Netwerk
Palliatieve Zorg Haaglanden
Regionale richtlijn Huisbezoeken in de palliatieve fase Herziening 2015
Regionale afspraken over de Huisbezoeken voor zorgverleners en verantwoording
Datum herziening: Herziening tekst richtlijn juni 2015 (eerste versie richtlijn verscheen in 2012) Methodiek: consensus based Verantwoording: Regionale Werkgroep Huisbezoeken in de palliatieve fase Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden. Geaccordeerd door het Bestuurlijk Platform van het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden op 9 juni 2015 Volgende herziening in 2017
COLOFON
Uitgave van STICHTING TRANSMURALE ZORG DEN HAAG E.O. / NETWERK PALLIATIEVE ZORG HAAGLANDEN
Netwerk
Palliatieve Zorg Haaglanden
Werkgroep ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ Barbara van den Berg - Zwarteveld, Verpleegkundig Specialist, HagaZiekenhuis. Jacqueline Bos, unithoofd oncologie, HagaZiekenhuis. Christel Brouwer, palliatief verpleegkundige technologisch thuiszorgteam Florence. Karin Drijkoningen, palliatief verpleegkundige MCH en Ziekenhuis Bronovo. Marijanne Engel, projectleider Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden Nicolette Koning, wijk- / oncologieverpleegkundige specialistisch team Careyn in Delft – Westland – Oostland en consulent Helpdesk palliatieve zorg Haaglanden – DWO Rosemarie Ritzema, transferverpleegkundige Lange Land Ziekenhuis. Bianca Scholte, palliatief verpleegkundige AllerZorg en zzp-er Irma Schreuder, verpleegkundige bij het team thuiszorgtechnologie Vierstroom in Zoetermeer Roelien van der Spek, transferverpleegkundige HagaZiekenhuis. Marian van der Steen, wijkverpleegkundige coöperatie Plicare. Mieke Storm, coördinator Stichting Terminale Zorg door Vrijwilligers. Maaike Vedder, wijkverpleegkundig zorgcoördinator bij Evita Zorg. Angelica Visser, verpleegkundige Buurtzorg Zoetermeer team midden. Margreet van Vliet, verpleegkundige van het specialistisch verpleegkundig team HWW Zorg.
2
Inhoudsopgave Colofon
2
Inhoudsopgave
3
Inleiding
4
1. ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ in het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden 1.1 Doel ‘Huisbezoeken’ 1.2 Doelgroep ‘Huisbezoeken’ 1.3 Effect ‘Huisbezoeken’ 1.4 Financiering ‘Huisbezoeken’ 1.5 Werkwijze: afspraken over inhoud van de ‘Huisbezoeken’ 1.6 Procedure
5 5 5 5 5 6 7
2. Herziene kwaliteitscriteria 2015 2.1 Wie mogen ‘Huisbezoeken’ doen 2.2 Welke organisaties staan in de folder ‘Huisbezoeken’
9 9 9
3. Herziening richtlijn ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ 2015 3.1 Aanleiding herziening richtlijn ‘Huisbezoeken’ 2015 3.2 Aanleiding richtlijn ‘Huisbezoeken’ 2012 3.3 Richtinggevende documenten bij herziening in 2015 A. Kwaliteit van zorg B. Competenties
11 11 11 12 12 15
Literatuur en websites
17
BIJLAGEN Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
19 20 21 22 24
Checklijst gespreksonderwerpen huisbezoek in palliatieve fase Utrecht Symptoom Dagboek (USD) Lastmeter uit richtlijn ‘Detecteren behoefte aan psychosociale zorg ‘ Ervaren Druk door Informele Zorg – plus (EDIZ - plus) Het Model van Benner
3
Inleiding Het doel van ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ is: het bieden van (verpleegkundige) ondersteuning en continuïteit van zorg aan patiënten in de palliatieve fase en hun naasten. De bezoeken zijn bedoeld voor mensen die (nog) geen indicatie voor verpleegkundige zorg hebben (gehad) en hebben een preventief karakter. Er bestaat geen landelijke richtlijn voor Huisbezoeken in de palliatieve fase, wel zijn er in andere regio’s vergelijkbare Huisbezoeken, uitgevoerd volgens regionale afspraken. In 2012 heeft het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden een regionale richtlijn ‘Continuïteitshuisbezoeken in de palliatieve fase’ uitgebracht met daarbij een patiëntenfolder over de Huisbezoeken. In de folder staat kort beschreven: - Bij welke vragen en problemen huisbezoeken zinvol kunnen zijn voor patiënten en hun naasten, en wat zij kunnen verwachten van het huisbezoek; - Door wie patiënten kunnen worden aangemeld voor huisbezoeken; - Welke zorgorganisaties in de regio deze zorg bieden. In 2014 heeft het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden in overleg met een regionale werkgroep, bestaande uit zorgverleners uit diverse instellingen, de patiëntenfolder ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase ‘ herzien. Na herziening van de folder kwam vanuit het Netwerk Palliatieve Zorg het verzoek om ook de onderliggende richtlijn eens kritisch onder de loep te nemen. De oorspronkelijk werkgroep werd uitgebreid met vertegenwoordigers van instellingen uit Delft – Westland – Oostland en uit Zoetermeer. Ook werden een aantal thuiszorgorganisaties uit Haaglanden betrokken die wel Huisbezoeken doen, maar (nog) niet staan vermeld in de folder. In Hoofdstuk 1 worden de praktische uitwerking van de Huisbezoeken beschreven en regionale afspraken over de Huisbezoeken in de palliatieve fase, zoals deze zijn gemaakt door de werkgroep. In hoofdstuk 2 staan de kwaliteitscriteria beschreven waaraan (wijk)verpleegkundigen moeten voldoen om Huisbezoeken te mogen doen. Ook vindt u hier de criteria waaraan instellingen moeten voldoen om vermeld te worden in de App Transmurale Werkafspraken Haaglanden en in de bijbehorende folder. In Hoofdstuk 3 vindt u de theoretische onderbouwing van de Huisbezoeken met daarin aandacht voor het huidige denken over kwaliteit van palliatieve zorg en over vereiste competenties van zorgverleners. Veel dank gaat uit naar de leden van de werkgroep. Wij wensen dat deze herziene richtlijn bijdraagt aan een goed gebruik van de Huisbezoeken in de regio en daarmee aan een betere zorg voor de palliatieve patiënt en diens naasten. Marijanne Engel, projectleider Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden Juni 2015
