Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Bureau Dokumentatie Postbus 1031 3000 BA Rotterdam
r
Justitie
Nederlands Forensisch Instituut
1 0 *j
Rij*gevaanij.Ke stoffen in bloed van verkeersdeelnemers, betrokken bij een ongeval
to Z
(J
bio Verslag project Drugs, medicijnen en alcohol (VV2000.601)
drs B.E. Smink F0
Rijswijk, februari 2002
Voorwoord Dit verslag geeft een beschrijving van de resultaten van het project Drugs, medicijnen en alcohol (VV2000.601). Indien mogelijk is er een vergelijking gemaakt tussen onze resultaten en resultaten uit eerder onderzoek van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV). De mogelijk uit dit onderzoek voortvloeiende beleidsadviezen vallen buiten de opdracht van deze rapportage en worden buiten beschouwing gelaten. Beantwoording van de vraag of er een oorzakelijk verband bestaat tussen het gebruik van rijgevaarlijke middelen en de kans op of de ernst van een verkeersongeval vergt nader onderzoek en valt daarom buiten de doelstelling van dit rapport. Het deelproject is uitgevoerd in opdracht van drs. A.C. Hage, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Personenvervoer. Projectleider was mw. ir. A.H. Heijkamp, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, AVV. Deze verslaglegging is uitgevoerd in opdracht van de Hoofdingenieur-Directeur AVV, DirectoraatGeneraal Rijkswaterstaat, Ministerie van Verkeer en Waterstaat. De analyseresultaten van de bloedmonsters die ten grondslag liggen aan dit verslag zijn verkregen met medewerking van A. Dijkhuizen, S- Timmerman en A. van Rijswijk van de afdeling Toxicologje van het Nederlands Forensisch instituut (NFI). De koppeling met het verkeersongevallenbestand is tot stand gekomen met medewerking van J. Reinartz en E. Snijders, AVV, Hoofdafdeling Basisgegevens. De verslaglegging is tot stand gekomen met medewerking van B. Ruiter, afdeling Toxicologie van het NFI, en advies van dr. A. Hoogstate en dr. K.J. Lusthof.
Beitske Smink
Summary This study presents the test resuits of blood samples and accident records of 993 drivers in The Netherlands. The blood samples were obtained after a traffic accident between October 1998 and September 1999. The sampies were sent to the department of toxicology of the Netherlands Forensic Institute (WI) at Rijswijk, where they were analysed. Data have been made anonymous. Blood samples were linked to the accident records of the Transport Research Centre (AVV) at Heerlen on the basis of date of birth of the driver, district, and time of blood sampling. The results show that a considerabie proportion of the drivers involved in road accidents (about 94%) were driving under the influence of alcohol and/or drugs. Generally, alcohol tests are performed at the police-office by using an alcohol breath analyser. In 962 of those 993 blood samples however, the blood alcohol concentrations were determined by the NFI, which might be an indication that the driver was not able to finish the breath test properly. In 83% (8021962) of the cases, the blood alcohol concentration exceeded the legal limit of 0.5 mg ethanol/ml blood. In 54% (5151962) of the cases, the blood alcohol concentration exceeded 1,3 mglmi. Drug screening was performed in all ~93 blood samples. In 37% (3661993) of the cases, drugs other than alcohol, affecting driving performance were detected. The most frequently found drugs were: cannabinoids (19%), benzodiazepines (10%), cocaine (7%), opiates (5%), amphetamines (3%). IThe number of drivers under the influence of a blood alcohol concentration of more than 1.3 mg/ml in combination with other drugs affecting driving performance was 16% (1581962). A rather large percentage of the accidents (43%) took place between 22.00 and 04.00 hours. in 63% of the cases, day of blood sampling was Friday, Saturday or Sunday. Most of the time, the vehicle involved was a car.
