Afdeling vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht
BESCHIKKING
Tel. 030-2589111 http://www.provincie-utrecht.nl
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
I
24 juli 2007 2007INT200853 Voorschriften + beroepsmogelijkheid
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
milieubeheer J.A.P. Roodhuyzen 030-258 3916 030-258 3061 Wet milieubeheer; definitieve beschikking Driessen
Beslissing
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004–2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • de door Driessen Holding B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 1 van de Wet milieubeheer voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking. • dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen; • dat hoofdstuk 15 gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren in werking blijft; • deze beschikking bekend te maken op 2 augustus 2007.
II
De aanvraag
II.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 23 juni 2006 hebben wij een aanvraag van Driessen Holding B.V. (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (Wm, art. 8.1, lid 1 sub a). De inrichting is gelegen aan de Oostkanaaldijk 17-18, 3632 GA te Loenen aan de Vecht, kadastraal bekend gemeente Loenen, sectie F, nr’s 957 en 962. De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag voorziet als hoofdactiviteit in het bewerken van biomassa (bomen, hout en aanverwant goed). Dit houdt in het tot kleinere delen (snippers van verschillende grootte) bewerken van biomassa die daarna voor verschillende doeleinden elders kan worden gebruikt.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
1
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Daaruit voortvloeiende nevenactiviteiten zijn: • Het rooien, inkopen en verkopen (groot- en kleinhandel) van bomen en restmateriaal van bomen; • Het verwerken, versnipperen van bomen en restmateriaal van bomen tot herbruikbare biomassa; • Het composteren van niet herbruikbaar restmateriaal afkomstig uit het proces van biomassaverwerking (groencompostering, geen GFT); • Het uitoefenen van een hoveniersbedrijf; • Opslag grondstoffen en stalling materieel; • Revisie/constructiewerkzaamheden eigen (rijdend) materieel. Op grond van categorie 28.4 sub a onder 6 en categorie 28.4 sub c onder 1 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting.
II.B
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
Het bedrijf Driessen is momenteel gevestigd op een andere locatie in de gemeente Loenen aan de Vecht en wil verhuizen naar deze nieuwe locatie aangezien het bestaande bedrijf op een minder geschikte locatie is gevestigd waar ook geen uitbreidingsmogelijkheden zijn.
II.C
Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan
De inrichting wordt opgericht in een landelijk gebied. De gemeenteraad van Loenen heeft op 30 januari 2006 ingestemd met de vestiging van het biomassaverwerkende bedrijf op de locatie Oostkanaaldijk en besloten de voor de vestiging benodigde procedure ex artikel 19, lid 1 Wro te starten. De dichtstbij gelegen woning ligt op een afstand van 450 á 500 meter. Conform vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State is het niet toegestaan planologische aspecten te betrekken bij het al dan niet verstrekken van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Hierdoor kan er een situatie ontstaan dat de aanvraag om een Wm-vergunning niet in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
II.D
Huidige vergunningsituatie
De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend.
III
Procedure van de aanvraag om milieuvergunning
III.A De aanvraag III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 23 juni 2006 ontvangen en is door ons ter informatie op 11 juli 2006 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loenen aan de Vecht; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noordwest te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van Waternet;
III.B Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning De gevraagde Wm-vergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de vereiste bouwvergunning die vereist is voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (Wet milieubeheer, art. 20.8).
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
2
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
III.C Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)vergunning Op 23 juni 2006 heeft de aanvrager bij ons een aanvraag om een Wm-vergunning ingediend. Op 21 juli 2006 heeft de aanvrager een aanvraag om een Wvo-vergunning ingediend bij Waternet. Een exemplaar van deze aanvraag hebben wij ontvangen op 21 juli 2006. Wij hebben de datum van ontvangst van de aanvragen vastgesteld op de datum waarop de laatste aanvraag is ingediend, namelijk op 21 juli 2006. Deze datum is tevens de startdatum van beide procedures. Beide aanvragen worden gecoördineerd behandeld. Wij hebben de aanvragen en de (ontwerp) beschikkingen gezamenlijk verzonden, ter inzage gelegd, gepubliceerd en bevorderd dat bij de beoordeling van de aanvragen inhoudelijke afstemming tussen de beschikkingen heeft plaatsgevonden. Deze inhoudelijke afstemming is niet van invloed geweest op de inhoud van deze Wm-vergunning.
III.D Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en de bijbehorende stukken is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 19 april 2007. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegen bij de provincie Utrecht, de gemeente Loenen en bij de waterkwaliteitsbeheerder Waternet, namelijk van 19 april tot 7 juni 2007.
IV
Toetsingskaders
IV.A Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn) De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Flora- en faunawet en in de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de implementatie in de Natuurbeschermingswet is bepaald, dat de wet slechts geldt voor op te richten inrichtingen. Voor bestaande inrichtingen dienen wij als bevoegd gezag na te gaan of het in werking zijn van de inrichting significante nadelige gevolgen voor een van deze gebieden heeft. Aangezien sprake is van een oprichting, dient een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen de provincie Utrecht is Botshol nabij Abcoude aangewezen als Habitatgebied. Het Eemmeer, de Oostelijke Vechtplassen en het stuk van de Nederrijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen zijn aangewezen als vogelrichtlijngebied. In het kader van de aanlegvergunning is een inventarisatie naar de natuurwaarden uitgevoerd. Hieruit bleek dat er één beschermde soort, de kleine modderkruiper, voorkomt. Hiervoor is een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet verkregen.
IV.B Artikel 8.8 tot en met 8.11 Wet milieubeheer IV.B.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
3
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
IV.B.2 IPPC-richtlijn/Beste beschikbare technieken (Bbt) Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de beste beschikbare technieken (Bbt), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. De aangevraagde activiteiten hebben wij getoetst aan de bijlage van de IPPC-richtlijn. De aangevraagde activiteiten worden daarin niet genoemd. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, derde lid, Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing Bbtdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a
Ad b Ad c
Ad d
Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om de opslag en het bewerken van afvalstoffen (biomassa). Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, maar worden bestaande afvalstoffen omgezet in secundaire grondstoffen. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in het proces - op enkele beperkte hoeveelheden hulpstoffen na - geen gevaarlijke stoffen toegepast; er worden wel van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen verwerkt. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen Binnen de inrichting worden geen stoffen uitgestoten en gebruikt; de afvalstoffen worden van buiten de inrichting aangevoerd. Om deze afvalstoffen beter te kunnen inzetten voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden voor het versnipperen van hout de thans beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
4
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Ad e
Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt door de bedrijfsleider gesignaleerd en gerapporteerd in het milieulogboek. Dit hebben wij bepaald in het voorschrift met betrekking tot de rapportage-, meet en registratieverplichtigingen. Ad f Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in het hierna volgende overwogen in de paragrafen IV.C tot en met IV.M Ad g Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De installaties in de inrichting worden in gebruik genomen op het moment dat de vergunning van kracht wordt. Ad h De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Betere technieken zijn thans niet aan de orde. Ad i Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Er is geen verbruik van grondstoffen ander dan de in de aanvraag aangegeven hulpstoffen (diesel, vetten en oliën, gassen, stofonderdrukkende middelen, reinigings- en adsorptiemiddelen). Ook is er geen watervragend proces, anders dan water nodig voor het sproeien om stofhinder te voorkomen. Gezien het waterverbruik zijn geen waterbesparende maatregelen voorgeschreven. Ook zijn geen energiebesparende maatregelen voorgeschreven. Ad j Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen van paragraaf IV.O, Externe Veiligheid. Het gaat binnen de inrichting om de opslag, het sorteren en het uitsluitend fysisch bewerken van afvalstoffen. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, maar er worden reeds bestaande afvalstoffen verder voor materiaalhergebruik dan wel nuttige toepassing in de afvalverwijderingsketen gebracht. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: • • •
Leidraad afval- en emissiepreventie (1996, InfoMil) Circulaire energie in de milieuvergunning (november 1999, VROM/EZ) NRB Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (juli 2001, InfoMil)
De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
5
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
IV.C Lucht IV.C.1 Het kader voor de bescherming van de lucht De emissies worden getoetst aan de Nederlandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR-Lucht). Deze richtlijn, die de stand der techniek voor het beperken van luchtemissies beschrijft, wordt landelijk toegepast als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de kwaliteit van de lucht in de omgeving van het bedrijf zijn door ons beoordeeld. Deze gevolgen alsmede de kwaliteit van de lucht in de omgeving van de inrichting is door ons getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er bij droog weer vanuit de inrichting stofemissie plaats kan vinden die ontstaat bij de compostrillen. Aan inrichtingen waarbinnen stuifgevoelige stoffen worden opgewerkt, geproduceerd, getransporteerd, geladen, gelost en/of opgeslagen, worden eisen ter vermindering van de stofemissies gesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gekanaliseerde en diffuse stofemissies. De gekanaliseerde emissies kunnen als puntbronnen worden beschouwd en moeten voldoen aan emissienormen. Voor de emissie van stof in algemene zin geldt bij een emissievracht van 0,2 kilogram per uur of meer een emissie-eis van 5 mg/m03. Voor diffuse stof emissies is ons uitgangspunt dat zich op twee meter of meer vanaf de bron geen visueel waarneembare stofvorming mag voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als uitgangspunt wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip ‘direct bij de bron’ uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij overschrijding van deze afstand. Bij een visueel waarneembare stofvorming over een afstand van twee meter of meer vanaf de bron moet voor hinder buiten de inrichting worden gevreesd. IV.C.2 De te verwachten ontwikkelingen Op rijksniveau is een regeling vastgesteld welke de toepassing van roetfilters op nieuwe vrachtwagens verplicht gaat stellen. Voor het bestaande wagenpark is een subsidieregeling in het leven geroepen om zodoende de aanschaf van een roetfilter te stimuleren. Hierdoor zal bestrijding aan de bron kunnen gaan plaatsvinden. IV.C.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht Bij droog weer kan stofvorming ontstaan bij de compostrillen. Als maatregel wordt in de aanvraag voorgesteld in dergelijke gevallen de composttafels te besproeien. IV.C.4 Besluit luchtkwaliteit (Blk 2005) Het Besluit luchtkwaliteit 2005 bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door ons als toetsingscriterium worden gehanteerd. Deze grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat niet mag worden overschreden of binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt. Het Blk is niet van toepassing op de werkplek binnen de inrichting. De inrichting stoot een aantal stoffen uit waarvoor in het Blk grenswaarden zijn gesteld, te weten stikstofoxide en fijn stof (PM10). Voor beide hebben wij de omgevingswaarden vastgesteld. Wij hebben vastgesteld dat voor stikstofoxide (NO2) en fijn stof de grenswaarden van het Blk niet worden overschreden.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
6
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Stof art Blk
Grenswaarden Blk 2005
Achtergrondniveau vastgesteld op
Bijdrage aan achtergrondniveau
NO2 art 15
40 (jaargemiddelde uiterlijk in 2010 µg/m3)
26 µg/m3 (2007) 26 µg/m3 (prognose 2010)
kleiner dan 1 µg/m3
PM10 art 20
40 (jaargemiddelde in µg/m3) en: 35 (maximaal aantal dagen dat maximaal 50 µg/m3 is vastgesteld)
21 µg/m3 (2005) 20 µg/m3 (prognose 2010) 18 overschrijdingen (2005) 14 overschrijdingen (prognose 2010)
kleiner dan 1 µg/m3
Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt en die waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in standgehouden. In het Blk zijn de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM 10) en lood in de lucht opgenomen. In de omgeving van het bedrijf worden deze grenswaarden niet overschreden. De toetsing in het kader van het Besluit luchtkwaliteit verzet zich derhalve niet tegen het verlenen van de vergunning. Er zijn geen andere grenswaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn. IV.C.5 Beoordeling en conclusie Blk-toets Voor geen van beschouwde stoffen wordt de jaargemiddelde grenswaarde overschreden. In dit kader worden van de inrichting geen aanvullende maatregelen verwacht. De inrichting voldoet aan de eisen uit het Blk.
