Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 Fax 030-2583140 http://www.provincie-utrecht.nl
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
I
9 oktober 2007 2007INT208524 Voorschriften
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
VV milieubeheer J. Jehee 030-258 2504 030-258 3106 Wet milieubeheer; beschikking veranderingsvergunning gemeentewerf Houten
Beslissing
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004–2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • de door gemeente Houten aangevraagde Wm-vergunning voor een gemeentewerf inclusief afvalscheidingstation als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 sub b (veranderingsvergunning) van de Wet milieubeheer te verlenen tot 25 juli 2013. Dit is de datum waarop de onderliggende revisievergunning met kenmerk 2003WEM001796i afloopt; • dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • de bij besluit van 3 juni 2003 verleende revisievergunning krachtens de Wm (nummer 2003WEM001796i) te wijzigen door: de voorschriften van paragraaf 2.2, 3.5, 3.6, 3.7, 3.10 en 3.12 in te trekken en in plaats daarvan de in de bijlage genoemde voorschriften op te nemen; een aantal nieuwe begripsbepalingen aan de vergunning toe te voegen.
II
De aanvraag
II.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 2 februari 2007 hebben wij een aanvraag van de gemeente Houten (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het veranderen en in werking hebben van een inrichting of het veranderen van de werking daarvan (Wm, art. 8.1, lid 1 sub b). De inrichting is gelegen aan De Brug 9-11 te Houten, kadastraal bekend gemeente Houten, sectie A nrs 5605, 7624, 7625, 7626, 7738 (gedeeltelijk).
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
1
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een onbeperkte termijn, echter voor inrichtingen waar afvalstoffen worden bewerkt of verwijderd kan op grond van artikel 8.17 Wm een vergunning worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar. Gezien het feit dat de onderliggende revisievergunning met kenmerk 2003WEM001796i afloopt op 25 juli 2013 wordt deze vergunning ook tot deze datum verleend. De aanvraag voorziet in: • Het beëindigen van het composteringsproces en het in gebruik nemen van dat terrein voor de opslag en stalling van dranghekken, zoutstrooiwagens (schoon en leeg), ingekocht compost, opslag van schone en categorie 1 grond, boomschors voor speeltuinen, bouw en speelzand, containers met grof snoeiafval, autowrakken (ontdaan van vloeistoffen) ten behoeve van brandweeroefeningen, containers met afval dat vrijkomt bij de plantsoenendienst, bestratingsmaterialen, los snoeihout, oude fietsen, volle containers afkomstig van het afvalscheidingstation (voor zover dit geen bodembelastende afvalstoffen betreffen). Géén van deze activiteiten is nieuw voor de werf, ze vonden alleen elders binnen de inrichting plaats. • Wijziging van de gasflessenopslag ten behoeve van eigen gebruik en tevens het verzoek om toestemming voor de opslag van afgedankte gasflessen afkomstig van particulieren. • Het specificeren van de verfvoorraad in de timmerwerkplaats en opslag overeenkomstig PGS 15. • Het wijzigen van de soorten bestrijdingsmiddelen. • Wijziging van containers rond het bordes. • De bovengrondse dieseltanks zullen in 2009 worden vervangen door nieuwe tanks. Op grond van categorie 28.4 onder a, 1o van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting.
II.B
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
De aanleiding voor het indienen van de aanvraag is dat de onder II.A genoemde zaken zijn gewijzigd ten opzichte van de vergunde situatie
II.C
Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan
De inrichting ligt in een gemengd gebied. De dichtstbij gelegen woning ligt op een afstand van 14 meter.
II.D
Huidige vergunningsituatie
Voor de inrichting zijn eerder de volgende Wm-vergunningen verleend en hebben wij de volgende meldingen van de aanvrager geaccepteerd: Soort datum Nummer Bevoegd gezag Revisievergunning 3 juni 2003 2003WEM001796i GS Ambtshalve wijziging 25 januari 2005 2005WEM000161i GS asbestvoorschriften
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
2
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
III
Procedure van de aanvraag om milieuvergunning
III.A De aanvraag III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 2 februari 2007 ontvangen en is door ons ter informatie op 6 februari 2007 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; III.A.2 Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 16 maart 2007 en 9 mei 2007 in de gelegenheid gesteld om tot en met vrijdag 15 juni 2007 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 15 juni 2007 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort tot de dag waarop de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken. In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 91 dagen (Algemene wet bestuursrecht, art. 4:15).
