Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
I.
6 april 2010 8082222E 16 februari 2005 0099-115 rechtsmiddelen
Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
Milieubeheer Jan van Gog 030 – 2582504 030 – 2582990 Wet Milieubeheer beschikking Autosloperij H. van den Berg, Meentweg 121 te Eemnes
INLEIDING
Bij besluit van 11 juli 2006 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht (hierna GS) aan “Autosloperij H. van den Berg” een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1 onder a en c van de Wm verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het demonteren van autowrakken, de handel in en de opslag van auto’s en het verrichten van herstelwerkzaamheden aan auto’s ten behoeve van de handel op het adres Meentweg 121 te Eemnes. Dit besluit is bij de uitspraak van 25 juli 2007 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna de Afdeling) vernietigd. Er dient opnieuw beschikt te worden op de aanvraag van Autosloperij H. van den Berg, voor een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ingevolge artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1 onder a en c van de Wm. Deze aanvraag, die door ons is ontvangen op 17 februari 2005, ligt ten grondslag aan het bovengenoemde besluit dat is vernietigd en aan dit onderhavige besluit. GS hebben na de vernietiging niet direct een nieuw besluit voorbereid c.q. een nieuw besluit genomen. De reden waarom GS dat hebben gedaan ligt in het gegeven dat GS het uitkooptraject van de heer van den Berg dat na genoemde vernietiging opnieuw was gestart niet wilden frustreren. Gezien het feit dat het uitkooptraject te lang duurt c.q. de heer van den Berg opnieuw aan GS heeft gevraagd om alsnog op de aanvraag te beslissen hebben wij de aanvraag opnieuw in behandeling genomen. Mede gelet op de uitspraak van 25 juli 2007 van de Afdeling is het van belang dat de gehele aanvraag opnieuw zorgvuldig wordt beoordeeld en waarnodig wordt voorzien van aanvullende informatie en adviezen, zonder dat de grondslag van de aanvraag wordt verlaten. Dit heeft geresulteerd in ons ontwerpbesluit van 1 september 2009 met nummer 2009INT246038.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 1
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
Bij brief van 2 oktober 2009 met kenmerk 09-128 is door bureau Braams Consult namens H. van den Berg een zienswijze ingediend. Onder de punten 17 en 18 van deze zienswijze wordt gesteld dat aanvrager niet in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van enkele stukken welke wij bij de besluitvorming betrokken hebben. Wij delen dit standpunt niet daar immers alle stukken gedurende 6 weken ter inzage hebben gelegen op het gemeentehuis van Eemnes en de provincie Utrecht. Wij zijn dan ook van mening dat de aanvrager voldoende gelegenheid heeft gehad om van de inhoud van deze stukken kennis te nemen. Echter in het kader van een zorgvuldige besluitvorming hebben wij gelet op voorgaande besloten om de procedure van het ontwerpbesluit van 1 september 2009 toch te stoppen en ter zake een nieuw ontwerpbesluit te nemen teneinde een besluit te kunnen concipiëren dat formeel en materieel rechtens juist is. De brief van 2 oktober 2009 van bureau Braams is door ons in het ontwerpbesluit van 8 december 2009 betrokken. Bij brief van 26-01-2010 door ons ontvangen op 28 januari 2010 heeft het bureau Braams Consult namens van de Berg een zienswijze ingediend welke in onderhavig besluit wordt betrokken.
II.
BESLISSING
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2011, de uitspraak van 25 juli 2007 van de Afdeling en op hetgeen onder hoofdstuk III en volgende wordt overwogen, besluiten wij: •
de door ”Autosloperij H. van den Berg” aangevraagde Wm-vergunning te weigeren.
III.