IV.D Geur IV.D.1 Het kader voor de bescherming tegen geurhinder Het in de NeR-lucht omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste beschikbare technieken de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van beste beschikbare technieken afgeleid; voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. IV.D.2 Bijzondere regeling Voor de compostering van restmateriaal van biomassaverwerking van de aanvrager is een bijzondere regeling (BR) opgenomen in de NeR. Het betreft de regeling G2 “compostering van groenafval”. De omgeving van het bedrijf is te kenmerken als landelijk gebied met verspreid liggende bebouwing. Het dichtstbijgelegen geurgevoelige object ligt op een afstand van circa 450 – 500 m zuidoostelijke van de inrichting. Bij de bewerking van aangeleverde bomen, hout en struikgewas tot biomassa blijft restmateriaal over zoals takken, loof, maaisel en grond dat niet kan worden hergebruikt tot biomassa. Dit materiaal wordt op de eigen locatie gecomposteerd. De capaciteit voor het composteren bedraagt 10.000 ton per jaar. De toegepaste composteringsmethode is conventioneel, methode B van de NeR. Volgens de afstandstabel van de NeR betekent dit dat binnen een range van 300 – 450 meter sprake kan zijn van geurhinder. Buiten deze range zal volgens de NeR waarschijnlijk geen geurhinder optreden. Zoals
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
7
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
reeds aangegeven is het dichtstbijgelegen geurgevoelige object gelegen op een afstand van circa 450 – 500 meter zuidoostelijk van de inrichting. Voor geurhinder hoeft niet te worden gevreesd. IV.D.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn op dit punt geen ontwikkelingen te verwachten. IV.D.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen het aspect geurhinder Gezien de grote omstandigheden (omvang composteercapaciteit versus afstandgeurgevoelig object) is het niet nodig maatregelen en voorzieningen te nemen. IV.D.5 Beoordeling en conclusie De aangevraagde situatie leidt tot een acceptabel hinderniveau en is vergunbaar.
IV.E Geluid IV.E.1 Het kader voor de bescherming tegen geluidhinder Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveaus Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus werden in het verleden getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de “Handreiking Industrielawaai en Wm-vergunningverlening” d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde Handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: “Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wm-vergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen.”. Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde Handreiking. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. Gelet op het karakter van de omgeving zal het referentieniveau van het omgevingsgeluid aansluiten bij de richtwaarde van een landelijke omgeving. De richtwaarde wordt overschreden in de dagperiode (7:00 uur – 19:00 uur). In een nieuwe situatie zoals deze kan een overschrijding van de richtwaarde toelaatbaar zijn op grond van een bestuurlijke afweging, waarbij het bestaande referentieniveau van het omgevingsgeluid een belangrijke rol speelt. De grenswaarde bedraagt 50 dB(A) of indien het referentieniveau hoger is, het referentieniveau. Om het referentieniveau van het omgevingsgeluid conform de richtlijn voor karakterisering en meting van omgevingsgeluid, IL-HR-15-01, vast te stellen hebben wij geluidsmetingen uit laten voeren, waarvan de resultaten zijn weergegeven in rapport 2006.2404-1: Akoestisch onderzoek ter bepaling van het referentieniveau in de omgeving van een bedrijf aan de Oostkanaaldijk 19 te Loenen (Utrecht) van Caubergh-Huygen van 9 oktober 2006. Bij de woning aan de Vreelandseweg 42 bedraagt het referentieniveau 41 dB(A) voor de dagperiode. Bij de woning aan de Oostkanaaldijk 16 bedraagt het referentieniveau 48 dB(A) voor de dagperiode. Bij de woning aan de Westkanaaldijk 6 bedraagt het referentieniveau 49 dB(A) voor de dagperiode. Het L95-niveau aan de Oostkanaaldijk 16 is niet bepaald binnen het voorgeschreven meteoraam. Gezien de directe ligging aan de verkeersweg Oostkanaaldijk en het Amsterdam-Rijnkanaal met druk scheepvaart zal dit niveau binnen het meteoraam en dus ook het referentieniveau niet of nauwelijks verschillen van de huidige gemeten waarde. Uit het akoestisch rapport bij de aanvraag blijkt dat het referentieniveau niet wordt overschreden. Wij achten daarom de aangevraagde activiteiten vergunbaar.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
8
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij aan de normstelling die is opgenomen in hoofdstuk 4 van de Handreiking. In hoofdstuk 4 wordt niet expliciet op de systematiek conform de voormalige circulaire Industrielawaai voor maximale geluidniveaus ingegaan. Daarom sluiten wij aan bij de grenswaarden zoals in hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn opgenomen in relatie tot de gemeentelijke nota industrielawaai. Hierbij wordt evenals in de Circulaire Industrielawaai, aangegeven dat er gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente geluidsniveau uitkomen. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidniveaus beperkt blijven tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Verkeersaantrekkende werking Het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting wordt door ons getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde, zoals voorgesteld door de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) in de “Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer” van 29 februari 1996. IV.E.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor geluidhinder De dagelijkse geluidsuitstraling die vanuit de inrichting optreedt, wordt vooral veroorzaakt door: de mobiele houtversnipperaars, houtverkleiner, biomassazeef, shovel en motorzaag, waarbij de belangrijkste geluidbronnen (mobiele houtversnipperaars, houtverkleiner, biomassazeef) alleen in de dagperiode in werking zijn. Uitgaande van de in de aanvraag beschreven activiteiten heeft Sight adviseurs voor milieu en landschap op 22 februari 2007 een akoestisch rapport opgesteld. Dit rapport maakt deel uit van de aanvraag. IV.E.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn geen andere ontwikkelingen te verwachten dan beschreven in de aanvraag. IV.E.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder - De akoestisch meest relevante machines voldoen aan het criterium beste beschikbare technieken; - De meest relevante geluidsbronnen de mobiele houtversnipperaars zijn alleen in de dagperiode in werking; - De mobiele houtversnipperaar ‘Big Chipper’ is opgesteld achter een geluidsscherm ter afscherming van woningen ten oosten en noorden van de inrichting; - De nieuw te bouwen loods is zo op het terrein gepositioneerd dat richting de woningen aan de zuidzijde afscherming van geluid plaatsvindt. IV.E.5 Beoordeling en conclusie Uit het akoestisch rapport blijkt dat de inrichting in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de normstelling zoals hiervoor is aangegeven. De geluidsgrenswaarden hebben wij opgenomen in de voorschriften 4.1.1 en 4.1.2. Voor het maximale geluidniveau LAmax zijn alleen bij de woningen grenswaarden opgenomen, omdat hier de hinder optreedt en deze in tegenstelling tot het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wel bij de woningen goed meetbaar is. Uit het akoestisch rapport blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) bij de dichtstbijzijnde woningen. Daarnaast is het verkeer van en naar de inrichting ter plekke opgenomen in het heersende verkeersbeeld, waardoor er geen sprake meer is van indirecte hinder veroorzaakt door de inrichting.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
9
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie volgens beste beschikbare technieken. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die voorzieningen. Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de Wm-vergunning hebben wij in de voorschiften geluidsgrenswaarden gesteld op referentiepunten nabij de inrichting. Deze controlepunten zijn vastgelegd. Bijzondere situaties De aanvrager vraagt vergunning voor een niet-representatieve bedrijfssituatie. Het gaat om een situatie die zich maximaal 12 maal per jaar voordoet. Het betreft het gebruik van las, snij-, boor- en slijpapparaten ten behoeve van reparaties van het materieel gedurende maximaal 12 keer per jaar in de dag-, avond-, en nachtperiode. Hierdoor zal een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden. Gelet op de hierbij te verwachten optredende geluidsbelastingen die in voldoende mate laag is en het incidenteel voorkomen van deze niet-representatieve bedrijfssituatie staan wij deze toe.