III.B Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor de aangevraagde activiteiten is geen bouwvergunning noodzakelijk.
III.C Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)vergunning De aangevraagde veranderingen zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Coördinatie van de Wmvergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
III.D Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 18 juli 2007. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken terinzage gelegen bij de gemeente Houten en bij de provincie Utrecht, namelijk van 18 juli 2007 tot en met 28 augustus 2007.
IV
Toetsingskaders
IV.A Groene wetten IV.A.1 Habitatrichtlijn (HR) De HR heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de HR). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregiem: • gebiedsbescherming; • soortenbescherming. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als Habitatgebied: • Botshol, nabij Abcoude; • Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; • Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; • Groot Zandbrink, nabij Leusden.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
3
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
De inrichting is niet gelegen in of nabij een habitatrichtlijn gebied. Het dichtstbijzijnde HR gebied Luistenbuul en Koekoeksche Waard (provincie Zuid Holland) is gelegen op een afstand van ruim 12 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het HR-gebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de HR is niet noodzakelijk. IV.A.2 Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. In de provincie Utrecht is een stuk van de Neder-Rijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Vogelrichtlijn-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet. IV.A.3 Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op de individuele beschermde plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Floraen faunawet aangevraagd moet worden. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is voor de aangevraagde veranderingen niet benodigd.
IV.B Artikel 8.8 tot en met 8.11 Wet milieubeheer IV.B.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. IV.B.2 IPPC-richtlijn/Beste beschikbare technieken (BBT) Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. De aangevraagde activiteiten worden daarin niet genoemd. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
4
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, derde lid, Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken Dit is niet van toepassing voor deze veranderingsvergunning. Ad b Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Middels deze veranderingsvergunning wordt het gebruik van andersoortige bestrijdingsmiddelen aangevraagd. omdat de tot dan toe gebruikte bestrijdingsmiddelen niet meer worden toegestaan vanuit milieuhygiënische overwegingen. Ad c Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen Dit is niet van toepassing voor deze veranderingsvergunning. Ad d Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Dit is niet van toepassing voor deze veranderingsvergunning. Ad e Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt voorzover deze van toepassing is op de inrichting door de milieufunctionaris gesignaleerd. Ad f Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in het hierna volgende overwogen in de paragrafen IV.C t/m IV.H. Ad g Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen Dit is niet van toepassing voor deze veranderingsvergunning. Ad h De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Dit is niet van toepassing voor deze veranderingsvergunning. Ad i Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Dit is niet van toepassing voor deze veranderingsvergunning. Ad j Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen van paragraaf IV.N, Opslag van gevaarlijke (afval)stoffen.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
5
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: • NeR Nederlandse emissierichtlijn lucht (april 2003, InfoMil) • NRB Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (juli 2001, InfoMil) • PGS 15:Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (2005, VROM) • PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties (2005, VROM) De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. IV.B.3 Algemene maatregelen van bestuur (artikel 8.44) In deze AMvB's worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze AMvB's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde veranderingen vallen niet binnen de werkingsfeer van een Algemene maatregel van bestuur.