Inhoud Pagina Inleiding Werkwijze 2.1 Algemeen 2.2 Selectie bloedmonsters 2.3 Analytisch-chemische onderzoeksmethoden 2.4 Koppeling met het verkeersongevallenbestand 2.5 Indeling rijgevaarlijke stoffen
6
Resultaten 3.1 Aanwezigheid van rijgevaarlijke stoffen in bloed 3.2 Type voertuig, plaats en tijd van het verkeersongeval
7
Discussie 4.1 Aanwezigheid van rijgevaarlijke stoffen in bloed 4.2 Type voertuig, plaats en tijdstip van het verkeersongeval
13
Conclusies
15
Referenties
16
Bijlage 1. Stoffen anders dan alcohol, aangetoond in de onderzochte bloedmonsters
Rijgevaarlijke stoffen in bloed van verkeersdeelnemers, betrokken bij een ongeval Het topje van een ijsberg 1. Inleiding In het kader van het verhogen van de verkeersveiligheid in Nederland en het verminderen van het aantal ongevallen in het verkeer neemt de aandacht voor risico's van het rijden onder invloed van alcohol, geneesmiddelen en drugs toe. In artikel 8 van de Wegen-Verkeerswet staat vermeld dat het een ieder is verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht. Voor alcohol (ethanol) is een wettelijke limiet van 0,5 mg/mi bloed ofwel 220 micrograrn per liter uitgeademde lucht vastgesteld. Voor rijgevaarlijke geneesmiddelen en drugs is geen limiet gedefinieerd. Dit maakt het strafbaar stellen van rijden onder invloed van andere stoffen dan alcohol complex. Over het gebruik van alcohol in het verkeer en de daarmee samenhangende risico's zijn veel gegevens bekend. De aandacht voor de risico's van het gebruik van drugs en geneesmiddelen in het verkeer is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Hoewel het gebruik van alcohol in het verkeer jaarlijks in kaart wordt gebracht, is er geen inzicht in het gebruik van andere rijgevaarlijke stoffen door weggebruikers in Nederland. Sinds enige tijd wordt er binnen een interdepartementale werkgroep gediscussieerd over aanscherping van de Wegenverkeerswet door een wetsvoorstel waarbij ook voor andere rijgevaarlijke stoffen dan alcohol grenzen zullen worden gedefinieerd. Om het wetsvoorstel mede te onderbouwen is in 2000 het project'Drugs, medicijnen en alcohol' gestart in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Personenvervoer. Doel van dit project was om meer inzicht in de Nederlandse situatie te krijgen voor wat betreft het rijden onder invloed van alcohol in combinatie met geneesmiddelen en drugs, door het vaststellen van de omvang van het gebruik van rijgevaarlijke stoffen onder automobilisten en het inschatten van de effecten van dit gebruik op de verkeersveiligheid. Onderdeel van het project'Drugs, medicijnen en alcohol'was het laten analyseren door het Nederlands Forensisch Instituut van bloedmonsters van verkeersdeelnemers die betrokken waren bij een ongeval. Hieraan werden de ongevalsgegevens uit het verkeersongevallenregistratie (VOR)-bestand van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Hoofdafdeling Basisgegevens (AVV/BG) gekoppeld. Het doel hiervan was om meer inzicht te krijgen in onder andere.• de rijgevaarlijke stoffen die gebruikt zijn door verkeersdeelnemers betrokken bij een ongeval (met letsel en/of uitsluitend materiële schade); • het minimum aantal ongevallen waarbij rijgevaarlijke stoffen een rol spelen; Dit verslag bestaat uit een beschrijving van de gevolgde werkwijze, een weergave van de analyseresultaten van de bloedmonsters, een koppeling aan gegevens uit het VOR-bestand van AVV/BG, een discussie en de conclusies.
2. Werkwijze 2.1 Algemeen
Per jaar worden er ongeveer 3.500 bloed en/of urinemonsters van verkeersdeelnemers naar het Nederlands Forensisch instituut (NFI) gestuurd voor onderzoek in verband met een vermoedelijke overtreding van artikel 8 van de Wegen-Verkeerswet. Deze bloed en urinemonsters zijn afkomstig van bestuurders die staande zijn gehouden naar aanleiding van opvallend rijgedrag, bij reguliere verkeerscontroles of na een verkeersongeval waarbij het vermoeden bestaat van het gebruik van rijgevaarlijke stoffen. In de meeste gevallen vindt eerst een blaastest voor alcohol plaats. Bij het niet kunnen voltooien van een blaastest of bij een vermoeden van gebruik van rijgevaarlijke stoffen anders dan alcohol, kan overgegaan worden op het afnemen van een bloed- of urinemonster in het bijzijn van een arts. Deze monsters worden met een aanvraagformulier voor onderzoek naar het NIFI gestuurd en door de afdeling Toxicologie onderzocht. Op het aanvraagformulier staan onder andere het gewenste onderzoek (alcohol en/of andere stoffen), de personalia van de betrokkene, gedragsbeschrijvingen van de betrokkene door de arts, mogelijk bekend geneesmiddel- of drugsgebruik en eventueel een reden voor staandehouding. Na onderzoek wordt het onderzoeksmateriaal voor eventuele contra-expertise nog 1 jaar door het NFI bewaard. 2.2 Selectie bloedmonsters