IV.F Trillingen IV.F.1 Het kader voor de bescherming tegen trillingshinder Trillingen kunnen schade veroorzaken aan gebouwen, hinderlijk zijn voor mensen en storingen veroorzaken aan apparatuur. Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: Trilling: meet- en beoordelingsrichtlijnen, Deel B - Hinder voor personen in gebouwen (herdruk oktober 2003). In deze Richtlijn wordt gesproken van richtwaarden. In verband met het kunnen vaststellen van de mate van hinder hanteren wij geen trillingssterkten (Vmax) met een waarde die minder bedraagt dan 0,2. Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder in voldoende mate beperkt/ nagenoeg afwezig is. Een onderzoek naar trillingen in woningen van derden achten wij niet nodig. IV.F.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor trillingshinder Er zijn geen gevolgen te verwachten gezien de aard van de werkzaamheden en de grote afstand tot de woningen. IV.F.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn geen ontwikkelingen te verwachten. IV.F.4 Beoordeling en conclusie Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder als gevolg van de aangevraagde activiteiten in voldoende mate nagenoeg afwezig is. Een onderzoek naar trillingen in nabij gelegen gebouwen waarin zich personen kunnen bevinden achten wij daarom niet nodig. Wij hebben geen voorschriften met grenswaarden voor trillinghinder aan deze vergunning verbonden.
IV.G Bodem IV.G.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
10
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
IV.G.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: Groenactiviteiten: • Houtopslag • Compostopslag • Composteertafels • Grondopslag • Waterbassin/percolaatput voor regenwater Beheer materieel: • Werkplaatsen • Wasplaats rijdend materieel • Opslag gevaarlijke stoffen • Opslag olie en koelvloeistof in emballage • Opslag olie in tanks • Bedrijfsriolering • Afleverinstallatie motorbrandstof en vulpunt Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd. In dit document zijn van alle bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eind emissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek. IV.G.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument zijn de maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van bodemverontreiniging beschreven. IV.G.4 Beoordeling en conclusie bodembescherming Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. IV.G.5 Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: • de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; • de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; • de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie-onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
11
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
In paragraaf 4.3.7 van de aanvraag wordt melding gemaakt van een verkennend bodemonderzoek uit 1996. Aanvrager stelt dat op basis daarvan een bodem- en tanksanering is uitgevoerd. Daarvan is in juli 1998 een evaluatierapport opgesteld. Op grond van dit evaluatierapport heeft volgens de aanvrager gedeputeerde staten een verklaring afgegeven dat de sanering in voldoende mate is afgerond. Aanvrager stelt dat op basis hiervan de nulsituatie van de inrichting in beeld is gebracht. De verklaring waar aanvrager op doelt betreft onze brief van 31 augustus 1998 gericht aan Loevafok V.O.F. , een vorige gebruiker van het terrein en heeft betrekking op een bodemsanering bij ons bekend onder code UT 1100061. Vanaf 1998 tot 2004 is het terrein in gebruik voor intensieve varkenshouderij. Daarna is het terrein met opstallen aangekocht door Driessen. Onbekend is wat er in die jaren is gebeurd ten aanzien van de bodem. Wij zijn van mening dat de momentane bodemsituatie onvoldoende in beeld is en zullen van Driessen verlangen dat alsnog een volledig nulsituatie-onderzoek wordt gedaan van het gehele terrein. Dit bodemonderzoek moet worden uitgevoerd conform het protocol nulsituatie/BSB-onderzoek. Na beëindiging van de betreffende activiteit(en) dient de eindsituatie bodemkwaliteit te worden onderzocht om vast te stellen of ondanks de getroffen voorzieningen en maatregelen bodembelasting is opgetreden en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. De in dit kader gestelde voorschriften zijn op grond van artikel 8.16 sub c, van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken.
IV.H Afvalwater Het afvalwater, bestaande uit huishoudelijk afvalwater en niet verontreinigd hemelwater afkomstig van de inrichting wordt rechtstreeks geloosd op oppervlaktewater. In de directe omgeving van de inrichting is geen gemeentelijk rioolstelsel aanwezig. De gemeente Loenen maakt kenbaar dat in de toekomst bij elke bebouwing waar afvalwater vrijkomt een Iba (= individuele behandeling afvalwater) zal worden geïnstalleerd. Voor de lozing op oppervlaktewater is vergunning aangevraagd bij Waternet. Nu geen lozing op het gemeentelijk rioolstelsel plaatsvindt zijn voorschriften ter bescherming van het rioolstelsel niet van toepassing en zijn derhalve niet in deze vergunning opgenomen.
IV.I
Energie.
IV.I.1 Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de kleinere energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. De doelstellingen tot energiebesparing zijn gebaseerd op het idee dat energiegebruikende industrie alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). IV.I.2 Beoordeling en conclusie De Handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” (InfoMil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. In de aanvraag zijn onvoldoende gegevens bekend gemaakt over het energieverbruik. Het betreft een nog op te richten inrichting en volgens aanvrager zijn er nog geen gegevens bekend. Wij zullen in de voorschriften opnemen dat voordat de inrichting daadwerkelijk wordt opgericht er een overzicht aan ons zal worden overgelegd van de beste maatregelen en technieken die ter besparing van energie binnen de inrichting zullen worden toegepast.
Mobiliteit IV.I.3 Het kader voor het aspect mobiliteit De publicatie “De Wet milieubeheer en vervoersmanagement” (VNG, 2000) is als uitgangpunt genomen voor de beoordeling van het aspect mobiliteit. In deze publicatie worden de volgende ondergrenzen genoemd: • Meer dan 100 werknemers en/of; • Meer dan 500 bezoekers per dag en/of; Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
12
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
• Meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer en/of; • Meer dan 1 miljoen eigen transportkilometers per jaar. Vastgesteld is dat de genoemde grenswaarden niet worden overschreden.
IV.J
Preventie
IV.J.1 Het kader voor het aspect preventie Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Extern hergebruik of recycling van afval, maar ook nageschakelde “end of pipe”- technieken, zoals afvalwaterzuivering of luchtzuivering, vallen buiten “preventie”. Voor de beoordeling van de aanvraag op dit aspect maken gebruiken wij de handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” (Infomil, december 2005). IV.J.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het aspect preventie Het betreft hier een nog op te richten inrichting. Op grond van artikel 8.11 Wm beoordelen wij of binnen de inrichting nog preventiepotentieel aanwezig is. Hierbij is gebruik gemaakt van de hulpmiddelen en criteria uit de handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” (Infomil, december 2005). In de tabel in paragraaf 5.3.2 is aangegeven welke afvalstoffen vrijkomen en wat de bestemming is van die afvalstoffen. Uit deze opgave blijkt dat er binnen de inrichting geen sprake is van een verder aanwezig preventiepotentieel. IV.J.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn redelijkerwijs geen ontwikkelingen te verwachten die binnen de inrichting van invloed kunnen zijn op het aspect preventie.
IV.K
Water(besparing)
IV.K.1 Het kader voor het aspect water(besparing) De basis voor preventie ligt vast in de Wet milieubeheer. In artikel 1.1 lid 2c van de Wm wordt onder andere de zorg voor een doelmatig beheer van afvalwater, tot de bescherming van het milieu gerekend. Waterbesparing is een zuinig gebruik van water en het voorkomen dan wel beperken van afvalwater binnen de inrichting. Ook intern hergebruik van water valt onder het begrip waterbesparing. IV.K.2 Beoordeling en conclusie De Handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” (Infomil, december 2005) is als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect waterbesparing. Gezien de lokale situatie en het waterverbruik zoals vermeld in de aanvraag (pag. 19 van de aanvraag; 400 m3 per jaar) is waterbesparing niet relevant. Wij hebben geen voorschriften verbonden aan deze vergunning waarmee invulling wordt gegeven aan het begrip waterbesparing. Van aanvrager wordt uitsluitend verlangd dat hij het jaarlijkse waterverbruik registreert.