DE AANVRAAG
III.A. Beschrijving van de aanvraag Op 17 februari 2005 hebben wij een aanvraag van “Autosloperij H. van den Berg” (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting ingevolge artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1 onder a en c van de Wm. Bij besluit van 11 juli 2006 hebben GS aan de aanvrager een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1 onder a en c van de Wm verleend, voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het demonteren van autowrakken, de handel in en de opslag van auto’s en het verrichten van herstelwerkzaamheden aan auto’s ten behoeve van de handel op het adres Meentweg 121 te Eemnes (hierna de inrichting). Dit besluit is bij de uitspraak van 25 juli 2007 van de Afdeling vernietigd zodat thans opnieuw beschikt dient te worden op de aanvraag. De inrichting is gelegen aan de Meentweg 121, kadastraal bekend onder gemeente Eemnes sectie K, nummers 18 en 80. Het perceel kadastraal bekend onder gemeente Eemnes, sectie K, nummer 18 is gelegen in het vigerende bestemmingsplan “Landelijk Gebied”, vastgesteld op 3 juli 1995 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 23 januari 1996. Het perceel kadastraal bekend onder gemeente Eemnes, sectie K, nummer 80 is gelegen in het vigerende bestemmingsplan “Wakkerendijk/Meentweg”, vastgesteld op 28 maart 1994 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 1 november 1994. De bestemming voor beide percelen is conform de genoemde vigerende bestemmingsplannen natuurgebied. De Wm-vergunning wordt aangevraagd voor een periode van 10 jaar. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 2
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
De aanvraag voorziet in het demonteren van autowrakken, de opslag van gedemonteerde autowrakken, voorafgaand aan de afvoer naar een eindverwerker, en opslag van een handelsvoorraad schadeauto’s. In onze beschikking van 11 juli 2006 is abusievelijk gesteld dat de aanvraag tevens voorziet in het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan auto’s ten behoeve van de handel. Bij nadere beschouwing van de aanvraag is ons echter gebleken, dat dit door de aanvrager niet is aangevraagd. Gevolg hiervan is dat in de thans onderhavige beschikking het uitvoeren van herstelwerkzaamheden niet in de overwegingen is meegenomen. Op grond van categorie 28.1.a3, (inrichtingen met vijf autowrakken of meer), 28.1.b (inrichtingen voor het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van afvalstoffen), 28.4.a.4 en 28.4.d van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting.
III.B. Historie van de aanvraag Door Burgemeesters en Wethouders van de gemeente Eemnes is bij besluit van 23 december 1968, voor onbepaalde tijd, ten behoeve van deze inrichting aan de Meentweg 121 aan C. Laven, een oprichtingsvergunning ingevolge de Hinderwet verleend. Op 1 oktober 1985 heeft de heer van den Berg zich op de locatie aan de Meentweg 121 te Eemnes gevestigd (zie inschrijving kamer van Koophandel). Bij brief van 16 augustus 1988 (nr. 31497MB/1177) hebben GS de aanvrager meegedeeld dat: het Besluit autowrakkeninrichtingen (Algemene Maatregel van Bestuur van 22 september 1987, Stb. 1987, nr 433) op 1 oktober 1987 in werking is getreden; dientengevolge de vergunningplicht voor autosloopbedrijven voortaan voortvloeit uit de Afvalstoffenwet (i.p.v. de Hinderwet); conform de overgangsbepalingen van het Besluit autowrakkeninrichtingen voor 1 april 1988 een afvalstoffenwetvergunning moest worden aangevraagd; bij niet tijdige indiening van een vergunningaanvraag, de geldende Hinderwetvergunning per 1 april 1988 zou komen te vervallen. Op 31 augustus 1988 is de aanvraag, van de heer van den Berg, voor een Afvalstoffenvergunning door de provincie Utrecht ontvangen. Hierop hebben GS bij besluit van 7 augustus 1990 afwijzend beschikt. In artikel 2, eerste lid van het Besluit autowrakkeninrichtingen staat dat een Hinderwetvergunning die is verleend ten behoeve van een autowrakkeninrichting gedurende 6 maanden nadat het provinciale autowrakkenplan Koninklijk is goedgekeurd, wordt gelijkgesteld met een Afvalstoffenwetvergunning, mits binnen de termijn van 6 maanden een aanvraag voor een Afvalstoffenwetvergunning bij het bevoegd gezag (GS) is ingediend. Het Autowrakkenplan van de provincie Utrecht is door Provinciale Staten (PS) vastgesteld op 3 september 1986 en is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit (KB) van 21 september 1987, nr 23. Bij de bekendmaking van dit KB is de termijn van zes maanden gaan lopen. GS hebben de betrokken bedrijven bij brief van 15 oktober 1987 (nr. 2538 MB/1852) geïnformeerd over (de Koninklijke goedkeuring van) het Autowrakkenplan. Geconcludeerd kan worden dat, in de onderhavige situatie, de Hinderwetvergunning uit 1968 is vervallen per 22 maart 1988, omdat de aanvraag voor een Afvalstoffenwetvergunning te laat (niet binnen de hiervoor genoemde termijn van 6 maanden na de datum waarop het Autowrakkenplan van de provincie Utrecht bij Koninklijk Besluit is goedgekeurd), is ingediend. De Afdeling heeft dit bij haar uitspraak van 25 juli 2007 onder nummer 200606420/1/M1 bevestigd. Er zijn voor de inrichting nadien drie aanvragen voor een milieuvergunning ingediend. GS hebben hier op 7 augustus 1990 en op 30 juli 1996 op beschikt met een weigering. Deze beide besluiten zijn op 17 juli 1992 en op 24 februari 2000 door de Afdeling vernietigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 3