in het kader van het project'Drugs, medicijnen en alcohol'zijn 1347 bloedmonsters van verkeersdeelnemers geselecteerd, waarvan op het aanvraagformulier voor toxicologisch onderzoek stond vermeld dat er sprake was van een ongeval. Hierbij zijn uitsluitend bloedmonsters geselecteerd, waarvan de wettelijk vastgelegde bewaartermijn was verstreken. Deze bloedmonsters, afkomstig uit de periode oktober 1998 tot en met september 1999, werden geanonimiseerd. 2.3 Analytisch-chemische onderzoeksmethoden
Voor zover de bloedmonsters al niet onderzocht waren op de aanwezigheid van geneesmiddelen of drugs werd dit alsnog gedaan. Hierbij werd gebruik gemaakt van de volgende methoden: • Het bloed werd geëxtraheerd met behulp van Solid Phase Extractie. Het verkregen extract werd door middel van gradiënt-elutie hogedruk vloeistofchromatografie met diode array detectie onderzocht. Stoffen die met deze methode in de onderzochte monsters zijn aangetoond staan vermeld in bijlage 1. • Bovenstaande methode is onvoldoende gevoelig voor het aantonen van opiaten (waaronder morfine) en stoffen afkomstig van cannabis. Daarom werd voor deze twee groepen van stoffen aanvullend onderzoek uitgevoerd met een op het ELISA principe gebaseerde immunoassay. De analyseresultaten zijn voor alcohol kwantitatief, voor de stoffen anders dan alcohol uitsluitend kwalitatief. 2.4 Koppeling met het verkeersongevallenbestand
Op basis van de geboortedatum van de betrokkene, het politiedistrict en in enkele gevallen het tijdstip van bloedmonstername is een anonieme koppeling gemaakt met de verkeersongevallendatabase van de AVV in Heerlen. Op deze wijze zijn de gegevens behorende bij 993 bloedmonsters gekoppeld aan de bijbehorende ongevalsgegevens. Door deze koppeling is een indruk verkregen over het gebruik van rijgevaarlijke geneesmiddelen door betrokkenen en de omstandigheden van het verkeersongeval. 2.5 Indeling
rijgevaarlijke stoffen
In dit rapport wordt onder drugs verstaan alle chemische stoffen die in het lichaam kunnen worden gevonden na het gebruik van opiaten (morfine en heroïne), amfetamine-achtige stoffen, cocaïne en cannabis. Met het gebruik van morfine als medicatie is geen rekening gehouden. Tot de rijgevaarlijke geneesmiddelen worden gerekend de stoffen uit de groepen benzodiazepines, methadon, anti-epileptica, barbituraten, antihistaminica en psychofarmaca, genoemd in bijlage 1. Bij de overige (niet rijgevaarlijke) chemische stoffen zijn die stoffen ingedeeld waarvan geen invloed op de rijvaardigheid is te verwachten of waarvan nog onvoldoende gegevens bekend zijn om ze als'rijgevaarlijk' te bestempelen.
3. Resultaten 3.1 Aanwezigheid van rijgevaarlijke stoffen in bloed
In dit hoofdstuk worden de analyseresultaten besproken van de 993 bloedmonsters, zoals vermeld in 2.4. Voor alcohol (ethanol) zijn de resultaten kwantitatief; voor andere stoffen zijn de resultaten uitsluitend kwalitatief. De resultaten geven aan welke stoffen er in het bloed aanwezig waren op het moment van bloedmonstername. Figuur 1 geeft de frequentie waarmee bloedgehaltes werden gevonden versus het bloedalcoholgehalte op het moment van bloedmonstername. Van de 993 bloedmonsters is in 962 gevallen het bloedalcoholgehalte gemeten. In 31 gevallen is door het NFI geen bloedalcoholbepaling uitgevoerd; in deze zaken is er vermoedelijk sprake geweest van ademanalyse. De blauwe staafjes geven het aantal zaken weer waarbij alleen sprake is van alcoholgebruik. De rode staafjes geven het aantal zaken weer waarbij naast alcohol ook andere rijgevaarlijke stoffen zijn aangetoond.
