Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Leidraad Benchmarking en Vergunningverlening
Voorwoord 2 Leeswijzer 2 Leidraad benchmarking en vergunningverlening 3 1 Toelichting op het benchmark-convenant 3 2 Stappenplan bevoegd gezag 6 3 Vergunningverlening bij convenantbedrijven 14 4 Vergunningverlening bij bedrijven die niet deelnemen aan het convenant 20 5 Toelichting op de meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012 25 6 Stappenplan bevoegd gezag MJA2 30 7 Vergunningverlening bij MJA2-bedrijven 38 8 Gelijkwaardig alternatief MJA2 43 Bijlagen 44 Bijlage 1 Adressen 44 Bijlage 2 Overzicht verplichtingen en activiteiten convenant 46 Bijlage 3 Toelichting op het gebruik van privaatrecht 48 Bijlage 4 Toelichting openbaarheid en vertrouwelijkheid 50 Bijlage 5 Integrale afweging 54 Bijlage 6 Voorbeeldbrieven 61 Bijlage 7 Standaardteksten bij convenant 67 Bijlage 8 Concern-aanpak 69
1
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Voorwoord Deze leidraad is bedoeld als hulpmiddel voor provincies en gemeentes voor de verschillende taken die zij tegenkomen bij de uitvoering van het Convenant Benchmarking Energie-efficiency dat op 6 juli 1999 is ondertekend. Deze leidraad staat niet op zichzelf. Naast de tekst van het Convenant is er een Handreiking Benchmarking Energie-efficiency uitgebracht die de afspraken in het convenant toelicht. De provincies hebben de rol die zij voor zichzelf in het convenant zien uitgewerkt in het rapport Energie met gezag. Deze leidraad is bedoeld als aanvulling op deze documenten. De leidraad richt zich op de taken van provincies en gemeentes in hun rol als bevoegd gezag voor de milieuvergunningverlening voor energie-intensieve inrichtingen, dus inrichtingen met een energieverbruik van tenminste 0,5 PJ. Naast de bedrijven die meedoen aan het convenant besteedt de leidraad aandacht aan de energie-intensieve bedrijven die niet meedoen. De leidraad is opgesteld in opdracht van de IPO-Projectgroep Energie in de Milieuvergunning. Veel aandacht gaat uit naar de aanpak bij bedrijven waar problemen zijn bij de uitvoering. Dat is niet omdat provincies en gemeentes bij een meerderheid van de bedrijven problemen voorzien, maar omdat de probleemgevallen de grootste inspanning van de kant van het bevoegd gezag zullen vragen. De bevoegde gezagen zullen relatief weinig tijd hoeven te besteden aan een bedrijf dat actief bezig is met de uitvoering van het convenant.
Leeswijzer Dit document valt uit elkaar in twee delen. De eigenlijke leidraad bevat uitgewerkte procedures en stappenplannen en voorbeeldteksten voor correspondentie en vergunningen. Daarnaast zijn er bijlagen die toelichting en onderbouwing bevatten of als naslagwerk dienen. Als een tekst toelichtend is, is dit verwerkt in de titel. De leidraad gaat over bedrijven met een energieverbruik boven 0,5 PJ, of ze nu wel of niet aan het convenant deelnemen. Bij bedrijven met een lager energieverbruik is de leidraad alleen toepasbaar voorzover ze meedeoen aan het convenant benchmarking. De leidraad is opgebouwd uit de volgende delen: ♦ 1 – Toelichting benchmark-convenant ♦ 2 – Stappenplan bevoegd gezag ♦ 3 – Vergunningverlening bij convenantbedrijven ♦ 4 – Vergunningverlening bij bedrijven die niet deelnemen aan het convenant
2
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Leidraad benchmarking en vergunningverlening 1 Toelichting op het benchmark-convenant 1.1 Het convenant op hoofdlijnen: Datum: Het convenant is 6 juli 1999 ondertekend. Looptijd: Het convenant eindigt op 31 december 2012. Partijen: Het is een overeenkomst tussen: • de Minister van Economische Zaken, • de Minister van VROM, • het InterProvinciaal Overleg, • de toegetreden gemeenten, • VNO-NCW, • de brancheorganisaties VNCI (chemische industrie), NIJSI (primair ijzer en staal),NFI (non-ferro), VNPI (raffinaderijen),VNP (papier- en kartonfabrieken), EnergieNed (elektriciteitscentrales), suikerindustrie, Centraal Brouwerij Kantoor en Vereniging van Nederlandse Glasfabrieken, • de toegetreden ondernemingen. Welke bedrijven zijn partij: Deelname aan het convenant staat open voor energie-intensieve bedrijven, dat zijn bedrijven met een jaarlijks energieverbruik van meer dan 0,5 PJ per jaar. De bedrijven treden individueel toe. Een actueel overzicht van toegetreden ondernemingen is te vinden op www.benchmarking-energie.nl. Welke gemeenten zijn partij: Gemeenten die bevoegd gezag zijn voor een toegetreden inrichting kunnen ook toetreden tot het convenant. Een actueel overzicht van toegetreden gemeentes is te vinden op www.benchmarking-energie.nl. Commissie Benchmarking: De Commissie Benchmarking is verantwoordelijk voor de uitvoering van het convenant. In deze commissie zitten vertegenwoordigers van alle deelnemende partijen. De Commissie Benchmarking bespreekt algemene knelpunten en komt met voorstellen voor nadere uitwerking. Ook bewaakt de commissie de voortgang van het convenant en rapporteert daarover aan de partijen. Verificatiebureau Benchmarking energie-efficiency: Voor de inhoudelijke controle van het convenant is een bureau opgericht, het Verificatiebureau Benchmarking (VBE). Dit onafhankelijke bureau verifieert per onderneming iedere stap in het benchmarkproces en brengt advies uit aan de betrokken overheidsdienst. Doelstelling: Doel van het convenant is dat zoveel mogelijk procesinstallaties van de betrokken inrichtingen op het gebied van energie-efficiency tot de wereldtop zullen gaan behoren. Dit is een resultaatverplichting voor de deelnemende ondernemingen, die zo snel mogelijk en uiterlijk 2012 moet zijn bereikt. Hiermee leveren de ondernemingen een bijdrage aan de realisatie van de Nederlandse CO2 doelstellingen, voorzover het gaat om het vergroten van de energie-efficiency. De partijen bij het convenant verwachten op grond van uitgevoerd onderzoek een maximale energiebesparing van 60130 PJ in 2012; dit komt overeen met een maximale reductie van de CO2 -emissie van 5-9 Mton in 1 2012 .
1
Deze reductie is gebaseerd op het rapport Benchmarking the energy-efficiency using a dynamic approach (Universiteit van
Utrecht, april 1999). Voor vragen over de inhoud van dit rapport kan het bevoegd gezag contact opnemen met Infomil.
3
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Tegenprestatie overheid: De ministers zullen bevorderen dat de toegetreden ondernemingen geen additionele specifieke nationale maatregelen gericht op verdergaande energiebesparing of CO2emissiereductie worden opgelegd, zoals een specifieke energiebelasting of een verplicht CO2emissieplafond. Provincies en gemeenten zullen zich als bevoegd gezag voor inrichtingen die hun convenantverplichtingen nakomen inzetten om bij vergunningverlening het geaccordeerde energieefficiencyplan in acht te nemen en geen verplicht CO2-emissieplafond, geen aanvullende verplichte energie-efficiency- of CO2-doelen, geen aanvullende besparingsverplichtingen en geen aanvullende CO2- of energie-eisen in de milieuvergunning vast te leggen. Positie convenant in nationaal beleid: De rijksoverheid verwacht dat uitvoering van het convenant voor de energie-intensieve industrie invulling geeft aan de doelstellingen voor het klimaatbeleid en verbetering van de energie-efficiency. Dit is opgenomen in de volgende beleidsstukken: • Nota Milieu en Economie, • Energiebesparingsnota 1998, • Actieprogramma energiebesparing 1999-2002, • Uitvoeringsnota Klimaatbeleid. Het convenant is op 30 juni 1999 behandeld in de vaste commissies voor Economische Zaken en VROM van de Tweede Kamer. Daar is brede politieke steun uitgesproken voor ondertekening van het convenant.
1.2 Literatuur 1.
Convenant benchmarking (Ministerie van Economische Zaken, juli 1999); te downloaden van www.benchmarking-energie.nl. 2. Handreiking Benchmarking Energie-efficiency (VNO-NCW, IPO, VROM, EZ, juli 1999), op te vragen bij het secretariaat van de Commissie Benchmarking. 3. Jaarrapportage 2000; te downloaden van www.benchmarking-energie.nl. 4. Energie met gezag (IPO, 1999), op te vragen bij het IPO-secretariaat (070-8881212). 5. Circulaire energie in de milieuvergunning (VROM/EZ, oktober 1999) Toelichtingen op de werkwijze van het VBE zijn te vinden op www.benchmarking-energie.nl.
1.3 Overzicht activiteiten De basisactiviteit die bedrijven onder het convenant gaan uitvoeren is het vaststellen van de wereldtop en het opstellen van een plan hoe de wereldtop te bereiken. Dit doet een bedrijf bij toetreding, en het wordt na vier en na acht jaar herhaald. Een uitgebreid overzicht van de convenantstappen is te vinden in de Handreiking Benchmarking Energie-efficiency.Hieronder volgt een overzicht gericht op bedrijf, bevoegd gezag en VBE:
4
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
5
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
2 Stappenplan bevoegd gezag Hieronder volgt een uitwerking van enkele stappen die het bevoegd gezag in het kader van het convenant neemt. De stappen staan hieronder. 1. Startoverleg (niet verplicht) 2. Kennis nemen van de resultaten van de benchmarkstudie 3. Vooroverleg EEP (niet verplicht) 4. Controle op tijdig aanleveren concept-EEP / indien nodig uitstel verlenen 5. Beoordelen concept-EEP 6. Beoordelen definitief EEP 7. Formaliseren (zie hoofdstuk 3) Een toelichting op het gebruik van privaatrecht is te vinden in bijlage 3.
Stap 1: Startoverleg De partijen (onderneming, bevoegd gezag en VBE) gebruiken het startoverleg om elkaar te informeren over voornemens en aandachtspunten. Dit overleg is niet formeel geregeld en niet verplicht. Bijlage 7 bevat een toelichting.
Stap 2 – Kennis nemen van de resultaten van de benchmarkstudie Procedure A: kennis nemen van resultaten benchmark 1. Ga na of de resultaten van de benchmark volledig zijn doorgegeven
Het convenant stelt geen termijn voor doorgeven van de resultaten van de benchmarkstudie aan het bevoegd gezag. De uiterste termijn is bij indiening van het concept-EEP. Volgens artikel 6 lid 3 van het convenant geeft het bedrijf in ieder geval door: •
de resultaten van de onderzoeken vaststellen wereldtop en vaststellen afstand tot wereldtop,
•
de resultaten van de verificaties van deze onderzoeken door het VBE,
•
een opgave voor welk onderdeel of welke onderdelen geen onderzoek heeft plaatsgevonden en wat het energiegebruik van deze onderdelen is.
2. Controleer of de resultaten voldoende zijn ü Vraag eventueel een toelichting van het VBE ü Vraag eventueel het bedrijf om de resultaten te presenteren (zie stap 3) 3. Vraag indien nodig aanvullende gegevens op ü Verwijs hierbij naar artikel 6 lid 4 van het convenant
Volg het oordeel van het VBE voor het convenant. Ga na of er aanvullende gegevens nodig zijn, bijvoorbeeld voor integrale afweging. Volgens artikel 6 lid 4 verplicht het bedrijf zich alle relevante gegevens waarover zij de beschikking heeft desgevraagd en in vertrouwen aan het bevoegd gezag te verstrekken.
Stap 3 – Vooroverleg EEP Het is belangrijk dat bedrijf, bevoegd gezag en VBE na de afronding van de benchmarkstudie en voor het opstellen van het concept-EEP bij elkaar komen om de indiening van het EEP, de daarop volgende procedure en indien nodig de verwachte knelpunten door te praten. Een belangrijk onderwerp dat dan aan de orde kan komen zijn de aanvullende vragen die het bevoegd gezag vanuit de wettelijke toetsing kan stellen (zie de lijst in procedure C onder 5). Ook is het goed door te spreken
6
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
welke andere overheden bij de beoordeling betrokken worden. ook is het verstandig om te wijzen op de regels rond openbaarheid en vertrouwelijkhied, zodat het bedrijf van het begin af aan vertrouwelijke stukken als zodanig aanmerkt (zie bijlage 4). Dit overleg is goed te combineren met een presentatie van de resultaten van de benchmarkstudie (stap 2).
Stap 4 – Controle op tijdig aanleveren concept-EEP / indien nodig uitstel verlenen Volgens het convenant artikel 7 lid 1 dient een bedrijf uiterlijk 6 januari 2001 een concept-EEP in bij het bevoegd gezag. De Commissie Benchmarking heeft besloten geen generiek uitstel te verlenen voor bedrijven die de termijn niet halen. Het is aan het bevoegd gezag om in de individuele situaties te oordelen over uitstel. De provincies hebben alle bedrijven erop geattendeerd dat uitstel van de termijn van 6 januari 2001 tijdig moet worden aangevraagd. Er zijn drie benaderingen: Benadering A: verruiming van de termijnen Toepassing: voor bedrijven die een voldoende gemotiveerd verzoek tot uitstel hebben ingediend, waaruit blijkt dat het niet halen van de termijn het bedrijf niet kan worden toegerekend (overmacht). Omdat de oorspronkelijke afspraak door overmacht niet uitvoerbaar is, spreken bedrijf en bevoegd gezag een nieuwe termijn af. De nieuwe afspraak wordt op schrift gesteld (vbbrief A). Voorbeelden van overmacht: § Het bedrijf is op tijd aan de benchmarkstudie begonnen, maar heeft buiten zijn schuld vertraging opgelopen, bijvoorbeeld omdat de consultant ziek is geworden, omdat een computervirus vitale bestanden gewist heeft of omdat het bedrijf plat is gegaan door een georganiseerde staking. § Er bleek meer tijd nodig te zijn voor het verzamelen van de internationale gegevens dan bedrijf, consultant en VBE konden voorzien. § Het bedrijf had een verzoek gedaan toe te treden tot een MJA en is zo snel mogelijk na de afwijzing van dit verzoek door EZ toegetreden. Dit was te laat om het concept-EEP af te krijgen. § Bij elektriciteitscentrales moest er eerst duidelijkheid komen over de verrekening van WKK, en de politieke besluitvorming daarover was traag. Benadering B: eenmalig uitstel Toepassing: voor bedrijven die een voldoende gemotiveerd verzoek tot uitstel hebben ingediend waaruit blijkt dat het niet halen van de termijn het bedrijf kan worden toegerekend. Het bedrijf is in gebreke gebleven bij de uitvoering, en krijgt eenmalig uitstel. Het bevoegd gezag geeft schriftelijk aan dat een concept-EEP ingediend na het verstrijken van de uitsteltermijn niet meer wordt beoordeeld, en verwijst naar artikel 22 van het convenant (vbbrief B). Voorbeelden van een toerekenbare vertraging § Het bedrijf wilde wel eerder toetreden, maar het fiat van het hoofdkantoor in Amerika liet lang op zich wachten. § Het bedrijf wilde pas toetreden als minstens de helft van zijn concurrenten ook was toegetreden. § Het bedrijf financierde het onderzoek naar de wereldtop samen met vier collega’s, en bij de opdrachtverlening ontstond vertraging vanwege onenigheid over de kostenverdeling. § Het bedrijf wilde voor toetreden eerst bepalen wat het aantrekkelijkste was: convenant, MJA of Wm. § Het besluit over mogelijke renovatie van de procesinstallatie wordt in de loop van 2001 genomen. Benadering C: in gebreke stellen Toepassing: voor bedrijven die geen of een onvoldoende gemotiveerd verzoek tot uitstel hebben ingediend.
7
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Het bevoegd gezag beziet of overleg met het bedrijf zinvol is en stelt het schriftelijk op de hoogte van een reactietermijn waarop het bedrijf alsnog een motivatie kan geven, met de mededeling dat bij het vervallen van die termijn het bevoegd gezag conform artikel 22 de vergunning aan gaat passen (vbbrief C). Voorbeelden van in gebreke blijven Als er geen verzoek tot uitstel is, of dit verzoek wordt niet gemotiveerd. Bij onvoldoende motivatie. De volgende motivaties zijn bijvoorbeeld onvoldoende: § De termijn tussen toetreding en 6 januari 2001 was te kort. § Wij hebben de deadline niet gehaald door overmacht. Criteria voor voldoende motivatie: Het bedrijf geeft duidelijk de oorzaak van de vertraging aan, en motiveert waarom het voor hem onmogelijk was om aan de afspraak te voldoen. Criteria voor overmacht De wet spreekt over overmacht als de tekortkoming buiten schuld en toerekenbaarheid van het bedrijf ligt. Daarbij heeft het bedrijf de bewijslast. Bedenk daarbij de volgende punten: § Het bedrijf zal voor overmacht een (eind)oorzaak buiten het bedrijf aan moeten wijzen, dus bij een andere rechtspersoon of een fysieke onmogelijkheid. § Het bedrijf is één rechtspersoon, en dus ook verantwoordelijk voor hoofdkantoor en medewerkers. § Als het bedrijf een beroep doet op onvoorziene omstandigheden, zal het ook moeten aantonen dat de omstandigheden onvoorzienbaar waren. Bij onvoorziene omstandigheden rond de benchmark kan een second opinion van het VBE nuttig zijn. § Het bedrijf moet aantonen dat het in alle stadia geprobeerd heeft de afspraak na te komen. Bij late toetreding geeft het bedrijf aan dat eerdere toetreding niet mogelijk was. Als het bedrijf heeft moeten wachten op een oordeel van een ander (b.v. de minister van EZ) moet het ook aangeven dat het niet eerder om dit oordeel kon vragen, enz., enz. § Het bedrijf moet ook aangeven dat het alle redelijke inspanningen heeft geleverd om alsnog aan de afspraak te voldoen. Als het bedrijf er niet in slaagt overmacht aan te tonen, is de vertraging toerekenbaar. Hieronder volgt de procedure waarmee het bevoegd gezag tot deze benaderingen komt. Procedure B: geen compleet EEP op afgesproken termijn (6 januari 2001) 1. Ga na of er een verzoek tot uitstel en een motivatie daarvoor is ü Als verzoek of motivatie ontbreekt: volg benadering C en stuur een brief (voorbeeldbrief C) 2. Ga na of de motivatie voldoende is ü Als de motivatie duidelijk onvoldoende is: volg benadering C en stuur een brief (voorbeeldbrief C) ü Bij twijfel: naar 3. 3. Beoordeel of het missen van de deadline toerekenbaar is
Uitgangspunt is dat het bedrijf op de hoogte is gesteld van de noodzaak om een gemotiveerd verzoek tot uitstel in te dienen. Als een bedrijf helemaal niets van zich laat horen, is dit een wanprestatie. Het bevoegd gezag beoordeelt zelf of het eerst contact zoekt met het bedrijf of een brief stuurt. Het gaat hier alleen om de vraag of de motivatie wat voorstelt, dus meer is dan één regel. Bedenk dat het bedrijf de bewijslast heeft om overmacht aan te tonen. Bij twijfel kan het vervolg (3 e.v.) een goede optie zijn. Zie artikel 22 lid 1 van het convenant Het niet nakomen van een overeenkomst is niet toerekenbaar als er sprake is van overmacht (zie hierboven en in bijlage 3),
8
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
dus als het buiten schuld en rekening van het bedrijf is. Een beroep op late toetreding op zich is onvoldoende om overmacht aan te tonen. Het bedrijf zal hierbij ook aan moeten tonen dat tijdige toetreding onmogelijk was De bewijslast ligt bij het bedrijf: bij onvoldoende motivatie kan het bevoegd gezag stellen dat de vertraging toerekenbaar is.
4. Overleg met het bedrijf Doel van het gesprek is het vaststellen van een redelijke termijn om alsnog een concept-EEP op te stellen. ü Bij een toerekenbare vertraging is de termijn afhankelijk van hoever het bedrijf al is om tot een concept-EEP te komen. ü Bij overmacht is de termijn afhankelijk van de oorzaak van de vertraging en hoever het bedrijf al is om tot een concept-EEP te komen. 5. Stel het bedrijf schriftelijk van de uitsteltermijn op de hoogte, met afschrift aan VBE en brancheorganisatie ü Meld bij een toerekenbare vertraging dat een later ingediend plan niet meer beoordeeld zal worden en verwijs naar artikel 22 van het convenant; benoem eventuele vervolgstappen nog niet (benadering B en voorbeeldbrief B) ü Volsta bij overmacht met het vastleggen van de gemaakte afspraken (benadering A en voorbeeldbrief A) 6. Na verstrijken termijn: is er een concept EEP? ü Als het EEP er is, ga naar stap 5 ü Als het EEP ontbreekt, zijn er twee mogelijkheden: 1. De oorspronkelijke vertraging was overmacht: ga dan nu opnieuw naar stap 1 2. De oorspronkelijke vertraging was toerekenbaar: overleg met het bedrijf over mogelijke inzet sancties
De termijn kan vaak gebaseerd worden op een partieel EEP. De volgende vragen zijn van belang: •
Zijn wereldtop en afstand tot wereldtop vastgesteld
•
Wat is het oordeel van het VBE over de vaststelling
•
Wat is de afstand tot de wereldtop
•
Hoe verhoudt dit zich tot de rest van de bedrijfstak (informeer evt. bij andere bevoegde gezagen)
•
Wat is milieubreed de opstelling van het bedrijf (proactief, actief, passief, achterloper)
•
Is er een overzicht van mogelijke maatregelen
•
Zijn de maatregelen voor de periode tot 2005 al ingevuld
Adressen van VBE en brancheorganisaties zijn te vinden in bijlage 1. Stuur een afschrift aan VNO/NCW voor de suikerindustrie, de ‘losse’ bedrijven (Philips, ENCI, Vlisco) en de bedrijven die het secretariaat van hun eigen brancheorganisatie voeren (Corus, PPG).
Bij het verstrijken van de termijn na een toerekenbare vertraging (mogelijkheid 2) kan het bevoegd gezag de vergunning aanpassen (zie hoofdstuk 4). Dit sluit nader overleg en afspraken overigens niet uit. Het is verstandig deze situatie te overleggen met VBE en in het uiterste geval voor te leggen aan de Commissie Benchmarking.
Stap 5: Beoordelen concept-EEP Enige tactische punten: Benadruk dat je in dit stadium geen besluiten kunt nemen die gevolgen hebben voor vergunningverlening. Het bevoegd gezag probeert, net als bij beoordeling van het BMP, zo goed mogelijk de afweging te maken die ook bij vergunningverlening plaats vindt. Vermijd echter de indruk dat deze toetsing nu al plaats vindt. Geef duidelijk aan dat een geldige wettelijke toets alleen in het kader van een wettelijke procedure plaats kan vinden, met alle bijbehorende stukken, verplichtingen en bevoegdheden.
9
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Streef naar consensus. In het convenant is afgesproken dat onderneming en bevoegd gezag bij het beoordelen van het concept-EEP streven naar overeenstemming (art 7, lid 6 van het convenant). Dat bepaalt dus de eigen inzet, maar de partijen kunnen en mogen elkaar daarop aanspreken. Zorg voor dossiervorming. Mocht het bij vergunning nodig zijn om af te wijken van het EEP om wat voor reden dan ook, dan is een verwijzing naar in dit stadium gestelde vragen en ingebrachte bedenkingen behulpzaam. Probeer knelpunten rond derden nu niet op te lossen. Daar is de openbare voorbereidingsprocedure van de vergunning voor. Signaleer aan het bedrijf waar het bevoegd gezag raakpunten ziet met belangen van derden, aangezien bedenkingen van derden bij de formalisering het bevoegd gezag kunnen noodzaken van het EEP af te wijken. Procedure C: Beoordeling concept-EEP 1. Scan of het concept-EEP in behandeling te nemen is; ü Als het concept-EEP niet compleet is, neem dan contact op met het bedrijf en spreek een termijn voor aanvulling af, als deze termijn vervalt, ga naar procedure B ü De datum van ontvangst van een compleet concept-EEP is de begindatum voor deze procedure
Volgens bijlage 3 convenant bevat het plan: §
algemene gegevens van de inrichting;
§
looptijd van het plan;
§
voorziene tussentijdse actualisering;
§
doelstelling: overbruggen van de afstand tot de wereldtop (uiterlijk op 31 december 2012) met daarbij de tussendoelstellingen, te bereiken op 1 januari 2005 en op 31 december 2008;
§
energiegebruik, CO2-emissie en historie;
§
energiebeheersmaatregelen en verwachte effecten, ook op CO2-emissie;
§
energiebesparingsprojecten;
§
overige projecten die tot energiebesparing leiden (maar niet om die reden worden uitgevoerd);
§
onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, die op termijn tot verdere energiebesparing kunnen leiden;
2. Neem contact op met het VBE om te controleren of het concept-EEP ook daar is ontvangen ü Zo nee, zorg ervoor dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt. 3. Scan het concept-EEP op consequenties voor andere overheidsinstanties ü Stel instanties waar concept-EEP geen consequenties voor heeft van concept-EEP op de hoogte ü Stem oordeel over concept-EEP af met instanties waar concept-EEP consequenties voor heeft ü Als een dergelijke instantie nog geen mening kan geven, meld dit dan bij je eigen oordeel
§
tijdsplanning van de uit te voeren activiteiten;
§
rapportage en monitoring;
§
energiebalans.