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
Bij besluit van 11 juli 2006 hebben GS aan aanvrager een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wm verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het demonteren van autowrakken, de handel in en de opslag van auto’s en het verrichten van herstelwerkzaamheden aan auto’s ten behoeve van de handel op het adres Meentweg 121 te Eemnes. Dit besluit is bij de uitspraak van 25 juli 2007 van de Afdeling vernietigd waardoor de inrichting nog steeds zonder geldige milieuvergunning in werking is. Hieronder zal kort worden ingegaan op de overwegingen die tot het vernietigen van het besluit van GS van 11 juli 2006 hebben geleid. Besluit van GS van 11 juli 2006, kenmerk 2006WEM002000i. In de rapportage d.d. 31 maart 2006 van bureau Waardenburg bv met rapportnummer 06-047, dat mede ten grondslag ligt aan de beschikking van 11 juli 2006, wordt melding gemaakt van wezenlijke aantasting van kenmerken of waarden van het gebied de Valse bosjes. Tevens wordt vermeld dat het twijfelachtig is dat de aantasting/verstoring door mitigerende maatregelen kan worden weggenomen. De Afdeling stelt in haar bovengenoemde uitspraak dat in door GS genomen besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom de natuurwaarden bij het inwerking zijn van de inrichting niet of niet in onaanvaardbare mate wordt aangetast. Daardoor valt niet te beoordelen of de aan de vergunning verbonden voorschriften toereikend zijn ter voorkoming dan wel voldoende beperking van de aantasting van natuurwaarden in het licht van artikel 8.11, derde lid, van de Wm. Het bestreden besluit dient volgens de Afdeling derhalve te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
III.C. Huidige vergunningsituatie De aanvraag van 17 februari 2005, heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvan, de krachtens de Hinderwet verleende vergunning in 1988 is komen te vervallen. De Afdeling heeft dit op 25 juli 2007 bevestigd. Sinds 1988 is de inrichting zonder een vigerende Wmvergunning in werking.
IV.
PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEUVERGUNNING
IV.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 17 februari 2005 ontvangen en is door ons ter informatie op 20 april 2005 toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes; b. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum; c. de Regionale inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; d. het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei en Eem; e. het Landelijk meldpunt Afvalstoffen, Postbus 93144, 2509 AC Den haag. Aanvullende gegevens gevraagd In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 25 mei 2005 in de gelegenheid gesteld om tot en met 14 juli 2005 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 22 juli 2005 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft om de aanvraag aan te vullen (art. 4:15 van de Awb).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 4
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
In het kader van de herbeoordeling van de aanvraag, na de vernietiging van onze beschikking van 11 juli 2006, zijn naast de eerder genoemde aanvraag en aanvullende gegevens, de volgende aanvullende onderzoeken en documenten gebruikt bij de beoordeling van deze aanvraag: - Bodemonderzoek uitgevoerd door Hopman en Peters Milieutechniek d.d. 26 juni 2008 met rapportnummer 07-P-405; - Nee, tenzij toets uitgevoerd, in het kader van de ecologische hoofdstructuur, waar de autosloperij in is gelegen door bureau Van den Bijtel ecologisch onderzoek d.d augustus 2009 met rapportnummer “Beopublicatie 200918”; - Luchtfoto’s afkomstig van de topografische dienst te Emmen d.d. 1995 en 1999; - Luchtfoto’s gemaakt door de afdeling handhaving d.d. 3 april 1997; - Brief van de gemeente Eemnes d.d. 19 juni 2009 met kenmerk 2009-009776/EM; - Locatie foto’s gemaakt op 17 maart 2009 en op 29 mei 2009; - Email bericht van 24 augustus 2009 met nummer 2009ONT242265; - Brief van gemeente Eemnes van 6 oktober 2009 met kenmerk 2009-014464/EM; - Brief van Braams Consult van 2 oktober 2009.