4
1. ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ in het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden (met Zoetermeer) en in de regio Delft – Westland – Oostland 1.1 Doel ‘Huisbezoeken’ Het doel van de huisbezoeken in de palliatieve fase is: het bieden van (verpleegkundige) ondersteuning en continuïteit van zorg aan patiënten in de palliatieve fase en hun naasten. De zorg is gericht op het tijdig signaleren en opvangen van problemen die samenhangen met de palliatieve fase, voortgang van de ziekte en/of de palliatieve behandeling (IKNL Continuïteitsbezoek, website IKNL bezocht op 16 april 2015, en afspraken werkgroep ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ van het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden). 1.2 Doelgroep ‘Huisbezoeken’ De patiënten waar de huisbezoeken in de palliatieve fase voor bedoeld zijn: 1. Oncologische patiënten die een palliatieve behandeling ontvangen. 2. Alle overige patiënten die zich in de palliatieve fase van hun ziekte bevinden. Dit kunnen naast mensen met een oncologische aandoening bijvoorbeeld ook mensen zijn met MS, hartfalen, dementie, COPD, .. die (nog) geen geïndiceerde verpleegkundige zorg thuis nodig hebben (gehad). 1.3 Effect ‘Huisbezoeken’ Door het preventieve en informatieve karakter van de bezoeken kan de wijkverpleegkundige De patiënt begeleiden in het maken van keuzes omtrent behandeling, afscheid nemen en overlijden en anticiperen op het ontstaan van problemen als vermoeidheid; pijn; verminderde mobiliteit; klachten in het denk- en waarnemingspatroon en; overbelasting van de mantelzorg; Het vroegtijdig contact met de thuiszorg werkt drempelverlagend: de patiënt weet wat de thuiszorg te bieden heeft en hoe hij deze hulp kan inschakelen, mocht dat per direct of in de toekomst nodig zijn. 1.4 Financiering ‘Huisbezoeken’ De huisbezoeken zijn bedoeld voor patiënten die (nog) geen geïndiceerde verpleegkundige zorg thuis nodig hebben (gehad). Huisbezoeken kunnen door thuiszorginstellingen geregistreerd worden als 1. Advisering/instructie/ voorlichting (AIV ) gesprekken. Bijvoorbeeld een huisarts vraagt om bij een cliënt langs te gaan bij de (vroege) start van de palliatieve fase om instructie/voorlichting te geven in het kader van zelfmanagement. AIV dient gericht te zijn op zelfmanagement bij cliënten met een chronische ziekte/beperking. Daarvoor geldt een maximum van een paar uur per kalenderjaar per cliënt. 2. Daarnaast kan het Huisbezoek ook een intakegesprek zijn voor de ZorgVerzekeringsWet (ZVW), dan is het de start van de zorgverlening en zal er door de wijkverpleegkundige een indicatie 5
worden gesteld. Dit geldt dus voor (bijna) alle cliënten die al in zorg zijn. Ten aanzien van de indicatiestelling door wijkverpleegkundigen is er een uitzondering. Voor patiënten in de regio Delft – Westland – Oostland geldt dat ook transferverpleegkundigen uit het ziekenhuis de indicatie mogen afgeven. Ook voor patiënten in andere regio’s (Den Haag, Zoetermeer) die een zorgverzekering van DSW hebben mogen transferverpleegkundigen de indicatie afgeven. Zowel AIV als palliatieve zorg valt vanaf 1 januari 2015 onder de ZVW. Voor deze zorg hoeft de cliënt geen eigen bijdrage te betalen via het CAK en een en ander gaat ook niet ten koste van het eigen risico van de cliënt. In de praktijk blijkt dat de grote thuiszorgorganisaties in de regio de Huisbezoeken in de palliatieve fase meestal registreren als AIV. NB Wanneer een patiënt wel een WLZ indicatie heeft maar daar geen gebruik van (heeft ge)maakt dan dient voor deze zorg een inkomens afhankelijke bijdrage te worden betaald (via CAK). De twee genoemde registratievormen van het Huisbezoek maken voor de werkgroep niet uit voor de opleidingseisen die worden gesteld aan de verpleegkundige die het huisbezoek doet. Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN ) ziet de Huisbezoeken in principe als indicerende gesprekken (toewijsbare zorg) die gedaan moeten worden door hbo-opgeleide verpleegkundigen waarbij V&VN geen onderscheid wil maken tussen segment 1 en segment 2 (persoonlijk contact met Eline de Kok, projectmedewerker V&VN, op 2 februari 2015). Eén van de gestelde normen door V&VN waaraan een aanbieder moet voldoen, is dat de indicatiestelling wordt uitgevoerd door een master of bachelor opgeleide verpleegkundige (zie p. 10 e.v.). De zorgverzekeraars volgen deze norm. Concreet betekent dit dat een indicatie moet worden gedaan door een verpleegkundige niveau 5 (art. 3a, wet BIG, hbo-bachelor) of verpleegkundig specialist (art. 14, wet BIG, hbo-master) (Zorgverzekeraars Nederland, 2014). In de overgangsperiode 2015-2017 raadt V&VN aan om daar, waar geen hbo-verpleegkundige beschikbaar is voor de indicatie deze te laten doen door verpleegkundigen niveau 4 met voldoende kennis en ervaring. Een niveau 5 verpleegkundige is dan wel verantwoordelijk voor de indicatie (Persoonlijk contact met Eline de Kok, projectmedewerker V&VN, op 2 februari 2015).