Bij voorkeur stuurt het bedrijf het VBE een afschrift van de verzending aan het bevoegd gezag. Als dat niet zo is, controleer dan of beide dezelfde versie hebben ontvangen. Zie ook Convenant Artikel 7, lid 2 Eventuele consequenties zijn te vinden in de energiebeheersmaatregelen, -besparingsprojecten, overige projecten en onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten (zie hierboven) Denk bijvoorbeeld aan consequenties voor het BMP, de lozingensituatie, de onttrekking van grondwater, of het veiligheidsrapport Andere instanties zijn in ieder geval RIMH, B&W van de gemeente waar de inrichting ligt, het Wvo-bevoegd gezag en andere adviseurs en betrokken bestuursorganen die zijn aangewezen op grond van hoofdstuk 7 van het Ivb. Denk ook aan GS als bevoegd gezag voor de Grondwaterwet. Het Wvo-bevoegd gezag zal vaak bij het oordeel betrokken
10
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
moeten worden, voor de meeste andere instanties zal het concept-EEP doorgaans weinig consequenties.
3a. Bij concernaanpak: stem oordeel af met andere bevoegde gezagen 4. Gebruik het oordeel van het VBE ü Neem opmerkingen of negatief oordeel van het VBE over 5. Eigen oordeel over de inhoud ü Maak hierbij voorzover mogelijk een integrale afweging ü Het is niet mogelijk een plan af te wijzen omdat het onvoldoende gegevens voor de wettelijke toets (punt 1-3) of de integrale afweging (punt 4-7) bevat. Wel is het zo dat een voorlopige wettelijke toets zonder deze gegevens niet mogelijk is. Gebruik het oordeel over het concept-EEP dus om de gegevens aangevuld te krijgen. Geef aan dat als het bedrijf weigert de gegevens te verstrekken, het bevoegd gezag een voorbehoud in het oordeel zal moeten maken. Voor een goede wettelijke toets zullen de gegevens dan bij de eerstvolgende vergunningaanvraag worden aangevuld.
Zie bijlage 8 (concernaanpak) Oordeel VBE volgt binnen 4 weken. VBE toetst aan bijlage 3 van het convenant (zie hierboven) Criteria zijn: 1.
Bevat het plan voldoende gegevens over energieverbruik en daarmee samenhangende andere milieugevolgen die de inrichting kan veroorzaken (Wm art 8.8b)
2.
Bevat het plan een overzicht van redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn voor het energieverbruik en daarmee samenhangende milieugevolgen (Wm art 8.8c)
3.
Bevat het plan een overzicht van de mogelijkheden om gebruik van energie te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken (Wm art 8.8e)
4.
Geeft het plan bij de benodigde investeringen aan of dit gevolgen heeft voor de investerings ruimte voor andere milieumaatregelen, en wordt dit ook gekwantificeerd (bijlage 5); als het bedrijf dit niet specificeert, neemt het bevoegd gezag aan dat uitvoering van andere milieumaatregelen ongeijzigd door zal gaan.
5.
Geeft het plan aan welke andere milieugevolgen de maatregelen hebben (bijlage 5)
6.
Geeft het plan aan welke alternatieve maatregelen met positieve milieugevolgen zijn overwogen (bijlage 5)
7.
Past het plan binnen het bestaande BMP
8.
Zijn de maatregelen in het plan duidelijk (handhaafbaar) geformuleerd en is duidelijk welke maatregelen zeker zijn
9.
Geeft het bedrijf duidelijk aan welke gegevens vertrouwelijk behandeld moeten worden (bijlage 4)
6. Geef binnen 12 weken vanaf de begindatum van deze procedure schriftelijk oordeel aan bedrijf ü Neem commentaar van VBE over ü Geef standpunten van andere betrokken instanties weer ü Geef aan welke informatie ontbreekt voor toetsing aan wettelijk kader (incl. integrale afweging) ü Geef indien mogelijk een voorlopige voorkeur of afkeur voor maatregelen aan op grond van de integrale afweging ü Geef indien nodig aan dat bedrijf nog moet specificeren welke informatie uit concept en advies VBE vertrouwelijk is
Zie Voorbeeldbrief D Stuur een afschrift aan het VBE.
11
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Stap 6: Beoordelen definitief EEP Volgens het convenant (art 7 lid 8) beoordeelt het bevoegd gezag of het definitieve EEP in overeenstemming is met de bij vergunningverlening “te hanteren eis, dat aan de vergunning de voorschriften moeten worden verbonden die de grootst mogelijke bescherming van het milieu bieden, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Uitgangspunt voor deze beoordeling vormt het gestelde in artikel 8 van dit convenant.” Bijkomend doel voor het bevoegd gezag is te bepalen of het definitief EEP voldoende gegevens bevat voor vergunningverlening. Het definitief EEP wordt binnen 12 weken na ontvangst van het oordeel van het bevoegd gezag over het concept-EEP ingediend. Er is geen reden om aan te nemen dat veel bedrijven deze deadline niet zullen halen (zoals bij de deadline voor het concept-EEP). Advies is om in die gevallen waar het definitief EEP op zich laat wachten, contact op te nemen met het bedrijf, en een termijn af te spreken waarop het definitief EEP alsnog wordt ingediend. Als deze tweede termijn verstrijkt, kan het bevoegd gezag procedure B volgen. Procedure D: Beoordeling definitief EEP 1. Controleer of het definitief EEP compleet is ü Als het definitief EEP niet compleet is, neem dan contact op met het bedrijf en spreek een termijn voor aanvulling af; vervalt deze tweede termijn, ga dan naar procedure B ü De datum van ontvangst van een compleet definitief EEP geldt als begindatum voor deze procedure
De lijst is hetzelfde als voor het concept (bijlage 3 convenant): §
algemene gegevens van de inrichting;
§
looptijd van het plan;
§
voorziene tussentijdse actualisering;
§
doelstelling: overbruggen van de afstand tot de wereldtop (uiterlijk op 31 december 2012) met daarbij de tussendoelstellingen, te bereiken op 1 januari 2005 en op 31 december 2008;
§
energiegebruik, CO2-emissie en historie;
§
energiebeheersmaatregelen en verwachte effecten, ook op CO2-emissie;
§
energiebesparingsprojecten;
§
overige projecten die tot energiebesparing leiden (maar niet om die reden worden uitgevoerd);
§
onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, die op termijn tot verdere energiebesparing kunnen leiden;
2. Controleer of commentaar verwerkt is ü Als er commentaar niet verwerkt is, maak dan een overzicht hiervan en vraag het bedrijf om een toelichting
3. Controleer of er naast het verwerken van commentaar andere wijzigingen zijn aangebracht ü Scan eventuele wijzigingen op consequenties voor andere instanties en VBE. Vraag eventueel het bedrijf om toelichting 4. Neem contact op met andere overheidsinstanties waar het EEP consequenties voor heeft ü Als een dergelijke instantie nog geen mening
§
tijdsplanning van de uit te voeren activiteiten;
§
rapportage en monitoring;
§
energiebalans.
Het gaat hier vooral om de punten in de brief waarin het bevoegd gezag zijn oordeel over het concept-EEP geeft (procedure C onder 6). Let apart op: §
commentaar van bevoegd gezag,
§
commentaar van VBE,
§
commentaar van andere betrokken instanties.
Let vooral op wijzigingen in planning of wijzigingen rond maatregelen en projecten. Dat geeft ook de relevantie voor andere instanties aan. Alle wijzigingen kunnen voor het VBE relevant zijn. Overigens mag in dit stadium de doelstelling niet gewijzigd worden. Het gaat hier om de instanties die in procedure C onder 3 geïnventariseerd zijn. Bij instanties waar het EEP geen consequenties voor heeft is het voldoende om ze te
12
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
kan geven, maak dan een voorbehoud in het oordeel
informeren. Let speciaal op instanties waarvan commentaar niet verwerkt is (2) of waarvoor eventuele wijzigingen relevant zijn (3)
4a. Bij concernaanpak: stem oordeel af met andere bevoegde gezagen 5. Neem contact op met het VBE ü Controleer of het VBE het definitieve EEP ook heeft ontvangen ü Vraag indien nodig een oordeel van het VBE
6. Totaaloordeel over de inhoud Mogelijke uitkomsten zijn: ü Niet instemmen als plan naar oordeel van VBE of bevoegd gezag niet aan convenant voldoet, onacceptabel is voor andere betrokken overheidsinstanties of een voorlopige integrale afweging ü Instemmen onder voorbehoud als plan onvoldoende gegevens bevat, andere betrokken instanties bedenkingen hebben of nog geen oordeel kunnen geven, of problemen rond integrale afweging of belangen van derden voorzien worden ü Instemmen in alle andere gevallen 6. Geef binnen 8 weken schriftelijk oordeel aan bedrijf
Zie bijlage 8 (concernaanpak) Het VBE geeft niet standaard een oordeel over een definitief EEP, maar geeft dit wel op verzoek van het bevoegd gezag en het bedrijf. Vraag in ieder geval een oordeel van het VBE indien: §
commentaar van het VBE niet verwerkt is (2)
§
er relevante wijzigingen in het EEP zijn aangebracht (3)
§
het commentaar op het concept-EEP uitgebreid was
Zie artikel 7 lid 8 convenant Onderdelen zijn: §
Voldoet het plan naar het oordeel van het VBE aan het convenant (procedure C 4 en D 5),
§
Deelt het bevoegd gezag dit oordeel,
§
Bevat het plan voldoende gegevens om bij vergunningverlening een afgewogen integraal oordeel op te baseren (zie criteria procedure C 5),
§
Is het plan acceptabel voor andere betrokken overheidsinstanties (4),
§
Is het plan in overeenstemming met het voorlopig integraal oordeel van het bevoegd gezag.
Let wel: definitief integraal oordeel en belangen van derden volgen bij vergunningverlening Zie voorbeeldbrief E, F en G Stuur een afschrift aan het VBE.
13
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
3 Vergunningverlening bij convenantbedrijven 3.1 Keuze aanpak vergunning: Wijzigen, melden of wachten ? Als het bevoegd gezag heeft ingestemd met het definitieve EEP van een bedrijf, beziet het of en zo ja hoe formalisering in de vergunning plaats moet vinden (art 7 lid 10). Meestal kan het bedrijf na een melding beginnen met de uitvoering van het EEP, eventuele toevoeging van voorschriften aan de vergunning kan wachten tot een geschikt moment. Het bevoegd gezag kan het volgende schema gebruiken. Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag het EEP beschouwd als een ‘concept-melding’.
Toelichting op enkele stappen: 1.Is het aspect energie geregeld in de milieuvergunning ? Als er al adequate energievoorschriften in de milieuvergunning staan vindt de verdere toetsing plaats conform de brochure Het nieuwe meldingenstelsel van de Wet milieubeheer (VROM, december 2000). Als energievoorschriften ontbreken, hoeft dat nog niet te betekenen dat het aspect energie onvoldoende geregeld is. Het is mogelijk dat in de aanvraag of de considerans beschreven staat wat het energieverbruik is en of dit zo zuinig is als redelijkerwijs verlangd kan worden. Ook in die gevallen kan het bevoegd gezag oordelen dat de vergunning (voorlopig) voldoende is. Als vergunning inclusief aanvraag en considerans geen kader geven voor een zuinig gebruik van energie, zullen er energievoorschriften moeten worden toegevoegd. In onderling overleg tussen bedrijf en bevoegd gezag moet dan gekozen worden tussen een ambtshalve wijziging door het bevoegd gezag of een aanvraag voor wijziging van de vergunning door het bedrijf.
14
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
2. Is uitvoering van het EEP in overeenstemming met de geldende milieuvergunning ? 3. Leidt het EEP tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan vergund ? Deze beide vragen bepalen of het nieuwe meldingenstelsel gebruikt kan worden. Voor een toelichting wordt hier verwezen naar de brochure Het nieuwe meldingenstelsel van de Wet milieubeheer (VROM, december 2000).
3.2 Procedure Alle relevante stukken rond het benchmarkconvenant zijn al in bezit van het bevoegd gezag. Wijziging vergunning Als een wijziging van de vergunning nodig is, verwijst het bedrijf in de aanvraag naar het definitieve EEP, het oordeel van het VBE en de instemmingsbrief van het bevoegd gezag. Als ook een wijziging van de Wvo-vergunning nodig is, zorgt het bedrijf ervoor dat het beide aanvragen binnen zes weken van elkaar indient (zie ook Bijlage 5, B5.4.1). Het bevoegd gezag maakt op dit moment de definitieve integrale afweging. Dit is ook het moment waarop de andere betrokken overheidsinstanties hun (eind)oordeel moeten geven. Uitgangspunt is dat in de voorschriften de uitvoering van het EEP en de daarmee samenhangende verbetering van de energie-efficiency en vermeden CO2-emissie geborgd worden. De benchmark zelf (en de actualisering daarvan) blijft buiten de voorschriften. De jaarlijkse rapportage vindt plaats in het overheidsverslag op grond van het Besluit milieuverslaglegging. Dit hoeft niet apart in de voorschriften te worden geregeld. De eisen aan de rapportage zijn uitgeschreven in voorbeeldtekst 2. Voor de handhaving is het namelijk beter als er op één plek alle eisen aan het overheidsverslag te vinden zijn. Voorbeeldteksten en -voorschriften zijn te vinden in 3.4. Bij de terinzagelegging legt het bevoegd gezag naast aanvraag en ontwerpbeschikking ook het definitieve EEP, het oordeel van het VBE en de instemmingsbrief van het bevoegd gezag neer. Als hier vertrouwelijke informatie in staat, zie bijlage 4. Melding In de melding verwijst het bedrijf naar het definitief EEP, het oordeel van het VBE en de instemmingsbrief van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag stelt een schriftelijke reactie op. Het bevoegd gezag overtuigt zich ervan dat er geen aanleiding is de vergunning op dit moment aan te passen. Het bevoegd gezag maakt de schriftelijke verklaring uiterlijk zes weken na ontvangst van de melding bekend. Uiterlijk twee weken na de bekendmaking van de verklaring geeft het bevoegd gezag hiervan openbaar kennis. Bij de ter inzage legging zorgt het bevoegd gezag ervoor dat ook het definitief EEP, het oordeel van het VBE en de instemmingsbrief van het bevoegd gezag ter inzage liggen. Als hier vertrouwelijke informatie in staat, zie bijlage 4. Op termijn zullen energievoorschriften in de vergunning moeten worden opgenomen. Deze wijziging kan wachten tot een natuurlijk moment, bijvoorbeeld aansluitend op BMP-3.
3.3 Vergunningverlening als het EEP er nog niet is Het kan voorkomen dat een oprichtings- of revisievergunning verleend moet worden, terwijl er nog geen (concept of definitief) EEP is. Ervan uitgaande dat het bevoegd gezag vertrouwen heeft in deelname is de benadering als volgt.
15
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Geen of minimale energievoorschriften Het bevoegd gezag meldt in de considerans van de vergunning dat het bedrijf is toegetreden tot het convenant benchmarking en dat op grond daarvan later een EEP zal volgen. Voor uitvoering van het EEP zal een mededeling, melding of vergunningwijziging nodig zijn. Vooralsnog kiest het bevoegd gezag er voor om gemotiveerd geen voorschriften aan zuinig gebruik van energie te stellen. Zorg er in dat geval wel voor dat: 1. In aanvraag of considerans duidelijk staat aangegeven wat het ‘normale’ energieverbruik van het bedrijf is, 2. Verplichtingen uit MJA1 zijn geborgd in de voorschriften, 3. Het bedrijf in zijn rapportages ook energie meeneemt. Door hiervoor te zorgen is de vergunning adequaat, en kan voor zuinig gebruik van energie uit de vergunning een verplichting of beperking af te leiden. Dit laatste is een voorwaarde om het bedrijf de uitvoering van het EEP met een melding te kunnen laten starten (zie 3.1). Een voorbeeldtekst staat in 3.5.
3.4 Voorbeeldvoorschriften Voorbeeldvoorschrift 1 – Uitvoering zekere maatregelen Vergunninghoudster verbetert haar energie-efficiency door uiterlijk 31 december 2005 de volgende maatregelen uit te voeren: [opsommen zekere maatregelen] Vergunninghoudster mag een maatregel vervangen door een gelijkwaardig alternatief, op voorwaarde dat de gelijkwaardigheid in het energiedeel van het jaarlijkse overheidsverslag [voor bedrijven die geen milieujaarverslag opstellen: in de jaarlijkse energierapportage uit voorschrift 3] wordt gemotiveerd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan dat het minstens evenveel bijdraagt aan verbetering van de energie-efficiency en geen stijging geeft van de milieubelasting die groter is dan van de in het voorschrift omschreven maatregel. Voorbeeldvoorschrift 2 - Uitvoering EEP Vergunninghoudster verbetert haar energie-efficiency door het energie-efficiencyplan [stuknummer en datum] uit te voeren. De uitvoering is uiterlijk 31 december 2005 voltooid. Vergunninghoudster mag bij de uitvoering afwijken van de in het EEP genoemde termijnen op voorwaarde dat rendabele maatregelen voor 31 december 2005 worden uitgevoerd. Het bedrijf motiveert afwijkingen in de jaarlijkse rapportage [voorschrift benoemen]. Vergunninghoudster mag een maatregel vervangen door een gelijkwaardig alternatief, op voorwaarde dat de gelijkwaardigheid in het energiedeel van het jaarlijkse overheidsverslag wordt gemotiveerd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan dat het minstens evenveel bijdraagt aan verbetering van de energie-efficiency en geen stijging geeft van de milieubelasting die groter is dan van de in het EEP omschreven maatregel. De uitvoering van [voorwaardelijke en onzekere maatregelen benoemen] valt niet onder dit voorschrift. Toelichting en onderbouwing: Het convenant vraagt om voorschriften die het bedrijf ruimte laten in de keuze van middelen (art 7 lid 9 en 11). Dit voorschrift geeft die ruimte door de afwijkmogelijkheid. De voorschriften moeten volgens artikel 7 lid 10 van het convenant gebaseerd zijn op voornemens waarvan ‘zekerheid bestaat over de termijn van de feitelijke realiseerbaarheid’, oftewel op de zekere maatregelen. Meestal zal het handig zijn de voorwaardelijke/onzekere maatregelen uit te zonderen, maar het benoemen van de
16
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
zekere maatregelen kan uiteraard ook. Belangrijk is dat bedrijf en bevoegd gezag het erover eens zijn welke inspanningen afrekenbaar zijn. Het uiteindelijke doel van de deelnemers van het convenant is dat zij uiterlijk 2012 qua energie-efficiency tot de wereldtop behoren. Aangezien dit doel vooralsnog niet onderbouwd is met concrete, redelijke maatregelen, kan het niet als doelvoorschrift worden opgenomen. De verplichting om afwijkingen te motiveren in de jaarlijkse rapportage ligt ook al in het convenant zelf (art 11 lid 1 en bijlage 4). Door de afwijkmogelijkheid in het voorschrift te specificeren kan het bedrijf alternatieven toepassen zonder vergunningwijziging of melding. Het bedrijf doet achteraf mededeling.
Voorbeeldvoorschrift 3 – Melding van beëindiging deelname convenant In geval de deelname van [inrichting] aan het convenant benchmarking energie-efficiency beëindigd wordt, stelt vergunninghoudster [bevoegd gezag] hier onverwijld van in kennis. Eisen rapportage; te koppelen aan overzicht overheidsverslag (indien verplicht) Het bedrijf rapporteert jaarlijks in het overheidsverslag op grond van artikel 12.4 Wm over de uitvoering van het energie-efficiencyplan. Deze rapportage bevat volgens het convenant: • gegevens die aan de berekening van de energie-efficiency index ten grondslag liggen: § het totale netto primaire energiegebruik en het normgebruik met de bij de berekening daarvan toegepaste correcties; § eventuele afwijkende omrekeningsfactoren voor primaire energie; § produktievolumina; • uitgevoerde activiteiten: § energiebeheersmaatregelen en hun effecten; § energiebesparingsprojecten en hun effecten; § overige projecten die tot energiebesparing hebben geleid en de effecten daarvan; § onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. • conform [uitvoeringsvoorschrift; hier voorschrift 1] eventuele wijzigingen in de tijdsplanning van de activiteiten in het energie-efficiencyplan, • conform [uitvoeringsvoorschrift; hier voorschrift 1] eventuele vervanging van maatregelen door een gelijkwaardig alternatief. Onder ‘effecten’ geeft de rapportage zowel het effect op energie-efficiency als de vermeden CO2emissie aan. De energie-efficiency index wordt berekend op de in het energie-efficiencyplan vastgelegde manier. Toelichting en onderbouwing: Neem deze opsomming niet op als apart voorschrift, maar zet het bij de eisen aan het overheidsverslag. Voor bedrijven die niet onder het Besluit milieuverslaglegging vallen moet de rapportage wel worden voorgeschreven. De hier gegeven rapportage-eisen zijn overgenomen uit het convenant; de enige aanvulling is de melding van de vervanging van maatregelen. Het convenant wil de jaarlijkse rapportage koppelen aan het overheidsverslag (art 11 lid 3). Dit kan in de vergunning worden geregeld (zie Besluit milieuverslaglegging, art 3 lid 7). Nagenoeg alle bedrijven die meedoen aan het convenant stellen een overheidsverslag op.