IV.C Lucht IV.C.1 Het kader voor de bescherming van de lucht De aangevraagde veranderingen zijn getoetst aan de Nederlandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR-Lucht) en het Besluit Luchtkwaliteit 2005. Deze richtlijn, die de BBT voor het beperken van luchtemissies beschrijft, wordt landelijk toegepast als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. IV.C.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de aangevraagde veranderingen geen nieuwe emissies naar de lucht plaatsvinden. De opslag van grond vond altijd al plaats binnen de inrichting en men is gestopt met zelf composteren. IV.C.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de luchtkwaliteit Er zijn geen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de luchtkwaliteit opgenomen in de aanvraag om een veranderingsvergunning. IV.C.4 Toetsing Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) Wij hebben vastgesteld dat voor NO2 en fijn stof de grenswaarden van het Blk niet worden overschreden. Op grond van de heersende jurisprudentie staat een mogelijke overschrijding van de grenswaarden voor NO2 en fijn stof niet in de weg aan vergunningverlening, zolang de concentratie NO2 en fijn stof in de buitenlucht als gevolg de aangevraagde activiteiten en de daaraan verbonden voorzieningen ten opzichte van een eerder vergunde situatie verbetert of ten minste gelijk blijft.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
6
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
Ten opzichte van de in 2003 vergunde situatie is de opslag van zand en grond niet uitgebreid en is ook het aantal vervoersbewegingen gelijk gebleven. Wel is de groencompostering opgeheven. De concentratie fijn stof en NO2 in de buitenlucht ten gevolge van de activiteiten van de inrichting blijven derhalve gelijk of zullen wellicht zelfs iets verbeteren in verband met de opheffing van de groencompostering. Beoordeling en conclusie Blk-toets Omdat de luchtkwaliteit door de aangevraagde activiteiten en de daaraan verbonden voorzieningen niet verslechtert, bestaat er uit het oogpunt van het Blk 2005 geen bezwaar tegen deze activiteiten.
IV.D Geur IV.D.1 Het kader voor de bescherming tegen geurhinder Het in de NeR-lucht omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van het BBT-principe afgeleid; voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor de gemeentewerf inclusief milieustraat is geen bijzondere regeling in de NeR opgesteld. Daarom dient er te worden getoetst aan de algemene eisen van de NeR. IV.D.2 Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn geen veranderingen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken.
IV.E Geluid Het betreft hier om een wijzingvergunning waarbij de richtwaarde zoals beschreven in de bestaande vergunning van 3 juni 2003, kenmerk 2003WEM001796i als uitgangspunt dient. Hierbij is uitgegaan van het referentie niveau van 52 dB(A) en 47 dB(A) voor resp dag- en avondperiode, voor de woningen in het woonwagencentrum en 49 dB(A) en 44 dB(A) voor resp. dag- en avondperiode, voor de woningen aan de Houtense Wetering. Daarbij toetsen wij het huidige langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de richtwaarde en de normstelling zoals die is omschreven in de vergunning van d.d. 3 juni 2003. IV.E.1 Beoordeling en conclusie Uit het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport blijkt dat de inrichting in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de normstelling zoals hiervoor is aangegeven. De geluidsgrenswaarden hebben wij opgenomen in voorschrift 1.1.1. t/m 1.1.3. Om de vergunning overzichtelijk te houden hebben wij er voor gekozen alle geluidsvoorschriften bij elkaar te houden en daarom de voorschriften van paragraaf 2.2 van de vergunning van 3 juni 2003, kenmerk 2003WEM001796i volledig in te trekken en te vervangen door voorschrift 1.1.1. t/m 1.1.6. De voorschriften zijn zoveel mogelijk gelijk gebleven.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
7
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
IV.F Trillingen IV.F.1 Het kader voor de bescherming tegen trillingshinder Trillingen kunnen schade veroorzaken aan gebouwen, hinderlijk zijn voor mensen en storingen tot gevolg hebben aan apparatuur. Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: Trilling: meet- en beoordelingsrichtlijnen, Deel B - Hinder voor personen in gebouwen (herdruk oktober 2003). In deze Richtlijn wordt gesproken van richtwaarden. IV.F.2 Beoordeling en conclusie Er worden geen veranderingen aangevraagd die een andere beschermingsniveau voor trillingen vereisen dan reeds vergund.
IV.G Bodem IV.G.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. IV.G.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem Er worden geen veranderingen aangevraagd die een andere beschermingsniveau voor de bodem vereisen dan reeds vergund.
IV.H Afvalwater IV.H.1 Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de “Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer” van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. IV.H.2 Beoordeling en conclusie De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig.
