59;
[email protected]), §12.2, 12.4
12.1 Afvalstoffen Direct gerelateerd aan een strategie voor het productenbeleid is het Europese afval- en hulpbronnenbeleid. De Europese Commissie wil hiermee een proces op gang brengen om duurzaamheid te vertalen naar de problematiek van grondstofbeheer en hergebruik. Daartoe heeft de Commissie twee Strategieën gepubliceerd, namelijk: — de nieuwe strategie inzake afvalpreventie en recycling. Deze richt zich op de vraag hoe preventie verder vorm kan worden gegeven en welke (markt)mechanismen kunnen worden gehanteerd om te komen tot meer recycling. Ook bevat deze Strategie een voorstel voor herziening van de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen; — de strategie inzake ‘duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen’. Cruciaal onderdeel van deze strategieën vormt de langverwachte herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen. De richtlijn bepaalt wat wel of geen afval is, wat recycling inhoudt, welke eisen er worden gevraagd en bepaalt daarmee de toekomst van het Europees afvalbeleid. In 2007 heeft het Europees Parlement de eerste lezing afgerond en de Raad eveneens haar gemeenschappelijk standpunt ingenomen. Onder het Sloveense voorzitterschap heeft de tweede lezing plaatsgevonden. Die heeft geleid tot een redelijk compromis dat in juni is aanvaard. vno-ncw-oordeel Het is gewenst dat op Europees niveau een fundamentele aanpak komt om materiaalstromen in de kringloop te houden. Dit vraagt om een verandering in het denken over afval. Afval zal veel meer moeten worden gezien als basis voor nieuwe grondstoffen en brandstoffen. Deze andere optiek zou bijdragen aan duurzame ontwikkeling en innovatie. Een belangrijke belemmering om bovenstaande te realiseren vormde de definitie van afval: wat is wel en wat is geen afval? En wanneer houdt iets op om afval te zijn? Wanneer valt een stof of product te bestempelen als bijproduct? Bedrijven zoeken steeds naar mogelijkheden om reststromen (nevenproducten) te bewerken tot een product voor de markt. Dit werd tot op heden tegengewerkt door de afvalstoffenregelgeving, vanwege het feit dat door de bewerking van
een reststroom deze een afvalstof status krijgt en het bedrijf een afvalverwerkende inrichting wordt. vno-ncw is dan ook zeer verheugd dat zowel het Europees Parlement als de Raad voorstellen hebben ingebracht om te komen tot een aparte definitie van bijproducten. vno-ncw is ook blij met een meer flexibele benadering van de zogenaamde afvalhiërarchie (voorkeurvolgorde voor behandeling) door dit te integreren met het levenscyclusdenken. De snelle ontwikkelingen in afvalbehandeling in de laatste decennia leiden ertoe dat in sommige situaties een afwijking van de hiërarchie een beter of gelijk milieurendement oplevert. vno-ncw is echter tegen een eenzijdige introductie van een extended producer responsibility zoals wordt voorgesteld door de Raad en het Europees Parlement. De verantwoordelijkheid wordt volledig bij bedrijven gelegd, terwijl het bedrijfsleven maar beperkte mogelijkheden heeft om veranderingen te stimuleren. vno-ncw is van mening dat uitgegaan dient te worden van shared responsibility: overheid, keten en consument. Een punt van aandacht voor het Nederlandse bedrijfsleven is dat eenmaal vastgestelde Europese regelgeving ook op dezelfde wijze wordt geïmplementeerd in nationale regelgeving. Zo zijn er grote verschillen waar te nemen in de wijze waarop de richtlijn storten wordt toegepast. Deze verschillen grijpen direct in op de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. vno-ncw zal in Brussel dan ook pleiten voor een verbetering van het level playing field.
12.2 Nationale emissieplafonds (nec) De presentatie van de nieuwe Nationale emissienorm (nec)doelen voor de periode 2010-2020 zullen waarschijnlijk in de tweede helft van 2009 worden gepresenteerd. Het doel van de nec is om de gezondheid en de milieukwaliteit te verbeteren. Daarvoor worden per lidstaat vastgelegd hoeveel kton so2, nox, nh3 en fijn stof geëmitteerd mag worden. Een complicatie is dat er in die periode ook in het kader van het Götenborgprotocol (un initiatief) afspraken over emissie per land worden gemaakt. Waarschijnlijk zal Götenborg leidend worden voor de Europese afspraken. 85
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
vno-ncw-oordeel Nieuwe nec doelen lijken nodig te zijn om elke lidstaat een evenredige bijdrage te laten leveren aan de verbetering van de Europese luchtkwaliteit. Wat van belang is dat de voorgestelde plafonds uitkomsten zijn van rekenmodellen waarin veel aannames zijn gedaan over de ontwikkelingen in Europa. vno-ncw vindt het van belang dat aan het einde van de rit in 2020 rekening gehouden moet worden met de werkelijke ontwikkeling. Voor Nederland is vooral het nox emissieplafond belangrijk. Nederland is verkeersintensief (verantwoordelijk voor ca. 70% van de nox uitstoot) en heeft veel industrie (ongeveer 25% van de nox-uitstoot). Daarnaast zullen er voor fijn stof voor het eerst plafonds worden voorgesteld.
12.3 Bodem De Europese Commissie heeft op 25 september 2006 een thematische Bodemstrategie gepresenteerd. De Strategie bestaat uit een serie acties gericht op bodembescherming door preventieve maatregelen en herstel van verontreinigde bodem. Kern van de Strategie vormt het voorstel om dit aan te pakken via een richtlijn. Zowel voor als na publicatie van de richtlijn heeft veel discussie plaatsgevonden, omdat een groot aantal leden van het Europees Parlement en een aantal lidstaten bezwaar maakte tegen het wettelijk karakter van de Strategie. In het Europees Parlement heeft dit niet geleid tot verwerping, en is de eerste lezing afgerond. Dankzij de inzet van de Nederlandse epleden zijn in ieder geval amendementen ingediend gericht op maximale flexibiliteit voor lidstaten en lokale overheden en een kosteneffectieve aanpak. In de Milieuraad van 2007 echter is op de valreep een blokkerende minderheid gevormd tegen de Bodemrichtlijn. Nederland, Duitsland, Engeland en Oostenrijk verklaarden zich tegen en uiteindelijk sloot Frankrijk zich hierbij aan. Wat betreft de stand van zaken heeft de Europese Commissie reeds laten weten dat wat hen betreft de plannen niet definitief van tafel zijn. Onder het Sloveens voorzitterschap is het onderwerp niet aan de orde gekomen, het Frans voorzitterschap heeft de bodemrichtlijn wel weer opnieuw op de agenda gezet en is de tekst gaan wijzigen. Voor sommige lidstaten gingen de wijzigingen te ver, anderen vonden ze juist niet ver genoeg gaan en bleven vasthouden aan het afwijzen van de richtlijn. Tsjechië heeft aangegeven de bodemrichtlijn op de agenda te houden. vno-ncw-oordeel vno-ncw schaart zich achter de kritiek dat wetgeving in de vorm van een richtlijnvoorstel zich niet verhoudt met de principes van subsidiariteit en proportionaliteit. Op basis van deze principiële bezwaren was vno-ncw dus verheugd met de blokkerende minderheid tegen de richtlijn. Bodem blijft een lokaal probleem waarvoor bindende Europese regelgeving niet het geëigende instrument is. Bovendien ontberen de lidstaten die nog geen bodembeleid kennen en de Europese interventie zo steunen, de kennis om op waarde te schatten waartegen ze eventueel ja zouden hebben gezegd. 86
De beperkte grensoverschrijdende effecten en verstoringen pleiten ervoor dat als de discussie weer geopend wordt, het richtlijnvoorstel wordt vervangen door een niet-bindende strategie gericht op het verspreiden en integreren van bodemregelgeving. Een aantal van de voornaamste bezwaren tegen het huidige voorstel betreffen: — Europese regelgeving kan nooit recht doen aan de complexiteit en diversiteit van de bodemmaterie. Specifieke regionale en lokale omstandigheden spelen een cruciale rol en betekenen dat de bodemproblematiek in Europa enorm varieert. Verschijnselen als bosbranden of woestijnvorming treden hier niet op, maar spelen in mediterrane gebieden een grote rol. Ook de Nederlandse bodem heeft een aantal zeer specifieke kenmerken, zoals de nauwe samenhang met het grondwater. Een one size fits all-benadering past hier niet. De Commissie geeft zelf aan dat er al meer dan 300 hoofdbodemtypen te onderscheiden zijn. Inhoudelijk valt er bijzonder veel op te merken aan het voorstel. — De Commissie noemt het kaderwetgeving doordat ze algemene doelstellingen introduceren, maar de maatregelen en ambities overlaten aan de lidstaten. Dat roept vragen op: enerzijds is er overeenstemming dat het niet mogelijk is een Europese meetlat of normatief kader vast te stellen, anderzijds worden wel begrippen geïntroduceerd als ‘aanzienlijke risico’s’ of ‘bevredigende bodemtoestand voor een industrieterrein’. Daarmee ontstaat een situatie waarbij via de rechter duidelijkheid afgedwongen zal moeten worden over de interpretatie van de richtlijn. Dat kan nooit het doel zijn van een wetgever. — Het leidt tot bureaucratie en extra rapportageverplichtingen voor lidstaten. De Commissie introduceert bijvoorbeeld risicogebieden. Naast de waterlichamen, beschermde gebieden, Ecologische hoofdstructuur, Vogel- en habitat richtlijn voegt dit weer een begrip aan de lijst toe. Er kan veel beter en intensiever worden ingezet op kennisoverdracht, in het bijzonder naar de lidstaten die nog geen enkel bodembeleid kennen. Er is een reëel risico dat investeringen uit het verleden daarmee alsnog waardeloos zijn geworden. Ook roept het voorstel veel vragen op over eigendomsrechten en financiële aansprakelijkheid.
12.4 Biodiversiteit In mei 2006 publiceerde de Europese Commissie een Mededeling inzake het biodiversiteitsbeleid. Dit document onderzoekt welke maatregelen nodig zijn om de reeds eerder in Göteborg (2001) vastgestelde doelen te behalen om de verdere vermindering van biodiversiteit een halt toe te roepen. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan de in Johannesburg (2003) vastgestelde globale doelen. vno-ncw-oordeel vno-ncw volgt de implementatie van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) met belangstelling. De aanwijzing van gebieden nadert haar voltooiing, waarbij rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheden van bedrijven om te blijven ondernemen en uit te breiden. Hoewel vno-ncw voorstander is van een gezonde natuur in Nederland en Europa, worden nieuwe initiatieven op het gebied van biodiversiteit mede beoordeeld in het licht van het feit dat Nederland
een dichtbevolkt land is waar de aanwijzing van een grote hoeveelheid verspreid liggende te beschermen natuurgebieden belangrijke gevolgen kan hebben voor de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven.
12.5 Richtlijn Industriële Emissies (ippc) De Europese Commissie wil met het voorstel van de richtlijn Industriële Emissies (rie) tot vereenvoudiging komen van een aantal richtlijnen die de emissie van industrie reguleren. De belangrijkste richtlijnen die samengevoegd zijn, betreffen de ippc, de richtlijn Grote Stook Installaties (lcp-richtlijn) en de richtlijn Organische Stoffen. Naast samenvoeging en vereenvoudiging is ook het doel om de ippc richtlijn beter te laten functioneren. Momenteel vindt de eerste lezing plaats. Het voorzitterschap streeft er naar om dit half jaar nog tot een politiek akkoord te komen. Of dat in verband met de verkiezingen lukt, is de vraag. Een belangrijk discussiepunt betreft hoe omgaan met emissiegrenswaarden: zijn die richtinggevend voor bevoegd gezag en mag men gemakkelijk afwijken of zijn die juist hard en is afwijken nauwelijks mogelijk. Reden voor deze discussie is dat lidstaten tot op heden gemakkelijk lijken om te gaan met het toepassen van de best beschikbare technieken (bbt). Lidstaten zijn vooral bezorgd over het onderdeel van de lcp in de nieuwe rie. Met name is het voor hen de vraag of de emissiegrenswaarden niet te scherp zijn en of wel rekening gehouden wordt met investeringscycli. Voor Nederland is het interessant dat de Commissie heeft besloten een studie te doen naar de mogelijkheid van nox en sox handel. Dit zou moeten leiden tot een aparte richtlijn nox en sox handel. Nu is handel niet mogelijk, omdat installaties altijd moeten voldoen aan bbt.
In Nederland is de milieugebruiksruimte beperkt, waardoor een economisch instrument als handel een waardevolle aanvulling kan zijn om de milieudoelen op een kosteneffectieve manier te bereiken. Als we door de eu aan de grenzen komen van de beschikbare milieugebruiksruimte, zou het instrument vergunningverlening namelijk wel eens niet toereikend meer kunnen zijn en is een economisch instrument (zoals emissiehandel) nodig om de beperkte ruimte zo efficiënt en rechtvaardig mogelijk te verdelen. De milieucommissie van het Europees Parlement hield vast aan bindende emissiegrenswaarden en aan monitorings- en rapportageverplichtingen voor bodem en grondwater. Daarnaast maakt het ep een verbinding tussen de ippc vergunningen en het halen van denec doelstelling. Dit betekent dat definitief afstand wordt genomen van het integrale karakter van de ippc. Een ander belangrijk punt is dat de reikwijdte van de richtlijn wordt verbreed van 50 mw tot vanaf 20 mw. Dit betekent dat veel kleine bedrijven nu ook met ippc te maken krijgen, wat belangrijke verzwaring van verplichtingen voor deze bedrijven zal gaan betekenen. De Raad zal zich gaan buigen over de voorstellen van het Parlement, waarna er getracht zal worden een compromis te bereiken, dat vervolgens plenair aangenomen wordt. vno-ncw zal bij de Nederlandse regering het commentaar op de uitslag van de stemming van de milieucommissie van het ep kenbaar maken en aandringen op behoud van flexibiliteit en vermindering van administratieve lasten.
vno-ncw-oordeel Het commissievoorstel leidt tot vereenvoudiging van het huidige stelsel. Er worden echter ook weer elementen toegevoegd die weer leiden tot hogere administratieve lasten. Uit een Nederlandse onderzoek blijkt dat ook inderdaad het geval te zijn. Hiermee wordt het uiteindelijke doel van vereenvoudiging en minder administratieve lasten niet gehaald. Dit zal naar mening van vno-ncw de volle aandacht van het Europese Parlement moeten hebben. De aanscherping op het terrein van toepassen van bbt en emissiegrenswaarden zal voor de Nederlandse praktijk weinig verschil uitmaken, aangezien Nederland al een ‘nationale kop’ op de ippc heeft gezet (en dus scherper heeft ingevoerd dan nodig). vno-ncw is voorstander voor het behoud van de nodige flexibiliteit voor de vergunningverlener en wil daarom niet dat deze flexibiliteit verdwijnt. Ook vindt vno-ncw dat Nederland de richtlijn niet met een ‘nationale kop’ moet invoeren. vno-ncw is voorstander van het Nederlandse voorstel om verbrede werking van het instrument Nationaal Emissie Reductie Plan (nerp) op te nemen in de rie. Dit een wenselijke aanvulling in de toolbox om de nec doelen tegen zo laag mogelijke kosten te halen. vno-ncw is ook voorstander van een richtlijn nox en sox handel, omdat zo’n instrument ook meer ruimte geeft aan een lidstaat om de milieudoelen te halen. 87
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
88
ARBEIDSVERHOUDINGEN
89
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
90
13. A rbeidsrecht en sociale dialoog
Inlichtingen: Loes van Embden Andres (070 349 02 23;
[email protected]) Bob Koning (070 349 02 29;
[email protected]), §13.12
13.1 Belangrijkste ontwikkelingen In juni 2008 is binnen de Raad van ministers politieke overeenstemming bereikt over een herziening van de arbeidstijdenrichtlijn en de totstandkoming van een uitzendrichtlijn. Dit was goed nieuws omdat het al enkele jaren niet mogelijk bleek om het eens te worden in de Raad. Er waren steeds blokkerende minderheden. Mede dankzij het feit dat beide dossiers in samenhang zijn behandeld, lukte het om een akkoord te bereiken. Voor beide onderwerpen geldt dat besluitvorming plaatsvindt op basis van co-decisie met het ep. In oktober 2008 heeft het ep ingestemd met het bereikte akkoord over uitzendarbeid en daarmee is deze richtlijn na jarenlange discussie tot stand gekomen. Anders ligt het met de herziening van de arbeidstijdenrichtlijn. Daarover heeft het ep in december 2008 een standpunt ingenomen dat op de belangrijkste punten wezenlijk afwijkt van het standpunt van de Raad. In de komende maanden zal worden nagegaan of er een compromis kan worden bereikt, hetgeen schier onmogelijk lijkt. Indien dit binnen een vastgestelde procedure en tijdslijn niet lukt, dan vervalt daarmee het voorstel tot herziening van de richtlijn. Zie voor nadere informatie over deze dossiers ook de volgende paragrafen. De Europese Commissie heeft in juli 2008 een voorstel tot wijziging van de richtlijn Europese Ondernemingsraden ingediend. Dit voorstel van de Commissie maakte onderdeel uit van een breder pakket aan voorstellen op sociaal terrein (Herziene sociale agenda). Dankzij een aantal gezamenlijke amendementen van de Europese sociale partners, is er inmiddels politieke overeenstemming bereikt tussen de Raad en het ep over dit voorstel. Andere wetgevende voorstellen uit de herziene sociale agenda zijn: 1. Voorstel tot wijziging van de richtlijn gericht op de bescherming van zwangere werkneemsters (m.n. gericht op uitbreiding van het verlof). 2. Voorstel voor een richtlijn inzake gelijke behandeling bij de aanbieding van en toegang tot goederen en diensten, ongeacht godsdienst, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. 3. Voorstel voor een richtlijn inzake rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg.
Nadere informatie over deze dossiers treft u aan in de volgende paragrafen. Het onderwerp ‘combinatie van arbeid en zorgtaken’ heeft ook de belangstelling van de Europese sociale partners. De Commissie heeft bij een consultatie van sociale partners in 2007 aangegeven een wijziging te overwegen van de bestaande regelgeving over minimum-verlofrechten. Dit was voor de sociale partners aanleiding een onderzoek te doen naar bestaande arrangementen voor de combinatie van arbeid en zorg in de lidstaten. Hieruit bleek dat er vele, maar zeer uiteenlopende arrangementen bestaan in de lidstaten. In de zomer 2008 hebben de sociale partners besloten zelf te gaan onderhandelen over een herziening van de richtlijn ouderschapsverlof (die destijds ook via onderhandelingen van sociale partners tot stand is gekomen). Verwacht wordt dat de onderhandelingen in de eerste maanden van 2009 kunnen worden afgerond. In 2007 en 2008 heeft het Europese Hof van Justitie een drietal uitspraken gedaan in zaken die raken aan de verhouding tussen bescherming van werknemers enerzijds en vrijheid van diensten en vrijheid van vestiging anderzijds. Het betreft de zaken Viking, Laval, Rüffert en Commissie vs Luxemburg. Het Hof is daarin tot zeer afgewogen oordelen gekomen waarbij bevestigd is dat bescherming van werknemers die in overeenstemming is met de detacheringsrichtlijn te allen tijde gerechtvaardigd is. Collectieve actie om rechten af te dwingen wordt door het Hof erkend als een grondrecht is. Tegelijkertijd wordt gesteld dat de uitoefening van dit recht beperkingen kent. Het dwingen van buitenlandse dienstverleners tot verplichtingen die verdergaan dan de detacheringsrichtlijn vormt, aldus het Hof, een beperking van het vrij verkeer van diensten. Een dergelijke beperking is alleen toegestaan als het algemeen belang, zoals het voorkomen van sociale dumping, in het geding is. In de onderhavige zaken was daarvan geen sprake. Aangezien deze uitspraken tot veel discussie hebben geleid, heeft de Europese Commissie de sociale partners gevraagd om gezamenlijk een analyse te maken over de gevolgen van de uitbreiding van (verschillende vormen van) arbeidsmobiliteit in de eu. Naar verwachting zal het overleg hierover in 2009 starten.
