Re-integratieverordening 2007 Gemeente Eemsmond
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2
Ondersteuning
Hoofdstuk 3
Werk als instrument voor re-integratie
Hoofdstuk 4
Subsidies
Hoofdstuk 5
Premies
Hoofdstuk 6
Slotbepalingen
Toelichting
Hoofdstuk 1.
Algemene bepalingen
Artikel 1. Definities a. de wet b. het college c. d.
e. f.
g. h. i. j. k. l.
m.
n. o. p.
q. r. s.
t. u.
: de Wet werk en bijstand; : het college van Burgemeester en wethouders van Eemsmond; de gemeente : de gemeente Eemsmond; vrijwilligerswerk : het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijk participatie; stage : werken met behoud van uitkering als bedoeld in artikel 8 van deze verordening; loonkostensubsidie : een subsidie die door de gemeente wordt verstrekt aan de werkgever wanneer deze een bijstandsgerechtigde in dienst neemt die langdurig werkloos is als bedoeld in artikel 10 van deze verordening; alleenstaande : de alleenstaande zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de wet; alleenstaande ouder : de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 onder b van de wet; gezin : het gezin als bedoeld in artikel 4 onder c van de wet; gehuwden : gehuwden of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn volgens artikel 3 van de wet; kind : een kind als bedoeld in artikel 4 onder d van de wet; de doelgroep : de personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a van de wet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden; degene die bijstand : degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet; ontvangt met degene die bijstand ontvangt wordt gelijkgesteld degene die een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz); de belanghebbende : het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden; de werknemer : het lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening; de benadeelde : benadeelde werknemers zijn langdurig werklozen (die werknemer minimaal 12 maanden werkloos zijn, jongeren onder de 25 die zes maanden werkloos zijn, etnische minderheden, alleenstaande ouders en personen zonder startkwalificaties) ondersteuning : ondersteuning als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a van de wet; een traject : een aaneenschakeling van reïntegratie-instrumenten; re-integratie: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor instrumenten het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a van de wet; arbeidsinschakeling : arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder b van de wet; wettelijk minimumloon : het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten. Als op de werknemer een minimumjeugdloon van toepassing is, geldt dat als het voor hem geldende minimumloon;
v.
arbeidsovereenkomst
: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht.
Artikel 2 Opdracht aan het college 1. Het college biedt ondersteuning bij arbeidsinschakeling aan leden van de doelgroep. 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van re-integratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door het college te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen. 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan re-integratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.
Hoofdstuk 2
Ondersteuning
Artikel 3 Doel van de ondersteuning Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, bij zelfstandigheid in de zin van het Besluit bijstandsuitkering zelfstandigen 2004 of, als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie. Artikel 4 Vorm van de ondersteuning 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig re-integratie-instrumenten kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties. De ondersteuning kan bestaan uit: a. het zorg dragen voor scholing of opleiding; b. bemiddeling en begeleiding naar werk; c. de mogelijkheid tot werken met behoud van uitkering in het kader van bijvoorbeeld stage, werkproject of vrijwilligerswerk; d. het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats waarbij loonkostensubsidie kan worden verstrekt; e. het verstrekken van vergoedingen die bij kunnen dragen aan arbeidsinschakeling of de terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en die niet door de werkgever worden vergoed. f. sociale activering g. het vergoeden van kinderopvang voor kinderen jonger dan 12 jaar indien de Wet kinderopvang hierin niet voorziet 2. Bij de inzet van re-integratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt. 3. Re-integratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of zelfstandigheid niet mogelijk is. Artikel 5 Onderzoek Het college kan voordat besloten wordt tot een traject of tot de inzet van re-integratieinstrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid van de re-integratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding. Artikel 6 Verplichtingen 1. Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen: a. het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject of een geschikt re-integratie-instrument; b. het verlenen van medewerking aan een onderzoek als bedoeld in het vorige artikel; c. het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject; d. na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de re-integratie instrumenten belemmert. 2. Het niet nakomen van één of meer verplichtingen als genoemd in lid 1 van dit artikel wordt gesanctioneerd overeenkomstig het bepaalde in de Afstemmingsverordening.