IV.I
Energie
IV.I.1 Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie’ (Infomil, december 2005) is als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. IV.I.2 Beoordeling en conclusie De aangevraagde veranderingen hebben geen invloed op het energieverbruik van de inrichting. Een energiebesparingsplan hoeft hier niet voor te worden opgesteld.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
8
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
IV.J
Mobiliteit
IV.J.1 Het kader voor het aspect mobiliteit Het landelijke beleid ten aanzien van verkeer is gericht op de beperking van de uitstoot van stoffen, de verbetering van de bereikbaarheid van bedrijven en de beperking van ruimtebeslag. Vervoersmanagement is vooral van belang bij bedrijven waar veel mensen werken, waar veel bezoekers komen of waar grote stromen goederen vervoerd worden. De Handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie’ is als uitgangpunt genomen voor de beoordeling van het aspect mobiliteit. In deze publicatie worden de volgende ondergrenzen genoemd: • Meer dan 100 werknemers en/of; • Meer dan 500 bezoekers per dag en/of; • Meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer en/of; • Meer dan 1 miljoen eigen transportkilometers per jaar. Wij hanteren voor vervoer, een aangepast relevantiecriterium, te weten meer dan 500 werknemers en het niet aannemelijk zijn dat het bedrijf alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan. IV.J.2 Beoordeling en conclusie Vastgesteld is dat de genoemde ondergrenzen uit de Handreiking door de aangevraagde veranderingen niet worden overschreden. Omdat op dit punt redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten zijn worden geen specifieke maatregelen/acties verlangd.
IV.K Water(besparing) IV.K.1 Het kader voor het aspect water(besparing) Op grond van de Wm moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu, hetgeen onder meer betekent dat het aspect watergebruik in de vergunning moeten worden meegenomen. In de Handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie’ (Infomil) worden handvatten gegeven voor uitvoering van de verruimde reikwijdte in vergunningverlening. De winning van drinkwater kost geld, grondstoffen en energie. Het gebruik van drinkwater als proceswater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot die processen waarvoor water van een bepaalde kwaliteit noodzakelijk is. Het gebruik van drinkwater als koelwater bijvoorbeeld moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Het richtinggevend relevantiecriterium voor waterbesparing is een verbruik van meer dan 5000 m3 op jaarbasis. IV.K.2 Beoordeling en conclusie De aangevraagde veranderingen hebben geen invloed op het waterverbruik van de inrichting.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
9
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
IV.L Afvalstoffen IV.L.1 Preventie In hoofdstuk 13 van het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012, hierna aangeduid als het LAP) is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie, waarbij paragraaf 13.5 specifiek ingaat op de aanpak van afvalpreventie bij bedrijven. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven’ (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. Geen van de aangevraagde veranderingen heeft invloed op de totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval die ontstaat binnen de inrichting. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. IV.L.2 Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van deel 1 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. De aangevraagde veranderingen hebben geen invloed op de mate van afvalscheiding die binnen de inrichting moet plaatsvinden.
IV.M Doelmatig beheer van afvalstoffen De aangevraagde veranderingen hebben geen invloed op zaken die met het doelmatig beheer van afvalstoffen te maken hebben, zoals de periode dat de afvalstoffen mogen worden opgeslagen, het acceptatie- en verwerkingsbeleid, administratieve organisatie en interne controle, regels voor het mengen en de regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen.