IV.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor een deel van de aangevraagde activiteiten is een bouwvergunning noodzakelijk. Het betreft met name de aangevraagde vloeistofdichte vloeren (brief gemeente Eemnes d.d. 19 juni 2009 met kenmerk 2009-009776/EM) en de overkapping boven de vloeistofdichte vloer. De gevraagde Wm-vergunning treedt in zijn geheel niet in werking zolang de bouwvergunning die vereist is voor het initiatief niet is verleend (art. 20.8 van de Wm).
IV.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvovergunning) Voor de aangevraagde activiteiten is geen Wvo-vergunning nodig. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is dus niet aan de orde.
V. V.A.
WEIGERINGSGRONDEN ARTIKEL 8.10 WET MILIEUBEHEER Algemeen
Artikel 8.10 van de Wm omvat het toetsingskader op basis waarvan een Wm vergunning kan worden geweigerd. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn geweest.
V.B.
Strijdigheid met het bestemmingsplan
Algemeen Conform artikel 8.10 lid 3 van de Wm kan een vergunning worden geweigerd indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmings- of inpassingsplan, een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Deze aanvraag De aanvraag voorziet in het verrichten van activiteiten die op grond van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen (bestemming natuurgebied) niet zijn toegestaan.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 5
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
De strijdigheid met de bestemmingsplannen leidt tot onaanvaardbare milieuhygiënische gevolgen die een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving welke hierna nader worden beschreven. V.B.1 Aantasting/verstoring van de bodem. Uit uitgevoerde bodem en grondwater onderzoeken (o.a. Hopman en Peters d.d. 26 juni 2008 met rapportnummer 07-P-405) blijkt dat de aanwezigheid van de autosloperij reeds heeft geleid tot een afname van de kwaliteit van grond en grondwater in een mate die als onaanvaardbaar moet worden beschouwd voor een locatie die is bestemd als natuurgebied. Er is onder andere sprake van het overschrijden van interventiewaarden van xylenen en minerale olie in het grondwater ter plaatse van peilbuis 127. Verder is er onder andere ter plaatse van boring 127 sprake van overschrijdingen van de streefwaarde voor minerale olie in de grond op een diepte van 1 tot 1,5 meter minus maaiveld. Ook in de boringen 210 en 211 zijn in de ondergrond overschrijdingen van de streefwaarde voor minerale olie aangetroffen. De bodemkwaliteit van natuurgebieden voldoet tenminste aan de zogenaamde achtergrondwaarden. Deze achtergrondwaarden zijn lager dan of tenminste gelijk aan de streefwaarden zoals genoemd in de Circulaire streef- en interventiewaarden bodemsanering d.d. februari 2000 van het ministerie van VROM. Uit de op deze locatie uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt duidelijk dat de bodem ter plaatse van de autosloperij niet meer aan deze criteria voldoet. Er is dus duidelijk sprake van aantasting van de natuurwaarden door de activiteiten van de inrichting. Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag onder andere getoetst aan de NRB die als informatiedocument is opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten. Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. In de onderhavige situatie dient de inrichting ter bescherming van de bodem tenminste te beschikken over een ontvangstlocatie voor de autowrakken die is voorzien van een vloeistofdichte vloer en een overkapping. Tevens dient de inrichting te beschikken over een demontageplaats waar voertuigen kunnen worden ontdaan van afgewerkte olie, brandstoffen, hydroliekvloeistoffen, koelvloeistoffen, ruitensproeiervloeistoffen e.d. Deze demontageplaats moet voorzien zijn van een vloeistofdichte vloer en een overkapping. Het vloeistofdicht zijn van de vloer is voor deze situaties een algemeen toegepaste voorziening (zie in dit kader ook het Besluit beheer autowrakken).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 6
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