70
60
50
40
30
20
10
0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 1 1,1 1,2 1,3 1,4 1,5 1,6 1,7 1,8 1,9 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2,6 2.7 2.B 2,9 3 3.1 3,2 3,3 3,4 3,5 3,6 3,7 3,8 3.9 4 4,1 4,2 4,3 4,4 45
1
a1coholpromillage mg]mL bi-,A d
Figuur 1: totaal aantal zaken waarbij al dan niet andere rijgevaarlijke stoffen zijn aangetoond vs bloedalcoholgehalte In figuur 2 zijn de 962 casus op grond van het bloedalcoholgehalte ingedeeld in vijf klassen. Hierbij is, om vergelijking te vergemakkelijken, gebruik gemaakt van de klassen die ook gehanteerd worden in het rapport 'Rijden onder invloed in Nederland, 1997-1999 d.d. 25 augustus 2000 van de AVV, DirectoraatGeneraal Rijkswaterstaat, Ministerie van Verkeer en Waterstaat: 1 . < 0,2 milligram per milliliter bloed 0,2 - 0,5 milligram per milliliter bloed (lichte drinkers) 0,5 - 0,8 milligram per milliliter bloed (lichte overtreders) 0,8 - 1,3 milligram per milliliter bloed (zwaardere overtreders) > 1,3 milligram per milliliter bloed (zeer zware overtreders)
Binnen deze klassen is het aantal casus aangegeven waarbij naast alcohol al dan niet sprake was van drugs gebruik, gebruik van rijgevaarlijke geneesmiddelen of een combinatie daarvan. Onder drugs worden verstaan stoffen behorend tot de opiaten, amfetamine-achtige stoffen, cocaïne en omzettingsprodukten en cannabinoïden. Tot de rijgevaarlijke geneesmiddelen worden gerekend de stoffen uit de groepen benzodiazepines, methadon, anti-epileptica, barbituraten, antihistaminica en psychofarmaca, genoemd in bijlage 1 400 357
350 El geen drugs of geneesniddelen 0 drugs El drugs en geneesniddelen
300
El geneesrriddel en 250
200
gel 61
11
50
50
44
2 10
<0,2
19 9
0,2-0,5
13= 0,5-0,8
28
0,8-1,3
alcoholprornillage in rngfrrL bloedl
Figuur 2: geneesmiddelldrugs gebruik vs bloedalcoholgehalte Van de 962 onderzochte bloedmonsters was in 13% (1271962) het alcoholgehalte lager dan 0,2 promille. Van de betrokkenen hoorde 3% (331962) bij de lichte drinkers, 9% (821962) bij de lichte overtreders, 21% (205/962) bij de zwaardere overtreders en 54% (5151962) bij de zeer zware overtreders. Uit figuur 2 blijkt dat bij 52% (661127) van de personen met een alcoholpromillage lager dan 0,2 ook andere rijgevaarlijke stoffen aantoonbaar waren. Het percentage personen dat naast alcohol andere rijgevaarlijke stoffen in het bloed had was binnen de categorie lichte drinkers 42% (14133), onder de lichte overtreders 39% (32182), onder de zwaardere overtreders 38% (77/205) en onder de zeer zware overtreders 31% (1581515). In figuur 3 is een indeling gemaakt van de zaken op grond van de leeftijd van de bestuurder. Hierbij zijn vier leeftijdscategorieën te onderscheiden: jonger dan 25 jaar, 25 tot 35 jaar, 35 tot 50 jaar en ouder dan 50 jaar. Binnen deze leeftijdscategorieën is aangegeven of er sprake was van al dan niet gebruik van drugs enlof rijgevaarlijke geneesmiddelen. Het al dan niet gebruik van alcohol is in deze figuur buiten beschouwing gelaten.
250
F
El geen drugs of geneesmiddelen
Edrugs
—193 — Eldrugsengeneesmiddelen
200
150
100
50
25
49
> 50
leeftijdl
Figuur 3: geneesmiddelldrugs gebruik vs leeftijd ongeacht alcoholgebruik Uit de resultaten blijkt dat er bij de 993 ongevallen in 25% (2521993) bestuurders jonger dan 25 jaar betrokken waren. De leeftijd van de bestuurder was in 28% (281/993) tussen 25 en 35 jaar; in 33% (323/993) tussen 35 en 50 jaar en in 14% (137/993) ouder dan 50 jaar. Bij 39% (991252) van de personen jonger dan 25 jaar waren rijgevaarlijke stoffen anders dan alcohol aantoonbaar. In de andere leeftijdscategorieën bedroeg dit percentage 35% (99/281) voor bestuurders 25 tot 35 jaar, 40% (130/323) voor bestuurders van 35 tot 50 jaar en 27% (37/137) voor bestuurders ouder dan 50 jaar. Figuur 4 geeft het percentage van het aantal zaken aan waarbij in het bloed chemische stoffen uit de verschillende stofgroepen zijn aangetoond. In deze figuur wordt het alcoholgehalte buiten beschouwing gelaten. Er is een categorie 'overig'gedefinieerd, waarin alleen stoffen voorkomen waarvan enige invloed op de rijvaardigheid is te verwachten. Deze categorie 'overig' bevat de antihistaminica en de nieuwere psychofarmaca. Tot de categorie 'negatief' horen ook de zaken waarbij mogelijk geneesmiddelen zijn aangetoond, maar waarvan geen invloed op de rijvaardigheid is te verwachten.
