rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 1
Handboek Wvo-vergunningverlening licht NW4-beleid toe
Inhoud 2
FWVO-nieuws
3
CIW VI-nieuws
3
WVO-actueel
5
Industrie
6
Diffuse bronnen
8
Communaal
10
Waterbodems
12
Internationaal
12
Jurisprudentie
14
Vragen aan het steunpunt
15
Handhaving en heffing
16
Recente publicaties
De Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) heeft onlangs de herziene versie van het Handboek Wvo-vergunningverlening vastgesteld Het handboek geeft een geactualiseerd overzicht (medio 1999) van alle onderwerpen die voor de Wvo-vergunningverlening van belang zijn. Sinds de uitgave van de eerste versie in oktober 1995 zijn veel onderdelen van het emissiebeleid voor water veranderd en daar om heeft werkgroep VI van de CIW het initiatief genomen het boek te herzien. Veel aandacht is er voor de getrapte aanpak van emissies, volgens de ketenbenadering. Deze aanpak begint bij he voorkomen van de verontreiniging door de bron aan te pakken. De tweede stap benadrukt de mogelijkheden voor hergebruik van water en stoffen. Pas in derde instantie richt het emissiebeleid zich op de zuivering van het afvalwater. Andere nieuwe onderwerpen die op nationaal niveau spelen zijn onder meer de implementatie van Esbjerg/Ospar-afspraken, integrale milieuafweging (oog voor langetermijnrendement en effecten o andere milieucompartimenten), prioriteitstelling in de emissiereductie (nastreven van het MTR voor korte termijn en het VR voor langere termijn), doelgroepaanpak en de vergunning op hoofdzaken. Ook op internationaal niveau snijdt het herziene handboek een aantal nieuwe onderwerpen aan. Zo is in de nieuwste uitgave ruim aandacht besteed aan de IPPC-richtlijn en aan de Europese Kaderrichtlijn water. De kaderrichtlijn kan verstrekkende gevolgen hebben voor het strategische en operationele waterbeheer in Nederland, terwijl de IPPCrichtlijn nieuwe impulsen zal geven aan een meer integrale beschouwin van de waterproblematiek. In de vierde Nota waterhuishouding wordt voor een beschrijving van het nationale wateremissiebeleid expliciet naar dit handboek verwezen. Het handboek is primair bedoeld voor de individuele Wvo-vergunningverlener, maar door de toegankelijke presentatie is het boek ook voor gemeenten, provincies en bedrijven goed bruikbaar. De CIW is van plan het handboek actueel te houden en zal daarom periodiek bezien welke onderdelen herziening behoeven en welke nieuwe onderwerpen moeten worden toegevoegd. Het is de verwachting dat het herziene handboek in augustus wordt verspreid.
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 2
PostScript-illustratie (RizaNB9908a laatste versie)
Meer informatie: H. Warmer, RIZA (0320) 29 84 60; e-mail:
[email protected]
FWVO/WVO-Contactteam De berichten in deze rubriek worden verzorgd door de secretaris van de Functionele Werkgroep Verontreiniging Oppervlaktewateren (FWVO), H. Warmer en door J. Rus van het WVO-Contactteam. Voor vragen over de FWVO kunt u contact opnemen met het secretariaat: tel. (0320) 29 84 60; fax (0320) 29 85 14; e-mail:
[email protected] Voor vragen over het WVO-Contactteam kunt u contact opnemen met J. Rus, (0320) 29 84 76; e-mail:
[email protected]
Handhavers en vergunningverleners volgen cursus milieu-auditing.
De cursus wordt in vijf dagdelen gegeven en er wordt getracht antwoord te geven op vragen als: wat houdt de ISO 14001-norm in, hoe gaat een auditor van een certifi catiebureau te werk en wat betekent certificatie voor het werk van een vergunningverlener of handhaver? De nieu we cursisten zullen over vijf groepen worden verdeeld. U de grote belangstelling voor deze cursus blijkt dat de waterbeheerders willen inspelen op het feit dat steeds meer bedrijven een milieuzorgsysteem invoeren. Het is d bedoeling dat ze zich na de cursus kunnen opstellen als een gesprekspartner met verstand van zaken op dit gebie Meer informatie: R. van den Hoek, RIZA (0320) 29 87 17; e-mail:
[email protected]
Brochure schetst eenduidig optreden bij Wvoovertreding. Onder de titel ‘For your eyes only’ heeft het WVO-
Op initiatief van cluster F van de FWVO volgden 19 waterbe-
Contactteam een brochure uitgegeven waarin Rijkswaterstaa
heerders van Rijkswaterstaat in januari een cursus milieu-
kernachtig omschrijft hoe met overtredingen in het kader van
auditing bij Bureau Veritas. Dit jaar zullen nog 90 handhavers
de Wvo wordt omgegaan.
en vergunningverleners de cursus gaan volgen.
Als er bij een overtreding sprake is van opzet, verwijtbaa
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 3
heid, grove nalatigheid of recidive dan zal Rijkswaterstaat optreden. Om misverstanden bij zowel de lozer als de opsporingsambtenaar te voorkomen, heeft Rijkswaterstaat in de richtlijn op een bondige wijze aangegeven hoe bij een dergelijke overtreding zal worden gereageerd. De brochure is uitgevoerd in de vorm van een uitvouwbare poster. De brochure is verkrijgbaar via J. Rus, RIZA, Postbus 17, 8200 AA Lelystad (0320) 29 84 76; e-mail:
[email protected]
Op basis van dit onderzoek heeft LTO-Nederland werkgroep VI verzocht om de staatssecretaris van Verkee en Waterstaat te adviseren de spuinorm te verlagen naar mmol/l. Het RIZA heeft de aanvraag beoordeeld en werk groep VI geadviseerd met het verzoek in te stemmen. De werkgroep kon zich vinden in dit advies. Meer informatie: G. Verstappen, RIZA (0320) 298 87 68; e-mail:
[email protected]
Subwerkgroep Textiel- en tapijtindustrie beëindigt werkzaamheden. De subwerkgroep heeft de bijdrage over afvalwateraspecten
CIW VI-nieuws Onderstaande berichten zijn verzorgd door de secretaris van werkgroep VI, J. Schoot Uiterkamp. Voor vragen over de werkgroep kunt u contact opnemen met het secretariaat: tel. (0320) 29 85 18; fax (0320) 29 85 14; e-mail:
[email protected]
Naam CIW/CUWVO nu definitief veranderd in CIW. De Commissie Integraal Waterbeheer is van mening dat de afkorting CIW na enige jaren voldoende herkenbaar is en heeft besloten de afkorting CUWVO te laten vervallen.
Destijds bij de instelling van de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) als opvolger van de Coördinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (CUWVO) is besloten om de afkorting CUWVO vooralsnog te handhaven. Dit besluit werd genomen om de herkenbaarheid van de producten van de Commissie in stand te laten. De CIW heeft in de vergadering van 20 mei besloten de term CUWVO achterwege te laten en wil daarmee nog nadrukkelijker naar voren brengen dat de Commissie zich richt op de advisering over het gehele integrale waterbeheer. De huisstijl wordt zo spoedig mogelijk aangepast. Meer informatie: J. Schoot-Uiterkamp, RIZA (0320) 29 85 18; e-mail:j,
[email protected]
ter voorbereiding op het NL-BAT-document voor de textielen tapijtindustrie afgerond. Tevens heeft de subwerkgroep d implementatie van de stoftoetsing voor deze sector gestroomlijnd.
De subwerkgroep is ingesteld om te bezien of er - gelet o de ontwikkelingen in de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de stoftoetsing, de kleurstofmeting en de behandeling van kleurstofhoudend afvalwater - aanleidin was om de aanbeveling in het CIW-rapport textielverede ling van 1993 bij te stellen. Tevens kreeg de subwerkgroe als opdracht mee om de Nederlandse inbreng voor afvalwater te verzorgen bij het opstellen van het NL-BAT doc ment voor het vaststellen van de stand der techniek in IPPC-kader. De subwerkgroep heeft geconcludeerd dat er op dit moment onvoldoende informatie voorhanden is om het CIW-rapport uit 1993 te herzien. Werkgroep VI heeft daarom besloten de subwerkgroep op te heffen. Op het moment dat er nieuwe informatie naar voren komt die aanpassing van de aanbevelingen wel noodzakelijk maak zal een nieuwe subwerkgroep worden ingesteld. Meer informatie: H. Krinkels, RIZA (0320) 298 84 83; e-mail:
[email protected]
Wvo-actueel Veel reacties op ontwerp-Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Na de voorpublicatie van het ontwerp-Lozingenbesluit open teelt en veehouderij in januari in de Staatscourant zijn 75
Verlaging van spuinorm natrium bij teelt van irisgewassen. Werkgroep VI heeft voorgesteld om het drainwater dat vrijkomt bij het gewas iris te mogen spuien bij een natriumgehalte van ten minste 3 mmol/l in plaats van 5 mmol/l.
In het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw is bepaald dat het spuiwater voor de groep `overige gewassen’ geloosd mag worden bij natriumgehalten van ten minste 5 mmol/l. Ook het gewas iris valt hieronder. Uit onderzoek van het Proefstation voor Bloemisterij en Glasgroente bleek dat voor irisgewassen ook bij lagere zoutconcentraties in het gietwater productiedaling kan gaan optreden.
reacties binnengekomen. Het ontwerpbesluit is inmiddels op enkele punten gewijzigd.