1.5 Werkwijze: afspraken over inhoud van de ‘Huisbezoeken’ Het aantal huisbezoeken zal afhankelijk zijn van de behoefte van de patiënt en zijn naaste(n). (IKNL Continuïteitsbezoek, website IKNL). De ervaring van organisaties in de regio Haaglanden en in de regio Delft – Westland – Oostland met de huisbezoeken is dat het per cliënt om 3 - 4 bezoeken gaat. Zoals in de voorgaande paragraaf over de Financiering was te lezen komt het vaststellen van de zorgbehoefte en de verantwoording daarvan vanaf 2015 volledig bij de wijkverpleegkundigen te liggen. Uitzondering vormt de regio Delft – Westland – Oostland: voor patiënten in deze regio mogen transferverpleegkundigen uit het ziekenhuis de indicatie afgeven. De (wijk)verpleegkundige die het huisbezoek doet a. is een vraagbaak en gesprekspartner voor de palliatieve patiënt en zijn naaste(n), b. kijkt op gestructureerde wijze naar signalen van (dreigende) zorgproblemen, symptomen en belasting die samenhangen
6
In het eerste huisbezoek gaat het om kennismaken, peilen van de behoefte van de patiënt en zijn naasten, ingaan op vragen en, indien gewenst, informeren over zorg en ondersteuningsmogelijkheden in de regio. In het huisbezoek heeft de (wijk)verpleegkundige oog en oor voor de vier dimensies van palliatieve zorg: fysiek, psychisch, sociaal en spiritueel en sluit aan bij de behoeften van de patiënt en zijn naaste(n). Na het eerste huisbezoek beslissen patiënt en naaste(n) samen met de wijk)verpleegkundige of een volgend bezoek wenselijk is en zo ja wanneer. De (wijk)verpleegkundige maakt gebruik van de checklijst gespreksonderwerpen in Bijlage 1. Aandachtpunten en bruikbare instrumenten bij een Huisbezoek De werkgroep noemt als aandachtspunten en hulpmiddelen bij een Huisbezoek: - Voorlichting over de mogelijke inzet van vrijwilligers voor patiënten in deze fase. In Den Haag e.o. zijn er veel gemotiveerde en goed opgeleide vrijwilligers die de tijd nemen om de patiënt en familie waar nodig te ondersteunen. De inzet van vrijwilligers is zeker niet beperkt tot de terminale fase. De ervaring leert dat voorlichting door een zorgverlener over de mogelijkheden een belangrijke rol speelt in de keuze van een patiënt voor vrijwilligers. Zie ook www.terminalezorg.nl - Er zijn veel meetinstrumenten en vragenlijsten die (een aspect van) kwaliteit van leven meten en geschikt zijn voor toepassing in de palliatieve zorg. Voorbeelden zijn: Het Utrecht Symptoom Dagboek (USD) in Bijlage 2. Het USD is een vertaling van de Edmonton Symptom Assessment Scale (ESAS) en kan helpen bij bepaling van symptomen die veel voorkomen bij palliatieve patiënten. Utrecht Symptoom Dagboek De Lastmeter (Bijlage 3) is een onderdeel van de richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ (Oncoline, 2010). Het is een vragenlijst om bij patiënten met kanker de behoefte aan psychosociale/paramedische zorg te signaleren. De Lastmeter is een signaleringsinstrument dat door de patiënt zelf kan worden ingevuld. Lastmeter De Ervaren Druk Door Informele Zorg – plus (EDIZ - plus, zie Bijlage 4) is een voorbeeld van een relatief kort en eenvoudig instrument dat kan worden gebruikt om de ervaren belasting van mantelzorgers in kaart te brengen. Meetinstrument belasting EDIZ – plus met instructie.pdf 1.6 Procedure Aanmelden Patiënten in de palliatieve fase die nog geen zorg nodig hebben, worden door een Verpleegkundig Specialist, een verpleegkundige op de poli of afdeling van het ziekenhuis, een transferverpleegkundige of door de specialist of huisarts geïnformeerd over de mogelijkheid van een huisbezoek in de palliatieve fase en ontvangen de informatiefolder van het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden (of van de Kerngroep Zoetermeer ...) over deze huisbezoeken. In de folder staat kort beschreven wat patiënten en hun naasten kunnen verwachten van het huisbezoek en welke zorgorganisaties in de regio deze zorg kunnen bieden.
7
Patiënten kunnen op twee manieren worden aangemeld voor het huisbezoek in de palliatieve fase bij een van de in de folder genoemde thuiszorginstellingen: 1. Als de patiënt toestemming geeft kan de zorgverlener / verwijzer een aanmelding doen via POINT. 2. De patiënt of zijn naaste kan zelf contact opnemen met een van de zorgorganisaties die in de folder staat. Bij de aanmelding worden in ieder geval de volgende gegevens doorgegeven / gevraagd: - naam en contactgegevens van de patiënt, - leeftijd, - bij oncologische patiënt als deze nog een palliatieve behandeling ontvangt: welke behandeling en evt. specifieke informatie, - gegevens contactpersoon / verwijzer. De (wijk)verpleegkundige neemt binnen een week na ontvangst van de aanmelding contact op met de patiënt of naaste en maakt in overleg met hem/haar een afspraak. Voor Delft – Westland – Oostland geldt een terugbeltermijn van 1,5 week. Verslaglegging en terugkoppeling Voor alle cliënten waarvoor de thuiszorgorganisatie voorheen een CIZ indicatie aanvroeg voor AWBZ zorg kan men vanaf 2015 het huisbezoek registreren als AIV gesprek of als intakegesprek voor de zorgverzekeringswet (zie 1.4). Het vaststellen van de zorgbehoefte en de verantwoording daarvan komt nu dus volledig bij de wijkverpleegkundigen (of in Delft-Westland –Oostland en bij DSW verzekerden in andere regio’s bij de transferverpleegkundigen) te liggen. Indien de patiënt akkoord is, wordt een terugkoppeling gegeven aan de verwijzer. Deze terugkoppeling vindt nu nog vaak telefonisch plaats. Streven is dat deze terugkoppeling in de regio binnenkort ook kan plaatsvinden via (beveiligd) berichtenverkeer tussen zorgverleners in de regio.