70 >0
6Q0
50,0
cn 40,0 laD>
CL
30,0
20,0
10,0
0,0
Stofaroe,p1
Figuur 4: percentage van het totaal aantal zaken vs chemische stofgroep Uit de resultaten blijkt dat in 19% (191/993) van de bloedmonsters cannabinoïden zijn aangetoond. Voor de andere groepen gelden de volgende percentages: benzodiazepines 10% (102/993), cocaïne 7% (651993), opiaten 5% (49/993), amfetamine-achtige stoffen 3% (311993), anti-epileptica en barbituraten < 1% (6/993), methadon < 1% (4/993), tricyclische antidepressiva
opiaten cocaïne-metaboliet amfetamines benzodiazepines methadon barbituraten / anti-epileptica cannabis tricyclische antidepressiva psychofarmaca overig anti-histaminica overig
aantal 49 65 31 102 4 6 191 2
17 5 665
mediaan 37,8 30,9 24,0 37,3 37,0 37,0 29,2 40,3 36,7 27,9 34,0
gem 35,7 31,6 27,7 39,1 34,9 43,0 31,5 40,3 38,0 30,2 36,7
SD 10,3 7,8 10,5 12,5 6,9 18,0 11,4 6,2 14,0 9,5 13,6
min 19,2 17,7 18,8 17,4 25,5 24,9 15,4 35,9 20,0 22,3 15,5
max 65,2 52,2 67,6 76,2 40,1 76,2 74,4 44,7 75,9 46,3 90,1
Tabel 1: groepen rijgevaarlijke stoffen en de leeftijd van de verkeersdeelnemer.
10
Figuur 5 illustreert het gelijktijdig gebruik van meerdere rijgevaarlijke stoffen anders dan alcohol door één verkeersdeelnemer. In ongeveer 37% (366/993) van de gevallen zijn er rijgevaarlijke stoffen anders dan alcohol aangetoond. Bij 28% (2821993) van de bloedmonsters waren er stoffen uit één van de volgende groepen aantoonbaar: opiaten, amfetamine-achtige stoffen, cocaïne, benzodiazepines, cannabinoïden, methadon, barbituraten en 'overige' (antihistaminica/nieuwere psychofarmaca). Bij 7% van de bloedmonsters (661993) waren er stoffen uit twee groepen aantoonbaar en bij 2% (151993) waren er vertegenwoordigers van drie stofgroepen aantoonbaar. Bij drie bloedmonsters zijn zelfs stoffen uit vier verschillende stofgroepen aangetoond. 700
627 600
500
0
400
N
300
200
100
negatief
~aantal verschillende stofgroepeni
Figuur 5: aantal casus vs vertegenwoordigers stofgroepen anders dan alcohol
3.2 Type voertuig, plaats en tijdstip van het verkeersongeval
Het type voertuig dat bij de door ons bestudeerde ongevallen betrokken was in ongeveer drie-kwart van de gevallen een personenauto. In de overige gevallen was het betrokken voertuig een bestelauto, motor, bromfiets of fiets. Figuur 6 geeft een overzicht van de verdeling van de door ons verkregen bloedmonsters van betrokkenen bij ongevallen naar de verschillende politieregio's. Hierbij is aangegeven of er al dan niet sprake was van gebruik van rijgevaarlijke geneesmiddelen enlof drugs. De aanwezigheid of afwezigheid van alcohol in het bloed is buiten beschouwing gelaten.
11
60
stoffen 50 -
50
47 44
40
36 35 32 30 - 5
31 31
2~8 - —9 6
-2-8 28
22 20
16 7
9 18 1~6 18 -- — 7
—
9 —18
4 15
14 4 3
9 10 7
3
7--
3 kL -
Z~ E <
2 é,
LL
E
E
E
0 _6 -6 o
-p 5D
E <
0
N o Z
Figuur 6: totaal aantal onderzochte bloedmonsters vs politieregio Figuur 7 geeft de verdeling van de door ons onderzochte bloedmonsters weer per provincie. Ook hierbij is de aanwezigheid of afwezigheid van alcohol buiten beschouwing gelaten. 140 , 123 -
120
Elgeen rijgevaarlijke stoffen Elwel rijgevaarlijke stoffen — ~
100
-
97
97
80 71 64
56 50
40 32 28 — — 24 20
14
14
44
41 — 28
17
—
0 GR
FR
DR
0V GL FL
NH UT
Provincie
NB ZL
LB
1
Figuur 7: totaal aantal onderzochte bloedmonsters vs provincie
12
Uit de gegevens verkregen uit het verkeersongevallenbestand blijkt dat 60% van de ongevallen binnen de bebouwde kom plaatsvond. In 40% van de gevallen vond het ongeval buiten de bebouwde kom plaats. Dit komt overeen met het gegeven dat in 60% van de gevallen de maximaal toegestane snelheid lager of gelijk was dan 50 km/uur. Het percentage ongevallen dat plaatsvond op wegen waar de maximaal toegestane snelheid tussen 50 en 80 km/uur was bedroeg 30%. Het percentage ongevallen op wegen waar de maximaal toegestane snelheid hoger dan 80 km/uur was bedroeg 10%. Het grootste percentage van de ongevallen vond plaats in het weekend -, 63% (624/993) van de door ons geanalyseerde bloedmonsters is afgenomen op vrijdag, zaterdag of zondag. Figuur 8 geeft een overzicht van de aanwezigheid van rijgevaarlijke geneesmiddelen en drugs in het bloed in relatie tot het tijdstip van de dag. Hierbij is een indeling gemaakt in vier tijdsintervallen: van 04.00 uur tot 10.00 uur, van 10.00 tot 16.00 uur, van 16.00 tot 22.00 uur en van 22.00 - 04.00 uur. Het alcoholgehalte is buiten beschouwing gelaten. 350
