Rapportage Consequenties invoering EU-GHS voor vergunningverlening
Colofon
Dit rapport is opgesteld door SenterNovem
Datum
Februari 2009
Kenmerk
Versie 4.doc
Status
Definitief
Inhoud Samenvatting.................................................................................................................................... 3 Lijst van afkortingen.......................................................................................................................... 6 1 Achtergrond ............................................................................................................................... 7 1.1 Algemeen............................................................................................................................. 7 1.2 Reikwijdte ............................................................................................................................ 7 1.3 Overgangstraject ................................................................................................................. 8 1.4 Gevarenklassen................................................................................................................... 9 1.5 Gevolgen nieuw systeem .................................................................................................... 9 1.6 Probleemschets ................................................................................................................. 10 1.7 Onderzoeksvragen ............................................................................................................ 11 2 Resultaten ............................................................................................................................... 12 2.1 Wm-vergunning ................................................................................................................. 12 2.1.1 PGS-15 ..................................................................................................................... 12 2.2.2 Quickscan PGS-15 ................................................................................................... 12 2.2.3 Activiteitenbesluit ...................................................................................................... 16 2.2.4 Andere PGS-richtlijnen ............................................................................................. 16 2.2.4 Nederlandse emissie Richtlijn................................................................................... 17 2.2.4 Nederlandse Richtlijn Bodembescherming............................................................... 18 2.2 Externe veiligheid .............................................................................................................. 18 2.3 Wvo-vergunning ................................................................................................................ 19 2.4 Overgangstermijnen .......................................................................................................... 20 2.5 Toezicht ............................................................................................................................. 23 3 Conclusies consequenties voor vergunningverlening ............................................................. 23 Bijlage 1: Overzichtstabel gevaarscategorieën PGS-15 en EU-GHS ............................................ 28 Bijlage 2: Tabel overzicht aandachtspunten en acties PGS15 ...................................................... 29 Bijlage 3: Aandachstpunten voorschriften PGS15 ......................................................................... 30 Bijlage 4: Toelichting wettelijk kader classificatie stoffen ............................................................... 35 Bijlage 5: ABM en EU-GHS ............................................................................................................ 37 Bijlage 6: Stappenplan beoordeling NeR ....................................................................................... 38 Bijlage 7: Pictogrammen EU-GHS en ADR2007............................................................................ 39 Bijlage 8: Overzicht consequenties en acties voor vergunningverlening ....................................... 42 Bijlage 9: Voorbeeldbrief ................................................................................................................ 44 Bijlage 10: Deelnemers projectgroep ............................................................................................. 45
Definitief
2
Samenvatting 1
Vermoedelijk in december 2008 wordt de nieuwe verordening EU-GHS ingevoerd. De verordening bevat nieuwe regels en criteria over het indelen, etiketteren en verpakken van chemische stoffen en mengsels. De wetgeving richt zich op de levering en gebruik van stoffen en mengsels. Het bevat verplichtingen voor fabrikanten, importeurs, distributeurs en bepaalde downstream gebruikers (dat zijn de afnemers van de stoffen). Door de nieuwe criteria krijgen bepaalde stoffen en mengsels een andere indeling en etikettering. Dit heeft waarschijnlijk consequenties voor de eisen die aan een inrichting worden gesteld. De bepalingen van de verordening treden geleidelijk aan in werking. De verplichtingen voor stoffen gaan in op 1 december 2010 en voor mengsels op 1 juni 2015. In aanvulling daarop geldt een vrijstelling voor het opnieuw etiketteren en verpakken van stoffen en mengsels die voor het einde van de overgangssituatie zijn geleverd (uitloopperiode). Voor stoffen is de uitloopperiode tot 1 december 2012 en voor mengsels is de einddatum 1 juni 2017. Deze rapportage beschrijft de resultaten van een onderzoek dat medio 2008 is uitgevoerd naar de gevolgen van de invoering voor de vergunningverlening. In het onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal: 1. Leidt de invoering van de verordening tot de noodzaak voor aanpassing van bestaande vergunningen? 2. Leidt de invoering van de verordening tot de situatie dat meer inrichtingen onder de reikwijdte van bepaalde wetgeving vallen (o.a. Brzo, Wm-vergunning)? 3. Wat is de invloed van EU-GHS op de verschillende richtlijnen of hulpmiddelen (NRB, PGS15, NeR, BBT-status, ABM) die nu in de vergunningverlening worden gebruikt? 4. Hebben vergunningverleners behoefte aan informatie en zo ja, aan welke informatie en in welke vorm? 5. Leidt de invoering van EU-GHS tot extra werkzaamheden voor de Wm- en Wvovergunningverlener? Zo ja, a. Wat zijn die werkzaamheden? b. Wat is nodig om de werkzaamheden uit te voeren? c. Zijn er knelpunten/hindernissen te verwachten? d. Welke acties zijn op korte en lange termijn noodzakelijk? Werkwijze Voor het onderzoek is een projectgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de vergunningverlening gevormd. De projectgroep heeft in het bijzonder gekeken naar de consequenties van de invoering voor vergunningverleners. Zijdelings zijn ook de toezichthouders meegenomen. Daarnaast is een bureaustudie uitgevoerd is gekeken naar de effecten van EUGHS voor - in dit kader - relevante wetgeving en de gevolgen die daaruit voortkomen voor de vergunningverlening. De resultaten en conclusies zijn gebaseerd op de situatie op het moment van het onderzoek en zijn slechts een weergave van de bevindingen van de projectgroep. Consequenties voor vergunningverlening 1. Door de nieuwe criteria kunnen stoffen en mengsels die in de huidige situatie als niet gevaarlijk of beperkt gevaarlijk zijn geclassificeerd, in de toekomst wel als gevaarlijk of als gevaarlijker worden geclassificeerd. Dit kan de volgende consequenties hebben: a. Andere eisen aan bijvoorbeeld luchtemissies of bedrijfsvoering door verschuivingen in de indeling van gevaarlijke stoffen. Wanneer stoffen onder een andere gevaarscategorie komen te vallen en dat leidt tot veranderingen in de bedrijfsvoering of een aanpassing van de voorzieningen, moet het bedrijf een melding ervan doen aan het bevoegde gezag. Het bevoegd gezag beoordeelt of de grondslag van de aanvraag hiermee niet vervalt, en of een aanpassing van de Wm-vergunning noodzakelijk is. Voor bedrijven die onder algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen, geldt dat door de zwaardere classificatie een verschuiving binnen de verschillende categorieën van het besluit kan optreden. Hierdoor kunnen voor die bedrijven aanvullende eisen gelden.
1
1
In het Engels Regulation for Classification, Labelling and Packaging of substances and mixtures (CLP)
Definitief
3
b.
Andere eisen over externe veiligheid. De eisen voor opslag van gevaarlijke stoffen en de risicobeheersmaatregelen voor een inrichting zijn gerelateerd aan opslaghoeveelheden en de aard van de stoffen. Een zwaardere classificatie betekent zwaardere eisen aan opslag of de inrichting. Veelal zijn dit de eisen uit de PGS-15 richtlijn, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Besluit risico zware ongevallen.
c.
Door de overgangsperiode ontstaat de situatie dat bedrijven gedurende zeven jaar stoffen of mengsels in opslag hebben met de oude en nieuw classificatie. Volgens EUGHS moeten bedrijven stoffen en mengsels ook in opslag voorzien van de nieuwe etikettering. Vergunningverleners krijgen dus te maken met drie systemen voor indeling en etikettering: EU-GHS, ADR en Stoffenrichtlijn (voorheen Wms). PGS-15 schrijft voor dat gevaarlijke stoffen in opslag voorzien moeten zijn van een ADR-gevarenetiket.
d.
Na invoering van EU-GHS vallen vermoedelijk meer opslagen onder de reikwijdte van de PGS15 vanwege de verschuivingen in de indeling van irriterende en schadelijke stoffen naar corrosief en toxisch. Ook worden waarschijnlijk meer stoffen als milieugevaarlijk ingedeeld (klasse 9 van het ADR is afgestemd op EU-GHS).
2. EU-GHS is nieuwe regelgeving die inhoudelijk verschilt met de huidige wetgeving. Het is noodzakelijk dat vergunningverleners en toezichthouders worden geïnformeerd over de nieuwe regelgeving en de consequenties voor bedrijven en voor de vergunningen. Dit om interpretatieverschillen te voorkomen en uniformiteit bij de vergunningverlening en het toezicht te waarborgen. 3. Vanwege de overgangsperiode leidt de invoering van EU-GHS niet tot een piek in de werkzaamheden van de vergunningverleners. Daarnaast is het advies om, indien noodzakelijk is, geleidelijk aan de vergunningen aan te passen waardoor ook een spreiding van de werkzaamheden plaatsvindt. Consequenties voor regelgeving die bij de vergunningverlening wordt gebruikt Door de invoering van EU-GHS is het noodzakelijk om regelgeving aan te passen (dan wel nader te beoordelen of aanpassing noodzakelijk is), die inhoudelijk gebruik maakt van het classificatiesysteem uit de Stoffenrichtlijn (nu nog verankerd in de Wet milieubeheer). Het gaat om: • Besluit Risico’s en Zware Ongevallen. • Besluit externe veiligheid inrichtingen. • Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS). • Algemene Beoordelings Methodiek voor stoffen en preparaten (ABM). • Nederlandse Emissie Richtlijn (NeR). Het gaat daarbij veelal om administratieve aanpassing (terminologie en verwijzing naar de huidige wetgeving). Inhoudelijke aanpassing van deze regelgeving is nodig, daar waar ze artikelen bevatten die oude indeling van gevaarlijke stoffen en mengsels gebruiken om voorschriften te stellen aan inrichtingen en personen. In het bijzonder de PGS-15 richtlijn verdient bijzondere aandacht. Deze richtlijn vormt veelal de basis voor de opslagvoorschriften in de Wm-vergunning. De richtlijn gaat op dit moment uit van de classificatie van de vervoerswetgeving (ADR-2005) en bevat geen eisen voor het gebruik van stoffen. EU-GHS heeft die wel en beschouwt ‘opslag ook als ‘gebruik’. Strategie voor de komende zeven jaar Het advies van de projectgroep is om geleidelijk aan te beoordelen of aanpassen van de vergunningen noodzakelijk is. Daarbij moet rekening worden gehouden met het reeds bestaande beschermingsniveau. Als blijkt dat door een zwaardere classificatie van stoffen en mengsels onveilige situaties ontstaan, moet de vergunning eerder worden aangepast. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt dat ze wettelijk verplicht zijn het bevoegd gezag te melden als de situatie binnen de inrichting wijzigt (bijvoorbeeld als de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in opslag toeneemt of meer is dan vergund). Bedrijven die onder de algemene regels vallen hoeven niet te melden, maar hebben wel de verantwoordelijkheid om maatregelen te treffen die voldoen aan de eisen van de regelgeving.
Definitief
4
Doordat het in de overgangsperiode mogelijk is dat bedrijven stoffen en mengsels met de oude en nieuwe etikettering in opslag hebben zal pas na de uitloopperiode (respectievelijk 2012 en 2017) daadwerkelijk actie worden ondernomen als bedrijven niet zelf aan de slag gaan. Het bevoegd gezag moet de bedrijven in de eerste helft van 2009 informeren over de invoering van EU-GHS en wat van hen wordt verwacht. Daarvoor is een standaardbrief ontwikkeld. Acties op korte en lange termijn Op korte termijn zijn de volgende acties noodzakelijk Periode januari – juni 2009: • Voorlichten vergunningverleners en toezichthouders. • Informeren bedrijfsleven over de invoering van EU-GHS en hoe de vergunningverlening de komende tijd daarmee omgaat. • Afstemming tussen vergunningverlening en toezichthouders. Periode tot 2015 • Versturen herinneringsbrief door vergunningverleners (2014). • Afhankelijk van beschikbare informatie beoordelen en indien noodzakelijk aanpassen vergunningen. Op de lange termijn zijn de volgende actie noodzakelijk (na 2012 en na 2017): • Beoordelen en indien noodzakelijk aanpassen vergunningen.
Definitief
5
Lijst van afkortingen Afkorting
Omschrijving
ADR
Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route Algemene BeoordelingsMethodiek Besluit externe veiligheid inrichtingen Besluit risico zware ongevallen Best beschikbare Techniek Carcinogeen, Mutageen, Reprotoxisch Europese Gemeenschap Europese Economische Gemeenschap Europese Unie Globally Harmonised System Limited Quantities Nederlandse emissie Richtlijn Nederlandse Richtlijn Bodembescherming Minimalisatieverplichting Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen Quantative Risk Analysis Registratie Evaluatie Autorisatie en beperking van Chemische stoffen United Nations Verenigde Naties Regeling vervoer gevaarlijke stoffen over de weg Wet milieubeheer Wet milieugevaarlijke stoffen Wet Ruimtelijke Ordening Wet verontreiniging oppervlaktewater
ABM Bevi Brzo BBT CMR EG EEG EU GHS LQ NeR NRB MVP PGS QRA REACH UN VN VLG Wm Wms WRO Wvo
Definitief
6
1
Achtergrond
1.1
Algemeen 2
De nieuwe verordening EU-GHS is de gedeeltelijke implementatie van het Globally Harmonized System van de Verenigde Naties (VN-GHS). Het VN-GHS (Paarse boek) beschrijft criteria voor de indeling en etikettering van chemische stoffen en mengsels op basis van hun gevaarseigenschappen. Doelstelling is wereldwijde harmonisatie van de gevaarscommunicatie over chemische stoffen en mengsels. Deze doelstelling is ook terug te vinden in het concept van 3 de Europese verordening (zie hieronder). Door VN-GHS gelden nieuwe criteria voor zowel het gebruik als het vervoer van gevaarlijke stoffen. De criteria voor vervoer zijn op VN-niveau al grotendeels verwerkt in de vervoerswetgeving. Doelstellingen van EU-GHS: • Bepalen welke eigenschappen van chemische stoffen en mengsels leiden tot indeling en etikettering zodat leveranciers van chemische stoffen en mengsels de gevaren op een juiste wijze kunnen identificeren en communiceren. • In stand houden van een hoog beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en het milieu. • Garanderen van het vrije verkeer en bevorderen van de handel van chemische stoffen en mengsels op de interne (Europese) markt door uniforme Europese regelgeving. • Europese harmonisatie van regelgeving voor de indeling, etikettering en verpakking van chemische stoffen en mengsels. EU-GHS vervangt op termijn de Stoffenrichtlijn (67/548/EG) en de Preparatenrichtlin (1999/45/EG).
1.2
Reikwijdte
EU-GHS geldt met enkele uitzonderingen voor alle stoffen en mengsels (inclusief biociden en gewasbeschermingsmiddelen). Volgens artikel 1 vallen de volgende stoffen of stofgroepen niet onder EU-GHS: • Radioactieve stoffen en mengsels. • Stoffen en mengsels onder douanetoezicht die geen behandeling ondergaan en niet worden verwerkt. • Niet-geïsoleerde tussenproducten. • Stoffen en mengsels voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontwikkelingen die niet in de handel worden gebracht. • Afvalstoffen. • Het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht, over zee, over de weg, per spoor of over de binnenwateren. •
2 3
Stoffen of mengsels in afgewerkte vorm die bestemd zijn voor de eindgebruiker: o Geneesmiddelen. o Diergeneesmiddelen. o Cosmetische producten. o Medische hulpmiddelen. o Levensmiddelen of diervoeders bij gebruik: - als levensmiddelenadditieven; - als aroma in levensmiddelen; - als toevoegingsmiddel voor diervoeding; - in diervoeding.
In het Engels Regulation for Classification, Labelling and Packaging of substances and mixtures (CLP) versie COD(2007) 0121, PE-CONS 3671/08 van 3 september 2008.