De meeste reacties zijn afkomstig van telers of vertegenwoordigende organisaties. Verder zijn er reacties van overheden, milieu-organisaties en onderzoeks- en adviesdiensten. Hoewel de reacties zeer verschillend zijn, komen enkele bezwaren en opmerkingen vaak terug: • de maatregelen voor 2000 worden in het algemeen als uitvoerbaar gekenmerkt, maar de bredere teelt- en mestvrije zone in 2003 gaat te ver of is niet uitvoerbaar. De kosten worden onderschat en moeten volgens telers gecompenseerd worden;
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 4
• de maatregelen zijn te eenzijdig op drift en afvalwater gericht en onvoldoende gericht op het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstellingen. Volgens milieu-organisaties en waterschappen zijn aanvullende maatregelen nodig. De ministeries (Stuurgroep Wvo-instrumentarium Open teelt) hebben met belanghebbende organisaties (Bestuurlijke Klankbordgroep Open Teelt) de reacties en eventuele wijzigingen in het ontwerpbesluit besproken. Het ontwerpbesluit zal op een aantal punten worden aangepast of verduidelijkt en wordt tezamen met de inspraakreacties voor advies aan de Raad van State voorgelegd. Tegelijkertijd wordt het ontwerpbesluit in Brussel geratificeerd. De komende maanden wordt een ministeriële regeling voor driftarme doppen en de melding voorbereid. Aan de hand van een definitie van driftarme doppen en bestaande gegevens van spuitdoppen kan getoetst worden welke doppen driftarm zijn. Geteste spuitdoppen worden op een lijst van driftarme doppen opgenomen. De melding wordt zo beperkt mogelijk uitgewerkt. In het meldingsformulier worden alleen gegevens over de afvalwaterlozingen opgenomen, met name rond de bedrijfsgebouwen en de locatie van percelen. Wijzigingen daarvan moeten worden gemeld. Gegevens over activiteiten of apparatuur op de percelen of over de naastgelegen sloten hoeven niet gemeld te worden, omdat die nauwelijks bruikbaar zijn voor de controle of handhaving. Na advies van de Raad van State en aanmelding bij de Europese Commissie is het de bedoeling dat het besluit open teelt en veehouderij op 1 januari 2000 in werking treedt. Er wordt momenteel een handhavingsplan en een communicatieplan opgesteld. Op basis van deze plannen kunnen met name de waterschappen hun voorlichting en handhaving voorbereiden. Meer informatie: J. Coppoolse, Den Haag (070) 351 89 22; e-mail:
[email protected]
Gebruik van bestrijdingsmiddelen zwaar aan banden gelegd. Om de gevolgen van het aangescherpte toelatingsbeleid in beeld te brengen heeft de Plantenziektekundige Dienst een studie uitgevoerd naar de verwachte beschikbaarheid van bestrijdingsmiddelen in de toekomst. Hieruit blijkt dat vanwege de giftigheid voor waterorganismen veel bestrijdingsmiddelen niet meer kunnen worden toegelaten of dat er strenge eisen moeten worden gesteld aan de toepassing.
In de afgelopen jaren is er rond de toelating van bestrijdingsmiddelen flink wat veranderd. De Europese normen voor onder meer de bescherming van het waterleven zijn van kracht geworden. Daarnaast zijn de driftpercentages die in de toelating worden gebruikt om de giftigheid van bestrijdingsmiddelen voor waterorganismen vast te stellen, aangepast. Het beeld dat uit de rapportage naar voren komt, is dat het moeilijk wordt een groot aantal ziekten en plagen effectief te bestrijden. Een deel van de bestrijdingsmiddelen zal nog worden toegelaten, maar op voorwaarde dat er
driftbeperkende maatregelen worden genomen. Op dit moment zijn al enkele stoffen toegelaten op voorwaarde dat er een teeltvrije zone wordt aangehouden. In het lozingenbesluit Open Teelt en Veehouderij is een maatregelenpakket voorgesteld waarmee de drift met 90% wordt verminderd. Deze maatregelen dragen ertoe bij da de piekbelastingen van het oppervlaktewater vermindere en dat er in de toelating ook met lagere driftpercentages kan worden gerekend, waardoor er meer bestrijdingsmid delen beschikbaar blijven. Meer informatie: G. Verstappen (0320) 29 87 68.
Wijziging meldingenregime Wet milieubeheer. Bij de Tweede Kamer is een voorstel tot wijziging van de We milieubeheer (Wm) ingediend (TK 1998/99, 26552). De wijz gingen hebben betrekking op meldingen bij het bevoegde gezag en zijn deels ook van toepassing op Wvovergunningverlening.
De eerste wijziging is artikel 8.1 Wm waaraan een nieuw lid is toegevoegd. Deze wijziging houdt in dat het verbod om zonder een vergunning een inrichting te drijven niet geldt met betrekking tot een verandering van de inrichti of van de werking daarvan die in overeenstemming is m de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraa verbonden beperkingen en voorschriften. Een andere wi ziging betreft artikel 8.13 Wm dat expliciet de mogelijkheid biedt om een vergunningsvoorschrift op te nemen waarin wordt bepaald dat van dergelijke verande ringen mededeling aan het bevoegd gezag moet worden gedaan. De wijziging van artikel 8.1 Wm werkt niet door naar de Wvo-vergunningverlening. In de memorie van toelichtin bij de wijziging van artikel 8.1 wordt aangegeven dat een regeling als deze voor de Wvo niet nodig is, omdat voor Wvo geldt dat veranderingen in de inrichting als zodanig niet vergunningplichtig zijn. Een lozing die in overeenstemming is met de Wvo-vergunning is namelijk rechtmatig. Dat is ook het geval indien een lozing fluctu eert, mits deze fluctuatie binnen de vergunningsvoorschriften en beperkingen blijft. In het nieuwe tweede lid van artikel 8.19 Wm wordt bepaald dat verleende vergunningen ook gelden voor ver anderingen die niet in overeenstemming zijn met de vergunning, maar die niet leiden tot andere of grotere nade ge gevolgen voor het milieu dan deze milieugevolgen die worden veroorzaakt door de vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen. Hieraan zijn w als voorwaarden onder andere verbonden dat de wijzigin schriftelijk is gemeld aan het bevoegd gezag en dat het bevoegd gezag schriftelijk heeft verklaard dat de verande ring inderdaad niet zal leiden tot andere of grotere nade ge gevolgen voor het milieu en dat deze melding geen aa leiding geeft tot wijziging of intrekking van de vergunning. De verklaring is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Andere onderdelen van dit wijzingsvoorstel hebben betrekking op het niet van toepassing zijn van de meldingsregeling op MER-plichtig
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 5
veranderingen, de bekendmaking en publicatie van de verklaring van het bevoegd gezag omtrent de acceptatie van de melding en inzage in de melding en bijbehorende stukken. Artikel 8.19 is van overeenkomstige toepassing op de Wvo-vergunningverlening. Achtergrond van de wijziging van artikel 8.19 Wm is onder meer vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. Een en ander sluit meer aan bij de trend tot een vergunning op hoofdzaken. Verder leidt de verruiming van de mogelijkheid van het volstaan met een melding tot een vermindering van administratieve lasten voor vergunningverlener en vergunningplichtige. Meer informatie: A. van Dijk, CDJZ (070) 351 83 96; e-mail:
[email protected]
Onlangs ondertekenden de minister van VROM en de Staatssecretaris van V&W een circulaire die is opgesteld i nauwe samenwerking met IPO, VNG en UvW. De circula re is bedoeld ter ondersteuning van de dagelijkse praktijk bij het verlenen van een vergunning op hoofdzaken en ee vergunning op maat. De circulaire bevat een juridische handreiking met onder meer factsheets die concrete voor beelden geven van voorschriften en de daarbij spelende juridische overwegingen en toepasselijke jurisprudentie. Tevens bevat de circulaire een handreiking over de veran derende rol, die ingaat op de procesmatige aspecten van vergunningverlening op hoofdzaken en het daarmee verbonden toezicht. Meer informatie: Steunpunt emissies, RIZA (0320) 29 84 2 e-mail:
[email protected]
TIE-evaluatiemethode geeft inzicht in oorzaken van toxiciteit.
Industrie
Het RIZA heeft de ervaringen met de Amerikaanse methode
Circulaire voor moderne vergunningverlening gereed.
voor Toxicity Identification Evaluation (TIE) in een recentelijk
De circulaire over de vergunning op hoofdzaken en de vergun-
geeft vergunningverleners en toxicologen een breed inzicht i
ning op maat is door de beide bewindslieden van VROM en
de toepassingsmogelijkheden van de TIE-methode.
V&W ondertekend. De circulaire bevat duidelijke handreikingen voor de praktijk van vergunningverlening en toezicht.
gepubliceerd RIZA-werkdocument vastgelegd. Het document
Wanneer bij een toxiciteitstest in afvalwater een ongewen effect wordt waargenomen, dan komt al snel de vraag op
Inventarisatie van methoden voor het bepalen van milieukosten en economische waardering in waterbeheer
die bestond uit drie delen: inventarisatie van methoden,
Het onderzoeksprogramma van het ministerie van Verkeer &
bevelingen. Uit de casestudie bleek dat emissies naar water in
Waterstaat WONS O&I (Werkstructuur Onderzoek en Onder-
de verschillende economische waarderingsmethoden nauwelij
steuning voor de Natte Sector-Organisatie en Instrumen-
een rol spelen. Dit komt met name door een gebrek aan onde
toepassing van methoden in case-studie en conclusies en aan
tarium) heeft in het kader van het
zoek en kennis over de economi-
onderzoeksprogramma ‘Integrale
sche effecten van emissies naar
afweging’ een studie uitgevoerd
water. Dit is van belang voor de
naar methoden die binnen het
discussie over de mogelijkheden
kader van een Levens Cyclus Ana-
en wenselijkheid van het gebruik
lyse (LCA) kosten meenemen.
van een integrale kosten-
Daarbij is niet alleen gekeken naar
batenanalyse (zowel financiële al
methoden die aandacht besteden
externe kosten) als integraal
aan directe kosten (financiële kosten) ook wilde men de indirecte kosten (externe kosten) expliciet
PostScript-illustratie (RizaNB9908b**juiste)
besluitvormingsinstrument in het waterbeleid. Het onderzoek heef geresulteerd in RIZA-
maken. Externe kosten zijn kosten
werkdocument 99.107x ‘Life cyc
zonder prijskaartje, zoals negatieve
costing – A survey of methods to
milieu-effecten. Door deze milieu-
account for financial and externa
effecten economisch te waarderen
life cycle costs in water
kunnen ze in de besluitvorming
management’.
worden betrokken. Dit is een
Met de verkregen inzichten gaat het RIZA nu verder aan de slag.
belangrijke doelstelling van het overheidsbeleid.
wordt er momenteel een project gestart dat zich richt op het
Doel van de studie was het verkrijgen van inzicht in de moge-
bepalen van de milieu-effecten en kosten in de levenscyclus
lijkheden en beperkingen voor waterbeheer en beleid van
van verschillende IBA-systemen en worden er verschillende in
methoden die financiële en externe kosten gedurende de
tiatieven ontplooid met betrekking tot economische waarderin
levenscyclus bepalen. De studie is uitgevoerd door het Instituut
in relatie tot water.