IV.L
Afvalstoffen
IV.L.1 Preventie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie, waarbij paragraaf 13.5 specifiek ingaat op de aanpak van afvalpreventie bij bedrijven. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven’ (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
13
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
De totale hoeveelheid afval die binnen de inrichting vrijkomt bedraagt ca 45 m3/ton; ca. 15 m3/ton daarvan is gevaarlijk afval. De handreiking ‘Wegen naar preventie bij bedrijven’ (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid gevaarlijk en niet gevaarlijk afval ligt boven de gehanteerde ondergrenzen. Gelet op de hoeveelheden en het feit dat tot op heden nog geen besparingsmogelijkheden zijn onderzocht of afdoende preventiemaatregelen zijn genomen om de hoeveelheid afval terug te dringen, wordt aan deze vergunning verbonden tot het opstellen van een beperkt onderzoek en tot het opstellen van een afvalpreventieplan. Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van deel 1 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting afvalstoffen in de hoeveelheden vrijkomen zoals genoemd in de tabel in paragraaf 5.3.2 van de aanvraag. In het LAP is aangegeven dat voor deze hoeveelheden afvalstoffen die vrijkomen binnen een inrichting scheiding van die afvalstoffen kan worden verlangd. Wij achten het in de voorliggende situatie dan ook redelijk om afvalscheiding voor te schrijven voor de volgende afvalstoffen: • Gevaarlijk afval • Asbest • Papier en karton • Wit- en bruingoed
IV.M Doelmatig beheer van afvalstoffen IV.M.1 Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming van het milieu” is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd . Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op aanvragen om een Wmvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in deel 1 van het LAP, het Beleidskader. De doelstellingen van het LAP zijn kortweg aan te duiden als: De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en die is samen te vatten als: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; • Door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die moet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand beperkt; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof). Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
14
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
In de toelichting van deel 2 van het LAP is in de paragraaf “Algemene bepalingen bij vergunningverlening” aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. Daarnaast bevat deel 2 de LAP Sectorplannen waarin het beleid voor 34 specifieke afvalstromen is uitgewerkt. In de “Toelichting bij de sectorplannen” zijn de algemene bepalingen bij vergunningverlening opgenomen. Vervolgens wordt per sectorplan in het hoofdstuk “Afbakening sectorplan” aangegeven voor welke afvalstromen het beleid in het sectorplan is uitgewerkt en welke daarmee verwante stromen in andere sectorplannen aan de orde komen. In het sectorplan wordt voorts een specificatie van het beleid ten aanzien van preventiemogelijkheden, inzamelen en opslaan en been verwerken voor de betreffende afvalstromen gegeven. Voor afvalstoffen waarvoor geen specifiek beleid in de sectorplannen is opgenomen geldt het algemeen beleid uit deel 1 Beleidskader. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is de minimumstandaard. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. IV.M.2 Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wet milieubeheer, art. 8.17, lid 1 en 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. IV.M.3 Opslag van afvalstoffen Op grond van artikel 11e van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna te noemen Bssa) dient het bevoegd gezag aan een Wm-vergunning voorschriften te verbinden voor de opslagduur van afvalstoffen binnen een inrichting. Deze termijn bedraagt in principe ten hoogste één jaar. De opslag kan evenwel ook tot doel hebben de afvalstoffen daarna (al dan niet na een be-/verwerking) door nuttige toepassing te laten volgen. Indien daarvan aantoonbaar sprake is kan de opslagtermijn ten hoogste drie jaar bedragen. Aangezien uit de aanvraag blijkt dat alleen van de eerste situatie sprake is, hebben wij daartoe voorschriften opgenomen. IV.M.4 Acceptatie en bewerking (A&V-beleid) In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking van de geaccepteerde afvalstoffen plaatsvindt. Het A&V-beleid is van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport “De verwerking verantwoord”. (hierna te noemen DVV). Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd (inclusief de daarvan deel uitmakende monstername en analyse). Daarin is, gebaseerd op DVV, aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking per afvalstof plaats zal vinden. Wel is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid (inclusief de monstername en analyse) voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en het rapport “De Verwerking Verantwoord’ zijn beschreven. IV.M.5 Wijzigen A&V-beleid Overeenkomstig het gestelde in DVV dienen wijzigingen in de diverse procedures ter goedkeuring aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
15
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
IV.M.6 Mengen afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende ) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Mengen is niet toegestaan tenzij dat expliciet en gespecificeerd is vastgelegd in de vergunning. IV.M.7 Afvalstromen waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen. Toetsing aan sectorplan(nen) Op de in de aanvraag vernoemde afvalstromen is uit het LAP het sectorplan organisch afval (9) van toepassing. Het getal tussen de haakjes verwijst naar het betreffende nummer van het sectorplan in het LAP. De betreffende afvalstoffen worden bij derden ingezameld en binnen de inrichting op- en overgeslagen. Deze activiteit is altijd toegestaan. Daarnaast vinden bewerkingen van deze afvalstoffen plaats zoals het versnipperen van houtachtig materiaal met als uiteindelijke bestemming inzetten als biomassa in centrales en het composteren van het restmateriaal dat hierbij overblijft, zoals takken, loof, maaisel en grond.
IV.N
Externe Veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij aanvrager worden slechts geringe hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen opgeslagen. Het gaat in het algemeen om bedrijfseigen afvalstoffen. Deze worden conform PGS 15 opgeslagen. Bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Derhalve is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant.
IV.O
Meten en registreren
Aan deze vergunning zijn ondermeer geluidvoorschriften verbonden. Deze voorschriften zijn gebaseerd op de aanvraag en in het bijzonder bijlage 4, het akoestische onderzoek. Aangezien hier sprake is van een nieuw op te richten inrichting is bij dit onderzoek ondermeer uitgegaan van kentallen en aannames. Teneinde vast te stellen of aan de voorschriften met betrekking tot geluid wordt voldaan (artikel 8.12 Wm) schrijven wij voor dat vergunninghouder dit éénmalig dient te toetsen.
Verspreiding verontreinigen Voorschriften overeenkomstig artikel 8.12b Wm ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van door Driessen-Vreeland B.V. veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen zijn niet aan deze vergunning verbonden. Dit aspect speelt hier geen rol.
IV.P
Bijzondere bedrijfsomstandigheden
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b Wm) zijn de volgende voorschriften in deze vergunning opgenomen:
IV.Q
Ongevallen
Voorschriften met als doel het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen (artikel 8.12b Wm) zijn niet aan deze vergunning verbonden. Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
16
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
IV.R
Bedrijfsbeëindiging
Overeenkomstig artikel 8.12b Wm dienen aan de vergunning voorschriften te worden verbonden ten einde de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd ongedaan te maken. Wij hebben daartoe in hoofdstuk 15 van de bijlage geëigende voorschriften opgenomen.
V
Reacties op de ontwerpbeschikking
V.A
Zienswijze
Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn binnen de door de wet gestelde termijn de volgende zienswijze(n) ingekomen:
Datum stuk 1
03-05-2007
Datum ontvangst 14-05-2007
2
29-05-2007
01-06-2007
3
30-05-2007
01-06-2007
4 5
01-06-2007 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007
6
01-06-2007
05-06-2007
7 8
01-06-2007 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007
9
01-06-2007
05-06-2007
10 01-06-2007 11 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007
12 13 14 15 16 17
01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007
18 01-06-2007 19 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007
20 01-06-2007 21 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007
22 01-06-2007 23 01-06-2007 24 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
Naam
Adres
woonplaats
Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied Mevrouw C.M. Groeneveld
Postbus 53347
1380 GH Weesp
Eilandseweg 32
1394 JG Nederhorst den Berg 1394 JG Nederhorst den Berg 1393 PE Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht
Belangenvereniging Chalet Parc de Vechtoever De heer D. Janette Walen De heer/mevrouw F. Maasakker Dorpsraad Nigtevecht Vechtplassencommissie Vereniging Milieudefensie Abcoude /Baambrugge LTO Noord, afd. Gooi en Vechtstreek Margriet Jannette Walen De heer/mevrouw M.T.H. Willig Jan Brouwer Ruud van Steeder Marijke van Steeder-Schultz Mevrouw J.E. van Rheenen Mevrouw L. Lipsius De heer/mevrouw C.C. Bemelman J.H.M. en S. Bijleveld De heer R. Schoorl en mevrouw M.A.E. Schoorlten Winkel ZWOOSH B.V. Van ’t Klooster Bedrijfspsychologie De heer R. van Bekkum Mevrouw M. van ’t Klooster Mevrouw A.M. Millenaar
17
Eilandseweg 32 Vreelandseweg 26 Vreelandseweg 91 p/a Korte Velterslaan 5 Postbus 5347 Kerkstraat 32B
1393 PB Nigtevecht 1380 GH Weesp 1391 HC Abcoude
Dammerweg 3
1383 HT Weesp
Vreelandseweg 26 Vreelandseweg 39
1393 PG Nigtevecht 1393 PD Nigtevecht
Vreelandseweg 42 Vreelandseweg 101 Vreelandseweg 101 Vreelandseweg 63 Vreelandseweg 55 Vreelandseweg 51
1393 PG Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht 1393 PD Nigtevecht 1393 PD Nigtevecht
Vreelandseweg 57 Vreelandseweg 75
1393 PD Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht
Vreelandseweg 65 Vreelandseweg 65
1393 PD Nigtevecht 1393 PD Nigtevecht
Vreelandseweg 65 Vreelandseweg 65 Vreelandseweg 73
1393 PD Nigtevecht 1393 PD Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007
Vreelandseweg 30 Vreelandseweg 30 Vreelandseweg 38 Vreelandseweg 32 Raadhuisstraat 22 Vreelandseweg 103
1393 PG Nigtevecht 1393 PG Nigtevecht 1393 PG Nigtevecht 1393 PG Nigtevecht 1393 NW Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht
05-06-2007 05-06-2007
De heer C.P. de Groot Mevrouw M.E. Andriessen De heer H.A. Emmelot De heer/mevrouw S.J. Stomp De heer G. Fransen De heer P. Louter en mevrouw M. Louter-Huijer J. en D. Hulsinga De heer/mevrouw D. Kroon
31 01-06-2007 32 01-06-2007
Vreelandseweg 83 Oostkanaaldijk 10
33 01-06-2007
05-06-2007
LTO, afd. Breukelen
Oostkanaaldijk 12
34 01-06-2007
05-06-2007
De heer/mevrouw J. Karens
Oostkanaaldijk 10B
35 01-06-2007
05-06-2007
De heer/mevrouw J. Castel
Oostkanaaldijk 16
36 01-06-2007
05-06-2007
Oostkanaaldijk 15
37 01-06-2007
05-06-2007
38 01-06-2007
05-06-2007
De heer en mevrouw Oostrom E. van Drogenbroek en S. Wiegmans De heer/mevrouw J.H. Voogt
Oostkanaaldijk 7
39 01-06-2007
05-06-2007
Mevrouw E.M.A.M. Korver
Rijksstraatweg 189
40 01-06-2007
05-06-2007
Laura Korver
Rijksstraatweg 189
41 01-06-2007
05-06-2007
Petra de Haan
Rijksstraatweg 189
42 01-06-2007
05-06-2007
Kerklaan 18
43 01-06-2007
05-06-2007
44 01-06-2007
05-06-2007
45 01-06-2007
05-06-2007
46 01-06-2007
05-06-2007
47 01-06-2007
05-06-2007
De heer/mevrouw R.M. Versteeg Mevrouw M.M.S. Schoenmakers De heer M.R.M. Schoenmakers De heer en mevouw Th. Buschman en M.P.G. Buschman-Brouwers De heer/mevrouw A.A. de Kruijff De heer/mevrouw K. de Boer
1393 PE Nigtevecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 3632 AC Loenen aan de Vecht 3632 AC Loenen aan de Vecht 3632 AC Loenen aan de Vecht 3632 AL Loenen aan de Vecht 3632 AL Loenen aan de Vecht 3632 AL Loenen aan de Vecht 3632 HA Loenen aan de Vecht
48 01-06-2007
05-06-2007
49 01-06-2007
05-06-2007
50 01-06-2007
25 26 27 28 29 30
Oostkanaaldijk 11
Kerklaan 18 Kerklaan 18 Ludgerushof 3
05-06-2007
De heer/mevrouw G.A.M. Roeleveld Yoo-Sun Chung en Martijn de Kiewit De heer N.P.A. Bos
Kerklaan 13
51 01-06-2007
05-06-2007
Janny Toom
Slootdijk 11
52 01-06-2007
05-06-2007
De heer G. Westveen
De Werf 7C
53 01-06-2007
05-06-2007
Heemraadweg 637
54 01-06-2007
05-06-2007
De heer/mevrouw E.A. Lukaszen De heer/mevrouw E. v.d.