Definitief
7
1.3
Overgangstraject
De bepalingen voor de indeling en etikettering treden geleidelijk aan in werking. Tabel 1 geeft een overzicht van de overgangsbepalingen die gelden voor het indelen, de etikettering en het verpakken van stoffen en mengsels. Tabel 1: Overgangsbepalingen EU-GHS
20 januari 2009
1 december 2010
1 december 2012 1 juni 2015
1 juni 2017
De Verordening treedt in werking Start overgangsperiode voor chemische stoffen en mengsels. Etiketteren en verpakken van chemische stoffen en mengsels volgens Chemische stoffen- en Preparatenrichtlijn is verplicht. Indelen, etiketteren en verpakken van chemische stoffen en mengsels volgens EU-GHS is toegestaan. Let wel als de indeling volgens EU-GHS plaatsvindt, is etikettering en verpakken volgens het oude systeem niet toegestaan. In het veiligheidsinformatieblad kan zowel de indeling volgens de Richtlijn 67/548/EEG als volgens EU-GHS worden opgenomen. Indelen van chemische stoffen volgens Richtlijn 67/548/EEG en EU-GHS is verplicht. Etiketteren en verpakken van chemische stoffen volgens EU-GHS is verplicht. Chemische stoffen die op of na deze datum in de handel zijn, binnen 1 maand melden bij het Europese Agentschap voor Chemische stoffen (ECHA)* Voor chemische stoffen geleverd voor deze datum geldt een vrijstelling van de verplichting voor etikettering en verpakken tot 1 december 2012. Tot 1 juni 2015 moet voor chemische stoffen de indeling volgens de Richtlijn 67/548/EEG en volgens EU-GHS in het veiligheidsinformatieblad worden opgenomen. Indelen, etiketteren en verpakken van mengsels volgens Richtlijn 1999/45/EG en EU-GHS is toegestaan. Als mengsels zijn ingedeeld volgens EU-GHS kan tot 1 juni 2015 de indeling volgens Richtlijn 1999/45/EG en EU-GHS in het veiligheidsinformatieblad worden opgenomen. Als chemische stoffen of mengsels zijn ingedeeld en geëtiketteerd volgens EU-GHS moet tot 1 juni 2015 de indeling van de stof, het mengsels en bestanddelen daarvan volgens EU-GHS, de Richtlijn 67/548/EG en Richtlijn 1999/45/EG in het veiligheidsinformatieblad worden opgenomen. Einde vrijstelling van de verplichting voor etikettering en verpakken voor chemische stoffen geleverd voor 1 december 2010. Indelen, etiketteren en verpakken van chemische stoffen en mengsels volgens EU-GHS is verplicht. De Stoffen-en Preparatenrichtlijn worden ingetrokken. Voor mengsels geleverd voor deze datum geldt een vrijstelling van de verplichting voor etikettering en verpakken tot 1 juni 2017. In het veiligheidsinformatieblad moet de indeling van chemische stoffen en mengsels volgens EU-GHS worden opgenomen. Einde vrijstelling van de verplichting voor etikettering en verpakken voor mengsels geleverd voor 1 juni 2015.
*De meldingsplicht geldt niet als de stof volgens REACH is geregistreerd.
Definitief
8
1.4
Gevarenklassen
Bijlage I van de verordening bevat negen gevarenklassen. Elke gevarenklasse heeft een onderverdeling in gevarencategorieën. Zo heeft de gevarenklasse‘acute toxicitiet’ een onderverdeling in vier gevarencategorieën: categorie 1, categorie 2, categorie 3 en categorie 4. Op basis van de criteria binnen de gevarenklasse vindt indeling in de gevarencategorieën plaats. Stoffen of mengsels die voldoen aan de criteria van één of meer gevarenklassen worden als gevaarlijk beschouwd. Stoffen en mengsels worden in klassen ingedeeld op basis van: • fysische gevaren die direct veiligheidsbedreigend zijn, bijvoorbeeld stoffen en mengsels die brandbaar of explosief zijn; • directe gezondheidsgevaren (acute toxiciteit), bijvoorbeeld stoffen en mengsels die irriterend, bedwelmend of verstikkend zijn; • gezondheidsgevaren die zich op de langere termijn voordoen (chronische toxiciteit), bijvoorbeeld stoffen en mengsels die op lange termijn schade aan luchtwegen, zenuwstelsel of voortplantingsorganen veroorzaken. Ook stoffen en mengsels die huid- en luchtwegallergieën en kanker kunnen veroorzaken vallen hieronder. • milieugevaarlijk: criteria voor het bepalen van de aquatoxiciteit waarbij stoffen en mengsels worden ingedeeld die direct of op lange termijn een gevaar vormen voor in het water levende organismen of die slecht afbreekbaar zijn. Ook bevat deze klasse criteria voor indeling van stoffen die de ozonlaag aantasten.
1.5
Gevolgen nieuw systeem
Verschillen met bestaand systeem (Stoffen- en Preparatenrichtlijn) EU-GHS introduceert andere indelingscriteria, drempelwaarden en berekeningsmethoden voor de indeling (classificatie) van chemische stoffen en mengsels. Hierdoor verandert in bepaalde gevallen de indeling van chemische stoffen en mengsels. Het kan dan voorkomen dat de indeling binnen een bepaalde gevarenklasse verschuift of dat meer stoffen en mengsels als gevaarlijk worden ingedeeld. Daarnaast komen er vergeleken met de systematiek volgens de Stoffenrichtlijn (67/548/EG) en de Preparatenrichtlijn (1999/45/EG) nieuwe categorieën in de verschillende gevarenklassen. Op het niveau van de gevarenklassen zijn op hoofdlijnen de volgende verschillen te noemen: • Nieuwe drempelwaarden voor: o explosieven o brandbare/ontvlambare vloeistoffen o acute toxiciteit o bijtende eigenschappen (huid en oogirritatie) o reprotoxiciteit van mengsels o aspriratiegevaar o aquatische toxiciteit (hogere waarde voor bepalen afbreekbaarheid, octanol/waterverdeling). De nieuwe drempelwaarden leiden waarschijnlijk tot een (beperkte) toename in het aantal geclassificeerde stoffen. Ook is het mogelijk dat een verschuiving in een indeling optreedt waardoor sommige stoffen in een zwaardere categorie vallen (bijvoorbeeld een verschuiving van ‘schadelijk (Xn)’naar giftig (T) of van ‘irriterend’ naar ‘bijtend’. Het aantal mengsels dat wordt ingedeeld neemt waarschijnlijk toe vanwege de wijziging in drempelwaarden en toepassing van andere rekenregels. Uit onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat het aantal chemische stoffen dat op grond van het nieuwe systeem ingedeeld moet worden ongeveer even groot als het aantal dat onder het huidige systeem valt. De verwachting is dat volgens het nieuwe systeem waarschijnlijk meer mengsels worden ingedeeld.
Definitief
9
Andere nieuwe elementen zijn: • een andere vorm van de pictogrammen; • drie nieuwe pictogrammen (gassen onder druk, schadelijk/irriterend/allergeen, lange termijn effecten o.a.CMR); • signaalwoorden: gevaar (danger) voor de meest gevaarlijke categorie binnen een klasse en waarschuwing (warning) voor de minder gevaarlijke categorie binnen die klasse. De signaalwoorden worden afzonderlijk van elkaar gebruikt. Als het signaalwoord ‘gevaar’ op het etiket staat, wordt het signaalwoord ‘waarschuwing’ niet vermeld; • H(azard)-, EUH(azard) en P(recautionnary)-zinnen (gevarenaanduiding en voorzorgsmaatregelen): deze komen in plaats van de huidige R(isk)- en S(afety)-zinnen. Het bovenstaande moet leiden tot verbetering van de gevarencommunicatie over stoffen en mengsels. Voorschriften voor verpakkingen EU-GHS bevat specifieke voorschriften voor verpakkingen. Als gevaarlijke ingedeelde stoffen en mengsels moeten voor het gebruik worden voorzien van de juiste etiketten met informatie over gevaren. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gelden de volgende bepalingen: 1. Bij gebruik van zowel een buitenverpakking en een binnenverpakking geldt dat de binnenverpakking altijd geëtiketteerd moet worden volgens de verordening. D.w.z. zowel in de situatie als de buitenverpakking wel of niet is voorzien van een pictogram voor het vervoer. 2. Bij gebruik van een enkele verpakking moet deze geëtiketteerd worden volgens de vervoersbepalingen én volgens EU-GHS. Het pictogram van EU-GHS blijft achterwege als zowel de vervoersbepalingen en de bepalingen van EU-GHS een pictogram voor hetzelfde gevaar voorschrijven. Dit geldt ook voor eventuele andere etiketteringselementen die overeen komen.
1.6
Probleemschets
Gevaarlijke stoffen spelen ook een rol bij de aanvraag van een vergunning voor een inrichting. Daarbij gaat het in het bijzonder om de volgende aspecten: 1. Activiteiten waarbij gevaarlijke stoffen daadwerkelijk worden gebruikt. 2. Opslag van en omgaan met gevaarlijke stoffen. 3. Risico’s van rampen en calamiteiten met de gevaarlijke stoffen voor milieu en leefomgeving. 4. Emissie van gevaarlijke stoffen naar de lucht, water en bodem. 5. Lozen van afvalwater met gevaarlijke stoffen op het oppervlaktewater of indirecte lozing via een zuivering of riool. Wettelijk kader voor de vergunningverlening zijn de Wet milieubeheer (Wm), de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) en diverse bijbehorende besluiten en regelingen. Voor de toetsing van de aanvraag en het opstellen van voorschriften zijn verschillende richtlijnen en instrumenten beschikbaar. Deze richtlijnen bevatten meestal lijsten met specifiek benoemde stoffen waarvoor bepaalde kwaliteitseisen gelden (grenswaarden) en op basis waarvan voorschriften in de vergunning worden opgenomen. In sommige gevallen is eerst nog een toetsing van de gevaarsaspecten door het bevoegd gezag of het bedrijfsleven noodzakelijk. Basis voor de voorschriften over gevaarlijke stoffen is dus de indeling (classificatie) van deze stoffen. In de huidige situatie wordt bij het bepalen daarvan de indeling voor het gebruik en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen gebruikt. Het laatste geldt in het bijzonder voor de opslag van gevaarlijke stoffen (Wm-vergunningen). EU-GHS bevat een ruime definitie voor ‘gebruik’. Onder gebruik valt: elke vorm van verwerking, formulering, consumptie, opslag, bewaring, behandeling, overbrenging in recipiënten, overbrenging van de ene recipiënt naar de andere, vermenging, vervaardiging van een voorwerp of elke andere gebruikmaking (artikel 2.25). Dit betekent dat onder de werkingsfeer van de nieuwe verordening alle stoffen en mengsels in opslag voorzien moeten zijn van de juiste EU-GHS etiketten. Mogelijk leidt de invoering van de nieuwe verordening tot tegenstrijdigheden in vergunningen. Om die reden is het van belang te inventariseren wat de concrete gevolgen voor de vergunningverlening zijn.
Definitief
10
1.7
Onderzoeksvragen
Inhoudelijk 1. Leidt de invoering van de verordening tot de noodzaak voor aanpassing van bestaande vergunningen? 2. Leidt de invoering van de verordening tot de situatie dat meer inrichtingen onder de reikwijdte van bepaalde wetgeving vallen (o.a. Brzo, Wm-vergunning)? 3. Wat is de invloed van EU-GHS op de verschillende richtlijnen of hulpmiddelen (NRB, PGS15, NeR, BBT-status, ABM) die nu in de vergunningverlening worden gebruikt? 4. Hebben vergunningverleners behoefte aan informatie en zo ja, aan welke informatie en in welke vorm? Organisatorisch 5. Leidt de invoering van EU-GHS tot extra werkzaamheden voor de Wm- en Wvovergunningverlener? Zo ja, a. Wat zijn die werkzaamheden? b. Wat is nodig om de werkzaamheden uit te voeren? c. Zijn er knelpunten/hindernissen te verwachten? d. Welke acties zijn op korte en lange termijn noodzakelijk?
Definitief
11
2
Resultaten
2.1
Wm-vergunning
2.1.1 PGS-15 Voor het opnemen van voorschriften over opslagvoorzieningen van gevaarlijke stoffen in de milieuvergunning gebruikt het bevoegd gezag veelal de PGS-15 richtlijn (Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen). De PGS documenten zijn in de Regeling aanwijzing BBT documenten aangewezen als NL BBT document. PGS-15 bevat technische voorschriften voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen. De voorschriften van de richtlijn gaan uit van de indeling van gevaarlijke stoffen uit het ADR versie 2005 (classificatie voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg die gebaseerd is op UN-richtlijn, Oranje boek). Achterliggende reden is dat de activiteit van opslag wat betreft de gevaarsaspecten overeen komen met de activiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat in beide gevallen om handelingen met gesloten verpakkingen waarbij het risico van de opslag van gevaarlijke stoffen wordt bepaald door het (eventuele) falen van de verpakking (lekkage) is. Bij transport gaat het om directe gevaren bij (eenmalige) blootstelling aan stoffen die kan plaatsvinden als de inhoud van de verpakking door een calamiteit vrijkomt. Vandaar dat de transportclassificatie van het ADR beter aansluit. Daarnaast is het vaak zo dat bij een zending verpakte eindproducten, alleen de vervoersetikettering van de buitenverpakking zichtbaar is. Voor opslag van bepaalde categorieën gevaarlijke stoffen en mengsels (kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen, CMR-stoffen) verwijst de PGS-15 naar de indeling van de 4 Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) . In deze wet waren de Europese richtlijnen (Stoffen- en Preparatenrichtlijn) voor de indeling en classificatie van de stoffen en mengsels geïmplementeerd. De Wms onderscheidt ook gevaarscategorieën (vergelijkbaar met gevarenklassen van EU-GHS) die gericht zijn op gezondheidsrisico’s en risico’s voor het milieu die ontstaan bij het gebruik van een stof zonder verpakking. Het ADR-2007 verwijst voor de beoordeling van de aquatische toxiciteit naar de criteria van de Stoffenrichtlijn. De criteria voor aquatische toxiciteit in het ADR worden momenteel aangepast aan de criteria van VN-GHS en treden op 1 januari 2009 in werking. Afbakening bevoegd gezag De PGS-15 richtlijn valt onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer, Arbeidsomstandighedenwetgeving en het Bouwbesluit. Het bevoegd gezag kan de richtlijn toepassen bij de vergunningverlening en handhaving krachtens de Wet milieubeheer. De Arbeidsinspectie kan de richtlijn gebruiken bij het toezicht op de naleving van het Arbeidsomstandighedenbesluit en de daarmee samenhangende beleidsregels. De locale- en regionale brandweer kunnen de richtlijn gebruiken voor haar adviseringstaken over bijvoorbeeld brandpreventiemaatregelen.
2.2.2
Quickscan PGS-15
Werkingssfeer Voor de werkingssfeer van de PGS-15 is het ADR leidend (opgemerkt wordt dat op moment van dit schrijven de laatste versie van het ADR (2007) nog nietin de PGS-15 is verwerkt). Stoffen en mengsels die onder het ADR als gevaarlijk zijn geclassificeerd vallen onder het PGS-15 regiem. Zolang de criteria van het ADR niet wijzigen heeft dat geen invloed op de opslag van stoffen en mengsels onder het PGS-15 regiem. Uitzondering daarop vormen de stoffen waarvoor het ADR verwijst naar de Stoffen- en Preparatenrichtlijn (CMR en milieugevaarlijk). Zoals eerder al gezegd zijn de meeste classificeringscriteria van het ADR afkomstig uit VN-GHS. Om inzicht te krijgen in de consequenties voor de Wm-vergunningverlening (voor de opslag van gevaarlijke stoffen) zijn de criteria van EU-GHS vergeleken met die van het ADR2007. 4
Door de invoering van de REACH-verordening (EG. Nr. 1907/2006) is deze wet per 1 juni 2008 vervallen).