3.5 Voorbeeldtekst considerans Voorbeeld 1 – Vergunning gebaseerd op definitief EEP Het bedrijf wordt tot de energie-intensieve industrie gerekend. Daaronder vallen alle bedrijven met een energiegebruik van 0,5 PJ of meer. Voor de energie-intensieve industrie zijn in het landelijk milieu-
17
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
beleid doelstellingen voor energiebesparing en vermindering van de CO2-uitstoot vastgelegd in het Actieprogramma Energiebesparing en de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid. De doelstellingen zijn gebaseerd op het idee dat de energie-intensieve industrie ervoor zorgt op het gebied van energieefficiency blijvend tot de wereldtop te horen. Dit is uitgewerkt in het convenant benchmarking energieefficiency, dat op 6 juli 1999 is ondertekend door de ministers van EZ en VROM, het Interprovinciaal Overleg, VNO-NCW en de betrokken brancheorganisaties. Het bedrijf heeft dit convenant op [datum] ondertekend. De partijen verwachten dat uitvoering van het convenant leidt tot een energiebesparing van 60-130 PJ en beperking van de CO2-emissie van 5-9 Mton in 2012 ten opzichte van de verwachte autonome ontwikkeling. De partijen evalueren uitvoering en werking van het convenant in 2004 en 2008,en besteden daarbij in elk geval aandacht aan de als gevolg van de uitvoering van het convenant feitelijk gerealiseerde en verwachte vermeden CO2-emissie. [Het bevoegd gezag] is van mening dat een energie-intensief bedrijf dat aantoont wat energieefficiency betreft tot de wereldtop te horen, of bezig te zijn met maatregelen om tot de wereldtop te gaan behoren, beide conform de afspraken in het convenant, energie zuinig gebruikt. Voorzieningen die leiden tot een verdergaande beperking van het energiegebruik leiden tot een concurrentienadeel met minder efficiënte bedrijven in het buitenland, en kunnen daarom niet redelijkerwijs van het bedrijf worden verlangd. Het bedrijf heeft zijn inspanningen in het kader van het convenant voor de periode 2001-2004 vastgelegd in een Energie-Efficiency Plan (EEP) dat op [datum] aan het bevoegd gezag is aangeboden. Het Verificatiebureau benchmarking Energie Efficiency, een onafhankelijk instantie die door de partijen bij het convenant in het leven is geroepen om de inspanningen van de deelnemende bedrijven te beoordelen, heeft dit plan getoetst aan de uitgangspunten van het convenant en hierover op [datum] geadviseerd aan het bevoegd gezag. [Een samenvatting van] Het EEP en het advies van het VBE zijn bij de aanvraag gevoegd. Naar oordeel van het bevoegd gezag voldoet het bedrijf hiermee aan zijn verplichtingen in het kader van het convenant. De doelstellingen van het EEP zijn uitgangspunt voor de energievoorschriften in deze vergunning. Voorbeeld 2 – Geen energievoorschriften Het bedrijf wordt tot de energie-intensieve industrie gerekend. Daaronder vallen alle bedrijven met een energiegebruik van 0,5 PJ of meer. Voor de energie-intensieve industrie zijn in het landelijk milieubeleid doelstellingen voor energiebesparing en vermindering van de CO2-uitstoot vastgelegd in het Actieprogramma Energiebesparing en de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid. De doelstellingen zijn gebaseerd op het idee dat de energie-intensieve industrie ervoor zorgt op het gebied van energieefficiency blijvend tot de wereldtop te horen. Dit is uitgewerkt in het convenant benchmarking energieefficiency, dat op 6 juli 1999 is ondertekend door de ministers van EZ en VROM, het Interprovinciaal Overleg, VNO-NCW en de betrokken brancheorganisaties. Het bedrijf heeft dit convenant op [datum] ondertekend. Op grond van het convenant zal het bedrijf zijn inspanningen op het gebied van energie-efficiency vastleggen in een energie-efficiencyplan (EEP). Het bedrijf zal dit plan uiterlijk [datum] overleggen. [Het bevoegd gezag] zal vervolgens op grond van dit plan alsnog energievoorschriften aan de vergunning verbinden. Voorbeeld 3 – Indiening definitief EEP in voorschriften Het bedrijf wordt tot de energie-intensieve industrie gerekend. Daaronder vallen alle bedrijven met een energiegebruik van 0,5 PJ of meer. Voor de energie-intensieve industrie zijn in het landelijk milieubeleid doelstellingen voor energiebesparing en vermindering van de CO2-uitstoot vastgelegd in het Actieprogramma Energiebesparing en de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid. De doelstellingen zijn gebaseerd op het idee dat de energie-intensieve industrie ervoor zorgt op het gebied van energie-
18
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
efficiency blijvend tot de wereldtop te horen. Dit is uitgewerkt in het convenant benchmarking energieefficiency, dat op 6 juli 1999 is ondertekend door de ministers van EZ en VROM, het Interprovinciaal Overleg, VNO-NCW en de betrokken brancheorganisaties. Het bedrijf heeft dit convenant op [datum] ondertekend. De partijen verwachten dat uitvoering van het convenant leidt tot een energiebesparing van 60-130 PJ en beperking van de CO2-emissie van 5-9 Mton in 2012 ten opzichte van de verwachte autonome ontwikkeling. De partijen evalueren uitvoering en werking van het convenant in 2004 en 2008,en besteden daarbij in elk geval aandacht aan de als gevolg van de uitvoering van het convenant feitelijk gerealiseerde en verwachte vermeden CO2-emissie. [Het bevoegd gezag] is van mening dat een energie-intensief bedrijf dat aantoont wat energieefficiency betreft tot de wereldtop te horen, of bezig te zijn met maatregelen om tot de wereldtop te gaan behoren, beide conform de afspraken in het convenant, energie zuinig gebruikt. Voorzieningen die leiden tot een verdergaande beperking van het energiegebruik leiden tot een concurrentienadeel met minder efficiënte bedrijven in het buitenland, en kunnen daarom niet redelijkerwijs van het bedrijf worden verlangd. Op grond van het convenant zal het bedrijf zijn inspanningen op het gebied van energie-efficiency vastleggen in een energie-efficiencyplan (EEP). Het bedrijf zal dit plan uiterlijk [datum] overleggen. [Het bevoegd gezag] zal mede aan de hand van een oordeel van het Verficatiebureau Benchmarking Energie-efficiency vaststellen of dit plan voldoet aan de afspraken in het kader van het convenant en bovendien beoordelen of het vanuit een integraal milieuoordeel aanvaardbaar is.
19
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
4 Vergunningverlening bij bedrijven die niet deelnemen aan het convenant 4.1 Inleiding Het is aan het bevoegd gezag om ervoor te zorgen dat bedrijven die niet deelnemen een gelijkwaardige inspanning leveren. Dit hoofdstuk geeft daar enkele uitgangspunten voor. De precieze aanpak is afhankelijk van de bedrijfsspecifieke situatie, en daar gaat dit hoofdstuk niet op in. Dit hoofdstuk beperkt zich tot inrichtingen met een energieverbruik van meer dan 0,5 PJ die niet meedoen aan het benchmark-convenant, en ook niet zijn toegetreden tot een meerjarenafspraak.
4.2 Aanpak Voorop staat dat alle bedrijven met een verbruik boven 0,5 PJ actief zijn op het gebied van energiebesparing. Alle energie-intensieve bedrijven moeten op korte termijn hun verbruik en besparingsmogelijkheden onderzoeken, en voor de periode tot en met 2005 vastleggen wat de redelijke maatregelen zijn. Bij niet-convenant-bedrijven volgt het bevoegd gezag de methode van de circulaire/MJA-2. Dit komt neer op: Stap Onderzoek Plan Evaluatie en vervolg Extra’s Bronnen
Omschrijving Indien stand der techniek onbekend uitgebreid onderzoek, anders gericht op haalbaarheid van maatregelen 5 jaar terugverdientijd als criterium, looptijd tot en met 2005 In 2005 toetsen aan nieuwe beleidsinzichten (circulaire/MJA-2); evt. opnieuw vaststellen stand der techniek Gerichte studies Informatiebladen faciliteiten en gebouwen, voor proces kan beschikbare informatie onvoldoende zijn
Bij een energie-intensief bedrijf hoort energiebesparing in de vergunning te zijn meegenomen. Als er geen (actuele) voorschriften in de vergunning staan, kan het bevoegd gezag op grond van artikel 8.23 Wm de vergunning ambtshalve wijzigen. Om gelijke behandeling van energie-intensieve bedrijven te bereiken, wordt aanbevolen dat het bevoegd gezag het initiatief neemt om de vergunning ambtshalve te wijzigen, en niet te wachten op een wijziging of revisie. Stap 1: Analyse energieverbruik De Circulaire geeft een voorbeeldformulier analyse energieverbruik (zie bijlage). Dit is een analyse die bij een normale vergunningaanvraag op grond van het Ivb (art. 5.1, met name ad d) standaard van het bedrijf verlangd kan worden. Over het algemeen hoort deze analyse beschikbaar te zijn. Als de analyse ontbreekt bij een aanvraag voor vergunningwijziging, kan het bevoegd gezag een beroep doen op het Ivb. Bij een ambtshalve wijziging geldt dit niet. Als het bedrijf niet bereid is de analyse te verstrekken zal het bevoegd gezag de analyse in het onderzoek (stap 3 en 4) moeten laten uitvoeren. De consequentie is dat het bevoegd gezag het onderzoek minder goed kan specificeren. Uit de analyse blijkt welke processen en installaties verantwoordelijk zijn voor het energieverbruik. Het vervolg kan zich richten op de grootste verbruikers. Stap 2: Inventarisatie stand der techniek
20
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Het bevoegd gezag gaat na of er voldoende informatie over de stand der techniek voorhanden is. Bronnen daarvoor zijn: • Bedrijfsgegevens (b.v. eerder uitgevoerd onderzoek) • Informatiebladen gebouwen en faciliteiten • Voor processen: overige informatiebladen, hand- en werkboeken doelgroepenbeleid Met name voor processen kan het voorkomen dat informatie ontbreekt. Als het bedrijf uniek is in Nederland zal dan bij vergunning om gericht onderzoek gevraagd moeten worden. Als er vergelijkbare bedrijven zijn, verdient het de voorkeur met de andere bevoegde gezagen te overleggen. Wellicht is de benodigde informatie bij een ander bedrijf wel beschikbaar of is het mogelijk voor de bedrijven de stand der techniek gezamenlijk vast te stellen. Stap 3: Uitgebreid onderzoek indien stand der techniek onbekend Als analyse of overzicht van de stand der techniek ontbreekt, schrijft het bevoegd gezag een uitgebreid onderzoek voor. Een uitgebreid onderzoek omvat: • een gedetailleerde energiebalans • een overzicht van mogelijke maatregelen voor de grootste energieverbruikers • per maatregel een overzicht van kosten, baten en inpasbaarheid Vaak blijkt dat een dergelijk onderzoek onvoldoende gegevens oplevert om te bepalen welke maatregelen redelijkerwijs gevraagd kunnen worden. Om die reden wordt aanbevolen zoveel mogelijk te onderzoeken maatregelen vooraf in het voorschrift te benoemen, en de algemene stand der techniek inventarisatie als achtervang te gebruiken. Vul het voorschrift dus zoveel mogelijk als haalbaarheidsonderzoek (stap 4) in. NB: De beoordeling van dit onderzoek is een cruciale fase. Omdat nog onbekend is welke maatregelen in aanmerking kunnen komen zal het moeilijk zijn te beoordelen of het onderzoek een compleet beeld oplevert. Het bevoegd gezag zal apart actie moeten ondernemen om aan expertise of informatie te komen om de volledigheid van het onderzoek te beoordelen. Als er vergelijkbare bedrijven zijn kan dat in overleg met het (de) ander(e) bevoegde gezag(en). Stap 4: Haalbaarheidsonderzoek indien terugverdientijd onbekend Het bevoegd gezag laat het bedrijf gericht de haalbaarheid onderzoeken van maatregelen uit de stand der techniek overzichten van stap 2 die in de bedrijfssituatie toepasbaar kunnen zijn. Dit zijn dus de maatregelen waarvan het bedrijf aan het toepassingscriterium voldoet. Het bevoegd gezag laat per maatregel kosten, baten en inpasbaarheid in de bedrijfsvoering uitzoeken. Stap 5: Beoordeel of extra’s nuttig zijn Bij grote energieverbruikers kunnen naast de gangbare maatregelen ook meer ingrijpende of bredere benaderingen nuttig zijn. Voorbeelden zijn te vinden in het kader aan het eind van deze paragraaf. Stap 6: Uitvoeringsplan voorschrijven Het bevoegd gezag laat het bedrijf gekoppeld aan het onderzoek van stap 3 en 4 een uitvoeringsplan voor energiebesparing opstellen, dat loopt tot en met 2005, en waarin het van de maatregelen die zich in vijf jaar terugverdienen aangeeft of en wanneer deze genomen moeten worden. Als een maatregel niet genomen wordt, wordt dit gemotiveerd (op andere gronden dan de rentabiliteit). Onderzoeksrapportages en plan worden ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd. Het bevoegd gezag zal aan de hand van de rapportages en het plan, dus na circa een jaar na de eerste wijziging, moeten beoordelen of de uitvoering van het plan via de vergunning geregeld moet worden. Waarschijnlijk zal in dat stadium nogmaals een wijziging nodig zijn.
21
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Extra’s De volgende benaderingen of maatregelen vallen meestal buiten normaal onderzoek, en hebben een groot besparingspotentieel in de procesindustrie. Gericht onderzoek naar nuttig gebruik van restwarmte Toelichting: bij bedrijven met een gecompliceerde warmtehuishouding is het nuttig de verschillende warmtestromen te laten analyseren en te laten zoeken naar mogelijkheden om restwarmte nuttig te gebruiken. Toepasbaar bij bedrijven met verschillende bronnen van restwarmte en warmtevragers, en vooral als: • er aanbod is van restwarmte met een temperatuur boven 120°C (hoogwaardig), of • er een warmtevraag is met een temperatuur onder 70°C (laagwaardig), of • er grondwater gebruikt wordt voor koeling, of • er koelwater geloosd wordt. Een uitgebreide toelichting is te vinden in het Informatieblad Faciliteiten, hoofdstuk 2.9. Gericht onderzoek naar de haalbaarheid van alternatieve energiesystemen Toelichting: Vaak zijn grote besparingen te realiseren als het bedrijf kijkt naar alternatieve methodes om in de vraag naar warmte, koeling, kracht en dergelijke te kijken. Het gaat hier om ingrijpende maatregelen, die zich minder lenen om bij voorschrift te worden afgedwongen. Enkele voorbeelden: Warmtekracht: het invoeren van warmtekrachtkoppeling is een ingrijpende maatregel, waar een gedegen oriëntatie aan vooraf moet gaan. Warmtekracht kan rendabel zijn bij een gasverbruik van 3 3 meer dan 200.000 m per jaar voor (laagwaardige) verwarming en bij meer dan 1.000.000 m per jaar voor stoom. Lange-termijnopslag van warmte en koude in de bodem: Voor seizoensgebonden vraag naar koeling of (laagwaardige) verwarming kan opslag in de bodem een grote besparing opleveren. Een dergelijk systeem moet grondig onderzocht worden voor installatie, en heeft minstens een jaar nodig om te gaan werken. Daar staat tegenover dat het een zeer betrouwbaar en zuinig systeem is. Lange-termijnopslag in de bodem is rendabel bij gebouwkoeling van gebouwen met een 2 vloeroppervlak van meer dan 7500 m , en bij proceskoeling bij een koudevraag vanaf 500 kW gedurende minstens 1000 bedrijfsuren. Inzetten restwarmte van derden: Als een bedrijf veel vraag heeft naar laagwaardige warmte en er is in de omgeving restwarmte ‘over’, dan kan het bedrijf gevraagd worden te kijken naar de mogelijkheden deze restwarmte in het bedrijf in te zetten. Een voorbeeld is aansluiting op een lokaal warmtenet of stadsverwarming. Inzet van restwarmte van een dichtbij gelegen bedrijf of installatie is soms ook mogelijk.
4.3 Modelvoorschriften Tekst tussen vierkante haken geeft aan waar specifieke gegevens moeten worden ingevuld. Voorschrift 1 – Uitgebreid onderzoek NB: dit voorschrift is opgebouwd uit een aantal onderdelen, die afhankelijk van de bedrijfsspecifieke situatie kunnen worden weggelaten of toegespitst. Binnen [termijn; b.v. 1 jaar] wordt een energiebesparingsonderzoek uitgevoerd naar [inrichting of onderdeel daarvan]. De resultaten van dit onderzoek worden vastgelegd in een rapport dat tenminste de volgende gegevens bevat: 1. Beschrijving van het object
22
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
2. [vooral indien analyse ontbreekt] Beschrijving van de energiehuishouding, dat wil zeggen een overzicht van de energiebalans van het totale object en een toedeling van tenminste 90% van het totale energieverbruik aan individuele installaties en processen. 3. Een overzicht van de mogelijke energiebesparende technieken en/of maatregelen toegespitst op de installaties en (deel)processen die volgens de energiehuishouding de grootste bijdrage in het totale verbruik hebben [indien al bekend deze installaties en deelprocessen specificeren]. 4. Per energiebesparende maatregel de volgende gegevens: § de jaarlijkse energiebesparing, § de (meer)investeringskosten, § de jaarlijkse besparing op de energiekosten op basis van de energietarieven zoals die tijdens het onderzoek voor het bedrijf gelden, § een schatting van eventuele bijkomende kosten of baten anders dan energiebesparing, § de terugverdientijd op basis van de (meer)investeringskosten en de baten. 5. Een overzicht van mogelijke organisatorische en good housekeeping maatregelen die leiden tot energiebesparing. Voorschrift 2 – gericht haalbaarheidsonderzoek Binnen [termijn; b.v. 1 jaar] wordt de haalbaarheid van de volgende energiebesparende maatregelen onderzocht: [invoegen: lijst van mogelijke maatregelen, verdeeld naar bedrijfsonderdelen] De resultaten van dit onderzoek worden vastgelegd in een rapport dat tenminste de volgende gegevens per maatregel bevat: § de jaarlijkse energiebesparing, § de (meer)investeringskosten, § de jaarlijkse besparing op de energiekosten op basis van de energietarieven zoals die tijdens het onderzoek voor het bedrijf gelden, § een schatting van eventuele bijkomende kosten of baten anders dan energiebesparing, § de terugverdientijd op basis van de (meer)investeringskosten en de baten. Voorschrift 3 – Opstellen bedrijfsenergieplan Op basis van het rapport bedoeld in voorschrift [verwijzing invoegen; in deze tekst voorschrift 1 of 2] wordt een bedrijfsenergieplan opgesteld volgens het in de Circulaire energie in de milieuvergunning omschreven format [zie bijlage]. Het plan loopt vanaf [datum voltooiing onderzoek] tot en met eind december 2005. In het plan worden maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar opgenomen. Als een van deze maatregelen niet wordt opgenomen, wordt dit gemotiveerd. Voorschrift 4 – Overleggen onderzoeksrapportage en bedrijfsenergieplan ter goedkeuring Uiterlijk [datum, b.v. 1 jaar na vergunning] worden onderzoeksrapportage en bedrijfsenergieplan zoals bedoeld in voorschrift [verwijzing invoegen, in deze tekst voorschrift 1, 2 en 3] ter goedkeuring overlegd aan [bevoegd gezag]. Voorbeeldtekst considerans Het bedrijf wordt tot de energie-intensieve industrie gerekend. Daaronder vallen alle bedrijven met een energiegebruik van 0,5 PJ of meer. Voor de energie-intensieve industrie zijn in het landelijk milieubeleid doelstellingen voor energiebesparing en vermindering van de CO2-uitstoot vastgelegd in het Actieprogramma Energiebesparing en de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid. De doelstellingen zijn gebaseerd op het idee dat de energie-intensieve industrie ervoor zorgt op het gebied van energieefficiency blijvend tot de wereldtop te horen. Dit is uitgewerkt in het convenant benchmarking energieefficiency, dat op 6 juli 1999 is ondertekend door de ministers van EZ en VROM, het Interprovinciaal
23
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Overleg, VNO-NCW en de betrokken brancheorganisaties. Het bedrijf heeft dit convenant niet ondertekend. [Het bevoegd gezag] is van mening dat het bedrijf desondanks zijn energie-efficiency moet verbeteren om bij te dragen aan de doelstelling voor de energie-intensieve industrie. Om vast te stellen wat een redelijke inspanning is voor dit bedrijf is [het bevoegd gezag] voorlopig uitgegaan van de Circulaire energie in de milieuvergunning van de Ministers van EZ en VROM. Naar de mening van [het bevoegd gezag] bespaart het bedrijf daarmee in de periode tot en met 2005 minstens evenveel energie als een vergelijkbaar bedrijf dat aan het convenant deelneemt. De termijnstelling is zo gekozen dat het bedrijf aansluit bij de periodes van het convenant, zodat het op het juiste moment bijdraagt aan de doelstellingen voor de energie-intensieve industrie. In 2005 zal het bevoegd gezag nogmaals bezien wat een redelijke inspanning van het bedrijf is.
4.4 Toelichting op gelijkwaardig en adequaat Deze tekst is bedoeld als verantwoording van de gekozen aanpak. De aanpak van nietconvenantbedrijven moet gelijkwaardig zijn aan die van het convenant en adequaat in het licht van de Wet milieubeheer. Wat moet worden verstaan onder 'gelijkwaardig' ? In de milieuvergunning is dit een gelijkwaardig beschermingsniveau, en dat betekent dus dat een bedrijf dat zich onttrekt aan het convenant (minstens) evenveel energie bespaart als wanneer het aan het convenant had deelgenomen. De administratieve verplichtingen van het convenant, waaronder de benchmark zelf, doen daarbij alleen ter zake voorzover ze nodig zijn als onderbouwing van de benodigde maatregelen. Op grond van de Wet milieubeheer moeten alle bedrijven, los van deelname aan het convenant, energiebesparende maatregelen treffen, tenzij die redelijkerwijs niet gevergd kunnen worden. De mate van energiebesparing die daarbij hoort wordt in dit stuk het adequate beschermingsniveau genoemd. Het convenant is een methode om dit adequate beschermingsniveau te bereiken. Bij de kleinere energieverbruikers (verbruik < 0,5 PJ) wordt via de tweede generatie meerjarenafspraak en de Circulaire energie in de milieuvergunning voor de periode tot en met 2005 uitgegaan van de maatregelen die zich in vijf jaar terugverdienen. Het voornemen is dat meerjarenafspraken en Circulaire na 2005 verder kijken, door verbreden en verdiepen, en/of door aanscherping van het rentabiliteitscriterium (zie art 1 sub l en aart 24van MJA-2 en Circulaire energie in de milieuvergunning blz. 7). Uitgangspunt van deze leidraad is dat beide methodes – convenant en circulaire/MJA2 – leiden tot een adequaat niveau.
24
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
5 Toelichting op de meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012 5.1 Het convenant op hoofdlijnen: Datum: Het convenant is 6 december 2001 ondertekend. Looptijd: Het convenant eindigt op 31 december 2012. Partijen: Het is een overeenkomst tussen: • de Minister van Economische Zaken, • de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, • de Minister van Volkshuisvesting, Ruintelijke Ordening en Milieubeheer, • het InterProvinciaal Overleg, • de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, • de toegetreden gemeenten, • de brancheorganisaties AVNEG (ijzergieterijen), FME-CWM (metalektro, secretariaat voor overige industrie), Federatie NRK (rubber- en kunststofindustrie), Nedsmelt (kaassmelters), NEKOVRI (koel- en vrieshuizen), NOGEPA (olie- en gaswinning), NZO (zuivelindustrie), Productschap Margarine, Vetten en Oliën, Productschap Tuinbouw, RVT (natwasserijen), VIGEF (groente- en fruitverwerkende industrie), VNCI (chemische industrie), VNKT (koffiebranderijen), VNMI (metallurgische industrie), VNTF (tapijtindustrie), VOTOB (tankop- en overslagbedrijven) en VTN (textielindustrie), en andere later toegetreden organisaties, • de toegetreden ondernemingen. Welke brancheorganisaties en productschappen kunnen toetreden: Brancheorganisaties en productschappen kunnen toetreden als het totale energieverbruik van de deelnemende ondernemingen binnen de branche minimaal 1 PJ/jaar is en minimaal 80% van het energieverbruik van de branche dekt. Voor dit laatste tellen bedrijven die aan het convenant benchmarking energieefficiency meedoen niet mee. Brancheorganisaties en productschappen stellen binnen 8 maanden na toetreding een meerjarenplan op, waaruit blijkt of aan de eisen wordt voldaan. Een actueel overzicht van toegetreden brancheorganisaties en productschappen is te vinden op www.mja.novem.nl. Welke bedrijven kunnen toetreden: Deelname aan het convenant staat open voor bedrijven met een jaarlijks energieverbruik van minder dan 0,5 PJ per jaar. De bedrijven treden individueel toe. Dit kan pas nadat zijn brancheorganisatie of productschap is toegetreden. Als het bedrijf toetreedt in de 2 categorie ‘overige industrie’ geldt deze voorwaarde niet . Een actueel overzicht van toegetreden ondernemingen is te vinden op www.mja.novem.nl. Welke gemeenten kunnen toetreden: Toetreding staat open voor alle gemeenten, maar is vooral relevant voor die gemeenten die bevoegd gezag zijn voor één of meer MJA-bedrijven. Een actueel overzicht van toegetreden gemeentes is te vinden op www.mja.novem.nl. Doelstelling: Doel van het convenant is dat zoveel mogelijk betrokken inrichtingen hun energieefficiency verbeteren door het nemen van zekere rendabele maatregelen ter verbetering van de energie-efficiency binnen hun inrichting(en), het invoeren van systematische energiezorg en het zo mogelijk uitvoeren van maatregelen op het gebied van verbredingsthema’s. Platform MJA2: Het platform MJA2 bestaat uit vertegenwoordigers van de deelnemende partijen en bewaakt de voortgang van de uitvoering. Het platform bespreekt algemene knelpunten, doet indien nodig voorstellen voor wijziging, adviseert over de toepassing van de protocollen en bespreekt relevante nieuwe ontwikkelingen. Het platform stelt iedere vier jaar de evaluatie van het convenant vast.
2 In eerste instantie werd aan bedrijven in deze categorie als voorwaarde gesteld dat hun energieverbruik tenminste 0,1 PJ per jaar was. Deze eis is komen te vervallen.