Artikel 7 Voorziening 1. In het beleidskader WWB wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. 3. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidskader is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op: a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b. de weigeringgronden bij het aanbieden van voorzieningen; c. de intrekking of wijziging van subsidieverlening- of –vaststelling; d. de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies; e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten; f. het vragen van een eigen bijdrage; g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies. 4. Het college kan een voorziening beëindigen: a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting van de wet niet nakomt; b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; c. indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.
Hoofdstuk 3. Afdeling 1.
Werk als instrument voor re-integratie
Werken met behoud van uitkering
Artikel 8 Werkprojecten Het college heeft de mogelijkheid om werkprojecten in te zetten als re-integratie-instrument voor langdurig werklozen. De inhoud en voorwaarden van de werkprojecten kunnen divers zijn en zullen per project vooraf door het college worden vast gesteld. Artikel 9 Stage 1. Een stage kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of van een scholingstraject waarbij de noodzaak voor de stage is vastgesteld door het opleidingsinstituut. 2. De stage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, door middel van een stage werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied of te laten wennen aan de aspecten die samenhangen met het verrichten van betaalde arbeid. 3. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende op termijn een reëel perspectief heeft op regulier werk en een leerwerkstage geïndiceerd is. 4. a. De stage duurt in beginsel maximaal zes maanden, met een mogelijke verlenging tot maximaal 12 maanden. b. Bij doorstroom naar werken met loonkostensubsidie duurt de stage maximaal 3 maanden. Artikel 10 Vrijwilligerswerk 1. Vrijwilligerswerk kan een onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie. 2. Vrijwilligerswerk heeft als doel de belanghebbende, met behoud van uitkering, werkritme op te laten doen of te laten behouden.
3. Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties zonder winstoogmerk. In afwijking daarvan kan vrijwilligerswerk ook verricht worden bij een organisatie die ten behoeve van de gemeente re-integratieactiviteiten verricht als bedoeld in deze verordening. 4. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende geen perspectief heeft op regulier werk of dat dit slechts op de zeer lange termijn mogelijk is en wanneer inzet van dit instrument wenselijk is. Afdeling 2
Gesubsidieerde arbeid
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid. Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun, hetgeen is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordeningen worden van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 11 Werken met loonkostensubsidie 1. Bemiddeling naar werken met loonkostensubsidie kan onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling. 2. Werken met loonkostensubsidie heeft als doel de belanghebbende door gesubsidieerd werk sneller op regulier werk te plaatsen. 3. Dit instrument kan ingezet worden wanneer door het college aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de belanghebbende behoort tot de doelgroep langdurig werklozen (langer dan 12 maanden werkloos) of gehandicapten. 4. Werken met loonkostensubsidie biedt de werknemer de mogelijkheid om gedurende 12 maanden onafgebroken te werken.
Hoofdstuk 4 Afdeling 1
Subsidies voor de werkgever
Algemene voorwaarden voor subsidies aan werkgevers
Artikel 12 Doel van de subsidies voor de werkgever Het college kan een subsidie verstrekken voor de loonkosten van bepaalde werknemers, om zo werkgevers te stimuleren arbeidsplaatsen beschikbaar te stellen voor bepaalde categorieën werkloos werkzoekenden. Artikel 13 Werkingssfeer 1. Subsidie aan werkgevers is alleen mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen die worden vervuld door leden van de doelgroep. 2. De werknemer moet zijn werkzaamheden doorgaans binnen de gemeente Eemsmond verrichten. Het college kan afwijken van deze voorwaarde voor subsidieverlening. Artikel 14 Samenloop van subsidies Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt. Artikel 15 Definitieve vaststelling Als de subsidie voor een bepaalde periode geldt, wordt het recht op die subsidie telkens na afloop van het kalenderjaar vastgesteld. Artikel 16 Voorschotten 1. Het college kan in de situatie die bedoeld wordt in het vorige lid voorafgaande aan de subsidievaststelling voorschotten verstrekken als aan de andere voorwaarden voor subsidie is voldaan. 2. Voorschotten worden eerst verrekend met de definitief vastgestelde subsidie of met voorschotten over een zelfde of een volgend kalenderjaar. Als een werkgever meerdere subsidies ontvangt, kunnen voorschotten op de ene subsidie met een definitief vastgestelde andere