Definitief
12
Daarbij zijn alleen de gevarenklassen meegenomen die onder de werkingssfeer van PGS-15 vallen (zie bijlage 1). Voor stoffen geldt dat de criteria voor het vaststellen van de fysisch-chemische gevaarseigenschappen in EU-GHS en de ADR-klassen die in de PGS15 worden gebruikt, vrijwel overeenkomen. Hoewel er enkele kleine verschillen zijn, leiden die waarschijnlijk niet tot substantiële wijzigingen. Hetzelfde geldt voor de acute toxiciteiteigenschappen. Wat betreft de klasse 9, milieugevaarlijke eigenschappen geldt, dat het ADR 2007 verwijst naar de criteria van de Stoffenrichtlijn. Deze criteria wijzigen met de invoering van EU-GHS. Zo is er in EU-GHS een verruiming van de drempelwaarden voor aquatoxiciteit en bioaccumulatie. Afhankelijk van hoe de indeling plaatsvindt, is een verschuiving naar beide kanten (indelen als milieugevaarlijk of niet) mogelijk. Opgemerkt wordt dat in 2009 ook de GHS-criteria voor aquatische toxiciteit vanuit het ADR gaan gelden (zie ook bijlage 4 voor de verschillen tussen EuGHS en het ADR). Bij mengsels zijn er mogelijk ook ingrijpende wijzigingen in de klasse 8 (bijtend). Irriterende stoffen zijn niet opgenomen in de PGS-15. Echter, door verschuiving van drempelwaarden kunnen als irriterend ingedeelde mengsels in de toekomst als bijtend worden ingedeeld. Daardoor zullen meer stoffen onder de reikwijdte van de PGS15 vallen. Daarnaast wordt momenteel de discussie gevoerd om in de toekomst ook xenobiotische stoffen en mengsels als milieugevaarlijk te gaan beschouwen. Op termijn zullen stoffen en mengsels die nu niet als milieugevaarlijk zijn ingedeeld ook als zodanig worden ingedeeld. Actualisatie PGS15 Naast een vergelijking van het ADR en EU-GHS is ook geïnventariseerd in hoeverre actualisatie van de PGS-15 noodzakelijk is. Dit omdat VN-GHS ook in het ADR is geïmplementeerd voor zover het de acute fysische gevaren betreft en omdat PGS-15 ook verwijst naar de Wms. Het blijkt dat na invoering van EU-GHS actualisatie van PGS-15 noodzakelijk is. De richtlijn bevat verschillende voorschriften die verwijzen naar de Wms. Daarnaast worden enkele begrippen uit de Wms genoemd. Ook bevat PGS-15 een voorschrift over kenmerking en etikettering waarin staat dat gevaarlijke stoffen in opslag voorzien moeten zijn van een ADR-etiket. Ook blijkt dat de PGS-15 niet is aangepast na de laatste wijziging van het ADR in 2007 waarbij VN-GHS grotendeels in het ADR is geïmplementeerd. In de PGS15-richtlijn staan nog oude vlampuntcriteria. Tabel 2 geeft een overzicht tussen de verschillende systemen. In dit kader zijn per regelgeving criteria voor genoemde onderwerpen opgenomen. De tabel in bijlage 3 geeft per voorschriftnummer de aandachtspunten. Tabel 2: Verschillen tussen verschillende systemen Gevaarsaspect schadelijke stoffen* irriterende stoffen* CMR stoffen vlampuntcriteria milieugevaarlijk afvalstoffen infectueuze stoffen
Wms + + + 21 – 55 °C # + -
ADR2007 23 - 60 °C # + + +
VN-GHS + + + 23 - 60 °C @ + -
EU-GHS + + + 23 - 60 °C @ + -
PGS-15 + 23- 61°C** # + + +
* Op internationaal niveau wordt discussie gevoerd over de opname van deze gevarenklassen in het ADR. **: Criteria van ADR2005 #: Gebaseerd op criteria van Stoffenrichtlijn (= Wms) @: Nieuwe criteria +: Deze regelgeving bevat criteria voor genoemd onderwerp -: Deze regelgeving bevat geen criteria voor genoemd onderwerp
Gebruik voorschriften in vergunningen De herindeling van stoffen en mengsels kan ertoe leiden dat voorschriften die eerst niet van toepassing waren (bijv. 100 % productopvang voor toxische en milieugevaarlijke), opeens wel van toepassing worden. Mogelijk zijn bepaalde voorschriften dan niet meer toereikend en is aanpassing van de vergunning noodzakelijk. Voor bedrijven betekent dit dat een bestaande voorziening moet worden aangepast. Dit brengt veel kosten met zich mee. Om een concreet beeld te krijgen van de situatie is inzicht noodzakelijk in:
Definitief
13
1. De wijzigingen in de indeling en etikettering van stoffen en mengsels; de conversietabel die in de verordening wordt opgenomen vormt een eerste informatiebron. 2. De manier waarop de PGS15-voorschriften in de vergunning worden gebruikt. Het inzicht in de indeling en etikettering van stoffen en mengsels zal vanwege de overgangstermijnen in EU-GHS de komende jaren ontstaan. Om inzicht te krijgen in het gebruik van de voorschriften zijn 27 vergunningen van verschillende provincies en gemeenten bekeken, waaronder ook twee standaarddocumenten. Uit de screening blijkt dat de voorschriften als volgt worden gebruikt door in de vergunning te verwijzen: 1. naar de PGS-15 (voorbeeld 1); 2. de hoofdstukken en/of voorschriften die van toepassing zijn (voorbeeld 2); 3. de voorschriften integraal op te nemen in de vergunning (voorbeeld 3). Voorbeeld 1
Voorbeeld 2 De opslag van KCA/KGA moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 3 van PGS-15, met uitzondering van de voorschriften 3.1.6, 3.2.1, 3.2.3, 3.6, 3.10, 3.21.2, 3.22, 3.24, 3.25, 3.26 en 3.27.
Voorbeeld 3 Gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen die met elkaar gevaarlijke reacties kunnen aangaan waarbij sterke verhoging van temperatuur of druk optreedt of waarbij gassen kunnen ontstaan die giftiger of brandbaarder zijn dan op grond van de eigenschappen van één van de stoffen is te verwachten, moeten gescheiden van elkaar worden opgeslagen. Dit voorschrift is niet van toepassing voor stoffen die vallen onder het regime van gelimiteerde hoeveelheden (hoofdstuk 3.4 van het ADR). De opslag van KCA/KGA moet voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 3 van PGS-15, met uitzondering van de voorschriften 3.1.6, 3.2.1, 3.2.3, 3.6, 3.10, 3.21.2, 3.22, 3.24, 3.25, 3.26 en 3.27.
Opmerking: Bij de invoering van PGS-15 was door het ministerie VROM nadrukkelijk aanbevolen de voorschriften volgens voorbeeld 3 in vergunningen op te nemen. Dit omdat voorschriften volgens voorbeeld 1 en 2 moeilijk zijn te handhaven, omdat niet duidelijk vastligt waaraan de inrichting moet voldoen. Het is vervolgens aan de handhaver om dat te bepalen. Consequenties van EU-GHS voor PGS-15 1. Reikwijdte PGS-15 Na invoering van EU-GHS vallen mogelijk meer opslagen onder de reikwijdte van de PGS15 vanwege de verschuivingen in de indeling: • irriterende en schadelijke stoffen die door nieuwe drempelwaarden voor het gebruik als bijtend worden geclassificeerd en daarmee ook onder het ADR worden ingedeeld. Opmerking: als de criteria van het VN-GHS (Paarse boek worden overgenomen in het ADR (Oranje boek) wat volgens de VN de bedoeling is, gaat dit probleem spelen. Hetzelfde geldt voor Xi en Xn die klasse 6.1 giftig worden door lagere drempelwaarden van de criteria voor 5 toxische stoffen. Uit eerdere globale inventarisaties door het bedrijfsleven zou het hierbij om 20% van de totale opslaghoeveelheden gaan. • meer stoffen die als milieugevaarlijk worden ingedeeld in de klasse 9 door nieuwe criteria van VN-GHS. Zowel Wm-vergunningen en het Activiteitenbesluit verwijzen naar (onderdelen van) de PGS-15. Op dit moment verschillen met name de terminologie, eisen en de voorschriften voor opslag. Voor 5
Informatie van de heer H. Raemaekers, VVVF
Definitief
14
wat betreft de terminologie geldt dat als de PGS-15 aansluit op EU-GHS er een eerste grote slag is gemaakt om de tegenstrijdigheden weg te nemen. Eisen voor gebruik staan niet in PGS-15 maar volgen wel uit EU-GHS. Daar waar de voorschriften uit de PGS-15 direct overgenomen zijn als voorschrift van de Wm-vergunning is de vergunning niet meer actueel. Een ambtshalve wijziging kan dan nodig zijn. Als daarbij gebruik gemaakt wordt van geactualiseerde PGS-15 voorschriften maakt dit de wijziging eenvoudiger. Omdat het de verwachting is dat meer mengsels dan stoffen door EU-GHS zullen verschuiven naar een zwaardere klasse indeling, vormen in het bijzonder de opslagen van mengsels (nu nog preparaten genoemd) een aandachtspunt. Aanpassing van de PGS-15 kan voor de huidige Wm-vergunningen leiden tot de volgende situaties zoals hieronder beschreven. Situatie Gevolg Resultaat geen toename van opslag 1. Gelijk of lagere geen effect capaciteit en vergunning is classificatie toereikend 2. Zwaardere classificatie toename in werkelijke opslag binnen deze zwaardere klasse a. vergunde capaciteit van deze klasse wordt niet overschreden dus opslagvoorziening is toereikend b. vergunde capaciteit van deze klasse wordt overschreden maar opslagvoorziening is toereikend c. vergunde capaciteit van deze klasse wordt overschreden en de opslagvoorziening is niet toereikend
geen effect
boven handhavingsgrens maar vergunningvoorschriften zijn toereikend. = effect voor handhaving. boven handhavingsgrens én vergunningvoorschriften zijn niet toereikend = effect voor handhaving en vergunningverlening.
Gezien het voorgaande is de projectgroep is van mening de PGS-15 moet worden afgestemd op EU-GHS. Dit voorkomt dat straks dat vergunningverleners straks met verschillende classificatiesystemen (ADR, EU-GHS, Wms) moeten werken. Ook wordt zo voorkomen dat vergunningen in tegenstrijd zijn met de verordening. EU-GHS schrijft voor dat stoffen en mengsels tijdens de opslag geëtiketteerd moeten zijn. PGS-15 bevat ook voorschriften over etikettering van opgeslagen stoffen (zie bijlage 3 van deze rapportage, 3.11.2, 3.12.1 en 6.1). Deze voorschriften gaan voornamelijk uit van de ADR-etikettering.
2. Voorschriften vergunning De voorschriften van PGS-15 worden verschillend in vergunningen gebruikt. Als de richtlijn wordt aangepast is actualisatie nodig van de vergunningen die verwijzen naar specifieke hoofdstukken en voorschriften en vergunningen waarin daadwerkelijk de voorschriften zijn opgenomen. PGS-15 bevat een voorschrift over ‘gelimiteerde hoeveelheden (LQ)’. Dit zijn gevaarlijke stoffen die in kleine hoeveelheden verpakt in verpakkingen volgens 3.4.3. t/m 3.4.6. van het ADR worden gebruikt. Deze verpakkingen moeten voldoen aan bepaalde algemene verpakkingsvoorschriften van het ADR (4.1.11 en 4.1.1.12 en 4.1.1.4 t/m 4.1.1.8). Daarnaast geldt dat bij het vervoer van gelimiteerde hoeveelheden (van een stof of voorwerp), tenzij het ADR anders bepaald, de overige voorschriften van het ADR niet van toepassing zijn. De PGS-15 bevat voor deze LQ’s een vrijstelling van bepaalde voorschriften indien de opslag plaats vindt in de transportverpakking en voorzien is van de relevante ADR-etikettering (2x de drempelwaarde van de opslaghoeveelheid is vrijgesteld van PGS15).
Definitief
15
Hier ontstaat de situatie dat de stoffen die onder LQ-regiem worden vervoerd en opgeslagen dubbel geëtiketteerd moeten worden. Immers volgens de verpakkingsvoorschriften van EU-GHS moeten voor de opslag zowel de binnenverpakking als de buitenverpakking wordt voorzien van een EU-GHS–etiket.
2.2.3 Activiteitenbesluit Vanaf 1 januari 2008 geldt het Activiteitenbesluit. Het uitgangspunt van het besluit is dat alle inrichtingen onder de algemene regels vallen en dat de vergunningplicht de uitzondering vormt. Het Activiteitenbesluit maakt een onderscheid in inrichting type A, B en C. (zie artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit) • Inrichting type A: dit zijn inrichtingen die onder het lichte regime van het Activiteitenbesluit vallen, omdat minder milieubelastende activiteiten worden uitgevoerd. Dergelijke inrichtingen hoeven bij de oprichting of een wijziging geen melding meer te doen aan het bevoegd gezag. Het gaat bijvoorbeeld om kantoor- en schoolgebouwen. • Inrichting type B: dit zijn inrichtingen die volledig onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit kunnen vallen. Het gaat hierbij om de inrichtingen (niet type A-inrichtingen) die onder voormalige 8.40-amvb’s vielen. Daarnaast is een groot aantal inrichtingen van vergunningplicht overgeheveld naar de algemene regels. Inrichtingen type B zijn bijvoorbeeld garagebedrijven, metaalbewerkende bedrijven en bepaalde zeefdrukkerijen. • Inrichting type C: dit zijn inrichtingen die niet volledig onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit kunnen vallen en die dus vergunningplichtig zijn. Voor dergelijke inrichtingen kan het Activiteitenbesluit gedeeltelijk van toepassing zijn naast de milieuvergunning, het Besluit landbouw milieubeheer, het Besluit glastuinbouw of Besluit Mestbassins milieubeheer. Afhankelijk van het type inrichting zijn bepaalde onderdelen van het Activiteitenbesluit van toepassing Consequenties EU-GHS voor het Activiteitenbesluit Extra aandacht is nodig voor bedrijven die onder reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Het besluit verwijst voor type A en B inrichtingen naar de opslagvoorschriften naar PGS-15. Daarnaast gebruikt het besluit voor deze inrichtingen de classificatie van het ADR als basis voor de indeling van gevaarlijke stoffen. Daarom worden de consequenties voor het Activeitenbesluit (type A en B inrichtingen) direct bepaald door de consequenties voor PGS-15. Door de verwijzing naar PGS 15 en daarmee de ADR heeft EU-GHS geen gevolgen voor de opslagvoorzieningen en de opslagcapaciteit binnen type A en B inrichtingen. Wel is het mogelijk dat voor bedrijven die onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen, dat door de zwaardere classificatie een verschuiving binnen de verschillende categorieën van besluit kan optreden. Hierdoor kunnen voor bedrijven aanvullende eisen gelden. Als PGS 15 wordt aangepast aan EU-GHS, én in dat geval ook het Activiteitenbesluit, kan dit gevolgen hebben voor de type A en B inrichtingen. Zowel een verandering van klassen van een stof als een wijziging van de reikwijdte van PGS 15 kan gevolgen hebben voor deze inrichtingen. Voor deze veranderingen en de gevolgen voor type A en B inrichtingen zal waar nodig overgangsrecht gelden. Voor type C inrichtingen geldt dat de vergunningvoorschriften dan wel de voorschriften in besluit landbouw samen met de aanvraag bepalend zijn of een wijziging van de vergunning nodig is. Het verwerken in het besluit is een actie voor VROM. Het bevoegd gezag hoeft hier geen extra actie op te ondernemen.
2.2.4 Andere PGS-richtlijnen Naast de PGS-15 kunnen ook andere PGS documenten van belang zijn bij de Wm vergunningverlening. Waar sprake is van verschuiving in de klassenindeling is afstemming zinvol. Zoals de PGS richtlijnen 29 en 30 respectievelijk bovengrondse opslag in verticale cilindrische installatie en buitenopslag in kleine installaties van vloeibare aardolieproducten.
Definitief
16
In deze PGS richtlijnen staan criteria voor de indeling van brandbare vloeistoffen. PGS 29 gaat voor de klasse-indeling van brandbaarheid uit van de NPR 7910-1 en PGS 30 gebruikt een indeling die overeenkomt met WMS-categorieën. Het aanpassen van deze PGS richtlijnen heeft mogelijk een vergelijkbaar effect op de Wm vergunningen zoals beschreven voor PGS-15. In ieder geval is aanpassing van de terminologie noodzakelijk. Voor inzicht in de inhoudelijke consequenties (voorschrift- en vergunningenniveau) is nader onderzoek noodzakelijk. Opmerking: NPR 7910-1 gaat over explosiegevaar van vloeistoffen en gassen. De definitie van brandbare vloeistoffen of tot vloeistofverdichte brandbare gassen in de norm is gebaseerd op de oude CPR aanduiding: K0, K1, K2 en K3 klassen op basis van dampdrukken en vlampunten. Deze wordt ook in diverse Europese richtlijnen gebruikt op basis van dampspanning. K0: VP< 21°C en Kpt < 35 °C (classificatie volgens Stoffenrichtlijn: R12). K1: VP<21°C (classificatie volgens Stoffenrichtlijn: R11) K2: VP: 21 - < 55°C (classificatie volgens Stoffenrichtlijn: R10) K3: VP: 55 –100°C (K4: VP > 100°C geen officiële klasse) Hoewel de drempelwaarden verschillen is de klassenindeling analoog aan de systematiek van het ADR ( indeling in verpakkingsgroepen I, II en III).