25
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
OverlegGroep Energiebesparing (OGE): Iedere deelnemende brancheorganisatie of productschap stelt een Overleggroep Energiebesparing in. Daarin zitten de brancheorganisatie of het productschap, het Ministerie van EZ of LNV en Novem. Het bevoegd gezag is uitgenodigd om deel te nemen aan alle OGE’s. Het IPO heeft een vertegenwoordiger in de OGE’s voor: [pm actuele lijst invoegen]. De OGE’s stellen branchespecifieke overzichten en rapportages op, bespreken relevante ontwikkelingen en adviseren de ministers over toetreding of opzegging van ondernemingen. Novem is onafhankelijke deskundige: Novem begeleidt de OGE’s en het Platform MJA2, beoordeelt de toetreding van brancheorganisaties, bedrijven en gemeenten, toetst meerjarenplannen, energiebesparingsplannen en monitoringrapporten aan de protocollen en adviseert hierover aan het bevoegd gezag. Tegenprestatie overheid: De ministers zullen bevorderen dat de toegetreden ondernemingen geen additionele specifieke nationale maatregelen gericht op verdere energie-efficiencyverbetering of CO2emissiereductie worden opgelegd. Provincies en gemeenten zorgen ervoor dat ondernemingen die niet deelnemen aan de meerjarenafspraak, een minimaal gelijkwaardige aanpak volgen. Positie convenant in nationaal beleid: De rijksoverheid verwacht dat uitvoering van het convenant voor de energie-intensieve industrie invulling geeft aan het realiseren van de doelstellingen voor het klimaatbeleid en verbetering van de energie-efficiency. De doelstellingen zijn opgenomen in de volgende beleidsstukken: • Energiebesparingsnota 1998, • Actieprogramma energiebesparing 1999-2002, • Uitvoeringsnota Klimaatbeleid.
5.2 Literatuur 6.
Tekst Meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012 (Ministerie van EZ, december 2001); te downloaden van www.mja.novem.nl. 7. Toetsingsprotocollen van Novem, rapportages en overzichten van deelnemers zijn te vinden op www.mja.novem.nl. 8. Handreiking toetsing energiebesparingsplan, Handreiking monitoring MJA2, te downloaden van www.mja.novem.nl 9. Resultaten meerjarenafspraken 1989-2000; te downloaden van www.mja.novem.nl. 10. Energie met gezag (IPO, 1999), op te vragen bij het IPO-secretariaat (070-8881212). 3 11. Circulaire Energie in de milieuvergunning (VROM/EZ, oktober 1999)
5.3 Vergelijking MJA2 en convenant benchmarking
Aantal inrichtingen BG Totaal energie Doelstelling convenant
MJA2 > 800
Benchmarking 230
Provincie ca ¼, gemeente ca 3/4 125 PJ
Provincie 184, gemeente 46 997 PJ
Zoveel mogelijk ondernemingen nemen zekere maatregelen, voeren energiezorg in en nemen zo mogelijk maatregelen op de verbredingsthema’s.
Zoveel mogelijk procesinstallaties van de betrokken inrichtingen behoren tot de wereldtop. Partijen verwachten hiermee een reductie van 5-9 Mton CO2.
3
Hoofdstuk 4 van deze circulaire beschrijft de procedure voor MJA-bedrijven op grond van de oude meerjarenafspraken. Deze procedure past niet bij MJA2, en dit hoofdstuk zal worden aangepast.
26
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Termijnen rond plannen
Toetsing plan Fasering van maatregele n Definitie rendabel
Instemmen
Doorkijk vergunning
Openbaar
Geen kwantitatieve doelstelling. Conceptplan binnen 6 maanden na toetreding Novem adviseert binnen 3 weken BG geeft binnen 6 weken een oordeel Definitief plan binnen 6 weken Instemming BG binnen 6 weken Formele toets ‘vanachter bureau’ Extra aandacht 10% met hoogste verbruik en laagste doelstelling Niet gespecificeerd
“Rendabele maatregelen: maatregelen met een positieve netto contante waarde bij een interne rentevoet van 15%. Als alternatief kan een terugverdientijd van 5 jaar worden gehanteerd.” Met als voetnoot: “Dit is de definitie uit de circulaire energiebesparing. Als de circulaire op dit punt in de looptijd van deze meerjarenafspraak wordt aangepast is artikel 24 (wijziging van de afspraak) van toepassing.” BG beoordeelt op “de bij vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer te hanteren eis dat aan de vergunning de voorschriften moeten worden verbonden, die de grootst mogelijke bescherming van het milieu bieden, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd”. Verder noemt het convenant geen consequenties.
Conceptplan binnen 1,5 jaar na ondertekening VBE adviseert binnen 4 weken BG geeft binnen 12 weken een oordeel Definitief plan binnen 12 weken Instemming BG binnen 8 weken Verificatie ogv onderzoek ‘ter plaatse’ Advies ‘vanachter bureau’ Bedrijfseconomisch rendabel voor 31-122005, Minder rendabel voor 1-1-2008 “Onder bedrijfseconomisch rendabele maatregelen worden maatregelen verstaan die voldoen aan een interne rentevoet (Internal Rate of Return) van 15% na belastingen.”
BG beoordeelt op “de bij vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer te hanteren eis dat aan de vergunning de voorschriften moeten worden verbonden, die de grootst mogelijke bescherming van het milieu bieden, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Uitgangspunt voor deze beoordeling vormt het gestelde in artikel 8 van dit convenant.” Indien BG instemt zal het zich inzetten om bij vergunningverlening voor de inrichting het plan in acht te nemen en verder geen CO2- of energie-efficiency eisen in de vergunning op te nemen. BG informeert bedrijf of voor maatregelen BG geeft aan of, en zo ja hoe, “de uit het plan een mededeling, een melding formalisering van de voornemens uit het of een veranderingsvergunning is vereist EEP zal plaatsvinden in het kader van de milieuvergunning” Als het plan vertrouwelijke gegevens bevat, Als het plan vertrouwelijke gegevens bevat, verstrekt het bedrijf desgevraagd aan BG verstrekt het bedrijf desgevraagd en tegen tevens een openbare samenvatting van het kostprijs een openbare samenvatting van plan. het plan.
27
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Definitie vertrouwelij k
Actualisere n
Vertrouwelijke gegevens: De door de onderneming als zodanig aangewezen bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens als bedoeld in hoofdstuk 19 van de Wet milieubeheer c.q. bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in de Wet openbaarheid van bestuur Bedrijf actualiseert EBP uiterlijk op 1 oktober 2004 en 1 oktober 2008, gebaseerd op energiestudie van de branche-organisatie Uiterlijk 2 jaar na ondertekening
Energiezor g Verbreding Inspanningsverplichting Rapportage Novem verifieert de bedrijfsrapportage en deelt het resultaat mee aan het bedrijf “Voorzover de rapportage vertrouwelijke gegevens bevat, verzorgt de Onderneming ten behoeve van het bevoegd gezag tevens een openbare tweede tekst”
Vertrouwelijke gegevens: de door de verstrekker als zodanig aangewezen bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens als bedoeld in hoofdstuk 19 van de Wet milieubeheer
Bedrijf is verplicht na 4 jaar opnieuw de wereldtop vast te stellen; bedrijf actualiseert daarna zo nodig het EEP Niet opgenomen Niet opgenomen VBE verifieert de bedrijfsrapportage en deelt het resultaat tegelijkertijd mee aan BG en bedrijf Geen bepaling over vertrouwelijkheid
5.4 Activiteiten bevoegd gezag De rol van het bevoegd gezag in het kader van MJA2 is gelijk aan de rol bij het Convenant Benchmarking: 1. Het bevoegd gezag geeft een integraal milieu-oordeel over het EBP, 2. Het bevoegd gezag streeft ernaar zijn oordeel af te stemmen met andere betrokken overheidsinstanties, 3. Het bevoegd gezag zorgt voor de relatie tussen het EBP en de milieuvergunning, 4. Het bevoegd gezag beoordeelt de jaarlijkse monitoringrapportages (in het kader van het milieujaarverslag), 5. Het bevoegd gezag zorgt voor een gelijkwaardige aanpak van niet-convenantbedrijven, 6. Het bevoegd gezag past indien nodig de milieuvergunning aan als een bedrijf de afspraak niet nakomt. De convenantprocedures zijn als volgt. De stappen voor het bevoegd gezag worden in het volgende hoofdstuk uitgewerkt.
28
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
29
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
6 Stappenplan bevoegd gezag MJA2 6.1 Stappenplan vergunningplichtige bedrijven Bijlage 3 van het convenant bevat voor alle partijen een overzicht van de procedure rond het EBP. Hieronder volgt een uitwerking van de stappen die het bevoegd gezag in het kader van het convenant neemt. De stappen zijn: 1. Startoverleg (niet verplicht) 2. Beoordelen concept-EBP 3. Beoordelen definitief EBP 4. Formaliseren
Stap 1 Startoverleg De betrokken partijen (bedrijf, bevoegd gezag en Novem) kunnen voor indiening van het concept-EBP een vooroverleg houden. Dit overleg is geregeld in bijlage 3 van het convenant en is niet verplicht. Vooroverleg vindt plaats als bedrijf of bevoegd gezag dat wenst. Novem is aanwezig als bedrijf en bevoegd gezag dit willen. Het vooroverleg bespoedigt het verdere verloop van de procedure en is dan ook zeker aan te bevelen. Normaal gesproken kan het vooroverleg ingebouwd worden in het reguliere overleg met het bedrijf. In de eerste ronde van de EBP’s kan het vooroverleg door tijdsdruk in de knel komen. Voor de tweede ronde geldt als algemeen uitgangspunt dat vooroverleg gangbaar is, en dat bedrijf en bevoegd gezag even overleggen of ze willen dat Novem aanschuift. Het is goed als het bedrijf voor het startoverleg een startdocument opstelt met een globale opzet en planning. Onderwerpen voor het vooroverleg kunnen zijn: • Aanvullende vragen vanuit de wettelijke toets door het bevoegd gezag, • Andere betrokken overheidsinstanties, • De haalbaarheid van de termijnen in het convenant, • Eventueel gebruik van de verkorte procedure, • Omgaan met openbaarheid en vertrouwelijkheid.
Stap 2 beoordeling concept-EBP Stap 2a Ontvangst concept-EBP
1. Neem na ontvangst van een concept-EBP contact op met Novem (030-2393640,
[email protected]) om na te gaan: 1. of Novem en bevoegd gezag allebei dezelfde stukken ontvangen hebben, 2. of het ingediende concept EBP ontvankelijk is, en 3. wat de officiële indieningsdatum is.
ad 1: Doel van de controle is om na te gaan of bevoegd gezag en Novem allebei dezelfde versie van dezelfde datum van het concept-EBP hebben en of beide ook alle bijlagen en dergelijke compleet hebben. ad 2: Novem stuurt binnen een week een ontvangstbevestiging naar bedrijf en bevoegd gezag. ad 3: Het moment waarop Novem en bevoegd gezag allebei een ontvankelijk concept-EBP hebben ontvangen geldt als officiële indieningsdatum. Als het bedrijf nagelaten heeft één van de twee een concept toe te sturen start de procedure pas als dit alsnog gebeurd is .
Stap 2b Activiteiten voordat het Novem—advies is opgesteld
2. Ga na of het concept-EBP consequenties heeft voor andere overheidsinstanties.
Denk daarbij aan: 1.
30
het Wvo-bevoegd gezag,
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Stel instanties waar het concept-EBP geen consequenties voor heeft van het concept plan op de hoogte. Neem contact op met overheidsinstanties waar het conceptplan consequenties voor heeft om af te spreken hoe ze bij de beoordeling betrokken worden. Stuur een dergelijke instantie het concept-EBP toe, en laat ze indien mogelijk binnen de reactietermijn voor het concept-EBP (6 weken na indiening) commentaar geven, zodat het bevoegd gezag dit in de eigen reactie op het concept-EBP mee kan nemen. 3. Verdere activiteiten kunnen het beste wachten tot het Novem-advies ontvangen is.
2.
GS als bevoegd gezag voor de Grondwaterwet,
3.
de gemeente waar het bedrijf ligt (als provincie bevoegd gezag is),
4.
de provincie (als gemeente bevoegd gezag is),
5.
andere instanties die als adviseur bij de milieuvergunning optreden (b.v. de inspectie).
Het is mogelijk dat in de tussentijd Novem het bedrijf om aanvullingen op het concept-EBP vraagt (zie onderdelen 2.4 en 4.1 van het protocol in bijlage 3 van het convenant). Dit doet zich voor als het bedrijf een concept indient dat niet aan de criteria waar Novem aan toetst voldoet. Afgesproken is dat in die gevallen: §
Novem het bevoegd gezag op de hoogte houdt van de contacten tussen bedrijf en Novem,
§
de procedure wordt aangehouden tot het bedrijf de aanvulling heeft gegeven.
Het bevoegd gezag heeft daardoor na ontvangst van het Novem-advies altijd minstens drie weken de tijd om commentaar op het concept-EBP te geven. Stap 2c Activiteiten als het Novem-advies binnen is
4. Gebruik het advies van Novem
Positief advies: Voor wat betreft zuinig gebruik van energie is het plan in principe afdoende. Vergeet niet om opmerkingen van Novem over te nemen in het eigen oordeel als bevoegd gezag. Richt eigen beoordeling op wettelijk kader en integrale beoordeling. Negatief advies: Novem heeft het plan getoetst aan de criteria van het protocol en heeft het bedrijf al de gelegenheid gegeven tekortkomingen aan te vullen. Bij een negatief advies zal het plan behoorlijk tekort schieten. Uitgangspunt is dan dat het concept in principe niet afdoende is voor een zuinig gebruik van energie. Het Novem-advies specificeert welke zaken gewijzigd of aangevuld moeten worden om aan de eisen te voldoen. Kijk zelf of vanuit wettelijk kader of integrale beoordeling nog aanvullingen of wijzigingen nodig zijn.
5. Neem oordeel andere betrokken overheidsinstanties mee 6. Eigen oordeel over de inhoud Maak hierbij voorzover mogelijk een integrale afweging Het is niet mogelijk een plan af te wijzen omdat het onvoldoende gegevens voor de wettelijke toets (punt 1-5) of de integrale afweging (punt 6-9)
Het gaat hier om de instanties waarmee bij stap 2b contact is gezocht. Criteria zijn: 1)
Bevat het plan voldoende gegevens over energieverbruik en daarmee samenhangende andere milieugevolgen die de inrichting kan veroorzaken (Wm art 8.8b),
2)
31
Bevat het plan een overzicht van redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn voor het
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
bevat. Wel is het zo dat een voorlopige wettelijke toets zonder deze gegevens niet mogelijk is. Gebruik het oordeel over het concept-EBP dus 3) om de gegevens aangevuld te krijgen. Geef aan dat als het bedrijf weigert de gegevens te verstrekken, het bevoegd gezag een voorbehoud 4) in het oordeel zal moeten maken. Voor een goede wettelijke toets zullen de gegevens dan bij de 5) eerstvolgende vergunningaanvraag of melding worden aangevuld. 6)
energieverbruik en daarmee samenhangende milieugevolgen (Wm art 8.8c), Bevat het plan een overzicht van de mogelijkheden om gebruik van energie te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken (Wm art 8.8e), Zijn de maatregelen in het plan duidelijk (handhaafbaar) geformuleerd en is duidelijk welke maatregelen zeker zijn, Is duidelijk aangegeven wat de looptijd van het plan is en wanneer de uitvoering van de zekere maatregelen 4
voltooid is , Geeft het plan bij de benodigde investeringen aan of dit gevolgen heeft voor de investerings ruimte voor andere milieumaatregelen, en wordt dit ook gekwantificeerd (bijlage 5); als het bedrijf dit niet specificeert, neemt het bevoegd gezag aan dat uitvoering van andere milieumaatregelen ongewijzigd door zal gaan,
7)
Geeft het plan aan welke andere milieugevolgen de maatregelen hebben (bijlage 5),
8)
Geeft het plan aan welke alternatieve maatregelen met positieve milieugevolgen zijn overwogen (bijlage 5),
9)
Past het plan binnen het bestaande BMP,
10) Bevat het plan gegevens waaruit blijkt of en zo ja van welke onderdelen en in welke mate van de vergunning wordt afgeweken (Ivb, art 5.19d), 11) Bevat het plan gegevens waaruit blijkt of de beoogde maatregelen leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de inrichting volgens de vergunning mag veroorzaken (Ivb, art 5.19e), 12) Geeft het bedrijf duidelijk aan welke gegevens vertrouwelijk behandeld moeten worden.
Geef binnen 6 weken vanaf de begindatum van deze procedure schriftelijk oordeel aan bedrijf 1. Neem commentaar van Novem over (zie hierboven) 2. Geef standpunten van andere betrokken instanties weer 3. Geef aan welke informatie ontbreekt voor toetsing aan wettelijk kader (incl. integrale afweging) (1-9) 4. Geef indien mogelijk een voorlopige voorkeur of afkeur voor maatregelen aan op grond van
Drie mogelijke uitkomsten: 1. Instemmen met het conceptplan als definitief plan (zie toelichting bij art 4-5). Dit kun je doen als advies Novem, mening andere overheden en eigen oordeel alle drie positief zijn. Positief wil zeggen dat er voor instemming geen wijzigingen in het plan nodig zijn; er zijn hooguit voorgestelde aanvullingen bij de eerstvolgende monitoring-rapportage. 2. Commentaar geven (eigenlijk: laten weten dat je zult instemmen met het plan als bepaalde commentaarpunten worden verwerkt).
4
Hierbij kun je de volgende uitgangspunten hanteren. Een maatregel die alleen rendabel is op een natuurlijk moment (gebouwrenovatie of procesaanpassing) wordt op dat natuurlijke moment genomen (wanneer dat maar is). Een maatregel die rendabel in de lopende procesvoering kan worden ingevoerd, wordt in principe in de komende vier jaar (de looptijd van het plan) genomen, tenzij het bedrijf motiveert waarom uitstel nodig is. Good housekeeping maatregelen worden ingevoerd met het energiezorgsysteem (uiterlijk twee jaar na toetreding).
32
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
5.
6.
de integrale afweging Geef aan welke informatie ontbreekt om een oordeel te geven of voor uitvoering van het plan een mededeling, melding of vergunningwijziging nodig is (10-11) Geef indien nodig aan dat bedrijf nog moet specificeren welke informatie uit concept en advies vertrouwelijk is (12).
Deze optie kies je in de meeste gevallen. 3. Waarschuwing: bevoegd gezag laat weten niet in te zullen stemmen met het plan, tenzij bepaalde wijzigingen zijn aangebracht. Deze optie kies je als Novem negatief adviseert (en het bevoegd gezag het met Novem eens is), of als het plan onacceptabel is voor een andere overheidsinstantie, of als het bevoegd gezag zelf negatief (integraal) oordeelt.
Stap 3 Beoordelen definitief EBP Stap 3a Beoordelen definitief EBP
1. Controleer of het definitief EBP compleet is. Als het definitief EBP niet compleet is, neem dan contact op met het bedrijf en spreek een termijn voor aanvulling af; vervalt deze tweede termijn, stel dan het bedrijf in gebreke ogv art 21. 2. Controleer of commentaar verwerkt is. Als er commentaar niet verwerkt is, maak dan een overzicht hiervan en vraag het bedrijf om een toelichting 3. Controleer of er naast het verwerken van commentaar andere wijzigingen zijn aangebracht. Scan eventuele wijzigingen op consequenties voor andere instanties en Novem. Vraag eventueel het bedrijf om toelichting. 4. Neem contact op met Novem. Controleer of Novem het definitieve EBP ook heeft ontvangen. Vraag indien nodig een oordeel van Novem.
5. Totaaloordeel over de inhoud Mogelijke uitkomsten zijn: Niet instemmen: 1. Als bevoegd gezag een waarschuwing heeft gegeven en bedrijf heeft plan niet of onvoldoende aangepast, 2. Als het bedrijf het plan op een onacceptabele manier gewijzigd heeft (b.v. plan voldoet niet meer aan convenanteisen of is vanuit integrale afweging onwenselijk), 3. Als het bevoegd gezag commentaar geleverd heeft en dit commentaar is niet verwerkt, zodat het plan niet voldoet aan convenanteisen of onwenselijk is vanuit integrale afweging,
De datum van ontvangst van een compleet definitief EBP geldt als begindatum voor deze procedure.
Novem geeft niet standaard een oordeel over een definitief EBP, maar is bereid een geeft dit wel op verzoek van het bevoegd gezag en het bedrijf. Vraag in ieder geval een oordeel van Novem indien: §
commentaar van Novem niet verwerkt is,
§
er relevante wijzigingen in het EBP zijn aangebracht,
•
het commentaar op het concept-EBP uitgebreid was.
Onderdelen zijn: §
Voldoet het plan naar het oordeel van Novem aan het convenant (procedure C 4 en D 5),
§
Deelt het bevoegd gezag dit oordeel,
§
Bevat het plan voldoende gegevens om bij vergunningverlening een afgewogen integraal oordeel op te baseren,
§
Is het plan acceptabel voor andere betrokken overheidsinstanties,
§
Is het plan in overeenstemming met het voorlopig integraal oordeel van het bevoegd gezag.
Let wel: definitief integraal oordeel en belangen van derden volgen bij vergunningverlening.
33
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
4.
Als het plan onacceptabel is voor andere betrokken overheidsinstanties. Instemmen onder voorbehoud 1. Als het plan onvoldoende gegevens bevat voor wettelijke integrale toetsing; in dat geval is ook oordeel of uitvoering via mededeling, melding of vergunningwijziging kan lopen meestal niet mogelijk, 2. Als andere betrokken overheidsinstanties bedenkingen hebben of nog geen oordeel kunnen geven, 3. Als problemen rond belangen van derden voorzien worden, 4. Als bevoegd gezag of Novem nog aanvullingen willen hebben die bij de eerstvolgende monitoringrapportage ingediend kunnen worden. Instemmen Als bevoegd gezag, Novem en evt. andere betrokken overheidsinstanties zonder voorbehoud met het plan akkoord gaan.
Stap 3b Mededeling, melding of wijziging ? Afgesproken is dat het bevoegd gezag bij de schriftelijke instemming met het EBP het bedrijf informeert of naar zijn oordeel voor op basis van het plan te nemen maatregelen een mededeling, een melding of een vergunningwijziging is vereist (art 6 lid 7). Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag het EBP beschouwd als ‘concept-melding’. Een voorwaarde om het EBP als melding te kunnen beschouwen is dat het EBP daar voldoende gegevens voor bevat. De gegevens die bij een echte melding verstrekt moeten worden zijn te vinden in Ivb art 5.19. Een EBP dat aan het protocol van bijlage 3 voldoet, bevat niet automatisch al deze gegevens. Bij het oordeel over het concept-EBP gaat het bevoegd gezag na of er gegevens ontbreken (zie lijst criteria, nrs. 9-10). Als in het definitieve EBP niet gespecificeerd is of en zo ja van welke onderdelen en in welke mate van de vergunning wordt afgeweken (Ivb, art 5.19d), en of de beoogde maatregelen leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan de inrichting volgens de vergunning mag veroorzaken (Ivb, art 5.19e) dan is een oordeel zoals bedoeld in art 6 lid 7niet mogelijk. Totdat het bedrijf dit heeft aangevuld kan het dus niet starten met de uitvoering van het EBP.
Om het EBP als melding te beoordelen stelt het bevoegd gezag de volgende vragen:
34
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
1.Is het aspect energie geregeld in de milieuvergunning ? Als er al adequate energievoorschriften in de milieuvergunning staan vindt de verdere toetsing plaats conform de brochure Het nieuwe meldingenstelsel van de Wet milieubeheer (VROM, december 2000). Als energievoorschriften ontbreken, hoeft dat nog niet te betekenen dat het aspect energie onvoldoende geregeld is. Het is mogelijk dat in de aanvraag of de considerans beschreven staat wat het energieverbruik is en of dit zo zuinig is als redelijkerwijs verlangd kan worden. Ook in die gevallen kan het bevoegd gezag oordelen dat de vergunning (voorlopig) voldoende is. Als vergunning inclusief aanvraag en considerans geen kader geven voor een zuinig gebruik van energie, zullen er energievoorschriften moeten worden toegevoegd. In onderling overleg tussen bedrijf en bevoegd gezag moet dan gekozen worden tussen een ambtshalve wijziging door het bevoegd gezag of een aanvraag voor wijziging van de vergunning door het bedrijf. 2. Is uitvoering van het EBP in overeenstemming met de geldende milieuvergunning ? 3. Leidt het EBP tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan vergund ? Deze beide vragen bepalen of het nieuwe meldingenstelsel gebruikt kan worden. Voor een toelichting wordt hier verwezen naar de brochure Het nieuwe meldingenstelsel van de Wet milieubeheer (VROM, december 2000).