De aanvrager heeft in zijn aanvraag aangegeven deze voorzieningen te willen realiseren. Om deze voorzieningen te kunnen realiseren dient de aanvrager in het bezit te zijn van een bouwvergunning. In dit kader merken wij op dat de aanvrager nog geen bouwaanvraag heeft ingediend en dat de gemeente Eemnes expliciet heeft aangegeven dat, de door de aanvrager te treffen voorzieningen niet zullen worden toegestaan, omdat daarmee de strijdigheid met de bestemmingsplannen wordt vergroot (zie brief 19 juni 2009 met kenmerk 2009-009776/EM van de gemeente Eemnes). Voor de onderhavige percelen zijn twee nieuwe bestemmingsplannen (Wakkerendijk-Meentweg 2010 en Landelijk Gebied 2010) in de maak. De voorontwerp bestemmingsplannen zijn door de raad van de gemeente Eemnes op 24 juli 2009 ter visie gelegd. Uit deze voorontwerp bestemmingsplannen blijkt dat de bestemming natuur voor onderhavige percelen zal worden gecontinueerd. Verder heeft de gemeente Eemnes aangegeven (email bericht van 24-08-2009 en brief van 6 oktober 2009 met kenmerk 2009014464/EM) dat zij niet voornemens is om door middel van vrijstellingen het bouwen op de onderhavige percelen mogelijk te maken. Gelet op voorgaande kan de aanvrager de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de bodem niet realiseren vanwege de strijdigheid met het bestemmingsplan. V.B.2 Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De bescherming van natuurwaarden moet primair aan de orde komen in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de vergunningverlening ruimte voor een aanvullende toets. Aangezien de inrichting gelegen is in of nabij een gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur is bij de aanvraag een ecologische rapport/natuureffectbepalingsonderzoek gevoegd. De door het bureau Waardenburg bv opgestelde rapportage “Natuureffectbepaling autosloperij Eemnes” d.d. 31 maart 2006 met rapportnummer 06-047, dat aan de basis heeft gelegen van ons besluit van 11 juli 2006, blijkt bij nadere beschouwing enkele hiaten te bevatten die aangevuld dienen te worden. De door het Bureau Waardenburg bv opgestelde beoordeling beperkt zich grotendeels tot de effecten voor de nabijgelegen ecologische verbindingszones en gaat nauwelijks in op de effecten voor het natuurgebied Valse Bosjes, dat als bestaande en nieuwe natuur onderdeel uitmaakt van de EHS. Om in het kader van nieuwe besluitvorming een zorgvuldige afweging mogelijk te maken, en rekening te houden met de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2007, is door GS opdracht gegeven tot het opstellen van een aanvullende rapportage. Dit heeft geresulteerd in de rapportage van bureau van den Bijtel ecologisch onderzoek d.d. augustus 2009 met rapportnummer Beopublicatie 200918. De eindconclusie, van het rapport van “van den Bijtel ecologisch onderzoek”, is dat vestiging van een autosloperij op de locatie Valse Bosjes significante negatieve gevolgen heeft voor wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, voor wat betreft de aspecten ‘zones met een bijzondere ecologische kwaliteit’ en ‘aaneengeslotenheid en robuustheid’van de EHS(zie paragraaf 5.2.1, 5.2.2 en hoofdstuk 7 van de rapportage). Een dergelijk plan zou op grond van het beleid ter bescherming van de EHS moeten worden afgewezen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 7
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
Het treffen van voorzieningen om de aantasting van de ‘zones met een bijzondere ecologische kwaliteit’ te voorkomen dan wel voldoende te beperken is niet mogelijk omdat de benodigde voorzieningen niet kunnen worden gerealiseerd vanwege strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen (zie het gestelde onder V.B.1). Voorts is het zo dat, alleen al door de aanwezigheid van de autosloperij op de locatie, in onderhavige situatie leidt tot aantasting van het aspect ‘aaneengeslotenheid en robuustheid’ van de EHS (zie pagina 18 van de rapportage). Conclusie Gelet op voorgaande dient ingevolge art. 8.10, lid 3 van de Wm de aangevraagde Wm-vergunning te worden geweigerd omdat er sprake is van strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen. Verlening van de vergunning zal immers leiden tot aantasting van de kwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving.
VI.
GROENE WETTEN
VI.A. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming. In de Natuurbeschermingswet 1998 is opgenomen dat activiteiten in of nabij Natura2000-gebieden een vergunning nodig hebben. In Nederland zijn de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (gebieden die aangewezen zijn op grond van de Europese richtlijnen 79/409 (Vogelrichtlijn) en 92/43 (Habitatrichtlijn)) gecombineerd aangewezen als Natura 2000-gebieden. Ook beschermde natuurmonumenten zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De percelen waarop de inrichting is gevestigd, maken geen deel uit van een Natura2000-gebied. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is derhalve niet aan de orde.