301
ge en rijgevaarlijke stoffen — 0 drugs El drugs en geneesmiddeien Ei geneesmidddelen
300 _~El
250
209 200
~.- A 150
100 82
- -
50 50
0 04
-
10
uur
10-16 16-22 1—
~-
04
Itijdstipi
Figuur 8: geneesmiddelldrugs gebruik vs tijdstip van de dag De verdeling van het totaal aantal verkeersongevallen over de verschillende tijdsintervallen bedroeg respectievelijk 14% (143/993), 8% (84/993), 34% (3331993) en 43% (430/993). De percentages verkeersongevallen waarbij sprake was van geneesmiddelen enlof drugs in het bloed bedroeg binnen deze periodes respectievelijk 43% (611143), 61% (51184), 37% (124/333) en 30%(1291430). 4. Discussie 4.1 Aanwezigheid van rijgevaarlijke stoffen in bloed Uit de resultaten van de bloedalcoholbepaling blijkt dat het alcoholpromillage in de bloedmonsters in de helft van de gevallen hoger was dan ongeveer 1,5 milligram per milliliter. Opvallend is het aantal zaken (n = 115) waarbij geen alcohol in het bloed is aangetoond. Bij 94 van deze 115 zaken zijn drugs of rijgevaarlijke geneesmiddelen aangetroffen.
13
in 1 zaak is een bloedalcoholgehalte gemeten van 4,1 milligram per milliliter bloed. In het ziekenhuis is een dergelijk potentieel iethale bloedalcoholconcentratie in het algemeen een aanleiding voor hemodialyse. Het aantal bloedmonsters waarvan het bloedalcoholgehalte hoger was dan de wettelijke grens van 0,5 promille is 83% (802/962). Dit percentage gemeten bij betrokkenen bij verkeersongevallen is aanmerkelijk groter dan het percentage overtreders van ongeveer 4% dat door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) samen met AVV de laatste jaren tijdens landelijke controles gemeten wordt! In 29% (2811962) van de gevallen waarbij het alcoholgehalte groter is dan 0,2 promille, was er sprake van aanvullend gebruik van rijgevaarlijke stoffen. In de categorie lichte drinkers is het percentage dat aanvullend andere rijgevaarlijke stoffen gebruikt het grootst. In de categorie zeer zware drinkers wordt procentueel gezien het minst vaak aanvullend gebruik gemaakt van andere rijgevaarlijke stoffen. Uit de verdeling van de betrokkenen bij een verkeersongeval naar leeftijd, blijkt dat alle leeftijdscategorieën vertegenwoordigd zijn. Bestuurders ouder dan 50 jaar zijn in deze studie het kleinst in aantal. Het voorkomen van rijgevaarlijke stoffen in de verschillende leeftijdscategorieën is vergelijkbaar. Verhoudingsgewijs gezien neemt het gebruik van rijgevaarlijke geneesmiddelen in vergelijking met drugs toe naarmate de leeftijd hoger is. Bij bestudering van de leeftijd van de verschillende drugs- en geneesmiddelgebruikers valt het op dat met name cannabinoïden door zowel de jongere (vanaf 15 jaar) als relatief oude verkeersdeelnemer (tot 74 jaar) wordt gebruikt. Dit zou te maken kunnen hebben met het gebruik als genotmiddel en de medicinale toepassing van cannabis. Eenzelfde verklaring zou gebruikt kunnen worden voor de aanwezigheid van opiaten bij zowel jonge (vanaf 19 jaar) als oudere verkeersdeelnemers (tot 65 jaar). Morfine bijvoorbeeld wordt in het bloed aangetroffen zowel na gebruik van heroïne als de inname van morfine als pijnstiller. Ook codeïne hoort tot de opiaten en is in geringe hoeveelheden aanwezig in heroïne, maar is daarnaast ook als geneesmiddel verkrijgbaar als middel tegen hoest. Opvallend is de relatief lage gemiddelde leeftijd van verkeersdeelnemers onder invloed van amfetamine-achtige stoffen. Mogelijk bestaat er een verband met het bezoek aan houseparty's, gebruik van onder andere XTC en deelname aan het verkeer. Dit is echter niet in deze studie onderzocht. In het algemeen kan gesteld worden dat de leeftijd van de gebruikers van rijgevaarlijke geneesmiddelen waaronder benzodiazepines enigszins hoger ligt dan de gebruikers