2.2.4 Nederlandse emissie Richtlijn Voor de Wm-vergunning is ook de Nederlandse emissie richtlijn (NeR) van belang. Ook dit document is in de Regeling aanwijzing BBT documenten aangewezen als NL BBT document. De Nederlandse emissie richtlijn (NeR) bevat een lijst met stoffen waaraan emissie eisen gesteld worden in de Wm-vergunning. Daarnaast geeft de NeR handvatten voor stoffen die niet op deze lijst staan. Uitgangspunt van de NeR is zoveel mogelijk emissie van gevaarlijke (milieuvreemde)stoffen te beperken. Als onderdeel van de inventarisatie is onderzocht of de invoering van EU-GHS (en de daaruit voortvloeiende geharmoniseerde stoffenlijst) invloed heeft op de NeR (bijvoorbeeld op de lijst van MVP-stoffen) en of aanpassing van de NeR nodig is. Klassenindeling in de NeR De NeR heeft een eigen categorie- en klassenindeling voor (gevaarlijke) stoffen. De indeling is gebaseerd op de gevaarseigenschappen van stoffen, de technische mogelijkheden om de emissie van gevaarlijke stoffen te beperken, afgewogen tegen de kosten van de technische maatregelen. Aan de verschillende klassen zijn emissie-eisen gekoppeld. Tabel 3 geeft een overzicht van de categorieën en klassen in de NeR. Tabel 3: categoriën en klassen in de NeR Omschrijving Minimalisatieverplichte stoffen Stof Anorganische stoffen, stofvormig Anorganische stoffen, gas- of dampvormig Organische stoffen, stofvormig Organische stoffen
Categorie MVP S sA
Klassen ERS, MVP1, MVP2 S sA1, sA2, sA3
gA
gA1, gA2, gA3, gA4, gA5
sO gO
sO gO1, gO2, gO3
ERS: Extreem risicovolle stoffen
Voor het indelen van organische stoffen die nog niet in de NeR zijn opgenomen, moet een schema worden doorlopen (zie bijlage 5). Daarbij worden de stofeigenschappen als carcinogeniteit, persistentie en bio-afbreekbeerheid en de MAC-waarde meegenomen. Voor anorganische stoffen vormt de MAC-waarde de basis voor de indeling. De definities van carcinogeen, persistent en bioaccumuleerbaar zijn overgenomen uit de Stoffenrichtlijn (67/548/EEG). Daarnaast is voor carcinogene stoffen ook de codering van het International Agency for Research on Cancer (IARC) gebruikt. Op basis van deze bronnen is een lijst van carcinogene en verdacht carcinogene stoffen samengesteld (hoofdstuk 4.8 van de NeR). De informatie is van 1991.
Definitief
17
Daarnaast bevat de NeR een lijst met stoffen waarvoor een minimalisatieverplichting geldt. De stoffen op die lijst zijn afkomstig uit de lijst van prioritaire stoffen die de staatssecretarissen van V&W en VROM op 2 maart 2004 naar de tweede kamer hebben gestuurd. Het gaat om zeer ernstige zorg stoffen volgens de SOMS-systematiek. Ook deze lijst is verouderd. Naast een beoordeling op basis van de klassen en de stoffenlijsten kunnen ook stoffen worden meegenomen die niet in de NeR zijn genoemd. Consequenties EU-GHS voor NeR De NeR verwijst voor de gevaarseigenschappen naar de definities van de Stoffenrichtlijn. Onder EU-GHS blijven de criteria voor het bepalen van de carcinogeniteit hetzelfde. Op dit punt zijn geen verschuivingen te verwachten. Het is dus onwaarschijnlijk dat een grondige aanpassing van de lijst met carcinogene en verdacht carcinogene stoffen noodzakelijk is. Gezien de datum van publicatie is het wel verstandig om na te gaan of aanvulling van de lijst nodig is. Dit geldt in het bijzonder wanneer in de toekomst (door EU-GHS) een geharmoniseerde stoffenlijst beschikbaar komt. Door de introductie van nieuwe grenswaarden voor bioaccumulatie (zie paragraaf 1.3) is binnen de groep van stoffen die als milieugevaarlijk is ingedeeld een verschuiving te verwachten. Dit kan leiden tot een verschuiving van de stoffen binnen de verschillende klassen. Mogelijk zijn in dat geval aanvullende emissie-eisen in een vergunning noodzakelijk. Dit moet per situatie (vergunning) worden bekeken.
2.2.4 Nederlandse Richtlijn Bodembescherming Het uitgangspunt van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB; 1994) is om door een doelmatige combinatie van maatregelen en voorzieningen een verwaarloosbaar bodem-risico te realiseren. De bodemrisico-checklist (BRCL) vormt het hart van de NRB. Aan de hand van de BRCL kan per bedrijfsactiviteit bepaald worden wat het bodemrisico is van deze activiteit. Het bodemrisico wordt weergegeven door een emissiescore. Bij een emissiescore van 1 (bodemrisico categorie A’) noemt men het bodemrisico verwaarloosbaar. Kan een verwaarloosbaar bodemrisico niet gerealiseerd worden dan kan het bevoegd gezag in sommige gevallen een aanvaardbaar bodemrisico accepteren. Het verwaarloosbaar en het aanvaardbaar bodemrisico zijn de enige twee vormen van acceptabel bodemrisico die de NRB onderscheidt. In een opslagplaats voor gevaarlijke stoffen moet ‘bodemrisico categorie A’ conform de NRB bereikt worden (een verwaarloosbaar risico op significante bodemverontreiniging). Dit kan worden bereikt door: - de aanwezigheid van een vloeistofdichte vloer (voorzien van een verklaring van vloeistofdichtheid) met bijbehorend inspectieprogramma; - indien gebruik gemaakt wordt van speciale emballage moet deze gesteld worden boven lekbakken (van voldoende grootte). Consequenties EU-GHS voor NRB Hoofdstuk 3, Algemene voorschriften van de PGS15, verwijst naar de NRB. Paragraaf 3.3 bevat voorschriften voor de kwaliteit van vloeren in een voorziening voor o.a. gevaarlijke stoffen (in een hoeveelheid van maximaal 10.000 kg) van verpakkingsgroep I (zie bijlage 4 voor een toelichting) en gevaarlijke stoffen klasse 1, 6.2 en brandbare vloeistoffen (hoeveelheid meer dan 2000 kg). Een zwaardere indeling van deze stoffen kan leiden tot mogelijke zwaardere eisen voor de opslagvoorziening.
2.2
Externe veiligheid
In dit kader zijn het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijhorende regelingen relevant. Brzo Het Brzo dient ter implementatie van de Europese Seveso II richtlijn. Het besluit stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken.
Definitief
18
Het gaat dan om de hoeveelheid van een gevaarlijke stof die op één moment binnen een inrichting aanwezig is. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen die buiten de inrichting ernstige gevolgen kunnen hebben. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Het Brzo bevat een aanwijstabel (twee delen) waarin bepaalde categorieën stoffen en met name genoemde stoffen zijn opgenomen. Daarnaast bevat de bijbehorende regeling drempelwaarden op basis waarvan een beoordeling plaatsvindt. Indien uit een beoordeling blijkt dat er een overschrijding van de drempelwaarden optreedt, moet een bedrijf ook een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid. Bevi Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, lpg-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Conform het Bevi worden (o.a.) bedrijven waar meer dan 10.000 kg aan gevaarlijke (afval-) stoffen worden opgeslagen gezien als zgn. “risicovolle inrichtingen”. In de praktijk houdt dit in dat, rondom het bedrijf een “risicocontour” (de ISO-risicocontour waar het plaatsgebonden risico de -6 waarde van 10 per jaar niet overschrijdt) bij ernstige ongevallen wordt vastgesteld. Wanneer er binnen deze risicocontour kwetsbare objecten (woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) zijn, dient de situatie zodanig gesaneerd te worden dat het risico verlaagd wordt. De manier waarop dit gebeurt, is afhankelijk van de situatie (gaat het om een bestaande opslag, uitbreiding of anders). Bedrijven die onder de Bevi vallen moeten voldoen aan de veiligheidsafstanden (afstandtabellen) die opgenomen zijn in de bijbehorende regeling. Afhankelijk hiervan moeten de beschermingsmaatregelen binnen de inrichting verhoogd worden, de opslag beëindigd of de kwetsbare objecten verplaatst). Voor de omschrijving van gevaarlijke stoffen verwijst artikel 1 (lid 1, onderdeel h, onder a) van het Bevi naar de Wms. Bedrijven zoals VR-plichtige Brzo bedrijven worden verplicht om middels een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) de exacte ISO-risicocontouren te berekenen. De QRA en de afstandstabellen worden door de overheid gebruikt als een beleidsinstrument bij gebiedsontwikkeling (WRO, bestemmingsplannen) of als onderbouwing om aanvullende veiligheidseisen te kunnen stellen aan bedrijven bij overschrijding van de mate van de externe veiligheid. Consequenties EU-GHS voor de externe veiligheid De reikwijdte van het Brzo is afhankelijk van de Seveso-Richtlijn. Deze richtlijn heeft criteria voor de indeling van gevaarlijke stoffen die op bepaalde punten afwijken van de criteria van EU-GHS. Momenteel wordt op Europees niveau gediscussieerd over de consequenties voor de SevesoRichtlijn. De effecten voor externe veiligheid hangen af dus grotendeels af van de resultaten van die discussie. In de huidige situatie kan de invoering van EU-GHS verschuivingen veroorzaken in de reikwijdte van het Brzo.
2.3
Wvo-vergunning
In dit kader is het van belang om te kijken naar het effect van de invoering van EU-GHS op de Algemene Beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten (ABM). Bedrijven en het bevoegd gezag gebruiken de ABM om inzicht te krijgen in de waterbezwaarlijkheid van stoffen en preparaten (mengsels). Daarvoor gaat het ABM uit van alle stoffen en mengsels die binnen een inrichting aanwezig zijn en de beoordeling van de aqua-toxiciteit, biologische afbreekbaarheid (persistentie) en cumulatieve werking ervan. Dit leidt dan tot een indeling in een van de elf bezwaarlijkheidsklassen. Aan deze klasse zijn drie categorieën saneringsmaatregelen (A, B en C) verbonden. Afhankelijk van de indeling in een bepaalde klasse moet een bedrijf bepaalde saneringsmaatregelen treffen (categorie A, B, C). De beoordeling gebeurt aan de hand van de gegevens over de eigenschappen van stoffen en samenstelling van preparaten die de vergunningaanvrager aan het Wvo bevoegd gezag moet overleggen. De ABM gebruikt criteria die nauw aansluiten bij de criteria voor het indelen van stoffen en preparaten volgens Europese regelgeving (Stoffen- en preparatenrichtlijn). Bijlage 5 geeft een overzicht van de (mogelijke) gevolgen van de invoering van EU-GHS voor de ABM.
Definitief
19
Consequenties EU-GHS voor Wvo-vergunningverlening Met de komst van EU-GHS wijzigen bepaalde criteria, bijvoorbeeld voor bio-accumulatie. De beoordeling van stoffen volgens de criteria van EU-GHS kan leiden tot een zwaardere of lichtere 6 classificatie van stoffen en mengsels. Daardoor kunnen in het bijzonder de aanvullende eisen in een Wvo-vergunning worden beïnvloed. Toetsing aan de hand van een voorbeeld vergunning moet meer inzicht geven in de praktische gevolgen voor de Wvo-vergunningverlening. Uit deze eerste screening blijkt dat de invoering van EU-GHS hoofdzakelijk leidt tot beperkte technische aanpassing van de Wvo-vergunningen (verwijzing naar Wms of Stoffen-/Preparatenrichtlijn, terminologie gevarenklassen).
2.4
Overgangstermijnen
De bepalingen van EU-GHS over indeling, etikettering en verpakken treden geleidelijk aan in werking en bedrijven moet op zijn laatst in 2017 aan alle verplichtingen voldoen (zie paragraaf 1.3). Het gevolg is dat geleidelijk aan nieuwe informatie beschikbaar komt die mogelijk van invloed is op de vergunningensituatie. Voor vergunningverleners betekent dit dat de werkdruk in de vergunningenverlening door de invoering van EU-GHS niet zal toenemen. De verwachting is dat geleidelijk aan inzicht komt in de vergunningensituatie en in de noodzaak om vergunningen aan te passen. Tot 2015 zijn twee wettelijke systemen naast elkaar in gebruik. Bedrijven die alleen stoffen in opslag hebben moeten in principe vanaf 1 december 2010 voldoen aan de eerste verplichtingen. Bedrijven die mengsels in opslag hebben moet uiterlijk 1 juni 2015 aan alle verplichtingen voldoen. Aandachtspunt In de periode 1 december 2010 en 1 december 2012 geldt een vrijstelling van etiketterings- en verpakkingsverplichtingen voor stoffen die voor 1 december zijn geleverd (uitloopperiode). Voor mengsels geldt deze vrijstelling van 1 juni 2015 tot 1 juni 2017. Dit betekent dat bij gebruikers die bestaande voorraden in opslag hebben nog verpakkingen met de oude etikettering aanwezig kunnen zijn. Dit ondanks het feit dat een etikettering gewijzigd kan zijn. Vergunningverleners hebben dus tot 1 juni 2017 te maken met drie systemen. Het beleidsadvies van het Ministerie van VWS is om in dat geval tot 2012 respectievelijk 2017, de vergunning volgens de huidige regelgeving te blijven beoordelen en pas na de uitloopperioden 2012 en 2017 EU-GHS toe te passen. Dit laatste geldt niet als een bedrijf bij een aanvraag informatie volgens de nieuwe regelgeving overlegt. Het is belangrijk om een uniforme aanpak te hebben over hoe om te gaan met deze overgangsperiode. Dit om interpretatieverschillen bij vergunningverleners en toezichthouders te voorkomen. Communicatie over deze aanpak naar bedrijven geeft ook duidelijkheid in de verplichtingen voor de eigen vergunningen situatie. De projectgroep onderscheidt een aantal situaties waarbij wordt uitgegaan dat voor stoffen en mengsels dezelfde aanpak geldt. Deze zijn hieronder toegelicht en in bijlage 8 schematisch weergegeven.
1. Type A- en B-inrichtingen Deze bedrijven vallen onder de algemene regels en hebben een eigen verantwoordelijkheid om te voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Ze kunnen ook besluiten om niet de voorgeschreven maatregelen op te volgen, maar een eigen techniek te gebruiken om te voldoen aan de geldende eisen. Het bevoegd gezag moet deze bedrijven vooraf aan 2010 informeren en wijzen op de invoering van de nieuwe regelgeving en de mogelijke consequenties die een nieuwe indeling van stoffen kan hebben voor de opslagsituatie en voor de categorie (Type A, B, C) waarin ze vallen. Voor de situatie waarbij bedrijven in een andere categorie vallen moeten overgangstermijnen worden vastgesteld. De informatievoorziening moet zo gericht mogelijk plaatsvinden. Daarom alleen bedrijven die te maken hebben met chemische stoffen (selectie uit bedrijvenstand van het bevoegd gezag) worden aangeschreven. Artikel 1.15 van het Activiteitenbesluit biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om gegevens op te vragen over stoffen, mengsels (preparaten) en producten waarin stoffen of mengsels zijn verwerkt. Indien noodzakelijk kan het bevoegd gezag op basis van deze gegevens maatwerkvoorschriften voor een inrichting stellen. 6
De indeling is afhankelijk van hoe ver wordt teruggegaan naar de vastgestelde eindpunten.