IV.N Opslag van gevaarlijke (afval)stoffen IV.N.1 Het kader voor de bescherming van het milieu als gevolg van opslag van gevaarlijke (afval)stoffen In de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15 (PGS 15) zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, in Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30 (PGS 30) zijn richtlijnen opgenomen voor de opslag van vloeibare aardolieproducten. Door toepassing van deze richtlijnen wordt een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu gerealiseerd. IV.N.2 De gevolgen van de aangevraagde veranderingen Binnen de inrichting worden de gasflessen ten behoeve van de gemeentewerf anders opgeslagen dan voorheen, tevens worden ook gasflessen ingenomen van particulieren. Het soort bestrijdingsmiddelen die binnen de inrichting aanwezig zijn, is gewijzigd. Tevens zullen de bestaande dieseltanks worden in 2009 vervangen door nieuwe tanks. Tot slot is de opslag van gevaarlijke stoffen gespecificeerd, zodat duidelijk is of deze wel of niet overeenkomstig de PGS 15 moeten worden opgeslagen. IV.N.3 De verwachten ontwikkelingen Er zijn geen redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
10
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
IV.N.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen voor de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen Deze opslagvoorziening voor gasflessen en de opslag van gevaarlijke stoffen is overeenkomstig PGS 15. De opslag van dieselolie is overeenkomstig PGS 30. IV.N.5 Beoordeling en conclusie In de vergunning van 3 juni 2003, kenmerk 2003WEM001796i, zijn voorschriften opgenomen voor de opslag van gasflessen, maar is niet aangesloten bij de voorschriften uit PGS 15. Deze richtlijn bestond ten tijde van het verlenen van de vergunning ook nog niet. In onderliggende aanvraag wordt gesteld dat de huidige manier van het opslaan van gasflessen overeenkomstig PGS 15 is, hier zullen wij in de voorschriften ook bij aansluiten, PGS 15 is namelijk de algemeen erkende regelgeving ten behoeve van onder andere de opslag van gasflessen. De huidige opslagvoorziening voor gasflessen voldoet aan deze voorschriften. Voor de bestaande dieseltanks is in de vergunning van juni 2003, kenmerk 2003WEM001796i, opgenomen dat deze moeten voldoen aan bepaalde voorschriften van de richtlijn CPR 9-6. Deze richtlijn is inmiddels vervangen door de richtlijn PGS 30. Gezien het feit dat de bestaande tanks ook voldoen aan de PGS 30 (met uitzondering van de artikelen 4.1.2, 4.1.5, 4.2.6, 4.2.10 en 4.3.1 omdat de tanks vóór 2000 zijn geplaatst), schrijven wij ook voor de bestaande tanks voor dat deze aan richtlijn PGS 30 moeten voldoen, met uitzondering van genoemde artikelen. Dit achten wij aanvaardbaar omdat de tanks in 2009 zullen worden vervangen. De opslag van dieselolie in de nieuwe dieseltanks zal moeten voldoen aan de voorschriften zoals opgenomen in PGS 30, ook hiertoe zijn voorschriften opgenomen. Voor de opslag van bestrijdingsmiddelen zijn in de vergunning van juni 2003, kenmerk 2003WEM001796i, geen voorschriften opgenomen, deze voorschriften zullen nu wel worden opgenomen. In de vergunning van juni 2003, kenmerk 2003WEM001796i, is opgenomen dat gevaarlijke stoffen overeenkomstig CPR 15-1 moeten worden opgeslagen. De CPR 15-1 is inmiddels vervangen door de PGS 15. Omdat de in de aanvraag heeft aangegeven voor de opslag van gevaarlijke stoffen te willen aansluiten bij de PGS 15, zullen wij deze voorschriften hiertoe aanpassen.
IV.O Toekomstige ontwikkelingen Er zijn geen redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen.
IV.P Meten en registreren Voorschriften, waarin wordt bepaald dat moet worden gemeten of aan de voorschriften wordt voldaan (artikel 8.12 Wm), zijn niet aan deze vergunning verbonden. Registratie van dergelijke gegevens is dan ook niet aan de orde.
IV.Q Verspreiding verontreinigingen Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12 b Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen. Dit omdat er naar aanleiding van de aangevraagde veranderingen geen verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen te verwachten zijn.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
11
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
IV.R Bijzondere bedrijfsomstandigheden Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12 b Wm) zijn geen voorschriften opgenomen. Nadelige gevolgen veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden zijn ten gevolge van de aangevraagde veranderingen niet van toepassing.