91
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
13.2 Europese sociale dialoog Het werkprogramma 2005-2008 voor de Europese sociale dialoog is afgelopen, hoewel niet alle daarin opgenomen projecten (volledig) zijn afgerond. Inmiddels is een conceptwerkprogramma 2009-2010 opgesteld, waarin nog een aantal niet afgeronde projecten uit het ‘oude’ werkprogramma zijn opgenomen. Er is nu een tweejarig, interim-werkprogramma opgesteld omdat de Europese sociale partners bij hun werkzaamheden nauw willen aansluiten bij de prioritaire thema’s die op eu-niveau worden vastgesteld. Aangezien in de komende jaren besluitvorming zal plaatsvinden over de zogenoemde post-Lissabon-agenda voor de periode na 2010, zal in dat jaar ook door de sociale partners een nieuw driejarig programma worden afgesproken. Nieuwe onderwerpen in het (concept-)werkprogramma 2009-2010 zijn: 1. Het maken van een gezamenlijke aanbeveling over de vaststelling van de zogenoemde post-Lissabonagenda. Het gaat daarbij om de elementen die vanaf 2010 in het sociaal-economisch beleid van de eu centraal moeten staan. 2. De ontwikkeling van een gezamenlijke aanpak ten aanzien van de sociale aspecten van klimaatbeleid. 3. Aandacht voor de implementatie in lidstaten van de door de eu vastgestelde beginselen inzake flexibiliteit en zekerheid (flexicurity). 4. Aandacht voor arbeidsmobiliteit en economische migratie. In de eerste maanden van 2009 zal de formele besluitvorming over dit programma worden afgerond. Een belangrijk onderdeel van het werkprogramma 20062008 van de Europese sociale partners was de afspraak om een gezamenlijke arbeidsmarktanalyse te maken. Deze werkzaamheden zijn in oktober 2007 afgerond. Het rapport, getiteld ‘Key Challenges facing European Labour Markets: a joint analysis of European social partners’ bevat naast een analyse, ook conclusies en aanbevelingen. Dit rapport is met name van belang omdat beide partijen hierin aangeven dat hervorming van de Europese arbeidsmarkten noodzakelijk is vanwege de gevolgen van globalisering, vergrijzing en technologische vernieuwing. In het rapport worden ook gezamenlijke conclusies getrokken over de flexicuritybenadering. Als vervolg op deze arbeidsmarktanalyse is in 2008 begonnen met onderhandelingen voor een overeenkomst over ‘an inclusive labour market’. Het gaat er daarbij om dat zoveel mogelijk, ook kansarme, mensen aan de slag komen en blijven. Het overleg zal in de loop van 2009 worden afgerond. De bedoeling is dat de dan gemaakte afspraken door de sociale partners in de lidstaten worden uitgevoerd. Naar aanleiding van een consultatie door de Europese Commissie over het thema ‘combinatie arbeid en zorg’, hebben de sociale partners een inventarisatie gemaakt van de regelingen die op dit terrein in lidstaten bestaan. Dit heeft geresulteerd in een rapport en tussentijds verslag waarin vervolgactiviteiten worden aangekondigd. In het najaar van 2008 zijn onderhandelingen gestart over een herziening van de richtlijn ouderschapsverlof die destijds ook via een overeenkomst tussen de sociale partners tot stand is gekomen. Naar verwachting 92
zal het overleg hierover in de eerste maanden van 2009 kunnen worden afgerond. Momenteel wordt door de sociale partners ook een project uitgevoerd gericht op de wijze waarop herstructureringen plaatsvinden. Per lidstaat wordt een analyse gemaakt van de economische omgeving en worden de relevante sociale wetgeving en arbeidsverhoudingen beschreven. Op basis van dit materiaal wordt een seminar gehouden waarin een aantal herstructureringscases worden gepresenteerd en de nationale sociale partners de bevindingen van de onderzoekers bespreken. In Nederland vond het seminar plaats in 2007 en is een eindrapport verschenen. Inmiddels is het werk in ruim 20 landen afgerond. Volgens de planning zal in januari 2010 het eindrapport worden gepresenteerd in een slotseminar.
13.3 Detachering van werknemers Detachering van werknemers, via tijdelijke tewerkstelling in een andere lidstaat voor het verrichten van diensten, is geregeld in de Europese detacheringsrichtlijn (in Nederland geïmplementeerd in de waga). Zowel de discussie over de totstandkoming van de dienstenrichtlijn als de toetreding in 2004 van tien nieuwe lidstaten, heeft geleid tot toenemende discussie over de reikwijdte van bepalingen in de detacheringsrichtlijn in relatie tot het vrij verkeer van diensten. Voor de Europese Commissie was dit in de afgelopen jaren aanleiding om hierover ook haar standpunt kenbaar te maken via de publicatie van Mededelingen. In juni 2006 werden lidstaten geïnformeerd over de wijze waarop de doelstelling van de richtlijn op effectieve wijze kan worden bereikt zonder interne markt regels te schenden. In juni 2007 werd ingegaan op de ontwikkelingen die er in het afgelopen jaar in de lidstaten hebben plaatsgevonden. De Commissie is daarin terecht kritisch over een aantal maatregelen die sommige lidstaten nemen voor het toezicht op detachering en kondigt aan zonodig inbreukprocedures tegen bepaalde lidstaten te starten. In het voorjaar van 2008 heeft de Commissie een nieuwe Mededeling gepubliceerd waarin concrete voorstellen werden gedaan voor verbetering van de samenwerking tussen lidstaten, hetgeen van groot belang is voor de controle op de naleving van de bepalingen in de detacheringsrichtlijn. Hiervoor werd reeds melding gemaakt van een aantal belangrijke uitspraken van het Europese Hof van Justitie, die mede betrekking hebben op de detacheringsrichtlijn. De discussie over deze uitspraken was aanleiding voor de Europese Commissie om de sociale partners te vragen een gezamenlijke analyse te maken over de gevolgen van de uitbreiding van de arbeidsmobiliteit in de eu. Naar verwachting zal het overleg hierover in 2009 starten. vno-ncw-oordeel vno-ncw acht het van groot belang dat de Europese Commissie kritisch blijft op de neiging van lidstaten om onnodige belemmeringen op te werpen voor het vrij verkeer van personen. Over de implementatie van de waga heeft de Stichting van de Arbeid in 2006 een uitgebreide aanbeveling uitgebracht en met de Nederlandse overheid een handhavingskader vastgesteld. Dit kader is in juni 2008 door de betrokken partijen geëvalueerd met als conclusie dat het kader redelijk goed functioneert.
13.4 Migratie In 2007 heeft de Europese Commissie een drietal voorstellen ingediend voor Europese regelgeving over immigratie van mensen uit landen buiten de eu. Het eerste voorstel beoogt werkgevers te beboeten die illegalen in dienst hebben (sanctierichtlijn). Daarna zijn voorstellen verschenen voor een richtlijn over ‘de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van derdelanders voor hooggekwalificeerd werk’ (Blue card) en voor een kaderrichtlijn gericht op de vereenvoudiging van procedures voor het aanvragen en verkrijgen van één vergunning voor werk en verblijf voor arbeidsmigranten uit derde landen (Single permit). Laatstgenoemde richtlijnen bevatten ook bepalingen over de rechten van deze arbeidsmigranten. Naar verwachting zal de besluitvorming over deze richtlijnen in het voorjaar van 2009 worden afgerond. Het ep heeft alleen een medewetgevende rol bij de sanctierichtlijn.
verse forumbijeenkomsten plaatsgevonden, o.a. gericht op de auto-industrie en het mkb.
In aanvulling op de hiervoor genoemde voorstellen, zal de Commissie in maart 2009 komen met twee nieuwe richtlijnvoorstellen, namelijk voor het toelaten van seizoensarbeiders en voor gesalarieerde trainees uit landen buiten de eu en voor de toelating en het tijdelijk verblijf van werknemers uit derde landen die binnen een concern worden overgeplaatst.
Ook wil de Commissie bevorderen dat in de bedrijfstakoverstijgende en sectorale sociale dialoog meer aandacht wordt besteed aan het anticiperen op veranderingen. Aan de sociale partners is gevraagd om door te gaan met hun lopende activiteiten gericht op het bevorderen van ‘goede praktijken’ bij herstructurering en ten aanzien van het functioneren van Europese ondernemingsraden. Dit verzoek verwijst naar de richtsnoeren die de Europese sociale partners in het najaar van 2003 hebben vastgesteld gericht op het sociaal verantwoord doorvoeren van herstructureringen en naar de gezamenlijke notitie over het goed functioneren van Europese ondernemingraden uit 2005. In maart 2006 heeft businesseurope een rapport aangeboden aan de deelnemers van de Tripartiete Sociale Top (voorafgaand aan de Europese Voorjaarsraad) waarin een opsomming wordt gegeven van de vele activiteiten die de sociale partners in de eu-lidstaten uitvoeren om veranderingsprocessen en herstructurering goed te laten verlopen. In de Europese Sociale Dialoog wordt een studie afgerond naar de praktijk van herstructureringen in alle lidstaten. Naar verwachting zal het eindrapport in januari 2010 verschijnen.
vno-ncw-oordeel vno-ncw en businesseurope vinden het van belang dat er eu-regels komen die het mogelijk maken dat nationale overheden snel kunnen reageren op behoeften van bedrijven om werknemers van buiten de eu aan te trekken. De Europese regelgeving moet gericht zijn op onbureaucratische, snelle en transparante procedures op nationaal niveau waarbij één loket wordt gecreëerd voor het verkrijgen van vergunningen om het land binnen te komen, te verblijven en te werken. Verder is het van belang dat de grensoverschrijdende mobiliteit wordt verbeterd van migranten uit derde landen die reeds in een eu-lidstaat werken en wonen. Tegen deze achtergrond is vno-ncw teleurgesteld dat de besluitvorming over de Blue Card (nog) niet leidt tot een echt aantrekkelijke Europese regeling, aangezien kenniswerkers aan hoge eisen moeten voldoen en lidstaten teveel ruimte krijgen om kenniswerkers te weigeren ook als zij reeds in een andere eu-lidstaat werkzaam waren.
Ten slotte is in dit kader van belang dat in 2007 het Europees Globaliseringsfonds bij Verordening is ingesteld. Op aanvraag van lidstaten kunnen uit dit fonds uitkeringen worden verstrekt om de negatieve gevolgen te bestrijden van herstructureringen die het gevolg zijn van globalisering. Dit fonds beschikt jaarlijks over 500 mln. euro. In juli 2008 heeft de Europese Commissie een eerste evaluatie gepubliceerd van de werking van het fonds en aanbevelingen gedaan voor verbetering, w.o. het vereenvoudigen van procedures. In december 2008 heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd tot wijziging van de Verordening. Eén van de belangrijkste wijzigingen betreft het tijdelijk openstellen van het fonds voor het ondersteunen van werknemers die als gevolg van de financiële en economische crises werkloos worden. Daarnaast is van belang dat ook de voorwaarden waaronder financiële steun kan worden verleend, worden versoepeld. Zo wordt o.a. voorgesteld om de ondergrens van 1000 ontslagen in een bedrijf of regio te verlagen naar 500.
13.5 Herstructurering van bedrijven In 2005 heeft de Europese Commissie een Mededeling gepubliceerd over herstructurering en werkgelegenheid. Hierin erkent de Commissie dat economische groei en welvaart in belangrijke mate afhangen van de flexibiliteit van bedrijven en werknemers. Een vergroting van het aanpassingsvermogen moet resulteren in de ontwikkeling van nieuwe economische activiteiten, maar zal ook inkrimping of het verdwijnen van bestaande activiteiten tot gevolg hebben. De Commissie wil bereiken dat de economische en sociale kosten die met herstructureringen gepaard gaan, tot een minimum worden beperkt. Het management van herstructureringen verdient daarom meer aandacht. Als uitvloeisel van de hiervoor genoemde Mededeling heeft de Commissie een Herstructureringsforum opgezet om veranderingen te kunnen volgen en initiatieven op elkaar af te stemmen. Inmiddels hebben di-
vno-ncw-oordeel De benadering die de Commissie kiest ten aanzien van herstructureringen spreekt vno-ncw aan. Veranderingen en herstructureringen zijn aan de orde van de dag en moeten zo snel mogelijk kunnen worden doorgevoerd; dit is van essentieel belang voor de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven en voor behoud en creëren van werkgelegenheid. Nationale regelgeving moet hier op inspelen. Ook de nadruk die gelegd wordt op de rol van werkgevers en werknemers bij het doorvoeren van veranderingen past in de visie van vno-ncw. Hoewel vno-ncw niet de grootste voorstander was van de totstandkoming van het Europees globaliseringsfonds, wordt een tijdelijke uitbreiding van het doel van dit fonds onderschreven.
93
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
13.6 Europese Ondernemingsraden De Europese Commissie kondigde in het begin van 2008 aan te willen overgaan tot een wijziging van de richtlijn Europese Ondernemingsraden (eor). Daarom heeft zij de Europese sociale partners hierover (opnieuw) geconsulteerd. In vervolg op een dergelijke consultatie kunnen de sociale partners besluiten om zelf over het betreffende onderwerp te gaan onderhandelen. De Commissie ziet er dan tijdens dit onderhandelingsproces van af om met wetgevende voorstellen te komen. Het zag er lange tijd naar uit dat werkgevers en werknemers tot onderhandelingen over een herziening van de richtlijn zouden overgaan. Op het allerlaatste moment besloot echter het Europees Verbond van Vakverenigingen (evv) hiervan af te zien. De gezamenlijke werkgeversorganisaties hadden de Commissie al laten weten bereid te zijn tot onderhandelingen omdat zij van oordeel zijn dat de sociale partners de beste partij zijn om wijzigingen aan te brengen waar de praktijk bij gebaat is. Vervolgens heeft de Commissie op 2 juli jl. zelf een voorstel tot wijziging van de richtlijn ingediend bij de Raad van ministers en het Europees Parlement. Het Franse Voorzitterschap wilde het overleg over de wijziging van de richtlijn snel afronden en deed daarom een beroep op businesseurope en het evv om het samen eens te worden over amendementen op het Commissievoorstel. Tijdens de zomerperiode heeft hierover overleg plaats gevonden en op 28 augustus jl. was overeenstemming bereikt over een achttal gezamenlijke amendementen. De Raad was bereid dit akkoord van de sociale partners te respecteren. Helaas meende het Europees Parlement hieraan een aantal vergaande bepalingen te moeten toevoegen, waardoor het evenwicht in het bereikte compromis verloren zou gaan. Via overleg tussen vertegenwoordigers van de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie is uiteindelijk een compromis bereikt en is de politieke besluitvorming nog in december 2008 afgerond. In formele zin zal de richtlijn in 2009 worden vastgesteld. De belangrijkste wijzigingen van de richtlijn zijn: — Een verduidelijking van hetgeen op Europees niveau en op nationaal niveau met de werknemersvertegenwoordiging besproken moet worden. Dit is van belang om dubbele trajecten te voorkomen. — De introductie van definities voor de begrippen ‘informatie’ en ‘consultatie’. Hiermee is - onder meer - beoogd bedrijven te verplichten tot tijdige informatieverschaffing zodat eor’en ook in staat zijn deze gegevens te analyseren en om desgewenst advies uit te brengen. Van belang is dat daarbij ook aandacht is voor de eigen verantwoordelijkheid van het management en het feit dat dit soort procedures het aanpassingsvermogen van bedrijven niet in gevaar mogen brengen. — Een voorwaardelijk recht op scholing voor eor-leden. Van wezenlijk belang is dat de organen voor informatie en consultatie die reeds bestonden voor de implementatiedatum van de oorspronkelijke richtlijn (22 september 1996; zogenoemde artikel 13 overeenkomsten) niet wezenlijk geraakt worden door de wijziging van de richtlijn. Bedrijven met een dergelijke maatwerk-overeenkomst kunnen die behouden. vno-ncw-oordeel Hoewel vno-ncw van oordeel is dat voor het beter functi94
oneren van eor’en niet perse een wijziging van de richtlijn noodzakelijk is, kunnen wij - alles afwegende - leven met het bereikte akkoord.
13.7 Uitzendarbeid De Europese Commissie heeft in maart 2002 een voorstel voor een richtlijn inzake uitzendarbeid bij het Europees Parlement en de Raad van Ministers ingediend. De ontwerprichtlijn beoogt de flexibiliteit in arbeidsvormen te vergroten via het stimuleren van uitzendarbeid en de kwaliteit van deze arbeid te verbeteren. Daartoe zijn bepalingen opgenomen die bestaande belemmeringen ten aanzien van uitzendarbeid in lidstaten moeten wegnemen en die aan werknemers rechten verschaffen met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap en scholing. Het Europees Parlement heeft, in eerste lezing, zijn oordeel gegeven over de ontwerprichtlijn. De Europese Commissie heeft op basis hiervan een herzien richtlijnvoorstel ingediend. Over dit voorstel kon lange tijd geen overeenstemming worden bereikt in de Raad. In juni 2008, onder het Sloveense Voorzitterschap, is het toch gelukt een politiek akkoord te sluiten. Dit werd o.a. mogelijk doordat in het Verenigd Koninkrijk een overeenkomst is gesloten tussen overheid, werkgevers en werknemers over de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten, waardoor ze met een compromisvoorstel van het Voorzitterschap konden instemmen. Uitgangspunt van de overeengekomen tekst is dat de basisarbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten dezelfde zijn als die van toepassing zouden zijn als zij direct door de inlener zouden zijn gerekruteerd voor dezelfde baan. Daarop zijn drie uitzonderingen gemaakt waarvan lidstaten gebruik kunnen maken, namelijk: — ingeval uitzendkrachten een contract hebben voor onbepaalde tijd en ook tussen uitzendingen worden doorbetaald; — ingeval sociale partners collectieve overeenkomsten sluiten of handhaven over de arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten en — voor lidstaten waarin geen systeem bestaat om cao’s algemeen verbindend te verklaren (of een vergelijkbaar systeem met hetzelfde effect) bestaat de mogelijkheid dat sociale partners op nationaal niveau een overeenkomst sluiten over de basisarbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten. Het wordt daarbij aan de lidstaten overgelaten om te bepalen of aanvullende sociale zekerheidregelingen, zoals pensioen, ziekengeld en regelingen voor financiële participaties onderdeel uitmaken van de basisarbeidsvoorwaarden. Voorts zijn bepalingen in de richtlijn opgenomen over het opheffen van belemmeringen voor uitzendarbeid en over toegang tot een vaste baan in het inlenende bedrijf, tot collectieve voorzieningen van de inlener, de toegang tot training en over vertegenwoordiging van uitzendkrachten. Het Europees Parlement heeft op 19 november 2008, in tweede lezing, ingestemd met dit compromis van de Raad. Daarmee is de richtlijn vastgesteld. Lidstaten hebben 3 jaar de tijd om de richtlijn te implementeren.
vno-ncw-oordeel vno-ncw kan instemmen met het bereikte akkoord. Voor de verdere ontwikkeling van de uitzendbranche in de eu is de totstandkoming van een eu richtlijn een goede zaak. Het is nu van belang dat bestaande belemmeringen voor uitzendarbeid in de lidstaten daadwerkelijk worden weggenomen.