8
2. Herziene kwaliteitscriteria 2015 2.1 Wie mogen ‘Huisbezoeken’ doen? Verwijzen gebeurt alleen als er onderling vertrouwen is. Het gaat dan met name om het vertrouwen dat een dienst die een andere organisatie of persoon levert kwalitatief goed is en integer gebeurt. De werkgroep heeft in 2012 daarom een aantal randvoorwaarden beschreven voor de (wijk)verpleegkundigen en de zorgorganisaties die deze huisbezoeken uitvoeren. In 2015 moeten deze voorwaarden in het kader van de veranderingen in de zorg worden aangepast. De volgende kwaliteitscriteria voor (wijk)verpleegkundigen die Huisbezoeken doen zijn vastgesteld: - Alle (wijk)verpleegkundigen die Huisbezoeken doen moeten minimaal hbo-niveau hebben en klinisch redeneren als methode hanteren (Normenkader indicatiestelling V&VN, juli 2014). - (Wijk)verpleegkundigen die Huisbezoeken doen hebben aantoonbare deskundigheid en ervaring op het gebied van palliatieve zorg. Uitgaande van de competenties in het Beroepsprofiel voor de verpleegkundige palliatieve zorg (V&VN PV) gaat het bij Huisbezoeken in de palliatieve fase om specialistische zorg waarvoor niveau 5 is vereist of niveau 4 met aantoonbaar aanvullende competenties op het gebied van palliatieve zorg (zie p. 15 en 16 voor een uitgebreidere toelichting). Deskundigheid en ervaring moeten blijken uit: (Wijk)verpleegkundigen die Huisbezoeken doen hebben minimaal de basisscholing palliatieve zorg van het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden en / of het Netwerk Palliatieve Zorg Delft – Westland – Oostland gevolgd. (Wijk)verpleegkundigen die Huisbezoeken doen verlenen regelmatig zorg aan palliatieve patiënten en zij doen dat volgens de landelijke richtlijnen voor Palliatieve Zorg (www. Pallialine.nl) . Verder hebben zij aantoonbaar belangstelling voor de kwaliteit van de palliatieve / terminale zorgverlening binnen hun organisatie. - Specifieke kennis en deskundigheid op het gebied van oncologie of andere ziektebeelden is een vereiste. - 2015 is een overgangsjaar waarbij organisaties de mogelijkheid hebben om van deze voorwaarden af te wijken, mits zij een plan van aanpak hebben hoe zij eind 2015 wel aan de gevraagde deskundigheidsniveaus denken te voldoen (zie ook p. 6). - De (wijk)verpleegkundigen kunnen de huisbezoeken in de palliatieve fase vanaf 2015 doen in het kader van indicatiestelling waardoor de gesprekken vallen onder de Zorgverzekeringswet (ZVW) en er geen kosten voor de patiënt zijn voor het huisbezoek. NB Wanneer een patiënt wel een WLZ indicatie heeft maar daar geen gebruik van (heeft ge)maakt dan dient voor deze zorg een inkomens afhankelijke bijdrage te worden betaald (via CAK). 2.2 Welke organisaties staan in de folder ‘Huisbezoeken’? Zorgorganisaties die opgenomen worden in de folder voor het uitvoeren van deze Huisbezoeken in de palliatieve fase voldoen aan de volgende kwaliteitscriteria: De organisatie is aangesloten bij het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden en / of het Netwerk Palliatieve Zorg Delft – Westland Oostland (Netwerk Palliatieve Zorg DWO) en / of de Keten Palliatieve Zorg Zoetermeer. Deelname van een instelling aan een Netwerk Palliatieve Zorg betekent dat de geboden zorg wordt verleend volgens de professionele standaarden en aansluit 9
op de wensen en behoeften van de zorgvrager. Daarnaast verplichten de netwerkpartners zich met het ondertekenen van de samenwerkingsovereenkomst tot een goede samenwerking op het gebied van palliatieve zorg: Beschrijving van het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden juni 2015 De organisatie beschikt over een eigen specialistisch team Palliatieve Zorg en / of maakt aantoonbaar gebruik van de expertise van andere organisaties of van de consultatievoorzieningen voor palliatieve zorg in de regio; De organisatie heeft beleid ten aanzien van de ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ beschreven en geeft daarin ook aan van welke meetinstrumenten / hulpmiddelen gebruik wordt gemaakt bij de Huisbezoeken De organisatie heeft deskundige (wijk)verpleegkundigen om de huisbezoeken uit te voeren; De organisatie volgt de procedure voor aanmelding en terugkoppeling; De organisatie geeft de desbetreffende (wijk)verpleegkundigen voldoende tijd voor voorbereiding, uitvoering en afronding van de huisbezoeken in de palliatieve fase; De organisatie verleent de mogelijkheid tot maximaal vier Huisbezoeken voor palliatieve patiënten; De organisatie stimuleert transmurale samenwerking in de regio.
10
Herziening richtlijn ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ 2015 3.1 Aanleiding herziening richtlijn ‘Huisbezoeken’ 2015 In reactie op de herziene folder in 2014 is door een aantal thuiszorgorganisaties en andere betrokkenen aan het Netwerk Palliatieve Zorg gevraagd om ook kritisch naar de richtlijn uit 2012 te kijken. Ook andere organisaties in de regio dan die staan vermeld in de folder doen Huisbezoeken. Het bleek onvoldoende duidelijk wat wordt bedoeld met de term ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’, welke verpleegkundigen de Huisbezoeken (mogen) doen en wat de criteria zijn voor het noemen van instellingen in de folder ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’. Naast regionale opvattingen en wensen t.a.v. de ‘Huisbezoeken’ zijn er landelijke ontwikkelingen in de zorg gaande die het noodzakelijk maakten om de criteria uit de richtlijn van 2012 eens kritisch onder de loep te nemen. In het kader van de Hervorming van de langdurige zorg wijzigt met name de rol van wijkverpleegkundigen. In overleg met betrokken instellingen en leden van de werkgroep ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase ‘is de richtlijn uit 2012 nu op veel punten herzien. 