subsidie op grond van deze verordening of met voorschotten op een andere subsidie op grond van deze verordening worden verrekend. Artikel 17 Bevoegdheid college 1. Het college kan aanvullende regels stellen met nadere voorwaarden voor subsidies aan werkgevers. 2. Het college kan regels stellen waarin categorieën van werkgevers of werknemers worden aangewezen waarvoor aan bepaalde voorwaarden voor subsidie of de hoogte of de duur daarvan niet hoeft te worden voldaan. 3. Het college kan een subsidieplafond vaststellen voor de subsidies aan werkgevers. Artikel 18 De aanvraag 1. De subsidie voor loonkosten moet door de werkgever worden aangevraagd uiterlijk drie maanden na de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst. 2. De vervolgsubsidie bij doorstroom naar regulier werk moet door de werkgever worden aangevraagd binnen drie maanden na het verstrijken van de periode van zes maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer. Afdeling 2
Loonkostensubsidie
Artikel 19 Voorwaarden bij de verstrekking van loonkostensubsidie 1. Het college kan aan een werkgever een subsidie verstrekken voor de loonkosten van een werknemer die in het kader van een traject gericht op re-integratie in de arbeid ten behoeve van de werkgever werkt. 2. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werknemer van wie vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de doelgroep voor werken met loonkostensubsidie behoort. 3. Subsidie wordt verstrekt indien het netto minimum loon ontvangt. 4. De subsidie is mogelijk ten behoeve van arbeidsplaatsen in alle organisaties. Artikel 20 Hoogte en duur van de loonkostensubsidie 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000,- per maand bij een benadeelde werknemer. 2. De subsidie geldt voor een periode van maximaal 12 maanden. 3. De subsidie wordt naar rato verlaagd als het dienstverband korter heeft geduurd dan de periode waarvoor hij geldt. 4. De subsidie wordt naar rato verlaagd wanneer de werknemer jonger is dan 23 jaar en het minimum jeugdloon ontvangt. 5. De subsidie geldt in principe voor dienstverbanden van minimaal 32 uren per week. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week. 6. Subsidieverstrekking is mogelijk aan werkgevers en aan organisaties die ten behoeve van de gemeente re-integratieactiviteiten verricht als bedoeld in deze verordening. Artikel 21 Hoogte en duur van de loonkostensubsidie non-profit 1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.200,- per maand bij iemand die langer dan 24 maanden werkloos is of bij een werknemer die een maatschappelijke baan vervult (voorheen ID/WIW-regeling). 2. De subsidie geldt voor een periode van 12 maanden met twee maal een mogelijke verlenging van nog een 12 maanden. De maximale periode bedraagt hierdoor 36 maanden. 3. De subsidie wordt naar rato verlaagd als het dienstverband korter heeft geduurd dan de periode waarvoor hij geldt. 4. De subsidie wordt naar rato verlaagd wanneer de werknemer jonger is dan 23 jaar en het netto minimum jeugdloon ontvangt. 5. De subsidie geldt voor dienstverband van minimaal 32 uren per week. Het subsidiebedrag wordt naar rato verlaagd bij een dienstverband van minder dan 32 uren per week. 6. Subsidieverstrekking is mogelijk aan organisaties die aantoonbaar een non-profit organisatie zijn. Daarnaast dient de functie een maatschappelijk relevante functie te zijn. Uit de taakomschrijving dient te blijken dat het gemeenschappelijk belang wordt gediend.
Afdeling 3
Vervolgsubsidie bij doorstroom naar regulier werk
Artikel 22 Voorwaarden voor vervolgsubsidie bij doorstroom naar regulier werk 1. Het college kan aan een werkgever een vervolgsubsidie verstrekken als een werknemer reguliere arbeid heeft aanvaard bij dezelfde of een andere werkgever. 2. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever voor de loonkosten van de werknemer een subsidie ontvangt of heeft ontvangen op grond van deze verordening. 3. De subsidie wordt alleen verstrekt als de in het eerste lid bedoelde werkaanvaarding is geschied binnen de duur waarvoor de loonkostensubsidie geldt. 4. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werknemer bij de aanvang van de arbeidsovereenkomst bijstand ontving. 5. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werknemer aansluitend op het gesubsidieerde dienstverband voor zijn nieuwe baan een arbeidsovereenkomst heeft gesloten voor een periode van minimaal 12 maanden en voor minimaal 32 uren per week. 6. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werknemer na zes maanden na de datum met ingang waarvan het gesubsidieerde arbeidsverband is beëindigd nog arbeid in loondienst verricht. 7. De hoogte van de vervolgsubsidie bedraagt € 6.000,- bij doorstroom naar regulier werk. Hoofdstuk 5.