3632 HA Loenen aan de Vecht 3632 AK Loenen aan de Vecht 3632 AL Loenen aan de Vecht 3632 AK Loenen aan de Vecht 3632 AK Loenen aan de Vecht 3632 AM Loenen aan de Vecht 3632 AE Loenen aan de Vecht 1382 JG. Weesp
Oostkanaaldijk 13
3632 GA Loenen aan
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
18
Ludgerushof 1 Kerklaan 5 Kerklaan 32 Kerklaan 19
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
55 01-06-2007
05-06-2007
56 01-06-2007
05-06-2007
57 01-06-2007
05-06-2007
58 01-06-2007
05-06-2007
59 01-06-2007 60 01-06-2007 61 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007
62 01-06-2007
05-06-2007
63 01-06-2007
05-06-2007
64 01-06-2007 65 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007
66 01-06-2007
05-06-2007
67 01-06-2007
05-06-2007
68 01-06-2007
05-06-2007
69 01-06-2007
05-06-2007
70 71 72 73 74
01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007 01-06-2007
Rienstraat De heer/mevrouw A.L. Griffioen De heer/mevrouw J.W. de Bruijn De heer D. Hulsinga en mevrouw E. Hulsinga-Boele De heer/mevrouw N. Gentenaar Mevrouw B.M.L. Ros De heer en mevrouw Kremer Martin Kremer Consultancy & Vastgoed BV De heer B.G. Calvelage
Vreelandseweg 79
de Vecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 3632 GA Loenen aan de Vecht 1393 PE Nigtevecht
Vreelandseweg 99
1393 PE Nigtevecht
Vreelandseweg 69 Vreelandseweg 97 Vreelandseweg 97
1393 PD Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht 1393 PE Nigtevecht
Oostkanaaldijk 14
3632 GA Loenen aan de Vecht 1394 JG Nederhorst den Berg 1393 PD Nigtevecht 3633 XX Vreeland
Oostkanaaldijk 12 Oostkanaaldijk 8
05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007 05-06-2007
De heer/mevrouw T. Noordam Cilly Jansen Mevrouw C Cohen Rodrigues-Koot Mevrouw Q.H. van Arnhem en mevrouw S.W. Maessen De heer A. Beerendonk en mevrouw A. Wielinga De heer W.B.J. van Overbeek De heer/mevrouw H.P.J. van der Laan Joost Willig MTS Veldhuisen de Hartog Maatschap van Zadelhoff Fam. van Zadelhoff De heer van der Hout
Vreelandseweg 28 Vreelandseweg 44 Vreelandseweg 36 Vreelandseweg 36 Eilandseweg 32
75 01-06-2007
05-06-2007
De heer P. Wallenburg
Eilandseweg 27A
76 01-06-2007 77 01-06-2007
05-06-2007 05-06-2007
78 04-06-2007
04-06-2007
De heer/mevrouw P. van Ast Vreelandseweg 93 De heer/mevrouw R.M. Eilandseweg 29A Hogenboom en Leonie Habes De heer N.P.A. Bos Kerklaan 13
79 04-06-2007 80 03-06-2007 81 03-06-2007
05-06-2007 06-06-2007 06-06-2007
82 83 84 85
03-06-2007 03-06-2007 03-06-2007 03-06-2007
06-06-2007 06-06-2007 06-06-2007 06-06-2007
86 03-06-2007
06-06-2007
87 03-06-2007
06-06-2007
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
Veenemans Vastgoed Hanneke Hurkmans De heer/mevrouw A.G. Spängberg Fam. Ruys De heer/mevrouw Spängberg M. Oldenhave en A. Lunshof De heer R. Guldemond Mayke Jongsma en Vincent Steijn De heer N.P.A. Bos
19
Eilandseweg 29 Vreelandseweg 67 Nigtevechtseweg 196 Vreelandseweg 105 Ludgerushof 5 Ludgerushof 2 Vreelandseweg 40
Nic. Maesstraat 71a Vreelandseweg 41A Vreelandseweg 47
1393 PE Nigtevecht 3632 HA Loenen aan de Vecht 3632 HA Loenen aan de Vecht 1393 PG Nigtevecht 1393 PG Nigtevecht 1393 PG Nigtevecht 1393 PG Nigtevecht 1393 PG Nigtevecht 1394 JG Nederhorst den Berg 1394 JG Nederhorst den Berg 1393 PE Nigtevecht 11394 JG Nederhorst den Berg 3632 AK Loenen aan de Vecht 1071 PR Amsterdam 1393 PD Nigtevecht 1393 PD Nigtevecht
Vreelandseweg 47 Vreelandseweg 45 Vreelandseweg 43A p/a Prinsengracht 686 p/a Silodam 215
1393 PD Nigtevecht 1393 PD Nigtevecht 1393 PD Nigtevecht 1017 KZ Amsterdam
Kerklaan 13
3632 AK Loenen aan
1013 AS Amsterdam
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
88 06-06-2007
07-06-2007
89 05-06-2007
07-06-2007
0
04-06-2007
07-06-2007
91 05-06-2007
08-06-2007
92 08-06-2007
08-06-2007
LTO Noord, afd. Gooi en Vechtstreek De heer/mevrouw J. Griffioen AcvastVanderSlikke BV namens Maatschap van Zadelhoff, Vreelandseweg 36 te Nigtevecht Agrarische Natuur- en Landschapvereniging Vechtvallei Vereniging Spaar het Gein
Postbus 649
de Vecht 2003 RP Haarlem
Kanaaldijk West 6
1391 HT Abcoude
Markweg 9-d
6883 JL Velp
Gein Zuid 26
1391 JE Abcoude
Gein Noord 17
1391 GZ Abcoude
V.A.1 Samenvatting zienswijze met cursief daarachter onze reactie Ad. 1 De Vechtplassencommissie merkt op dat er een grote impact zal zijn op de nieuwe locatie en noemt daarbij het aantal van 85 vrachtwagens per etmaal en de geluidbelasting aan de Vechtdijk te hoogte van de Vreelandseweg 42 en aan de Westkanaaldijk 6 die varieert van 34 dB ’s nachts tot 46 dB overdag. De commissie pleit voor een geschiktere locatie. Een aantal vrachtwagenbewegingen van 85 op een totaal aantal verkeersbewegingen van rond de 3000 (telling gemeente) over de Oostkanaaldijk achten wij aanvaardbaar. Voor wat betreft het geluid hebben wij reeds bij paragraaf IV.E.1 aangegeven dat uit het akoestisch rapport bij de aanvraag blijkt dat het referentieniveau niet wordt overschreden. Wij achten daarom de aangevraagde activiteiten vergunbaar. De keuze van de bewuste locatie is een aspect dat wij in deze procedure niet mogen beoordelen. Wij verklaren deze zienswijze ongegrond. Ad. 2 De zienswijze van mevrouw C.M. Groeneveld is geheel gelijkluidend aan de zienswijze van de heer D. Jannette Walen c.s.. Wij zullen deze zienswijze ad 4. behandelen. Ad. 3 De zienswijze van “Belangenvereniging Chalet Parc de Vechtoever” is geheel gelijkluidend aan de zienswijze van de heer D. Jannette Walen c.s.. Wij zullen deze zienswijze ad. 4 behandelen. Ad. 4 De heer D. Jannette Walen heeft mede namens 75 indieners (de nummers 5 tot en met 77 uit bovenstaande lijst) een zienswijze ingediend. Tegen de oprichting van de inrichting Driessen hebben de ondertekenaars ernstige bezwaren waaraan ruimtelijke en milieuoverwegingen ten grondslag liggen. Zoals wij reeds onder paragraaf II C van dit besluit hebben aangegeven is het conform vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State niet toegestaan planologische aspecten te betrekken bij het al dan niet verstrekken van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Wij zullen dan ook op de ruimtelijke aspecten van deze zienswijze niet ingaan. Samengevat luiden de bezwaren tegen de milieueffecten als volgt: • Lawaai gedurende een periode van 06.00 tot 23.00 uur, gedurende 6 dagen, inclusief zaterdag en de daarmee gepaarde verstoring van de rust in het gebied; • Lozing van percolaatwater op oppervlaktewater veroorzaakt onaanvaardbare risico’s voor dat oppervlaktewater; • Stankoverlast voor bewoners en bezoekers van het gebied van compostering; • Aanzienlijke toename van zwaar verkeer over de Oostkanaaldijk hetgeen veiligheidsrisico’s oplevert voor bewoners, weggebruikers en fietsers.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
20
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Daarnaast wordt gewezen op: • de bedreiging van de natuurwaarden in dit gebied door de vestiging van een biomassaverwerkingsbedrijf; • de ontoereikende ontsluiting (= Oostkanaaldijk). Door verdubbeling van het zware vrachtverkeer ontstaat een aanmerkelijke en ontoelaatbare risicoverhoging voor andere weggebruikers, fietsers, bewoners en de aanwezige agrarische bedrijven; daarnaast een significante toename van geluid- en trillingoverlast ter hoogte van de Slootdijk, Kerklaan en de aansluiting op de N402. • Het aspect stofvorming is onvoldoende uitgewerkt. In de artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer is aangegeven welke aspecten in de Wet milieuprocedure worden beoordeeld. In hoofdstuk IV. E van dit besluit hebben wij aangegeven op welke wijze wij zijn gekomen tot de geluidnormering zoals die is vastgelegd in hoofdstuk 4 van de voorschriften waarbij rekening is gehouden met het referentieniveau zoals dat ter plaatse heerst en door ons is vastgesteld. De ingediende zienswijze geeft ons geen aanleiding tot aanpassing van de vergunning. De lozing van percolaatwater is een aspect dat beoordeeld wordt in de Wvovergunningprocedure en komt hier verder niet aan de orde. In