voor Toegepaste Milieu Economie (TME) en intensief begeleid
Meer informatie: J. Bouma, RIZA (0320) 29 76 36; e mail:
door een commissie van experts op het gebied van
[email protected]
economische waardering, milieu-accountancy en LCA. De stu-
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 6
‘En wat is daarvan de oorzaak?’. Kennis over de chemische stoffen in het water blijkt dan vaak onvoldoende om het probleem te kunnen verklaren. In het programma Totaaleffluentbeoordeling van het RIZA wordt daarom veel aandacht besteed aan het traceren van oorzaken van toxiciteit. Een methode om daar meer inzicht in te krijgen is ontwikkeld door de EPA in de VS. Deze methode staat bekend onder Toxicity Identification Evaluation. Door het toxische afvalwater stapsgewijs aan verschillende fysischchemische behandelingen te onderwerpen neemt de toxiciteit af. Daarmee wordt inzicht verkregen in de oorzaken van de toxiciteit. Toxiciteit door metalen neemt bijvoorbeeld af door binding aan EDTA. Adsorptie aan een C18-kolom geeft aan dat de toxiciteit in de hoek van de organische microverontreinigingen zit. Zo wordt de puzzel stapsgewijs zo ver mogelijk opgelost. Het RIZA en een aantal regionale directies van Rijkswaterstaat zijn inmiddels met verschillende proefprojecten gestart waarbij de TIE-methode wordt toegepast. Tegelijkertijd is een uitgebreide scan gemaakt van de literatuur over de buitenlandse ervaringen met TIE. De resultaten van dit literatuuronderzoek zijn recentelijk in een RIZA-werkdocument vastgelegd (werkdocument nr. 99.078x). Dit document kijkt naar meer dan alleen industriële effluenten. Ook aan communale en diffuse lozingen en toepassingen op poriewater uit waterbodems is aandacht besteed. De kosten van de methode zijn geschat. Veel resultaten komen uit de VS. Toch blijkt de methode ook geregeld in Europa te worden toegepast. Het is een interessant gegeven dat de achtergrond van veel toxiciteitsproblemen in het buitenland heel goed overeen blijkt te komen met die in Nederland. Het rapport is daarom een handig naslagwerk voor vergunningverleners en toxicologen die tegen toxiciteitsproblemen aanlopen en het geeft een heel breed inzicht in de kansen van de TIE-methode. Meer informatie: R. Berbee, RIZA (0320) 29 84 63; e-mail:
[email protected]
Diffuse bronnen Nieuwe glastuinbouwgebieden waarschijnlijk toch in problemen met waterkwaliteit. Ondanks de vergaande maatregelen en eisen aan nieuwe glastuinbouwgebieden is het niet uit te sluiten dat de normen voor nutriënten en bestrijdingsmiddelen in deze gebieden worden overschreden. Dit concludeert het adviesbureau Arcadis in een rapport dat in opdracht van het RIZA is opgesteld.
De afgelopen jaren hebben glastuinbouwers maatregelen moeten nemen om de verontreiniging van het oppervlaktewater tegen te gaan, zoals vastgelegd is in het Wvo-lozingenbesluit Glastuinbouw. Zo moeten de substraattelers het voedingswater dat ze gebruiken recirculeren en mogen de glastuinbouwers condenswater dat met bestrijdingsmidde-
len verontreinigd is niet meer lozen op de sloot. Ondank deze maatregelen blijkt dat de normen voor meststoffen en bestrijdingsmiddelen in glastuinbouwgebieden nog veelvuldig worden overschreden en dat het slootwater er giftig is voor waterorganismen. Dit concludeert Arcadis o basis van gegevens over drie concentratiegebieden die door de betreffende waterbeheerders beschikbaar zijn gesteld. In nieuwe glastuinbouwgebieden stelt de overheid streng re eisen aan de inrichting van de kassen en het gebied. In theorie blijven hierdoor nog maar twee belangrijke emis sieroutes naar het oppervlaktewater over: drainagewater bij grondgebonden teelten en transport via de lucht. De verwachting is dat de waterkwaliteit in de nieuwe gebied veel beter is dan die in de bestaande gebieden, maar dat waterkwaliteitsnormen in de nieuwe gebieden toch worden overschreden en het water dus giftig kan zijn voo waterorganismen. Binnen het RIZA wordt gedacht aan een vervolg op deze studie, waarbij het de bedoeling is om de resultaten onde de aandacht van de beslissers (gemeenten en provincies) op het gebied van ruimtelijke ordening te brengen. Meer informatie: G. Verstappen (0320) 29 87 68; e-mail:
[email protected]
Stappenplan voor omgaan met regenwater. Het RIZA heeft twee werkdocumenten over regenwater opge steld. Eén over de samenstelling van regenwater en één over het afvoeren van regenwater. Het tweede document bevat cr teria om de verschillende wijzen te kunnen beoordelen waar regenwater kan worden verwijderd. Aan de hand hiervan is het tevens mogelijk om vast te stellen wanneer een regenwa terlozing vergunningplichtig is.
De samenstelling van afstromend regenwater is bepalend voor de mogelijkheden waarop regenwater kan worden afgevoerd. Het te voeren beleid met betrekking tot de ver schillende verwijderingsopties voor regenwater is nog ni uitgekristalliseerd. Ter ondersteuning van de beleidsontwikkeling heeft het RIZA daarom een overzich opgesteld van de bestaande literatuur over de kwaliteit v regenwater en van verhard oppervlak afstromend regenwater. De resultaten van dit literatuuronderzoek zij beschreven in deel I van Regenwater in de Stad. Deel II beschrijft het huidige beleid en de recente ontwikkelinge Er is met name aandacht besteed aan de criteria om verwijderingsopties voor regenwater te beoordelen en er een stappenplan voorgesteld. De aanpak bestaat uit een aantal stappen: • verzamelen van gegevens over verhard oppervlak, vervu lingsbronnen en relevante omgevingsfactoren; • bepalen van randvoorwaarden en doelen, waaronder he nagaan van mogelijke emissiebeperkende maatregelen; • beoordelen van mogelijke verwijderingsopties; • kiezen van een optie op grond van het milieurendemen • ontwerpen en realiseren van voorzieningen; • evalueren of gevolgde werkwijze tot juiste beslissing he geleid;
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 7
Niet communiceren is ook communiceren: over het bewust kiezen van een communicatiestrategie
pak te formuleren, suggesties voor als er zich
“Moeten we na afloop van dit project nog iets aan kennisover-
plaats van incidenteel, meer permanent aandacht kunt
dracht doen? Hoe moet dat?” In deze veelgehoorde vragen
schenken aan de relatie met de omgeving. Het document is
zag het RIZA aanleiding om een aantal ervaringen te verzame-
bedoeld voor managers, programmaleiders en projectleiders in
len in een werkdocument met suggesties voor
het waterbeheer die werk willen maken van goede communic
communicatieproblemen voordoen en ideeën over hoe je in
aandachtspunten. Het document biedt een overzicht van
tie en interactie met hun omgeving.
verschillende sociale instrumenten, de (on)mogelijkheden van
Meer informatie: mw. A. van Oest, RIZA (0320) 29 84 65; e-ma
[email protected]
communicatie, checklists om een passende communicatie-aan-
• beheren, waaronder het regelmatig nagaan of gekozen optie nog optimaal is. De lokale omstandigheden spelen bij het afwegen van de opties een belangrijke rol. De meest relevante omgevingsfactoren die daarbij een rol spelen zijn in het werkdocument aangegeven. Meer informatie: R. Teunissen, RIZA (0320) 29 85 27; e-mail:
[email protected]
Onderzoek naar verontreinigingsbronnen bij erfafspoeling landbouwbedrijven. Uit inventariserend onderzoek over de afgelopen jaren bleek het hemelwater afkomstig van het erf van veehouderijbedrijven aanzienlijk verontreinigd te zijn. Het onderzoek was gebaseerd op steekproeven. Om een beter beeld te krijgen van de verontreinigingsbronnen en de totale jaarvrachten zal gedurende een jaar een continue debietmeting en bemonstering worden uitgevoerd.
Het onderzoek start in augustus en wordt uitgevoerd bij drie veehouders en een akkerbouwer in de Flevopolder. De aandacht richt zich op zuurstofbindende en vermestende stoffen. Halverwege 2000 moeten de resultaten van het onderzoek bekend zijn. Met de resultaten van het project wordt het mogelijk om een beeld te krijgen van de (on)zin van emissiereducerende maatregelen. Daarnaast dienen de gegevens om de belasting van het oppervlaktewatersysteem modelmatig te kunnen berekenen. Meer informatie: J. Kamps, RIZA (0320) 29 87 75; e-mail:
[email protected]
parameters. Eén van de hiervoor gebruikte parameters is de acute toxiciteit. Binnen het project dat STOWA en RIZA zijn gestart, zal acuut-toxiciteitsonderzoek worden uitgevoerd bij een door de regionale waterkwaliteitsbeheerder geselecteerde lozing. Voor het onderzoek komen lozingen in aanmerking die met de hu dige stoffenaanpak niet goed zijn te beoordelen. Het gaat hierbij met name om complexe lozingen of lozingen waa bij de juiste stofinformatie (nodig voor de stofaanpak) ontbreekt. Bij te testen lozingen moet niet alleen gedacht worden aan industriële effluenten. Om de resultaten van het uitgevoerde acute-toxiciteitson derzoek goed te kunnen beoordelen is het nodig om inzicht te hebben in verschillende aspecten. Het is bijvoo beeld belangrijk om te kunnen beoordelen of de juiste te ten op de juiste wijze zijn uitgevoerd en of voldaan is aan de bijbehorende randvoorwaarden. Het niet eenduidig u voeren en interpreteren van de toxiciteitstesten kan vervo gens leiden tot een onjuiste beoordeling van een afvalwa terlozing. Recentelijk voerden een aantal regionale waterkwaliteitsbeheerders al toxiciteitsonderzoek uit. Onderzochte lozin gen waren onder andere effluenten van een rwzi, champi nonkwekerij, een pootaardappelspoelerij, een bloembolspoelerij, een tuinafvalverwerker, een tankercleaner en ee hemelwaterbassin van een glastuinbouwbedrijf. Bij verschillende effluenten is acute toxiciteit gemeten. Meer informatie: mw. C. Baltus, RIZA (0320) 29 88 86; e-mail:
[email protected]
Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw zet aa tot inspirerende inrichting van stedelijk gebied. Regionale waterkwaliteitsbeheerders doen ervaring op met acuut-toxiciteitsonderzoek.