IV.S
Ongevallen
Voorschriften, met als doel het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen (artikel 8.12 b Wm), zijn niet aan deze vergunning verbonden.
IV.T Bedrijfsbeëindiging Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12 b Wm) zijn in onderliggende revisievergunning met kenmerk 2003WEM001796i voorschriften opgenomen, derhalve is het niet noodzakelijk hier in onderhavige vergunning ook voorschriften voor op te nemen.
IV.U Milieuzorg Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager niet beschikt over een systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Wij hebben met het verbinden van voorschriften aan deze vergunning rekening gehouden met het ontbreken van het genoemde systeem en wel zodanig dat de combinatie van aanvraag en voorschriften het gemis van een degelijk systeem compenseert zodat een gelijkwaardig niveau van milieubescherming wordt bereikt.
V
Reacties op de ontwerp-beschikking
V.A
Zienswijze
Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag, zijn op 27 augustus 2007 zienswijzen binnengekomen van de aanvrager, de gemeente Houten te Houten. Een korte samenvatting van de zienswijze en onze reactie daarop luidt als volgt: 1.
Ad 1.
Reclamant is van mening dat het ambtshalve wijzigen of intrekken van voorschriften juridisch gezien niet mogelijk is naar aanleiding van een aanvraag om veranderingsvergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Voor het ambtshalve wijzigen of intrekken van voorschriften op grond van artikel 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer moet de procedure volgens artikel 4:8 uit de Algemene wet bestuursrecht gevolgd worden. Een combinatie van beide procedures is op grond van jurisprudentie mogelijk mits daarvoor een goede juridische onderbouwing wordt gegeven. Volgens reclamant ontbreekt deze onderbouwing in het ontwerpbesluit, wat af kan doen aan de juridische houdbaarheid van het besluit. Reclamant verzoekt ons het definitieve besluit hierop aan te passen. Wij zien geen reden het definitieve besluit aan te passen. Wij zijn het er volledig mee eens dat het ambtshalve wijzigen of intrekken van voorschriften van de vergunning niet zonder deugdelijke motivering kan plaatsvinden. Het is echter geenszins onze intentie geweest om ambtshalve voorschriften te wijzigen of in te trekken. De wijzigingen of intrekkingen van voorschriften die hebben plaatsgevonden, hebben een directe relatie de aangevraagde veranderingen.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
12
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
2.
Ad 2.
3. Ad 3. 4.
Ad 4.
5. Ad 5.
Ten aanzien van voorschriften die betrekking hebben op de geluidsnormen zijn de voorschriften uit de revisievergunning (d.d. 3 juni 2003, nummer 2003WEM001796i) ingetrokken en vervangen door geluidsvoorschriften uit de bijlage van onderliggend besluit. Het gevolg hiervan is dat de revisievergunning na deze verandering twee hoofdstukken 1 bevat. Immers, in de revisievergunning stonden de geluidsvoorschriften in hoofdstuk 2 en de vervangende voorschriften staan in hoofdstuk 1 van de voorschriften van onderliggend besluit. Reclamant is van mening dat dit onwenselijke verwarring oproept en verzoekt ons het definitieve besluit op dit punt aan te passen. Wij zien geen reden het definitieve besluit aan te passen. De onderliggende vergunning die wij hebben verleend is een veranderingsvergunning. Dit is een opzichzelfstaande vergunning met eigen voorschriften en maakt geen onderdeel uit van de reeds bestaande revisievergunning zoals reclamant bedoelt. Er is wel verband tussen de twee vergunningen, dit blijkt ook uit de verwijzingen in de veranderingsvergunning naar de revisievergunning, maar het blijven twee opzichzelfstaande besluiten. Wij begrijpen dat dit verwarring op kan leveren, desondanks kiezen wij ervoor om de nummering in onderliggende vergunning niet aan te passen omdat het tevens onze werkwijze is om de voorschriften van een veranderingsvergunning