van de uitsluitend genotmiddelen als cocaïne en amfetamineachtige stoffen. De bevinding dat het gebruik van drugs en geneesmiddelen als benzodiazepines vermoedelijk een niet te verwaarlozen rol kunnen spelen bij verkeersongevallen blijkt niet alleen uit Nederlandse onderzoeksresuitaten maar ook uit diverse studies uit het buitenland. Hierbij worden met name de groepen opiaten, cocaïne, cannabinoïden en de amfetamine-achtige stoffen genoemd. Wat rijgevaarlijke geneesmiddelen betreft is er de meeste aandacht voor de benzodiazepines, mede bepaald door de grote aantallen gebruikers. In 2001 zijn er in internationaal verband door een werkgroep van the International Council on Alcohol, Drugs and Traffic Safety (ICADTS) echter richtlijnen uitgebracht voor het voorschrijven van een breder scala aan rijgevaarlijke stoffen, waaronder de psychofarmaca en de antihistaminica. Hieruit blijkt dat de aandacht voor rijgevaarlijke stoffen anders dan alcohol internationaal midden in de belangstelling staat. 4.2 Type voertuig, plaats en tijdstip van het verkeersongeval
Bij de door ons bestudeerde ongevallen werd er in het merendeel van de gevallen gebruik gemaakt van de auto als voertuig. Dit sluit aan bij de gegevens uit de database van AVV/BG waaruit is af te leiden dat in het algemeen bij personen ouder dan 18 jaar de meeste ongevallen met ernstig letsel plaatsvinden met de auto als voertuig. De verdeling van het aantal door ons onderzochte ongevallen naar politieregio en provincie is uitsluitend bedoeld om de herkomst van de door ons onderzochte bloedmonsters te illustreren. Aangezien niet
14
bekend is in hoeverre de selecte groep representatief is voor het totaal aantal voorgekomen ongevallen kunnen hieruit geen conclusies worden getrokken. Uit de verdeling van het aantal ongevallen naar tijdstip van de dag blijkt dat het grootste percentage van de ongevallen uit onze steekproef plaatsvond tussen 22.00 en 04.00 uur. Dit sluit aan bij de informatie uit het rapport van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (Rijden onder invloed in Nederland, 1997-1999) dat de ernstige alcoholongevallen in Nederland sterk geconcentreerd zijn in de weekendnachten, tussen 22.00 en 04.00 uur. Uit onze resultaten blijkt dat het aantal drugsgebruikers ten opzichte van gebruikers van rijgevaarlijke geneesmiddelen in dat tijdsinterval het grootst is in vergelijking met andere tijdstippen van de dag.
Conclusies De resultaten van dit onderzoek geven aan dat naast het gebruik van alcohol, ook drugs en rijgevaarlijke geneesmiddelen aantoonbaar zijn in een groot deel van de onderzochte bloedmonsters, afkomstig van betrokkenen bij verkeersongevallen. In 83% (802/962) van het aantal bloedmonsters waarin het alcoholpromillage is bepaald, was het bloedalcohoigehalte hoger dan de wettelijk toegestane grens van 0,5 promille. Dit percentage gemeten bij betrokkenen bij verkeersongevallen is aanmerkelijk groter dan het percentage overtreders van ongeveer 4% dat de laatste jaren tijdens landelijke controles gemeten wordt! Het percentage bloedmonsters waarbij naast een alcoholgehalte hoger dan 1,3 promille ook andere rijgevaarlijke stoffen aangetoond zijn, bedroeg 16% (158/962). in 37% (366/993) van de bloedmonsters zijn rijgevaariijke stoffen anders dan alcohol aangetoond. De meest voorkomende groepen rijgevaarlijke stoffen zijn cannabinoïden (aangetoond in 19%) van de bloedmonsters), benzodiazepines (10%), cocaïne (7%), opiaten (5%) en amfetamine-achtige stoffen (3%). Verhoudingsgewijs neemt het gebruik van rijgevaarlijke geneesmiddelen in vergelijking met drugs toe naarmate de leeftijd hoger is. Een belangrijk percentage van de ongevallen (43%) vond plaats tussen 22.00 en 04.00 uur. Van de door ons geanalyseerde bloedmonsters was 63% afgenomen of vrijdag, zaterdag of zondag. Bij ongeveer driekwart van de onderzochte verkeersongevallen was er sprake van een auto als type voertuig. De resultaten van het onderzoek onderstrepen het belang van de toenemende aandacht voor het rijden onder invoed van andere rijgevaarlijke stoffen dan alcohol.