Maatschappelijke banen
Artikel 23 Voorwaarden maatschappelijke banen 1. Een maatschappelijke baan is een gesubsidieerde arbeidsplaats bij een organisatie of instelling binnen de gemeentegrenzen. 2. Een maatschappelijke baan is alleen bestemd voor personen ouder dan 45 jaar die voor de datum van de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand werkzaam waren in een gesubsidieerde arbeidsplaats op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) of het Besluit In- en Doorstroombanen (ID). 3. De subsidiegarantie vervalt indien de geldende arbeidsovereenkomst of aanstelling rechtsgeldig wordt opgezegd of door tussenkomst van een rechter wordt ontbonden. Artikel 24 Hoogte en duur maatschappelijke baan 1. De subsidie die kan worden verleend aan de werkgever voor een maatschappelijke baan is gelijk aan het bedrag aan loonkosten die de werkgever heeft voor de werknemer plus administratiekosten. 2. Aan de werkgever wor dt een inleenvergoeding gevraagd. Indien de financiële situatie van de werkgever hiervoor ontoereikend is, kan het college besluiten af te zien van het opleggen van een inleenvergoeding. 3. De maatschappelijke baan geldt in principe telkens voor een periode van 3 jaar. Na 3 jaar zal de situatie wat betreft de werkgever opnieuw worden beoordeeld door het college.
Hoofdstuk 6
Premies
Artikel 25 Verstrekking premies 1. Het college kan aan personen een uitstroom- of activeringspremie toekennen. 2. Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen: a. Bij het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerd werk, in voltijd of deeltijd. b. Bij deelname aan een werkprojecten waarbij van tevoren is vastgesteld dat het college hiervoor een eenmalige premie beschikbaar stelt. c. Bij het verrichten van vrijwilligerswerk. Artikel 26 Uitstroompremie voltijd 1. De uitkeringsgerechtigde die minimaal 6 maanden een uitkering ontvangt en vervolgens algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, waarbij het inkomen gelijk is aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft recht op een eenmalige premie.
2. Een belanghebbende die na afloop van werken met loonkostensubsidie of een maatschappelijke baan algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of het werk behoudt dan wel als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, heeft recht op een eenmalige premie. 3. De uitstroompremie voltijd bedraagt € 1.500,- en wordt verstrekt nadat het dienstverband 6 maanden aaneengesloten heeft geduurd. 4. De premie kan op schriftelijke aanvraag of ambtshalve worden toegekend. 5. Geen recht op premie heeft diegene wiens recht op uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken. 6. De premie kan worden teruggevorderd indien deze is verleend als gevolg van het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van gegevens door belanghebbende. 7. De premie kan ten allen tijde worden verrekend met vorderingen die het college heeft op de belanghebbende. Artikel 27 Uitstroompremie deeltijd 1. De uitkeringsgerechtigde die minimaal 6 maanden een uitkering ontvangt en vervolgens algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, waarbij het inkomen minder bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft recht op een eenmalige premie. 2. Een belanghebbende die na afloop van werken met loonkostensubsidie of een maatschappelijke baan algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of het werk behoudt dan wel als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, heeft recht op een eenmalige premie. 3. De uitstroompremie deeltijd is eenmalig en bedraagt maximaal 25% van de verworven inkomsten gedurende 6 maanden met een maximum van € 1.000,-. De premie wordt verstrekt nadat het dienstverband 6 maanden aaneengesloten heeft geduurd. 4. De premie kan op schriftelijke aanvraag of ambtshalve worden toegekend. 5. Geen recht op premie heeft diegene wiens recht op uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken. 6. De premie kan worden teruggevorderd indien deze is verleend als gevolg van het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van gegevens door belanghebbende. 7. De premie kan ten allen tijde worden verrekend met vorderingen die het college heeft op belanghebbende. Artikel 28 Premie bij deelname werkprojecten 1. De uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een werkproject waarbij het college van tevoren heeft vastgesteld dat er aan de deelnemers van het project een premie wordt verstrekt, hebben recht op een eenmalige premie. 