Op 17 juni is het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw
De Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) en
stedelijke planvorming de principiële keuzes voor die te
het RIZA zijn samen een project gestart om de regionale
maken hebben met het realiseren van een duurzame
waterkwaliteitsbeheerders ervaring te laten opdoen met het
leefomgeving. Voor stedelijk waterbeheer bevat het pakket
opzetten en uitvoeren van acuut toxiciteitsonderzoek.
veel interessante informatie en actuele inzichten om bewuste
In de vierde Nota waterhuishouding is aangegeven dat totaal-effluentbeoordeling in de komende planperiode kan worden ingevoerd als aanvulling op de stofgerichte beoordeling van effluenten. Om dit inderdaad mogelijk te maken is het van belang dat de waterkwaliteitsbeheerders ervaring opdoen met deze methode. Met de totaaleffluentbeoordelingsmethode worden effluenten in hun totaliteit beoordeeld met behulp van ecotoxicologische
(NPDS) verschenen. Het pakket legt voor ieder stadium van d
en verantwoorder keuzes te maken bij de inrichting van sted lijke gebieden.
Het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw is bedoeld voor iedereen die iets met stedenbouw te maken heeft, zoals ontwerpers, projectontwikkelaars, gemeenten en du ook waterschappen. Het pakket is samengesteld door het bureau Nieuwe Gracht, Stad, Milieu, Landschap en vanu de waterwereld zijn de Unie van Waterschappen en het
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 8
RIZA actief bij de totstandkoming betrokken geweest. Het NPDS geeft aandacht aan vrijwel alle in de vierde Nota waterhuishouding genoemde aspecten van het stedelijk waterbeheer. Een andere belangrijk winstpunt van het NPDS is het inhoudelijk inzicht dat wordt gegeven in verschillende vakgebieden. Zoals het NPDS de stedenbouwkundige inzicht geeft in welke aspecten voor milieu, water en natuur van belang zijn bij keuzes, zo geeft het de waterbeheerder inzicht in de afwegingswereld van de ruimtelijke ordening en stedenbouw. Inzicht in ieders doelstelling en opgaven, de daarbij gebezigde werkwijzen en gehanteerde leidende principes vergroot de mogelijkheden voor een goede samenwerking. Volwaardige betrokkenheid en inbreng van alle partijen is immers een belangrijke pijler onder de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving. De kennis en inbreng van de regionale waterbeheerder zijn bij de specifieke afwegingen op lokaal en regionaal niveau belangrijk. Weten dat het pakket er is en weten wat er in staat geeft de waterbeheerder de mogelijkheden om gemeenten en stedenbouwers nadrukkelijker aan te spreken op het gebruik van het pakket en de keuzes die zij maken of juist verzuimen te maken. Dat niet altijd of overal de keuze op het meest milieuvriendelijke alternatief zal vallen, mag zo zijn, maar zelfs dan is binnen die keuze op basis van het NPDS nog steeds milieuwinst te boeken met verdere keuzes in de inrichting of het formuleren van compenserende maatregelen. Meer informatie: M. Boone (Nationaal DUBO Centrum, Utrecht (030) 239 30 00, A. Elshof (Unie van waterschappen) (0320) 351 97 69; e-mail:
[email protected] of F. Wagemaker, RIZA (0320) 29 84 73; e-mail:
[email protected]
Bilgewater van beroepsbinnenvaart kan aan CZV-norm voldoen. Uit een technisch onderzoek van het RIZA naar de CZV-verwijdering uit de waterfractie van bilgewater blijkt dat er zuiveringstechnieken zijn waarmee het CZV-gehalte mogelijk tot onder de norm kan worden teruggebracht. De waterfractie kan met een membraanbioreactor worden gereinigd, maar dan mogen er geen koelvloeistoffen en reinigingsmiddelen in het bilgewater terechtkomen.
In de eerste helft van 1999 heeft het RIZA een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van het bilgewater van de beroepsbinnenvaart in Nederland. Het onderzoek had tot doel een antwoord te geven op de vraag welke CZVveroorzakende stoffen zich in de waterfractie van het bilgewater van de beroepsbinnenvaart bevinden en of er zuiveringstechnieken zijn waarmee deze stoffen zodanig verwijderd kunnen worden, dat aan de lozingsnormen voor minerale olie en chemisch zuurstofverbruik (CZV) voor oppervlaktewater wordt voldaan. Het onderzoek is opgesplitst in drie onderdelen. Allereerst zijn in een deskstudie de stoffen geselecteerd die potentieel tot de CZV-veroorzakende stoffen behoren. Ongeveer 15 stoffen zijn geselecteerd, voornamelijk bestanddelen van reinigingsmiddelen en koelvloeistoffen. Vervolgens heeft er
een praktijkonderzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn bij z bilgewaterinnamestations voor de beroepsbinnenscheepvaart drie weken achtereen monsters genomen van de waterfractie van het bilgewater aan boord van bilgeboten of van aan land liggende innamestations. De monsters zi door een laboratorium geanalyseerd op de in de deskstu die geselecteerde stoffen CZV, BZV, Kjeldahl-stikstof en zware metalen. Als derde onderdeel van de opdracht is, wederom in een deskstudie, gekeken naar compacte zuiv ringstechnieken waarmee het afvalwater aan boord van een schip zou kunnen worden gezuiverd. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn dat d waterfractie van bilgewater, dat is dus exclusief de oliedrijflaag, een gemiddeld CZV heeft van 2500 mg/l. D verhouding CZV/BZV is ca. 3,2. Het bilgewater heeft du een hoge zuurstofvraag, maar lijkt biologisch goed afbreekbaar te zijn. Met name de monsters met een hoog CZV-gehalte bevatten ethyleenglycol; een bestanddeel va koelvloeistof, en anionen en kationen, bestanddelen van reinigingsmiddelen. Het CZV is in veel gevallen zo hoog dat met een fysisch-chemische zuiveringstechniek gecom bineerd met een biologische techniek niet aan de lozings eis voor CZV kan worden voldaan. De membraanbioreac tor die hierbij in beschouwing is genomen, is een compa te techniek die nog in de experimentele fase verkeert me een zuiveringsrendement voor CZV tot 90 procent. De olieverwijdering vormt met deze techniek geen probleem Er kan ruim aan de lozingsnormen voor minerale olie worden voldaan. Indien kan worden bereikt dat koelvloeistoffen en reinigingsmiddelen niet in het bilgewater voor komen, z mogelijk wel aan de lozingsnormen voor CZV voldaan kunnen worden. Een gecertificeerd milieuzorgsysteem voor de beroepsbinnenvaart waarin aan deze aspecten aandacht wordt besteed, kan hieraan een bijdrage leveren Ook kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een alternatie koelmethode zoals de gesloten waterkoeling die de marin gebruikt. Het onderzoek heeft zich beperkt tot de technische aspec ten. Er zijn geen uitspraken gedaan over de economische haalbaarheid van een dergelijke zuiveringsinstallatie aan boord van een bilgeboot en er is niet gekeken naar de eventuele invloed die het toepassen van een zuiveringstechniek aan boord van een bilgeboot kan hebben op de inzamelstructuur van bilgewater en andere afvalwaterstr men van de beroepsbinnenvaart. Meer informatie: J. Meijerink, RIZA (0320) 29 84 26; e-mail:
[email protected]
Communaal Ervaring met Totaal-effluentbeoordeling van rwzi-effluent groeit. Het RIZA voert op dit moment een onderzoek uit naar Totaal effluentbeoordeling bij rwzi’s. Het is al duidelijk dat in rwzi-
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 9
effluenten acute toxiciteit kan worden aangetroffen, maar op basis van de huidige gegevens lijkt het er op dat de acute toxiciteit in het algemeen niet zo hoog is als die in industriële effluenten.
Voor het specifieke onderzoek naar acute toxiciteit van rwzi-effluent is allereerst een literatuuronderzoek verricht naar buitenlandse ervaringen. Het beoordelen van de effluenten (soms ook influenten) met toxiciteits- (acuut en chronisch) en genotoxiciteitstesten, bioaccumulatie- of persistentietechnieken blijkt her en der in het buitenland daadwerkelijk al te zijn verricht. Soms zelfs op uitgebreide schaal, zoals in Duitsland en de VS. In Nederland zijn de ervaringen wat dit betreft nog beperkt, maar wel groeiende. Intussen zijn gegevens van meer dan 15 Nederlandse rwzi’s bekend, vooral over acute toxiciteit. Het is de bedoeling dat in een vervolgonderzoek zowel de buitenlandse als de Nederlandse ervaringen nog eens goed op een rij worden gezet. Vervolgens is het zaak om uit de brij van gegevens algemene conclusies te trekken. Naar verwachting zal hierover in het najaar een rapport verschijnen. Meer informatie: M. Tonkes, RIZA (0320) 29 87 52; e-mail:
[email protected]
PostScript-illustratie (RizaNB9908c**juiste)
Scenariostudie laat resultaten zien van emissiereducerende maatregelen voor communale lozingen. In een reeks Waterverkenningen deden RIZA en Haskoning een studie naar de effectiviteit en kosten van maatregelen waarmee de belasting van het oppervlaktewater vanuit het communaal afvalwatersysteem kan worden verminderd. Een combinatie van bronmaatregelen aangevuld met enkele verbeteringen aan het rioleringssysteem lijkt de beste optie.