Referenties • Handleiding alcoholwetgeving onder redactie van Ton van der Pluijm, zesde herziene druk, 2001 Elsevier bedrijfsinformatie bv. 's-Gravenhage. • Kencijfers verkeersonveiligheid 2000; Adviesdienst Verkeer en Vervoer. • Rijden onder invloed in Nederland, 1997-1999; Adviesdienst Verkeer en Vervoer. • Driving under the influence of alcohol andlor drugs in the Netherlands 1995-1998 in view of the German and Belgian legisiation; B.E. Smink, B. Ruiter, K.J. Lusthof, P.G.M. Zweipfenning,- Forensic Science International 120 (2001) 195-203. • Invloed van geneesmiddelen op de rijvaardigheid, Literatuurstudie April 1999, Opgesteld door The toxicological Society of Belgium and Luxembourg VZW (BLT) in opdracht van het Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid VZW (BIVV), op initiatief van de Staatssecretaris voor Veiligheid. • Geneesmiddelen als determinant van ongevallen, R.M.C. Herings 1994. • Prescribing and dispensing guidelines for medicinal drugs affecting driving performance; International Council on Alcohol, Drugs and Traffic Safety (ICADTS) working group, - march 2001.
15
Bijlage 1. Stoffen anders dan alcohol, aangetoond in de onderzochte bloedmonsters. Opiaten
codeïne fentanyl morfine normorfine noscapine tramadol Cannabinoïden
1 1-hydroxy-delta-g-THC (11 -0 H-THC) 9-carboxy-1 1 -nor-delta-9THC (THC-COOH) delta-9-THC (THC)
oxazepam temazepam zolpidem zopicion
Metadon Amfetamine-achtige stoffen
1-fenylethylamine amfetamine MBDB MDA MDMA methylamfetamine methyifenidaat Antihistaminica
Anti-epileptica en barbituraten
10, 11 -dihydroxy carbamazepine carbamazepine carbamazepine-1 0, 11 epoxide fenobarbital fenytoine thiopental Benzodiazepines (incl. Omzettingsprodukten)
3-hydroxy bromazepam 7-aceetamido cionazepam 7-amino cionazepam 7-amino flunitrazepam 7-amino nitrazepam alprazolam bromazepam chloordiazepoxide clobazam cionazepam demoxepam desalkyl flurazepam desmethyl chloordiazepoxide desmethyl clobazam desmethyl diazepam diazepam forazepam lormetazepam medazepam midazolam nitrazepam
benzoylecgonine coca'ine methylecgonine
alimemazine alimemazine metaboliet bromfeniramine cetirizine hydroxyzine Psychofarmaca (tricyclische antidepressiva en overige psychofarmaca)
amitriptyline clomipramine clozapine desmethyl clomipramine fluoxetine fluvoxamine levomepromazine lithium loxapine maprotiline mepromazine mianserine mirtazepine moclobemide nortriptyline paroxetine perfenazine pipamperon trazodone venlafaxine zuclopenthixol
methadon Overige (niet rijgevaarlijke) chemische stoffen
3-hydroxy-cotinine amiodarone benzoezuur cefazoline chlooramfenicol chloortalidon chioroquine clofibraat coffeïne cotinine desethyl iidocaine 2,6-xylidine diclofenac diltiazem disuifiram fenofibraat flecainide flubendazole furosemide glibenclamide gliciazide hydrochloorthiazide ibuprofen lidocaïne metoclopramide mivacurium naproxen nicotine nifedipine paracetamol piroxicam propyphenazone ranitidine sildenafil sulbutiamine tolbutamide warfarine zipeprol
Cocaïne en omzettingspodukt
16
vervolg bijlage 1 Toelichting Overige (niet rijgevaarlijke) chemische stoffen:
naam
3-hydroxy-cotinine amiodarone benzoezuur cefazoline chlooramfenicol chloortalidon chioroquine clofibraat coffeïne cotinine desethyl lidocaine 2,6-xylidine diclofenac diltiazem disulfiram fenofibraat flecainide flubendazole furosemide glibenclamide gliclazide hydrochloorthiazide ibuprofen lidocaïne metoclopramide mivacurium naproxen nicotine nifedipine paracetamol piroxicam propyphenazone ranitidine sildenafii sulbutiamine tolbutamide warfarine zipeprol
soort middel
omzettingsprodukt van nicotine anti-arrythmica o.a. farmaceutische hulpstof antibacterieel middel antibacterieel middel diureticum o.a. malariamiddellantirheumatica antilipaemica bestanddeel van koffie,thee,chocola omzettingsprodukt van nicotine omzettingjsprodukt van lidocaïne omzettingsprodukt van lidocaïne pijnstiller o.a. anti-arrythmica ontwenningsmiddel antilipaemica anti-arrythmica antihelmintica diureticum bloedglucoseverlagend middel bloedglucoseverlagend middel diureticum pijnstiller o.a. lokaal verdovend middel, versnijdingsmiddel maagdarm middel spierrelaxantia pijnstiller bestandeel van tabak o.a. antihypertensivum pijnstiller pijnstiller, antirheumaticum pijnstiller maagdarm middel vasodilatantia vitamine bloedglucoseverlagend middel anticoaguiantia middel tegen hoest
17