2. De hoogte van de premie wordt voorafgaand aan het project door het college vastgesteld en kan verschillen per project. 3. De premie wordt alleen uitgekeerd bij volledige en gemotiveerde deelname aan het project. 4. De premie wordt na afloop van het project ambtshalve toegekend. 5. Geen recht op premie heeft diegene wiens recht op uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken. 6. De premie kan worden teruggevorderd indien deze is verleend als gevolg van het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van gegevens door belanghebbende. 7. De premie kan ten allen tijde worden verrekend met vorderingen die het college heeft op belanghebbende. Artikel 29 Premie vrijwilligerswerk 1. De uitkeringsgerechtigde die niet in staat is om regulier werk te verrichten, maar wel langere tijd vrijwilligerswerk doet, heeft recht op een eenmalige premie. 2. De premie bedraagt € 750,-. 3. Belanghebbende dient minimaal gedurende 12 maanden 4 uren per week vrijwilligerswerk te hebben verricht. 4. De uitkeringsgerechtigde dient een verklaring van de desbetreffende organisatie waar het vrijwilligerswerk wordt verricht te overleggen inzake het werk of de verrichte activiteiten, de periode en het aantal uren dat belanghebbende werkzaam is geweest.
5. De premie kan op schriftelijke wijze of ambtshalve worden toegekend. 6. Geen recht op premie heeft diegene wiens recht op uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken. 7. De premie kan worden teruggevorderd indien deze is verleend als gevolg van het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van gegevens door belanghebbende. 8. De premie kan ten allen tijde worden verrekend met vorderingen die het college heeft op belanghebbende.
Hoofdstuk 7. Artikel 30
NUG-regeling
Voorwaarden NUG-regeling
De NUG -regeling is een aparte regeling bestemd voor niet-uitkeringsgerechtigden (NUG) en mensen met een uitkering in het kader van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Om in aanmerking te kunnen komen voor een vergoeding in het kader van deze regeling dient men te voldoen aan de volgende voorwaarden: 1. Het moet gaan om een kortdurend re-integratietraject of scholing gericht op directe arbeidsinschakeling 2. De duur van het traject bedraagt maximaal 12 maanden. 3. De toekenning is eenmalig. 4. De vergoeding voor de kosten van het traject of de scholing bedraagt eenmalig maximaal € 5.000,-. 5. Het re-integratietraject of scholing kan worden ingekocht bij een willekeurig reintegratiebureau of uitvoerende organisatie.
Hoofdstuk 8
Slotbepalingen
Artikel 31 Citeerwijze en inwerkingtreding 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening 2007. 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007 (met terugwerkende kracht). Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering, gehouden op 22 maart 2007.
De secretaris,
de burgemeester,
Toelichting Re-integratieverordening 2007 Gemeente Eemsmond Algemeen Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 lid 1 onder a van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 lid 1 onder a WWB. Toelichting per artikel Artikel 1 Definities In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. Artikel 2 Opdracht aan het college De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Artikel 4 Vorm van de ondersteuning Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere re-integratie-instrumenten. Er kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of zelfstandigheid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of zelfstandigheid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Dit ligt besloten in de term ‘adequaat’ in dit artikel. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van re-integratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt. Artikel 5 Onderzoek In veel gevallen zal voordat tot de inzet van re-integratie-instrumenten wordt besloten een advies worden gevraagd van een re-integratiebedrijf. Ook kan het onderzoek door de gemeente zelf worden verricht. Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Daarnaast is het mogelijk dat uit eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden of de inzet van re-integratie-instrumenten niet nodig zijn.