Definitief
20
2. IPPC of Type C-inrichting a. Scenario periode tot en met 1 december 2010 Indelen en etiketteren van stoffen en mengsels volgens EU-GHS is niet verplicht. Situatie nieuwe aanvraag Een nieuw bedrijf dient een aanvraag in voor een nieuwe Wm vergunning. Het bedrijf zal in de aanvraag een overzicht moeten geven van de stoffen (en/of mengsels) die binnen de inrichting worden gebruikt en in opslag zijn. Het bedrijf overlegt informatie over de stoffen die zijn ingedeeld volgens de EU-GHS-indeling en de bestaande indeling. De beoordeling van de aanvraag zal plaatsvinden op basis van de EU-GHS indeling. Bij het opstellen van de beschikking voor de vergunningvoorschriften in de Wm vergunning twee varianten mogelijk: 1. Gebruik van PGS-15 voorschriften als basis. In dat geval worden de voorschriften in de vergunning op maat gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met EU-GHS. 2. In de vergunning verwijzen naar de voorschriften van PGS-15 en concreet de aandachtspunten van EU-GHS noemen. In dat geval is een actualisatie van de PGS-richtlijn voldoende en hoeven vergunningen niet elke keer worden aangepast. Opgemerkt wordt dat dit in tegenstelling is met het advies dat tot nu toe werd gegeven om niet rechtstreeks naar de PGS-richtlijnen te verwijzen en de relevante voorschriften expliciet in de vergunning over te nemen. Situatie bestaande vergunning Bedrijven zijn op basis van artikel 8.1 Wm verplicht wijzigingen van de aanvraag te melden bij het bevoegd gezag. Een wijziging van de indeling van een stof of mengsel, kan een wijziging van de aanvraag betekenen. De vergunninghouder moet deze wijziging zelf doorgeven. Het bevoegd gezag moet bedrijven vooraf aan 2010 informeren en wijzen op deze verplichting die vanaf 2012 gaat gelden. Na ontvangst van de melding kan het bevoegd gezag gegevens over de stoffen opvragen en beoordelen of aanpassing van de vergunning noodzakelijk is en binnen welke termijn die moet gebeuren. b. Scenario periode na 1 december 2010 Indelen, etiketteren en verpakken van stoffen volgens EU-GHS is verplicht. De verplichtingen hebben vooral gevolgen voor fabrikanten van stoffen. Ook formuleerders kunnen vooral bij de opslag van de grondstoffen te maken krijgen met deze verplichtingen. Importeurs en distributeurs van stoffen vallen over het algemeen onder een type B inrichting in het kader van het Activiteitenbesluit (zie paragraaf 2.2.3). Situatie nieuwe aanvraag Een nieuw bedrijf dient een aanvraag in voor een nieuwe Wm vergunning. Het bedrijf zal in de aanvraag een overzicht moeten geven van de stoffen (en/of mengsels) die binnen de inrichting worden gebruikt en in opslag zijn. Het bedrijf overlegt informatie over de stoffen die zijn ingedeeld volgens de EU-GHS indeling en de bestaande indeling. De beoordeling van de aanvraag zal plaatsvinden op basis van de EU-GHS indeling. Als de PGS-15 op dat moment nog niet is aangepast zijn bij het opstellen van de beschikking twee varianten mogelijk: a. Gebruik van PGS-15 voorschriften als basis. In dat geval worden de voorschriften in de vergunning op maat gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met EU-GHS. b. In de vergunning verwijzen naar PGS 15 en concreet de aandachtspunten van EU-GHS noemen. Situatie bestaande vergunning De strategie is om op een natuurlijk moment de vergunningen aan te passen. Bedrijven zijn op basis van artikel 8.1 Wm verplicht wijzigingen van de aanvraag te melden bij het bevoegd gezag. Een wijziging van de indeling van een stof of mengsel kan een wijziging van de aanvraag betekenen. De vergunninghouder moet deze wijziging zelf doorgeven.
Definitief
21
Het bevoegd gezag moet bedrijven vooraf aan 2010 informeren en wijzen op deze verplichting die vanaf 2012 gaat gelden. Na ontvangst van de melding kan het bevoegd gezag gegevens over de gevaarlijke stoffen opvragen en beoordelen of aanpassing van de vergunning noodzakelijk is. Als een bedrijf verzuimt om de melding te doen ligt de actie bij handhaving. Afhankelijk van de situatie kan het bevoegd gezag besluiten om de vergunning ambtshalve te wijzigen.
c. Scenario periode tot 1 juni 2015 Het indelen van stoffen volgens EU-GHS is verplicht; voor mengsels geldt de oude regelgeving (Preparatenrichtlijn). Nieuwe aanvraag Een nieuw bedrijf dient een aanvraag in voor een nieuwe Wm-vergunning. Het bedrijf zal in de aanvraag een overzicht moeten geven van de stoffen en/of mengsels die binnen de inrichting worden gebruikt en in opslag zijn. Het bedrijf overlegt informatie over de stoffen die zijn ingedeeld volgens de EU-GHS-indeling en de Stoffenrichtlijn. De beoordeling van de aanvraag zal plaatsvinden op basis van de EU-GHS indeling. Bij het opstellen van de beschikking voor de vergunningvoorschriften in de Wm-vergunning twee varianten mogelijk: 1. Gebruik van PGS-15 voorschriften als basis. In dat geval worden de voorschriften in de vergunning op maat gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met EU-GHS. 2. In de vergunning verwijzen naar PGS-15 en concreet de aandachtspunten van EU-GHS noemen. Bestaande vergunning Bedrijven zijn op basis van artikel 8.1 Wm verplicht wijzigingen van de aanvraag te melden bij het bevoegd gezag. Een wijziging van de indeling van een stof of mengsel kan een wijziging van de aanvraag betekenen. De vergunninghouder moet deze wijziging zelf doorgeven. Het bevoegd gezag moet bedrijven voor 2015 informeren en wijzen op deze verplichting die vanaf 2017 gaat gelden. Na ontvangst van de melding kan het bevoegd gezag gegevens opvragen en beoordelen of aanpassing van de vergunning noodzakelijk is.
d. Scenario periode na 1 juni 2015 Situatie nieuwe aanvraag Een nieuw bedrijf dient een aanvraag in voor een nieuwe Wm vergunning. Het bedrijf zal in de aanvraag een overzicht moeten geven van de stoffen (en/of mengsels) die binnen de inrichting worden gebruikt en in opslag zijn. Het bedrijf overlegt informatie over de stoffen die zijn ingedeeld volgens de EU-GHS indeling en de bestaande indeling. De beoordeling van de aanvraag zal plaatsvinden op basis van de EU-GHS indeling. Als de PGS-15 op dat moment nog niet is aangepast zijn bij het opstellen van de beschikking voor de vergunningvoorschriften in de Wm vergunning twee varianten mogelijk: 1. Gebruik van PGS-15 voorschriften als basis. In dat geval worden de voorschriften in de vergunning op maat gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met EU-GHS. 2. In de vergunning verwijzen naar PGS 15 en concreet de aandachtspunten van EU-GHS noemen. Situatie bestaande vergunning De strategie is om op een natuurlijk moment de vergunningen aan te passen. Bedrijven zijn op basis van artikel 8.1 Wm verplicht wijzigingen van de aanvraag te melden bij het bevoegd gezag. Een wijziging van de indeling van een stof of mengsel kan een wijziging van de aanvraag betekenen. De vergunninghouder moet deze wijziging zelf doorgeven. Het bevoegd gezag moet bedrijven voor 2010 informeren en wijzen op deze verplichting die vanaf 2017 gaat gelden. Na ontvangst van de melding kan het bevoegd gezag gegevens over de gevaarlijke stoffen opvragen en beoordelen of aanpassing van de vergunning noodzakelijk is. Als een bedrijf verzuimt om de melding te doen ligt de actie bij handhaving. Afhankelijk van de situatie kan het bevoegd gezag besluiten om de vergunning ambtshalve te wijzigen.
Definitief
22
3. Wvo-inrichtingen Voor Wvo-inrichtingen geldt in principe dezelfde aanpak met het verschil dat het bij de Wvo niet gaat om de opslag maar om de lozing van gevaarlijke stoffen. Het bevoegd gezag moet bedrijven voor 2010 informeren en wijzen op de verplichtingen die vanaf 1 december 2010 en 1 juni 2015 gaan gelden. Na ontvangst van de melding kan het bevoegd gezag gegevens over de gevaarlijke stoffen opvragen en beoordelen of aanpassing van de vergunning noodzakelijk is. Bedrijven zullen Als een bedrijf verzuimt om de melding te doen ligt de actie bij handhaving. Afhankelijk van de situatie kan het bevoegd gezag besluiten om de vergunning ambtshalve te wijzigen. Aanvullende voorstellen van de projectgroep: • Voor zover mogelijk in de PGS-15 de gevarenklassen van het ADR vervangen door EU-GHS. Dit bevordert de uniformiteit en voorkomt dat vergunningverleners gedurende een lange periode met drie verschillende systemen (ADR, EU-GHS, Stoffenrichtlijn/Preparatenrichtlijn) moeten werken. • In de Wet milieubeheer (Hoofdstuk 8) of Uitvoeringswet overgangstermijnen of uiterlijke datum opnemen waarop Wm vergunningen geactualiseerd moeten zijn d.w.z. de vergunningvoorschriften voor capaciteit en opslag die door de inwerkingtreden van EU-GHS – aangepast moeten worden.
2.5
Toezicht
Verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de vergunning is het bevoegd gezag dat de vergunning heeft verleend (provincie, gemeenten, waterschap of VROM). Bij controle van de inrichting zijn de voorschriften van de vergunning leidend. Afhankelijk van de gebruikte indeling is het van belang te weten of bijvoorbeeld een voorraad opgeslagen gevaarlijke stoffen op de juiste manier is geëtiketteerd en ingedeeld. Daarvoor is enige inhoudelijke kennis noodzakelijk. Het bedrijf blijft echter verantwoordelijk voor de indeling en etiketteren van de gevaarlijke stoffen en dit is dus niet de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Voor het toezicht op de juistheid van etiketten en de indeling van de gevaarlijke stoffen zijn handhavingspartners als de Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie, Voedsel en Waren Autoriteit en Inspectie van Verkeer en Waterstaat (transport) verantwoordelijk. Vanwege hun signaalfunctie hebben de locale of regionale toezichthouders ook een rol bij het toezicht op de naleving van de voorschriften van EUGHS. Ook daarvoor is enige inhoudelijke kennis noodzakelijk. Daarnaast is het belangrijk dat er afspraken worden gemaakt over de handhaving tijdens de overgangssituaties. De VROM-Inspectie (VI) is verantwoordelijk voor het tweedelijns toezicht op de milieuvergunningen. De Arbeidsinspectie (AI)is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van PGS-voorschriften die gaan over de Arbeidsomstandigheden. Als het (Wm- en Wvo) bevoegd gezag afspraken maakt met het bedrijfsleven over het geleidelijk aan invoeren van technische aanpassingen binnen de inrichting is het wenselijk dat de VI en AI bij het uitoefenen van hun eigen toezicht daarmee rekening houdt.
3
Conclusies consequenties voor vergunningverlening
Dit hoofdstuk geeft de conclusie van de inventarisatie aan de hand van de onderzoeksvragen uit paragraaf1.7. 1. Leidt de invoering van de verordening tot de noodzaak voor aanpassing van bestaande vergunningen? Wm-vergunning Voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen worden in Wm-vergunning voorschriften opgenomen uit de PGS-richtlijnen. Een veel gebruikte richtlijn is de PGS-15. Deze richtlijn gaat voor de meeste gevaarseigenschappen van stoffen uit van de ADR-classificatie. Een uitzondering vormen de CMR-eigenschappen. Voor deze eigenschappen verwijst de PGS-15 naar de classificatie van de Wms. Deze wet is met de invoering van REACH (1907/2006) vervallen. De richtlijn waaruit de Wms-criteria afkomstig zijn vervalt in 2015 door de invoering van EU-GHS. Op termijn is dus een aanpassing noodzakelijk van vergunningen die concrete voorschriften bevatten uit de PGS-15 die verwijzen naar de ingetrokken wetgeving.
Definitief
23
Door de nieuwe criteria kunnen chemische stoffen en mengsels die in de huidige situatie als niet gevaarlijk of beperkt gevaarlijk zijn geclassificeerd, in de toekomst wel als gevaarlijk of als gevaarlijker worden geclassificeerd. Dit kan leiden tot andere eisen voor de bedrijfsvoering of andere eisen voor bijvoorbeeld luchtemissies of (externe) veiligheid. Mogelijk zijn bestaande vergunningvoorschriften niet voldoende dekkend en andere voorschriften uit de PGS-15 van toepassing. Wvo-vergunning De ABM gebruikt voor het beoordelen van de waterbezwaarlijkheid van stoffen en mengsels de informatie over de eigenschappen van stoffen. Na invoering van EU-GHS zal dit niet veranderen. 7 In een ander onderzoek naar aanleiding van de invoering van REACH is al vastgesteld dat in de toekomst meer informatie over stoffen voor de vergunningverleners beschikbaar komt. De verwachting is dat bedrijven deze informatie ook meenemen bij de toepassing van de ABM. Dit geldt ook voor de informatie over een eventuele nieuwe indeling van de stoffen. Een zwaardere of lichtere classificatie kan van invloed zijn op de aanvullende eisen voor emissiebeperkende maatregelen die in een Wvo-vergunning zijn opgenomen.
2. Leidt de invoering van de verordening tot de situatie dat meer inrichtingen onder de reikwijdte van bepaalde wetgeving vallen (o.a. Brzo, Wm-vergunning)? Brzo De reikwijdte van het Brzo is afhankelijk van de Seveso-richtlijn. Deze richtlijn heeft criteria voor de indeling van gevaarlijke stoffen die op bepaalde punten afwijken van de criteria van EU-GHS. Momenteel wordt op Europees niveau gediscussieerd over de consequenties voor de Sevesorichtlijn. De effecten voor het Brzo hangen af dus grotendeels af van de resultaten van die discussie. In de huidige situatie kan de invoering van EU-GHS verschuivingen veroorzaken in de reikwijdte van het Bevi. Aandachtspunt vormen de drempelhoeveelheden en bijbehorende eisen die voor gevaarlijke stoffen en mengsels in het besluit zijn opgenomen. Een overschrijding van deze drempelhoeveelheden kan leiden tot strengere eisen. Bijvoorbeeld bij opslag van meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen moeten bedrijven een beoordeling op basis van risicocontouren uitvoeren om zo vast te stellen of aanvullende saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn. Activiteitenbesluit De invoering van EU-GHS heeft geen directe invloed op het Activiteitenbesluit. Wel is het mogelijk dat op termijn, vanwege de samenhang met de PGS-15, het Activiteitenbesluit moet worden aangepast. Het is wel mogelijk dat bedrijven die onder het Activiteitenbesluit door de herindeling van stoffen en mengsels in een andere categorie van het besluit komen. 3. Wat is de invloed van EU-GHS op de verschillende richtlijnen of hulpmiddelen (NRB, PGS15, NeR, BBT-status, ABM) die nu in de vergunningverlening worden gebruikt? EU-GHS heeft consequenties voor het gebruik van een aantal instrumenten, dat worden gebruikt bij de WM-vergunningverlening. Hieronder volgen per instrument de conclusies. PGS-15: Vanwege gebruik van Wms-terminologie en –criteria is inhoudelijke aanpassing van de richtlijn nodig. Daarnaast gebruikt PGS-15 nog de criteria uit het ADR-2005, terwijl op het moment ADR2007 geldt. Daarin zijn de criteria van VN-GHS al geïmplementeerd. Herindeling van stoffen en mengsels leidt tot andere eisen voor inrichtingen en opslagvoorzieningen. Deze eisen zijn gekoppeld aan de opslaghoeveelheden en indeling van de stoffen en mengsels. Hierdoor kunnen de volgende situaties ontstaan: 1. Een zwaardere indeling houdt in zwaardere eisen aan de opslag. 2. Een toename van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen in opslag kan leiden tot een afwijking van de vergunde situatie waardoor een melding aan het bevoegd gezag of een aanpassing van de Wm-vergunning nodig is. 7
Consequenties van Consequenties van REACH voor Wm- en Wvo-vergunningverlening, InfoMil/SenterNovem, october 2008.