VI.B. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden bij het ministerie van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode.
VII. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN De percelen waarop de inrichting is gevestigd hebben beide op grond van de vigerende bestemmingsplannen de bestemming natuurgebied. Voor de onderhavige percelen zijn twee nieuwe bestemmingsplannen (Wakkerendijk-Meentweg 2010 en Landelijk Gebied 2010) in de maak. De voorontwerp bestemmingsplannen zijn door de raad van de gemeente Eemnes op 24 juli 2009 ter visie gelegd. Hieruit, en uit de email van 24 august 2009 met nummer 2009ONT242265 en de brief van 6 oktober 2009 met kenmerk 2009-014464/EM, blijkt dat de bestemming natuur voor onderhavige percelen zal worden gecontinueerd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 8
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
VIII. REACTIE OP DE BRIEF VAN 2 OKTOBER 2009 VAN BRAAMS CONSULT. Hieronder gaan wij eerst in op de inleiding van de hierboven genoemde brief om vervolgens de nadere gronden zoals genoemd in de brief puntsgewijs te behandelen. Voor wat betreft de inhoud van genoemde brief verwijzen wij naar de bijlage van onderhavig besluit. Met betrekking tot de 2e en 3e alinea van de tweede pagina van de brief reageren wij als volgt. De Wet milieubeheer zegt niets over eigendomsrechten en derhalve is hetgeen door aanvrager is gesteld niet relevant in het kader van onderhavig besluit. Met betrekking tot de 4e alinea van de tweede pagina van de brief reageren wij als volgt. De Raad van State heeft geen uitspraak gedaan over de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergunning en heeft ons college niet verplicht tot het afgeven van een Wm vergunning. De Raad van State heeft gesteld dat het besluit van 11-07-2006 met kenmerk 2006WEM002000i niet goed is gemotiveerd. Naar aanleiding van de nadere gronden genoemd in de brief van 2 oktober 2009 reageren wij als volgt: 1
De ontwerpbeschikking is op donderdag 10 september 2009 bekend gemaakt in het weekblad “Laarder Courant de Bel”.
2
In de genoemde situatie gaat het om de ontwerpbeschikking van 1 september 2009. In deze ontwerpbeschikking hebben wij gemotiveerd waarom de door de heer Van den Berg ingediende aanvraag geweigerd wordt.
3
De Raad van State heeft geen uitspraak gedaan over de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vergunning en heeft ons college niet verplicht tot het afgeven van een Wm vergunning.
4, 5 en 6 De uitspraak van de raad van State houdt inderdaad niet meer en niet minder in dan dat wij de zaak opnieuw moeten onderzoeken en motiveren. Dit hebben wij dan ook gedaan en heeft geresulteerd in onderhavig ontwerpbesluit. 6
Uit de beantwoording blijkt tevens dat het bureau Waardenburg van mening is dat het twijfelachtig is dat de resultaten van verder onderzoek er toe zouden kunnen leiden dat de autosloperij wel ter plaatste gevestigd zou kunnen worden. Citaat uit de brief van bureau Waardenburg BV d.d. 10 december 2007: “De mitigerende maatregelen genoemd in paragraaf 4.3 zullen mogelijk wel iets van de verstoring doen afnemen, maar het is twijfelachtig of met deze maatregelen alle verstoring kan worden voorkomen”.