Artikel 6 Verplichtingen Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting worden opgenomen. Het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen wordt gesanctioneerd overeenkomstig het bepaalde in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2004 van de gemeente. Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten om tegen beslissingen van de gemeente op te komen. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Artikel 7 Voorziening Dit artikel is in de verordening opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die met name niet in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nader verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn met het oog op de re-integratie van belanghebbende. Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt bijvoorbeeld ook verstaan het stopzetten van een subsidie aan de werkgever. Artikel 9 Stage Stage wordt soms ook wel proefplaatsing of leerwerkstage genoemd. De stage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied en het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De stage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op termijn perspectief op betaald werk hebben. Er geldt een duurbeperking van maximaal 6 maanden, met mogelijke verlenging tot 12 maanden. De reden daarvan is dat de stage niet kan worden ingezet met als doel zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij ziekte of andere voorkomende incidenten kan de stage worden verlengd gedurende maximaal de termijn van de onderbreking. Artikel 10 Vrijwilligerswerk Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid of zelfstandigheid niet mogelijk is, of als dat pas op de zeer lange termijn mogelijk wordt geacht. Niet alleen het arbeidsperspectief is bepalend voor de inzet van dit instrument. Het vrijwilligerswerk moet ook geïndiceerd zijn. Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder d volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk zinvolle activiteiten. Er is van afgezien om een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk of zelfstandigheid niet mogelijk is en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft.
Artikel 11 Werken met loonkostensubsidie Werken met loonkostensubsidie is bedoeld om belanghebbende sneller op een reguliere baan te kunnen plaatsen. Dit is alleen bedoeld voor langdurig werklozen die op korte of middellange termijn naar regulier werk kunnen uitstromen. De duurbeperking die aan werken met loonkostensubsidie is verbonden, houdt verband met de maximale duur van de loonkostensubsidie die aan de werkgever kan worden verstrekt. Artikel 12 Doel van de subsidies voor de werkgever Doel van subsidiëring van arbeidsplaatsen is om extra werkgelegenheid te bevorderen voor speciale groepen van werklozen die anders geen werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt, minder productief zijn of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn. Door deze subsidiëring worden die financiële risico's gecompenseerd en komen er voor de gemeente extra instrumenten beschikbaar voor het uitvoeren van haar re-integratiedoelstellingen. Artikel 13 Werkingssfeer Omdat arbeid niet in alle gevallen op één locatie wordt verricht, is gekozen voor de formulering dat de werkzaamheden doorgaans binnen de gemeente moeten worden verricht. De werknemer moet overigens ook in de gemeente Eemsmond wonen. Dat volgt uit de definitie van de doelgroep in artikel 1 van deze verordening. Artikel 14 Samenloop van subsidies Ongewenste samenloop van subsidies moet worden voorkomen. Voor een deel is daarin al voorzien doordat alleen voor gemaakte kosten een subsidie kan worden verleend. Toch is nog eens uitdrukkelijk opgenomen dat een subsidie alleen mogelijk is voor die loonkosten, of voor dat deel van die loonkosten, waar niet al een andere subsidie voor wordt ontvangen. Dat hoeft niet een subsidie te zijn die alleen voor de loonkosten bedoeld is. Het kan ook gaan om een meer algemene subsidie waarvan is vastgesteld dat die ook voor de loonkosten bedoeld is. Artikel 15 Definitieve vaststelling Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van ieder kalenderjaar en moet voldoen aan de Europese regelgeving. Als er meer dan één gesubsidieerde arbeidsplaats is, wordt op dat moment tevens het totaal aan subsidies voor die arbeidsplaatsen vastgesteld. Definitieve vaststelling per kalenderjaar sluit goed aan bij het moment van salarisveranderingen en fiscale veranderingen en bij het moment waarop definitief opgave van loonkosten moet worden gedaan ten behoeve van andere regelingen. Artikel 16 Voorschotten Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie eenmaal per jaar definitief wordt vastgesteld en de bedrijfsvoering van werkgevers meestal niet toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiëring is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag ten behoeve van de aanwezige gesubsidieerde arbeidsplaatsen over de periode waar het voorschot betrekking heeft. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats. Het verschil dat resteert wordt uitbetaald als het positief is, of verrekend met de bevoorschotting van het volgende kalenderjaar als het negatief is. Als verrekening niet mogelijk is, worden teveel verstrekte voorschotten teruggevorderd. Artikel 17 Bevoegdheid college In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiëring of concurrentievervalsing mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat de hoogte en duur ten behoeve van bepaalde categorieën van werknemers of werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken.