Het effluent van de rwzi’s veroorzaakt 40 tot 90 procent van de totale communale belasting van het oppervlaktewater, afhankelijk van de beschouwde stof. Stoffen als zink, lood en PAK komen ook in zeer aanzienlijke mate via overstorten en regenwaterriolen in het oppervlaktewater (30-60 procent van de totale communale belasting). Het aandeel van diffuse bronnen in de aanvoer naar de riolering blijkt vaak meer dan 50 procent te zijn. Vooral uitloging uit bouwmaterialen en emissies van verkeer en vervoer veroorzaken milieubelasting. Het aandeel van de industrie is doorgaans beperkt. De bijdrage van huishoudens is ongeveer 10-20 procent. Momenteel bedragen de kosten van het verzamelen en behandelen van gemeentelijk afvalwater jaarlijks al zo’n drie miljard gulden. In de komende 25 jaar zal dat bedrag nog verdubbelen. In de afweging van extra maatregelen past dus een streven naar optimalisatie. Op welke wijze kan de milieugulden zo effectief mogelijk worden benut en waar ligt de grens voor te maken kosten? Om een vergelijking te kunnen maken is voor vijf maatregelpakketten de kosteneffectiviteit bepaald. De resultaten zijn zeer verschillend. Een variant gericht op maximale eindzuiveringstechnieken bij de rwzi geeft weliswaar de grootste emissiereductie, maar blijft kostbaar ondanks kostendalingen voor toegepaste
technologie. Een andere variant (Waterspoor) is vooral gericht op maatregelen ter reductie van het watervolume Deze variant heeft een bescheiden effect op de reductie van verontreinigingen. Een maatregelenpakket (Optimix dat is geoptimaliseerd op basis van kosteneffectiviteit behaalt een gemiddelde emissiereductie van ongeveer 37 procent ten opzichte van 1995. Voor stoffen als koper en kwik kan een aanzienlijk grotere reductie worden bereikt voor stoffen als zink en lood is de reductie beduidend kle ner. Daarbij is het goed te weten dat met een reductie va ongeveer 50 procent veel waterkwaliteitsdoelen (MTR) voor metalen binnen bereik zijn. Regionale toepassing va de methode lijkt niet direct tot wezenlijk andere priorite ten voor de emissie-aanpak te leiden, maar de analyse is beperkt en nog te veel gebaseerd op landelijke kengetalle om er echt een goede uitspraak over te kunnen doen. Een koppeling aan lokale waterkwaliteitsaspecten zou evenwe wel andere keuzes in maatregelen met zich mee kunnen brengen. Deze verkenning mag niet worden gezien als ee integrale afweging van bovengenoemde varianten waarva de conclusies direct in beleid kunnen worden vertaald. H is een scenariostudie. Wel bieden deze verkenningen een goede basis voor een verdere discussie, bijvoorbeeld over gewenste beleidsaccenten. De resultaten laten duidelijke verschillen zien tussen varianten in de kosten en effectiviteit als het gaat om de vermindering van microverontreinigingen. Het is de bedoeling om resultaten van deze studie in een workshop te bespreken met vertegenwoordigers uit het veld van ste delijk waterbeheer, zuiveringsbeheer en waterkwaliteitsbe
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 10
heer met het oog op het verder ontwikkelen en beschikbaar maken van een dergelijk instrument voor toepassing in de regionale praktijk. Het rapport is in de Waterverkenningenreeks uitgebracht. Meer informatie: F. Wagemaker, RIZA (0320) 29 84 73: e-mail:
[email protected], J. van den Roovaart, RIZA (0320) 29 88 66; e-mail:
[email protected]) en mw. J. Bouma, RIZA(0320) 29 76 36; e-mail:
[email protected]
Waterbodems Tienjarenscenario Waterbodems stelt aanpak werkgroepen centraal. Op verzoek van de Tweede Kamer heeft minister Jorritsma van Verkeer & Waterstaat in 1997 een Tienjarenscenario Waterbodems toegezegd. De brief die onlangs naar de Kamer is gestuurd, kondigt de instelling aan van werkgroepen waarin provincies, waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat vertegenwoordigd zijn. Deze werkgroepen gaan de aanpak van de waterbodems regionaal programmeren. Landelijke knelpun-
regionaal te programmeren. De vrijkomende baggerspec zal zoveel mogelijk in de eigen regio hergebruikt, verwer of gestort moeten worden. Knelpunten die niet in de regio kunnen worden opgelost zullen landelijk aangekaart gaan worden. Behee ders blijven verantwoordelijk voor hun eigen waterbodem problemen, maar door de problemen met elkaar aan te pakken kunnen mogelijkheden worden gecreëerd die anders buiten beeld zouden blijven. Naast de regionale aanpak zal centraal de nodige ondersteuning worden geleverd. Op korte termijn zal wo den begonnen met het opstellen en implementeren van een uitkeringsregeling voor de besteding van de extra mi delen voor deze regeerperiode. Om knelpunten die regio naal niet kunnen worden opgepakt onder te kunnen bre gen in een landelijk uitvoeringsprogramma, zal op korte termijn een minimumpakket worden vastgesteld waarin aangegeven wordt welke informatie in die situatie nodig Dit minimumpakket zal tegelijk ook aangeven welke info matie noodzakelijk is om periodiek aan de Tweede Kame te kunnen rapporteren over de voortgang van de aanpak van de waterbodems. Meer informatie: T. Bakker AKWA/RIZA (0320) 29 87 61; e-mail:
[email protected]
ten zullen onder auspiciën van de interdepartementale stuur groep Waterbodems worden aangepakt.
Het Tienjarenscenario Waterbodems heeft bij de voorbereiding van de Vierde Nota waterhuishouding (NW4) een eerste uitwerking gekregen. Zo is in de Nota aangegeven dat voor deze kabinetsperiode 85 miljoen gulden extra aan stortcapaciteit wordt besteed, 15 miljoen gulden voor de aanpak van gemeentelijke wateren beschikbaar is en 15 miljoen voor de aanpak van regionale wateren. Voor de periode tot 2010 is verder vooralsnog 485 miljoen gulden gereserveerd voor de intensivering van de aanpak van het waterbodemvraagstuk. In het vervolg van het Tienjarenscenario wordt de besteding van deze extra gelden nader uitgewerkt. Een belangrijk onderdeel daarbij is de samenwerking tussen de betrokken overheden. Hierbij zal de stuurgroep Waterbodems fungeren als opdrachtgever. In deze stuurgroep zijn alle betrokken overheden op ambtelijk niveau vertegenwoordigd. De eerste activiteit op landelijk niveau is het opstellen van een gemeenschappelijk plan van aanpak. Dit gebeurt in twee etappes. Op dit moment wordt gewerkt aan een eerste globaal opgezet plan van aanpak. De eerste fase zal zich richten op activiteiten die echt op korte termijn van start moeten gaan en die niet meer ter discussie staan. In dezelfde periode zal besproken worden welke andere activiteiten binnen het Tienjarenscenario moeten plaatsvinden. Eind 1999 kan er dan een definitief plan van aanpak worden vastgesteld. Binnen het Tienjarenscenario staat de samenwerking in regionale werkgroepen centraal. Deze werkgroepen zullen op korte termijn worden ingesteld. In de werkgroepen zullen provincies, waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat vertegenwoordigd zijn. De primaire opdracht voor deze werkgroepen is om de aanpak van de waterbodem
Goed perspectief voor storten van baggerspecie in open putten. De belangrijkste emissieroute bij het storten van verontreini de baggerspecie in een open put is de verspreiding van zwevende stof tijdens het storten. Die emissie kan door een aan tal specifieke maatregelen, zoals bepaalde storttechnieken, sterk worden beperkt. Het toepassen van open putten lijkt daarmee een kansrijke oplossing voor het bergen van een de van de baggerspecie.
De verspreiding van zwevend stof met aangehechte verontreinigingen is de belangrijkste emissieroute als bag gerspecie in een open put wordt gestort. Van enkele ande emissieroutes is onvoldoende bekend, met name over he vrijkomen van stikstof uit de baggerspecie tijdens en na het storten. Voorzichtig wordt in de rapportage van de eerste fase van het onderzoek geconcludeerd dat het stor ten van baggerspecie in open putten of diepe putten mogelijk is. Aan de hand van een onderzoek is getracht inzicht te krijgen in de effecten van het storten van verontreinigde specie in open putten die gelegen zijn in het oppervlaktewater. Dit als onderscheid van gesloten depots, waarbij er geen direct contact is met het omringende watersysteem. Uit de conclusies blijkt dat verder onderzoek naar de mogelijkheden van het storten van verontreinigde specie in oppervlaktewater noodzakelijk is om een eensluidend en duidelijk antwoord te geven op de vraag naar de defin tieve mogelijkheden van het storten in open putten. Het RIZA is, in samenwerking met andere organisaties binne AKWA, nog bezig met het verder in kaart brengen van d emissieroutes, zodat een totaalbeeld ontstaat van de risico’s van het storten van verontreinigde baggerspecie i
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 11
Actualisatie van aquatische ecotoxiciteit-factoren in LCAstudies voor 232 stoffen.
gerapporteerd in INS-kader en NW4, één op één in de TGD-
In opdracht van het RIZA heeft Haskoning, in samenwerking
van de veiligheidsfactoren uit de TGD-methode en aanvullend
met het RIVM en de Universiteit van Amsterdam, een lijst met
toxiciteitsgegevens, de resterende ad-hoc MTR’s afgeleid (een
nieuwe effectfactoren samengesteld voor het thema aquatische
adhoc MTR is een niet-officieel in INS vastgestelde MTR). He
ecotoxiciteit in de levenscyclusanalyse (LCA). Met deze lijst
resultaat is een lijst van effectfactoren voor 232 stoffen die ee
kunnen stoffen op basis van het criterium aquatische ecotoxici-
der dit jaar is gepubliceerd in het RIZA-werkdocument 99.080
teit eenvoudig onderling worden geprioriteerd.