van een eigen nummering te voorzien. Juist een wijziging in deze werkwijze zal ons inziens voor verwarring zorgen. IV.K.1 Het kader voor het aspect water (besparing). De gevraagde veranderingsvergunning heeft geen betrekking op onttrekking of gebruik van grondwater. Reclamant is van mening dat de alinea over grondwater kan komen te vervallen. Wij delen deze mening en zullen de alinea verwijderen. IV.N.5 Beoordeling en conclusie (Opslag van gevaarlijke (afval)stoffen) Reclamant is van mening dat wij voor de opslag van alle gevaarlijke stoffen (inclusief afvalstoffen) hebben aangesloten bij PGS 15, terwijl dit alleen voor gasflessen is aangevraagd. Reclamant verzoekt ons om de motivatie hiertoe aan te passen. Wij zullen het definitieve besluit gedeeltelijk aan passen. Vermoedelijk is de reclamant er vanuit gegaan dat gevaarlijke afvalstoffen vallen onder het begrip gevaarlijke stoffen. Dit zijn echter twee verschillende begrippen die los van elkaar staan. Om verdere verwarring te voorkomen wordt de definiëring van het begrip gevaarlijke afvalstof toegevoegd aan de begrippenlijst van onderliggende vergunning, de definiëring van gevaarlijke stoffen is reeds in de begrippenlijst aanwezig. De voorschriften die betrekking hebben op de opslag van gevaarlijke afvalstoffen zijn niet ingetrokken of gewijzigd, derhalve is voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig de revisievergunning (d.d. 3 juni 2003, nummer 2003WEM001796i) de CPR 15-1 van toepassing en niet de PGS 15. Voor wat betreft de opslag van gasflessen en de opslag van gevaarlijke stoffen zijn de voorschriften, naar aanleiding van de aangevraagde veranderingsvergunning, wel ingetrokken en gewijzigd. Zoals aangevraagd,is hierbij aangesloten bij de PGS 15. Behalve het toevoegen van het begrip afvalstoffen zien wij geen reden het definitieve besluit hiertoe verder nog aan te passen. Voorschrift 1.1.1 t/m 1.1.3, de verwijzing in deze voorschriften naar voorschrift 1.1.4 is onduidelijk en levert volgens reclamant verwarring op. De verwijzingen zijn inderdaad niet helder, de verwijzingen zijn in orde gemaakt.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
13
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
6.
Ad 6.
7. Ad 7.
8.
Ad 8.
Voorschrift 1.1.4, overeenkomstig dit voorschrift moet er alles aan gedaan worden om de houtversnipperaar zo min mogelijk overlast te laten veroorzaken. Reclamant is van mening dat dit voorschrift niet handhaafbaar en onvermijdelijk discussie op zal roepen wanneer er sprake is van eventuele klachten. Tevens zou volgens dit voorschrift de houtversnipperaar zoveel mogelijk in noordelijke richting moeten worden opgesteld. Wanneer er ruimte achter een composthoop is die als afscherming kan dienen moet de houtversnipperaar daar worden opgesteld. In het akoestisch onderzoek dat bij de aanvraag om milieuvergunning is ingediend, is de houtversnipperaar als geluidsbron opgenomen. Op basis van dit akoestisch onderzoek zijn in voorschrift 1.1.3 van het ontwerpbesluit geluidsnormen opgenomen voor de perioden dat de houtversnipperaar in bedrijf is. Reclamant gaat er vanuit dat deze geluidsnormen gebaseerd zijn op het inzicht dat er sprake is van aanvaardbare hinder naar de omgeving. In het akoestisch onderzoek is geen rekening gehouden met een alternatieve opstelling van de houtversnipperaar of afscherming van de houtversnipperaar door een composthoop. Reclamant is van mening dat met dit voorschrift beperkingen worden opgelegd die niet noodzakelijk zijn om aan de geluidsnormen te voldoen. Bovendien maakt het gebruik van de houtversnipperaar geen onderdeel uit van de aanvraag om een veranderingsvergunning en verandert het gebruik daarvan ook niet. Reclamant verzoekt ons dit voorschrift laten vervallen. Wij zullen het definitieve besluit gedeeltelijk aan passen. Zoals reclamant terecht opmerkt is het gebruik van de houtversnipperaar geen onderdeel van de aanvraag om veranderingsvergunning. Derhalve