hoofdstuk 1V.D van dit besluit hebben wij onze visie op het aspect geur uiteengezet gebaseerd op de NeR en het “branchedocument voor groenverwerkers en composteerinrichtingen voor groenafval” van de provincie Utrecht van januari 2006. Op grond hiervan in relatie tot de plaaselijke situatie zijn wij van mening dat er bij de dichtstbijgelegen woningen van derden geen geurhinder ten gevolge van composteren zal optreden. Mocht evenwel toch op enig moment geurhinder ten gevolge van composteren optreden dan kan op grond van voorschrift 7.1 van deze vergunning een nader onderzoek worden ingsteld. Wij zien geen aanleiding de vergunning op dit punt aan te passen. Wij merken wij op dat verkeersveiligheid geen aspect is dat meegewogen mag worden in de Wm-procedure. Om die reden gaan wij hier niet op in. In paragraaf IV.A van dit besluit hebben wij aangegeven dat er in het kader van de aanlegvergunning een inventarisatie naar de natuurwaarden is uitgevoerd. Hieruit bleek dat er één beschermde soort, de kleine modderkruiper, voorkomt. Hiervoor is een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet verkregen. Wij zijn van mening dat er geen sprake is van een bedreiging van natuurwaarden en verklaren dit deel van de zienswijze ongegrond. De wijze van ontsluiting van de inrichting en de mogelijke risicoverhoging voor andere weggebruikers is geen aspect dat in het kader van deze Wm-procedure een rol mag spelen. Wij gaan hier niet verder op in. Bij droog weer kan stofvorming ontstaan bij de compostrillen. Als maatregel wordt in de aanvraag voorgesteld in dergelijke gevallen de composttafels te besproeien. Wij zijn van mening daat daarmee mogelijke hinder voldoende kan worden tegengegaan mede gezien de grote afstand tot de dichtstbijgelegen woning van derden. Ad 78 De punten die de heer Bos in zijn zienswijze aankaart zijn: • Bezwaren met betrekking tot de artikel 19 WRO procedure; • De belasting van het dijktraject Slootdijk/ Nigtevecht; • Schade aan het wegdek van de Oostkanaaldijk;
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
21
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
• • • •
De ontsluiting van de Westkanaaldijk (bedoeld zal zijn Oostkanaaldijk) naar het noorden en het zuiden toe; Geen geluidmetingen resp. –berekeningen die betrekking hebben op de locatie Slootdijk; Alternatieve locaties zijn niet onderzocht; Kapitaalvernietiging op het vrijkomende terrein (bedoeld zal zijn het terrein aan de Klei Zuwe).
In de artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wet milieubeheer is aangegeven welke aspecten in de Wet milieuprocedure worden beoordeeld. De door de heer Bos genoemde punten horen hier niet bij. Wij zullen daar in deze procedure niet op ingaan. Slechts met betrekking tot het aspect geluid valt op te merken dat dit wordt beoordeeld aan de hand van de akoestische gegevens die bij de aanvraag werden overgelegd. Wij constateren dat de afstand van de inrichting aan de Oostkanaaldijk 17-18 tot de woning van de heer Bos circa 3.5 kilometer bedraagt. Wij zijn van mening dat op die afstand de effecten ten gevolge van de activiteiten van Driessen niet waarneembaar zullen zijn en verklaren dit aspect ongegrond. Ook andere woningen rondom de voorgestelde vestiging liggen dermate ver weg dat wij bij die woningen geen onaanvaardbare effecten verwachten ten gevolg van de aangevraagde activiteiten. Ad. 79 Veenmans Vastgoed brengt in haar zienswijze de volgende punten naar voren: • Veel lawaai en stank; • Gevaarlijke uitrit op de Oostkanaaldijk; • De trailers moeten bij Nigtevecht deels het dorp door; • Vooruitlopend op de vergunningaanvraag liggen er al boom – en wortelresten op het terrein; • Veenemans Vastgoed heeft veel geld geïnvesteerd om in stilte en rust in het Chaletparc Vechtoever te recreëeren; • Fel tegenstander van de aanvraag vanwege mogelijk fijn stof, lawaai en stank. Wij zijn van mening dat hetgeen in de aanvraag is vermeld ten aanzien van fijn stof, geluid en geur, hetgeen wij daarover hierboven bij de respectievelijke punten van dit besluit hebben opgemerkt en de voorschriften die wij daaromtrent in deze vergunning hebben opgenomen, voldoende waarborg biedt om onaanvaardbare effecten te voorkomen. Wij merken op dat de afstand van de Oostkanaaldijk 17-18 tot het aangeduide Chaletparc Vechtoever ruim één kilometer bedraagt waardoor mogelijke effecten van het bedrijf Driessen daar niet waarneembaar zullen zijn. De overige punten zijn geen aspecten die in het kader van de Wm-procedure aan de orde dienen te komen en laten wij hier verder buiten beschouwing. Ad. 80 tot en met 86 De heer Jannette Walen, genoemd bij ad. 4, heeft namens de hier genoemde personen een gelijkluidende zienswijze ingediend als eerder bij ad 4. Voor de weerlegging van deze zienswijze verwijzen wij naar hetgeen wij hierboven bij ad 4 hebben gesteld. Ad 87 De zienswijze die hier door de heer Bos is ingediend is exact gelijk aan de zienswijze genoemd bij ad. 78. Voor de weerlegging van deze zienswijze verwijzen wij naar hetgeen wij hierboven bij ad 4 hebben gesteld.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
22
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Ad 88 De zienswijze van LTO Noord is een pro forma zienswijze waarbij wordt aangegeven dat de inhoudelijke bezwaren zo snel mogelijk zullen volgen. Nu deze zienswijze niet voorzien is van een inhoudelijke motivering verklaren wij deze zienswijze niet-ontvankelijk. Ad 89 De zienswijze van de heer of mevrouw J. Griffioen is exact gelijkluidend aan de zienswijze van de heer Janette Walen onder 4 genoemd. Voor de weerlegging van deze zienswijze verwijzen wij naar hetgeen wij hierboven bij ad 4 hebben gesteld. Ad 90 De zienswijze van AcvastVanderSlikke BV namens Maatschap van Zadelhoff heeft betrekking op de mogelijke bouw van twee vervangende woningen die in de plaats komen van te slopen bedrijfsgebouwen en de gevolgen hiervoor ten gevolge van de voorgenomen vestiging van Driessen. Genoemd worden de negatieve effecten op het woongenot en de beperking van de mogelijkheden een nieuw agrarisch bedrijf te vestigen aan de Oostkanaaldijk. Ten tijde van het indienen van de aanvraag (juli 2006) hebben wij onderzocht of er toekomstige ontwikkelingen waren waarmee rekening gehouden diende te worden in deze procedure. Hiervan is toen niets gebleken. In de zienswijze wordt nu melding gedaan van de voorgenomen bouw van woningen aan de Vreelandseweg 36 te Nigtevecht. Navraag bij de gemeente Loenen aan de Vecht (e-mailberichten van 12 juli 2007, kenmerk 2007ONT200987, 13 juli 2007, kenmerk 2007ONT200976 en 13 juli 2007, kenmerk 2007ONT200991) leerden ons dat AcvastVanderSlikke namens de familie Van Zadelhoff in overleg met de gemeente is over de voorgenomen woningbouw aan de Vreelandseweg 36 te Nigtevecht. Van plannen voor de bouw van een nieuw agrarisch bedrijf aan de Oostkanaaldijk van Van Zadelhoff is de gemeente niets bekend. Op 23 maart 2006 is er uitsluitend op ambtelijk niveau gesproken tussen planologische medewerkers van de gemeente en de provincie over ondermeer de mogelijke verplaatsing van het agrarische bedrijf naar de Oostkanaaldijk. Conclusie was toen dat de provincie hier op planologische gronden kritisch tegenover staat. De afstand van het perceel Oostkanaaldijk 17-18 tot het perceel B 528 zijnde het dichtstbijgelegen perceel van Van Zadelhoff bedraagt ruim 600 meter. De afstand tot de woningen Vreelandseweg 36 is nog aanmerkelijk groter en bedraagt ruim 800 meter. Op basis hiervan achten wij de kans op overlast van de activiteiten van Driessen bij de nieuw te bouwen woningen van Van Zadelhoff zeer klein. Wij zien geen aanleiding de vergunning of de bijbehorende voorschriften aan te passen. Ad 91 en 92 De zienswijzen van Agrarische Natuur en Landschapsvereniging Vechtvallei te Abcoude en van Vereniging Spaar het Gein te Abcoude zijn beide bij ons ingekomen op 8 juni 2007. Het ontwerpbesluit van de Wm-vergunning heeft ter inzage gelegen van 19 april tot 7 juni 2007. De zienswijzen ad 91 en 92 zijn buiten deze termijn ingekomen. Deze zienswijzen zijn niet ontvankelijk en wij gaan er daarom niet op in. Terzijde merken wij op dat deze zienswijzen gelijkluidend zijn aan die genoemd onder 4 hierboven van de heer D. Janette Walen c.s.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