7
Het verzoek om aanvullend onderzoek te laten uitvoeren is aanvankelijk geweigerd omdat wij er van uit zijn gegaan dat het uitkooptraject succesvol zou verlopen. In dat geval zouden de kosten voor niets zijn gemaakt. Nadat wij tot de conclusie waren gekomen dat het uitkooptraject niet op afzienbare termijn tot een positief resultaat zou leiden hebben wij op verzoek van de heer van den Berg de procedure weer in behandeling genomen inclusief het laten uitvoeren van de nee tenzij toets in het kader van de EHS. In het telefonisch onderhoud van 04-06-2009 is door de heer Braams gevraagd of de provincie bereid zou zijn om mee te betalen aan het verrichten van een onderzoek door bureau Waardenburg in opdracht van Van den Berg. Hierop is ontkennend geantwoord. Er is ons inziens geen enkele reden om mee te betalen aan onderzoeken die de heer van den Berg wenst uit te voeren. Wij hebben immers een aantal keren aangegeven dat wij voornemens zijn om een weigeringsbesluit te nemen en hebben ter zake ook een aanvullend onderzoek uitgezet.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 9
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
8
Uit onder andere uw punt 7 van de brief en onze brief van 22 juni 2009 met nummer 2009INT244717 blijkt dat u ruimschoots de tijd hebt gehad om onderzoek uit te voeren en ons tijdig te informeren over de resultaten van dit onderzoek. Zodat wij deze resultaten dan hadden kunnen betrekken bij het opstellen van onze ontwerpbeschikking. Nu hebben de rapportage van AD.ECO en onze ontwerpbeschikking van 1 september 2009 elkaar gekruist. Echter merken wij op dat de door u ingediende rapportage is betrokken in ons nieuwe ontwerpbesluit.
9,10
Hieronder geven wij voordat wij ingaan op de punten 9 en 10 van uw brief een algemene toelichting op de (planologische) EHS:
-
-
Het deel van het bedrijf van de heer van den Berg in het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied 1999 van de gemeente Eemnes is bestemd als natuur . Het deel van het bedrijf in het bestemmingsplan Wakkere Dijk 2000 1e herziening is bestemd als natuur. Deze bestemmingen zijn het vertrekpunt in het zogenaamde nee tenzij-onderzoek, omdat in het bestemmingsplan de planologische rechten vastgelegd zijn van de grondeigenaar. Het nee tenzij-onderzoek wordt door de provincie geëist als er sprake is van ligging in of nabij de EHS, zoals dat voor dit bedrijf geldt1. De EHS is, in planologische zin, begrensd in het streekplan 2005 – 2015 en inmiddels beleidsneutraal in de provinciale structuurvisie annex provinciale verordening ruimte (2008 resp.2009). Het rijk heeft in de Nota Ruimte (2005) de provincies en gemeenten opgedragen de EHS nader in te vullen en te beschermen met het nee tenzij onderzoek. Dit houdt in dat in de EHS nieuwe plannen, projecten of handelingen niet toegestaan zijn indien ze de wezenlijke kenmerken en waarden significant aantasten tenzij er geen reële alternatieven zijn èn er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In de Spelregels EHS, een gezamenlijk document van het rijk en provincies uit 2007, staat op blz. 7 nog eens nadrukkelijk aangegeven dat het feitelijk begrenzen van de EHS een bevoegdheid is van de provincie. Hiermee staat onomstotelijk vast dat de (planologische) grens van de EHS vastgelegd is in de provinciale structuurvisie 2008 in de zogenaamde groene contourkaart. Omdat deze structuurvisie een beleidsneutrale omzetting van het streekplan is moet voor de onderliggende teksten teruggewezen worden naar het streekplan en de Handleiding bestemmingsplannen 2006. In beide documenten is nader omschreven hoe het nee tenzijonderzoek ingericht moet worden om te kunnen komen tot een door de provincie onderschreven oordeel. Gedeputeerde Staten hebben per brief aan alle gemeenten (29 januari 2008 no. 2008INT217565) de toetscriteria verder ingevuld en heeft de 4 hoofdcriteria benoemd. In de bij de brief gevoegde tabel is dat zo concreet mogelijk uitgewerkt als hulpmiddel in de richting van de nee tenzij-onderzoekers. Het onderzoek dient verricht te worden door de initiatiefnemer. De vier hoofdtoetscriteria zijn: De aanwezigheid van zones met bijzondere ecologische kwaliteit (bijzondere samenhang abiotische en biotische kenmerken, goed ontwikkelde systemen zoals waardevolle oude boskernen); Gebieden die bepalend zijn voor aaneengeslotenheid en robuustheid van de EHS; De aanwezigheid van bijzondere soorten; De aanwezigheid van essentiële verbindingen (bijvoorbeeld foerageer- en migratieroutes). Als de EHS op één van deze 4 hoofdpunten wordt aangetast, dan is er sprake van significante aantasting van de EHS en kan de ingreep niet zoals beoogd plaatsvinden. In de situatie van de heer van den Berg is formeel gesproken sprake van een nieuwe vestiging en zal een bestemmingsplanwijzing nodig zijn. Daartoe dient een nee tenzij-onderzoek verricht te