Stap 4 Formaliseren Op deze stap wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan.
35
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
6.2 Procedure beoordeling EBP bij amvb-bedrijven Er zijn MJA2-bedrijven die onder een amvb op grond van art 8.40 Wm vallen. Dit komt vooral voor bij koel- en vrieshuizen en natwasserijen. Alleen gemeenten hebben met deze bedrijven te maken. Bij deze groep is de procedure als volgt aangepast.
Stap 1 ontvangst EBP Neem contact op met Novem om na te gan of hetzelfde concept ook daar ontvangen is. Startpunt voor de procedure is het moment dat bevoegd gezag en Novem het stuk allebei hebben ontvangen.
Stap 2 wacht op het advies van Novem Het Novem-advies volgt in principe na drie weken. Bij vergunningplichtige bedrijven gebruik je deze periode om vast contact op te nemen met andere betrokken overheden. Bij natwasserijen en koel- en vrieshuizen, is afstemming met andere bevoegde gezagen niet aan de orde, behalve in uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld bij een natwasserij die loost op het oppervlaktewater of waar grondwater wordt onttrokken.
Stap 3 eigen integraal oordeel 3a: Neem aanbevelingen van Novem over 3b: Wordt bij de maatregelen in het EBP gespecificeerd welke andere milieu-effecten deze hebben ? Als andere milieu-effecten niet gespecificeerd worden, is toetsing van het plan aan de amvb niet mogelijk. Ontbreken de gegevens in het definitief EBP nog steeds, dan kun je als bevoegd gezag daar niet mee instemmen. Dat geldt uiteraard alleen in die gevallen waar wel aannemelijk is dat die andere milieu-effecten er zijn. 3c Zijn de andere milieu-effecten van de maatregelen in het EBP acceptabel ? Toetsingskader is de amvb. Voor onderwerpen waar de amvb genormeerde eisen voor bevat (bv. geluid) toets je of het EBP leidt tot overschrijding van de normen; zo ja, dan moet het plan gewijzigd worden voordat het bevoegd gezag ermee kan instemmen. Voor onderwerpen waar de amvb zorgplicht-achtige eisen stelt (bv. afvalpreventie) zal het bevoegd gezag moeten beoordelen of de energiebesparing opweegt tegen het negatieve milieu-effect op een ander terrein. Daarbij is de aanbeveling dat als er uit amvb en eigen beleid geen voorkeur is af te leiden de keuze aan het bedrijf gelaten wordt. Bij de toetsing van andere milieu-effecten aan de amvb horen ook nadere eisen, bevestigingsbrieven en/of een uitgevoerd (preventie-)onderzoek meegenomen te worden. 3d Zijn er andere maatregelen met positieve milieu-effecten ? Aan de hand van de standaard-maatregellijsten voor de branche (te vinden in InfoMil Informatieblad R17 voor natwasserijen, en in Informatieblad E04 Faciliteiten, hoofdstuk 2 voor koel- en vrieshuizen) is te zien of er naast de maatregelen in het EBP nog andere maatregelen mogelijk zijn, waar je vanwege een totaal-milieuoordeel misschien de voorkeur aan geeft. Voorbeelden zijn maatregelen die leiden tot waterbesparing of verbetering van de afvalwatersituatie bij natwasserijen. Als het bevoegd gezag een voorkeur heeft voor andere maatregelen, geef je dit aan in je oordeel over het concept-EBP, met het verzoek de maatregelen in het definitief EBP op te nemen. Anders dan bij de vergunning is het in het uiterste geval niet mogelijk de alternatieve maatregel voor te schrijven. Het bevoegd gezag heeft hier dus geen stok achter de deur voor de integrale afweging.
36
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
3e Leg je commentaar op het concept-EBP vast in een brief Als het advies van Novem positief is, en de integrale afweging geen reden geeft om af te wijken van het concept-EBP, kun je direct instemmen met het concept-EBP (met een bevestigingsbrief, zie onder). In andere gevallen geef je je commentaar door
Stap 4 Beoordelen definitief EBP Controleer of commentaar Novem verwerkt is. Controleer of eigen commentaar verwerkt is. Beide keren ja: instemmen via bevestigingsbrief. Nee: niet instemmen. Instemmen onder voorbehoud is niet aan te bevelen bij een amvb-bedrijf.
Stap 5 bevestigingsbrief Als je in kunt stemmen met het definitief EBP stuur je een bevestigingsbrief, zodat je bij latere handhaving op uitvoering van het EBP terug kunt komen. In de brief staat: • Dat het EBP uitgevoerd kan worden binnen de eisen van de amvb (theoretisch is het mogelijk dat het bedrijf door uitvoering van het EBP buiten de toepassingscriteria van de amvb gaat vallen. In dat geval zal de brief moeten melden dat dit het geval is en wat de consequentie daarvan is, bijvoorbeeld dat een andere amvb van toepassing wordt, of dat het bedrijf een vergunning nodig zal hebben). • Dat uitvoering van het EBP voor de planperiode voldoende invulling is van de verplichting tot het treffen van rendabele energiebesparende maatregelen (bijlage B, 1.4.2). • Dat de uitvoering van het EBP meegenomen zal worden bij verdere handhavingscontacten.
37
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
7 Vergunningverlening bij MJA2-bedrijven 7.1 Algemene aanpak Uiteindelijk wil het bevoegd gezag de doelen en activiteiten van het EBP in de vergunning formaliseren. Het is doorgaans niet nodig speciaal hiervoor de vergunning te wijzigen. Als het bevoegd gezag instemt met een EBP en voor de uitvoering van het EBP geen vergunningwijziging nodig is, kan het bevoegd gezag wachten met het formaliseren tot een natuurlijk moment (b.v. de eerstvolgende vergunningwijziging). Formalisering van het EBP in de vergunning vindt plaats door: 1) Uitvoering van de zekere maatregelen in het EBP te borgen, door bijvoorbeeld: • uitvoering van de zekere maatregelen voor te schrijven (voorbeeldvoorschrift 1) • uitvoering van het EBP voor te schrijven (waarbij niet zekere maatregelen worden uitgezonderd) (voorbeeldvoorschrift 2) • voor te schrijven dat in 2005 de energie efficiency index (EEI) een bepaalde waarde moet hebben; omdat de EEI moeilijk handhaafbaar is, wordt deze optie niet aanbevolen. • het EBP deel te laten uitmaken van het BMP en voor te schrijven dat de inrichting in werking is conform BMP of goedgekeurd milieujaarprogramma op basis van het BMP 2) Een rapportagevoorschrift op te nemen (voorbeeldvoorschrift 3) Bij bedrijven die onder het Besluit milieuverslaglegging vallen is dit niet nodig; daar maakt de rapportage deel uit van het milieujaarverslag. 3) Het bedrijf te verplichten beëindiging van zijn convenantdeelname te melden (voorbeeldvoorschrift 4). Voorbeeldteksten en voorschriften zijn te vinden in 7.4 en 7.5.
7.2 Procedures Wijziging vergunning Als een wijziging van de vergunning nodig is, verwijst het bedrijf in de aanvraag naar het definitieve EBP, het oordeel van Novem en de instemmingsbrief van het bevoegd gezag. Als ook een wijziging van de Wvo-vergunning nodig is, zorgt het bedrijf ervoor dat het beide aanvragen binnen zes weken van elkaar indient. Het bevoegd gezag maakt op dit moment de definitieve integrale afweging. Dit is ook het moment waarop de andere betrokken overheidsinstanties hun (eind)oordeel moeten geven. Bij de terinzagelegging legt het bevoegd gezag naast aanvraag en ontwerpbeschikking ook het definitieve EBP, het advies van Novem en de instemmingsbrief van het bevoegd gezag neer. Als hier vertrouwelijke informatie in staat, zie dan bijlage 4. Melding In de melding verwijst het bedrijf naar het definitief EBP, het oordeel van Novem en de instemmingsbrief van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag stelt een schriftelijke reactie op. Het bevoegd gezag overtuigt zich ervan dat er geen aanleiding is de vergunning op dit moment aan te passen. Het bevoegd gezag maakt de schriftelijke verklaring uiterlijk zes weken na ontvangst van de melding bekend. Uiterlijk twee weken na de bekendmaking van de verklaring geeft het bevoegd gezag hiervan openbaar kennis. Bij de ter inzage legging zorgt het bevoegd gezag ervoor dat ook het definitief EBP, het oordeel van Novem en de instemmingsbrief van het bevoegd gezag ter inzage liggen. Als hier vertrouwelijke informatie in staat, zie dan bijlage 4.
38
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Op termijn zullen energievoorschriften in de vergunning moeten worden opgenomen. Deze wijziging kan wachten tot een natuurlijk moment, bijvoorbeeld aansluitend op BMP-3 of bij de eerstvolgende vergunningwijziging.
7.3 Vergunningverlening als het EBP er nog niet is Het kan voorkomen dat een oprichtings- of revisievergunning verleend moet worden, terwijl er nog geen (concept of definitief) EBP is. Het is in dat geval van belang dat het bevoegd gezag zich er eerst van overtuigd dat het bedrijf serieus van plan is aan MJA2 mee te doen. Dit kan blijken uit een toetredingsbrief en bevestiging van toetreding die Novem gegeven heeft of een voorconcept-EBP dat met Novem besproken is. Als een bedrijf valt onder een toegetreden bedrijfstak (of de overige industrie) is er geen belemmering voor toetreding. In dat geval geldt dat een bedrijf hard moet kunnen maken dat het bezig is met het convenant, aan de hand van een toetredingsbrief of een voorconcept. Zo niet, dan kan het bedrijf geen aanspraak maken op de MJA-status. Als een bedrijf in een bedrijfstak valt die nog niet is toegetreden, moet het bedrijf met toetreden wachten tot zijn branche-organisatieis toegetreden. Neem in dat geval met Novem contact op om de stand van zaken na te gaan. Ook in dit geval zal het bedrijf hard moeten maken dat het serieus met het convenant bezig is. Een voorconcept-EBP is daar een goede basis voor. Als een bedrijf nog niet is toegetreden en het bevoegd gezag heeft geen vertrouwen in de deelname, behandel het bedrijf dan als niet-convenantbedrijf. De aanpak hiervoor wordt gegeven in hoofdstuk 8. In het algemeen kan een bedrijf overigens prima aan de eisen voldoen door alsnog deel te nemen aan MJA2; het verschil tussen de aanpak van MJA2- en niet-convenantbedrijven is vooral dat het bevoegd gezag bij een niet-convenantbedrijf meer onderbouwing van de energiebesparingsplannen te zien krijgt. Als het bevoegd gezag wel vertrouwen heeft in deelname is de benadering als volgt. Geen of minimale energievoorschriften Het bevoegd gezag meldt in de considerans van de vergunning dat het bedrijf is toegetreden tot MJA2 en dat op grond daarvan later een EBP zal volgen. Op het moment dat het EBP wordt ingediend beziet het bevoegd gezag of voor uitvoering daarvan een mededeling, melding of vergunningwijziging nodig is. Vooralsnog kiest het bevoegd gezag er voor om gemotiveerd geen voorschriften aan zuinig gebruik van energie te stellen. Zorg er in dat geval wel voor dat: 4. In aanvraag of considerans duidelijk staat aangegeven wat het ‘normale’ energieverbruik van het bedrijf is, 5. Verplichtingen uit MJA1 zijn geborgd in de voorschriften, 6. Het bedrijf in zijn rapportages ook energie meeneemt. Door hiervoor te zorgen is de vergunning adequaat, en kan voor zuinig gebruik van energie uit de vergunning een verplichting of beperking af te leiden. Dit laatste is een voorwaarde om het bedrijf de uitvoering van het EBP met een melding te kunnen laten starten (zie 6.1 stab 3b). Voorbeeldteksten staan in 7.5.
7.4 Voorbeeldvoorschriften Voorbeeldvoorschrift 1 – uitvoering zekere maatregelen Vergunninghoudster verbetert haar energie-efficiency door uiterlijk [einddatum zekere maatregelen EBP] de volgende maatregelen uit te voeren:
39
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
[opsommen zekere maatregelen] Vergunninghoudster mag een maatregel vervangen door een gelijkwaardig alternatief, op voorwaarde dat de gelijkwaardigheid in het energiedeel van het jaarlijkse overheidsverslag [voor bedrijven die geen milieujaarverslag opstellen: in de jaarlijkse energierapportage uit voorschrift 3] wordt gemotiveerd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan dat het minstens evenveel bijdraagt aan verbetering van de energie-efficiency en geen stijging geeft van de milieubelasting die groter is dan van de in het voorschrift omschreven maatregel. Voorbeeldvoorschrift 2 - Uitvoering EBP Vergunninghoudster verbetert haar energie-efficiency door het energiebesparingsplan [stuknummer en datum] uit te voeren. De uitvoering is uiterlijk [einddatum zekere maatregelen EBP] voltooid. Vergunninghoudster mag een maatregel vervangen door een gelijkwaardig alternatief, op voorwaarde dat de gelijkwaardigheid in het energiedeel van het jaarlijkse overheidsverslag [voor bedrijven die geen milieujaarverslag opstellen: in de jaarlijkse energierapportage uit voorschrift 3] wordt gemotiveerd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan dat het minstens evenveel bijdraagt aan verbetering van de energie-efficiency en geen stijging geeft van de milieubelasting die groter is dan van de in het EBP omschreven maatregel. De uitvoering van [voorwaardelijke en onzekere maatregelen benoemen] valt niet onder dit voorschrift. Toelichting en onderbouwing voorbeeldvoorschrift 1 en 2: Het bedrijf gaat uit van de rendabele maatregelen (maatregelen die zich in vijf jaar terugverdienen) en verdeelt deze onder in: 1.
Zekere maatregelen: maatregelen die uitgevoerd worden omdat aan alle randvoorwaarden wordt voldaan;
2.
Voorwaardelijke maatregelen: maatregelen die uitgevoerd worden, tenzij een duidelijk aangegeven randvoorwaarde niet vervuld wordt;
3.
Onzekere maatregelen: maatregelen waarvoor eerst onderzoek nodig is voordat besloten kan worden tot uitvoering. Wel wordt aangegeven welke stappen genomen worden om de haalbaarheid te onderzoeken.
Formalisering van voornemens uit het plan moet volgens artikel 6 lid 7 van het convenant plaatsvinden op het moment dat ‘zekerheid bestaat over de termijn van de feitelijke realiseerbaarheid’. Met andere woorden: voorschriften beperken zich tot de zekere maatregelen. Meestal zal het handig zijn de voorwaardelijke/onzekere maatregelen uit te zonderen, maar het benoemen van de zekere maatregelen kan uiteraard ook. Belangrijk is dat bedrijf en bevoegd gezag het erover eens zijn welke inspanningen afrekenbaar zijn. Het convenant specificeert niet wanneer de rendabele maatregelen getroffen moeten zijn. Het bedrijf geeft in het plan aan wanneer de rendabele maatregelen uitgevoerd zijn. Als het bevoegd gezag hiermee ingestemd heeft kan deze datum - meestal de einddatum van de looptijd van het plan - ook in de voorschriften gebruikt worden (zie ook de voetnoot bij 6.1, stap 2c). Door de afwijkmogelijkheid in het voorschrift te specificeren conform Wm art 8.13 lid 1 sub g kan het bedrijf alternatieven toepassen of binnen de looptijd van het plan schuiven met termijnen zonder vergunningwijziging of melding. Het bedrijf doet achteraf mededeling.
Voorbeeldvoorschrift 3 – Rapportage (alleen voor bedrijven die geen milieujaarverslag opstellen) Vergunninghoudster dient jaarlijks uiterlijk [1 maart voor bedrijven die meedoen aan een doelgroepovereenkomst, 1 april voor de andere bedrijven] bij [bevoegd gezag] een rapportage over de in het voorafgaande kalenderjaar bereikte voortgang van het energiebesparingsplan onderscheiden naar proces-efficiency maatregelen en andere maatregelen en van de implementatie van systematische energiezorg. In de rapportage wordt de verandering van de energie-efficiency aangegeven en de hiermee samenhangende verandering van CO2-emissies. De rapportage vindt plaats conform het Protocol Monitoring en Energiezorg in Bijlage 5 van de Meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012. Voorbeeldvoorschrift 4 – Melding van beëindiging deelname convenant
40
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
In geval de deelname van [inrichting] aan de meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012 beëindigd wordt, stelt vergunninghoudster [bevoegd gezag] hier onverwijld van in kennis.
7.5 Voorbeeldteksten considerans Voorbeeld 1 – Vergunning gebaseerd op definitief EBP Het bedrijf is een middelgrote energieverbruiker en daarom is aandacht voor zuinig gebruik van energie bij het bedrijf op zijn plaats. Het bedrijf heeft dit ingevuld door op [datum toetreding] toe te treden tot de Meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012. Dit is een convenant tussen de ministeries van EZ, LNV en VROM, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en een aantal brancheorganisaties en bedrijven, dat tot doel heeft de energie-efficiency van de middelgrote industriële energieverbruikers te verbeteren. [Voor gemeenten: invoegen of bevoegd gezag het convenant ondertekend heeft]. Door deelname aan het convenant verplicht het bedrijf zich tot: 1. het treffen van energiebesparende maatregelen die rendabel zijn conform de definitie in de Circulaire Energie in de milieuvergunning (VROM/EZ, 1999), doorvertaald naar het opstellen en uitvoeren van een energiebesparingsplan, 2. het implementeren van systematische energiezorg, 3. een inspanning om maatregelen te realiseren met betrekking tot de zogenaamde verbredingsthema’s van het convenant, te weten duurzame energie en energiezuinige produktontwikkeling. [Bevoegd gezag] is van mening dat een bedrijf dat aan zijn verplichtingen in het kader van het convenant voldoet, zijn energiebesparingsverplichtingen heeft ingevuld en dat verdergaande energiebesparing niet redelijkerwijs van het bedrijf verlangd kan worden. Het bedrijf heeft zijn inspanningen in het kader van het convenant vastgelegd in een energiebesparingsplan (EBP) dat op [datum] aan het bevoegd gezag is aangeboden. Novem, die als onafhankelijk instantie de inspanningen van de deelnemende bedrijven beoordeelt, heeft dit plan getoetst aan de uitgangspunten van het convenant en hierover op [datum] geadviseerd aan het bevoegd gezag. [Een samenvatting van] Het EBP en het advies van Novem zijn bij de aanvraag gevoegd. Naar oordeel van het bevoegd gezag voldoet het bedrijf hiermee aan zijn verplichtingen in het kader van het convenant. De doelstellingen van het EBP zijn uitgangspunt voor de energievoorschriften in deze vergunning. Voorbeeld 2 – Geen energievoorschriften Het bedrijf is een middelgrote energieverbruiker en daarom is aandacht voor zuinig gebruik van energie bij het bedrijf op zijn plaats. Het bedrijf vult dit in door op [datum toetreding] toe te treden tot de Meerjarenafspraak energie-efficiency 2001-2012. Dit is een convenant tussen de ministeries van EZ, LNV en VROM, het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en een aantal brancheorganisaties en bedrijven, dat tot doel heeft de energie-efficiency van de middelgrote industriële energieverbruikers te verbeteren. [Voor gemeenten: invoegen of bevoegd gezag het convenant ondertekend heeft]. Door deelname aan het convenant verplicht het bedrijf zich tot: 1. het treffen van energiebesparende maatregelen die rendabel zijn conform de definitie in de Circulaire energie in de milieuvergunning (VROM/EZ, 1999), doorvertaald naar het opstellen en uitvoeren van een energiebesparingsplan, 2. het implementeren van systematische energiezorg,
41
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
3.
een inspanning om maatregelen te realiseren met betrekking tot de zogenaamde verbredingsthema’s van het convenant, te weten duurzame energie en energiezuinige produktontwikkeling. [Bevoegd gezag] is van mening dat een bedrijf dat aan zijn verplichtingen in het kader van het convenant voldoet, energie zuinig gebruikt en dat verdergaande energiebesparing niet redelijkerwijs van het bedrijf verlangd kan worden. Het bedrijf zal zijn inspanningen in het kader van het convenant vastleggen in een energiebesparingsplan dat naar verwachting [datum; uiterlijk 6 maanden na toetreding] aan [bevoegd gezag] en Novem, die als onafhankelijk instantie de inspanningen van de deelnemende bedrijven beoordeelt, zal worden aangeboden. Als dit plan aan de eisen uit het convenant voldoet, zal het bedrijf voor het plan officieel melding doen, of indien nodig een wijziging van de vergunning aanvragen.
42
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
8 Gelijkwaardig alternatief MJA2 Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat bedrijven die niet deelnemen aan de convenanten een gelijkwaardige inspanning leveren. Dit gelijkwaardig alternatief is voor bedrijven met een energieverbruik boven 0,5 PJ uitgewerkt in hoofdstuk 4. Dit hoofdstuk gaat in op bedrijven met een lager energieverbruik. De provincies zijn bezig met het uitwerken van een speciale aanpak voor bedrijven met een energieverbruik van meer dan 0,1 PJ. Totdat die af is, kan worden uitgegaan van de aanpak uit hoofdstuk 3 van de Circulaire Energie in de milieuvergunning (EZ/VROM 1999). Deze aanpak gaat uit van een natuurlijk moment (oprichtings- of revisievergunning) en gaat uit van: • Het bedrijf geeft bij de aanvraag een goede analyse van zijn energieverbruik (circulaire, hoofdstuk 3, stap 5 en bijlage D) • Aan de hand van bestaande gegevens (informatiebladen, hand/werkboeken, evt. informatie uit MJA2) gaat bevoegd gezag na of er voldoende informatie over de stand der techniek voor het bedrijf bekend is (circulaire hoofdstuk 3, stap 6-8). • Zo niet, dan voert het bedrijf een standaard energiebesparingsonderzoek uit (voorbeeldvoorschrift blz 25-26). • Als er voldoende informatie over de stand der techniek is, voert het bedrijf gericht haalbaarheidsonderzoek uit naar de maatregelen die in de bedrijfsituatie toepasbaar zijn (voorbeeldvoorschrift blz 25-26). • In beide gevallen stelt het bedrijf gebaseerd op het onderzoek een energiebesparingsplan op waarin de rendabele maatregelen terugkomen. Het bedrijf overlegt dit plan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag. • Het bedrijf rapporteert jaarlijks over zijn energieverbruik en de uitvoering van het plan. Als een bedrijf later besluit alsnog tot MJA2 toe te treden vult het daarmee zijn verplichtingen in het kader van de vergunning goed in als het zijn energiebesparingsplan en het onderliggende onderzoek aan het bevoegd gezag voorlegt.