3.2 Aanleiding richtlijn ‘Huisbezoeken‘ in 2012 Binnen het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden kwam vanuit het werkveld de vraag naar voren hoe in de regio Haaglanden de continuïteit van zorg voor mensen in de palliatieve fase van hun ziekte en hun naasten verbeterd zou kunnen worden. Het gaat hierbij met name om mensen die (nog) geen lichamelijke zorgvraag hadden en waar dus geen reguliere zorg thuis voor wordt aangevraagd. Na ontslag uit het ziekenhuis wordt deze groep patiënten in de thuissituatie geconfronteerd met diverse veranderingen, soms onverwachte beperkingen en komen de nodige vragen over ziekte en zorg naar voren. Het probleem rondom continuïteit van zorg wordt ook in 2015 door alle aanwezigen herkend en de meerwaarde van continuïteitshuisbezoeken wordt breed gedragen. Onderzoek ondersteunt de ervaring van professionals: veel patiënten in de palliatieve fase van hun ziekte worden, als zij weer thuis zijn uit het ziekenhuis, geconfronteerd met allerlei praktische, lichamelijke en emotionele veranderingen. Dit geldt ook voor de naasten van deze groep patiënten (Docter, Dingemans &Willemse 2010, UPC & NPTN 2009, Visser 2006). Continuïteitsbezoeken voor kankerpatiënten van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) Uit een landelijke inventarisatie door het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden is gebleken dat de termen ‘Oncologische huisbezoeken’, ‘Palliatieve huisbezoeken’ en ‘Preventieve huisbezoeken’ door elkaar worden gebruikt en dat er geen landelijke richtlijn voor ‘Palliatieve huisbezoeken’ bestaat. De afspraken over ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ van het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden zijn gebaseerd op de continuïteitsbezoeken voor kankerpatiënten van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) locatie Amsterdam (voorheen IKA). (IKNL Continuïteitsbezoek, website IKNL, laatst bezocht op3 februari 2015). De doelgroep voor het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden betreft echter niet alleen oncologiepatiënten maar ook palliatieve patiënten met andere aandoeningen dan kanker. Voor de leesbaarheid wordt in deze richtlijn alleen gesproken over patiënten. Hiermee worden ook cliënten of bewoners bedoeld. 11
3.3 Richtinggevende documenten bij herziening richtlijn in 2015 A. Kwaliteit van zorg De volgende documenten geven de opvattingen weer over de kwaliteit van de palliatieve zorg in 2015 en de richting die de palliatieve zorg op moet gaan. Voor elke richtlijn voor palliatieve zorg vormen deze documenten het richtinggevende kader. Zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0 De Zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0 (CBO, 2013) beoogt een bijdrage te leveren aan het optimaliseren van de zorgverlening in de palliatieve fase van een chronisch ziekteproces door de minimale eisen te beschrijven waaraan in deze fase de zorg aan patiënten en hun naasten moet voldoen. De Zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0 gaat mogelijk worden gebruikt als blauwdruk voor financiering van de palliatieve zorg als integraal product (CZ Zorgverzekeraar, 2014). De Zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0. is een zeer uitgebreide beschrijving van de wenselijke situatie en is o.a. bruikbaar om vast te stellen of bestaande activiteiten een bijdrage leveren aan een goede palliatieve zorg in de regio. De palliatieve fase is de laatste fase van het leven waarbij de betrokkene naar verwachting van de zorgverlener maximaal één jaar te leven heeft. In de Zorgmodule Palliatieve Zorg worden drie kernactiviteiten genoemd waarom het in essentie gaat in de palliatieve zorg: 1. Geven van aandacht en zorgen voor nabijheid. 2. Pro-actief begeleiden van degene die gaat sterven en zijn naasten bij de heroriëntatie op het levensperspectief. 3. Bieden van deskundige zorg waar dat noodzakelijk is, bijvoorbeeld als er sprake is van een crisis. Palliatieve zorg moet vanuit deze brede zienswijze met aandacht voor continuïteit, deskundigheid en samenwerking worden geleverd. De ‘Huisbezoeken in de palliatieve fase’ richten zich op de drie kernactiviteiten van palliatieve zorg. Kanttekening werkgroep en model voor integratie van ziektegerichte zorg en palliatieve zorg De werkgroep is het niet eens met bovenstaande formulering ‘De palliatieve fase is de laatste fase van het leven waarbij de betrokkene naar verwachting van de zorgverlener maximaal één jaar te leven heeft.’ De Huisbezoeken zijn volgens de werkgroep ook bedoeld voor chronisch zieken en voor oncologiepatiënten bij wie het niet mogelijk is om een termijn van levensverwachting te noemen. De werkgroep wil benadrukken dat de Huisbezoeken zowel voor oncologische als voor nietoncologische patiënten en hun naasten zijn bedoeld. Vanuit de werkgroep is het volgende model aangedragen voor de integratie van ziektegerichte zorg en palliatiegerichte zorg. Het model komt uit de oratie van C. van der Rijt , uitgesproken bij haar aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar met als leeropdracht Palliatieve Oncologische Zorg aan het Erasmus MC: Iedereen verantwoordelijk (2011) . Het model is afgeleid van een model voor de integratie tussen oncologische zorg en palliatieve zorg. Carin van der Rijt heeft het model zo aangepast dat het ook voor andere vakgebieden en de huisartsgeneeskunde is te gebruiken ( C. van der Rijt, 2011).
12
Figuur 5: Modellen voor de integratie van ziektegerichte zorg en palliatieve zorg (aangepaste modellen, oorspronkelijk Cherny, 2010).
Toelichting uit oratie (p. 15) : Volgens de eerste vorm, het sequentiële model, is palliatieve zorg aan de orde wanneer er geen mogelijkheden meer bestaan voor de behandeling van de onderliggende ziekte. Dit model past niet in het uitgangspunt dat palliatieve zorg al aan de orde is wanneer patiënten nog behandeld worden voor hun ziekte, in de oncologie met gerichte antitumor therapie. In het tweede model heeft de behandelaar van de patiënt een basale kennis over palliatieve zorg en werkt samen met meer gespecialiseerde collega’s voor de meer complexe problematiek. In het derde model heeft de orgaanspecialist of huisarts geen verantwoordelijkheid maar wordt de patiënt standaard gezien door een in de palliatieve zorg gespecialiseerde collega. Voor specialisten die slechts zelden een patiënt in de palliatieve fase zien is dit een goed model. Voor de meeste situaties wil ik een pleidooi houden voor het tweede model. Normenkader voor indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de eigen omgeving (V&VN) Vanaf 1 januari 2015 valt extramurale verpleging en verzorging niet meer onder de AWBZ, maar onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland, 2014). (NB Wanneer een patiënt wel een WLZ indicatie heeft maar daar geen gebruik van (heeft ge)maakt dan dient voor deze zorg een inkomens afhankelijke bijdrage te worden betaald (via CAK)). Voor alle beroepsbeoefenaren binnen het domein van de Zvw geldt dat het ‘indiceren’ van zorg een onlosmakelijk onderdeel vormt van hun professionele handelen. Verpleegkundigen en verzorgenden moeten vanaf 2015 meer dan voorheen inzichtelijk maken welke zorg zij leveren, waarom zij deze zorg leveren en of de zorg ook de gewenste resultaten heeft opgeleverd. Voor verpleegkundigen houdt dit in dat zij op een transparante wijze indiceren. Dat betekent: helder beschrijven en onderbouwen hoe het proces van vraagverheldering en zorgtoewijzing verloopt. En ook: hoe wordt de zorg tussentijds geëvalueerd en bijgesteld. De methode die verpleegkundigen daarbij hanteren is klinisch redeneren, een van de belangrijkste pijlers van het verpleegkundig beroep. De beroepsvereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN, 2014) heeft een normenkader voor verpleegkundige indicatiestelling als onderdeel van het verpleegkundig proces 13