Effect factors for the aquatic environment in the framework o
Aanleiding voor de actualisatie waren de discussies over de
LCA. Deze lijst kan ook worden benut voor de toepassing van
afleidingsmethode voor deze factoren, verouderde
de immisietoets, waarvoor een subwerkgroep van CIW V/VI
toxiciteitsgegevens en het niet meenemen van afbraak en ver-
momenteel aanbevelingen voorbereidt. De Universiteit van
spreiding van stoffen. Voor de keuze van een geschikte
Amsterdam heeft vervolgens de geactualiseerde effectfactoren
afleidingsmethode heeft het RIVM in het najaar van 1998 een
geïmplementeerd in een verspreidingsmodel (het USES-LCA
workshop georganiseerd met inhoudelijk deskundigen op het
model), wat betekent dat nu ook rekening wordt gehouden
gebied van risicoanalyse en LCA, afkomstig van wetenschappe-
met de afbraak en verspreiding van stoffen. De rapportage
lijke instituten, universiteiten en het bedrijfsleven. Hieruit bleek
hiervan (IVAM, 1999: Priority assessment of toxic substances
brede consensus te bestaan over het gebruik van de TGD-
LCA) vormt een tussenproduct van een project waarin momen
methode (Technical Guidance Documents) die worden gebruikt
teel de LCA-handleiding wordt herzien. Dat houdt in dat deze
ter ondersteuning van de Europese regelgeving bij de risicobe-
actualisatie hierin automatisch wordt meegenomen.
oordeling van nieuwe en bestaande stoffen. Haskoning is ver-
Meer informatie: L. Breedveld, RIZA (0320) 29 84 91; e-mail
volgens aan de slag gegaan met de afleiding van de factoren,
[email protected]
methode toegepast. Voor de overige stoffen zijn met behulp
gebruikmakend van INS-rapporten (uit het project Integrale Normstelling Stoffen). Hierdoor zijn de officiële MTR’s, zoals
open putten. In het voorjaar moet het project ‘Het storten van baggerspecie in open putten fase 2’ gereed zijn. De conclusies van het rapport over fase 1 worden binnenkort gepubliceerd in de covernotitie Storten van baggerspecie in open putdepots, en in twee deelnota’s (Kennisinventarisatie en Concentratiegrenzen op basis van effecten op het aquatische ecosysteem). In de covernotitie is ook een toetsingskader te vinden aan de hand waarvan stortingen in open putten kunnen worden beoordeeld. Als sluitstuk van deze beoordeling kunnen acceptatiecriteria voor baggerspecie voor het storten in praktijksituaties worden opgesteld. Aan de hand van deze acceptatiecriteria kan worden bepaald welke kwaliteit baggerspecie in het open putdepot gestort kan worden. Meer informatie: D. van Pijkeren, RIZA (0320) 29 86 07; e-mail:
[email protected]
mogelijkheden van baggeren, verwerken, storten en van overige bestemmingen voor baggerspecie. De verschillen technieken zijn alle op een overzichtelijke wijze omschre ven en beoordeeld, zodat ze eenvoudig vergeleken kunne worden. Ook wordt een overzicht gegeven van de wet- en regelgeving, beleidskaders en wordt er aandacht besteed aan recente ontwikkelingen. Meer informatie: H. Rienks, AKWA/RIZA (0320) 298541 e Marijke Ferdinandy. AKWA/RIZA (0320) 298864; e-mail:
[email protected]
Getalsmatige NW4-kwaliteitsnormen voor wate bodem en baggerspecie zijn van kracht. Als er geen normen in formele regelgeving zijn opgenomen, dan moeten bij het verlenen van een Wvo-vergunning de getalsmatige normen voor waterbodem en baggerspecie uit d NW4 worden toegepast. Dit geldt sinds 10 februari van dit
Vooraankondiging Handboek Bodemsaneringstechnieken – waterbodems. In het najaar verschijnt bij de SDU de geactualiseerde versie van het Handboek Bodemsaneringstechnieken waarin ditmaal ook technieken voor het saneren van waterbodems zijn opgenomen. Het handboek is begin jaren negentig in opdracht van VROM opgesteld en was destijds alleen gericht op de aanpak van verontreinigde landbodems.
De bijdrage over de sanering van waterbodems is samengesteld door het Advies en Kenniscentrum Waterbodems (AKWA) en heeft geresulteerd in twee nieuwe delen van het handboek (deel G: Baggeren, deel H: Behandeling en bestemming van baggerspecie). Hiermee geeft het handboek een zeer recent overzicht van de technische
jaar – de dag waarop de nota Waterkader aan de Tweede Kamer is aangeboden.
In de nota Waterkader zijn voor de beoordeling van de waterbodem- en baggerspeciekwaliteit op een aantal pun ten wijzingen gepresenteerd. Deze wijzingen zijn in de NW4 uitgewerkt tot getalswaarden die op 10 februari van kracht zijn geworden. Vergunningverleners zullen deze aangepaste normen moeten hanteren. Dat geldt niet voor het verspreiden van baggerspecie op land. Daarvoor is het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen en de daarbij horende Regeling vaststelling klasse-indeling onderhoudsspecie van toepas sing. Het besluit en de regeling zullen pas op 1 januari 2000 worden aangepast en dat betekent dat de oude nor-
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 12
men nog gewoon geldig zijn. Ook toepassen van baggerspecie binnen het Bouwstoffenbesluit is gelimiteerd door normen die binnen het Besluit zelf zijn vastgelegd. De wijzigingen in de NW4 hebben dus ook hier geen directe gevolgen. Het RIZA werkt hard aan een aanpassing van het softwarepakket WaterbodemsBOOS waarmee de meetgegevens van waterbodems en baggerspecie kunnen worden beoordeeld. Het aangepaste pakket zal in juli beschikbaar komen. Alle bij het RIZA geregistreerde gebruikers krijgen de nieuwe versie automatisch toegestuurd. Momenteel wordt ook gewerkt aan de integratie van de waterbodembeoordeling binnen het algemene toetspakket Bever dat vooral toetsmogelijkheden bevat voor oppervlaktewater. Zodra de waterbodemmodule binnen Bever gereed is, zal WaterbodemsBOOS als afzonderlijk pakket ophouden te bestaan. Meer informatie: R. Venema, RIZA (0320) 29 84 98; e-mail:
[email protected].
sterk herzien BAT-document op tafel komt, waarmee Nederland zal kunnen instemmen. Meer informatie: G. de Vries, RIZA (0320) 29 84 51; e-ma
[email protected]
Jurisprudentie Regelmatig stellen de Unie van Waterschappen, het hoofdkantoor van de waterstaat en het RIZA een overzicht samen van relevant Wvo-jurisprudentie. Een samenvatting hiervan, voorzien van de volledige tekst van de uitspraken, wordt periodiek verzonden aan alle waterkwaliteitsbeheerders. Deze rubriek bevat een selectie ui dat overzicht. Meer informatie: P. van der Hoeven, RIZA (0320) 88 65; e-mail:
[email protected]
Hoogheemraadschap van Delfland - C.P.M. van Dijk te De Lier. (Uitspraak nrs. E03.98.0990/P90 en F03.98.0726, 8 februari 199 Een nieuw glastuinbouwbedrijf heeft bij de Raad van State
Internationaal Euro Bat-document voor papierindustrie gaat uit van ‘whole plant concept’. Dit voorjaar hebben de opstellers van het Euro Bat-document voor de Europese papierindustrie groen licht gekregen om het document uit te werken in de vorm van een set van mogelijkheden die tot een bepaalde lozingssituatie leiden. Het document zal naar verwachting begin volgend jaar klaar zijn.
Afgelopen voorjaar werden in Brussel drie Euro BATdocumenten gepresenteerd. Die voor de Europese papierindustrie was er een van, maar de lidstaten hebben het document teruggestuurd naar de opstellers bij het European IPPC-bureau in Sevilla, Spanje. Het bureau is gevraagd om - anders dan de in de twee andere BAT-documenten een samenhangend pakket van mogelijkheden uit te werken. In de emissie route papierindustrie is water essentieel en de kwaliteit ervan kan per fabriek sterk variëren. Zo zal een papierfabriek die eucalyptushout verwerkt een hoge fosfaatuitstoot hebben. De productie van heel wit papier zal leiden tot extra bleekhandelingen. Anders dan voor een staalfabriek kan dus niet worden volstaan met een eenduidig omschreven zuiveringstechniek. Daarom is ervoor gekozen om voor de papierindustrie een ‘whole plant concept’ toe te passen waarbij een set van mogelijkheden wordt geschetst waar een bepaalde milieudoelstelling aan is verbonden. De papierindustrie had aanvankelijk een voorstel ingediend om het BAT-document zodanig op te stellen dat 80 procent van de huidige bedrijven in Europa er met de huidige techniek aan voldoet. De Brusselse vertegenwoordigers van de EU-lidstaten hebben dit voorstel afgewezen, omdat het zou betekenen dat alle bestaande knelpunten zouden worden ‘witgewassen’. De verwachting is dat er in de volgende Brusselse ronde voor de papierindustrie een
beroep ingesteld tegen een besluit van Delfland tot het weigeren van een Wvo-vergunning.
De reden die voor de weigering is aangevoerd, is dat in h betreffende gebied geen adequate gemeentelijke riolering aanwezig is, waarop kan worden aangesloten. Volgens he beleid van verweerders moet in een nieuw glastuinbouw gebied (van gras naar glas) al het drainagewater op de gemeentelijke riolering worden gebracht. Dit beleidsuitgangspunt sluit echter ten onrechte de mogelij heid van een individuele beoordeling van de lozing uit. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. Deze uitspraak kan min of meer worden gezien als een vervolg op E03.96.1531 van 30 november 1998, JM1999/49. In die zaak ging het Hoogheemraadschap va Delfland er nog abusievelijk vanuit dat voor een nieuw glastuinbouwbedrijf in een gebied zonder adequate riole ring geen vergunning voor de lozing van drainagewater direct op oppervlaktewater kon worden verleend. Omda Delfland in haar beheersgebied blijkbaar toch regelmatig wordt geconfronteerd met de voor de waterkwaliteit ongunstige ontwikkeling van glastuinbouwgebieden op ongerioleerde locaties, heeft zij nadien een beleid ontwik keld en gevolgd dat er feitelijk op neerkomt dat Wvo-ver gunningen voor nieuwe glastuinbouwbedrijven in gebieden zonder riolering categorisch worden geweigerd Ook dit middel in de strijd van Delfland faalt nu echter, omdat een dergelijk beleid geen ruimte laat om een indi duele toetsing van een lozing uit te voeren. Dat de Raad van State bijzonder veel waarde hecht aan een dergelijke individuele benadering was overigens al eerder duidelijk Reeds in een uitspraak van 20 april 1994, G05.93.0306, Het Waterschap 1994, nummer 14, heeft de Raad van Sta gesteld dat het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland om het gebruik van gecreosoteerd hout in oppe vlaktewater in zijn totaliteit te verbieden, zich niet verdroeg met het wettelijke systeem van vergunningverle
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 13
ning (artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit artikel 1, lid 3, Wvo). Per aanvraag zal moeten worden beoordeeld in welke mate verontreiniging plaatsvindt, of deze verontreiniging voldoende is tegen te gaan door het treffen van voorzieningen of dat, indien dat laatste technisch niet mogelijk is, de vergunning moet worden geweigerd. Die jurisprudentie heeft een vervolg gekregen in een uitspraak van 17 juni 1997, nummer E03.95.1345, JM1997/73. Daarbij vroeg de Raad van State zich af of het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland, dat ertoe strekte om de toepassing van gecreosoteerde palen als oeverbeschoeiing niet of slechts bij hoge uitzondering mogelijk te maken, zich verdraagt met de Richtlijn 76/464/EEG. Deze richtlijn schrijft voor de lozing van gevaarlijke stoffen een vergunningplicht voor en geen algemeen verbod. In deze laatste uitspraak heeft de Raad van State aan het Europese Hof van Justitie dienaangaande enkele prejudiciële vragen gesteld, die naar verwachting in de loop van 1999 zullen worden beantwoord.