13.8 Arbeidstijdenrichtlijn Na een consultatie van de Europese sociale partners heeft de Europese Commissie in september 2004 een voorstel tot wijziging van de arbeidstijdenrichtlijn bij het Europees Parlement en de Raad ingediend. Een directe aanleiding daartoe was het arrest Kiel/Jager van het Europese Hof van Justitie waardoor zogenoemde aanwezigheidsdiensten moeten worden aangemerkt als werktijd. Belangrijkste elementen uit dit herzieningsvoorstel van de Commissie zijn: — de referentieperiode voor het berekenen van de maximale werkweek van 48 uur; — de voorwaarden voor toepassing van de zogenoemde optout van de 48-uurs regel; — reparatie van de gevolgen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake aanwezigheidsdiensten. In juni 2008, onder het Sloveense Voorzitterschap, is de Raad van ministers het eens geworden over de volgende wijzigingen van de richtlijn: — ten aanzien van aanwezigheidsdiensten is de mogelijkheid geïntroduceerd om onderscheid te maken tussen uren waarin wel en waarin niet gewerkt is tijdens deze diensten. Wel gewerkte uren moeten dan meegeteld worden als arbeidstijd en niet gewerkte uren hoeven niet in aanmerking te worden genomen bij het berekenen van de maximale arbeidstijd per week (gemiddeld 48 uur). Niet gewerkte uren van aanwezigheidsdiensten mogen niet als rusttijd worden aangemerkt, tenzij bij wet of cao anders is bepaald. — Introductie van de mogelijkheid om bij cao of wetgeving een langere referentieperiode (maximaal één jaar) vast te stellen voor het berekenen van een gemiddelde arbeidstijd per week. — Strengere regels voor de zogenoemde opt-out waardoor lidstaten kunnen toestaan dat individuele werknemers, mits zij daarvoor toestemming geven, langer dan gemiddeld 48 uur per week werken. In dat geval zijn maxima gesteld van maximaal 60 uur als gemiddelde over drie maanden. In heel specifieke gevallen geldt een grens van 65 uur. Deze grenzen gelden niet bij een arbeidscontract dat niet langer duurt dan 10 weken. In december 2008 heeft het Europees Parlement, in tweede lezing, zijn standpunt bepaald. Ten aanzien van de belangrijkste onderwerpen uit het compromis van de Raad, namelijk aanwezigheidsdiensten en de opt-out, heeft het ep een wezenlijk ander standpunt ingenomen dan de Raad. Zo zou ook de inactieve tijd van aanwezigheidsdiensten moeten worden aangemerkt als arbeidstijd, tenzij daarvan bij cao wordt afgeweken. De opt-out mogelijkheid zou in drie jaar moeten worden afgebouwd. Op korte termijn zal een poging worden gedaan om een compromis te bereiken tussen Raad en ep. Lukt
dit niet, dan zal het voorstel van de Commissie tot wijziging van de richtlijn komen te vervallen. vno-ncw-oordeel Het is te betreuren dat het ep een standpunt heeft ingenomen dat zo diametraal staat tegenover de positie van de Raad. Dit maakt het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om overeenstemming te bereiken. De problematiek van de aanwezigheidsdiensten, die is ontstaan door voornoemde uitspraken van het ehvJ, verdient een bevredigende oplossing.
13.9 Transnationale collectieve onderhandelingen In de Sociale Agenda 2005-2010 heeft de Europese Commissie aangegeven een optioneel kader te willen ontwikkelen voor grensoverschrijdende collectieve onderhandelingen op ondernemings- of sectoraal niveau. Hiermee kunnen de aard en de resultaten van dit overleg in juridische zin worden geformaliseerd. Ter voorbereiding van haar standpunt heeft de Commissie in mei en november 2006 een seminar georganiseerd over dit thema voor vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en overheden. Uit deze bijeenkomsten kon geenszins de conclusie worden getrokken dat een Europese richtlijn tegemoet komt aan een behoefte van transnationaal opererende bedrijven. De Europese Commissie is in juli 2008 met een Mededeling gekomen waarin de verzamelde gegevens zijn samen gebracht die voor dit dossier van belang zijn, maar die geen regelgevende voorstellen bevat. vno-ncw-oordeel vno-ncw en businesseurope hopen dat de Europese Commissie op dit terrein niet met wetgevende voorstellen komt. Het signaal zou volstrekt verkeerd zijn: collectieve onderhandelingen worden in de praktijk steeds verder gedecentraliseerd om meer maatwerk mogelijk te maken. Voor zover overleg een grensoverschrijdend Europees karakter heeft, wordt niet beoogd een juridisch afdwingbaar kader te creëren. Uitvoering van afspraken moeten immers altijd passen binnen de arbeidsverhoudingen en de wetgeving van een lidstaat.
13.10 Coördinatie sociale zekerheid Enige tijd geleden heeft de Raad de werkingssfeer van Verordening 1408/71 over de coördinatie van nationale sociale zekerheidsregelingen uitgebreid. De verordening was van toepassing op werknemers, hun gezinnen, zelfstandigen, ambtenaren en studenten die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Met de nieuwe Verordening 859/2003 worden de rechten uitgebreid tot de onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze bepalingen vallen. De Europese instellingen werken daarnaast aan een modernisering van Verordening 1408/71 en Verordening 574/72 over de coördinatie van de nationale sociale zekerheidsregelingen. Ter vervanging van Verordening 1408/71 is inmiddels Verordening 883/04 vastgesteld, maar deze wordt pas 95
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
toepasbaar als ook de toepassingsverordening (nu 574/72) is gewijzigd. Het overleg hierover is nog gaande. De verwachting is dat de nieuwe Verordeningen op 1 januari 2010 toepasbaar zullen worden. Bij het voorstel voor een nieuwe toepassingsverordening worden vier basisprincipes nagestreefd: een effectievere en betere samenwerking tussen de sociale zekerheidsinstellingen, vereenvoudiging van procedures, meer transparantie met betrekking tot de (financiële) procedures tussen de sociale zekerheidsinstellingen en meer ruimte voor lidstaten om onderling afwijkende procedures overeen te komen die beter aansluiten bij de uitvoeringspraktijk. vno-ncw-oordeel vno-ncw is voorstander van de beoogde modernisering en vereenvoudiging van procedures.
13.11 Gelijke behandeling/Combinatie van arbeid en zorg Combinatie van arbeid en zorg De Europese Commissie heeft op 3 maart 2006 de ‘Roadmap for equality between women and men 2006-2010’ gepresenteerd. Daarin worden de volgende zes prioriteiten aangegeven: 1. Vergroting economische zelfstandigheid voor vrouwen en mannen. 2. Verbetering combinatie van werk met privé- en gezinsleven. 3. Bevordering gelijke deelname van mannen en vrouwen in de besluitvorming. 4. Uitroeien van vrouwenhandel en geweld tegen vrouwen. 5. Wegwerken van op sekse gebaseerde stereotypen. 6. Bevordering van gelijke behandeling mannen en vrouwen buiten de eu. Tegen deze achtergrond heeft de Commissie in oktober 2006 en mei 2007 de Europese sociale partners geconsulteerd over de combinatie van werk, privé en zorg. De Commissie vroeg hun opinie over de volgende punten: — de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van kinderopvang en persoonlijke dienstverlening aan ouderen en gehandicapten; — de verspreiding van good practices en activiteiten van sociale partners ter uitvoering van het framework of actions on gender equality uit maart 2005; — het stimuleren van mannen om gebruik te maken van voorzieningen gericht op arbeid en zorg; — stimuleren van innovatieve en flexibele werktijden en regelingen. Aan de Europese sociale partners is verder gevraagd of zij in de sociale dialoog verder willen spreken over nieuwe vormen van verlof rond ouderschap, verbetering van de moederschapsbescherming en herziening van de richtlijn over ouderschapsverlof. In reactie hierop hebben de sociale partners eerst een gezamenlijke inventarisatie uitgevoerd naar de bestaande arrangementen in lidstaten voor de combinatie van arbeid en zorg. Hieruit bleek dat er een grote variëteit aan arrangementen bestaat en dat die ook per lidstaat nogal uiteenlopen. Voor de Europese Voorjaarsraad 2008 is er een voortgangsnotitie opgesteld waarin sociale partners hebben aangekondigd nader 96
overleg te zullen plegen in de Europese sociale dialoog over dit thema. In september 2008 zijn onderhandelingen tussen de Europese sociale partners van start gegaan over een herziening van de richtlijn ouderschapsverlof. Dit is een richtlijn die destijds ook tot stand is gekomen op basis van een overeenkomst van de sociale partners. De onderhandelingen zullen naar verwachting in de eerste maanden van 2009 worden afgerond. Op 3 oktober 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend tot wijziging van de richtlijn inzake de bescherming van zwangere werkneemsters. De belangrijkste elementen uit dit voorstel zijn: — een uitbreiding van het minimale zwangerschaps- en bevallingsverlof van 14 naar 18 weken (thans in Nederland: 16 weken); — een verhoging van de betaling van dit verlof tot in beginsel 100% van het loon; — een uitbreiding van de ontslagbescherming om redenen van zwangerschap of moederschap. vno-ncw-oordeel vno-ncw beoordeelt positief dat de plannen van de Commissie in het kader staan de verhoging van de arbeidsparticipatie van vrouwen en mannen en de verbetering van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven. Goede mogelijkheden voor de combinatie van arbeid, zorg en privé zijn belangrijk om de arbeidsparticipatie van vrouwen verder te bevorderen, zeker in de context van de vergrijzing. De Commissie lijkt te veronderstellen dat dit het beste kan worden bewerkstelligd via uitbreiding van de verlofrechten in de Europese regelgeving. vno-ncw deelt deze mening niet. vno-ncw is geen voorstander van een generieke uitbreiding van verlofrechten. De gemiddelde arbeidsduur in Nederland is immers al de laagste in Europa. In het voorstel tot uitbreiding van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt geenszins aangetoond dat de veiligheid en gezondheid van zwangere en pas bevallen werkneemsters in gevaar is. Ook wil vno-ncw erop wijzen dat Europese sociale partners in maart 2005 een Actieprogramma Gelijke behandeling mannen en vrouwen vastgesteld hebben. Hierin zijn vier speerpunten vastgesteld: het doorbreken van seksespecifieke rolpatronen, het vergroten van het aantal vrouwen in de besluitvorming, het verbeteren van de balans tussen werk en privé en het aanpakken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Sociale partners op nationaal niveau zijn bezig om uitvoering te geven aan dit actieprogramma.
Gelijke behandeling op grond van ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (Art. 13) In de eu gelden twee richtlijnen (2000/43/eg en 2000/78/ eg), die directe en indirecte discriminatie op grond van ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbieden. Discriminatie op grond van ras (richtlijn 2000/43/eg) is verboden op het gebied van werkgelegenheid, beroepsopleiding, onderwijs, sociale bescherming, sociale voordelen en toegang tot goederen en diensten. De geboden bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, leeftijd, handicap en seksuele
geaardheid (richtlijn 2000/78/eg) geldt voor werkgelegenheid, beroep en beroepsopleiding. In beide richtlijnen worden definities van directe en indirecte discriminatie en intimidatie gegeven. In een beperkt aantal gevallen mag van het beginsel van gelijke behandeling worden afgeweken. Op 2 juli 2008 heeft de Commissie een voorstel voor een richtlijn ingediend, gericht op gelijke behandeling van personen bij de toegang tot en de aanbieding van goederen en diensten. Het gaat daarbij om de volgende gronden: godsdienst, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Vergelijkbare Europese wetgeving voor de gronden ‘geslacht’ en ‘ras’ bestaat al. vno-ncw-oordeel Hoewel vno-ncw uiteraard voorstander is van gelijke kansen en (zo mogelijk) gelijke behandeling van personen, ongeacht godsdienst, handicap enz., stuit het voorstel van de Commissie op grote bezwaren. De bezwaren spitsen zich toe op de bepalingen die gericht zijn op gelijke toegang voor gehandicapten en gelijke behandeling op grond van leeftijd. De verplichtingen voor bedrijven en de daaruit voortvloeiende financiële consequenties, met name waar het gaat om aanpassingen voor gehandicapten, brengen onaanvaardbaar grote onzekerheden met zich mee. Het verbod op ongelijke behandeling naar leeftijd gaat zo ver dat allerlei in de samenleving geaccepteerde vormen van leeftijdsonderscheid er ook onder (dreigen te) vallen.
13.12 Arbeidsomstandigheden Strategie gezondheid en veiligheid op de arbeidsplaats 2007-2012 De Europese Strategie voor veiligheid en gezondheid op het werk 2007-2012 is gericht op een vermindering van het aantal beroepsgerelateerde ongevallen en beroepsziekten met 25%. Daarbij moet rekening worden gehouden met grote verschillen tussen lidstaten, sectoren, bedrijven en categorieën werknemers. Ongevallen en beroepsziekten komen vooral voor in kleine en middelgrote ondernemingen. De bouw, de agrarische sector, transport en de gezondheidssector vertonen bovengemiddelde arbeidsrisicoís. Jonge en oudere werknemers, migranten en flexwerkers lopen volgens de Europese Commissie de hoogste risicoís. De Commissie wil de bestaande regelgeving vereenvoudigen en de implementatie bevorderen via de uitwisseling van goede praktijken, het bevorderen van risicobewustzijn en scholing en training. Daarnaast wil zij dat de lidstaten nationale doelstellingen formuleren, gericht op de meest risicovolle sectoren. Ook wil zij arbobeleid integreren in andere beleidsterreinen als onderwijs, volksgezondheid en onderzoek. Tot slot wil zij nieuwe risicoís tijdig signaleren en beoordelen.
Richtlijnen en richtsnoeren in voorbereiding — Een meerderheid van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op het werk heeft ingestemd met een derde lijst van indicatieve grenswaarden voor gevaarlijke stoffen op de werkplek. Deze lijst is met de andere directoraten-generaal van de Commissie afgestemd. De afdeling Safety, Hygiene and Healthprotection at the workplace van dg Employment bereidt thans een antwoord voor op de reacties die van andere directoraten-generaal zijn ontvan-
gen. Deze derde lijst wordt ter bespreking voorgelegd aan deskundigen van de nationale overheden en daarna aan het Europese Parlement. — Omdat de grenswaarden voor blootstelling aan Elektromagnetische velden (emv) in het laagfrequente gebied in de praktijk niet haalbaar blijken en er bovendien aanwijzingen waren dat deze grenswaarden te laag waren vastgesteld, is de implementatiedatum van de richtlijn emv met vier jaar uitgesteld tot 30 april 2012. In de periode tot 2012 zal een nieuw gezondheidskundig advies betreffende de grenswaarden worden ingewonnen, zal een impact assessment study worden uitgevoerd en zal de Commissie een nieuw voorstel tot wijziging van de bestaande richtlijn indienen. — Nu de Europese Sociale Partners in de zorgsector hebben besloten tot een Sociale Dialoog over naaldincidenten, zal de Commissie voorlopig geen voorstel tot wijziging van de richtlijn Biologische agentia indienen. Verder zijn bij de Europese Commissie in voorbereiding: — een methodologie voor de evaluatie van de bestaande richtlijnen op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk; — een aanpassing van de richtlijnen voor beeldschermwerk, voor handmatig tillen en voor kankerverwekkende stoffen; — voorbeelden van goede praktijken bij de bescherming van werknemers in de zorgsector tegen de risico’s van beroepsmatige blootstelling aan fysieke belasting, chemische en biologische agentia, psychosociale risico’s; — voorbeelden van goede praktijken bij de bescherming van werknemers tegen de risico’s van beroepsmatige blootstelling aan emv (deze gids voor goede praktijken zal waarschijnlijk pas worden gepubliceerd nadat de eventueel gewijzigde richtlijn is vastgesteld); — voorbeelden van goede praktijken bij de bescherming van werknemers tegen de risico’s van beroepsmatige blootstelling aan kunstmatige optische straling; — voorbeelden van goede praktijken bij de incorporatie van veiligheid en gezondheid in onderwijs, opleidings- en trainingsactiviteiten; — voorbeelden van goede praktijken op arbogebied in de agrarische sector en de bosbouw; — voorbeelden van goede praktijken op arbogebied op vissersschepen met een lengte tot 15 meter. Tenslotte zijn in het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats discussies gaande over activiteiten, programma’s en richtlijnen betreffende onder andere: — de structuur van de rapporten van de lidstaten over de implementatie van Europese richtlijnen in de nationale wetgeving en in de praktijk; — grenswaarden voor blootstelling aan chemische stoffen; — de al dan niet wenselijkheid van een Europese wettelijke grenswaarde voor chrystalline silica; — de wetenschappelijke en beleidsmatige mogelijkheden tot vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan kankerverwekkende stoffen. Het Tsjechische voorzitterschap streeft naar voortvarendheid in de Sociale Dialoog over het voorkomen van naaldincidenten in de zorgsector. 97
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Onder het Tsjechische voorzitterschap werkt de Commissie voort aan het emv-dossier door het vragen om aanvullend wetenschappelijk advies over de grenswaarden voor emv in het laagfrequente gebied en het uitvoeren van studies naar de technische haalbaarheid en economische effecten van dergelijke grenswaarden. Tevens wil het Tsjechische voorzitterschap de eerder in gang gezette informatie-uitwisseling over de nationale actieplannen tot uitvoering van de Europese Arbo-strategie 2007-2012 voortzetten. Daartoe organiseert het samen met de Europese Commissie in de eerste helft van 2009 een workshop. Het Tsjechische voorzitterschap organiseert conferenties onder meer over arbeidsomstandigheden in de 21ste eeuw en over betere regelgeving en goede praktijken. vno-ncw-oordeel vno-ncw is voorstander van een Europees level playing field, zowel op het gebied van de arbowetgeving als op het gebied van de handhaving. vno-ncw onderschrijft het streven naar harmonisatie bij de uitvoering en handhaving van de reeds in de Unie aanvaarde normen. In dit verband bepleit vno-ncw samen met de Nederlandse overheid in Europa dat de bestaande richtlijnen worden geëvalueerd op hun effectiviteit en efficiëntie en dat zij waar nodig en mogelijk worden vereenvoudigd. Daarom schaart vno-ncw zich actief achter het initiatief van de Commissie om een methodologie voor de evaluatie van de bestaande arbo-richtlijnen te ontwikkelen. De nieuwe lidstaten dienen aan de geldende Europese richtlijnen te voldoen en de kandidaat-lidstaten moeten zich erop voorbereiden om hieraan te voldoen.
98
14. Pensioenen Inlichtingen: Gerard Verheij (070 349 01 97;
[email protected]) Ap Fraterman (070 349 02 24;
[email protected])
14.1 Vergrijzingsproblematiek De Europese Commissie heeft in het voorjaar van 2005 een Groenboek uitgebracht over demografische veranderingen in de eu. Daarin worden thema’s geïdentificeerd die van wezenlijke invloed zijn op Europa’s toekomstige welvaart. Het gaat daarbij om de invloed van een stijgende levensverwachting, dalende vruchtbaarheidscijfers, een vergrijzende beroepsbevolking en - als gevolg daarvan - de druk op de solidariteit tussen generaties. De Commissie bepleit maatregelen op verschillende terreinen om de gevolgen van deze demografische ontwikkelingen het hoofd te bieden. Het gaat daarbij onder meer om de aanpassing van pensioenregelingen zodat dat zij ook op langere termijn kunnen standhouden. De aard van de pensioenstelsels en de financiering daarvan spelen in dat kader een belangrijke rol. Op dit terrein bestaan tussen de eu-landen grote verschillen. Er zijn landen met een hoog staatspensioen met omslagfinanciering (Italië, Portugal), terwijl de zogeheten arbeidspensioenen in de tweede pijler vrijwel ontbreken. Daarnaast zijn er landen met een bescheiden, maar harde wettelijke regeling in omslag gefinancierd (in Nederland de aow als de wettelijke minimumvoorziening) en tegelijkertijd juist een zeer ruim traject van arbeidspensioenen hebben in de tweede pijler, gefinancierd in kapitaaldekking (Nederland en Engeland). Het is van groot belang dat men zich binnen de verschillende Europese fora goed realiseert, dat de oplossingen die nodig zijn in veel vooral zuidelijke lidstaten niet ten koste mogen gaan van de wijze waarop sommige andere landen waaronder Nederland hun pensioenzaken hebben geregeld. vno-ncw-oordeel Als lidstaten de financiering van de gevolgen van de vergrijzing niet op orde krijgen en als men in het eigen land die problemen poogt af te wentelen op de eigen rijksbegroting, dan is de dreiging van een inflatoire ontwikkeling groot. En een hogere inflatie in die lidstaten kan in de Eurozone al snel negatieve gevolgen hebben voor de waardevastheid van de omvangrijke pensioenvermogens bij de Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars. Weliswaar is het Nederlandse pensioensysteem met kapitaaldekking relatief goed bestand tegen de druk van de vergrijzing, maar het Nederlandse stelsel is daarentegen wel kwetsbaar voor inflatie, zeker als die gedurende een te lange periode op een te hoog niveau ligt.