De aan het college gegeven mogelijkheid om een subsidieplafond vast te stellen is om ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen te voorkomen. Dat is nodig omdat vooraf niet bepaald kan worden hoe effectief het beleid om de werkgelegenheid voor speciale doelgroepen te vergroten zal zijn en wat de uitgaven zullen zijn die daar het gevolg van zijn. Artikel 19 Voorwaarden verstrekking loonkostensubsidie De voorwaarden die zijn verbonden aan een loonkostensubsidie zoals bedoeld in dit artikel houden rechtstreeks verband met de voorwaarden die gelden voor plaatsing van een belanghebbende in een baan met loonkostensubsidie. Dat komt doordat een werkgever alleen subsidie kan krijgen nadat hij een arbeidsoverkomst heeft gesloten met een werknemer waarvan vooraf door het college is vastgesteld dat hij tot de doelgroep behoort. Een andere belangrijke voorwaarde is dat het werk van een dusdanige omvang is, dat de belanghebbende daarmee in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en dus geen beroep meer hoeft te doen op (aanvullende) bijstand. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als het om een alleenstaande ouder gaat van wie vooraf door het college is vastgesteld dat hij dat benodigde aantal uren niet kan werken vanwege de zorg voor minderjarige kinderen. Omdat het creëren van extra werkgelegenheid voor bepaalde doelgroepen het belangrijkste doel van de loonkostensubsidie is, is het niet van belang of de werkgever winst nastreeft of geen winstoogmerk heeft. Artikel 20 en 21 Hoogte en duur van de loonkostensubsidie regulier en non-profit De hoogte en de duur van de subsidie zijn ingegeven door Europese wet en regelgeving en afstemming in de regio. De reden daarvoor is dat met de subsidie beoogd wordt werkgelegenheid te creëren voor bepaalde doelgroepen. Om voor bepaalde doelgroepen waar dat extra belangrijk voor is meer werkgelegenheid te creëren wordt loonkostensubsidie verstrekt. Benadeelde werknemers zijn landurig werklozen die langer dan 12 maanden werkloos zijn, etnische minderheden, alleenstaande ouders en jongeren (jonger dan 25 jaar) die zes maanden werkloos zijn.Voor al deze criteria geldt de situatie bij aanvang van het gesubsidieerde dienstverband. Voor benadeelde werknemers die langer dan 24 maanden werkloos zijn en met een loonkostensubsidie kunnen werken bij een non-profit organisatie wordt een hogere premie verstrekt en bestaat er de mogelijkheid om de premieduur te verlengen. Artikel 22 Voorwaarden voor vervolgsubsidie bij doorstroom naar regulier werk Werkgevers die iemand in dienst hebben in een baan met loonkostensubsidie krijgen een premie als die werknemer tijdens dat dienstverband een reguliere baan krijgt. Dat geldt alleen voor die werknemers die voorafgaand aan dat gesubsidieerde dienstverband een bijstandsuitkering ontvingen. Het maakt niet uit of de werknemer bij dezelfde of een andere werkgever een reguliere baan heeft gevonden. De uitstroom naar reguliere arbeid moet wel duurzaam zijn. Het moet daarom gaan om een dienstverband voor minimaal 12 maanden en 32 uren per week. Bovendien moet de werknemer zes maanden na aanvang nog aan het werk zijn. Dat laatste mag overigens bij weer een andere werkgever zijn. Het recht op de premie ontstaat daardoor pas na zes maanden nadat het gesubsidieerde dienstverband is geëindigd en de arbeidsovereenkomst voor de reguliere baan is ingegaan. Artikel 23 en 24 Maatschappelijke banen De maatschappelijke banen zijn door het college in het leven geroepen ten behoeve van de personen die ouder zijn dan 45 jaar en voorheen een WIW- of ID-baan hadden. Voor deze werknemers heeft het college bepaald deze mensen een maatschappelijke baan te laten behouden tot hun pensioengerechtigde leeftijd. Een maatschappelijke baan is een gesubsidieerde baan bij een organisatie of instelling binnen de