Definitief
24
Andere PGS-richtlijnen Deze richtlijnen gebruiken Wms-terminologie en –criteria. In ieder geval is op dat punt een inhoudelijke aanpassing van PGS-29 en PGS-30 nodig. Mogelijk geldt dit ook voor andere PGSrichtlijnen. NeR Door de introductie van nieuwe grenswaarden voor bioaccumulatie is binnen de groep van stoffen die als milieugevaarlijk is ingedeeld een verschuiving te verwachten. Dit kan leiden tot een verschuiving van de stoffen binnen de verschillende klassen van de NeR. Mogelijk zijn in dat geval aanvullende emissie-eisen in een vergunning noodzakelijk. Dit moet per situatie (vergunning) worden bekeken. In de toekomst komt door EU-GHS een geharmoniseerde stoffenlijst beschikbaar. Het is verstandig om in de toekomst, als deze lijst beschikbaar komt, na te gaan of aanvulling van de stoffenlijsten in de NeR noodzakelijk is. NRB EU-GHS heeft geen directe invloed op de NRB. Wel bevat PGS-15 voorschriften voor de kwaliteit van vloeren in een voorziening voor o.a. gevaarlijke stoffen die volgens de criteria van de NRB als zodanig zijn ingedeeld. Een zwaardere indeling van stoffen of mengsels kan ertoe leiden dat extra bodembeschermende voorzieningen en maatregelen voor de opslag van de stoffen nodig zijn. In het geval van bedrijven die onder de vergunningplicht vallen, is aanpassing van de vergunning noodzakelijk. Voor bedrijven die onder de algemene regels vallen betekent dit dat ze mogelijk te maken krijgen met bepalingen van het Activiteitenbesluit waarmee ze eerder niet te maken hadden. Algemene Beoordelings Methodiek (ABM) Het beeld is dat de invoering van EU-GHS geen ingrijpende consequenties heeft voor de Wvovergunningverlening. Wel is in de toekomst, vanwege een zwaardere classificatie van stoffen en mengsels een screening op volledigheid van de stoffenlijsten die voor de WVOvergunningverlening worden gebruikt, nodig. Om te kunnen vaststellen of aanpassing van Wvovergunningen noodzakelijk is, is inhoudelijke beoordeling van de weegfactoren uit de ABM is nodig. 4. Hebben vergunningverleners behoefte aan informatie en zo ja, aan welke informatie en in welke vorm? EU-GHS heeft invloed op verschillende instrumenten die bij de vergunningverlening worden gebruikt. Ook worden in de toekomst mogelijk de voorschriften in vergunningen aangepast die gebaseerd zijn op de indeling van gevaarlijke stoffen en mengsels. Daarom is instructie van vergunningverleners (en toezichthouders die met deze regelgeving werken noodzakelijk. Op korte termijn moeten zij ook worden geïnformeerd over de invoering van de nieuwe verordening eind 2008, de feitelijke consequenties voor vergunningverlening en de te volgen strategie. 5. Leidt de invoering van EU-GHS tot extra werkzaamheden voor de Wm- en Wvovergunningverlener? Zo ja, a. Wat zijn die werkzaamheden? b. Wat is nodig om de werkzaamheden uit te voeren? c. Zijn er knelpunten/hindernissen te verwachten? d. Welke acties zijn op korte en lange termijn noodzakelijk? Vanwege de herindeling van stoffen en mengsels kan EU-GHS op termijn leiden tot revisies van vergunningen. Omdat de bepalingen geleidelijk aan inwerkingtreding zal aanpassing van vergunningen over een langere periode gespreid zijn. De door projectgroep voorgestelde strategie kan er ook toe leiden dat geen verhoging van de werkdruk komt. Er zijn geen knelpunten te verwachten. Als vergunningverleners en toezichthouder adequaat worden voorgelicht zijn geen knelpunten te verwachten. Een goede afstemming tussen vergunningverleners en toezichthouders is ook een belangrijke voorwaarde voor een soepele overgang naar de nieuwe situatie
Definitief
25
De volgende vervolgstappen zijn in de projectgroep benoemd: 1. Acties vanuit projectgroep • Informeren VROM over de aanpassing van de PGS-richtlijnen (PGS 15, PGS 29- en PGS30). • Bij VROM wens inbrengen om EU-GHS in plaats van het ADR in de PGS-15 op te nemen. • In aansluiting op het voorgaande nagaan of maatwerkvoorschriften mogelijk zijn op basis van het Activiteitenbesluit. • Informeren Coördinatiegroep ABM over nadere beoordeling van de ABM en eventueel aanpassen naar aanleiding van EU-GHS. • Communiceren strategie overgangstermijnen naar Wm- en Wvo- bevoegd gezag. • Communiceren mogelijke consequenties naar adviesgroep NeR. • Afstemming met de Inspectiediensten over handhaving tijdens overgangstermijnen. 2. Acties voor vergunningverlening Op korte termijn zijn de volgende acties noodzakelijk Periode januari – juni 2009: • Voorlichten vergunningverleners en toezichthouders • Naar alle bedrijven de communiceren welke verplichtingen van EU-GHS op respectievelijk 1 december 2010 en 1 juni 2015 gelden en wat dat betekent voor de vergunningensituatie. Hiervoor wordt vanuit dit project een standaardbrief opgesteld die het bevoegd gezag kan gebruiken. Actie moet plaatsvinden in de eerste helft van 2009 en worden herhaald in 2014. • Afstemmen strategie overgangstermijnen met toezichthouders. Periode tot 2015 • Herhalen communicatie naar bedrijven (2014) • Afhankelijk van beschikbare informatie beoordelen en indien noodzakelijk aanpassen vergunningen. Op de lange termijn zijn de volgende actie noodzakelijk (na 2012 en na 2017): Beoordelen en indien noodzakelijk aanpassen vergunningen. 3. Aanbevelingen voor toezicht • Vanwege hun signaalfunctie is voorlichting van Wm- toezichthouders over EU-GHS is noodzakelijk. Daarnaast is om afstemming tussen de Inspectiediensten (VI, AI en VWA) en Wm-toezicht noodzakelijk. Bij deze afstemming moeten afspraken worden gemaakt over de handhaving tijdens de overgangssituatie. Dit is zowel van belang in de situatie waarbij gekozen wordt om het ADR in de PGS-15 te handhaven naast het EU-GHS als in de situatie waarin dat niet gebeurt.
Definitief
26
Bijlagen: Bijlage 1: Overzichtstabel categorieën PGS15 en EU-GHS. Bijlage 2: Tabel overzicht aandachtspunten en acties PGS15 Bijlage 3: Aandachtspunten voorschriften PGS15 Bijlage 4: Toelichting wettelijk kader Bijlage 5: ABM en EU-GHS Bijlage 6: Stappenplan beoordeling NeR Bijlage 7: Pictogrammen EU-GHS en ADR2007 Bijlage 8: Deelnemers Projectgroep
Definitief
27
Bijlage 1: Overzichtstabel gevaarscategorieën PGS-15 en EUGHS ADR Klasse Omschrijving
EU-GHS
Omschrijving
2
2.2
ontvlambare gassen
2.3 2.4 2.5
ontvlambare aerosolen oxidrende gassen gassen onder druk
2.6
ontvlambare vloiestoffen
gassen (hieronder vallen verstikkende gassen, brandbare gassen, oxiderende gassen, giftige gassen; Spuitbussen (aerosolen)
3
brandbare vloeistoffen
4.1
brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare 2.7 stoffen in niet explosieve toestand 2.8
ontvlambare vaste stoffen
4.2
voor zelfontbranding vatbare stoffen
2.9 2.10
pyrofore vloeistoffen pyrofore vaste stoffen
4.3
stoffen die contact met water brandbare gassen ontwikkelen
2.12
stoffen en mengsels die in contact met wtaer ontvlambare gassen ontwikkelen
5.1
oxiderende stoffen
2.13 2.14
oxiderende vloeistoffen oxiderende vaste stoffen
5.2
organische peroxiden
2.15
organische peroxiden
6.1
giftige stoffen (huid, mond, inademing stof of nevel)
3.1
acute toxiciteit (huid, mond, inademing stofdeeltjes, nevel)
6.2
infecteuze stoffen (besmettelijke stoffen)
8
bijtende stoffen
3.2
huidcorrosie
Niet opgenomen Niet opgenomen Niet opgenomen
3.2 3.3 3.4
huidirritatie ernstig oogletsel/oogirritatie sensibilisatie van de luchtwegen of van de huid
9
zelfontledende stoffen en mengsels
Niet opgenomen
Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen o.a. ook milieugevaarlijke stoffen 4.1 gevaar voor het aquatisch milieu Niet opgenomen
5.1
gevaar voor de ozonlaag
CMR-stoffen, niet reeds op andere wijze genoemd in het ADR
3.5 3.6 3.7
mutagenitiet in geslachtscellen kankerverwekkendheid voortplantingstoxiciteit (nieuw effecten voor lactatie)
gevaarlijke afvalstoffen met dezelfde chemische of fysische eigenschappen als bovengenoemde gevaarlijke stoffen (worden ingedeeld volgens de gevaarlijke eigenschappen van de individuele stoffen)
Niet opgenomen
Definitief
Niet opgenomen 3.8 3.9 3.10
specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling specifieke doelorgaantoxiciteit bij herhaalde blootstelling aspiratiegevaar
28
Bijlage 2: Tabel overzicht aandachtspunten en acties PGS15 Voorschriftnr. Aandachtspunt 1.4 (blz 10 Verwijzing naar Stoffenrichtlijn 1.5 Vlampuntcriterium 61 ipv 60 °C
3.1.1
meer stoffen/mengsels onder reikwijdte
3.11.1
Vrijstelling voor LQ indien in transportverpakking
3.11.2
-
3.12.
Vrijstelling voor LQ indien in transportverpakking
3.16
Verwijzing naar richtlijn Veiligheidsinformatiebladen (91/155/EG)
3.18.1
vermelden gegevens in journaal conform ADR
3.19.1
meer stoffen/mengsels onder reikwijdte
3.3
Algemeen voorschrift over kwaliteit van vloeren, meer stoffen/mengsels onder reikwijdte
4.3.2 4.5.1 4.5.2 4.6.1
Vlampuntcriterium 61 ipv 60 °C Vlampuntcriterium 61 ipv 60 °C Vlampuntcriterium 61 ipv 60 °C meer stoffen/mengsels onder reikwijdte
4.6.2
meer stoffen/mengsels onder reikwijdte
5.6.13 6.1
Vlampuntcriterium 61 ipv 60 °C Voorschrift etikettering conform ADR
6.2.3
Voorschrift etikettering conform ADR
7.1 (blz 49) 7.2
Verwijzing naar Wms voor gebruiksverpakking Vrijstelling voor LQ indien in transportverpakking
Verwijzing naar Wms, begrippen Wms Vlampuntcriterium 61 ipv 60 °C Verwijzing naar Wms-indeling, meer stoffen/mengsels onder reikwijdte 7.3 Vlampuntcriterium 60 °C begrippenlijst Definitie CMR, verwijzing Stoffenrichtlijn Bijlage 3, tabel Verwijzing naar Wms onverenigbare combinaties Bijlage 5 Verwijzing naar Wms
Definitief
Actie technische aanpassing toetsing hoeveelheid en indeling stoffen/mengsels in opslag (klasse 3)? toetsing hoeveelheid en indeling stoffen/mengsels in opslag (klasse 9)? extra administratieve lasten door dubbele etikettering ADR en GHS - technische aanpassing - extra administratieve lasten door dubbele etikettering ADR en GHS extra administratieve lasten door dubbele etikettering ADR en GHS Technische aanpassing, moet REACH worden; Richtlijn is ingetrokken na invoering REACH leidt indirect tot extra administratieve lasten? toetsing hoeveelheid en indeling stoffen/mengsels in opslag (klasse 8) toetsing hoeveelheid en indeling stoffen/mengsels in opslag technische aanpassing technische aanpassing technische aanpassing toetsing hoeveelheid en indeling stoffen/mengsels in opslag (klasse 8, 9) toetsing hoeveelheid en indeling stoffen/mengsels in opslag (klasse 8, 9) technische aanpassing extra administratieve lasten door dubbele etikettering ADR en GHS extra administratieve lasten door dubbele etikettering ADR en GHS technische aanpassing toetsing hoeveelheid en indeling stoffen/mengsel technische aanpassing? technische aanpassing technische aanpassing
technische aanpassing
29
Bijlage 3: Aandachstpunten voorschriften PGS15 1.4 Werkingssfeer, pagina 10 PGS-15 heeft tevens betrekking op de opslag van bepaalde categorieën van stoffen die niet in het kader van de ADR zijn geclassificeerd, maar die wel bepaalde gevaarsaspecten bezitten. Het gaat om de CMR-stoffen die volgens bijlage I bij Richtlijn nr. 67/548/EEG geclassificeerd zijn als Kankerverwekkend categorie 1 of 2 en/of als Mutageen categorie 1 of 2 en/of als "voor de voortplanting giftig" categorie 1 of 2. Het handelt dus alleen om producten die het symbool "T" (Giftig) toegekend hebben gekregen. Voor de genoemde CMR-stoffen zijn de volgende waarschuwingszinnen (R-zinnen) van toepassing: R 45 of R 49 voor kankerverwekkende stoffen, R 46 voor mutagene stoffen en R 60 of R 61 voor de voortplanting giftige stoffen. Voor een overzicht van deze stoffen wordt verwezen naar de volgende overzichten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: - SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen en processen; - SZW-lijst van mutagene stoffen; - Niet-limitatieve lijst van voor de voortplanting giftige stoffen. 1.5 Ondergrenzen, pagina 11 Voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen van de klasse 3 geldt dat alcoholhoudende dranken in consumentenverpakking en dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61 ºC en 100 ºC in deze richtlijn niet worden beschouwd als stoffen van de klasse 3. 3.1.1, pagina 15 Verpakte gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen moeten, met uitzondering van de noodzakelijke werkvoorraad, worden opgeslagen in een daarvoor bestemde opslagvoorziening. In de opslagvoorziening mogen daarnaast uitsluitend aanverwante stoffen worden opgeslagen. Van de gevaarlijke stoffen van de klasse 9 moeten uitsluitend de milieugevaarlijke stoffen in een opslagvoorziening worden opgeslagen. 3.2.1 Voorschriften inpandige opslagvoorziening, pagina 19 Voorschriften over de opslag van gevaarlijke stoffen (algemeen) of CMR-stoffen. [Mogelijk dat vanwege herindeling meer stoffen/preparaten onder de reikwijdte vallen] 3.11.1, pagina 25/26 De verpakking van de in een opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke stoffen moet zodanig zijn dat: - niets van de inhoud uit de verpakking onvoorzien kan ontsnappen; - het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; - de verpakking tegen normale behandeling bestand is. Aan dit voorschrift wordt in ieder geval voldaan indien de gevaarlijke stoffen zijn verpakt conform de bepalingen van de Verenigde Naties zoals verwoord in de “Manual of tests and criteria” (Oranje Boek). Toelichting: Over het algemeen bevinden gevaarlijke stoffen in een opslagvoorziening zich in de zogenaamde UN-gekeurde verpakking. Daarnaast zijn er consumenten omverpakkingen die zijn verpakt volgens het regime van de zogenaamde gelimiteerde hoeveelheden (limited quantities / LQ) In deze verpakkingen is een dermate geringe hoeveelheid gevaarlijke stof aanwezig dat er slechts een beperkt risico ontstaat indien deze hoeveelheid vrijkomt. (ADR sectie 3.4 behandelt de wijze waarop gelimiteerde hoeveelheden behandeld moeten worden en welke vrijstellingen daarvoor gelden.) Breekbare verpakking moet in een opslagvoorziening (m.u.v. de werkvoorraad) zoveel mogelijk conform de vervoersregelgeving opgeslagen worden als samengestelde verpakking (zie ADR subsectie 1.2.1 en 4.1.1.5).