Het is met het oog op deze risico’s van het allergrootste belang, dat de komende jaren stevig voortgang wordt gemaakt met de uitvoering van hervormingen in de pensioenstelsels van lidstaten. Daarnaast blijft het in meer algemene zin van groot belang dat de normen zoals die in het Verdrag van Amsterdam zijn vastgelegd ten aanzien van het financierings- en begrotingstekort en de staatsschuld worden nageleefd.
14.2 Open coördinatiemethode Sinds enige jaren wordt op Europees niveau een discussie gevoerd over de houdbaarheid van de pensioenstelsels op lange termijn. In deze discussie wordt de houdbaarheid van het pensioenstelsel vooral geplaatst in het licht van de gevolgen van de sterke vergrijzing van de bevolking in de meeste eulanden. Deze operatie vindt plaats via de ‘open methode van coördinatie’ (omc). Op het terrein van de pensioenen worden drie doelstellingen nagestreefd, die niet los van elkaar kunnen worden gezien. De doelstellingen gericht op de lidstaten zijn: — het bereiken van een toereikend pensioeninkomen voor iedereen; — financiële houdbaarheid van de pensioenvoorzieningen; — transparante pensioenstelsels die beantwoorden aan de behoeften van moderne samenlevingen. Kijkend naar de toekomst is de Europese Commissie van oordeel, dat binnen de eu de volgende aspecten de komende jaren bijzondere aandacht verdienen: — het vergroten van prikkels om langer door te werken; — versterking van de relatie tussen bijdragen en uitkering en aandacht voor de stijgende levensverwachting; — modernisering van pensioensystemen zodanig dat deze beter aanpasbaar zijn aan structurele veranderingen; — het garanderen van een minimum (wettelijk) pensioeninkomen en solidariteit; — de zorg voor betrouwbare private pensioenregelingen die ‘staatspensioenen’ kunnen aanvullen of vervangen; — versterking van het beheer van pensioensystemen en het toezicht daarop. Nederland heeft aan de meeste van deze onderwerpen de afgelopen jaren veel aandacht besteed en er zijn maatregelen 99
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
getroffen waarvoor een breed draagvlak kon worden gevonden. Wat het minimum-pensioeninkomen betreft is dat in Nederland geregeld via de Algemene Ouderdomswet (aow), een in de wet verankerde en in omslag gefinancierde onvoorwaardelijke (basis)voorziening die mensen vanaf hun 65ste levensjaar recht geeft op een uitkering op het niveau van het in Nederland geldende sociaal minimum. De hoogte van de aow-uitkering is in Nederland niet afhankelijk van inkomen, arbeidsverleden of van betaalde premie. Er is thans discussie gaande over het op eigen verzoek uitstellen van het moment waarop de aow-uitkering in gaat. Burgers kunnen daarvoor zelf een moment kiezen tussen 65 en 70 jaar. Het uitstellen leidt uiteraard tot een hogere aowuitkering voor de periode daarna. vno-ncw-oordeel vno-ncw onderschrijft de hoofddoelstellingen van de Lissabonagenda en de op grond daarvan gestelde prioriteiten op pensioenterrein. Tegelijkertijd verzet vno-ncw zich tegen soms opkomende ideeën om via Europese regelgeving (minimum) normen te gaan formuleren. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de lidstaten: bij de wetgever voor wat betreft de eerste pijler en bij de sociale partners voor wat betreft de tweede pijler. De wijze waarop in Nederland de verschillende partijen hun verantwoordelijkheid hebben ingevuld heeft een pensioenstelsel opgeleverd dat de internationale toets der kritiek kan doorstaan en dat - wat betreft de pensioendoelstellingen - ruimschoots voldoet aan de Lissabonagenda.
14.3 Grensoverschrijdende mobiliteit en aanvullend pensioen Het bevorderen van mobiliteit op de arbeidsmarkt is een hoofdpunt van beleid. Naarmate de grensoverschrijdende mobiliteit toeneemt, wordt de behoefte om bestaande knelpunten weg te nemen groter. Voor overheidspensioenen (1ste pijler) geldt de Verordening die de sociale zekerheid in de eu coördineert (1408/71). De knelpunten voor aanvullende pensioenen (2de pijler) liggen voor een deel in de pensioensfeer, doordat de pensioenstelsels en financieringswijze - omslag of kapitaaldekking - per land nogal verschillen. Oplossingen in de sfeer van het aanvullende pensioen zijn echter pas echt mogelijk als eerst de fiscale knelpunten zijn opgeruimd en als de soms lange wachttijden voorafgaand aan pensioendeelname zijn verkort. Reeds in 2001 heeft de Europese Commissie aangegeven dat de fiscale barrières die de grensoverschrijdende arbeid belemmeren, moeten worden opgeruimd. Het meest voorkomende systeem binnen de eu is het systeem waarbij de pensioenpremies en de beleggingswinst aftrekbaar zijn of in elk geval niet worden belast en de pensioenuitkeringen wel worden belast. Een aantal lidstaten met een afwijkend stelsel is dringend verzocht maatregelen te nemen om dit stelsel ook in te voeren. Teneinde dit proces te bespoedigen heeft de Europese Commissie tegen enkele landen een gerechtelijke procedure aangespannen, omdat die landen naar het oordeel van de Commissie te weinig voortgang maken bij de herinrichting van hun fiscaal stelsel. Na een consultatie van de Europese sociale partners heeft de Commissie in 2005 een richtlijnvoorstel ingediend om de 100
‘overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen’ op Europees niveau te regelen. De belangrijkste elementen uit dit voorstel waren: 1) minimumvoorwaarden voor verwerving van een aanvullend pensioen; 2) behoud van slapersrechten; 3) recht op overdraagbaarheid van pensioenrechten en 4) recht op informatie over pensioenrechten. Al snel bleek dat de bepalingen over het recht op overdraagbaarheid op grote technische en politieke bezwaren stuitte in zowel de Raad van ministers als het Europees Parlement (ep). In Nederland bestonden ook bij de sociale partners en de pensioenuitvoerders grote bezwaren tegen de ontwerprichtlijn. Tijdens het Duitse voorzitterschap van de eu, gedurende het eerste half jaar van 2007, is intensief gepoogd tot consensus te komen tussen de lidstaten over deze ontwerprichtlijn. Men werd het eens over het schrappen van het recht op overdraagbaarheid en over een nadere precisering van het behoud van slapersrechten. Maar er werden ook veel uitzonderingen op de reikwijdte van de richtlijn toegestaan en hier heeft Nederland zich zeer tegen verzet. Door alle uitzonderingen zou de richtlijn feitelijk nog op een beperkt aantal eu-landen van toepassing zijn, waaronder Nederland. Daarnaast zag de Nederlandse regering een risico in de mogelijke verplichtingen die uit de richtlijn zouden voortvloeien op het punt van het aanpassen van z.g. slapersrechten. Met name om deze redenen (de beperkte werkingssfeer en het financieel risico) heeft de Nederlandse minister van Sociale Zaken in de Sociale Raad op 30 mei 2007 namens de Nederlandse regering gedreigd gebruik te zullen maken van zijn vetorecht. De minister verklaarde heel duidelijk niet tegen een Europese richtlijn over dit onderwerp als zondanig te zijn, maar stelde dat de daaraan voor Nederland verbonden risico’s te groot zijn. Gelet op het standpunt van de Nederlandse regering heeft het Duits voorzitterschap geconcludeerd dat er op dat moment geen overeenstemming over de tekst van de richtlijn bereikt kon worden. Het voorstel is niet in stemming gebracht. In juni 2007 gaf het ep, met als rapporteur Ria Oomen, zijn oordeel over het Commissievoorstel en stelde amendementen voor. Eén amendement had betrekking op het schrappen van het recht op overdraagbaarheid. Een ander belangrijk amendement betrof het artikel dat ging over het behoud van slapersrechten. Beoogd werd o.a. om zeker te stellen dat het Nederlandse systeem van voorwaardelijke indexatie in overeenstemming zou zijn met de voorgestelde Europese verplichtingen. In het najaar van 2007 kwam de Europese Commissie met een gewijzigd richtlijnvoorstel, waarbij rekening werd gehouden met de opvattingen die in de Raad en het ep leefden. De bepaling inzake overdraagbaarheid werd uit het voorstel geschrapt en het artikel over behoud van slapersrechten werd nader gepreciseerd. Dit gewijzigde Commissievoorstel is voor Nederland op hoofdlijnen aanvaardbaar, al blijft het bezwaar tegen de beperkte werkingssfeer bestaan. Ook het feit dat de Commissie via het formuleren van minimumnormen probeert invloed uit te oefenen op de inhoud van pensioenregelingen ligt in Nederland gevoelig, omdat dat tot de verantwoordelijkheid van de sociale partners op decentraal niveau behoort. Noch tijdens het Portugees, noch tijdens het Sloveense Voorzitterschap kon overeenstemming bereikt worden over dit dossier. Onder het Franse voorzitterschap is het gedurende de tweede helft van 2008 niet gelukt de discussie over dit on-
derwerp opnieuw in beweging te zetten. Het ligt ook niet in de rede dat dit onderwerp in de eerste helft van 2009 op de agenda zal worden geplaatst. Het belangrijkste obstakel betreft de bepalingen over de duur van de wachtperiode (‘vesting period’), die met name voorkomen in Duitsland, Oostenrijk en Luxemburg. Aanvaarding van deze richtlijn vereist unanimiteit in de Raad en overeenstemming met het ep. vno-ncw-oordeel Gezien de grote verschillen in gebruik en ontwikkeling van aanvullende pensioenen in de eu geven vno-ncw en businesseurope de voorkeur aan de totstandkoming van een vrijwillig instrument, zoals een aanbeveling, om convergentie tussen aanvullende pensioenregelingen en daarmee mobiliteit te bevorderen. Bovendien lost een eg-richtlijn het belangrijkste knelpunt voor grensoverschrijdende mobiliteit niet op, namelijk de verschillende fiscale behandeling in de lidstaten van aanvullende pensioenen.
14.4 International Accounting Standards (ias) De invoering van nieuwe internationale accounting standards per 1 januari 2005 kan grote gevolgen hebben voor Nederlandse pensioenregelingen. Ongewijzigde invoering van ias-19 in de Nederlandse situatie kan tot gevolg hebben dat de juridische en economische scheiding tussen de onderneming en het pensioenfonds - zoals die in Nederland op grond van wettelijke verplichtingen bestaat - ter discussie wordt gesteld. Dit kan er toe leiden dat tekorten en overschotten alsook de harde verplichtingen van pensioenfondsen (constructive obligations), meer dan in het verleden het geval is geweest, op de balans van de onderneming moeten worden vermeld. Dit kan tot grote schommelingen in balansposities van ondernemingen leiden. In Engeland, waar inmiddels de accounting standard frs-17 in werking is getreden, heeft dit geleid tot een grote vlucht in defined contribution-regelingen. Het voordeel daarvan is dat de kosten voor de onderneming bekend en stabiel zijn. Het nadeel daarvan is echter dat het risico van inflatie en beleggen geheel komt te liggen bij de deelnemers in de pensioenregeling. Zonder in dit kader een oordeel uit te spreken over de voor- en nadelen van dergelijke regelingen verzet vno-ncw zich ertegen dat de sociale partners op grond van gewijzigde accountingvoorschriften zouden worden gedwongen de inhoud van hun pensioenregeling aan te passen. vno-ncw heeft zich samen met andere organisaties enkele jaren geleden ingespannen om in goed overleg met de Nederlandse Raad voor de Jaarverslaglegging en tot de European Financial Reporting Advisory Group (efrag) om tot voor Nederland goed werkbare oplossingen te komen. Dit heeft gestalte gekregen in de wijze waarop de standaard ias-19 is vertaald in de Nederlandse richtlijn rj-271 (gepubliceerd in augustus-2003) en die van toepassing is op alle niet beursgenoteerde Nederlandse ondernemingen, met uitzondering van kleine ondernemingen waarvoor een beperkt ias-19/rj-271regime geldt. Ook voor ondernemingen die vallen onder een bedrijfstakpensioenregeling gelden afwijkende regels, omdat de financiële verplichting van die werkgevers zich per definitie beperkt tot de verschuldigde premie.
Op dit moment gaat de discussie over de nieuwe regels in het bijzonder over de toepassing daarvan in de praktijk. Daarbij gaat het vooral om het transparant maken van de verplichtingen van de werkgever jegens het pensioenfonds of de verzekeraar. Als in het pensioenreglement, de uitvoeringsovereenkomst of het verzekeringscontract de verplichtingen helder zijn verwoord en aan een maximumpremie zijn gebonden, dan kan de bestaande pensioenregeling - ook al heeft die voor de werknemers een defined benefit-karakter (middelloon of eindloon) - in het kader van de verslaggeving van de onderneming worden gekwalificeerd als een defined contribution-regeling (beschikbare premieregeling). In dat geval zijn - voor wat betreft de pensioenverplichtingen - de gevolgen van de nieuwe verslaggevingsregels voor de onderneming beperkt. Van belang daarbij is wel dat de communicatie over pensioenen transparant is en dat het feitelijke gedrag van de werkgever of van de pensioenuitvoerder in lijn is met het reglement. Voor het overige kan wat betreft dit dossier nog het volgende worden gemeld: — Thans bekijkt in Londen een brede internationale werkgroep de revisie van ias-19. Nederland is zowel in de hoofdwerkgroep als in de ondersteuningsgroep vertegenwoordigd. Minister Donner heeft eind 2008 namens het Kabinet en met brede steun van o.a. de sociale partners en de koepels van pensioenuitvoerders een brief gestuurd naar de iasb, met het dringende verzoek om bij de revisie van ias-19 nadrukkelijk rekening te houden met de specifieke pensioensituatie in Nederland, omdat de voorgestelde wijzigingen (o.a. het afschaffen van de corridor) zeer vergaande gevolgen hebben voor vooral het Nederlandse pensioenstelsel. — In Nederland is de Raad voor de Jaarverslaggeving in 2008 druk bezig geweest met de evaluatie van rj-271 en met het verwerken van de conclusies daarvan. Uit de reacties van Nederlandse ondernemingen is gebleken dat er zeker behoefte is om rj-271 aan te passen. Op 22 december 2008 heeft de rj de aanpassingen van rj-271.3 ‘Personeelsbeloningen - Pensioenen’ gepubliceerd. Deze aanpassingen moeten volgens de rj worden gezien als een tussenstap op weg naar een eventuele toekomstige andere verslaggevingsstandaard over pensioenen. Vermoedelijk wordt begin 2009 een geheel vernieuwde ontwerprichtlijn uitgebracht. In die nieuwe ontwerprichtlijn zal worden gekozen voor een benadering waarbij primair wordt gekeken naar de wijze waarop het Nederlandse pensioenstelsel is ingericht en in de praktijk functioneert. De rj streeft ernaar de nieuwe ontwerprichtlijn, na verwerking van het ontvangen commentaar, als een definitieve Richtlijn te publiceren in de eerste helft van 2009. Deze definitieve Richtlijn zal dan van toepassing zijn op boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2010. vno-ncw-oordeel vno-ncw is uiteraard voorstander van transparante verslaggeving. Maar dan wel op basis van spelregels die passen bij de stelsels waarop ze moeten worden toegepast. Op pensioenterrein kent Nederland een stelsel dat afwijkt van de stelsels in de meeste andere landen. Daarop de accountingregels vanuit de Angelsaksische wereld onverkort loslaten geeft grote problemen. Derhalve pleiten wij er voor dat de regelgeving in ias-19 (en in het verlengde daarvan van rj-271) zodanig wordt 101
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
geformuleerd dat ook de Nederlandse pensioenregelingen met een hoog db-gehalte, met een voorwaardelijke toeslagregeling en met een van de onderneming afgescheiden vermogen daarin passen. En derhalve verzet vno-ncw zich ertegen dat er een sfeer gaat ontstaan waarbinnen onder druk van accountingregels de inhoud van pensioenregelingen wordt aangepast.
14.5 Solvency ii Op dit moment wordt in Brussel gewerkt aan de totstandkoming van een nieuw financieel toezichtkader voor verzekeraars (Solvency ii) dat het sterk verouderde Solvency I moet gaan vervangen. De Europese Commissie heeft overwogen om Solvency ii ook van toepassing te verklaren op pensioenfondsen. Na protest vanuit de pensioenwereld heeft de Commissie een beslissing hierover uitgesteld en partijen geraadpleegd over de wenselijkheid van harmonisatie van solvabiliteitsregels die van toepassing zijn op fondsen voor aanvullend pensioen. Vanuit Nederland is er een gezamenlijke reactie opgesteld door alle betrokken partijen, te weten: de regering, de Stichting van de Arbeid, de Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen (vb), Stichting Ondernemingspensioenfondsen (Opf) en de Nederlandse Bank. Hierin wordt aangegeven dat de verplichtingen uit Solvency ii niet zonder meer op pensioenfondsen van toepassing moeten worden. De verschillen tussen pensioenfondsen en verzekeraars zijn daarvoor te groot, zeker op het punt van de omvang en aard van de risico’s. Pensioenfondsen hebben een langere termijn perspectief en hebben meer mechanismen om eventuele tekorten aan te vullen. De collectieve pensioenregelingen in Nederland niet zijn te vergelijken met de meer individuele (pensioen)producten van banken en verzekeraars. Wat de zekerheidsstelling betreft geldt er bijvoorbeeld in Nederland voor pensioenfondsen een zekerheidstelling van 97,5% en voor verzekeraars van 99,5%. Tegen deze achtergrond wijzen alle betrokken Nederlandse partijen harmonisatie van solvabiliteitsregels voor pensioenfondsen af. Bepleit wordt een degelijke analyse te maken van voor- en nadelen van het stellen van Europese regels die dan ook van toepassing moeten zijn op andere pensioenregelingen, zoals omslagstelsels of zogenoemde ‘book reserves’. Ook businesseurope heeft zijn afwijzende standpunt aan de Commissie kenbaar gemaakt. vno-ncw-oordeel vno-ncw is van mening dat de regels op grond van Solvency ii niet onverkort kunnen worden toegepast op pensioenfondsen. Samen met de andere hiervoor vermelde partijen heeft vno-ncw de Commissie in overweging gegeven om eerste een degelijke analyse uit te voeren naar voor- en nadelen (incl. kosten) van Europese regelgeving ten aanzien van solvabiliteit alvorens met voorstellen te komen tot wijziging van de Pensioenfondsenrichtlijn (iorp).