ontwikkeld. De normen laten zien waaraan verpleegkundigen voldoen wanneer zij verpleging en verzorging in de eigen omgeving indiceren en organiseren. De normen geven duidelijkheid aan cliënten en overheid en zijn een richtinggevend kader voor professionals, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Aan de hand van zes normen wordt uitgelegd waaraan de verpleegkundige indicatiestelling moet voldoen (Normenkader voor indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de eigen omgeving (V&VN), juli 2014): 1. Indiceren en organiseren van zorg vindt plaats op basis van professionele autonomie. Professionele autonomie garandeert cliëntgerichtheid en een onafhankelijk besluit. 2. Indiceren en organiseren van zorg wordt gedaan door een bachelor of master opgeleide verpleegkundige. Van deze professionals mag verwacht worden dat zij beschikken over de noodzakelijke competenties. 3. Indiceren en organiseren van zorg is gericht op versterken van eigen regie en zelfredzaamheid van cliënten en het cliëntsysteem. Verpleegkundigen sluiten hiermee aan op de maatschappelijke noodzaak de zorg verantwoord uit te voeren. 4. Besluitvorming rond indiceren en organiseren van zorg vindt plaats op basis van het verpleegkundig proces. De methode die verpleegkundigen daarbij hanteren is het klinisch redeneren. Dit proces bestaat uit vraagverheldering, diagnose, planning van resultaten en interventies, organisatie, uitvoer en evaluatie van zorg. 5. De verslaglegging voldoet aan de V&VN richtlijn voor verslaglegging. Sinds 2011 bestaat een richtlijn voor verpleegkundige verslaglegging waarin het doel en de onderdelen van de verslaglegging worden besproken. 6. De verpleegkundige overdracht voldoet aan de V&VN standaard voor overdracht van zorg. De standaard bestaat uit informatie over maximaal 27 items in combinatie met de keuze voor een "warme overdracht" als dat noodzakelijk is. Overgangsperiode voor indiceren Niet alle zorgverzekeraars staan achter het normenkader van V&VN. Tegen de wens van de beroepsvereniging in is de zorg in veel regio’s opgesplitst in segment 1 en 2, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen toewijsbare zorg en niet-toewijsbare zorg. V&VN is tegen deze ‘knip’ in de financiering van zorg, omdat V&VN van mening is dat de segmenten onlosmakelijk zijn verbonden. ActiZ, BTN en V&VN zien ook dat het normenkader niet van de ene op de andere dag in de dagelijkse praktijk volledig geïmplementeerd zal zijn. Onder meer omdat er momenteel nog onvoldoende verpleegkundigen op hbo-niveau beschikbaar zijn. Er liggen kwalitatieve en kwantitatieve vraagstukken die vragen om een zorgvuldige overgang, waarbij de kwaliteit van de indicatiestelling geborgd moet blijven. ActiZ, BTN en V&VN hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over deze overgangsperiode, zodat recht wordt gedaan aan de dagelijkse praktijk en er tegelijkertijd garanties zijn voor goede zorg (ActiZ, BTN en V&VN, oktober 2014). ActiZ, BTN en V&VN roepen de zorgverzekeraars dringend op om de afspraken zoals neergelegd in dit document als vertrekpunt te nemen bij de inkoop van de aanspraak Wijkverpleging vanaf 2015.
14
B. Competenties Terugkerend thema in overleg over de Huisbezoeken zijn de competenties waaraan zorgverleners moeten voldoen om de Huisbezoeken te mogen ‘doen’. De actuele opvattingen over competenties in de palliatieve zorg zijn te vinden in de volgende documenten en ontwikkelingen: Competentiebeschrijving voor de verpleegkundige in de palliatieve zorg In 2010 heeft Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Palliatieve Verpleegkunde (V&VN PV) een competentiebeschrijving voor de verpleegkundige in de palliatieve zorg uitgebracht (Wit, A. e.a., 2010). Het voorgaande Kwaliteitskader voor palliatieve zorg is vertaald naar de CanMEDS methodiek, gebruikt in opleidingen voor medisch specialisten. Om recht te doen aan de verschillende niveaus binnen het oorspronkelijke Kwaliteitsakader is een combinatie gemaakt van de CanMEDS gebieden en het model ‘van beginner naar expert’ van Benner (1984, zie bijlage 2). De CanMEDS methodiek maakt de competentiebeschrijvingen beter bruikbaar voor onderwijs instellingen en voor de multidisciplinaire praktijk van de palliatieve zorg. In de Competentiebeschrijving wordt h et functioneren van verpleegkundigen palliatieve zorg beschreven in zeven gebieden: 1. vakinhoudelijk handelen; 2. communicatie; 3. samenwerking; 4. kennis en wetenschap; 5. maatschappelijk handelen; 6. organisatielidmaatschap; 7. professionaliteit. Met de beroepscode als uitgangspunt wordt voor elk CanMEDS gebied het concrete verpleegkundige gedrag beschreven zoals dat wenselijk is in de palliatieve zorg. Deskundigheidsniveaus Deze competentiebeschrijving kent drie deskundigheidsniveaus en ziet er in schema als volgt uit (Gootjes, 2014, op 26 januari 2015 telefonisch toestemming gekregen voor gebruik van de volgende tabel en indeling in deskundigheidsniveau’s): Deskundigheidsniveau
Doelgroep
Omschrijving
A
Niet gediplomeerd Gediplomeerd
B
Gevorderd Vervolgopleiding
B+
Palliatief verpleegkundig consulent
In opleiding Werkzaam in algemene zorgomgeving, incidenteel pz -Algemene zorgomgeving, regelmatig pz -specialistische zorgomgeving Ervaring, overstijgend denkniveau,
C
Expert palliatieve zorg Wetenschappelijk onderzoek, Beleidsontwikkeling, Onderwijs 15
Verpleegkundig Specialist