43
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Bijlagen Bijlage 1 Adressen
Commissie Benchmarking: Ministerie van Economische Zaken t.a.v. secretariaat Commissie Benchmarking Postbus 20101 (ALP C/464) 2500 EC Den Haag
[email protected] www.benchmarking-energie.nl Stichting Verificatiebureau Benchmarking Energie-efficiency Postbus 8242 3503 RE Utrecht Tel 030-2393799 Fax 030-2316491 www.benchmarking-energie.nl Vereniging VNO-NCW Postbus 93002 2509 AA Den Haag Tel. 070-3490349 Fax 070-3490300
[email protected] www.vno-ncw.nl VNO-NCW is tevens aanspreekpunt voor de suikerindustrie en de overige bedrijven (Philips, Vlisco, ENCI) Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI) Postbus 443 2260 AK Leidschendam Tel 070-3378787 Fax 070-3203903
[email protected] www.vnci.nl Vereniging Nederlandse IJzer- en Staal Productie NIJSI Postbus 10000 1970 CA IJmuiden Vereniging voor de Nederlandse Non-Ferro Industrie (NFI) p/a FME-CWM Postbus 190 2700 AD Zoetermeer
44
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Tel 079-3531317 Fax 079-3531365
[email protected] www.fme.nl Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI) Postbus 29764 2502 LT Den Haag Tel 070-3382369 Fax 070-3382363
[email protected] www.vnpi.nl Vereniging van Nederlandse Papier- en kartonfabrieken (VNP) Postbus 731 2130 AS Hoofddorp Tel 020-6543055 Fax 020-6543064/6543065
[email protected] www.vnp-online.nl Federatie van Energiebedrijven in Nederland (EnergieNed) Postbus 9042 6800 GD Arnhem Tel 026-3569444 Fax 026-4460146
[email protected] www.energiened.nl Centraal Brouwerij Kantoor (CBK) Postbus 3462 1001 AG Amsterdam Tel 020-6252251 Fax 020-6226074 www.cbk.nl
[email protected] Vereniging van Nederlandse Glasfabrikanten (VNG) Postbus 50 9600 AB Hoogezand Tel 0598-313211 Fax 0598-399649 E-mail:
[email protected] of
[email protected]
45
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Bijlage 2 Overzicht verplichtingen en activiteiten convenant
Verplichtingen voor bedrijven Een onderneming neemt bij ondertekening de volgende verplichtingen op zich: 1. Iedere vier jaar wereldtop en afstand tot wereldtop vast te laten stellen (art 4-6) i. Eenmaal per vier jaar op eigen kosten en voorzover redelijkerwijs mogelijk een deskundige derde een onderzoek te laten verrichten naar de wereldtop inzake energie-efficiency van haar betrokken procesinstallatie(s) (art 4 lid 1). § Alle voor het onderzoek relevante gegevens waarover zij de beschikking en de beschikkingsbevoegdheid heeft desgevraagd aan de deskundige derde te verstrekken (art 4 lid 3). § Het resultaat van het onderzoek aan het VBE te zenden (art 4 lid 4). § De methode om de wereldtop te bepalen te kiezen volgens art 5 van het convenant. ii. Eenmaal per vier jaar op eigen kosten een deskundige derde een onderzoek te laten verrichten naar de afstand tot de wereldtop inzake energie-efficiency van procesinstallaties van haar betrokken inrichting(en) (art 6 lid 1). iii. Het bevoegd gezag voor de desbetreffende inrichtingen de resultaten van de onderzoeken vaststelling wereldtop en vaststelling afstand tot wereldtop en de bijbehorende verificaties van het VBE mee te delen (art 6 lid 3), én iv. daarbij aan te geven voor welke onderdelen geen onderzoek heeft plaatsgevonden en wat het energiegebruik hiervan is (art 6 lid 3). v. Alle relevante gegevens waarover zij de beschikking en de beschikkingsbevoegdheid heeft desgevraagd aan het bevoegd gezag te verstrekken (art 6 lid 4). 2. Een energie-efficiency plan op te stellen en na instemming van het bevoegd gezag uit te voeren (art 7-8) i. Uiterlijk 6 januari 2001 voor elke betrokken inrichting afzonderlijk een concept van een energieefficiencyplan in te dienen bij het bevoegd gezag (art 7 lid 1). ii. Dit concept van een energie-efficiencyplan toe te sturen aan het VBE (art 7 lid 2). iii. Dit concept van een energie-efficiencyplan op te stellen volgens de eisen in art 7 lid 3, art 8 en het Protocol energie-efficiencyplan in bijlage 3. iv. Binnen 12 weken na ontvangst van het oordeel van het bevoegd gezag op het concept van het plan een definitief plan aan het bevoegd gezag voor te leggen (art 7 lid 7). v. Uitvoering te geven aan de in het geaccordeerde energie-efficiencyplan vastgelegde resultaatverplichting (art 7 lid 11). vi. Na het opnieuw vaststellen van de wereldtop (na 4 jaar) het energie-efficiencyplan zonodig actualiseren (art 7 lid 13). 3. Te rapporteren over de voortgang (art 11) Jaarlijks uiterlijk op 1 april te rapporteren aan het VBE en het bevoegd gezag over de in het voorafgaande kalenderjaar bereikte verbetering van de energie-efficiency in de betrokken inrichtingen en de hiermee samenhangende vermeden CO2-emissies. Daarbij wordt aangegeven in hoeverre die verbeteringen overeenstemmen met het energie-efficiencyplan. Voor inrichtingen waarvoor een overheidsverslag verplicht is vindt de rapportage in dat kader plaats. Verplichtingen voor bevoegd gezag
46
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Het bevoegd gezag neemt bij ondertekening de volgende verplichtingen op zich: 1. Binnen 12 weken na de indiening van het concept energie-efficiencyplan schriftelijk een oordeel hierover aan het bedrijf te geven (art 7 lid 6). 2. Zijn oordeel over het definitieve energie-efficiencyplan afstemmen met andere relevante betrokken bestuursorganen (art 7 lid 6). 3. Beoordelen of het definitieve energie-efficiencyplan in overeenstemming is met de bij vergunningverlening op basis van de Wm te hanteren eisen, met de convenantbepalingen over fasering van maatregelen (art 8) als uitgangspunt (art 7 lid 8). 4. Dit oordeel binnen 8 weken na ontvangst van het definitieve energie-efficiencyplan schriftelijk doorgeven aan het bedrijf (art 7 lid 8). 5. Als het bevoegd gezag instemt met het definitieve energie-efficiencyplan zich in te zetten om het plan bij vergunningverlening in acht te nemen en geen verplicht CO2 -emissieplafond, geen aanvullende verplichte energie-efficiency- of CO2-doelen, geen aanvullende besparingsverplichtingen en geen aanvullende CO2- of energie-eisen in de milieuvergunning vast 5 te leggen (art 7 lid 9). 6. Als een onderneming toerekenbaar tekort schiet in de nakoming van verplichtingen uit dit convenant zich inzetten om over te gaan tot aanscherping van de voor de inrichting geldende milieuvergunning (art 22). Activiteiten VBE Het VBE voert de volgende activiteiten uit: 1. Verifieert volledigheid en betrouwbaarheid van de uitvoering van onderzoek naar de vaststelling van de wereldtop aan het Protocol Vaststelling Wereldtop en deelt het resultaat mee aan de onderneming (art 4 lid 5). 2. Verifieert volledigheid en betrouwbaarheid van onderzoek afstand tot de wereldtop aan het Protocol Vaststelling Wereldtop en deelt het resultaat mee aan de onderneming (art 6 lid 2). 3. Toetst of het concept energie-efficiencyplan voldoet aan het Protocol Energie-efficiencyplan (art 7 lid 2). 4. Adviseert het bevoegd gezag binnen 4 weken na de toezending van het concept energieefficiencyplan over de toepassing van het AFARA-beginsel (art 8) voor de fasering van maatregelen en de onderbouwing daarvan door de onderneming en deelt dit advies en de toetsing aan het protocol mee aan onderneming en bevoegd gezag (art 7 lid 5). 5. Adviseert het bevoegd gezag op verzoek over het definitief energie-efficiencyplan (niet formeel geregeld). 6. Verifieert de jaarlijkse rapportage van de ondernemingen aan de hand van het Protocol Monitoring en Rapportage en deelt het resultaat daarvan mee aan onderneming en bevoegd gezag (art 11 lid 4). 7. Rapporteert iedere 4 jaar aan de Commissie Benchmarking over de energie-efficiencyverbetering en de vermeden CO2-emissie die verwacht mag worden op 31 december 2005,1 januari 2008 en 31 december 2012 (art 12 lid 1). 8. Rapporteert jaarlijks aan de Commissie Benchmarking over de uitvoering van de energieefficiencyplannen en over de gerealiseerde energie-efficiencyverbetering en de vermeden CO2emissie (art 12 lid 2).
5
Bedoeld wordt dat het bevoegd gezag zich in de vergunning voor wat betreft energie-efficiency en energie-gerelateerde CO2-
emissies beperkt tot verplichtingen die voortvloeien uit de uitvoering van het EEP.
47
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Bijlage 3 Toelichting op het gebruik van privaatrecht Dit hoofdstuk is bedoeld als achtergrond bij de andere tekst, met name het stappenplan voor het bevoegd gezag (Hoofdstuk 2). Het convenant is een privaatrechtelijke overeenkomst, waarin de verschillende partijen met elkaar een verbintenis aangaan. De rechtsbeginselen die hierbij een rol spelen zijn anders dan wat het bevoegd gezag in het bestuursrecht gewend is. Dat geldt vooral als een partij een afspraak niet nakomt. Het niet nakomen van een privaatrechtelijke overeenkomst Bij toetreding tot het convenant verbinden bedrijf en bevoegd gezag zich tot het leveren van bepaalde prestaties aan bepaalde partijen. De 1. 2. 3. 4.
belangrijkste prestaties die het bedrijf levert aan het bevoegd gezag, zijn: Een mededeling van de resultaten van de benchmarkstudie (art 6 lid 3), Het desgevraagd verstrekken van relevante gegevens (art 6 lid 4), Het uiterlijk 6 januari 2001 indienen van een concept-EEP (art 7 lid 1-4 en art 8), Het uiterlijk 12 weken na ontvangst van het oordeel van het bevoegd gezag voorleggen van het definitieve EEP (art 7 lid 7), 5. Het uitvoeren van het geaccordeerde EEP (art 7 lid 11), 6. Het zo nodig actualiseren van het EEP na het opnieuw vaststellen van de wereldtop (art 7 lid 13), 7. Het jaarlijks uiterlijk 1 april rapporteren over de uitvoering (art 11 lid 1-3). De belangrijkste prestaties die het bevoegd gezag levert aan het bedrijf zijn: 8. Binnen 12 weken na indiening van het concept-EEP een schriftelijk oordeel (art 7 lid 6), 9. Binnen 8 weken na indiening van het definitieve EEP een schriftelijke mededeling of het bevoegd gezag al dan niet instemt (art 7 lid 8), 10. Inzet om bij vergunningverlening het geaccordeerde plan in acht te nemen en geen aanvullende energie-efficiency of CO2-eisen in de vergunning vast te leggen (art 7 lid 9). Levert bedrijf of bevoegd gezag een van deze prestaties niet, of niet op tijd, of slechts gedeeltelijk, dan 6 heet dat een tekortkoming. Vervolgens is van belang of de tekortkoming toerekenbaar is. Als de tekortkoming niet toerekenbaar is, heet dit overmacht. Is de tekortkoming wel toerekenbaar, dan heet dit een wanprestatie. Tekortkoming bij resultaatverplichtingen Het bedrijf heeft zich verplicht tot het leveren van concrete resultaten (punten 1-7). Bij een tekortkoming ligt de bewijslast om aan te tonen dat het hier om overmacht zou gaan bij het bedrijf. Als het bedrijf niet of onvoldoende motiveert kan het bevoegd gezag een beroep doen op wanprestatie. Bij overmacht is de oorspronkelijke afspraak niet uitvoerbaar, en overleggen bedrijf en bevoegd gezag over aanpassing ervan. Meestal zal dit neerkomen op het afspreken van nieuwe termijnen. Bij wanprestatie kan het bevoegd gezag een beroep doen op de sanctiemogelijkheden die in het convenant zijn vastgelegd in artikel 22. Dit laat de mogelijkheid om bij de rechter nakoming te vorderen open (art 22 lid 3), maar dit ligt meestal niet voor de hand.
6
Deze term wordt gedefinieerd in Art 6.75 BW: “Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet
is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.” Artikel 22 van het convenant gebruikt deze term ook.
48
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Een beroep op wanprestatie en artikel 22 is overigens niet zo dramatisch als het lijkt. Het leidt namelijk tot overleg tussen bedrijf en bevoegd gezag, waarin nog een keer een redelijke termijn gegeven wordt om de afspraak alsnog na te komen. Pas als deze tweede termijn ook vervalt kan het bevoegd gezag 7 gebruik maken van de sanctie (art 22 lid 1) . Het bevoegd gezag heeft overigens zelf ook resultaatverplichtingen in het convenant, namelijk het tijdig geven van een oordeel over concept- en definitief EEP (punt 8 en 9). Als dit oordeel te laat is, geldt dat dit een wanprestatie is, tenzij het bevoegd gezag motiveert dat er sprake is van overmacht. Het convenant regelt hier geen sanctiemogelijkheid voor. In theorie zou het bedrijf nakoming via de rechter af kunnen dwingen. Tekortkoming bij inspanningsverplichting De belangrijkste verplichting van het bevoegd gezag in het convenant is punt 10: zich inzetten om het definitieve EEP in acht te nemen bij vergunningverlening. Dit is geen resultaat-, maar een inspanningsverplichting. Een tekortkoming is daarbij moeilijk vast te stellen. Als er over een inspanningsverplichting discussie ontstaat tussen bedrijf en bevoegd gezag is de bewijslast gelijk verdeeld. Het bevoegd gezag doet er goed aan om in die gevallen waar het gedwongen is een vergunning af te geven die strijdig is met een definitief EEP in de motivatie duidelijk aan te geven dat er wel naar gestreefd is het definitief EEP te volgen, en ook duidelijk aan te geven welke belangen de doorslag hebben gegeven om van het EEP af te wijken.
7
Let wel: “kan” en niet “moet”. Het bevoegd gezag heeft dan het recht om de vergunning te wijzigen en daarin energie-effiency
of CO2-eisen vast te leggen, maar niet de plicht. Het bevoegd gezag heeft in deze situatie, net als de andere overheidspartijen, een inspanningsverplichting.
49
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Bijlage 4 Toelichting openbaarheid en vertrouwelijkheid Een overheid die in het kader van het convenant beschikt over gevoelige bedrijfsgegevens kan er altijd voor zorgen dat deze vertrouwelijk blijven. Voor de meeste stukken die een overheid bij het convenant krijgt is de Wet openbaarheid bestuur van toepassing. Op het moment dat een milieuvergunning verleend of gewijzigd wordt die (mede) gebaseerd is op het convenant geldt hoofdstuk 19 8 van de Wet milieubeheer, en treedt de Wet openbaarheid bestuur terug . Hieronder volgen conclusies en aanbevelingen over deze twee wettelijke kaders. De laatste paragraaf bevat een toelichting op achterliggende Europese regels over vrije toegang tot milieu-informatie.
B4.1 Wet openbaarheid van bestuur (WOB) Conclusie over de WOB: Zolang een bedrijf bij gevoelige gegevens die het in het kader van het convenant aan het bevoegd gezag verstrekt expliciet aangeeft dat het deze onder vertrouwelijkheid verstrekt kan het bevoegd gezag een verzoek tot inzage op grond van de WOB weigeren. Aanbevelingen bedrijf: Merk de eigen stukken ( in onderstaande lijst de nummer 1, 2, 3, 4 en 7) die niet openbaar gemaakt moeten worden met het woord ‘Vertrouwelijk’. Verzoek in de aanbiedingsbrief het bevoegd gezag de stukken vertrouwelijk te behandelen. Aanbevelingen bevoegd gezag: Neem in de eigen stukken (in de lijst hieronder de stukken 6, 8 en 9) geen gegevens op die in vertrouwen verstrekt zijn. Als het opnemen van vertrouwelijke gegevens onvermijdelijk is, geef dan in het betreffende stuk duidelijk aan dat het hier gaat om vertrouwelijke informatie en vermeld duidelijk de bron. Toelichting WOB Reikwijdte: de WOB geldt voor alle documenten waar rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (inclusief bestuursorganen die onder hun verantwoordelijkheid werkzaam zijn, zoals een samenwerkingsverband) over beschikken. Voor het convenant betekent dit dat de WOB van toepassing is op: 1. De resultaten van het onderzoek vaststellen wereldtop en vaststellen afstand tot wereldtop (6.3), 2. De resultaten van de verificaties hierbij (6.3), 3. Relevante gegevens die het bedrijf op verzoek aan het bevoegd gezag heeft verstrekt (6.4), 4. Het concept energie-efficiency plan (7.1), 5. Het advies van het VBE aan het bevoegd gezag inzake het energie-efficiency plan (7.5), 6. Het schriftelijk oordeel van het bevoegd gezag over het concept energie-efficiency plan (6.6), 7. Het definitieve energie-efficiency plan (7.7), 8. Het schriftelijk oordeel van het bevoegd gezag over het definitieve energie-efficiency plan (7.8), 9. Gespreksverslagen van startoverleg en andere overleggen. Werking: Iedereen kan een verzoek indienen bij het bevoegd gezag om deze stukken in te zien. Het bevoegd gezag geeft hier toestemming voor tenzij het bedrijfsgegevens betreft die in vertrouwen aan
8
De WOB is van overeenkomstige toepassing, maar treedt hier terug omdat de Wm voor bedrijfsgegevens een speciale
regeling kent.
50
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
9
het bevoegd gezag zijn meegedeeld (WOB art 10.1.c). In dat geval deelt het bevoegd gezag de verzoeker binnen twee weken na ontvangst (WOB art 6) schriftelijk (WOB art 5.2) mee dat hij het verzoek afwijst. 10 Uit jurisprudentie over de toepassing van artikel 10.1.c van de WOB blijken de volgende punten: 1. Het belang van de verzoeker doet niet ter zake. Vertrouwelijkheid van gegevens is een absolute uitzonderingsgrond. Dat houdt in dat de overheid het belang van het bedrijf bij geheimhouding van de gegevens niet hoeft af te wegen tegen het belang van verzoeker bij 11 toegang tot de gegevens . 2. Zolang het gaat om bedrijfs- of fabricagegevens doet de aard van de informatie verder niet ter zake. Jurisprudentie spreekt van bedrijfs- of fabricagegegevens “indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen en afgeleid met betrekking tot het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van producten of de kring van afnemers en leveranciers”. De bestuursrechter toetst niet of de gegevens daadwerkelijk concurrentiegevoelig zijn. 3. De gegevens moeten controleerbaar onder vertrouwelijkheid zijn verstrekt. Dit kan b.v. blijken uit het woord ‘vertrouwelijk’ op de documenten. Het karakter van de stukken speelt ook een rol. De gegevens moeten verstrekt zijn door een natuurlijk persoon of rechtspersoon.
B4.2 Hoofdstuk 19 Wet milieubeheer Conclusie over hoofdstuk 19 Wet milieubeheer Vertrouwelijkheid kan een probleem zijn bij het ter inzage leggen van een ontwerpvergunning die op een EEP gebaseerd is. Als het EEP vertrouwelijke gegevens bevat zal het bedrijf op grond van het convenant een openbare versie opstellen (zie hieronder). Deze openbare versie kan ook als tweede tekst dienen op voorwaarde dat het bedrijf hier een schriftelijk verzoek voor indient en het bevoegd gezag dit goedkeurt. Dit is in de meeste gevallen afdoende. Alleen als de openbare versie van het EEP onvoldoende gegevens bevat voor een goede beoordeling van de ontwerpvergunning, kunnen problemen ontstaan. In dat geval zal het bevoegd gezag het bedrijf om een aanvulling vragen. Aanbevelingen voor bedrijf: Zorg ervoor dat het EEP als vertrouwelijk is aangemerkt als er vertrouwelijke gegevens in staan. Maak de openbare samenvatting zo dat hij ter inzage gelegd kan worden bij de vergunning; haal er dus niet meer uit dan alleen de vertrouwelijke informatie. Vergeet niet een schriftelijk verzoek in te dienen bij het bevoegd gezag om het openbare en niet het uitgebreide EEP ter inzage te leggen. Aanbevelingen voor het bevoegd gezag: Wijs bij goedkeuring van het definitieve EEP al op de inzage van de ontwerpvergunning en de bijbehorende stukken. Als er vertrouwelijke gegevens nodig zijn voor beoordeling van de ontwerpvergunning, overleg dan zo vroeg mogelijk met het bedrijf over andere gegevens die wel kunnen worden aangevuld. 9 10
De WOB kent ook nog andere uitzonderingsgronden, zoals schade aan nationale veiligheid, die in dit kader niet spelen. Rechtbank Utrecht, 24 november 1994, 94/2925 AWB in geschil tussen Stichting Natuur en Milieu, Vereniging
Natuurmonumenten, Stichting Milieufederatie Drenthe en Stichting Platform Gasopslag Langelo en de Minister van Economische Zaken over toegang tot de jaarlijkse plannen van gasafzet van de Gasunie. 11
Overigens staat de WOB niet toe een verzoek tot informatie te weigeren omdat verzoeker geen belang bij de informatie heeft.
Ook in die zin doet het belang van verzoeker dus niet ter zake.
51
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Toelichting hoofdstuk 19 Wm Reikwijdte: de openbaarheidsbepalingen van hoofdstuk 19 van de Wet milieubeheer gelden voor alle documenten die bij de ontwerpbeschikking ter inzage moeten worden gelegd. In het kader van het convenant gaat het om de volgende stukken: 1. Het advies van het VBE aan het bevoegd gezag inzake het energie-efficiency plan (7.5), 2. De resultaten van de afstemming met andere bestuursorganen (7.6), 3. Het definitieve energie-efficiency plan (7.7). Artikel 19.3 geeft hierbij de mogelijkheid op verzoek ‘bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens’ geheim te houden. Van het begrip ‘bedrijfsgeheimen’ is geen aparte definitie. Deze leidraad gaat daarom uit van de formulering van de WOB: bedrijfsgeheimen zijn bedrijfs- of fabricagegegevens die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld. Het is mogelijk dat het advies van het VBE is gebaseerd op vertrouwelijke gegevens. In principe staan deze gegevens niet in de adviesbrief, maar in de bijgevoegde detailinformatie. In het algemeen is de adviesbrief openbaar en de detailinformatie vertrouwelijk. Met name het definitieve energie-efficiency plan kan bedrijfsgeheimen bevatten. Als het bedrijf vindt dat dit zo is, kan het bevoegd gezag schriftelijk verzoeken het EEP niet ter inzage te leggen. Het bedrijf moet dan zorgen voor een tweede tekst van het plan waarin de gegevens niet voorkomen of niet kunnen worden afgeleid. Het bedrijf legt de tweede tekst ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voor. Het ligt voor de hand hier de openbare versie van het EEP voor te kiezen. Bij de goedkeuring zal het bevoegd gezag moeten beoordelen of gegevens terecht verwijderd zijn en of de tweede tekst voldoende gegevens bevat voor een goede beoordeling van de ontwerpvergunning. Is dit het geval, dan keurt het bevoegd gezag de tweede tekst goed. Als de tweede tekst onvoldoende gegevens bevat, en aanvulling zonder het vrijgeven van bedrijfsgeheimen onmogelijk is, keurt het bevoegd gezag de tweede tekst goed en vraagt het bedrijf op grond van artikel 19.4 lid 1 binnen een nader gestelde termijn de tweede tekst aan te vullen “met andere gegevens die voor die beoordeling bevorderlijk kunnen zijn”. Het bevoegd gezag tekent op de tweede tekst en eventuele aanvullende gegevens aan dat ze dienen ter vervanging of aanvulling. Goedkeuring van de tweede tekst is een besluit waartegen geen apart beroep open staat (AB RvS, 30-3-1999, E03.95.1408). Als een derde partij vindt dat goedkeuring van de tweede tekst onterecht is, kan hij dit aanvechten door bezwaar tegen de ontwerpvergunning aan te tekenen.
B4.3 Toegang tot milieu-informatie voor derden De mogelijkheid voor alle partijen om bedrijfsgegevens vertrouwelijk te behandelen is essentieel voor de goede werking van het convenant. Daar tegenover staat de trend om milieu-informatie toegankelijk te maken voor iedereen. Het convenant komt daaraan tegemoet door de volgende stukken voor iedereen openbaar te maken: 1. Het overzicht van toegetreden ondernemingen, brancheorganisaties en gemeenten, 2. Het jaarverslag van de Commissie Benchmarking, 3. Het verslag van de vierjaarlijkse evaluatie door de Commissie Benchmarking, 4. Voor iedere onderneming: het definitieve EEP, exclusief eventuele vertrouwelijke gegevens. Het convenant en de regelgeving op dit gebied (WOB en Wm) geven voorrang aan vertrouwelijkheid van bedrijfsgegevens boven openbaarheid van milieu-informatie. Deze voorrang is absoluut, en de bijbehorende bevoegdheden zijn verstrekkend. Het is een verantwoordelijkheid van alle partijen, en van het bevoegd gezag in het bijzonder, om er zorg voor te dragen dat deze bevoegdheden alleen worden gebruikt waar ze voor bedoeld zijn. De
52
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
vertrouwelijkheid van bedrijfsgeheimen staat uiteraard voorop. Het is niet de bedoeling andere gegevens als vertrouwelijk aan te merken uit koudwatervrees. In Europees verband is vrije toegang tot milieu-informatie geregeld in Richtlijn 90/313/EEG van de Raad van 7 juni 1990 inzake de vrije toegang tot milieu-informatie. Op 29 juni 2000 heeft de commissie een voorstel tot wijziging van deze richtlijn ingediend (2000/0169 COD). Dit voorstel moet worden aangenomen en vertaald naar Nederlands recht voordat het consequenties heeft voor het convenant. De huidige tekst is niet meer dan een indicatie. De huidige tekst over bedrijfsgeheimen (art 4 lid 2) luidt: “De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoek om milieu-informatie kan worden geweigerd, indien openbaarmaking van de informatie afbreuk doet aan […] de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële informatie, indien wettelijke bescherming van die vertrouwelijkheid dient ter bescherming van een legitiem economisch belang. De lidstaten kunnen op grond van dit punt niet toestaan dat een verzoek wordt geweigerd, wanneer dat verzoek betrekking heeft op informatie over emissies, lozingen of ander vrijkomen van stoffen in het milieu waarop het Gemeenschapsrecht van toepassing is.” Zolang geheimhouding in het kader van het convenant beperkt blijft tot industriële informatie waarvan geheimhouding een legitiem economisch belang dient, zal dit dus waarschijnlijk ook in de toekomst mogelijk blijven.