14.6 Nieuwe vno-ncw-pensioennota Samen met mkb-Nederland, lto-Nederland en de awvn heeft vno-ncw begin 2008 een nieuwe pensioennota uitgebracht onder de titel ‘Naar een modern en betaalbaar pensioen’. De centrale vraag in deze nota is: Hoe kunnen we het Nederlandse pensioenstelsel weerbaar en wendbaar houden c.q. maken? Het centrale antwoord op die vraag is: dat kan alleen als het lukt om de pensioenkosten te reduceren en de pensioenrisico’s te beheersen. Dat laatste is - mede in het licht van de ifrs-regels - mogelijk als de risico’s worden overgeheveld naar de collectiviteit van alle deelnemers. Een andere oplossing is de overstap van dbregelingen naar dc-regelingen. Maar die oplossing wordt afgewezen omdat die niet past binnen de Nederlandse (pensioen)traditie en ook niet bij de wijze waarop in Nederland vorm en inhoud wordt gegeven aan de tussen werkgevers en werknemers bestaande arbeidsverhoudingen. Derhalve wordt er in de nota gekozen voor een pensioenstelsel dat in de kern en ook in de toekomst nog steeds zal zijn gebaseerd op: collectiviteit, solidariteit en verplichte deelname. Voorts wordt er in de nota voor gepleit om veel van de huidige kaders overeind te houden. Hierbij kan worden gedacht aan: — de gespreide verdeling van verantwoordelijkheden (eerste, tweede en derde pijler); — de gedifferentieerde financiering (omslag, kapitaaldekking, individuele premie); — een stelsel met voorwaardelijke indexatie; — het fiscale kader; — de gedifferentieerde uitvoering; — een streng maar transparant en effectief toezicht. In de nota worden voorstellen gedaan die er toe moeten leiden de pensioenkosten kunnen worden beperkt. De kosten van de meeste pensioenregelingen in Nederland bedragen 15% tot 20% van de loonsom. Veel ondernemingen vinden dat daarmee de grens is bereikt zoniet al is overschreden. In totaal zijn de premies die de werkgevers gezamenlijk aan pensioenfondsen en verzekeraars afdragen de laatste jaren gestegen van s 11 miljard in 2000 tot s 25 miljard in 2007. Enkele voorstellen om de kosten terug te dringen zijn: — het aanpassen van de pensioendoelstelling en van de pen sioenambitie; — het verlagen van de jaarlijkse opbouw tot een niveau dat past bij een 70%-doelstelling; — het verhogen van de franchise; — op een andere wijze de voorwaardelijke indexering regelen (in de cao in plaats van in het reglement); — meer aandacht voor flexibiliteit, deeltijdpensioen, demotie, maatwerk en eigen keuzes; — verhoging van de feitelijke pensioenleeftijd; — het vooraf definiëren van een kostenplafond; — een andere verdeling van de lusten en de lasten tussen de generaties; — een 50/50-verdeling van de kosten tussen de werkgever en de werknemer. De uiteindelijke keuzes wat betreft het pakket maatregelen zullen uiteraard moeten worden gemaakt op het decentrale niveau in het kader van het cao-overleg in de bedrijven en de bedrijfstakken.
102
De integrale tekst van de nota (78 pagina’s) staat ook op de website van vno-ncw (www.vno-ncw.nl; pensioendossier).
14.7 De financiële crisis en de gevolgen daarvan voor pensioenen De financiële crisis raakt ook de financiering van de Nederlandse pensioenfondsen. Lag de gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen begin 2008 nog boven de 140, inmiddels is die gedaald tot gemiddeld onder de 100. Wat betreft de oorzaken van de huidige problemen bij de financiering van de Nederlandse pensioenen moet onderscheid worden gemaakt tussen: a. de dalende aandelenkoersen Hierdoor daalt de waarde van de bezittingen, hetgeen een negatief effect heeft op de hoogte van de dekkingsgraad; b. de dalende marktrente De Nederlandse pensioenfondsen zijn verplicht bij het bepalen van hun gekapitaliseerde verplichtingen de marktrente te hanteren. Een verlaging van de rente leidt direct tot een verhoging van de verplichtingen, hetgeen de hoogte van de dekkingsgraad eveneens negatief beïnvloedt. Het is duidelijk dat in de huidige situatie deze twee effecten cumuleren. Daarbij komt nog dat het bijzondere van de huidige situatie is de snelheid waarmee de daling van de aandelenkoersen en van de rente zich de afgelopen maanden heeft gemanifesteerd. De afgelopen maanden heeft intensief overleg plaatsgevonden tussen de Stichting van de Arbeid, het Kabinet, de pensioenkoepels en dnb. Dit heeft o.a. geleid tot: — een pensioenafspraak in het Najaarsakkoord tussen de werkgeversorganisaties, de werknemersorganisaties en de regering van 7 november 2008, gevolgd door een aanbeveling van de Stichting van de Arbeid aan sociale partners en bestuurders van pensioenfondsen gericht op evenwichtige besluitvorming en het voorkomen van overhaaste besluitvorming; — een verklaring van dnb waarin wordt gesteld dat het Nederlandse pensioenstelsel robuust is en waarin de oproep aan de bestuurders van pensioenfondsen wordt gedaan om geen overhaaste beslissingen te nemen, uitmondend in een advies van dnb om beslissingen t.a.v. het indexatie- en premiebeleid voor 2009 uit te stellen; — een besluit van dnb om pensioenfondsen meer tijd te gunnen voor het indienen van de korte en lange termijn herstelplannen; de pensioenfondsen die volgens het ftk hun herstelplannen hadden moeten indienen voor 1 januari 2009, krijgen daarvoor de tijd tot 1 april 2009. vno-ncw heeft recent voorgesteld een pakket maatregelen te treffen, waarmee kan worden voorkomen dat: — de premies voor de werkgever en de werknemer fors moeten worden verhoogd; — op de pensioenrechten van de deelnemers moet worden afgestempeld. Het pakket maatregelen bevat voorstellen die o.a. gericht zijn op: — een verlenging van de uitsteltermijn voor het indienen van herstelplannen;
— een andere benadering van de thans geldende hersteltermijnen; — een andere wijze van waardering van het aandelenbezit; — meer beleggingsruimte voor pensioenfondsen; — aanpassing van de inhoud van de pensioenregelingen; — loonmatiging; — een versnelde evaluatie van het thans geldende Financieel Toetsingskader.
14.8 Overige ontwikkelingen Voor het overige kan hier nog het volgende worden gemeld: — Minister Donner heeft namens het kabinet een nota gepresenteerd onder de titel ‘Men is zo oud als men zich voelt’, waarin voorstellen worden gedaan om het langer doorwerken te stimuleren, ook voorbij de leeftijd van 65 jaar. Voorgesteld wordt dat het wetgever maatregelen treft die moeten leiden tot een flexibilisering van de aow. Aan sociale partners wordt gevraagd maatregelen te treffen tot meer flexibiliteit in de aanvullende pensioenregelingen, zodat doorwerken tot na 65 jaar voor werknemer en werkgevers ook aantrekkelijk wordt. Vastgesteld wordt dat er in de wetgeving geen belemmeringen liggen voor het doorwerken na 65 jaar. Wel kunnen er belemmeringen zijn opgenomen in cao’s of in pensioenreglementen. Samengevat komen de voorstellen van het kabinet in de kern neer op een beleid dat is gericht op: - meer flexibiliteit met name wat betreft de pensioeningangsdatum; - meer ruimte voor deeltijdpensioen; - voortzetting van de pensioenopbouw bij doorwerken na 65 jaar. — Er zijn in Nederland inmiddels verschillende nieuwe pensioenregelingen van kracht geworden, die naar verwachting zullen voldoen aan de nieuwe boekhoudregels. Deze nieuwe regelingen worden aangeduid met de term: ‘collectieve dc-regeling’. Voor de werkgever hebben deze regelingen - in het kader van de jaarverslaglegging van de onderneming - een dc-karakter (beschikbare premieregeling) en voor de werknemer behoudt de regeling het db-karakter (middelloon of eindloon). De pensioenrisico’s (het inflatie-, beleggings- en lang-leven-risico) zijn in deze regelingen verschoven van de onderneming naar het collectief van de deelnemers. Daar staat tegenover dat de werkgever zich verplicht om jaarlijks de actuarieel vastgestelde kostendekkende premie aan het fonds of de verzekeraar te betalen. Verwacht wordt dat deze pensioenvorm steeds breder in ondernemingen en bedrijfstakken zal worden toegepast. — Ook de oeso houdt zich steeds vaker nadrukkelijk bezig met het pensioendossier. In een document is een aantal pension principals vastgelegd, onder meer over de funding en indexation. Hoewel de naleving daarvan door de aangesloten landen niet verplicht is, gaat er wel een zekere werking van uit. De verschillende onderwerpen worden voorbesproken in de biac, de werkgeverslobbyorganisatie bij de oeso. vno-ncw heeft inmiddels besloten naar dat overleg een vaste vno-ncw-pensioendeskundige te sturen. — In Nederland is vanaf 1 januari 2007 een nieuwe Pensioenwet van kracht geworden. Deze nieuwe Pensioenwet vervangt de oude Pensioen- en Spaarfondsenwet van 1952. De Pensioenwet is gefaseerd ingevoerd. Het belangrijkste on103
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
derdeel dat per 1 januari 2007 van kracht is geworden is het zogenaamde Financiële Toetsingskader (ftk). De meeste onderdelen van de wet waaraan uitvoeringsaspecten kleven voor pensioenfondsen en verzekeraars zijn in werking getreden per 1 januari 2008.
104
bijlagen
105
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
106
I D e EU: lidmaatschap en toetredingsbeleid Inlichtingen: Jan-Willem van den Braak (0032 2 510;
[email protected]) Mechteld Oomen (070 349 04 29;
[email protected])
Lidstaten De eerste voorloper van de eeg was de in 1948 door de drie Beneluxlanden opgerichte douane-unie. In 1960 trad het Benelux-Unieverdrag in werking, lopend tot 2010 (inmiddels verlengd). Een tweede voorloper was de op 10 augustus 1952 in werking getreden Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (egks), waarbij soevereiniteit over de kolen- en staalindustrieën door de Beneluxlanden, Frankrijk, West-Duitsland en Italië werd overgedragen aan een supranationale instelling. Het betreffende verdrag is in 2002 geëxpireerd. In maart 1957 werd de eeg opgericht door de 6 egks-landen. De eu bestaat inmiddels uit 27 landen: 1973 Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken 1981 Griekenland 1986 Spanje, Portugal (1990 vereniging West- en Oost-Duitsland) 1995 Oostenrijk, Zweden, Finland 2004 Estland, Letland, Litouwen, Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Cyprus, Malta 2007 Roemenië, Bulgarije
eva en eer Noorwegen, ijsland, Zwitserland en Liechtenstein behoren tot de in 1960 opgerichte Europese Vrijhandelsassociatie (eva). ijsland overweegt naar aanleiding van de ernstige gevolgen van de kredietcrisis voor ijsland, om in de loop van 2009 of 2010 het eu-lidmaatschap aan te vragen. De eu en de eva (exclusief Zwitserland) vormen sinds 1992 de Europese Economische Ruimte (eer) met een vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen.
Toetredingsbeleid De eu heeft een en andermaal bevestigd het toetredingsproces met de kandidaat-lidstaten te willen voortzetten. Daarbij zullen echter de lessen van de grote uitbreidingsronde van 1 mei 2004 in aanmerking genomen worden. De absorptiecapaciteit van de Unie om nieuwe lidstaten op te nemen zal een
belangrijke factor zijn bij het verdere proces. Om voor het lidmaatschap van de eu in aanmerking te komen, moeten de huidige kandidaat-lidstaten en ‘aspirantkandidaat-lidstaten’ op de eerste plaats voldoen aan de voorwaarden die de Europese Raad in juni 1993 in Kopenhagen heeft vastgesteld. Deze zogenaamde Kopenhagen-criteria vallen uiteen in drie hoofdgroepen: — politieke criteria: het betrokken land moet beschikken over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsorde, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden waarborgen; — economische criteria: de toekomstige lidstaat kent een functionerende vrije markteconomie en kan het hoofd bieden aan de concurrentiekracht van de Unie; — het ‘acquis communautaire’: het overnemen van de bestaande wet- en regelgeving en de implementatie daarvan. Aanvullend op deze Kopenhagen-criteria is voor de toekomstige eu-lidstaten in 2004 een onderhandelingsraamwerk opgesteld, dat in een aantal opzichten strenger is. Deze voorwaarden zijn niet in het laatst met het oog op Turkije opgesteld. Het betreft met name de volgende punten: — de onderhandelingen zullen worden opgesplitst in een aantal hoofdstukken. De Raad zal bij unanimiteit een aantal ijkpunten voor het afsluiten van de onderhandelingen over een hoofdstuk, respectievelijk over het openen daarvan, vaststellen; deze ijkpunten kunnen betrekking hebben op de invoering van wetgeving en over de implementatie van het acquis; — lange overgangsperiodes, uitzonderingsregels, specifieke maatregelen of een permanente mogelijkheid om vrijwaringsmaatregelen te nemen zijn mogelijk, bijvoorbeeld op de terreinen van het vrij verkeer van personen, structuurfondsen of landbouwbeleid; — voor kandidaat-lidstaten waarmee de onderhandelingen nog geopend moeten worden en waarvan toetreding substantiële financiële gevolgen voor de eu kan hebben (in 2004 aldus geformuleerd met name met het oog op Turkije), kunnen de onderhandelingen pas worden afgesloten nadat het financiële raamwerk voor de periode 2014-2020 vastgesteld is; — het gemeenschappelijke doel van de onderhandelingen is toetreding; maar de onderhandelingen zijn een open-end proces, waarvan de uitkomst niet op voorhand is gegaran107
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
deerd. Indien een kandidaat-lidstaat bij nader inzien niet de volledige lidmaatschapsverplichtingen op zich kan nemen, moet dit land op aangepaste wijze worden verankerd in de Europese samenwerkingsstructuren; — indien een lidstaat een serieuze en voortdurende inbreuk maakt op de principes van vrijheid, democratie, respect voor de mensenrechten en de rechtsstaat, kunnen de onderhandelingen worden opgeschort. Op de Top van december 2006 heeft de Europese Raad nog de volgende elementen aan de toetredingsstrategie toegevoegd: — moeilijke onderwerpen, zoals administratieve en rechtspraakhervorming en corruptie, zullen in een vroeg stadium aan de orde worden gesteld; — resultaten van de politieke en economische dialoog zullen worden meegenomen in de toetredingsonderhandelingen; — het tempo van de toetredingsonderhandelingen wordt mede bepaald door de hervormingen van het kandidaatland, waarbij ieder land op zijn eigen merites beoordeeld zal worden; — toetredingsdata zullen pas worden genoemd als de onderhandelingen bijna zijn afgerond; — de capaciteit van de eu om nieuwe lidstaten te integreren en een breed en stabiel draagvlak voor uitbreiding zullen in aanmerking worden genomen. In het gewijzigde eu-verdrag is een verwijzing naar de toetredingscriteria opgenomen. vno-ncw-oordeel De uitbreiding van de eu in 2004 is in vele opzichten een groot succes geweest. In betrekkelijk korte tijd is een groot deel van ex-communistisch Oost-Europa politiek, economisch en moreel gestabiliseerd. De door de Commissie daartoe opgezette strategie heeft goed gewerkt. Maar naast de overheden in de eu-lidstaten heeft ook de brede betrokkenheid van civil society en het bedrijfsleven, een belangrijke rol gespeeld om de transitie mogelijk te maken. De uitbreiding heeft geleid tot een sterk toegenomen economische integratie tussen de eu en de nieuwe lidstaten. Handel en investeringen stegen explosief. Het belangrijkste economische effect is echter de economische structuurverbetering, zowel in de oude eu als in de nieuwe lidstaten. De hierboven beschreven criteria bieden een goede basis voor een zorgvuldig toetredingsproces. Het voldoen aan de politieke en economische criteria moet een harde voorwaarde blijven voor het openen van toetredingsonderhandelingen. Toetredingsdata moeten niet te vroeg worden genoemd. Voor het bedrijfsleven zijn wat betreft de politieke criteria in het bijzonder van belang de hervorming van het openbaar bestuur en van de rechterlijke macht, alsmede de bestrijding van corruptie. Wat betreft de economische criteria zijn de afschaffing van staatssteun, de hervorming van de financiële sector, privatisering, mededingingsrecht, vennootschapsrecht, bescherming van het intellectuele eigendom, voedselveiligheid, standaardisering en certificering, technische handelsbarrières en milieuwetgeving van bijzonder belang.
108
Kandidaat-lidstaten (Turkije, Kroatië, Macedonië) Turkije De Europese Raad heeft op achtereenvolgende topconferenties unaniem besloten dat Turkije kandidaat-lidstaat van de eu is en op dezelfde wijze beoordeeld zal worden als andere kandidaat-lidstaten. Turkije is een groot land en op termijn het volkrijkste land van de eu (thans 65 mln. inwoners), het is een land met een groot imperiaal verleden, met aanzienlijke politieke en culturele verschillen met de huidige eu en met een gedurende lange tijd in hoge mate door de staat geleide economie. Objectief gezien zullen daarom op een aantal terreinen in Turkije grotere aanpassingen nodig zijn dan in andere kandidaat-lidstaten om aan de vereisten van het eu-lidmaatschap te kunnen voldoen. Dat zal onvermijdelijk gevolgen moeten hebben voor de intensiteit en de lengte van het pre-accessieproces. Een toetredingsdatum is nog niet bepaald, maar zal in ieder geval na 2014 (mogelijk rond 2018) komen te liggen, omdat de onderhandelingen op zijn vroegst pas kunnen worden afgerond nadat het financieel kader 2014-2020 is vastgesteld, en daarna nog ratificatie moet plaatsvinden. De toetreding van Turkije tot de eu kan op twee manieren economisch effect sorteren. — Een eerste en potentieel positief effect is te verwachten, doordat Turkije onderdeel wordt van de interne markt voor goederen, diensten en kapitaal. Voorwaarde voor de realisatie van dit positieve effect is een functionerende markteconomie, hetgeen betekent dat het acquis communautaire volledig moet worden overgenomen én dat een gezond macro-economisch beleid moet worden gevoerd. Turkije heeft een grote en grotendeels onontgonnen markt met interessante groeiperspectieven. Bovendien vervult Turkije de functie van bruggenhoofd naar een regio met nog eens 68 mln. consumenten. — Een tweede effect kan veroorzaakt worden door het vrij verkeer van personen. De omvang van mogelijke migratiestromen, als gevolg van het vrij verkeer van werknemers bij eu-toetreding van Turkije, is nu nog niet te voorspellen. Dit aspect van de toetreding zal grondig geanalyseerd moet worden, zodat vroegtijdig een duidelijk beleid kan worden ingezet, eventueel met overgangsperiodes in het toetredingsverdrag. De toetreding van Turkije tot de eu zal ook nopen tot ingrijpende aanpassingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de structuurfondsen. Een helder beeld van de financiële implicaties van de uitbreiding met Turkije is vereist om de opzet en de lengte van het onderhandelingsproces te kunnen bepalen.
Kroatië en Macedonië Ten aanzien van Kroatië is in oktober 2005 besloten dat de toetredingsonderhandelingen kunnen beginnen. Dit is thans nog gaande, toetreding zal niet eerder dan 2011 plaatsvinden. In december 2005 heeft de Europese Raad aan Macedonië formeel de status van kandidaat-lidstaat toegekend. De Raad heeft echter besloten de opening van onderhandelingen af te laten hangen van de verdere politieke voortgang in het land.
vno-ncw-oordeel Toetreding van Turkije tot de eu is van groot strategisch en economisch belang. Het toetredingsproces zal langdurig en op onderdelen zeker moeizaam zijn, maar moet niet bij de eerste serieuze hobbel geheel worden stilgelegd. Ook toetreding van Kroatië en Macedonië dient plaats te vinden, zodra aan alle voorwaarden voldaan is.
Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië-Hercegovina, Montenegro, Servië, Kosovo) Op de Top van december 2006 is wat betreft de landen van de Westelijke Balkan (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro, Servië) expliciet vastgesteld dat ‘hun toekomst in de Europese Unie ligt’. Een aantal politieke problemen op de Westelijke Balkan is nog niet opgelost (staatkundige structuur Bosnië-Hercegovina, samenwerking van m.n. Servië met het Joegoslaviëtribunaal). De relatie met Servië wordt ook gecompliceerd door de op 17 februari 2008 uitgeroepen onafhankelijkheid van Kosovo, die door sommige eu-landen is erkend (waaronder Nederland) en door andere niet. Bovendien moeten er aanzienlijke economische problemen worden aangepakt. Dit alles is niet alleen belangrijk voor de regio zelf; elke nieuwe instabiliteit op de westelijke Balkan zal ook haar weerslag op de rest van Europa hebben. Om deze redenen is de betrokkenheid van de eu bij de Westelijke Balkan noodzakelijk. Het is tenslotte een gebied met 25 mln. inwoners met in het algemeen hoog opgeleide arbeidskrachten. De eu is voorts voornemens om de regionale vrijhandel in de regio een impuls te geven en om een financiële faciliteit voor de Westelijke Balkan op te zetten. Met Albanië, Montenegro, Bosnië-Hercegovina en Servië zijn inmiddels Stabilisatie- en Associatie Akkoorden gesloten, als voorportaal tot eventuele toetreding in de toekomst. De inwerkingtreding van het akkoord met Servië is vooralsnog opgeschort. Montenegro heeft medio december 2008 een aanvraag ingediend voor het eu-lidmaatschap.
Een mogelijk toekomstig eu-lidmaatschap is hierbij niet aan de orde. Op 13 juli 2008 is op initiatief van Frankrijk een Unie van Middellandse Zeelanden gestart (‘Proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse Zeegebied’). Dit mede als geopolitiek tegenwicht tegen de grotere aandacht voor oostelijk Europa. Duidelijk is echter nu al dat deze inhoudelijk slechts beperkte betekenis zal hebben.
Euro- en Schengenzone Eurozone De euro is per 1 januari 2002 doorgevoerd in de 15 ‘oude’ lidstaten, behalve het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Zweden. Slovenië is per 1 januari 2007 toegetreden tot de eurozone, per 1 januari 2008 zijn Cyprus en Malta gevolgd, per 1 januari 2009 Slowakije. In vele andere Oost-Europese landen is echter nog steeds sprake van te forse afwijkingen ten opzichte van de Maastricht-criteria waaraan bij invoering van de euro voldaan moet zijn (inflatie, begrotingstekort, staatsschuld). De euro is ook het officiële betaalmiddel in Montenegro, Kosovo, Monaco, San Marino, Vaticaanstad en Andorra. In verband met de financiële crisis nemen de geluiden in m.n. Denemarken (en ijsland) toe om de euro in te voeren.
Schengenzone Volgens het Schengenakkoord (1985) bestaat er thans een zone van ‘oude’ eu-landen (minus Engeland en Ierland) alsmede ijsland en Noorwegen waarbinnen geen grenscontroles plaatsvinden. Per 21 december 2007 vallen ook de tien in 2004 toegetreden ‘nieuwe’ eu-landen onder de werking van het akkoord, behalve Cyprus. Zwitserland doet mee vanaf 12 december 2008 wat betreft het personenverkeer, Liechtenstein zal waarschijnlijk in de loop van 2009 volgen.
vno-ncw-oordeel vno-ncw steunt de inzet om Stabilisatie- en AssociatieAkkoorden met al deze landen te sluiten en uit te voeren als voorportaal tot toetreding in de toekomst. Dit eu-perspectief voor de regio zou voortdurend helder naar buiten moeten worden gebracht, veel ondernemers zijn er onvoldoende van op de hoogte.
Samenwerking met oostelijk Europa resp. landen rond Middellandse Zee Tijdens de vergadering van de Europese ministers van buitenlandse zaken van 27 mei 2008 is, op voorstel van Polen en Zweden, besloten om intensiever te gaan samenwerken met Oekraïne, Moldavië, Azerbeidzjan, Armenië en Wit-Rusland. Polen en Zweden wilden deze landen voordelen verlenen op het gebied van vrijhandel met de eu en visa-vrij reizen naar eu-landen. 109
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
110
ii De eu: werking van de instituties Inlichtingen: Mechteld Oomen (070 349 04 29;
[email protected]) Linda van Beek (+32 2 5100872;
[email protected]) Esmeralde van Vliet (+32 2 5100874;
[email protected]) Zie hiervoor ook meer uitgebreid Europese Almanak 2009 (Sdu uitgevers, 2008).
Algemeen De Europese Unie (eu) is het belangrijkste samenwerkingsverband in Europa. Sinds 1 januari 2007 kent de eu 27 lidstaten. De eu is geen federatie zoals de Verenigde Staten en evenmin een louter intergouvernementele samenwerking zoals de Verenigde Naties: op sommige terreinen hebben de lidstaten onderling afgesproken soevereiniteit aan gemeenschappelijke instellingen over te dragen (‘eerste pijler’), terwijl op andere terreinen juist de nationale soevereiniteit voorop staat (‘tweede resp. derde pijler’ inzake buitenlands beleid, veiligheid, justitie en binnenlandse zaken). Dat heeft zijn weerslag op de besluitvormingsprocedures: voor verschillende onderwerpen bestaan verschillende regels voor besluitvorming. Op het terrein van buitenlands beleid heeft iedere lidstaat zijn vetorecht; op milieuonderwerpen kan weer wel met meerderheid van stemmen beslist worden. De drie belangrijkste instellingen van de Europese Unie zijn de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement. Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd voor het Europees Hof van Justitie en voor het Europees Economisch en Sociaal Comité. Hieronder worden de belangrijkste instellingen, verdragen en wetgevingsprocedures toegelicht. Meer informatie over de Europese Unie vindt u op: www.europa.eu.
Europese instellingen Europese Commissie - uitvoerende macht De Europese Commissie is het dagelijks bestuur van de eu en doet voorstellen voor wetgeving. De Commissie is een college van 27 Commissarissen, uit iedere lidstaat één. De president van de Europese Commissie wordt gekozen door de regeringen van de lidstaten, maar de keuze moet wel door het Europees Parlement bevestigd worden. Europees beleid wordt voorbereid in de directoraten en diensten van de Europese Commissie. In totaal werken er ongeveer 25.000 ambtenaren voor de Europese Commissie, in vergelijking met de 120.000 rijksambtenaren in Nederland niettemin een betrekkelijk aantal.
De Europese Commissie heeft het initiatiefrecht en dient voorstellen voor nieuwe wetgeving in bij Parlement en Raad. Daarnaast is de Commissie belast met het beheer en de uitvoering van het beleid en de begroting van de eu. Ten slotte is de Commissie de ‘hoedster van de verdragen’, wat betekent dat zij samen met het Hof van Justitie zorgt voor correcte toepassing van het Europees recht. De Europese Commissie is als volgt samengesteld: — José Manuel Barroso, Voorzitter (Portugal) — Margot Wallström, Institutionele betrekkingen en communicatiestrategie (Zweden) — Günter Verheugen, Ondernemingen en industrie (Duitsland) — Jacques Barrot, Justitie, vrijheid en veiligheid (Frankrijk) — Siim Kallas, Administratieve zaken, audit en fraudebestrijding (Estland) — Antonio Tajani, Vervoer (Italië) — Viviane Reding, Informatiemaatschappij en media (Luxemburg) — Stavros Dimas, Milieu (Griekenland) — Joaquin Almunia, Economische en monetaire zaken (Spanje) — Danuta Hübner, Regionaal beleid (Polen) — Joe Borg, Visserij en maritieme zaken (Malta) — Dalia Grybauskaite, Financiële programmering en begroting (Litouwen) — Janez Ptocnik, Wetenschap en onderzoek (Slovenië) — Ján Figel, Onderwijs, Opleiding, cultuur en jeugdzaken (Slowakije) — Olli Rehn, Uitbreiding (Finland) — Louis Michel, Ontwikkeling en humanitaire hulp (België) — László Kovács, Belasting en douane-unie (Hongarije) — Neelie Kroes, Mededinging (Nederland) — Mariann Fischer Boel, Landbouw en plattelandsontwikkeling (Denemarken) — Benita Ferrero-Waldner, Buitenlandse betrekkingen en Europees nabuurschapsbeleid (Oostenrijk) — Charlie McCreevy, Interne markt en diensten (Ierland) — Vladimír Spidla, Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen (Tsjechië) — Catherine Ashton, Handel (Verenigd Koninkrijk) — Andris Piebalgs, Energie (Letland) — Meglena Kuneva, Consumentenbescherming (Bulgarije)
111
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
— Leonard Orban, Meertaligheid (Roemenië) — Androulla Vassiliou, Gezondheid (Cyprus) De Commissie heeft in iedere lidstaat een vertegenwoordiging. Die in Nederland is gevestigd aan de Korte Vijverberg 5 in Den Haag (postbus 30465, 2500 gl Den Haag). Meer informatie vindt u op: ec.europa.eu (website Europese Commissie) ec.europa.eu/nederland/ (website vertegenwoordiging van de Commissie in nl).
Europees Parlement - wetgevende macht Het Europees Parlement is het democratische orgaan van de Europese Unie. Sinds 1979 worden de leden van dit parlement elke vijf jaar rechtstreeks gekozen. Het huidige parlement heeft 783 leden uit 27 landen. 4 juni zullen in Nederland de verkiezingen voor het Europees Parlement voor de periode 2009-2014 plaatsvinden. De Europarlementariërs vormen geen nationale fracties, maar zijn dwars door de nationale scheidslijnen ingedeeld in politieke fracties: Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese Democraten (evp-ed)
288 (cda 7)
Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement (pse)
215 (PvdA 7)
Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie (alde)
100 (vvd/D66 5)
Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten (uen)
44
Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie (Verts) 43 (gl 2, et 2) Confederale Fractie Europees Unitair Links/ Noords Groen Links (gue/ngl)
41 (sp 2)
Fractie Onafhankelijkheid/Democratie (ind/dem)
22 (cu/sgp 2)
Niet-ingeschrevenen
30
totaal
Raad van de Europese Unie - wetgevende en uitvoerende macht In De Raad van de Europese Unie worden alle lidstaten van de Europese Unie vertegenwoordigd. De Raad vergadert in verschillende samenstellingen: bijvoorbeeld met alle 27 ministers van Buitenlandse Zaken of alle 27 ministers van Milieu. Elk half jaar voert een andere lidstaat het voorzitterschap van de Raad. Op dit moment is Tsjechië voorzitter van de Europese Unie. Twee keer per jaar komen alle regeringsleiders bijeen in de Europese Raad. Op deze topontmoetingen wordt de algemene politieke koers van de Europese Unie uitgestippeld. De Raad neemt alle Europese wetten aan, al dan niet samen met het Europees Parlement. Verder coördineert de Raad het algemeen economisch en sociaal beleid van de Europese Unie; sluit internationale overeenkomsten; keurt de Europese begroting goed; coördineert gemeenschappelijk buitenlands beleid en samenwerking op het gebied van politie en justitie. In formele raadsbijeenkomsten besluiten de lidstaten met eenparigheid (unanimiteit) of met gekwalificeerde meerderheid, afhankelijk van het onderwerp waarover wordt besloten. In het Coreper (Comité van Permanente Vertegenwoordigers) onderhandelen de permanente vertegenwoordigers (ambassadeurs) met de Europese Commissie over nieuwe regelgeving en worden de vergaderingen van de Raden voorbereid. Binnen de Raad heeft elk land een bepaald aantal stemmen, gebaseerd op het aantal inwoners en gecorrigeerd in het voordeel van de landen met minder inwoners. Nederland heeft 13 van de 345 stemmen.
783 zetels
Het thans geldende eu-verdrag Nice bepaalt dat het aantal leden van het Europees Parlement vanaf de verkiezingen van 2009 moet dalen tot 736. Nederland krijgt dan 25 zetels (2 minder dan momenteel). Het totaal aantal zetels onder het Verdrag van Lissabon is 751. Nederland krijgt dan 26 zetels (als dit Verdrag na de verkiezingen in werking treedt, zal het aantal ep-zetels tussentijds worden verhoogd). Een telkens terugkerende kwestie is die van de vergaderlocaties van het parlement: de meeste vergaderingen van het Europees Parlement vinden plaats in Brussel, maar de plenaire vergaderingen hebben plaats in Straatsburg. Dat betekent dat alle parlementariërs elke maand voor een week op en neer naar Straatsburg reizen. Voor een aanpassing hiervan is wijziging van het Verdrag nodig en dus instemming van alle lidstaten. Het Europees Parlement neemt wetten aan op die terreinen waarop zij medewetgevende bevoegdheid met de Raad van de Europese Unie heeft. Zij debatteert op basis van de voorstellen van de Europese Commissie en kan wijzigingen voorstellen, waarna in het geval van de medebeslissingsprocedure het Parlement en de Raad samen een beslissing nemen. Daarnaast 112
oefent het parlement democratische controle uit over de andere Europese instellingen. Zo kan het bijvoorbeeld de Europese Commissie naar huis sturen. Ten slotte kan het Europees Parlement de hele eu-begroting goedkeuren of verwerpen. Meer informatie vindt u op: www.europarl.europa.eu (website Europees Parlement) europeesparlement.nl (website bureau Europees Parlement in Nederland)
Een besluit wordt met gekwalificeerde meerderheid aangenomen bij minstens 255 van de 345 stemmen. In het Verdrag van Lissabon is een nieuwe procedure voorzien, met ingang van 2014. Hierbij is sprake van een meerderheid als tenminste 55% van de lidstaten die minstens 65% van de totale bevolking van de eu vertegenwoordigen, voor stemmen. Meer informatie vindt u op: www.consilium.europa.eu (website Raad) www.eu2009.cz/en/ (website Tsjechisch voorzitterschap).
Hof van Justitie Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, gevestigd in Luxemburg, zorgt ervoor dat alle Europese lidstaten het Europees recht op dezelfde wijze toepassen en dat nationale rechters het Europees recht niet op verschillende wijze uitleggen. Meer informatie vindt u op: curia.europa.eu/nl/index.htm.
Europese Rekenkamer Deze eveneens in Luxemburg gevestigde instelling heeft tot taak om de eu uitgaven te controleren op rechtmatigheid en regelmatigheid en na te gaan in hoeverre sprake is van vereisten van goed beheer. Daarop baseert het Europees Parlement ook zijn jaarlijkse kwijtingsbeslissing.
Overige eu-organen Europese Investeringsbank en Europees Investeringsfonds De eib (1958) en eif (1994) zijn gevestigd in Brussel resp. Luxemburg. De eib is onafhankelijk, haar aandeelhouders zijn de lidstaten die gezamenlijk op het eib-kapitaal, zijnde bijna 200 mrd. euro, hebben ingeschreven. Haar taak is (langlopende) kredieten te verstrekken voor projecten die een evenwichtige ontwikkeling van de eu bevorderen. Het eif is een samenwerkingsverband van de eib met de Commissie en financiële instellingen uit de lidstaten (publiek-private samenwerking), gericht op het delen en overdragen van financiële risico’s. Het voert o.a. ook de mkb-garantiefaciliteit uit.
tientallen adviezen uitgebracht (zie ook bijlage iii). vno-ncw vaardigt 4 vertegenwoordigers af in het eesc. Voor de zittingsperiode 2006-2010 zijn dat: Jan-Willem van den Braak, Joost van Iersel, Frank van Oorschot en Jan Simons. Meer informatie vindt u op: www.eesc.eu
Agentschappen Agentschappen zijn geen eu-instellingen, maar zijn opgericht om een specifieke taak te verrichten, die in verband staat met een van de pijlers van de eu. Er zijn thans 23 agentschappen van de eerste pijler en 6 van de tweede en derde pijler (buitenlands- en veiligheidsbeleid resp. samenwerking in strafzaken: daaronder Europol in Den Haag). In enkele agentschappen van de eerste pijler hebben sociale partners zitting in het bestuur daarvan, naast overheden en de Europese Commissie: — Europese Stichting voor de verbetering van de leef- en werkomstandigheden (Dublin, 1975) — Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Thessaloniki, 1975) — Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk (Bilbao, 1994)16
Europese Centrale Bank De ecb werd opgericht in 1998 in verband met de introductie van de euro (derde fase van de doorvoering sinds 1990 van de emu). Hij is gevestigd in Frankfurt am Main en heeft als primaire taak het handhaven van de prijsstabiliteit. De ecb is ook verantwoordelijk voor de formulering en de uitvoering van het monetair beleid voor de eurozone. Het vormt samen met de nationale centrale banken uit de 27 eu-landen het Europees systeem van Centrale banken (escb), belast met het gemeenschappelijk monetair beleid. Slechts 16 van deze landen hebben echter tot dusver de euro aangenomen. Deze landen vormen samen de ‘eurozone’, terwijl hun centrale banken en de Europese Centrale Bank samen het ‘eurosysteem’ vormen. De ecb geniet volledige onafhankelijkheid. De ecb werkt nauw samen met de nationale centrale banken.
Europese Ombudsman Zie hiervoor pagina 9 van deze brochure.
Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming (edps) De edps, gevestigd in Brussel, ziet sinds 2001 toe op de verwerking van persoonsgegevens bij de instellingen en overige organen van de eu.
Europees Economisch Sociaal Comité (eesc) Het eesc kan gezien worden als de ‘Europese ser’. Het bestaat uit drie groepen: een werkgeversgroep (I), een werknemersgroep (ii) en een groep die onder andere ngo’s en consumenten vertegenwoordigt (iii). Bij wetgevingsvoorstellen wint de Europese Commissie het oordeel van het eesc in. Het kan ook ongevraagd adviseren aan Commissie, Raad en Europees Parlement. Ieder jaar worden er zo, voorbereid door vele studiegroepen,
Financiële ondersteuning (waaronder structuuren cohesiefondsen) Er bestaan subsidies en financiële ondersteuningsprogramma’s op m.n. het terrein van regionaal beleid, sociaal beleid, onderzoek en technologie, onderwijs en beroepsopleiding, milieu en gezondheidszorg. Een van de eu-doelstellingen is aandacht voor economische en sociale samenhang, d.w.z. solidariteit met minder ontwikkelde regio’s. Voor de periode 2007-2013 zal voor ruim 300 miljard euro worden toegekend via cohesie-instrumenten. Het regionaal beleid wordt daarbij meer gekoppeld aan ontwikkelingen op het gebied van onderzoek, innovatie, milieu en transport. Doelstellingen zijn: — convergentie (250 mld. euro ten behoeve van de 100 armste regio’s); — versterking regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (50 mld. euro ten behoeve van de overige 168 regio’s); — territoriale samenwerking (8 mld. euro). Er zijn de volgende fondsen: — Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (efro); — Europees Sociaal Fonds (esf); — Cohesiefonds (projecten op het gebied van milieu en transportnetwerken; van toepassing op 12 nieuwe lidstaten, Griekenland en Portugal). Zie voor meer informatie: www.ec.europa.eu/inforegio.
16 Zie www.eurofound.europa.eu resp. www.cedefop.europa.eu resp. www.osha.europa.eu.
113
Verdragen 1957 Verdrag tot oprichting Europese Economische Gemeenschap, ook wel het ‘Verdrag van Rome’ (eeg) en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom): economische samenwerking tussen de zes oprichters van de egks wordt uitgebreid, besloten wordt één gemeenschappelijke markt te creëren. Samen spannen de Europese lidstaten zich in voor vreedzaam gebruik van kernenergie. 1992 Verdrag betreffende de Europese Unie, ook wel het ‘Verdrag van Maastricht’ (eu): een tijdpad voor de totstandkoming van de Europese Monetaire Unie (emu) wordt afgesproken. Er worden afspraken gemaakt over betere samenwerking op andere terreinen dan economie: buitenlands beleid, politie en justitie.