Deskundigheidsniveau A: - herkennen van verpleegkundige problemen, inschakelen van anderen die meer deskundig zijn Deskundigheidsniveau B: - herkennen en begeleiden van patiënten en naasten Deskundigheidsniveau B+: - herkennen en begeleiden en anticiperen op verpleegkundige problemen en verdiepen in de complexe zorg Deskundigheidsniveau C - herkennen en begeleiden en anticiperen en verdiepen met nadruk op actief participeren in innovatie en kwalitei De letters van de deskundigheidsniveaus worden ook wel als volgt omschreven: Aandacht voor alledaagse zorgvragen - Generalistische zorg (stabiel) Begeleidings- en interventiebehoeften +/- professionele noodzaak - Specialistische zorg ( oncomfortabel, kwetsbaar) Crisis situaties - Expert zorg (instabiel) De competentiebeschrijving wordt door V&VN PV gezien als hulpmiddel in de de ontwikkeling van beginnend naar expert verpleegkundige (Zie bijlage 5: model van Benner) . Hierna wordt ingegaan op actuele ontwikkelingen in onderwijs en beleid op het gebied van Competenties voor de palliatieve zorg. COMPARE! 1.0; op weg naar implementatie en naar versie 2.0, Het project compare! 1.0 (Competencies in Palliative Care) is een tweejarig project geweest van het Expertisecentrum Palliatieve Zorg van het Radboud UMC (Groot, M., 2014). In het project COMPARE! is voor de palliatieve zorg in Nederland vastgelegd welke competenties nodig zijn voor 25 (mogelijk) bij palliatieve zorg betrokken disciplines. Men heeft nu zowel inzicht in de beroepsspecifieke competenties van de betrokken professionals, als in de overlap in competenties en in de samenwerkingsmogelijkheden tussen de verschillende bij palliatieve zorg betrokken disciplines. Ook is in het project het patiënten- en naastenperspectief met betrekking tot de samenwerking, afstemming, coördinatie en continuïteit van zorg m.b.t. de palliatieve zorg in beeld gebracht. Er is een Compare! Database aangelegd welke op het Nationaal Congres Palliatieve Zorg in november 2014 is gepresenteerd. Voor de competentiebeschrijving voor verpleegkundigen is gebruikgemaakt van de competentiebeschrijving van de V&VN PV (Groot, M., 2014). Bij dit project zijn 25 beroeps- en wetenschappelijke verenigingen betrokken geweest. Inmiddels is het project landelijk en heeft elk Expertisecentrum Palliatieve Zorg een medewerker afgevaardigd in een landelijke multidisciplinaire werkgroep. De bedoeling is dat compare! versie 1.0 wordt ge-upgrade naar een versie 2.0. Er moet een praktische uitwerking komen voor onderwijs en voor beleid. Zo wordt bijvoorbeeld gekeken hoe Compare! gebruikt kan worden om scholingen op het gebied van palliatieve zorg competentiegericht te maken. 16
Literatuur ActiZ, BTN, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) (2014), Toewerken naar voldoende gekwalificeerde verpleegkundigen in de wijkverpleging ‘Normen voor indiceren en organiseren van verpleging en verzorging’, Afspraken voor de overgangsperiode 2015, 2016 en 2017, Utrecht Brummelhuis, I. (redactie) (2015), Beschrijving van het Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden, Stichting Transmurale Zorg Den Haag e.o. / Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden, digitaal beschikbaar via: Beschrijving Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden – juni 2015 CBO, in opdracht van het Coördinatieplatform Zorgstandaarden en het Kwaliteitsinstituut en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0 (2013) De Zorgmodule Palliatieve Zorg is alleen digitaal beschikbaar via: Zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0 CZ, Zorginkoopdocument Wijkverpleging 2015, digitaal beschikbaar via: Zorginkoopdocument Wijkverpleging 2015 Docter, A.F. I.H. Dingemans & K. Willemse (2010) Nazorg thuis voor kankerpatiënten noodzakelijk. Nederlands Tijdschrift voor Oncologie. Vol. 7 Nr.8 -2010. Gootjes, J.R.G. (2014) Palliatieve Zorg: Generalistisch of Specialistisch, verpleegkundig perspectief, Presentatie op 4th Amsterdam Symposium on Palliative Care, 9 oktober 2014 Groot, M. (2014) COMPARE! Competencies in Palliative Care, Presentatie op Nationaal Congres Palliatieve Zorg op 26 & 27 november 2014 in Lunteren. IKNL locatie Amsterdam (voorheen IKA) – Verpleegkundig Netwerk Thuiszorg Oncologie (revisie december 2010) Checklist Gespreksonderwerpen Continuïteitshuisbezoek: zie Bijlage 1. IKNL Continuïteitsbezoek, digitaal beschikbaar via: http://www.werkgroepeniknl.nl/Amsterdam/werkgroepen/verpleegkundigen_oncologische_thuiszo rg/index.php?id=6491 Korte-Verhoef, M.C. de, Teunissen, S.C.C.M., Utrecht Palliatie Centrum (UPC) & Netwerk Palliatieve Zorg voor Terminale Patiënten Nederland (NPTN nu Palliactief) (2009) Beter thuis sterven? Vroegsignalering door de thuiszorg bij patiënten in de palliatieve fase, digitaal beschikbaar via: Vroegsignalering Beter thuis sterven Medisch Centrum Haaglanden (nov. 2011) Folder Het oncologisch huisbezoek, Informatie voor patiënten. Rijt, Carin C.D. van der, Iedereen verantwoordelijk. Rede uitgesproken ter gelegenheid van het aanvaarden van het ambt van bijzonder hoogleraar met als leeropdracht Palliatieve Oncologische Zorg aan het Erasmus MC, faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam op 7 oktober 2011.
17
Stichting Transmurale Zorg Den Haag e.o. / Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden (geactualiseerde versie 2015) Regionale richtlijn Zorg voor naasten. Digitaal beschikbaar via: Regionale richtlijn Zorg voor naasten versie 2015 (verschijnt binnenkort) Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) (juli 2014) , Normenkader voor indiceren en organiseren van verpleging en verzorging in de eigen omgeving, Utrecht, digitaal beschikbaar via:
Normenkader voor de indicatiestelling V&VN Visser, G. (2006) Mantelzorg in de Palliatief terminale fase. Den Haag: Boom Uitgevers. Wit, A. de, Koelewijn-Vissers, M.C., Guldemond-de Jong, A. (2010), Competentiebeschrijving voor de verpleegkundige in de palliatieve zorg, V&VN Palliatieve Verpleegkunde, digitaal beschikbaar via: Competentiebeschrijving voor de verpleegkundige in de pall. zorg V&VN PV 2010 Zorgverzekeraars Nederland (2014), Inkoopgids Wijkverpleging 2015, digitaal beschikbaar via: Inkoopgids Wijkverpleging 2015
Websites Netwerk Palliatieve Zorg Haaglanden Richtlijnen voor de palliatieve zorg Oncologische richtlijnen Stichting Terminale Zorg door Vrijwilligers Informatie over bijwerkingen Expertisecentrum Mantelzorg
www.netwerkpalliatievezorg.nl/haaglanden www.pallialine.nl www.oncoline.nl www.terminalezorg.nl www.sibopmaat.nl www.expertisecentrummantelzorg.nl
18
BIJLAGE 1 CHECKLIJST GESPREKSONDERWERPEN HUISBEZOEK IN DE PALLIATEVE FASE1 Introductie
Kennismaking. Uitleg huisbezoek in de palliatieve fase. Voorgeschiedenis patiënt.