23
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
V.B
Gedachtewisseling
Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking is 29 mei 2007 een telefonisch verzoek om een gedachtewisseling bij ons ingekomen van de heer D. Jannette Walen, Vreelandseweg 26, 1393 PE Nigtevecht mede namens een groot aantal omwonenden. Op 5 juni 2007 hebben wij een gedachtewisseling gehouden in het provinciehuis te Utrecht. Tijdens deze gedachtewisseling zijn mondelinge zienswijzen ingediend en zijn toelichtingen gegeven op schriftelijk ingediende zienswijzen. Het verslag van deze gedachtewisseling hebben wij aan de beschikking gehecht. Hetgeen tijdens de gedachtewisseling door de aanwezigen naar voren wordt gebracht is voor een groot deel gelijk aan hetgeen in de schriftelijke zienswijzen is ingebracht te weten bezwaar tegen de vestiging van Driessen op de voorgenomen locatie. De bezwaren zijn vooral van ruimtelijke aard en hebben ook voor een deel betrekking op milieuaspecten. De milieubezwaren zijn ondermeer angst voor geluidoverlast, stankoverlast van de compostering, horizonvervuiling, vrees voor het lozen van percolaatwater, toename van het aantal verkeersbewegingen van vooral zwaar vrachtverkeer en de gevolgen hiervan voor de verkeersveiligheid, de problematiek van fijn stof. Tevens worden Wvoaspecten naar voren gebracht. Mevrouw G. Verwoerd, Vreelandseweg 42, is van mening dat er sprake is van bedreiging van het stiltegebied. Onze reactie: Binnen het grondgebied van de provincie Utrecht zijn een tiental stiltegebieden vastgesteld op basis van de Provinciale Mileuverordening 2004 - 2008. Dit zijn beschermingsgebieden voor stilte. Het gebied van de Oostkanaaldijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal is echter niet een dergelijk gebied en er gelden derhalve geen speciale geluidbepalingen anders dan de gebruikelijke in het kader van de beoordeling van een Wm-activiteit, zoals het heersende referentieniveau. Kortheidshalve verwijzen wij naar hetgeen wij daarover hebben gesteld in hoofdstuk IV.E hierboven. Er bestaat geen aanleiding de voorschriften aan te passen. De heerJ. Hulsinga, Vreelandseweg 83, is bang voor een domino-effect/precedentwerking. Onze reactie: Precedentwerking is geen aspect dat een rol speelt in de beoordeling of een Wm-vergunning al dan niet kan worden verleend. De heer K. van Zadelhoff, Vreelandseweg 36, beoogt zijn eigen melkveebedrijf te verplaatsen naar een perceel naast het perceel van Driessen en is bang dit dit nu problematisch wordt. Onze reactie: Zoals hierboven bij onze reactie op de schriftelijke zienswijze ad 90 is vermeld is ons op dit moment niets concreets bekend van deze voorgenomen vestiging van het bedrijf, wel van de woningen (zie ad 90) ook niet via de gemeente. Kortheidshalve verwijzen wij naar hetgeen daar is gesteld. Wij zien geen aanleiding op grond van dit aspect de vergunning aan te passen. De heer B. Sibum, voorzitter van de dorpsraad Nigtevecht, vreest voor de verkeerssituatie op de Oostkanaaldijk wanneer Driessen zich vestigt in dit gebied. Daarnaast zal er sprake zijn van vervuiling van het landschap, inbreuk op de ruimte en hij verwijst naar woningbouwplannen in Loenen. Onze reactie: Zoals hierboven bij onze reactie op de schriftelijke zienswijzen is aangegeven is verkeersveiligheid geen aspect is dat meegewogen mag worden in de Wm-procedure. Om die reden gaan wij hier niet op in. Aan het aspect vervuiling van het landschap kan tegemoet worden gekomen door rekening te houden met de inpassing van het bedrijf. In hoofdstuk 6.4 van de aanvraag is aangegeven welke maatregelen Driessen daarbij wil nemen. Wij achten die maatregelen voldoende om visuele hinder te voorkomen. De overige punten, inbreuk op de ruimte en toekomstige woningbouwplannen elders in Loenen zijn geen aspecten waar wij in dit kader rekening mee houden.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
24
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
De heer R. van Bekkum, Vreelandseweg 65, stelt dat hij tijdens de renovatie van zijn woonschip meerdere malen contact heeft gehad met de gemeente, provincie en DWR en niets heeft vernomen van de plannen van Driessen B.V. Onze reactie: Met het ter inzage leggen van de ontwerpbeschikking op grond van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren op het provinciehuis, het gemeentehuis van Loenen en bij Waternet in de periode 19 april tot 7 juni 2007 en de publicatie van het milieubericht in een regionaal nieuwsblad op 19 april 2007 hebben wij voldaan aan hetgeen daarover is gesteld in de artikelen 3:11 en 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Als nieuwe zienswijze wordt naar voren gebracht de vrees voor de controleerbaarheid en de vraag waarom Driessen niet naar een bedrijventerrein kan worden verplaatst Onze reactie: De voorschriften die wij hechten aan deze vergunning zijn getoetst op handhaafbaarheid en controleerbaarheid in overleg met onze afdeling Handhaving. Er bestaat geen aanleiding de voorschriften op dit punt aan te passen. De voorgenomen verplaatsing van Driessen naar de voorgestelde locatie is een beslissing van de ondernemer waarbij zowel de provincie als de gemeente om advies is gevraagd. De uiteindelijke keuze voor de locatie Oostkanaaldijk is geen aspect dat in dit kader door ons wordt beoordeeld. Volgens de indieners ontbreekt het in de vergunningaanvraag aan passages betreffende fijn stof. Onze reactie: Deze stelling is onjuist. In hoofdstuk 5.3.4 wordt melding gemaakt van een onderzoek naar de luchtkwaliteit aan de Oostkanaaldijk 17-18 en de mogelijke invloed van Driessen daarop. Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 in de aanvraag opgenomen. Tenslotte hebben wij in paragraaf IV.C.4 van dit besluit aangegeven wat ons oordeel is met betrekking tot dit aspect. Er bestaat geen aanleiding de voorschriften op dit punt aan te passen. Indieners vrezen stankoverlast van de compostering. Onze reactie: Voor onze reactie verwijzen wij naar hetgeen in dit besluit in paragraaf IV.D.2 is beschreven. Indieners vrezen horizonvervuiling. Onze reactie: Visuele hinder is een aspect dat in deze procedure een rol kan spelen. Hieraan kan tegemoet worden gekomen door rekening te houden met de inpassing van het bedrijf. In hoofdstuk 6.4 van de aanvraag is aangegeven welke maatregelen Driessen daarbij wil nemen. Wij achten die maatregelen voldoende om visuele hinder te voorkomen. De indieners zijn met de gemeente in gesprek over de artikel 19 WRO-procedure. Men wil het definitieve besluit van de provincie in de Wm-procedure afwachten. Daarna zullen zij zich beraden over verdere juridische stappen. Onze reactie: Wij nemen dit voor kennisgeving aan. De indieners zijn verbaasd over het feit dat zij niet op de hoogte zijn gebracht van deze ontwikkelingen via een brief of iets dergelijks. Onze reactie: De wijze van bekendmaken van een voornemen als hier bedoeld is vastgelegd in afdeling 3.4 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht. Wij hebben voldaan aan de vereisten uit artikel 3:11 en 3:12 van de Awb. Het inlichten van bewoners en bedrijven zoals gesuggereerd door de indieners is geen vereiste en is hier niet gevolgd.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
25
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
De overige punten die tijdens de gedachtewisseling naar voren zijn gebracht zijn dezelfde als die in de schriftelijke zienswijzen naar voren zijn gebracht. Er zijn geen andere of nieuwe punten waarover wij ons hier moeten uitspreken. Kortheidshalve verwijzen wij voor onze reactie op hetgeen tijdens de geachtewisseling is geuit naar hetgeen hierboven bij de schriftelijke zienswijzen door ons is geantwoord.