Definitief
30
3.11.2, pagina 26 De etikettering van de in een opslagvoorziening aanwezige gevaarlijke stoffen moet zodanig zijn dat de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. Toelichting: Conform de UN-regelgeving, respectievelijk ADR (hoofdstuk 5.2) moet elke colli (buitenverpakking) voor het vervoer zijn voorzien van een gevarenetiket, de kenmerking middels het UN-nummer voorafgegaan door de letters “UN”. Verpakkingen met LQ hoeveelheden zijn niet gekenmerkt met een gevarenetiket. Elke verpakking moet echter wel voorzien zijn van een UN-nummer, voorafgaand door de letters “UN”. Indien er sprake is van een samengestelde verpakking dan moeten alle UN-nummers, voorafgaand met de letters “UN” of de letters “LQ” worden vermeld. Tevens moeten gebruiksverpakkingen zijn voorzien van gevaaraanduidingen op grond van de Wms of, indien het voor intern gebruik is, zijn voorzien van werkpleketiketten conform de Arbeidsomstandighedenwet. Dit geldt uiteraard niet voor afvalstoffen. 3.12.1, pagina 26 Gevaarlijke stoffen en CMR-stoffen die met elkaar gevaarlijke reacties kunnen aangaan waarbij sterke verhoging van temperatuur of druk optreedt of waarbij gassen kunnen ontstaan die giftiger of brandbaarder zijn dan op grond van de eigenschappen van één van de stoffen is te verwachten, moeten gescheiden van elkaar worden opgeslagen. Dit voorschrift is niet van toepassing voor stoffen die vallen onder het regime van gelimiteerde hoeveelheden (hoofdstuk 3.4 van het ADR). Toelichting: Het doel van het gescheiden opslaan van gevaarlijke stoffen is dat bij het vrijkomen van de stof uit de verpakking voorkomen wordt dat door de vrijgekomen stof een groter (vervolg)effect ontstaat dan op grond van de eigenschappen van de betreffende stof verwacht kan worden. In bijlage 3 is weergegeven hoe in praktische zin deze doelstelling kan worden gerealiseerd. In de hoofdstukken 6, 7, 8 en 9 zijn voor de in deze hoofdstukken behandelde categorieën gevaarlijke stoffen bijzondere bepalingen opgenomen voor de gezamenlijke opslag met andere gevaarlijke stoffen. Gelimiteerde hoeveelheden betreffen kleine verpakkingen met een tweede (om)verpakking. Bij een lekkage komt er een kleine hoeveelheid vrij, die weinig vervolgschade kan aanrichten; een escalerende reactie met een ander product is dan minder waarschijnlijk. De uitzondering voor gelimiteerde hoeveelheden geldt alleen indien de stoffen in de transportverpakking zijn opgeslagen.
3.16 Veiligheidsignalering, veiligheidsinformatiebladen, instructies, pagina 28 3.16.1 Aan de buitenzijde van een opslagvoorziening, nabij de toegangsdeur(en) moeten op duidelijk zichtbare plaatsen waarschuwingsborden worden geplaatst, welke het gevaar van de opgeslagen gevaarlijke stoffen aanduiden. Op daartoe geschikte plaatsen moeten de betreffende gevaarsymbolen zijn aangebracht: a. voor wat betreft de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen, het pictogram "ontvlambare stoffen of hoge temperatuur"; b. voor wat betreft de opslag van bijtende stoffen het pictogram "bijtende stoffen" c. voor wat betreft de opslag van giftige stoffen het pictogram "giftige stoffen"; d. voor wat betreft de opslag van oxiderende stoffen het pictogram "oxiderende stoffen". Bij alle opslagvoorzieningen moet het verbodsbord "vuur, open vlam en roken verboden" zijn aangebracht. In plaats van bovengenoemde symbolen mogen ook de “grote etiketten” behorende bij de klasse 3, 8, 6.1 en 5.1 zoals nader omschreven in ADR hoofdstuk 5.3.1) worden geplaatst. Bron: Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving. Toelichting: In bijlage 2 zijn voorbeelden van de voor de veiligheidssignalering te gebruiken
Definitief
31
gevaarsymbolen weergegeven. 3.16.2 Binnen de inrichting moeten veiligheidsinformatiebladen (VIB’s) van de opgeslagen gevaarlijke stoffen beschikbaar zijn. De VIB’s moeten voldoen aan EG-richtlijn 91/155/EEG. Dit voorschrift geldt niet voor stoffen die niet onder de Wms vallen en niet voor gevaarlijke afvalstoffen. Bron: Veiligheidsinformatiebladenbesluit Wms. Toelichting: Veiligheidsinformatiebladen (ook wel genoemd “material safety data sheets”, MSDS) mogen ook digitaal in de inrichting beschikbaar zijn. 3.18.1, pagina 28 Indien in een inrichting meer dan 2.500 kg gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, moet van de opslag van gevaarlijke stoffen die in de inrichting aanwezig zijn een actueel journaal worden bijgehouden. Het journaal moet van een datum zijn voorzien. Het journaal moet in de inrichting op een plaats ter inzage liggen, die direct toegankelijk is voor hulpverlenende diensten. Het journaal moet ten minste de volgende onderdelen bevatten: - de juiste vervoersnaam, aangevuld met, zover van toepassing, de technische benaming (zie 3.1.2 ADR/IMDG-code) en de klasse van de stof zoals vermeld in het ADR of de IMDG code; - de hoeveelheid van de stof; - de verpakkingsgroep (indien toegewezen); - het UN-nummer van de stof als mede de modelnummers van de gevaarsetiket(en) volgens art. 5.2 van ADR; - CMR-stoffen moeten in het journaal zijn opgenomen met hun chemische naam en de vermelding CMR. 3.19.1, pagina 29 Indien in de inrichting meer dan 10.000 kg gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen worden opgeslagen, meer dan 1.000 kg zeer giftige stoffen (ADR-klasse 6.1 Verpakkingsgroep I) worden opgeslagen of gasflessen met giftig/bijtende of giftige inhoud met een totale waterinhoud van meer dan 250 liter worden opgeslagen,….. 4.1, paragraaf 33 Zeer giftige stoffen (ADR-klasse 6.1 verpakkingsgroep I of stoffen van de klasse 8, verpakkingsgroep I, met aanvullend etiket modelnr. 6.1) moeten vanaf een hoeveelheid van 1.000 kg worden opgeslagen in een opslagvoorziening zoals beschreven in dit hoofdstuk. 4.3.2, pagina 34 Indien in een vak stoffen van de klasse 3 of vloeistoffen met een vlampunt tussen 61 °C en 100 °C in niet metalen verpakking zijn opgeslagen, moeten voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat product of bluswater kan uitstromen naar naastgelegen vakken. 4.5.1, pagina 34 In een opslagvoorziening moet, afhankelijk van de eigenschappen van de opgeslagen gevaarlijke stoffen, [tabel met vlampuntsgrenzen, pag 35] 4.5.2, pagina 35 Idem tabel pagina 36 4.6.1, pagina 36 Indien in een opslagvoorziening conform voorschrift 4.5.1 beschermingsniveau 1 moet zijn gerealiseerd, moet de nominale bluswateropvangcapaciteit worden bepaald met behulp van de in bijlage 5 vermelde parameters.
Definitief
32
Indien stoffen zijn opgeslagen van de klasse 6.1 of een overeenkomstig bijkomend gevaar hebben, stoffen van de klasse 9 (milieugevaarlijk) of CMR-stoffen, moet de werkelijke grootte van de bluswateropvangvoorziening ten minste gelijk zijn aan de nominale opvangcapaciteit (100%). Indien stoffen zijn opgeslagen van de klasse 8, moet de werkelijke grootte van de bluswateropvangvoorziening ten minste 50 % bedragen van de nominale capaciteit. Indien stoffen zijn opgeslagen van de klasse 3 , moet de werkelijke grootte van de bluswateropvangvoorziening ten minste 25 % bedragen van de nominale capaciteit. Afhankelijk van de wijze waarop een vak is gescheiden van andere vakken moet een veiligheidsfactor worden gehanteerd (zie bijlage 5). 4.6.2, pagina 36 Indien in een opslagvoorziening conform voorschrift 4.5.1 beschermingsniveau 2 moet zijn gerealiseerd, moet de nominale bluswateropvangcapaciteit worden berekend aan de hand van inzettijd van de lokale brandweer of bedrijfsbrandweer. Indien de brandweer aantoonbaar binnen 15 minuten inzetbaar is, bedraagt de nominale opvangcapaciteit 0,5 m3/ m2 vak. Indien de brandweer aantoonbaar binnen 6 minuten inzetbaar is, bedraagt de nominale opvangcapaciteit 0,3 m3/m2 vak. Afhankelijk van de wijze waarop een vak is gescheiden van andere vakken moet een veiligheidsfactor worden gehanteerd (zie bijlage 5). Indien in een opslagvoorziening waar beschermingsniveau 2 moet zijn gerealiseerd, stoffen zijn opgeslagen van de klasse 3 of een overeenkomstig bijkomend gevaar, van de klasse 6.1 of een overeenkomstig bijkomend gevaar, van de klasse 9 (milieugevaarlijk) of CMR-stoffen, moet de werkelijke grootte van de bluswateropvangvoorziening ten minste gelijk zijn aan de nominale opvangcapaciteit (100%). Indien stoffen zijn opgeslagen van klasse 8 moet de werkelijke grootte van de bluswateropvangvoorziening ten minste 50% bedragen van de nominale opvangcapaciteit. 5.6.13, pagina 43 Tankcontainers geladen met gevaarlijke stoffen, zoals genoemd in voorschrift 5.6.12, moeten ten minste 5 m verwijderd blijven van (tank)containers met brandbare vloeistoffen met een vlampunt lager dan 61 0C, alsmede van (tank)containers met brandbare gassen. 6.1, pagina 45 Kenmerking en etikettering Gasflessen moeten duidelijk leesbaar en duurzaam (door inslagen of etiketten) de volgende opschriften dragen: - het gevaarsetiket zoals voorgeschreven in het VLG/ADR. Bij gasflessen mag dit etiket aangebracht zijn op het niet-cilindrische deel (schouder) van de fles. Etiketten mogen elkaar gedeeltelijk overlappen; Gevaarsetiketten (ook wel genoemd veiligheidsetiketten) hebben de vorm van een op zijn punt staand vierkant. Deze geven door hun kleur en opschrift de gevaarseigenschappen van de inhoud aan (ADR 5.2.2). De volgende enkelvoudig etiketten komen voor.. 6.2.3, pagina 46 Gasflessen moeten zijn voorzien van de vereiste ADR-gevaarsetiketten. 7.1, pagina 49 De in dit hoofdstuk beschreven maatregelen zijn van toepassing op de volgende situaties: - opslag van spuitbussen en gaspatronen in de zin van het ADR in combinatie met andere gevaarlijke stoffen; - opslag van spuitbussen en gaspatronen met een gezamenlijke inhoud van meer dan 400 kg (netto gewicht), waarvan de inhoud (zowel het drijfgas als de stof die verneveld moet worden) in de zin van de Wms aangemerkt moet worden als een zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare,
Definitief
33
toxische, corrosieve of oxiderende stof. 7.2 Beschermingsniveau, pagina 50 De voorschriften van hoofdstuk 4 zijn van toepassing voor het vaststellen van het gewenste beschermingsniveau van opslagvoorzieningen voor spuitbussen en gaspatronen, dit al dan niet in combinatie met andere gevaarlijke stoffen. Voor het vaststellen van de grenswaarden (paragraaf 4.5 tabel 5) wordt de inhoud van de spuitbus beoordeeld op basis van de Wms-indeling van de inhoud. Spuitbussen en gaspatronen met een brandbare inhoud (al dan niet in combinatie met bijkomende gevaren) dienen, bij het vaststellen van de grenswaarden in paragraaf 4.5 tabel 5, te worden geteld als ADR-klasse 3 brandbare vloeistoffen met een vlampunt van kleiner dan 61 °C. Spuitbussen en gaspatronen met een inhoud anders dan een brandbare inhoud en volgens de Wms- of ADR-indeling uitsluitend een andere gevaarsindeling hebben, dienen te worden geteld als de overeenkomende klassering van tabel 5 van paragraaf 4.5.
7.3 Voorkomen opwarming van spuitbussen of gaspatronen tijdens opslag Wm, pagina 50 Toelichting: Spuitbussen of gaspatronen mogen bijvoorbeeld daarom niet worden opgeslagen boven kachels of verwarmingsbronnen en niet binnen een afstand van 1 meter daarvan, tenzij de oppervlaktetemperatuur van deze kachels of verwarmingselementen nooit hoger kan worden dan 60 °C. 10 Begrippenlijst, pagina 60, Definitie CMR-stoffen Bijlage 3, Tabel onverenigbare combinaties, Pagina 69 Bijlage 5, pagina 74 Alinea ‘Geschiktheid brandbeveiligingsinstallatie voor verschillende categorieën gevaarlijke stoffen’ De meeste ontwerpnormen maken hiertoe gebruik van een eigen goederenclassificatie. Het is dus van belang de opgeslagen goederen, die doorgaans ADR of Wms zijn geclassificeerd,…… Ander aandachtspunt: Algemeen voorschrift 3.3. Kwaliteit van vloeren: herindeling kan leiden dat voorschrift gaat gelden voor meer voorzieningen.
Definitief
34
Bijlage 4: Toelichting wettelijk kader classificatie stoffen Wet milieugevaarlijke stoffen De Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) verplicht iedereen die beroepshalve een stof of een preparaat produceert, verhandelt, invoert of toepast, en weet of vermoedt dat door zijn handelingen gevaren kunnen optreden voor mens of milieu, om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om die gevaren zoveel mogelijk te beperken. Als zodanig bevat de wet regels ter bescherming van zowel mens als milieu tegen gevaarlijke stoffen. Het biedt onder andere een beschermingssysteem dat er toe moet leiden dat nieuwe chemicaliën niet op de markt worden gebracht zonder dat gegevens aan de overheid worden verstrekt. Het gaat om gegevens over de identiteit, de eigenschappen, de hoeveelheid die wordt geproduceerd, ingevoerd of aan een ander ter beschikking wordt gesteld en over de toepassingen van de stof. Verder kent de wet mogelijkheden om onderzoek te bevorderen en maatregelen te nemen tegen als gevaarlijk bekend staande stoffen. Ingevolge het op basis van deze wet vastgestelde ‘Besluit Verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten van 14 oktober 1987’ (Stb. 516), moeten chemicaliën op een bepaalde wijze worden verpakt en moeten een aantal kenmerken van de betreffende stof op de verpakking worden vermeld. Dit besluit is ter implementatie van de Stoffenrichtlijn (67/548/EG) en de Preparatenrichtlijn (99/45/EG). Het is van toepassing op stoffen en preparaten die hun eind (gebruiks)bestemming binnen de Europese Unie hebben. De aanduidingen hebben als doel de gebruiker (of degene die met de stof omgaat) te informeren over de gevaren die kunnen ontstaan bij het omgaan met de betreffende stof. Tevens informeren de aanduidingen over de te nemen voorzorgsmaatregelen. Deze verpakkingsregeling staat los van de verpakkingseisen op basis van het VLG/ADR. Vanaf 1 juni 2007 geldt de REACH-verordening (EG.nr 1907/2006) in werking getreden. Deze verordening regelt de registratieplicht voor stoffen die in een hoeveelheid van meer dan 1 ton per jaar door een fabrikant of importeur op de markt worden gebracht. Voor de registratie moeten zij gegevens over stoffen verzamelen waaronder ook informatie over de gevaarsaspecten, de etikettering en indeling van de stoffen. Door de invoering van REACH wordt de Wms per 1 juni 2008 ingetrokken. REACH is rechtstreeks van toepassing in alle lidstaten en regelt een groot aantal, die nu ook in de Wms zijn geregeld. Onderwerpen die niet in REACH geregeld zijn worden opgenomen in hoofdstuk 9 (Stoffen en producten) van de Wet milieubeheer. Vanaf 1 juni 2008 is de indeling en etikettering van stoffen dus geregeld in de REACH. De Stoffen- en Preparatenrichtlijn vormen ook de grondslag voor de indeling en etikettering van stoffen en preparaten binnen REACH. Dit verandert wanneer EU-GHS in werking treedt. Op dat moment zal REACH verwijzen naar EU-GHS. Gedurende overgangsperiode blijven het oude en nieuwe systeem tijdelijk naast elkaar bestaan.