53
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Bijlage 5 Integrale afweging B5.1 Inleiding De integrale afweging over alle milieubelangen is niet een aparte stap, maar een aspect dat doorlopend in het contact tussen bedrijf en bevoegd gezag wordt meegenomen. Dit hoofdstuk licht enkele elementen toe. Het is vooral bedoeld om aan te geven wat er onder integrale afweging verstaan wordt. Voorzover er sprake is van procedures en afwegingen zijn die maar beperkt toepasbaar. Na het algemene deel volgen enkele voorbeelden van situaties waarin een integrale afweging nodig is en een toelichting op de afstemming met andere bevoegde gezagen.
B5.2 Toelichting op verschillende vormen van integrale afweging
B5.2.1 Prioritering en investeringsruimte Samenvatting Bevoegd gezag zorgt voor actuele prioritering van milieu-items Bedrijf geeft consequenties EEP voor beschikbare investeringsruimte aan Beperking investeringsruimte voor andere items is alleen acceptabel als: § deze items een lagere prioriteit hebben en § milieurendement van uit te stellen maatregel niet te hoog is vergeleken met de te bereiken energiebesparing Bevoegd gezag ziet erop toe dat ook naar mogelijke verruiming van de milieu-investeringsruimte voor andere items wordt gekeken Bedrijf neemt bij aanpassing van het BMP (BMP-3) het EEP daarin op Om de beschikbare investeringsruimte effectief te verdelen is een duidelijke prioritering van de bij het bedrijf relevante milieu-items nodig. Deze prioritering vindt gewoonlijk in het BMP-overleg plaats. Het benchmark- en het BMP-proces lopen niet gelijk op. Op verschillende momenten in het benchmarkproces is hiervoor aandacht nodig. Bij het vooroverleg en de beoordeling van het concept-EEP houdt het bevoegd gezag de huidige prioritering uit een lopend BMP in het oog en let erop dat het bedrijf dit ook doet. Het bedrijf hoort van de prioritering op de hoogte te zijn. Het bevoegd gezag beoordeelt op deze momenten of de prioritering actueel is. Indien nodig overlegt het bevoegd gezag met het bedrijf over een aanpassing. Bij het concept- en het definitieve EEP geeft het bedrijf duidelijk aan welke consequenties het plan heeft voor de beschikbare investeringsruimte. Het bevoegd gezag betrekt dit bij de beoordeling van het EEP. Enkele voorbeelden: 1. Als het plan de investeringsruimte vermindert voor andere milieu-items, zodat maatregelen op dat gebied zouden moeten worden uitgesteld, beziet het bevoegd gezag of dit uitstel aanvaardbaar is. Het bevoegd gezag hoeft dit uitstel niet te aanvaarden als het ten koste gaat van een milieu-item dat in de bedrijfssituatie prioriteit heeft boven energiebesparing of als het milieurendement van een uitgestelde maatregel groot is vergeleken met maatregelen uit het EEP. Dit kan reden zijn voor het bevoegd gezag om termijnen uit het EEP te verruimen. 2. Het bevoegd gezag beoordeelt of door het plan investeringsruimte vrijkomt, bijvoorbeeld omdat blijkt dat het bedrijf geen maatregelen hoeft te treffen om tot de wereldtop te behoren. Door de
54
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
vrijgekomen ruimte zouden maatregelen op andere milieugebieden naar voren gehaald kunnen worden, of zijn wellicht extra maatregelen haalbaar. In beide gevallen kan het behulpzaam zijn als het bedrijf het MIOW+-programma gebruikt als onderbouwing. Het bevoegd gezag zou hier in nader overleg met het bedrijf om kunnen vragen. Het programma is vooral nuttig om de maatregelen op verschillende milieucompartimenten onderling te vergelijken. Als het bedrijf het BMP aanpast neemt het het EEP (of een samenvatting daarvan) daarin op.
B5.2.2 Probleemverschuiving Samenvatting Bedrijf geeft consequenties EEP voor andere milieu-items Bij toename milieubelasting beoordeelt bevoegd gezag of deze aanvaardbaar is § Is de toename significant en/of leidt de toename tot overschrijding normen ? § Zijn er alternatieve maatregelen ? § Is een compenserende of aanvullende maatregel mogelijk ? Als er geen alternatief of compensatie mogelijk is, weegt bevoegd gezag energiebesparing tegen toename milieubelasting op ander gebied af: § Is er een verschil in ordegrootte ? § Is een landelijke of regionale doelstelling in het geding ? § Stelt BMP of eigen beleid een prioriteit ? Als hier een voorkeur uit volgt, geeft het bevoegd gezag die aan. Krijgt energiebesparing geen voorkeur, dan kan de doelstelling van het EEP in geding zijn. Als er geen voorkeur volgt, volgt het bevoegd gezag het voorstel van het bedrijf. Extra energieverbruik door andere milieumaatregelen hoeft bij beoordeling van het EEP niet te worden meegenomen. Bij het concept- en het definitieve EEP gaat het bevoegd gezag na of de maatregelen consequenties hebben voor andere milieucompartimenten. Het bedrijf zal bij het EEP duidelijk aangeven of deze consequenties er zijn. In paragraaf 4.3.1 staan voorbeelden van energiebesparende maatregelen met consequenties voor andere compartimenten. Situatie 1 – energiebesparende maatregel leidt tot toename van andere milieubelasting Als een energiebesparende maatregel leidt tot een toename van de milieubelasting op een ander milieuonderwerp, beoordeelt het bevoegd gezag of deze aanvaardbaar is. Belangrijk is daarbij of de consequenties voor de totale milieubelasting van de inrichting significant zijn en of ze leiden tot overschrijding van geldende normen, richtlijnen of grenswaarden. (Dit is dus breder dan alleen de vergunning) Als dit het geval is, stelt het bevoegd gezag de volgende vragen: Zijn er alternatieve maatregelen overwogen die consequenties niet hebben ? Het bedrijf hoort bij het EEP ook de overwogen alternatieven aan te geven. Het bevoegd gezag kan de voorkeur geven aan een minder rendabele alternatieve maatregel die anders achterwege was gebleven, als die niet tot probleemverschuiving leidt. Het verschil in rentabiliteit moet in verhouding staan tot de omvang van de vermeden toename van de milieubelasting. Kiezen voor een alternatieve maatregel kan een verruiming van de termijnen in het EEP nodig maken. Is de toename van de milieubelasting te compenseren met een aanvullende maatregel ? Vaak kan een toename van milieubelasting bij de installatie beperkt worden door een aanvullende voorziening. Ook kan het bedrijf de stijging elders in de inrichting compenseren. De aanvullende
55
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
maatregel moet op zichzelf kosteneffectief zijn en vermindert de rentabiliteit van de energiebesparende maatregel. Dit kan verruiming van de termijnen in het EEP nodig maken. Als er geen alternatief of aanvulling mogelijk is: is de toename aanvaardbaar ? Als er geen kosteneffectief alternatief of vervanging is, zal het bevoegd gezag moeten beoordelen of de bereikte energiebesparing opweegt tegen de toename van de milieubelasting in een ander compartiment. Dit is appels met peren vergelijken (zie kader). Als het bevoegd gezag de toename niet accepteert terwijl er geen alternatieven zijn, kan het bereiken van de wereldtop in het geding komen. Situatie 2 – Andere milieumaatregel leidt tot hoger energieverbruik Het kan gebeuren dat andere milieumaatregelen tot extra energieverbruik leiden. Als dit zich voordoet, voorziet het benchmarkconvenant in compensatie hiervoor. Bij beoordeling van het EEP hoeft deze vorm van probleemverschuiving niet te worden meegenomen. Appels met peren vergelijken Het vergelijken van verschillende vormen van milieubelasting kan in individuele situaties alleen globaal en indicatief. Een eerste basis voor de vergelijking zijn de kosteneffectiviteitgetallen voor verschillende emissies (voorzover beschikbaar). Daaruit is vaak een ordegrootte voor de vergelijking te halen. Bijvoorbeeld voor NOx en voor VOS wordt uitgegaan van ƒ 10 per kg. Je kunt dan ruwweg beide emissies even zwaar wegen. Let wel: je hebt hier pas wat aan bij significante verschillen (minstens een factor 10); 140 ton NOx is belangrijker dan 12 ton VOS, 14 ton NOx en 12 ton VOS zijn even belangrijk. Een tweede vergelijkingsbasis is de bijdrage aan nationale of regionale doelstellingen zoals die bij LCA's wordt gehanteerd. Deze heeft maar beperkt nut, namelijk alleen als een bepaalde beperking van milieubelasting essentieel is voor het bereiken van een milieudoel. In andere gevallen wordt geadviseerd deze vergelijking niet te gebruiken. Een belangrijke basis is de prioritering die aan het BMP ten grondslag ligt. Verder kan eigen beleid van het bevoegd gezag een basis voor prioritering zijn. In het uiterste geval, als twee vormen van milieubelasting in dezelfde orde van grootte liggen, als er geen doelstellingen of normen in het geding zijn en als BMP en lokaal beleid geen voorkeur hebben, is er geen basis voor het bevoegd gezag om op grond van het belang van de bescherming van het milieu de ene of de andere te kiezen. Omgaan met normen Bij afweging tussen energiebesparing en andere vormen van milieubelasting spelen normen een rol. Dat kunnen milieukwaliteitsnormen zijn, maar ook emissienormen uit de NeR of in Wvo-kader gehanteerde normen. Wettelijk vastgestelde normen, zoals grenswaarden of luchtkwaliteitsnormen, zijn hard; energiebesparing kan nooit een reden zijn om van een wettelijk vastgelegde kwaliteitswaarde af te wijken. Bij richtlijnen bestaat de mogelijkheid gemotiveerd af te wijken, bijvoorbeeld omdat een grote extra energiebesparing opweegt tegen een geringe overschrijding van een emissienorm. De integrale afweging levert de motivatie hiervoor. Jurisprudentie wijst het afwijken van landelijke normen vanwege een bedrijfsbelang af. Daardoor krijgen buitenwettelijke normen in de praktijk vaak een hardere status. Bij de integrale afweging zou het bevoegd gezag echter afwijken van een landelijke norm vanwege het milieubelang. Hier is geen jurisprudentie over. Hieronder volgt een overzicht van harde normen, en normen waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Milieunormen waar niet van kan worden afgeweken
56
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
(NB: sommige hiervan kennen een beperkte en precies omschreven mogelijkheid tot afwijken) 1. Wettelijk vastgestelde emissienormen en milieukwaliteitseisen § Besluit Emissie Eisen Stookinstallaties (BEES) § Besluit Luchtemissies Afvalverbranding (BLA) § Alle wettelijke luchtkwaliteitseisen (benzeen, koolmonoxide en lood, stikstofdioxide en zwaveldioxide en zwevende rook) § Effluent eisen rwzi’s (fosfaat en binnenkort stikstof) § Toekomstig: oplosmiddel-amvb § Geluidscontouren in besluiten Wet geluidhinder 2. Emissienormen en kwaliteitseisen in ministeriële regelingen § Grenswaarden voor water (Cadmium, kwik, hexachloorcyclohexaan, asbest, chloroform, DDT, drins, EDC, HCB, HCBD, PCP, PER, TCB, tetra en tri) § Regelingen ter implementatie van internationale besluiten (grenswaarden sulfaat en chloride bij lozingen tiaandioxide-industrie, grenswaarden voor lucht- en wateremissies s-PVC-inrichtingen) § Regeling op-, overslag en distributie van benzine Milieunormen waar gemotiveerd van kan worden afgeweken 1. Nederlandse Emissie Richtlijnen Lucht 2. Richtlijnen van de CPR 3. Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 4. Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 5. Circulaire energie in de milieuvergunning 6. Niet-wettelijke waterkwaliteitsdoelstellingen (normen en grenswaarden op grond van de Evaluatienota Water, de Nota Waterhuishouding en documenten van CIW/CUWVO)
B5.2.3 Synergie effecten Samenvatting Bedrijf geeft bij EEP overwogen alternatieve maatregelen met positieve milieugevolgen Bevoegd gezag beoordeelt of prioriteit voor deze maatregelen redelijk is Zo ja, stelt bevoegd gezag bedrijf hiervan op de hoogte Streven is maatregel in EEP op te nemen Het bevoegd gezag gaat bij het concept- en definitieve EEP na of er alternatieve maatregelen zijn overwogen die positieve gevolgen voor andere milieu-items hebben. In paragraaf 4.3.2 worden enkele voorbeelden hiervan gegeven. Als deze maatregelen er zijn, beoordeelt het bevoegd gezag of het bijkomend milieueffect van deze maatregelen zodanig is dat de maatregel hogere prioriteit moet krijgen. Een belangrijke afweging is een beoordeling van de gecombineerde rentabiliteit/kosteneffectiviteit van de maatregel. Dat kan bijvoorbeeld door naar de marginale kosteneffectiviteit van de alternatieve maatregel te kijken. Dat houdt bij twee maatregelen met gelijke energiebesparing in dat de meerkosten van het alternatief worden vergeleken met de extra milieubesparing die daarmee wordt gerealiseerd. Als het bevoegd gezag vanwege een gecombineerd milieueffect voorkeur heeft voor een alternatieve maatregel, stelt het bevoegd gezag het bedrijf daar zo spoedig mogelijk van op de hoogte. Beide partijen streven ernaar de maatregel in het EEP op te nemen.
57
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
B5.3 Voorbeelden van gecombineerde milieueffecten
B5.3.1 Voorbeelden van integrale afwegingen Koelwatersystemen: Lucht- versus waterkoeling Een chemisch bedrijf heeft een gesloten koelwatersysteem. De warmte wordt via een koeltoren aan de omgeving afgegeven. Het bedrijf stelt voor in plaats van de luchtkoeltoren een waterkoeling toe te passen, waarbij het koelwatersysteem zijn warmte aan het oppervlaktewater afgeeft. Afweging: het voorgestelde systeem is energiezuiniger en stiller, maar geeft extra thermische belasting van het oppervlaktewater. Het Wvo-bevoegd gezag beoordeelt of de extra belasting aanvaardbaar is. Als het een water is waar opwarming een probleem is, kan dat reden zijn het voorstel af te wijzen. Recycling en energieverbruik: ijzergieterijen en schrootkwaliteit Als een ijzergieterij schroot insmelt, heeft de kwaliteit van het schroot direct invloed op de slakvorming, en daarmee op energieverbruik en hoeveelheid afval. Hoe slechter de schrootkwaliteit, hoe lager de procesefficiency en hoe meer slakken. In bepaalde gevallen kan het bedrijf aan duurder schroot van hogere kwaliteit komen. Afweging: Hoewel het aantrekkelijk kan zijn om de procesefficiëntie voorrang te geven, zal het bevoegd gezag eerst moeten bekijken wat de meest efficiënte vorm van verwerking van de verschillende schrootstromen is. Als er voor ‘eerste’ kwaliteit schroot andere bestemmingen zijn en voor ‘tweede’ kwaliteit niet, verdient insmelten van tweede kwaliteit de voorkeur. Recycling en energieverbruik: verbranding van houtmot Bedrijven waar schone houtresten en/of houtmot vrijkomen willen deze resten vaak in het eigen bedrijf verbranden. De verbrandingswarmte wordt dan gebruikt voor verwarming van de bedrijfsruimtes en in sommige gevallen voor droogprocessen. Houtresten kunnen vaak nog tot spaanplaat worden verwerkt. Daarnaast kunnen ze worden ingezameld en centraal verbrand (met energieopwekking). Afweging: Het bevoegd gezag beoordeelt of verbranding binnen het bedrijf de voorkeur heeft boven verwerking tot spaanplaat of centrale verbranding. Resultaat is meestal dat verwerking tot spaanplaat de eerste voorkeur heeft, gevolgd door centrale verbranding. Centrale verbranding met energieopwekking heeft energetisch namelijk een hoger rendement. Alleen in gevallen waar het bedrijf het hele jaar door de vrijkomende warmte volledig benut (bijvoorbeeld voor een droogproces) kan de afweging in het voordeel van lokale verbranding uitvallen.
58
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
B5.3.2 Voorbeelden van synergie-effecten Koelwatersystemen: Warmtepomp Bij bedrijven met een koelwatersysteem kan restwarmte die afgevoerd wordt vaak niet nuttig gebruikt worden omdat de temperatuur te laag is. Een warmtepomp kan de temperatuur van de restwarmte verhogen, waardoor er meer toepassingsmogelijkheden ontstaan. De rentabiliteit van warmtepompen in dergelijke toepassingen is vaak nog net niet voldoende om de warmtepomp als stand der techniek te beschouwen (5-7 jaar terugverdientijd). In die gevallen waar restwarmte wordt afgegeven aan een oppervlaktewater waar thermische belasting een probleem vormt, heeft toepassing van de warmtepomp een gecombineerd milieueffect. Dit kan reden zijn voor het Wm-bevoegd gezag om in overleg met het Wvo-bevoegd gezag toch prioriteit aan de warmtepomp te geven. Koelwatersystemen: Grondwaterkoeling Het gebruik van grondwater voor koeling is vanuit milieuoogpunt meestal niet wenselijk. Het is wel erg energie-efficiënt. Alternatieven voor grondwaterkoeling zijn bijvoorbeeld koeling met oppervlaktewater, luchtkoeling of geforceerde koeling. Afgezien van het effect op het energieverbruik hebben de alternatieven ook andere milieueffecten. Er zijn ook mogelijkheden voor alternatieve koelsystemen, zoals lange-termijnopslag in de bodem of inzet van restwarmte voor koeling via absorptiekoeling. Beëindiging van het gebruik van grondwater voor koeling heeft prioriteit. Er zijn mogelijkheden om daarbij verschuiving van milieubelasting te voorkomen of beperken. Vaak zal het verstandig zijn om het bedrijf hier gericht onderzoek naar te laten doen. Procesoptimaliatie bij zwembaden Bij zwembaden zijn de meest rendabele energiebesparende maatregelen de maatregelen die het rendement van de warmteopwekking optimaliseren. Het gaat hier vaak om grote investeringen, zoals warmtekrachtkoppeling of toepassing van warmtepompen. Bij een zwembad kan het waterverbruik worden teruggedrongen door het filtersysteem te optimaliseren. Dit is een ingewikkelde en ingrijpende maatregel, die bovendien vraagt om een deskundige bediening. Het rendement van de optimalisatie van het filter is echter zeer hoog. Het waterverbruik kan aanzienlijk worden teruggedrongen, en daarmee het gebruik van energie en chemicaliën. In deze situatie zou de voorkeur uit moeten gaan naar optimalisatie van het filter. Eerst de meest rendabele maatregelen treffen kan zelfs contraproductief zijn. Als eerst een warmtekrachtinstallaties geplaatst wordt, en daarna het waterverbruik (en dus de warmtevraag) afneemt is de WKK te groot.
B5.4 Procedure afstemming met andere bevoegde gezagen
B5.4.1 Wvo Samenvatting Bij beoordeling van concept- en definitief EEP informeert het Wm-bevoegd gezag het Wvo-bevoegd gezag Als uit integrale afweging blijkt dat er consequenties voor de lozingensituatie zijn stemt het Wmbevoegd gezag zijn oordeel over het definitieve EEP af met het Wvo-bevoegd gezag Als het Wvo-bevoegd gezag geen oordeel geeft, of zich niet kan verenigen met het EEP en het oordeel van het Wm-bevoegd gezag daarover, maakt het Wm-bevoegd gezag een voorbehoud in zijn oordeel
59
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Het bedrijf vraagt wijzigingen van Wm- en lozingsvergunning binnen zes weken van elkaar aan Het Wm-bevoegd gezag maakt hierbij de definitieve integrale afweging De provincie ziet erop toe dat de inhoud van beide beschikkingen op elkaar is afgestemd Bij beoordeling van het concept- en definitieve EEP, neemt het bevoegd gezag contact op met het Wvo-bevoegd gezag. Als het EEP geen of uitsluitend gunstige gevolgen voor de lozingensituatie heeft, volstaat het informeren van het Wvo-bevoegd gezag. In andere gevallen zal het bevoegd gezag zijn oordeel met het Wvo-bevoegd gezag afstemmen. Dit is onderdeel van de integrale afweging. Aanleiding voor uitgebreider contact met het Wvo-bevoegd gezag kan zijn: • de investeringsruimte voor lozingsmaatregelen komt in het geding (B5.2.1) • energiemaatregelen hebben een negatief effect op de lozingssituatie (B5.2.2) • alternatieve maatregelen hebben een positief effect op de lozingssituatie (B5.2.3) Het Wvo-bevoegd gezag is geen partij in het convenant, en daarom ook niet gebonden aan een oordeel over het EEP. Hoewel het Wvo-bevoegd gezag in dit stadium wel aan kan geven of het zich in principe in het EEP kan vinden, is het daarmee niet gebonden dit bij vergunningverlening in acht te nemen, zoals het Wm-bevoegd gezag. Het is de verantwoordelijkheid van het Wm-bevoegd gezag om te bepalen of het Wvo-bevoegd gezag bij de beoordeling van het EEP betrokken moet worden, en om zijn oordeel daarop af te stemmen. Het is niet de verantwoordelijkheid van het Wm-bevoegd gezag dat het Wvo-bevoegd gezag zich aan het EEP conformeert bij vergunningverlening. Als het Wvo-bevoegd gezag op het moment dat het definitieve EEP beoordeeld moet worden geen oordeel wil geven of zich niet kan verenigen met het EEP en het oordeel van het Wm-bevoegd gezag daarover, maakt het Wm-bevoegd gezag een voorbehoud bij zijn oordeel. Ervan uitgaande dat het plan niet uitsluitend gunstige gevolgen voor de lozingssituatie heeft, zal er voor de implementatie een aanpassing van zowel Wm- als lozingsvergunning nodig zijn. Het is aan het bevoegd gezag om dit na te gaan en het bedrijf hierop te wijzen. Het bedrijf vraagt vervolgens beide vergunningen binnen zes weken van elkaar aan. De aanpassing loopt dan via de coördinatieregeling (art 8.30-8.33 en art 14.1-4 Wm en art 7 Wvo). Op grond van art 14.3 Wm bevordert Gedeputeerde Staten dat de inhoud van beide vergunningen op elkaar wordt afgestemd. Daarbij maakt het Wm-bevoegd gezag de definitieve integrale afweging. Het is de verantwoordelijkheid van de provincie dat de bevoegde gezagen zich bij gecoördineerde vergunningverlening conformeren aan de definitieve integrale afweging.
B5.4.2 Grondwaterwet Als het bedrijf grondwater gebruikt, neemt het bevoegd gezag bij beoordeling van het concept- en definitieve EEP contact op met het bevoegd gezag voor de Grondwaterwet. Het verdrogingsbeleid streeft ernaar laagwaardige toepassingen van grondwater, waaronder koeltoepassingen, terug te dringen. Dit heeft directe invloed op prioritering van energiebesparende maatregelen aan het koelwatersysteem (zie B5.3.2). Als het Wm-bevoegd gezag bij de integrale afweging prioriteit geeft aan minder rendabele maatregelen die het verbruik van grondwater beperken, geeft het dit door aan het bevoegd gezag voor de Grondwaterwet.