gemeentegrenzen. Het uitgangspunt is dat alle inlenende instanties een inleenvergoeding betalen aan de gemeente. Indien de financiële situatie van de werkgever hiervoor ontoereikend is, kan het college besluiten af te zien van het opleggen van de inleenvergoeding. Een maatschappelijke baan wordt in eerste instantie aangegaan voor de periode van 3 jaar. Na 3 jaar dient de situatie opnieuw te worden beoordeeld door het college. Artikel 25 Verstrekking premies Hoewel belanghebbende een eigen verantwoordelijkheid heeft in het kader van de uitstroom, wordt een aantal activiteiten van belanghebbenden beloond. In dit artikel zijn de activiteiten
genoemd waarvoor een premie kan worden gegeven. Deze premies worden in artikel 26 t/m 28 uitgewerkt. In de WWB staat in artikel 31 lid 2 sub j dat de gemeente jaarlijks een activeringspremie kan verstrekken. Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Artikel 26 Uitstroompremie voltijd Regulier werk is het hoogste doel. Een belanghebbende is primair verantwoordleijk voor uitstroom naar regulier arbeid. Indien belanghebbende hierin slaagt, dient hier een premie tegenover te staan. De voorwaarde is dat het gaat om een niet-gesubsidieerde baan. Een belanghebbende die na het vervullen van een baan met loonkostensubsidie of een WIW- of ID-baan algemeen geaccepteerde arbeid vindt heeft eveneens recht op een premie op grond van dit artikel. In het derde lid wordt aangegeven dat de dienstbetrekking minimaal zes maanden moet duren voordat belanghebbende in aanmerking kan komen voor een premie. Vanuit de Kamer is aangegeven dat onder duurzaamheid een situatie wordt verstaan waarin de belanghebbende minstens een half jaar een reguliere baan vervult. De premie wordt toegekend nadat belanghebbende kan aantonen dat hij minimaal zes maanden een reguliere baan heeft. De premie wordt vervolgens uitbetaald. In het betreffende kalenderjaar kan niet opnieuw een premie worden uitgekeerd als belanghebbende opnieuw een uitkering ingevolge de WWB gaat ontvangen. Artikel 27 Uitstroompremie deeltijd Ook de belanghebbenden die regulier werk in deeltijd hebben gevonden, waardoor zij minder beroep hoeven te doen op een bijstandsuitkering, komen in aanmerking voor een uitstroompremie. Belanghebbende moet langer dan 6 maanden werkloos zijn geweest en het dienstverband moet minimaal 6 maanden aaneengesloten hebben geduurd. Artikel 28 Premie bij deelname werkprojecten Het college kan bij de uitvoering van werkprojecten bepalen dat deelnemers aan het project in aanmerking kunnen komen voor een premie. De hoogte van de premie zal voorafgaand aan de start van het project door het college wordt vastgesteld en mag niet hoger zijn dan wat is aangegeven in artikel 31 lid 2 sub j van de WWB. De hoogte van de premie kan verschillen per project. De premie wordt alleen uitgekeerd bij volledige en gemotiveerde deelname aan het project en wordt ambtshalve toegekend en uitbetaald. Artikel 29 Premie vrijwilligerswerk Vrijwilligers vervullen een belangrijk rol in onze samenleving. Daarom is het goed om ook uitkeringsgerechtigden die niet in staat zijn om regulier werk te verrichten, maar die wel enkele uren per week vrijwilligerswerk doen hiervoor een blijk van waardering te geven door middel van een premie. Het moet hierbij wel gaan om uitkeringsgerechtigden waarbij vrijwilligerswerk op dit moment het hoogst haalbare is wat betreft re-integratie en die gedurende minimaal 12 maanden vrijwilligerswerk hebben verricht. Artikel 30 NUG-regeling De NUG -regeling is een gemeentelijke regeling die het mogelijk maakt om nietuitkeringsgerechtigden (NUG) of mensen met een uitkering in het kader van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) te ondersteunen bij re-integratie op de arbeidsmarkt. Hieraan zijn wel bepaalde voorwaarden verbonden. Artikel 31
Citeerwijze en inwerkingtreding