ADR Afhankelijk van de specifieke eigenschappen zijn de gevaarlijke stoffen ingedeeld in negen gevarenklassen. Gevarenklassen zijn indelingen van groepen stoffen die tijdens het vervoer een gelijksoortig hoofdgevaar hebben. De grondslag voor de indeling vormt het acute gevaar dat een stof na vrijkomen met zich meebrengt. Aan elke gevaarlijke stof wordt, voor het vervoer, een gevaars-identificatienummer (gevi-code) toegekend. Daarnaast zijn door de Verenigde Naties zogenaamde UN-nummers (stofidentificatienummers) aan stoffen toegekend. Het UN-nummer is een vier-cijferig nummer dat door de UN (United Nations) aan een stof (soms aan een groep van stoffen) is toegekend. De stoffen met een UN-nummer zijn allemaal in de stoffenlijst van het ADR opgenomen (deel 3, tabel A). Deze stoffenlijst verschilt van andere Europese en Nationale stoffenlijsten (WMS/Stoffenrichtlijn (Annex I), SZW (lijst met CMR stoffen etc.). De Gevi-code wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de vermelding van het gevaar op het vervoermiddel. Daarnaast moeten verpakkingen van de gevaarlijke stoffen zijn voorzien van gevaarsetiketten. Na de laatste wijziging van het ADR in 2007 zijn de gevaarspictogrammen van GHS ingevoerd. De pictogrammen voor het vervoer komen dus overeen met de pictogrammen voor gebruiksverpakkingen. Het verschil is de achtergrondkleur van het etiket (zie bijlage 6).
Definitief
35
Verpakkingseisen Het ADR stelt eisen aan de verpakking van gevaarlijke stoffen op basis van de zogenaamde verpakkingsgroepen. Gevaarlijke stoffen zijn pas echt gevaarlijk wanneer ze uit hun omhulsel komen. Daarom zijn aan de diverse soorten verpakkingen, houders (gasflessen), IBC's (Intermediate Bulk Containers) en grote verpakkingen zware eisen gesteld wat betreft de constructie, uitrusting, beproevingen, kenmerking en bedrijfsvoorschriften. De verpakking moet gekeurd zijn door een hiervoor erkend instituut volgens de door de UN (United Nations = Verenigde Naties) opgestelde normen. Met uitzondering van bepaalde situaties, moet lke verpakking moet dan ook voorzien zijn van een UN-code/kenmerknummer. De eisen die aan de verpakking worden gesteld: • De verpakking moet sterk en gesloten zijn • De verpakking moet bestand zijn tegen normale vervoershandelingen • De verpakking moet schoon zijn en voorzien van gevarenetiketten (zie hierboven) • De stof mag de verpakking niet aantasten • Het etiket op de verpakking van een stof of mengsel moet voorzien zijn van het UN-nummer • De verpakking moet een UN-kenmerk hebben ADR en EU-GHS VN-GHS is grotendeels geïmplementeerd in het ADR. Dit betekent dat EU-GHS en ADR wat betreft de criteria grotendeels met elkaar in overeenstemming zijn. Bij de laatste aanpassing van het ADR zijn ook de criteria voor milieugevaarlijke stoffen gelijk getrokken. Het bijbehorende pictogram (dode vis/boompje) geldt vanaf juni 2009 ook voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hoewel beide systemen dezelfde criteria gebruiken zijn er ook verschillen. EU-GHS en ADR classificeren niet voor dezelfde gevarenklassen. Het ADR bevat geen criteria voor de lange termijn gezondheidsgevaren (o.a. CMR, aspiratiegevaar) en de gevarenklasse irriterend. Daarnaast verschillen de rekenregels voor mengsels (klasse 6 en klasse 8 ADR) en de voorwaarden voor etikettering. Momenteel wordt gewerkt aan een de verdere afstemming van de vervoerswetgeving (in brede zin). Vermoedelijk wordt in 2013 de gevarenklasse aspiratiegevaar ook opgenomen in de vervoerswetgeving. Een ander verschil vormen de stoffenlijsten. Met de invoering van EU-GHS wordt de bestaande stoffenlijst (Bijlage VI van de verordening, voorheen bijlage I van de Stoffenrichtlijn) herzien op basis van de nieuwe criteria. De bestaande stoffen die op de verschillende lijsten met UNnummers voorkomen, zijn nog niet ingedeeld volgens de VN-GHS criteria.
Definitief
36
Bijlage 5: ABM en EU-GHS Omschrijving Informatievoorziening
ABM Door bedrijfsleven; knelpunt gebrek aan gegevens eb/of vertrouwelijkheid van gegevens over samenstelling van preparaten
EU-GHS Onder EU-GHS moeten bedrijven stoffen aanmelden voor de inventaris van indeling en etikettering (art. 41). Ook komen er geharmoniseerde lijsten van stoffen (CMR). Via REACH komt extra informatie beschikbaar. Gegevens voor de (her)indeling en etikettering worden bij de registratie van stoffen overlegd. Informatie wordt beheerd door het Agentschap en is toegankelijk voor het bevoegd gezag.
Consequentie Toename beschikbaarheid van gegevens.
Methode
Sluit aan bij de Stoffen- en Preparatenrichtlijn. Beoordeling op basis van gegevens over acute toxiciteit voor in het water levende organismen, afbreekbaarheid, log Pow en bioconcentratie en als bekend carcinogeniteit, mutageniteit en reprotoxiciteit). Resultaten zijn een indicatie voor saneringsinspanning (BBT, good house keeping)
Wijziging in drempelwaarden leidt mogelijk tot verschuiving in indeling van stoffen en preparaten. Andere rekenregels voor mengsels (preparaten)
Voorgeschreven maatregelen/beschermingsniveau in vergunningen mogelijk niet toereikend?
Beleids- en wettelijk kader
ABM is een instrument/methode om waterbezwaarlijkheid te bepalen; In de toekomst worden stoffen/mengsels ingedeeld volgens EU-GHS gebruikt voor de toetsing
Verordening is rechtstreeks werkend maar heeft geen directe invloed op het gebruik van de ABM
Geen
Definitief
37
Bijlage 6: Stappenplan beoordeling NeR Organische stof
nee
nee Verdacht carcinogeen? Carcinogeen ? ja ja
Zie onder carcinogene nee
MAC-waarde bekend?
ja Nog in studie, informeer bij InfoMil naar voorlopige indeling ja MAC<25? ne
nee Uitzondering nodig?
Persistent & accumuleerbaar
nee
Persistent & accumuleerbaar
ja nee
ja ja
O3
Definitief
O2
O1
Extreem risicovol
38
Bijlage 7: Pictogrammen EU-GHS en ADR2007 Pictogrammen EU-GHS
Gevaarsetiketten ADR2007
Explosiegevaar
Brandbevorderend
Brandgevaarlijk
Schadelijk/irriterend/allergeen
Corrosief
Giftig
lange termijn gezondheidsschadelijk
Milieugevaarlijk Definitief
39
Gassen onder druk
Definitief
40
Definitief
41
Bijlage 8: Overzicht consequenties en acties voor vergunningverlening Wanneer/ Wat
Dec. 2008 tot 2010
2010 tot 2012
2012 tot 2015
Na 2015
2015 tot 2017
Indelen
Stoffen: Richtlijn 67/548 verplicht (Art.61.1) EU-GHS toegestaan (art. 61.2)
Stoffen geleverd voor 1 december 2010: Richtlijn 67/548 verplicht (art. 61.1) EU-GHS verplicht (art. 62)
Stoffen: Richtlijn 67/548 verplicht (art.61.1) EU-GHS verplicht (art. 62)
Stoffen: EU-GHS verplicht (art. 62)
Stoffen: EU-GHS verplicht (art. 62)
Etiketteren
Stoffen: • Richtlijn 67/548 verplicht (Art.61.1) • Bij indeling volgens EU-GHS, etikettering EU-GHS verplicht (art. 61.2)
• •
EU-GHS verplicht (art 61.1) Stoffen geleverd voor 1 december 2010: Richtlijn 67/548 toegestaan (art. 61.4)
Stoffen: EU-GHS verplicht (art. 61.1)
Verpakken
Stoffen: • Richtlijn 67/548 verplicht (art.61.1) • Bij indeling volgens EU-GHS, verpakken volgens EU-GHS verplicht (art. 61.2)
• •
EU-GHS verplicht Stoffen geleverd voor 1 december 2010: Richtlijn 67/548 toegestaan (art. 61.4)
Stoffen: EU-GHS verplicht (art. 61.1)
Consequentie vergunningverlening 2008 - 2010
Stoffen: In de vergunning aanvraag geclassificeerd volgens de Richtlijn 67/548 mogelijk ook al volgens EU-GHS.
Stoffen: • In de vergunning aanvraag geclassificeerd volgens Richtlijn 67/548 en volgens EU-GHS. • In opslag mogelijk dubbele etikettering
Stoffen: • In de vergunning aanvraag geclassificeerd volgens Richtlijn 67/548 en volgens EU-GHS.
Actie vergunningverlener
•
Tot 2012 geen actie voor opslag dubbele etikettering
•
•
•
Definitief
2009: Communiceren invoering EU-GHS en strategie overgangsperiode naar alle bedrijven Na melding bestaande aanvraag beoordelen op basis van gegevens EUGHS: eventueel revisievergunning of ambtshalve wijzigen Nieuwe aanvraag beoordelen op basis van gegevens EU-GHS
• • •
Stoffen: • In de vergunning aanvraag geclassificeerd volgens volgens EU-GHS. • Bij afwijking: verzoek om aanvullende informatie als stoffen geclassificeerd zijn volgens Richtlijn 67/548 2014: Communiceren invoering EU-GHS en strategie overgangsperiode naar alle bedrijven Na melding bestaande aanvraag beoordelen op basis van gegevens EUGHS: eventueel revisievergunning of ambtshalve wijzigen Nieuwe aanvraag beoordelen op basis van gegevens EU-GHS Bedrijven onder algemene regels: mogelijkheid om stofgegevens op te vragen.
42
Wanneer/ Wat
Dec. 2008 tot 2010
Indelen
Na 2015
2015 tot 2017
Mengsels: • Richtlijn 1999/45 verplicht (Art. 61.1) • EU-GHS toegestaan (Art. 61.2)
Mengsels: EU-GHS verplicht (art. 62)
Mengsels: EU-GHS verplicht (art. 62)
Etiketteren
Mengsels: • Richtlijn 1999/45 verplicht (Art. 61.1) • Bij indeling volgens EU-GHS, etiketteren volgens EU-GHS verplicht (61.2)
Verpakken
Mengsels: • Richtlijn 1999/45 verplicht (Art. 61.1) • Bij indeling volgens EU-GHS, verpakken volgens EU-GHS verplicht (61.2)
Consequentie vergunningverlening
Mengsels In de vergunning aanvraag geclassificeerd volgens de Richtlijn 1999/45 mogelijk ook al volgens EUGHS. • 2009 en 2014: Communiceren invoering EU-GHS en strategie overgangsperiode naar alle bedrijven • Na melding bestaande aanvraag beoordelen op basis van gegevens EU-GHS: eventueel revisievergunning of ambtshalve wijzigen • Nieuwe aanvraag beoordelen op basis van gegevens EU-GHS
Mengsels: • EU-GHS verplicht (art. 62) • Mengsels geleverd voor 1 juni 2015: Richtlijn 1999/45 toegestaan (61.5) Mengsels: • EU-GHS verplicht (art. 62) • Mengsels geleverd voor 1 juni 2015: Richtlijn 1999/45 toegestaan (61.5) In de vergunning aanvraag In opslag mogelijk geclassificeerd volgens EU-GHS mengsels met dubbele etikettering • Na melding bestaande en nieuwe aanvraag beoordelen volgens EU-GHS • Tot 2017 geen actie voor opslag dubbele etikettering • Bij afwijking: verzoek om aanvullende informatie als mengsels geclassificeerd zijn volgens Richtlijn 1999/45 • Bedrijven onder algemene regels: mogelijkheid om stofgegevens op te vragen.
Actie
Definitief
2010 tot 2012
2012 tot 2015
43
Bijlage 9: Voorbeeldbrief Geachte heer /mevrouw, 8
Op 20 januari 2009 is de nieuwe verordening EU-GHS ingevoerd. De verordening bevat nieuwe regels en criteria over het indelen, etiketteren en verpakken van gevaarlijke chemische stoffen en mengsels. De wetgeving bevat verplichtingen voor bedrijven en richt zich op de levering en gebruik van gevaarlijke chemische stoffen en mengsels. Volgens EU-GHS vallen de volgende activiteiten onder het begrip “gebruik”: opslag, bewaring, overslag, behandeling, vermenging, verwerking. Door de nieuwe criteria krijgen bepaalde chemische stoffen en mengsels een andere indeling en etikettering. Dit heeft waarschijnlijk ook consequenties voor de eisen die vanuit de vergunningverlening aan een inrichting worden gesteld. Volgens de nieuwe regelgeving moeten ook nieuwe gevarensymbolen (pictogrammen), waarschuwingszinnen en signaalwoorden op het etiket van een gevaarlijke chemische stof of gevaarlijk mengsel staan. Deze eisen gelden ook als een bedrijf chemische stoffen en mengsels in opslag heeft. De bepalingen van de verordening treden geleidelijk aan in werking. Vanaf 20 januari 2009 tot en met 1 juni 2017 geldt een overgangsperiode. Meer informatie over het EU-GHS kunt u vinden op de website van de Nederlandse helpdesk (www.ghs-helpdesk.nl). Uit onze gegevens blijkt dat (waarschijnlijk) de verplichtingen van EU-GHS ook voor uw bedrijf gelden. Verschuift een chemische stof of mengsel naar een zwaardere of lichtere gevarenklasse dan heeft dit misschien gevolgen voor de opslagcapaciteit en voorzieningen binnen uw inrichting. Waarschijnlijk verschilt deze situatie ook met de informatie die u had opgegeven
. Mogelijk wordt van u een andere wijze van bedrijfsvoering verlangd. <Een wijziging in de indeling is een wijziging van de situatie binnen uw inrichting. Volgens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer bent u verplicht om wijzigingen of veranderingen van situatie binnen uw inrichting te melden.> Als de herindeling van de binnen uw inrichting opgeslagen chemische stoffen of mengsels leidt tot een wijziging van de situatie binnen uw inrichting, dient u contact op te nemen met de heer/mevrouw van de afdeling . U kunt ook met hem/haar contact opnemen als u over het bovenstaande nog vragen of opmerkingen heeft. Hetzelfde geldt als u van mening bent dat deze verordening niet van toepassing is op uw bedrijf. Indien u schriftelijk reageert, verzoeken wij u dit te doen onder vermelding van het kenmerk dat boven aan deze brief staat vermeld. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te informeren. Hoogachtend, Burgemeester en Wethouders van , namens dezen,
, hoofd afdeling In afschrift aan: - de heer/mevrouw <x> van de afdeling 8
8
In het Engels Regulation for Classification, Labelling and Packaging of substances and mixtures (CLP)
Definitief
44
Bijlage 10: Deelnemers projectgroep Naam Dhr. K. Planken (voorzitter) Dhr. H. Dekker Dhr. K. Locher Mevr. M. Lagerwerf Mevr. D. Wensink-Mateman Dhr. JP. Ubachs Dhr. D. Koopmans Dhr. D. Holtrop Dhr. D. Vroon Mevr. M. van der Meer Mevr. A. Sluer
Organisatie Ministerie VWS DCMR Ministerie VROM Waterschap de Dommel Waterschap Regge en Dinkel Provincie Limburg Gemeentse Enschede Ministerie VROM (V&W/RIZA) SenterNovem/InfoMil SenterNovem/InfoMil
Agendaleden Dhr. A. van der Wielen Dhr. W. Klijn Dhr. W. Pieters Dhr. P. van den Hazel
Ministerie VROM Ministerie BZK Waterschap Reest en Wieden GGD Gelderland Midden
Definitief
45