V.C
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking
Ten opzichte van de ontwerpbeschikking zijn geen wijzigingen aangebracht in de voorschriften bij deze vergunning.
VI
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
VII
Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend
Wij verlenen een Wm-vergunning voor een termijn van ten hoogste tien jaar (Wet milieubeheer art 8.17 lid 2) indien: a. de Wm-vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen, van buiten de inrichting afkomstig, worden opgeslagen, overgeslagen, bewerkt, verwerkt, vernietigd of verbrand; b. op een inrichting waarin huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht om ze daar te laten. In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor tien jaar.
VIII
Afschriften
Het origineel van deze beschikking te zenden aan Driessen Holding B.V. en een afschrift te zenden aan: burgemeester en wethouders van de gemeente Loenen aan de Vecht; VROM-inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; het dagelijks bestuur van Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vechtstreek, Postbus 94370, 1090 GJ Amsterdam; Commissie voor de Vecht en het Oostelijk en Westelijk Plassengebied, Postbus 53347,1380 GH Weesp; Mevrouw C.M. Groeneveld, Eilandseweg 32, 1394 JG Nederhorst den Berg; Belangenvereniging Chalet Parc de Vechtoever, Eilandseweg 32, 1394 JG Nederhorst den Berg; De heer D. Janette Walen, Vreelandseweg 26, 1393 PE Nigtevecht; De heer of mevrouw F. Maasakker, Vreelandseweg 91, 1393 PE Nigtevecht; Dorpsraad Nigtevecht, p/a Korte Velterslaan 5, 1393 PB Nigtevecht; Vechtplassencommissie, Postbus 5347, 1380 GH Weesp; Vereniging Milieudefensie Abcoude/Baambrugge, Kerkstraat 32B, 1391 HC Abcoude; LTO Noord, afd. Gooi en Vechtstreek, Dammerweg 3, 1383 HT Weesp; Margriet Janette Walen, Vreelandseweg 26, 1393 PE Nigtevecht; De heer of mevrouw M.T.H. Willig, Vreelandseweg 39, 1393 PD Nigtevecht; Jan Brouwer, Vreelandseweg 42, 1393 PG Nigtevecht; Ruud van Steeder, Vreelandsweg 101, 1393 PE Nigtevecht; Marijke Steeder-Schultz, Vreelandsweg 101, 1393 PE Nigtevecht; Mevrouw J.E. van Rheenen, Vreelandsweg 63, 1393 PE Nigtevecht; Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
26
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Mevrouw L. Lipsius, Vreelandseweg 55, 1393 PD Nigtevecht; De heer of mevrouw C.C. Bemelman, Vreelandseweg 51, 1393 PD Nigtevecht; J.H.M. en S. Bijleveld, Vreelandseweg 57, 1393 PD Nigtevecht; De heer R. Schoorl en mevrouw M.A.E. Schoorl-ten Winkel, Vreelandseweg 75, 1393 PE Nigtevecht; ZWOOSH BV, Vreelandseweg 65, 1393 PD Nigtevecht; Van ’t Klooster Bedrijfspsychologie, Vreelandseweg 65, 1393 PD Nigtevecht; De heer R. van Bekkum, Vreelandseweg 65, 1393 PD Nigtevecht; Mevrouw M. van ’t Klooster, Vreelandseweg 65, 1393 PD Nigtevecht; Mevrouw A.M. Millenaar, Vreelandseweg 73, 1393 PD Nigtevecht; De heer C.P de Groot, Vreelandseweg 30, 1393 PG Nigtevecht; Mevrouw M.E. Andriessen, Vreelandseweg 30, 1393 PG Nigtevecht; De heer H.A. Emmelot, Vreelandseweg 38, 1393 PG Nigtevecht; De heer of mevrouw S.J. Stomp, Vreelandseweg 32, 1393 PG Nigtevecht; De heer G. Fransen, Raadhuisstraat 22, 1393 NW Nigtevecht; De heer P. Louter en mevrouw M. Louter-Huijer, Vreelandseweg 103, 1393 PE Nigtevecht; J. en D. Hulsinga, Vreelandseweg 83, 1393 PE Nigtevecht; De heer of mevrouw D. Kroon, Oostkanaaldijk 10, 3532 GA Loenen aan de Vecht; LTO, afd. Breukelen, Oostkanaaldijk 12, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw J. Karens, Oostkanaaldijk 10B, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw J. Castel, Oostkanaaldijk 16, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer en mevrouw Oostrom, Oostkanaaldijk 15, 3632 GA Loenen aan de Vecht; E. van Drogenbroek en S. Wiegmans, Oostkanaaldijk 11, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw J.H. Voogt, Oostkanaaldijk 7, 3632 GA Loenen aan de Vecht; Mevrouw E.M.A.M Korver, Rijksstraatweg 189, 3632 GA Loenen aan de Vecht; Laura Korver, Rijksstraatweg 189, 3632 GA Loenen aan de Vecht; Petra de Haan, Rijksstraatweg 189, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw R.M. Versteeg, Kerklaan 18, AL Loenen aan de Vecht; Mevrouw M.M.S. Schoenmakers, Kerklaan 18, AL Loenen aan de Vecht; De heer M.R.M. Schoenmakers, Kerklaan 18, AL Loenen aan de Vecht; De heer Th. Buschman en mevrouw M.P.G. Buschman-Brouwers, Ludgerushof 3, 3632 HA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw A.A. de Kruijff, Ludgerushof 1, 3632 HA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw K de Boer, Kerklaan 5, 3632 AK Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw G.A.M. Roeleveld, Kerklaan 32, 3632 AK Loenen aan de Vecht; Yoo-Sun Chung en Martijn De Kiewit, Kerklaan 19, 3632 AK Loenen aan de Vecht; De heer N.P.A. Bos, Kerklaan 13, 3632 AK Loenen aan de Vecht; Janny Toom, Slootdijk 11, 3632 AM Loenen aan de Vecht; De heer G. Westveen, De Werf 7C, 3632 AE Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw E.A. Lukaszen, Heemraadweg 637, 1382 JG Weesp; De heer of mevrouw E. v.d. Rienstraat, Oostkanaaldijk 13, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw A.L. Griffioen, Oostkanaaldijk 12, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw J.W. de Bruijn, Oostkanaaldijk 8, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer D. Hulsinga en mevrouw E. Hulsinga-Boele, Vreelandseweg 79, 1393 PE Nigtevecht; De heer of mevrouw N. Gentenaar, Vreelandseweg 99, 1393 PE Nigtevecht; Mevrouw B.M.L. Ros, Vreelandseweg 69, 1393 PD Nigtevecht; De heer en mevrouw Kremer, Vreelandseweg 97, 1393 PE Nigtevecht; Martin Kremer Consultancy & Vastgoed BV, Vreelandseweg 97, 1393 PE Nigtevecht; De heer B.G. Calvelage, Oostkanaaldijk 14, 3632 GA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw T. Noordam, Eilandseweg 29, 1394 JG Nederhorst den Berg; Cilly Jansen, Vreelandseweg, Vreelandseweg 67, 1393 PD Nigtevecht; Mevrouw C. Cohen Rodrigues-Koot, Nigtevechtseweg 196, 3633 XX Vreeland; Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
27
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Mevrouw Q.H. van Arnhem en mevrouw S.W. Maessen, Vreelandseweg 105, 1393 PE Nigtevecht; De heer A. Beerendonk en mevrouw A. Wielenga, Ludgerushof 5, 3632 HA Loenen aan de Vecht; De heer W.B.J. van Overbeek, Ludgerushof 2, 3632 HA Loenen aan de Vecht; De heer of mevrouw H.P.J. van der Laan, Vreelandseweg 40, 1393 PG Nigtevecht; Joost Willig, Vreelandseweg 28, 1393 PG Nigtevecht; MTS Veldhuisen de Hartog, Vreelandseweg 44, 1393 PG Nigtevecht; Maatschap van Zadelhoff, Vreelandseweg 36, 1393 PG Nigtevecht; Fam. van Zadelhoff, Vreelandseweg 36, 1393 PG Nigtevecht; De heer Van der Hout, Eilandseweg 32, 1394 JG Nederhorst den Berg; Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mevrouw mr. D.A.E. van Egmond-Bleumink afdelingsmanager vergunningverlening
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
28
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007
Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan tot en met zes weken met ingang van de dag na de dag waarop een exemplaar van het besluit ter inzage is gelegd beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan worden ingesteld door: - degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 143,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 285,- voor rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen dit besluit kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldig.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening
29
Driessen Beschikking d.d 24 juli 2007