Verhaal en vragen patiënt en naaste(n) Status patiënt Fysiek domein
Lichamelijke toestand. Gevolgen behandeling. Vragen m.b.t. eventuele palliatieve behandeling en Ervaren problemen / vragen m.b.t. somatische klachten. Ervaren veranderingen m.b.t. adl en mobiliteit.
Sociaal
(mogelijke) veranderingen van rollen, dagbesteding (zoals werk, huishoudelijke taken, hobby’s) en de gevolgen voor patiënt en naaste(n). Mantelzorg en belasting mantelzorg. Steun omgeving. Lotgenotencontact. Werk / Inkomen
Psychisch
Copingstrategieën van de patiënt. Fase van verwerking van patiënt en van naaste(n).
Spiritualiteit
Spelen er zingevingsvragen, ethische vragen of dilemma’s? Is voor de patiënt en / of zijn naaste een bepaalde levensbeschouwelijke, religieuze of culturele stroming van belang.
Overig
De behoefte van de patiënt aan Begeleiding Informatie ziekte gerelateerd. zorg gerelateerd bijvoorbeeld hulpverleners, particuliere zorgmogelijkheden, ondersteuning bij regelenzaken als bijv. aanvraag zorg bij WMO of AWBZ.
Afsluiting gesprek
Samenvatting gesprek. Afspraken m.b.t. verslaglegging en terugkoppelen aan verwijzer. Vervolg afspraak? Bereikbaarheid (wijk)verpleegkundige.
1
Het Verpleegkundig NetwerkThuiszorg Oncologie van het IKNL locatie Amsterdam (voorheen IKA) heeft een checklist ontwikkeld over de gespreksonderwerpen die aan bod kunnen komen tijdens het continuïteitsbezoek. De hier gebruikte lijst is een Bewerking Checklist Gespreksonderwerpen Continuïteitsbezoeken IKA uit 2010 aangevuld met aandachtspunten door de regionale werkgroep.
19
BIJLAGE 2 Utrecht Symptoom Dagboek (USD)
20
BIJLAGE 3 LASTMETER
21
BIJLAGE 4 Ervaren Druk door Informele Zorg - plus (EDIZ - plus) en instructie (p. 24) De EDIZ is een wetenschappelijk gevalideerde vragenlijst om de belasting van mantelzorgers van mensen met dementie te meten. De EDIZ-plus is ontwikkeld door Anne Margriet Pot en wordt door meerdere zorginstellingen gebruikt. Waar de EDIZ is ontwikkeld voor mantelzorgers van mensen met dementie, kan de EDIZ-plus gebruikt worden voor mantelzorgers van mensen met diverse problematieken. De items zijn meer arbeidsgerelateerd dan de items van de EDIZ en richten zich ook op de gezondheid van de mantelzorger.
22
23
Bijlage 5 Het model van Benner: van beginner naar expert Patricia Benner ontwikkelde in 1984 een model waarin zij de beroepsontwikkeling van Verpleegkundigen in een vijftal stappen beschrijft. Benner stelt in haar model dat, in de verwerving en ontwikkeling van een vaardigheid, een verpleegkundig professional door vijf niveaus van bekwaamheid gaat: beginner, gevorderde beginner, competent, bekwaam en expert (Benner, 1984). Het gebied van de verpleegkundigen wordt beoordeeld op een expertiseniveau van ‘beginner’ tot ‘expert’ volgens de beschrijvingen hieronder: 1. Beginner De beginner heeft nog geen ervaring met de situaties die kenmerkend zijn voor de betreffende beroepspraktijk in een weinig complexe omgeving, waar ook geen beroep wordt gedaan op flexibiliteit van handelen. Voor het handelen worden protocollen gebruikt die contextvrij, onafhankelijk van specifieke gevallen en universeel worden toegepast. Het protocollaire gedrag is kenmerkend voor de beginner. 2. Gevorderde Beginner De gevorderde beginner kan omgaan met marginaal aanvaardbare prestaties en is opgewassen tegen voldoende reële casuïstiek na aanwijzingen van een mentor. Deze ervaring in concrete situaties zijn van betekenis voor erkenning van de leerstijl met principes die zijn gebaseerd op ervaringen. 3. Competent Competent is de verpleegkundige die al langere tijd ervaring heeft met dezelfde of soortgelijke situaties. De ontwikkeling van handelingen worden voorzien in termen van lange-termijndoelen. Voor de bevoegde verpleegkundige wordt het zorgplan een perspectief wat is gebaseerd op het bewuste, abstracte en de analytische beschouwing van het probleem. De bewuste, weloverwogen planning die kenmerkend is voor dit niveau helpt efficiëntie in de organisatie bereiken. De competente verpleegkundige mist de snelheid en flexibiliteit van de bekwame verpleegkundige, maar heeft wel een gevoel van beheersing en het vermogen om te gaan met en beheren van de vele risico’s van klinische verpleegkunde. De competente verpleegkundige heeft nog niet genoeg ervaring om een situatie te herkennen in termen van een algemeen beeld of in termen van welke aspecten het meest opvallend en meest belangrijk zijn. 4. Bekwaam De bekwame verpleegkundige ziet situaties als geheel in plaats van in termen van onderdelen of aspecten. Bekwame verpleegkundigen begrijpen een situatie als een geheel, omdat de betekenis wordt waargenomen in termen van lange-termijndoelen. De bekwame verpleegkundige leert uit ervaring typische gebeurtenissen te verwachten in een bepaalde situatie en leert hoe plannen moeten worden aangepast in reactie op deze gebeurtenissen. Het holistische inzicht maakt dat de verpleegkundige op bekwaam niveau handelt. De bekwame verpleegkundige kan buiten de grenzen van protocollen denken en in elke nieuwe situatie haar keuzes onderbouwen op basis van ervaring en theoretische inzichten. 5. Expert De verpleegkundige als expert baseert zich niet langer op een analytisch principe voor aansluiting van begrip van de situatie tot een passende interventie. De deskundige verpleegkundige, met veel ervaring, werkt vanuit een diep inzicht in de totale situatie. De expert kan buiten de grenzen van protocollen denken en handelen. De verpleegkundige op expertniveau toont zich flexibel en zeer deskundig in de meest complexe zorgsituaties. Dit wil niet zeggen dat de deskundige nooit analytische tools gebruikt. Analytische instrumenten blijven nodig voor die momenten waarop beroep wordt gedaan op kritische zelfreflectie van het eigen handelen in een situatie waarop gebeurtenissen en gedragingen niet hebben geleid tot het resultaat zoals verwacht, of in situaties waarin geen handelingsalternatieven zijn (Benner, 1984).
24