staat het wijzigen of intrekken van dit voorschrift dan ook niet ter discussie en is deze één op één overgenomen uit de eerder verleende revisievergunning (d.d. 3 juni 2003, nummer 2003WEM001796i) Het nieuwe bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek heeft ertoe geleid dat voorschrift 2.2.1 t/m 2.2.3 van de revisievergunning (d.d. 3 juni 2003, nummer 2003WEM001796i) vervangen moeten worden door nieuwe voorschriften. Gelet op de opbouw en inhoud van voorschrift 2.2.1 t/m 2.2.6 van de revisievergunning houden deze voorschriften onderling verband en verwijzen deze naar elkaar. Het was ons inziens dus niet mogelijk voorschrift 2.2.1 t/m 2 2.3 in te trekken en de voorschriften 2.2.4 t/m 2.2.6 in stand te laten. Derhalve hebben wij ervoor gekozen de hele paragraaf in te trekken en voorschrift 2.2.1 t/m 2.2.3 te vervangen en voorschrift 2.2.4 t/m 2.2.6 slechts redactioneel aan te passen.. Wel is het zo dat in de aanvraag om een veranderingsvergunning is opgenomen dat het composteringsproces is beëindigd. Dit geeft ons, bij nader inzien, aanleiding een deel van voorschrift 2.2.4 aan te passen, namelijk de zinsnede dat afscherming van de houtversnipperaar door een composthoop moet plaatsvinden indien mogelijk. Deze aanpassing zullen wij dan ook doorvoeren. Voorschrift 1.1.5, het geluidsscherm waarover in dit voorschrift wordt gerept is al gerealiseerd en is ook meegenomen in het akoestisch onderzoek. Reclamant is van mening dat dit voorschrift kan komen te vervallen. Wij verwijzen voor onze motivatie om dit voorschrift in onderliggende vergunning te handhaven naar onze reactie onder Ad 6. Wij zijn overigens van mening dat reclamant geen nadeel ondervindt van dit voorschrift, er is immers aan dit voorschrift voldaan. Voorschrift 1.1.6, de beoordelingspunten in dit voorschrift wijken af van de beoordelingspunten uit de voorschriften 1.1.1 t/m 1.1.3. Volgens reclamant is het onduidelijk wat nu de ligging is van genoemde beoordelingspunten is en vraagt ons hier in het definitieve besluit duidelijk over te geven. Ook hier verwijzen wij voor onze motivatie om dit voorschrift in onderliggende vergunning te handhaven naar onze reactie onder Ad 6. Echter onduidelijkheid in voorschriften achten wij niet wenselijk. Wij passen derhalve het voorschrift aan zodat het voorschrift wel duidelijk is.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
14
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
V.B
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking
Ten opzichte van de ontwerp-beschikking is in de considerans onder paragraaf IV.K.1 de alinea over grondwater verwijderd. De definiëring van het begrip “gevaarlijke afvalstof” is toegevoegd aan de begrippenlijst. Voorschrift 1.1.1 t/m 1.1.4 en 1.1.6 zijn aangepast, overeenkomstig het door ons hierboven gestelde.
VI
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
VII
Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend
Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend tot 25 juli 2013. Dit is de datum waarop de onderliggende revisievergunning met kenmerk 2003WEM001796i afloopt
VIII
Afschriften
Het origineel van deze beschikking te zenden aan het college van burgemeester en wethouders van Houten en een afschrift te zenden aan: gemeente Houten, t.a.v. de heer S. le Noble, Postbus 30, 3990 DA Houten; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Postbus 550 3990 GJ Houten; Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr. D.A.E. van Egmond-Bleumink Afdelingsmanager Vergunningverlening
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
15
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007
Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in Awb art 8:1 jo art 7:1 worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 143,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 285,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
16
Gemeentewerf Houten beschikking d.d. versie 9 oktober 2007