Tussentijdse verdragsaanpassingen 1986 Europese Akte (ea): maakt de weg klaar voor de voltooiing van de interne markt, geeft het Europees Parlement invloed op meer terreinen en introduceert het principe van meerderheidsbesluitvorming in de Raad. 1997 Verdrag van Amsterdam: de weg wordt vrijgemaakt voor verdere uitbreiding van de Europese Unie en het Parlement wordt - op veel beleidsterreinen - volwaardig medewetgever. Milieu en werkgelegenheid erkend als doelstellingen. 2001 Verdrag van Nice: het aantal Eurocommissarissen wordt teruggebracht naar één per lidstaat en meerderheidsbesluitvorming in de Raad gaat op meer beleidsterreinen gelden. 2007 Verdrag van Lissabon: groot aantal bepalingen ter stroomlijning van de besluitvormingsprocedures, inzake een betere bevoegdheidsverdeling met de lidstaten, een verwijzing naar het Handvest met grondrechten voor de burgers etc. Het Verdrag was eind 2008 geratificeerd door alle eulidstaten, behalve door Ierland, Tsjechië en Polen. In Tsjechië is de parlementaire behandeling voorzien voor februari 2009. In Ierland zal in de loop van 2009 een tweede referendum plaatsvinden.
Besluitvormingsprocedures (incl. comitologie) Medebeslissingsprocedure De medebeslissingsprocedure (of ‘codecisieprocedure’) is de meest democratische, en bovendien de meest gebruikte besluitvormingsprocedure in de eu (zie schema hieronder). Bij deze procedure wordt de wetgevende macht gedeeld door de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement. De Europese Commissie stuurt een voorstel naar de Raad en naar het Parlement. In eerste lezing stelt de Raad, na advies van het Europees Parlement, met gekwalificeerde meerderheid een gemeenschappelijk standpunt vast. Daarna heeft het Europees Parlement drie maanden de tijd om de positie van de Raad te beoordelen. Het Parlement kan het standpunt goedkeuren of zich er niet over uitlaten: dan neemt de Raad vervolgens een besluit in lijn met het eerder bereikte gemeenschappelijke standpunt. Het Parlement kan het voorstel ook verwerpen. Het parlement kan het Raadsstandpunt ten slotte amende114
ren: in dat geval wordt het aangepaste voorstel opnieuw naar de Raad van de Europese Unie gestuurd. Die kan het op zijn beurt met gekwalificeerde meerderheid goedkeuren. Als de Raad de aanpassingen van het Parlement niet kan goedkeuren, wordt een bemiddelingscomité (of conciliatiecomité) bij elkaar geroepen die een termijn van zes weken heeft om overeenstemming te bereiken. Deze bemiddeling lukt als het Parlement het resultaat met absolute meerderheid en de Raad met gekwalificeerde meerderheid kan goedkeuren. De volgende beleidsterreinen vallen onder meer onder de medebeslissingsprocedure: vrij verkeer van werknemers; sociale zekerheid voor migrerende werknemers; recht van vestiging; vervoer; interne markt; werkgelegenheid; douanesamenwerking; gelijke kansen en gelijke behandeling; uitvoeringsbesluiten betreffende het Europees Sociaal Fonds; onderwijs; beroepsopleiding; cultuur; gezondheid; consumentenbescherming; Transeuropese netwerken; uitvoeringsbesluiten betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling; onderzoek; milieu; transparantie; fraudebestrijding; statistieken; oprichting van een raadgevend orgaan inzake gegevensbescherming.
Raadplegingsprocedure In de raadplegingsprocedure heeft het Europees Parlement het recht om de Raad van advies te voorzien over een wetsvoorstel van de Commissie. De Raad is echter niet gebonden aan dit advies. De volgende terreinen vallen onder de raadplegingsprocedure: politiële en justitiële samenwerking in strafzaken; herziening van verdragen; discriminatie op grond van geslacht, ras, godsdienst leeftijd of geaardheid; landbouw; visa, asiel en immigratiezaken.
Instemmingsprocedure De instemmingsprocedure houdt in dat de Raad bepaalde besluiten alleen maar kan nemen met de instemming van het Europees Parlement. Het Parlement heeft niet het recht om een voorstel te amenderen, maar kan het wel als geheel verwerpen. De volgende terreinen vallen onder de instemmingsprocedure: specifieke taken van de Europese Centrale Bank; wijziging van de statuten van het Europese Stelsel van Centrale Banken; Structuur- en Cohesiefondsen.
Samenwerkingsprocedure De samenwerkingsprocedure was ontworpen als verdieping van de raadplegingsprocedure, maar is sinds het bestaan van de medebeslissingsprocedure min of meer in onbruik geraakt.
Comitologie Europese wetgeving vraagt vaak om gedetailleerde invulling en bijzondere uitvoeringsbesluiten. De Raad heeft daarom de Europese Commissie de bevoegdheden gegeven om de precieze regels uit te voeren door gespecialiseerde commissies. Dit systeem wordt het Comitologiesysteem genoemd. Sinds 1962 heeft de Europese Commissie ongeveer 280 commissies in het leven geroepen die jaarlijks ca. 3000 uitvoeringsbesluiten nemen. In 2006 heeft het Europees Parlement aanzienlijk meer invloed gekregen over het Comitologiesysteem. Aan de regelgevingprocedure is nu een procedure toegevoegd, de zogeheten
regelgevingprocedure met toetsing. Het Europees Parlement heeft nu de mogelijkheid tot veto gekregen voor de regels die via deze procedure vastgelegd worden, maar dit kan alleen als de basis van de wetgeving onder de reeds genoemde medebeslissingsprocedure valt. Als gevolg van de wijziging van het Comitologiesysteem zullen de komende jaren richtlijnen eventueel aangepast worden om de procedure te veranderen. Als regelgeving onder de Comitologie valt, dan staat dit altijd aangegeven in de huidige wetteksten. Jaarlijks publiceert de Europese Commissie in december een lijst van alle Comitologie commissies. Niet alle commissies zijn persé actief, maar deze lijst geeft een goed overzicht van alle beleidsonderwerpen die in de Comitologie behandeld worden. De Europese Commissie heeft ook een online Comitologie-register, waar men informatie kan opvragen over
de agenda’s van de commissies, ontwerpen van uitvoeringsmaatregelen en de verslagen van vergaderingen. Dit register is te vinden op de Europa website, onder de link: ec.europa.eu/transparency/regcomitology/registre. cfm?cl=en.
Lamfalussyprocedure De lamfalussy procedure is een bijzondere besluitvormingsprocedure voor richtlijnen op het gebied van financiële regelgeving. De besluitvorming is opgesplitst in vier niveaus, om zo de procedure te vergemakkelijken en te versnellen en om de raadpleging van direct betrokkenen te verbeteren. De procedure is ontstaan in 2001, op advies van een expertgroep onder voorzitterschap van Alexandre Lamfalussy, voormalig president van het Europees Monetair Instituut (voorloper van het ecb). De kaders worden bepaald op het eerste niveau,
Medebeslissingsprocedure commissie
Voorstellen
CvdR
europees parlement
(eerste lezing)
esc
Advies
raad
Geen amendement door ep of overneming van alle amendementen door Raad Aanneming van het besluit anders Gemeenschappelijk standpunt
europees parlement
(tweede lezing)
Goedkeuring/geen uitspraak
Amendement met volstrekte meerderheid
Verwerping met volstrekte meerderheid
beëindiging van het wetgevingsproces
raad
Aanneming van het gemeenschappelijke standpunt met gekwalificeerde meederheid
commissie
Niet-overneming amendement van het ep
Overneming amendement van het ep raad
Aanneming met gekwalificeerde meerderheid
Aanneming alleen met eenparigheid van stemmen
Verwerping van de amendementen
Akkoord
bevesting van het resultaat door raad en ep (derde lezing)
bemiddelingscomité raad/ep
Geen akkoord besluit geldt als niet aangenomen beëindiging van het wetgevingsproces
115
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
via de medebeslissingsprocedure. Op het tweede niveau doet de Europese Commissie voorstellen voor uitvoeringsmaatregelen binnen de grenzen van de kaderrichtlijn. Hierover wordt besloten in comitologie-comités. Op het derde niveau brengen comités advies uit aan de Commissie over voorstellen tot uitvoeringsmaatregelen. In deze comités nemen vertegenwoordigers van de nationale toezichtorganen op de diverse aspecten van de financiële sector zitting. Op het vierde niveau controleert de Europese Commissie of het goedgekeurde voorstel binnen de gestelde termijn en onder de goede voorwaarden is uitgevoerd en wordt nageleefd.
Overige Europese organen Raad van Europa (Straatsburg, 1949) Alle Europese landen, inclusief Rusland, zijn lid van dit instituut dat werkzaam is op cultureel, sociaal en juridisch terrein (mensenrechten, minderheden etc.). Het Europees Verdrag voor de rechten van de mens is afdwingbaar via het in Straatsburg gevestigde Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook het Europees Sociaal Handvest is verbonden aan de Raad van Europa.
West- Europese Unie (Brussel/Parijs, 1954) De leden zijn de oorspronkelijke 6 eu-landen, Griekenland, Portugal, Spanje en het vk. De Unie is van belang voor de veiligheidsdimensie van Europa, inclusief defensie.
Organisatie voor vrijheid en samenwerking in Europa (Wenen, 1975) Van de osve zijn alle Europese landen, inclusief Rusland, de usa en Canada aangesloten. Hij verplicht de lidstaten tot de ontwikkeling van een democratisch stelsel en een vrije markteconomie.
116
III R elevante publicaties van
vno-NCW, BUSINESSEUROPE, ser en eesc
1. vno-ncw — 2-jaarlijkse Rondje Europa (alle actuele ontwikkelingen per eu-voorzitterschap) — Discussienota Ondernemen in het Europa van morgen (ten behoeve van Bilderbergconferentie 2007) (2006) — Brochure The European Union: back in business? (2007) — Discussienota Duurzame globalisering (ten behoeve van Bilderbergconferentie 2008) (2007) — Brochure The European Union: back in business! (2008) — Discussienota Duurzaam succes; ondernemen in de wereldeconomie van de 21e eeuw (ten behoeve van de Bilderbergconferentie 2009) (2008) — Brochure The European Union in globalisation (2008)
Samen met mkb-Nederland — Een Europa dat werkt!; visie bij het 50-jarig bestaan van de Europese Unie (2007) (ook in Engelse vertaling) — An offer you cannot refuse; The Netherlands and climate change (rco 2007) — Wanneer wordt het echt 1992?; concrete voorstellen om de interne markt te voltooien (2008) — Europa kán winnen; 55 adviezen van ondernemend Nederland voor 2009-2014 (2009) (ook in Engelse vertaling)
2. businesseurope — Declaration on the 50st anniversary of the European Union (2006) — Energy efficiency; reconciling economic growth and climate protection (2007) — Enforcement in the internal market: challenges and proposals for improvement (2007) — Successful companies for a successful Europe (priorities 2008-2009) (2008) — Public-private partnerships - adding value to Europe’s public sector (2008) — Combating climate change; four key principles for a successful international agreement (2008) — Ready, steady, service!; report on transposition of the Services Directive (2008)
Samen met ceep/ uapme/etuc — Orientations for reference in managing change and its social consequences (2003) — (met andere groepen): European Multistakeholder Forum on csr; final results&recommendations (2004) — Key challenges facing European labour markets: a joint analysis (2007)
3. ser-adviezen Brede adviezen − Convergentie en overlegeconomie (1992) − Europa na Maastricht (csed-rapport) (1993) − Met Europa meer groei (csed-rapport) 2004) − Welvaartsgroei door en voor iedereen (mlt-advies) (2006) − Verklaring bij 50-jarig bestaan Verdrag van Rome (2007) − Duurzame globalisering: een wereld te winnen (2008)
Specifieke adviezen inzake de eu — Sociaal-economische beleidscoördinatie in de eu (2000) — Sociaal-economische grondrechten in de eu (2000) — Arbeidsmobiliteit in de eu (2001) — eu en de vergrijzing (2002) — Naar een doeltreffender, op duurzaamheid gericht eu-landbouwbeleid (2003) — De komende uitbreiding van de eu; in het bijzonder de toetreding van Turkije (2004) — Evaluatie van de Lissabon-strategie (2004) — Dienstenrichtlijn (2005) — Cofinanciering van het eu-landbouwbeleid (2006) — Nederland en eu-milieurichtlijnen (2006) — Groenboek Herziening consumentenacquis (2007)
4. eesc-adviezen — De sociale dimensie van globalisering- hoe de eu ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft (2005) — Bevordering van waardig werk voor iedereen (2007) — Waarde- en aanbodketens in Europa en de wereld (2007) — Globalisering: uitdagingen en kansen (2007) — Integratie van de wereldhandel en outsourcing: hoe het hoofd te bieden aan de nieuwe uitdagingen? (2007) 117
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
— Uitvoering van de Lissabonstrategie: stand van zaken en perspectieven (2007) — De toekomst van de interne markt in het licht van de globalisering (2008). 58 Concrete maatregelen om het succes van de Lissabonstrategie te verzekeren (2008) — Naar gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid (2008)
118
119
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
IV. Vergelijking van (ontwerp-) verkiezingsprogramma’s
Vergelijking1 concept-verkiezingsprogramma’s 20092 en visie VNO-NCW3 Thema
VNO-NCW
CDA
PvdA
VVD
Europese instituties
Versterken relaties eulidstaten. Inwerkingtreding Verdrag van Lissabon.
Verdrag van Lissabon zo snel mogelijk in werking. Meer aandacht voor regionaal en lokaal niveau, o.a. middels grenseffectrapportages. Brussel als enige vergader plek voor het Europees Parlement.
Debat moet na afsluiting Verdrag van Lissabon minder over instituties gaan. Meer aandacht EU door nationale parlementen. Alle lobbyisten, lobbycontacten en –voorstellen registreren.
EU houdt zich bij kerntaken. Geen federaal Europa. Meer nationale betrokkenheid. Eén zetel Europees Parlement.
Economische crisis
Naleving sgp, uitbreiding eurozone, coördinatie grensoverschrijdend financieel verkeer, sterkere rol imf en Europees toezicht op de financiële markt. Fair value accounting in mondiaal perspectief.
Strikte naleving sgp. Europees college van nationale toezichthouders. Europees stelsel depositogarantiestelling met een gezamenlijke limiet.
Versterkt Europees toezicht op banken en financiële instellingen.
SGP strikt naleven. Financieel toezicht waar nodig verbeteren.
Wereldhandel
Afronden Doha-ronde met als doel tariefvrije wereld met regels voor investering, mededinging en transparantie. Hervorming wto. Intensivering nabuurschapsbeleid. Geen border tax adjustments.
Verantwoorde liberalisering wereldhandel. Afronden Doha. Verbod op invoer van producten, waarbij mensenrechten zijn geschonden, of waar er ernstige milieuschade is opgetreden.
Het handelsbeleid van de EU bevordert zowel Europese belangen als de ontwikkelingskansen van arme landen. Verruiming markttoegang arme landen. Verkapt protectionisme wordt afgewezen. Eerlijkere economische verhoudingen.
Succesvolle afronding Doharonde, protectionisme bestrijden; vrijhandel voorop.
Ontwikkelingssamenwerking
Kwaliteits- en resultaatsverbetering met sterkere rol private sector.
Regionale samenwerking stimuleren. Versterken van de positie van ontwikkelingslanden in wereldhandelsstelsel.
Armoedebestrijding prioriteit. Gericht op onderwerpen die grootschalige actie vereisen. Voedselzekerheid bevorderen. Steun bij klimaatadaptatie.
Ontwikkelingshulp inzetten om goed bestuur en beleid te stimuleren. Indien geld niet goed besteed dan financiële en diplomatieke consequenties.
120
D66
GroenLinks
SP
ChristenUnie/SGP
Bouwen aan de EU van onder af. Verdrag van Lissabon eerste stap, voortaan referendum. Veto afschaffen. Transparantere Raad. Nationale parlementen laten sturen, niet blokkeren. Afschaffen ep zetel Straatsburg.
Meerderheidsbesluiten bij buitenlands beleid. eupresident en uitbreiding zeggenschap ep. Europawijde correctieve referenda. Actieve rol nationale parlementen. Uitgebreider raadplegen maatschappelijk middenveld. Zetel ep in Brussel en Engels als werktaal in ep.
Opnieuw onderhandelen tot kleiner Verdrag. Referenda bij belangrijke stappen. Overzicht van niet-eu-terreinen. Minder vetorechten schrappen. Nationaal parlement moet eu-besluit kunnen stoppen. Openheid documenten.
Verdrag van Lissabon lichte verbetering, maar evenwicht tussen instellingen handhaven. Brussel als enige vergaderplek voor het ep.
Eén Europese toezichthouder financiële instellingen. Hogere eisen (risicotoets) aan transparantie en kwaliteit informatie. Strikt SGP naleven. Overheidsingrijpen mag niet leiden tot protectionisme.
Europese toezichthouder financiële instellingen. Risicotoets nieuwe producten, onafhankelijkheid beoordelaars garanderen. Sterker hervormd imf. Invoer Tobin-tax. Naleving sgp met sancties.
Meer politieke controle op ecb. Hervorming sgp met meer ruimte lidstaten. Strenger financieel toezicht en belangenverstrengeling voorkomen. Europese aanpak hedgefondsen en private equity. Europese Tobin-tax.
Europees toezicht op ranking institutions. Pensioendekking als factor sgp. Structuurfondsen om effecten crisis op reële economie af te keren. ecb onafhankelijk.
Krachtige EU in WTO; minder handelsbarrières en exportsubsidies en meer aandacht duurzaamheid. Handel is middel voor stimulans welvaart en democratie.
Milieu-, natuur- en consumentenbescherming in wto-regels. Democratisering van wto.
Strenge duurzaamheidregels: sociale- en milieubelangen centraal. Eerlijke handel in plaats van vrijhandel. Lessen uit mislukken Doha trekken.
Handel en mensenrechten nooit los zien. Sterke wto die kan optreden tegen misstanden in productiewijzen. Afschaffen handelsverstorende subsidies. Alleen associatie met Midden-Oosten na erkenning Israël.
Lidstaten aansporen om streefpercentage ontwikkelingssamenwerking behalen.
Klimaatfonds in Kopenhagen. Alleen ongebonden hulp. Voordeel voor landen met goed bestuur. Duurzame coherentietoets op eu- beleid. Voorkeursbehandeling in wto voor ontwikkelingslanden.
Alleen eu-interventie bij meerwaarde. Wederzijds voordeel uitgangspunt. epa’s terugdraaien. Ontwikkelingslanden moeten hun markt kunnen beschermen.
Hulp bieden bij klimaatadaptatie. Belangrijkste eu-rol: coördinatie.
1 Vergelijking gebaseerd op een selectie van de programma’s, wij adviseren u de verkiezingsprogramma’s van de desbetreffende partijen erop na te slaan. 2 Vergelijking afgesloten op 29 januari. vvd-programma was toen al definitief. Vaststelling overige programma’s: ChristenUnie 31 januari, sp 21 februari, D66 en Groen Links 7 maart, PvdA 14-15 maart, cda 21 maart. 3 Vastgelegd in de nota ‘Europa kán winnen – 55 adviezen van ondernemend Nederland voor 2009-2014’ (januari 2009).
121
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Thema
VNO-NCW
CDA
PvdA
VVD
Interne markt en consumentenbescherming
Voltooiing interne markt en implementatie dienstenrichtlijn. Geen kaderrichtlijn diensten algemeen belang. Geen class action die niet past bij nationaal procesrecht en Amerikaanse claimcultuur stimuleert.
Bindende afspraken over kwaliteit, duurzaamheid en diervriendelijkheid producten. Gelijk speelveld als voorwaarde markt. Zelf publieke diensten organiseren, geen nieuwe Europese kaderwet. Vereenvoudiging aanbestedingen.