Waterschap Regge en Dinkel - Vereniging Milieudefensie. (uitspraak hoofdzaak E03.96.1100 - 22 juni 1999) Het waterschap Regge en Dinkel heeft een lozingsvergunning verleend aan een loon- en landbouwbedrijf. Hierin zijn onder andere voorschriften over interne en externe calamiteiten, een goedkeuringsvereiste inzake het aansluiten van een lozingswerk op het werk waarvoor vergunning is verleend en
een meldingsplicht inzake voorgenomen wijzigingen ten opzichte van de aanvraag. De Vereniging Milieudefensie is van mening dat de calamiteitenartikelen niet in de vergunnin thuishoren omdat dit onderwerp al wettelijk is geregeld in d Wet milieubeheer, terwijl de overige voorschriften impliceren dat de vergunninghouder mag afwijken van de aanvraag, ter wijl de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning.
De Afdeling Bestuursrechtspraak is van oordeel dat met betrekking tot de calamiteitenartikelen, de artikelen 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer waarop appellante doel niet van overeenkomstige toepassing zijn op een lozing a bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Wvo, zodat het waterschap op goede gronden bepalingen in de voorschr ten heeft opgenomen die op calamiteiten zien. Inzake de twee overige voorschriften is de Afdeling van mening dat een vergunning alleen betrekking kan hebbe op de situatie die is vergund. Voor wijziging in de vergun de situatie is een nieuwe vergunning vereist. Uitzonderin hierop wordt gevormd door artikel 8.19 lid 2 van de Wm in samenhang met artikel 7 lid 4 van de Wvo. Uit die bepaling volgt dat een verleende vergunning tevens geldt voor veranderingen van de lozing, ten aanzien waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij geen gevolgen hebben voor de aard en omvang, dan wel uitslu tend gunstige gevolgen voor de omvang van de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater, die de lozing veroorzaakt. De bestreden voorschriften implic ren dat de vergunde situatie rechtsgeldig kan worden gewijzigd zonder dat de wettelijke procedures worden
Europese richtlijn waterbeheer (5)
grondwater en kustwater aan deze stroomgebieden. De minis
In februari heeft het Europese parlement een advies in eerste
ter van Verkeer en Waterstaat zal dan de coördinerende
lezing uitgebracht, waarin 220 amendementen waren opgeno-
bevoegde autoriteit voor de vier stroomgebieden worden. De
men. Naar aanleiding van dit advies is het Duitse
internationale riviercommissies zullen voortaan kunnen
voorzitterschap, in nauw overleg met de lidstaten en de Euro-
optreden als coördinerend orgaan tussen de oeverstaten in hu
pese Commissie, in overleg getreden met het Europese
internationale stroomgebied. Voorts is nadere afstemming en
parlement om tot compromissen te komen. Slechts voor een
stroomlijning van de huidige Nederlandse planvorming in de
beperkt aantal amendementen is dat gelukt. In maart heeft de
relevante wettelijke kaders noodzakelijk. Sowieso moeten er
milieuministerraad een gemeenschappelijk standpunt over de
nog veel voorbereidende werkzaamheden plaatsvinden, en
richtlijn aangenomen waarin die compromissen zijn verwerkt.
daarmee moet op korte termijn worden begonnen. Voor
Over de resterende amendementen zal in de tweede lezing van
komend najaar is een werkconferentie voorzien en dan zal oo
het Europese Parlement verder worden gesproken. Deze twee-
de tweede en laatste fase van het implementatieproject van
de lezing is komend najaar te verwachten. Na afronding van de
start gaan. Verder zal er een communicatieplan worden opge-
besprekingen met het Europese Parlement zou de richtlijn dan
steld om alle betrokken partijen regelmatig van de voortgang
medio 2000 kunnen worden vastgesteld. In Nederland heeft
op de hoogte te houden en ze tijdig bij de discussiepunten te
een projectteam van het ministerie van Verkeer en Waterstaat,
betrekken. Bij de uitwerking van de resterende vraagstukken
het ministerie van VROM, het IPO en de Unie van
zullen ook CIW-werkgroepen worden ingeschakeld.
Waterschappen een eerste verkenning uitgevoerd naar wat de
Meer informatie: O. van de Velde, RIZA (0320) 29 84 70; e-
wetstechnische, bestuurlijke, beleidsmatige en technische
mail:
[email protected]
gevolgen van de implementatie van deze richtlijn zijn. Het verslag van deze verkenning is op 20 mei aan de CIW voorgelegd. In hoofdlijnen lijkt de indeling in vier stroomgebieden (Rijn/Maas/Schelde/Eems), die alle vier deel uitmaken van internationale stroomgebieden, duidelijk. Bij de verdere uitwer-
In de komende nieuwsbrieven zal de voortgang van de richtlij
king staat Nederland volgens het projectteam nog voor een
nauwlettend worden gevolgd. Eerdere artikelen zijn
aantal keuzes, met name waar het gaat om de toewijzing van
gepubliceerd in de nummers 3 t/m 7.
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 14
gevolgd en zonder dat sprake is van een verandering die voldoet aan de criteria in artikel 8.19 lid 2 van de Wm. De voorschriften zijn in strijd met het systeem van de Wvo en worden vernietigd. NB. In Wvo-vergunningen worden nog in veel gevallen de volgende artikelen opgenomen: • Het is de vergunninghouder niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van het bevoegd gezag een werk aan te sluiten of te doen aansluiten op het werk ten behoeve waarvan de vergunning is verleend. • Voorgenomen wijzigingen die tot gevolg hebben dat de feitelijke situatie niet meer door de ten behoeve van de vergunningverlening overgelegde beschrijving correct wordt weergegeven, moeten aan het bevoegd gezag worden gemeld. Het oordeel van de Afdeling is duidelijk; bovenstaande voorschriften kunnen niet aan een Wvo-vergunning worden verbonden.
Vragen aan het steunpunt Het RIZA heeft een steunpunt voor de Wvo-vergunningverlening. Bij het steunpunt kunnen vergunningverleners, maar ook bedrijven, adviesbureaus, etc. terecht met vragen over vergunningverlening, hulpstoffen, zuiveringstechnieken, lozingsnormen, stand der techniek, CIW/CUWVO-rapporten en AMvB’s. Het steunpunt is tijdens kantooruren bereikbaar op tel. (0320) 29 84 28; fax (0320) 29 84 80. De medewerkers zijn P. Baars, mw. E. van Bon, F. Schotel, L. Teurlinckx en mw. K. van de Wall. Hieronder zijn enkele vragen opgenomen die recentelijk zijn voorgelegd. Vraag: Het lozingsbesluit vaste objecten kent de term ‘in beroep of bedrijf ’. Hoe moet dat begrip worden geïnterpreteerd? Antwoord: De term ‘in beroep of bedrijf ’ is een juridische term die een onderscheid maakt tussen betaalde arbeid en niet-betaalde arbeid. In het besluit is het mogelijk gemaakt dat particulieren die bepaalde werkzaamheden verrichten (in klasse 0, 1 en 2) geen afscherming behoeven aan te brengen tijdens de werkzaamheden en (in de toekomst) zijn vrijgesteld van de meldingsplicht. Voert de particulier werkzaamheden uit die in een klasse III of hoger vallen, dan is deze uitzondering niet geldig en moet men voldoen aan alle regels die het besluit stelt. Hiermee wordt voorkomen dat particulieren met een huis aan het water en die zelf schilderwerkzaamheden uitvoeren een afschermingsconstructie moeten gaan aanbrengen. Voert een bedrijf met eigen werknemers werkzaamheden uit, dan vallen deze niet onder deze categorie want de werkzaamheden worden dan in beroep of bedrijf uitgevoerd. Hetzelfde geldt voor een particulier die de werkzaamheden laat uitvoeren door een bedrijf. Op dat moment is het bedrijf gehouden aan de regels.