60
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Bijlage 6 Voorbeeldbrieven Voorbeeldbrief A – Verruiming van termijnen bij overmacht [aanhef en kop] Aan: bedrijf Van: bevoegd gezag Onderwerp: verzoek tot uitstel indiening concept energie-efficiencyplan Uw bedrijf is toegetreden tot het Convenant benchmarking energie-efficiency. Op grond van artikel 7 lid 1 van dit convenant had u op 6 januari 2001 bij [bevoegd gezag] een concept energie-efficiencyplan moeten indienen voor [inrichting]. Op [datum verzoek tot uitstel] heeft u [bevoegd gezag] [mondeling/schriftelijk] meegedeeld dat u op 6 januari 2001 geen concept energie-efficiencyplan conform de eisen uit bijlage 3 van het convenant kunt overleggen, vanwege [motivatie uit verzoek tot uitstel]. [Bevoegd gezag] is het met u eens dat hier sprake is van overmacht. Op [datum nader overleg] heeft [bevoegd gezag] met u overlegd over een uitsteltermijn. In dat overleg zijn wij overeen gekomen de in artikel 7 lid 1 van het convenant genoemde datum van indiening te verruimen tot [nieuwe datum]. Deze datum zal voor [bevoegd gezag] verder als uitgangspunt dienen voor de wederzijdse verplichtingen op grond van artikel 7 van het convenant. Met nadruk willen wij erop wijzen dat verplichtingen op grond van andere convenantartikelen gebaseerd blijven op de oorspronkelijke overeengekomen datum van 6 januari 2001. Het gaat dan met name om het na vier jaar herhalen van de benchmarkstudie (artikel 4 en 6), de fasering van maatregelen (artikel 8) en monitoring en rapportage (artikel 11 en 12). Hoogachtend, [bevoegd gezag] cc: VBE en branche-organisatie (zie bijlage 1)
Voorbeeldbrief B – Eenmalig uitstel bij toerekenbare vertraging [aanhef en kop] Aan: bedrijf Van: bevoegd gezag Onderwerp: verzoek tot uitstel indiening concept energie-efficiencyplan Uw bedrijf is toegetreden tot het Convenant benchmarking energie-efficiency. Op grond van artikel 7 lid 1 van dit convenant had u op 6 januari 2001 bij [bevoegd gezag] een concept energie-efficiencyplan moeten indienen voor [inrichting]. Op [datum verzoek tot uitstel] heeft u [bevoegd gezag] [mondeling/schriftelijk] meegedeeld dat u op 6 januari 2001 geen concept energie-efficiencyplan conform de eisen uit bijlage 3 van het convenant kunt overleggen, vanwege [motivatie]. [Bevoegd gezag] wijst u erop dat het om die reden niet overleggen van het conceptplan een toerekenbare tekortkoming is zoals bedoeld in artikel 22 van het convenant. Op [datum nader overleg] hebben [bevoegd gezag] met u overlegd over een redelijke termijn, waarbinnen uw bedrijf alsnog aan haar verplichting kan voldoen. In dat overleg zijn wij overeen
61
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
gekomen dat uw bedrijf tot [nieuwe datum] uitstel krijgt voor indiening van het concept energieefficiencyplan. Deze datum zal voor [bevoegd gezag] verder als uitgangspunt dienen voor de wederzijdse verplichtingen op grond van artikel 7 van het convenant. [Bevoegd gezag] zullen een concept energie-efficiencyplan dat na deze datum wordt ingediend niet beoordelen. Met nadruk willen wij erop wijzen dat verplichtingen op grond van andere convenantartikelen gebaseerd blijven op de oorspronkelijke overeengekomen datum van 6 januari 2001. Het gaat dan met name om het na vier jaar herhalen van de benchmarkstudie (artikel 4 en 6), de fasering van maatregelen (artikel 8) en monitoring en rapportage (artikel 11 en 12). Als uw bedrijf op [nieuwe datum] nog geen concept energie-efficiencyplan heeft ingediend zullen [bevoegd gezag] zich beraden op het toepassen van de sancties genoemd in artikel 22 van het convenant. Hoogachtend, [bevoegd gezag] cc: VBE en branche-organisatie (zie bijlage 1)
Voorbeeldbrief C – In gebreke stellen bij ontbrekend verzoek tot uitstel [aanhef en kop] Aan: bedrijf Van: bevoegd gezag Bijlage: afschrift herinneringsbrief Onderwerp: In gebreke blijven rond indiening concept energie-efficiencyplan Uw bedrijf is toegetreden tot het Convenant benchmarking energie-efficiency. Op grond van artikel 7 lid 1 van dit convenant had u op 6 januari 2001 bij [bevoegd gezag] een concept energie-efficiencyplan moeten indienen voor [inrichting]. Op [datum herinnering] hebben [bevoegd gezag] u erop gewezen dat indien op deze datum het concept energie-efficiencyplan niet gereed is u een zo compleet mogelijk plan en een onderbouwd verzoek tot uitstel bij [bevoegd gezag] indient. Een afschrift van deze herinnering is bij deze brief gevoegd. [Eventueel beschrijving nader contact opnemen indien dit heeft plaatsgevonden.] Tot op heden heeft [bevoegd gezag] van uw bedrijf noch een concept energie-efficiencyplan, noch een onderbouwd verzoek tot uitstel ontvangen. [Bevoegd gezag] stelt u hierbij in gebreke voor het nakomen van de convenantafspraken en wijst u erop dat dit een toerekenbare tekortkoming is zoals bedoeld in artikel 22 van het convenant. [Bevoegd gezag] geeft u nog één maal de mogelijkheid een concept energie-efficiencyplan of een onderbouwd verzoek tot uitstel zoals beschreven in bijgevoegde herinneringsbrief in te dienen. 1. Indien u uiterlijk [uitsteldatum; één maand na dagtekening brief] een volledig concept energieefficiencyplan conform bijlage 3 van het convenant indient, zal [bevoegd gezag] dit volgens de afspraken in artikel 7 van het convenant beoordelen. 2. Indien u op deze datum een voldoende onderbouwd verzoek tot uitstel indient zullen wij beoordelen of wij akkoord kunnen gaan met de gevraagde verlenging van de termijnen. 3. Indien wij op [uitsteldatum] geen plan of voldoende onderbouwd verzoek tot uitstel van uw bedrijf ontvangen hebben, beschouwen wij uw bedrijf niet langer als deelnemer aan het Convenant benchmarking energie-efficiency en zullen wij bezien of het in het belang van het bescherming
62
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
van het milieu nodig is energie-efficiencyeisen aan de milieuvergunning van [inrichting] te verbinden. De dan ontstane situatie zal ook aan de Commissie benchmarking worden voorgelegd. Een concept energie-efficiencyplan of verzoek tot uitstel dat na [uitsteldatum] wordt ingediend zullen [bevoegd gezag] niet meer beoordelen. Hoogachtend, [bevoegd gezag] cc: VBE, branche-organisatie en Commissie Benchmarking (zie bijlage 1)
Voorbeeldbrief C1 – In gebreke stellen bij onvoldoende onderbouwd verzoek tot uitstel Dit is in hoofdlijn dezelfde brief als C (alleen de laatste zin van de eerste alinea is gewijzigd): [aanhef en kop] Aan: bedrijf Van: bevoegd gezag Bijlage: afschrift herinneringsbrief Onderwerp: In gebreke blijven rond indiening concept energie-efficiencyplan Uw bedrijf is toegetreden tot het Convenant benchmarking energie-efficiency. Op grond van artikel 7 lid 1 van dit convenant had u op 6 januari 2001 bij [bevoegd gezag] een concept energie-efficiencyplan moeten indienen voor [inrichting]. Op [datum herinnering] hebben [bevoegd gezag] u erop gewezen dat indien op deze datum het concept energie-efficiencyplan niet gereed is u een zo compleet mogelijk plan en een onderbouwd verzoek tot uitstel bij [bevoegd gezag] indient. Een afschrift van deze herinnering is bij deze brief gevoegd. [Eventueel beschrijving nader contact opnemen indien dit heeft plaatsgevonden.] Het verzoek tot uitstel dat u op [datum verzoek tot uitstel] hebt ingediend is voor [bevoegd gezag] onvoldoende onderbouwd om uitstel op te kunnen verlenen. [Bevoegd gezag] stelt u hierbij in gebreke voor het nakomen van de convenantafspraken en wijst u erop dat dit een toerekenbare tekortkoming is zoals bedoeld in artikel 22 van het convenant. [Bevoegd gezag] geeft u nog één maal de mogelijkheid een concept energie-efficiencyplan of een onderbouwd verzoek tot uitstel zoals beschreven in bijgevoegde herinneringsbrief in te dienen. 1. Indien u uiterlijk [uitsteldatum; één maand na dagtekening brief] een volledig concept energieefficiencyplan conform bijlage 3 van het convenant indient, zal [bevoegd gezag] dit volgens de afspraken in artikel 7 van het convenant beoordelen. 2. Indien u op deze datum een voldoende onderbouwd verzoek tot uitstel indient zullen wij beoordelen of wij akkoord kunnen gaan met de gevraagde verlenging van de termijnen. 3. Indien wij op [uitsteldatum] geen plan of voldoende onderbouwd verzoek tot uitstel van uw bedrijf ontvangen hebben, beschouwen wij uw bedrijf niet langer als deelnemer aan het Convenant benchmarking energie-efficiency en zullen wij bezien of het in het belang van het bescherming van het milieu nodig is energie-efficiencyeisen aan de milieuvergunning van [inrichting] te verbinden. De dan ontstane situatie zal ook aan de Commissie benchmarking worden voorgelegd. Een concept energie-efficiencyplan of verzoek tot uitstel dat na [uitsteldatum] wordt ingediend zullen [bevoegd gezag] niet meer beoordelen. Hoogachtend, [bevoegd gezag]
63
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
cc: VBE, branche-organisatie en Commissie Benchmarking (zie bijlage 1)
Voorbeeldbrief D – Beoordeling concept energie-efficiencyplan Dit is in principe een vrije brief, die afhankelijk van de individuele situatie kort of lang kan zijn. Dit voorbeeld beperkt zich tot enkele algemene formuleringen die van nut kunnen zijn. [Aanhef en kop] Aan: bedrijf Van: bevoegd gezag Betreft: Oordeel over concept energie-efficiencyplan Uw bedrijf is toegetreden tot het convenant benchmarking energie-efficiency. Als uitvloeisel hieruit heeft u op [datum indiening concept-EEP] een concept energie-efficiencyplan ter beoordeling aan [bevoegd gezag] voorgelegd. Op [datum advies VBE] heeft het Verficatiebureau Benchmarking Energie-efficiency (VBE) aan [bevoegd gezag] advies uitgebracht over het conceptplan. Uw bedrijf heeft een afschrift van dit advies ontvangen. [Bevoegd gezag] hebben ontvangst van het conceptplan gemeld aan [andere betrokken overheidsinstanties noemen]. [Indien van toepassing: aangeven reacties van betrokken instanties; anders aangeven dat deze niet gereageerd hebben] [Bevoegd gezag] hebben bij de beoordeling van dit plan verder rekening gehouden met de criteria die zij zouden toepassen als dit plan in het kader van de aanvraag om een milieuvergunning was ingediend. Dit is een zeer voorlopig oordeel, omdat een volledige toetsing aan de Wet milieubeheer, met alle eisen die daarbij gelden alleen plaats kan vinden in het kader van een bestuursrechtelijke voorbereidingsprocedure. [Opsomming commentaar en opmerkingen ü Neem commentaar van VBE over ü Geef standpunten van andere betrokken instanties weer ü Geef aan welke informatie ontbreekt voor toetsing aan wettelijk kader (incl. integrale afweging) ü Geef indien mogelijk een voorlopige voorkeur of afkeur voor maatregelen aan op grond van de integrale afweging] Wij zien het op grond van deze brief bijgestelde definitieve energie-efficiencyplan met belangstelling tegemoet. Hoogachtend, [bevoegd gezag] cc: VBE
Voorbeeldbrief E – Instemming met definitieve EEP [aanhef en kop] Aan: bedrijf Van: bevoegd gezag Onderwerp: Definitieve energie-effiencyplan
64
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Op [datum indiening definitief EEP] heeft u ter uitvoering van de afspraken in het Convenant benchmarking energie-efficiency bij [bevoegd gezag] een definitief energie-efficiencyplan ingediend voor [inrichting]. Wij hebben dit plan beoordeeld aan de hand van de criteria die we zouden hanteren als het plan bij de aanvraag om een milieuvergunning gevoegd was. Bij ons oordeel hebben wij bovendien contact gehad met [VBE of andere betrokken overheidsinstanties benoemen; aangeven geen bezwaar of instemming van hun kant]. Op grond van die afweging delen wij u mee dat [bevoegd gezag] instemt met het op [datum indiening] ingediende definitieve plan. [Bevoegd gezag] zullen zich inzetten om bij vergunningverlening voor [inrichting] het definitieve plan in acht te nemen en geen verplicht CO2-emissieplafond, geen aanvullende verplichte energie-efficiencyof CO2-doelen, geen aanvullende energiebesparingsverplichtingen en geen aanvullende CO2- of energie-eisen in de milieuvergunning vast te leggen. Mochten de wettelijke eisen en procedures rond de totstandkoming van een dergelijke vergunning [bevoegd gezag] tot afwijking van het definitieve energie-efficiencyplan noodzaken, dan zullen wij u daar zo spoedig mogelijk van in kennis stellen. Hoogachtend, [Bevoegd gezag] cc: VBE
Voorbeeldbrief F – Instemming onder voorbehoud [aanhef en kop] Aan: bedrijf Van: bevoegd gezag Onderwerp: Definitieve energie-efficiencyplan Op [datum indiening definitief EEP] heeft u ter uitvoering van de afspraken in het Convenant benchmarking energie-efficiency bij [bevoegd gezag] een definitief energie-efficiencyplan ingediend voor [inrichting]. Wij hebben dit plan beoordeeld aan de hand van de criteria die we zouden hanteren als het plan bij de aanvraag om een milieuvergunning gevoegd was. Bij ons oordeel hebben wij bovendien contact gehad met [VBE of andere betrokken overheidsinstanties benoemen; aangeven reactie van hun kant]. Bij ons oordeel over het definitieve plan moeten wij echter een voorbehoud maken. De reden hiervoor is dat [reden aangeven, bijvoorbeeld: nog geen oordeel van andere betrokken instantie, ontbreken van informatie voor volledige integrale afweging, voorzienbare problemen rond inbreng van derden, enzovoorts.] Als deze zelfde afweging in een later stadium in het kader van het opstellen van een milieuvergunning voor [inrichting] gemaakt wordt, kan hij derhalve anders uitvallen. Wij delen u mee dat [bevoegd gezag] op grond van de voorlopige afweging onder genoemd voorbehoud instemt met het op [datum indiening] ingediende definitieve plan.
65
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
[Bevoegd gezag] zullen zich inzetten om bij vergunningverlening voor [inrichting] het definitieve plan in acht te nemen en geen verplicht CO2-emissieplafond, geen aanvullende verplichte energie-efficiencyof CO2-doelen, geen aanvullende energiebesparingsverplichtingen en geen aanvullende CO2- of energie-eisen in de milieuvergunning vast te leggen. Mochten de wettelijke eisen en procedures rond de totstandkoming van een dergelijke vergunning [bevoegd gezag] tot afwijking van het definitieve energie-efficiencyplan noodzaken, dan zullen wij u daar zo spoedig mogelijk van in kennis stellen. Hoogachtend, [Bevoegd gezag] cc: VBE
Voorbeeldbrief G – Niet instemmen met definitief energie-efficiencyplan [aanhef en kop] Aan: bedrijf Van: bevoegd gezag Onderwerp: Definitieve energie-efficiencyplan Op [datum indiening definitief EEP] heeft u ter uitvoering van de afspraken in het Convenant benchmarking energie-efficiency bij [bevoegd gezag] een definitief energie-efficiencyplan ingediend voor [inrichting]. Wij hebben dit plan beoordeeld aan de hand van de criteria die we zouden hanteren als het plan bij de aanvraag om een milieuvergunning gevoegd was. Bij ons oordeel hebben wij bovendien contact gehad met [VBE of andere betrokken overheidsinstanties benoemen; aangeven reactie van hun kant]. Helaas moeten wij u meedelen dat [bevoegd gezag] op grond van de voorlopige afweging niet kan instemmen met het op [datum indiening] ingediende definitieve plan. De reden hiervoor is [reden toelichten]. [Bevoegd gezag] stelt voor om, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het Verficatiebureau Energie-efficiency nader te overleggen over de ontstane situatie. Wij zullen hierover nog contact met u opnemen. Hoogachtend, [Bevoegd gezag] cc: VBE en branche-organisatie
66
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Bijlage 7 Standaardteksten bij convenant B7.1 Nadere uitwerking van het startoverleg
Inleiding Volgens de Handreiking is het startoverleg het eerste overleg tussen bedrijf, bevoegd gezag en VBE. In het startoverleg wordt de werkwijze en de te volgen procedure besproken. Ten minste de volgende onderwerpen zouden aan bod moeten komen: • de planning • communicatie • transparantie van informatie • al of niet een concernaanpak volgen • openbaarheid van gegevens • prioriteitstelling van het bevoegd gezag. In de gesprekken met de provincies blijkt dat het bevoegd gezag grote behoefte heeft aan een nadere toelichting bij deze punten. Onderstaand is een nadere uitwerking gegeven.
Nadere uitwerking De planning Het vaste ijkpunt is de uiterste datum voor het indienen van het concept EEP (6 januari 2001). De eerste stappen in het traject zijn: • akkoord VBE met opdeling in processen en consultants • akkoord VBE met periodieken, uitvoering en resultaten per proces • akkoord VBE met bepaling afstand tot wereldtop. Volgens de Handreiking moet het bedrijf het resultaat van het bovenstaande verificaties aan het bevoegd gezag melden. Een praktische afspraak is dat de voortgang in het BM-proces als vast agendapunt in het regulier overleg tussen bevoegd gezag en bedrijf wordt besproken. Het VBE hoeft daar niet bij te zijn. De volgende stappen zijn: • vooroverleg concept EEP. De onderwerpen hierbij zijn o.a.: vorm en inhoud EEP, • relatie met milieuprioriteiten, verder planning e.d. • inhoudelijke bespreking concept-EEP. Vervolgens met het concept-EEP worden ingediend bij VBE en bevoegd gezag. Verdere ijkpunten zijn dan: • 4 weken na indienen EEP: advies VBE aan het bevoegd gezag • 12 weken na indienen EEP: schriftelijk oordeel concept-EEP door bevoegd gezag • 12 weken na beoordeling EEP: zo nodig aanpassen concept-EEP door de onderneming • 8 weken na indienen definitief EEP: toetsing EEP en ALARA en integrale afweging bevoegd gezag. Vervolgens formalisering in de Wm-vergunning.
Communicatie Het bedrijf moet aangeven hoe zij het bevoegd gezag wil informeren over de voortgang in het BMproces. Dit kan via het regulier overleg tussen bevoegd gezag en bedrijf. Het VBE hoeft daar niet bij te zijn. De verificatiebesprekingen kunnen onafhankelijk daarvan tussen bedrijf en VBE plaatsvinden.
67
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Verder kunnen bedrijf en bevoegd gezag afspraken maken over externe communicatie, b.v. met andere overheden, inspectie, milieubeweging e.d. De adviseurs van VBE verzorgen voor ieder bevoegd gezag per kwartaal een voortgangsrapportage. Desgewenst bespreken de adviseurs de voortgang met het bevoegd gezag.
Transparantie van informatie Het bedrijf dient alle relevante informatie ter inzage te geven aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag dient aan te geven of zij op bepaalde punten in het BM-traject nader geïnformeerd wil worden. In dat geval kunnen besprekingen worden ingelast of kan het bedrijf aanvullende informatie geven over specifieke onderdelen. Het bevoegd gezag krijgt dus primair haar informatie van het bedrijf. Daarnaast kan het bevoegd gezag altijd informatie krijgen over de werkwijze van het VBE en over de voortgang en resultaten van de verificaties. Het VBE kan echter geen deeladviezen geven aan het bevoegd gezag en ook geen bedrijfsinformatie verstrekken.
Concernaanpak Per locatie dient de normale BM-procedure gevolgd te worden. Een concern EEP kan de onderbouwing geven voor een afwijkende fasering van maatregelen. Er dient één coördinerend bevoegd gezag te worden aangewezen. Het coördinerend bevoegd gezag dient de afweging te maken van de redelijkheid van de voorgestelde fasering binnen het totale concern. Ook verdient het aanbeveling dat het bevoegd gezag voor het gehele concern met dezelfde uitgangspunten het startoverleg ingaat. Wel kan uiteraard afhankelijk van lokale factoren b.v. een andere milieuprioritering worden gehanteerd.
Openbaarheid van gegevens In de Wet milieubeheer is aangegeven dat alleen een vergunningaanvraag en de beschikking op de aanvraag openbaar is, alsmede de documenten waarnaar verwezen wordt. Omdat in een vergunning(aanvraag) verwezen zal worden naar het EEP, is dat dus openbaar. Andere informatie die in het BM-proces over tafel gaat is in principe niet openbaar. Indien het bedrijf bepaalde delen van het EEP als vertrouwelijk aanmerkt kan het een openbare samenvatting maken. Ook de samenvatting moet echter minimaal de gegevens uit het protocol van bijlage 2 van het convenant bevatten.
Prioriteitstelling van het bevoegd gezag Het bevoegd gezag moet aangeven waar de milieuprioriteiten liggen van het bedrijf. Daarbij kan doorgaans de hoofdlijn uit het BMP worden gehanteerd. Dat geeft het bedrijf houvast voor de komende periode. Omgekeerd kan het bevoegd gezag vragen hoe de voorgestelde maatregelen de milieuprioriteiten beïnvloeden. In het EEP kan dat op hoofdlijnen worden vermeld (b.v. “gunstige invloed op verzurende emissies”). In het BMP kan dat vervolgens worden uitgewerkt (b.v. “10 ton NOx-reduktie per jaar”).
B7.2 Warmte – kracht De toelichting op warmte-kracht is te vinden op www.benchmarking-energie.nl onder VBE – Toelichtingen.
68
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
Bijlage 8 Concern-aanpak B8.1 Uitwerking concernaanpak
Inleiding In bijlage 5 van het convenant is de concernaanpak beschreven. Ondernemingen die met meerdere inrichtingen deelnemen aan het convenant kunnen de verplichtingen die voortvloeien uit het convenant afstemmen op het eigen concerninvesteringsbeleid. Daarbij moet wel het gelijkheidsbeginsel worden toegepast op inrichtingsniveau. Uiteindelijk moet in alle inrichtingen dus een zelfde milieubeschermingsniveau worden bereikt. De ruimte die de concernaanpak biedt is vooral gelegen in de fasering van maatregelen. Het is daarbij aan het concern om het bevoegd gezag te overtuigen van de noodzaak en de redelijkheid van de fasering van maatregelen vanuit de concernoptiek. De provincies hebben op zich genomen om de beoordeling van de energie-efficiencyplannen van een concern onderling af te stemmen. In de Handreiking is aangegeven dat per concern een coördinator bij het bevoegd gezag kan worden aangesteld.
De rol van het bevoegd gezag bij de concernaanpak De wens van een onderneming om de concernaanpak te volgen wordt meestal vroegtijdig kenbaar gemaakt. Vaak worden al voor de startbijeenkomst een aantal zaken kortgesloten tussen concern en coördinerend bevoegd gezag. In het startoverleg dient de concernaanpak expliciet op de agenda te staan. Daar wordt door het concern de wens voor de concernaanpak aangegeven. Vervolgens wijzen de provincies een coördinerend bevoegd gezag aan. De coördinerende rol dient de instemming te hebben van het overige betrokken bevoegd gezag. Meestal zal de coördinatie vooral een administratief karakter hebben. De taken van het coördinerend bevoegd gezag zijn sterk afhankelijk van de aard en het aantal betrokken inrichtingen van het concern. De taken voor het coördinerend bevoegd gezag kunnen als volgt worden omschreven: • Het betrokken bevoegd gezag informeren dat het concern de concernaanpak wil volgen. instemming vragen van het overig bevoegd gezag met de coördinerende rol. • Het coördineren van de voorgestelde aanpak voor de locaties Zo kunnen de kleinere locaties b.v. in de planning wat achterblijven. Het lokale bevoegd gezag kan dan worden geïnformeerd over de concernplanning. • Desgewenst het gezamenlijk organiseren van een startoverleg voor meerdere locaties met al het betrokken bevoegd gezag. Noodzakelijke acties kunnen dan b.v. zijn: • voorbespreken van een startnotitie met een overzicht van alle locaties. • het inventariseren welke milieuprioriteiten het lokale bevoegd gezag stelt. • Desgewenst kan een gezamenlijk voortgangsoverleg worden georganiseerd. • Het overig bevoegd gezag informeren over de voortgang en zonodig over knelpunten. • Desgewenst op concernniveau afspraken maken over het EEP-format en de vertrouwelijkheid e.d. en dit met het overig bevoegd gezag communiceren. • Het coördineren c.q. uitvoeren van de beoordeling van de voorgestelde fasering van maatregelen over de verschillende locaties in overleg met het overig bevoegd gezag. • Het communiceren met het overig betrokken bevoegd gezag over de resultaten van het overleg met het concern over de fasering.
69
Leidraad Benchmarking en vergunningverlening – eindconcept september 2001
B8.2 Stroomschema concernaanpak
70