Toezichthouders om overname van bedrijven te blokkeren indien sprake van een groot maatschappelijk belang/ zwaarwegende vermindering van de kwaliteit van dienstverlening. Aandacht werknemersbelangen. Aanpassen consumptiepatroon.
Europese markt belangrijk voor Nederlandse ondernemers. Volledig vrije dienstenmarkt, inclusief gezondheid, transport en post. Eventueel via kopgroepen van markt profiteren.
Regelgeving
Nauwgezette naleving van eenduidige eu-regels (better enforcement). Forse reductie administratieve lasten en nalevingskosten. Meer impact assessments.
Prioriteit bij minder regeldruk en de naleving. Onafhankelijke effectbeoordeling zo spoedig mogelijk. Nederland moet geen extra regels toevoegen.
Doorlichting van Europese regelgeving en toetsing daarvan om de administratieve lasten van bedrijven te verminderen en op die manier de economische groei te bevorderen.
Geen nationale toevoegingen bij EU-beleid. Administratieve lastenverlichting voor burgers en bedrijven.
Belastingen
Harmonisatie alleen waar nodig voor interne markt. Lage btw voor arbeidsintensieve lokale diensten op vaste basis. Terughoudendheid milieu-belastingen. Optioneel Europese grondslag vennootschapsbelasting.
Belastingontduiking en –fraude tegengaan. Aanpak belastingparadijzen. Minimumtarief vennootschapsbelasting.
Drastische vereenvoudiging BTW-systeem.
Innovatie en onderzoek
Versterking Europese Onderzoeksruimte waarbij excellentie en relevantie centraal staan en met meer ruimte voor mkb. Verbetering octrooisysteem.
Talenkennis in onderwijs door uitwisselingen stimuleren. Samenwerking bedrijfsleven-kennisinstellingen verbeteren. Innovatie voorwaarde voor welvaart. Uitvoering Lissabonagenda vereist hier ambitie.
De Unie bevordert innovatie en helpt bij de toepassing van nieuwe technieken en ideeën. De huidige innovatiegelden komen voornamelijk ten goede aan de grote bedrijven op de Europese markt. Een bepaald percentage van de innovatiegelden dient te worden geoormerkt ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf.
Invoering betaalbaar gemeenschapsoctrooi. Onderzoek en ontwikkeling op energiegebied.
Energie en klimaat
Uitvoering duurzaamheidsakkoord. Doorvoering 20-20-20-doelstellingen. Ultieme inspanning akkoord Kopenhagen; sectorale benchmarking i.p.v. veilen. Europese grondstroffenstrategie; kernenergie is noodzakelijk. Liberalisering energiemarkt.
Ambitieus akkoord Kopenhagen. Vasthouden aan 20-20-20 en bij mondiaal akkoord 30% emissiereductie. Kernenergie noodzakelijk. Interne markt elektriciteit. Nederland als gasrotonde eu, daarom investeren in lng. Voor energiezekerheid investeren in winning fossiele brandstoffen. Belang duurzame energie, 2e generatie biobrandstoffen.
Schone energie realiseren middels energiebesparing. Veiling van emissierechten en ook lucht- en scheepvaart in ETS. Importheffing bij landen zonder klimaatbeleid. Milieu- en veiligheidseisen op Europees niveau.
Steun nieuw klimaat-verdrag; broeikasgas-reductie 30% in 2020. Bindende wetgeving energiebesparing, investering energienetwerk. Opbrengst ETS deels klimaatbeleid, deels innovatie. Afhankelijkheid verminderen. Kernenergie mogelijk.
122
D66
GroenLinks
SP
ChristenUnie/SGP
Wegnemen van handelsbarrières, met name voor diensten. Vrij verkeer diensten en werknemers. Duidelijke etikettering. EC regisseert voedselveiligheid.
Betere energielabels consumentenapparatuur. Geen liberalisering afdwingen. Aanscherpen aanbestedingsregels, drempel verhogen. Collectiefrecht schadevergoeding voor consumenten.
Einde aan liberalisering, lidstaten beslissen zelf wat publieke dienst is. Hoogste bescherming voor consument. Consumentenrecht volgens plaats van herkomst consument. Garanties voor veilig en gezond voedsel. Opheffen aanbestedingsverplichting voor publieke sector.
Subsidieregelingen voor publiek belang maar zonder concurrentieverstoring. Klonen verbieden. Goede etikettering producten.
Heldere regelgeving waarbij nationale toevoegingen vermeld zijn (afschaffing goldplating). Strikte controle naleving door EC. Europese toetsing administratieve lasten; impact assessment en horizonbepaling.
Lidstaten mogen strengere regels dan eu-norm invoeren indien gunstig effect op milieu of gezondheid. Minder gedetailleerde milieu-wetgeving met betere naleving.
Belasting voor burgers nationaal. Steun Europese grondslag winstbelasting.
Geen btw op zuinigste producten en fair tradeproducten. Einde aan btw- en accijnsvrijstelling luchtvaart. Aanpak belastingparadijzen. Belastingcoördinatie in kopgroep. Europese belastingheffing winstbelasting en milieuheffingen.
Aanpak belastingparadijzen. Belastingconcurrentie tegengaan, Europees minimum vennootschapsbelasting.
eu mag geen eigen belasting heffen.
3% BNP investeren in kennisontwikkeling in elke lidstaat. Bedrijven wijzen op tekortschietende bijdrage. Vrij verkeer van kennis. Bescherming intellectueel eigendom; invoer gemeenschapsoctrooi. Samenwerking universiteiten stimuleren. Eén Europese ruimte voor onderzoek.
Verhoging budget. Resultaten gesubsidieerd onderzoek gratis via internet beschikbaar. Gemeenschapsoctrooi. Ruimte in sgp voor innovatie- en duurzaamheidsinvesteringen.
Eén energiemarkt, duurzaam energiebeleid. Splitsing handel en transport. Netwerken uitbreiden. Gezamenlijk onderzoek naar duurzame energie; middels normen en subsidies investering stimuleren; geen subsidie op vervuilende energie. Europees verdrag hernieuwbare energie naar EURATOM. Gas als transitiebrandstof en kernenergie laatste optie. Uitbreiding ETS.
Kopenhagen moet opwarming tot 2°C beperken, mondiale emissiereductie in 2050 met 50%. eu in 2020 30% reductie. In 2050 90% reductie voor eu. Importheffing bij landen zonder klimaatbeleid. 0,25% bep naar klimaatfonds. 25% hernieuwbare energie in 2020. Klimaatneutrale gebouwen in 2015. eu beheert stroomnetten. Veiling emissierechten, geen kernenergie. Sterk Europees energiebeleid.
Internationalisering in onderwijs. Ethische begrenzing onderzoek.
CO2-uitstoot met 30% verminderen. Sterke sectoren niet steunen met gratis emissierechten. Eigen verplichtingen niet afwentelen op buitenwereld. Biobrandstoffen geen goed alternatief. Koppeling energienetwerken, geen liberalisering. Duurzame energie buiten Europa opwekken. Geen kernenergie.
Betere aansluiting energienetwerken. kernenergie logisch omdat nederland al importeert. Afbouw fossiele brandstoffen. Deel opbrengsten emissiehandel naar klimaatbeleid, deel naar bedrijfsleven. Bindende wetgeving m.b.t. energiebesparing.
123
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Thema
VNO-NCW
CDA
PvdA
VVD
Vervoer
Liberalisering vervoersdiensten, eerlijke concurrentievoorwaarden. Ontwikkeling transportinfrastructuur.
Strengere normen voor motoren en brandstoffen. Luchtvaart onder internationaal emissiehandelssysteem (geen overlap met vliegbelasting). Investeren in verbindingen Transportcriminaliteit tegengaan. Nederland toegangspoort eu, dus achterlandverbindingen. Harmonisatie tolsystemen. Vereenvoudiging rij- en rusttijdenregels.
eu voortouw in aanleg infrastructuur, vooral spooren waternetwerken en oplaadstations elektrische voertuigen. Schoner verkeer middels regels.
Emissiereductie auto’s; zeescheepvaart in ets. Internalisering externe kosten wegvervoer, opbrengst ter vermindering milieu-aantasting. Geluidsoverlast tegengaan. Fonds voor binnenvaart. Herziening rij- en rusttijdenwet.
Milieu
Maatregelen alleen bij grensoverschrijdende problematiek; gericht op prestatienormen en specifiek bronbeleid.
Consistente milieunormen die niet tegenstrijdig zijn. Genetisch gemanipuleerde gewassen indien veilig.
Tegengaan verstoring biodiversiteit. Hoge eisen voor milieubehoud. Ecologische hoofdstructuur op euniveau.
Verplaatsing industriële productie voorkomen. Strengere uitstootnormen gevaarlijke stoffen. Biodiversiteit beschermen. Afvalpreventie; sloopfonds voor schepen. Milieubelang op alle terreinen meewegen.
Sociaal beleid
Hervorming van nationale verzorgingsstaten. Opvoering participatiegraad naar 80%, hogere uittredingsleeftijd. Sociale Dialoog op Europees niveau. Doorvoering herziene arbeidstijdenrichtlijn volgens akkoord uit 2008. Handhaving herziene detacheringsrichtlijn.
aow en pensioenen nationaal houden, evenals overdraagbaarheid. Beschermingsmogelijkheden van werknemers mogen de concurrentie verhoudingen tussen lidstaten niet nadelig beïnvloeden. Dit als leidraad bij de arbeidstijdenrichtlijn. Ontwikkeling van scholingsfaciliteiten bevorderen.
Buffer tegen negatieve gevolgen globalisering, ook voor grensoverschrijdende arbeid. Soms Europees beleid naast nationaal beleid nodig. Pensioenrechten meenemen binnen eu, afstemming sociale zekerheid bij arbeidsmobiliteit. Afspraken zorg voor grensregio’s.
Harmonisatie van ondergrens minimumloon. Geen harmonisatie sociale wetgeving. eu-werknemers zijn gebonden aan cao gastland. Zorg is nationale verantwoordelijkheid.
Migratie
Royaal toelatingsbeleid kennismigranten. ‘Single permit’ voor niet-Europese arbeiders en vrij verkeer Roemenen en Bulgaren.
Europees asielstelsel, gericht op opvang in regio. Lidstaten mogen niet eenzijdig een grootschalig generaal pardon invoeren. Kennismigranten noodzakelijk. Europees terugkeerbeleid illegalen. Vergunning Bulgarije en Roemenië nog nodig.
Lidstaten beslissen zelf over aantallen kennismigranten, eu stimuleert voordelen. Landen moeten beperkingen aan de instroom van werknemers kunnen opleggen, om misstanden zoals uitbuiting en oneigenlijke verdringing tegen te gaan. Bescherming vluchtelingen middels eg Opvangrichtlijn.
Eerlijke verdeling kosten en opvang asielzoekers. Opvang in eigen regio. Immigratie beperken. Introductie Blue Card met puntensysteem.
124
D66
GroenLinks
SP
ChristenUnie/SGP
Minder vervoer door regionalisering. Terug dringen wegvervoer, spoor en hsl s timuleren. Europese vliegtax.
Zuinig rijden bevorderen; 50% minder uitstoot/km in 2020. Stimuleren grensoverschrijdend ov, één Europees luchtruim. Meer inzicht in prestaties luchtvaart. Staatssteun luchthavens verboden. btw- en accijnsvrijstelling voor luchtvaart verbieden.
Geen verplichte aanbesteding openbaar vervoer. eu draagt bij aan grensoverschrijdend ov, met name trein. Minder luchtvaart.
Zeescheepvaart onder emissiehandel laten vallen. Striktere wetgeving op het gebied van emissiereductie van auto’s. In kilometerheffing ook luchtverontreiniging meenemen. eu richtlijn voor milieu-inspecties. Op zondag geen vrachtverkeer. Opheffen cabotageverbod.
Milieukosten onderdeel van prijsvorming. Biotechnologie als kans. Meer aandacht dierenwelzijn. Groene Revolutie: een Europese economie die minder afhankelijk is van fossiele brandstoffen en minder grondstoffen nodig heeft voor dezelfde hoeveelheid product.
Bescherming van bossen. Strategie efficiënter gebruik natuurlijke hulpbronnen. Meer verantwoordelijkheid bij producent voor afvalpreventie en –recycling. Verwijderingsbijdrage schepen. Normen luchtkwaliteit aanscherpen. Uitfasering gevaarlijke bestrijdingsmiddelen. Regels nanotechnologie.
Meer dierenwelzijn en beter natuurbeleid. Nationaal beter milieubeleid moet mogelijk zijn. Elk land verwerkt zijn eigen afval. Auto-energielabel aanpassen. Samenwerken in waterbeheer.
Duurzaam milieubeleid dat zuinigheid stimuleert. Geen eenzijdige maatregelen. Aandacht voor effect op concurrentiepositie industrie. Diepgaand onderzoek risico’s nanotechnologie.
Nationale overheid moet rekening houden met grensarbeiders. Afspraken over meenemen opgebouwde rechten. Geen landsgrenzen voor zorg.
Grensoverschrijdend meenemen van uitkeringsrechten en pensioenen. Werkpact voor optimale arbeidsparticipatie. Verlening zwangerschapsverlof. inkomensgemiddelde per lidstaat. Versterking eor. Werknemers-vertegenwoordiging in bestuur. eu beleid tegen topinkomens. Minimumrechten patiënten vastleggen. Aanscherping detacheringsrichtlijn.
Geen marktwerking in zorg. eu mag zich niet bemoeien met nationale zorgstelsels. Inspraak werknemers – aandeelhouders: ‘1 mens, 1 stem’. Geen eu-plannen minder arbeidsbescherming. Opleiden van eigen mensen, vooral werklozen. Sociale vooruitgangsclausule en arbeidsvoorwaarden van eu-gastland. Pensioen nationaal.
Harmonisering sociale wetgeving niet wenselijk. Via open coördinatie methode werken aan het wegwerken van concurrentieverstorende verschillen in sociaal beleid. Werknemers uit de eu die werken in een ander land zijn begonnen aan de cao van het gastland.
Europees asielstelsel. Invoer Blue Card met minder beperkingen om kwantiteit en kwaliteit instroom te reguleren. Mobiliteit werknemers stimuleren. Onmiddellijk openstellen van arbeidsmarkt voor werknemers uit nieuwe lidstaten. Samenwerking consulaire zaken.
Soepeler visumverlening in nabuurschapsbeleid. Vrij verkeer álle eu-onderdanen. Blue Card kennismigranten aantrekkelijker maken. Illegalen krijgen toegang tot basisvoorzieningen. Geen wettelijk verbod op generaal pardon. Betere eu-normen asielprocedures, Europese grenstoezichthouder.
Einde aan stimuleren arbeidsmigratie en aantrekken kennismigranten. Tegen Blue Card. Europese normen voor vluchtelingenopvang, verdelen over lidstaten.
Immigratie beperken en integratie bevorderen. Verdeling van kosten en opvang asielzoekers over lidstaten. Invoering Kennismigranten na periode weer weg uit eu om braindrain te voorkomen. Nationale zeggenschap over toelaten arbeidsmigranten.
125
Rondje Europa: De krachtproef van de kredietcrisis
Thema
VNO-NCW
CDA
PvdA
VVD
Begroting
Meer gericht op concurrentievermogen dan op traditionele posten.
Landbouw in zelfde grootte als nu behouden, maar meer gericht op innovatief ondernemerschap. Doelgericht en reëel begroten. Lidstaten moeten verantwoording afleggen over besteding eu-geld.
Herverdeling middelen voor energiebeleid. Geen directe productiesteun landbouw. Structuurfondsen alleen voor arme lidstaten.
Lidstaten moeten verklaren eu-geld verantwoord te besteden. Subsidieverstrekking geen kerntaak. Binnen financieel kader blijven. Europees landbouw beleid decentraliseren. Geen Europees regionaal beleid voor de rijkere lidstaten.
Uitbreiding
Toetreding westelijke Balkanlanden en Turkije zodra aan alle voorwaarden is voldaan. eva-landen welkom.
Strikte toepassing Kopenhagencriteria. Turkije toont weinig verbetering. Onderhandelingen Europees Nabuurschap beleid intensiveren voor buurladen. Partenariaat.
Turkije lid mits erkenning Cyprus en rechten Koerden naast Kopenhagen; Balkanlanden moeten meewerken aan Joegoslavië-tribunaal.
Geen toetreding Turkije in de komende 10 jaar; Tot 2014 geen nieuwe lidstaten, op eventueel Kroatië na. Landen binnen continent perspectief bieden.
Ondernemerschap / rol midden- en kleinbedrijf
Bevorderen van ondernemerschap met aandacht voor mkb, vooral wat betreft administratieve lasten en procedures.
Mkb als drijvende kracht van de economie. Meer mkb-vriendelijke wetgeving.
Voorkeursbeleid bij aanbestedingen voor mkb. Een bepaald percentage van de innovatiegelden dient te worden geoormerkt ten behoeve van het mkb
Vereenvoudiging btwsysteem, invoering gezamenlijk patent, gemeenschappelijke grondslag vennootschapsbelasting.
126
D66
GroenLinks
SP
ChristenUnie/SGP
Eerlijke kostenverdeling, efficiënter besteden. Verlaging landbouwbudget. Verplichte lidstaatverklaring eu-geld. Europese Structuur- en cohesiebeleid moeten vanaf 2013 grondig herzien w orden. Projecten in álle lidstaten moeten in aanmerking komen voor eu-fondsen.
Afschaffing exportsubsidies en inkomenssteun boeren, belonen voor landschapsonderhoud. Herziening contributieregeling eu: geleidelijk vervangen door belasting. Nationale verklaring verantwoorde besteding eu-geld.
Boeren betalen voor landschapsbeheer. eu-begroting niet boven 1% bnp. Transparantie van eu en lidstaten over besteding eu-geld. Geld uit eu-fondsen alleen naar landen in achterstandspositie.
Forse hervorming landbouwbeleid door decentralisatie; regionaal beleid op basis van solidariteit rijke landen. Minder afdracht Nederland. Flat rate: vast bedrag per hectare. Lidstaten moeten verantwoordelijkheid EU-geld nemen. Geen eu belastingen. Terugvorderen in geval van fraude.
Uitbreiding biedt eu veel voordeel.
Turkije en Westelijke Balkan mits voldaan aan voorwaarden. Ook Noorwegen, Zwitserland en IJsland welkom.
Alleen Kroatië in komende vijf jaar. Bij uitbreiding altijd referendum.
Na 2005-2007 pas op de plaats: tot 2014 uitsluitend Kroatië. Strikte voorwaarden hanteren, Turkije mag niet lid worden van de eu. Prioriteit geven aan nabuurschapsbeleid.
Juist voor onze (mkb) diensteneconomie is het van belang dat er zo snel en volledig mogelijk een goede dienstenrichtlijn wordt ingevoerd.
Mkb makkelijker meedingen naar onderzoeksgeld. Via eib meer kredietverlening aan mkb.
Bij nieuwe wetgeving moet de eu het mkb er actief bij betrekken.
127
Rondje Europa: Postbus 93002, 2509 aa Den Haag Bezuidenhoutseweg 12, 2594 av Den Haag Telefoon 070 349 03 49 Fax 070 349 03 00 Ledennummer 070 349 03 66 (telefonische vraagbaak voor leden) E-mail
[email protected] Internet www.vno-ncw.nl
vno-ncw Brussel: Archimedesstraat 5, bus 4, B-1000 Brussel Telefoon 00 32 (0)2 510 08 80 Fax 00 32 (0)2 510 08 85 E-mail
[email protected]
De krachtproef van de kredietcrisis Actuele onderwerpen in het kader van het Tsjechische voorzitterschap van de Europese Unie (1 januari 2009 – 1 juli 2009)