Vraag: Een onderneming is terughoudend met het treffe van emissiebeperkende maatregelen, omdat de terugverdientijd van de maatregelen te lang zou zijn. Ho ga ik hiermee om? Antwoord: De terugverdientijd is een veelgebruikte manier om de rentabiliteit van investeringen te analyseren. Dit komt omdat de terugverdientijd makkelijk te berekenen is. Als van een maatregel eenmaal het investeringsbedrag en de kosten-batenverhouding is vastgesteld, kan worden berekend na hoeveel jaar de baten groter zijn dan het investeringsbedrag. Bij veel ondernemingen worden teru verdientijden van maximaal 3 tot 4 jaar als bedrijfsecono misch verantwoord bestempeld. Bij de methode van teru verdientijden is evenwel een aantal kanttekeningen te plaatsen, zowel ten aanzien van het nut in vergunningver leningssituaties als ten aanzien van de methode zelf. Allereerst dient te worden opgemerkt dat terugverdientij vooral zinvol is in situaties waar een investering uiteinde lijk geld oplevert. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij preventieprojecten die besparingen opleveren ten aanzie van energie- en/of watergebruik. Veel investeringen (zoa bijvoorbeeld in end-of-pipemaatregelen) leveren echter geen positieve cash-flow op en hebben daarmee een ‘oneindige’ terugverdientijd. Voor deze maatregelen is de methode van terugverdientijden niet geschikt. Bij deze categorie bekijkt de overheid of de maatregel bedrijfseco nomisch verantwoord is door deze te toetsen aan de begrippen ALARA (as low as reasonably achievable) of BUT/BBT (best uitvoerbare technieken/beste bestaande technieken). Uitgangspunt is dat een investering de cont nuïteit van een onderneming niet in gevaar brengt. Wanneer zijn terugverdientijden dan wel geschikt? Bijvoorbeeld als een onderneming binnen het door de overheid gestelde kader de vrijheid heeft om te kiezen tu sen verschillende opties. Op dat moment vormen terugverdientijden een geschikte maatstaf om maatregele onderling te vergelijken. Overigens is het van belang dat het rapport ‘Kosten en baten in het milieubeleid’ van het ministerie van VROM (zie RIZA Nieuwsbrief Emissies nr.6, januari 1999) investeringen met een terugverdientij van 3 tot 5 jaar (afhankelijk van het type maatregel) niet als milieu-investeringen worden gezien, maar als gebruik lijke bedrijfseconomische investeringen. Tenslotte nog enkele inhoudelijke opmerkingen over de berekening van de rentabiliteit van investeringen. Met de berekening van terugverdientijden wordt een globaal inzicht gegeven in de rentabiliteit van de investering. De methode houdt geen rekening met de rente van de opbrengst (inkomsten) en de opbrengsten na de terugverdienperiode. Het kan hierdoor voorkomen dat een op he oog gunstigere investering in de loop van de tijd (bijvoo beeld door hoge vervangings- en/of onderhoudskosten) toch duurder uitvalt. Bij de berekening van de kapitaalwaarde wordt wel rekening gehouden met de opbrengst. Bij deze methode worden de toekomstige ontvangsten ingeschat en vermin
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 15
Agenda 8-9 september, Delft - Fysisch-
België (0032) 14 32 11 86; website:
16-22 maart 2000, Den Haag - From
chemische technieken bij de
www.vito.be/euromembrane99
vision to action - 2de wereld water forum en ministersconferentie over duu
behandeling van afvalwater - tweedaagse cursus met speciale aandacht voor
23-24 september, Frankfurt, Duitsland -
zaam waterbeheer. Organisatie: World
praktische toepassingen en kosten.
Europas Wasser - congres over de nieu-
water council, p/a ministerie van Buiten
Organisatie: PAO-Delft (015) 278 46 18;
we EU-kaderrichtlijn. Organisatie: Was-
landse Zaken, DML/PS (070) 348 54 0
website: www.pao.tudelft.nl
ser Agentur Hessen, fax (0049) 6-8 juni 2000, Kopenhagen,
611 774 363.
Denemarken - Groundwater 2000 -
15-17 september, Antwerpen, België Cats 4 - internationaal congres over de
30 september, Houten - Water Quality
internationale conferentie over
karakterisatie en bewerking van bagger-
Europe - conferentie en vakbeurs over
onderzoek van grondwater. Organisatie
specie. Organisatie: Koninklijke Vlaamse
waterhergebruik in de industrie. Organi-
Technical University of Denmark en
Ingenieursvereniging, Antwerpen (0032)
satie: WQE secretariaat (0183) 62 00 66.
Danish water resource committee
3 216 09 96; website: www.ti.kviv.be
Let op: datum is veranderd (was eerst
(0045) 45 85 97 27.
7 oktober). 26-29 september 2000, Amsterdam -
19-22 september, Leuven, België - Euromembrane 99 - internationaal congres
3 november, Rotterdam - Water in de
Aquatech 2000 - internationale
met wetenschappelijke en industriële
stad - congres over de mogelijkheid met
waterbeurs. Organisatie: RAI Amsterda
onderwerpen. Organisatie: European
stedelijk water door het vroegtijdig
(020) 549 12 12.
Membrane Society, p/a VITO, Mol,
betrekken van partijen. Organisatie: NSC, Rotterdam (010) 207 33 33.
derd met het investeringsbedrag. Hoe hoger de kapitaalwaarde, hoe gunstiger de investering. Deze berekening kan nog verder worden verfijnd door rekening te houden met de rente die normaliter bij de bank wordt verkregen als het bedrijf niet zou hebben geïnvesteerd. Deze bepaling noemen we Netto Contante Waarde (NCW). Over het algemeen is het beter om voor grote investeringen een dergelijke genuanceerde berekeningsmethode toe te passen. Met de berekening van de terugverdientijd kan op een eenvoudige wijze een globaal inzicht verkregen worden in de rentabiliteit van investeringen. Voor een beoordeling van een milieu-investering is het instrument niet altijd geschikt, omdat hierbij naast een economische afweging ook een milieuhygiënische afweging moet worden meegenomen. Wel kan het instrument worden toegepast om de rentabiliteit van verschillende maatregelen onderling te vergelijken. Meer informatie: R. Saft, RIZA (0320) 29 85 44; e-mail:
[email protected]
Handhaving en heffing Werkgroep onderzoekt relatie vergunning op hoofdzaken en verontreinigingsheffing. Onlangs is een subwerkgroep van werkgroep III van de Com-
missie Integraal Waterbeheer (CIW/CUWVO) aangesteld. Deze groep heeft de taak heeft om raakvlakken tussen de ve gunning op hoofdzaken en de verontreinigingsheffing (en co trole) in kaart te brengen en waar mogelijk elkaars positie en werking te verbeteren of te versterken.
Door de heffende instantie is tot op heden weinig aandacht besteed aan de vergunning op hoofdzaken bij h vaststellen van verontreinigingsheffing en de controle hierop. Bij de heffing lijkt momenteel zelfs sprake van ee toename van regelgeving. Uiteraard zijn er verschillen tu sen heffing en handhaving, o.a. op juridisch gebied; heffing valt onder de belastingwet, terwijl handhaving te maken heeft met het straf- en bestuursrecht. Voor het bedrijfsleven blijft de waterkwaliteitsbeheerder echter één overheidsinstantie die zowel de handhaving als de heffin verzorgt. De door CIW werkgroep III gestarte subwerkgroep gaat raakvlakken tussen de vergunning op hoofdzaken en de heffing in kaart brengen en onderzoeken waar het mogelijk is elkaars positie en werking te versterken. In deze su werkgroep hebben mensen vanuit vergunningverlening, handhaving, heffing, juridische zaken en het bedrijfsleve zitting en zijn zowel Rijkswaterstaat als de waterschappen vertegenwoordigd. De subwerkgroep zal in de eerste fase een plan van aanpak opstellen. De opzet is om in het najaar van 1999 aan CIW III te rapporteren. Meer informatie: G. Dekker, RIZA (0320) 29 76 75; e-mai
[email protected]
rizanr8opmaak
21-12-1999 00:05
Pagina 16
Recente publicaties RIZA-rapporten • Life cycle costing - a survey of methods to account for financial and external life cycle costs in water management, RIZA-werkdocument 99.107X, 1999 • Een strategie voor aanpak van microverontreinigingen in communaal afvalwater, Waterverkenningen reeks nr. 99.027 RIZA-rapporten zijn, indien voorradig, verkrijgbaar bij Sdu/Servicecentrum uitgevers, afdeling SEO/RIZA (070) 378 98 80; e-mail:
[email protected]. De rapporten kosten 25 gulden per stuk, maar zijn voor medewerkers van het ministerie van V&W gratis verkrijgbaar (indien verzonden naar het kantooradres).
CIW-rapporten • Handboek vergunningverlening. Eind september te bestellen. CIW/CUWVO-rapporten zijn verkrijgbaar bij het secretariaat. Hoofdkantoor van de Waterstaat (070) 351 80 38.
Overige publicaties • Jaarverslag Wvo-contactteam 1998 Verkrijgbaar bij Secretaris van het Wvo-Contactteam, mr. T. Bilker, Rijkswaterstaat directie Noord-Nederland, Leeuwarden (058) 234 41 60. • Richtlijn voor optreden Wet verontreiniging oppervlaktewateren, mei 1999; brochure in postervorm over een eenduidig optreden bij een WVO-overtreding. Verkrijgbaar bij: RIZA, J. Rus (0320) 29 84 76. • Praktijkserie milieurecht: Water, mr. G.R.M. van Dijk, 1998; ISBN90 268 2972 8 Verkrijgbaar bij boekhandel. • Regenwater in de stad, deel I en II, riza werkdocument 98.090X en 99.031X –21Verkrijgbaar bij R. Teunissen (0320) 29 85 27, steunpunt emissies (0320) 29 84 28. • Ervaringen met het identificeren van oorzaken van toxiciteit. Riza werkdocument nr. 99.078X Verkrijgbaar bij R. Berbee (0320) 29 84 63, steunpunt emissies (0320) 29 84 28. • Nationaal pakket duurzaam bouwen. Kosten fl 150,Verkrijgbaar bij Dubo centrum (030) 232 22 22.
De Nieuwsbrief Emissies is een kwartaaluitgave van de hoofd afdeling Emissies van het RIZA. De hoofdafdeling houdt zich bezig met alle aspecten van lozingen van stoffen in het water. Emissies doet onderzoek naar zuiveringstechnologie en schone productieprocessen, adviseert bij de verlening van lozings vergunningen en houdt zich bezig met het terugdringen van emissies afkomstig van diffuse bronnen. Emissies speelt een belangrijke rol bij het tot stand komen van nationaal en internationaal beleid. De nieuwsbrief is primair bestemd voor waterkwaliteitsbeheerders (Rijkswaterstaat, waterschappen) en provincies en geeft informatie over de laatste ontwikkelingen op het gebied van wateremissies. Indien u de nieuwsbrief wenst te ontvangen kunt u contact opnemen met het RIZA Steunpunt (0320 29 84 28. Redactie en productie Manon van den Brand en Jac van Tuijn Eindredactie RIZA Els van Bon, Jan Schoot-Uiterkamp (CIW/CUWVO) en Henk Warmer (FWVO) Vormgeving TonLimburgStudios, Santpoort-Noord Illustraties Marco de Groot, Utrecht Drukwerk Drukkerij De Klein, Wijchen Informatie RIZA Els van Bon, Postbus 17, 8200 AA Lelystad, telefoon (0320) 29 88 67, fax (0320) 24 92 18, e-mail:
[email protected] Overname artikelen uitsluitend met bronvermelding. © 1999 Uitgeverij J. van Tuijn, ’s-Hertogenbosch ISSN 1388-2821