1
De opslag van de wrakken bevindt zich in de EHS, het meest oostelijk deel ligt buiten de EHS maar grenst aan 3 zijden vrijwel direct aan de EHS. Het hele bedrijf valt daarmee binnen het criterium ‘in of nabij de groene contour’.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 10
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
worden vanwege de ligging in de EHS. De provincie heeft daartoe aan bureau van den Bijtel opdracht gegeven om een nee tenzij-toets uit te voeren. Dit o.a. op het terrein van het verrichten van een nee tenzij-onderzoek op het grondgebied van de provincie Utrecht zeer ervaren bureau komt tot de conclusie dat er op minstens 2 van de 4 criteria sprake zal zijn van significante aantasting. Dit onderzoek voldoet aan onze eisen. En daarmee kan geconcludeerd worden dat de provincie Utrecht niet mee zal werken aan een bestemmingsplan waar de nieuw vestiging van een autosloopbedrijf in de Valse Bosjes mogelijk wordt gemaakt. Ten aanzien van de punten 9 en 10 uit uw brief merken wij het volgende op: Het flora en fauna-rapport van AD.ECO (augustus 2009), dat ook in gaat op de gebiedsbescherming, heeft klaarblijkelijk geen informatie gebruikt over het bovenstaande provinciale beleid. Nergens wordt ingegaan op de groene contour of het nee tenzij-beleid. Het gevolg is dat ook niet getoetst is aan de 4 provinciale toetscriteria. Nu is alleen, op basis van heel beperkt onderzoek, iets gezegd over mogelijke effecten op reëen, amfibiën en marterachtigen. Ook zijn enkele eigen criteria bedacht, die bij lange na geen invulling geven aan de 4 provinciale criteria. Daarom zijn wij het niet eens met de conclusie onder 9 want wij zijn juist wel van mening dat er onoverkomelijke bezwaren zijn tegen het vestigen van dit bedrijf ter plaatse en dus tegen het verlenen van een milieuvergunning. 11
Wij verwijzen naar onze opmerkingen onder punt 8.
12
AD.ECO trekt inderdaad een duidelijke conclusie maar zoals hiervoor al aangegeven is hetgeen door AD.ECO wordt geconcludeerd niet juist. In aanvulling op het onder punt 9 beschrevene gelden daarvoor ook de volgende argumenten: De flora en faunagegevens in het rapport komen grotendeels uit min of meer verouderde landelijke atlassen op het (zeer globale) uurhokniveau, terwijl voor een dergelijk onderzoek veldinventarisatie nodig is conform de regels daartoe per soortgroep. Een een- of tweemalig veldonderzoek is niet voldoende. Ook zijn geen gegevens opgevraagd bij locale deskundigen. Ten onrechte neemt het bureau aan dat het bedrijf hier formeel gevestigd is en buiten de EHS valt (zie ons algemeen deel hiervoor onder de punten 9 en 10). De planologische status van de EHS staat geheel los van de eventuele aankoop voor de realisatie van natuur. Ten onrechte meent het bureau dat, omdat de huidige passage onder A27 matig (of slecht?) functioneert, de hele ecologische verbinding niet meer van belang is. In het kader van de ontsnippering van rijkswegen zal bij de komende planvorming voor verbreding van de A27, de aanleg van een Hoogwaardig Openbaar Vervoer-lijn en/of een railverbinding zeker gewerkt worden aan maatregelen om deze verbinding te verbeteren. En dus is de mogelijke aantasting van de oostwestverbinding Eemland – ’t Gooi door de nieuwvestiging van dit bedrijf zeer relevant. Provincie Utrecht geeft binnen de provinciale structuurvisie niet de mogelijkheid om natuurgronden binnen de EHS te ruilen met nieuw te ontwikkelen nieuwe natuur buiten de EHS. Hiervoor is een zware procedure via Provinciale Staten nodig op basis van een partiële herziening van de structuurvisie. Gegeven de situatie is zeer onaannemelijk dat Provinciale Staten zo’n ruilbesluit zouden willen nemen voor vestiging van dit bedrijf in de EHS. Het rapport gaat niet in op de beleidsstatus ‘subtop-gebied’, dat de provincie aan de Valse Bosjes gegeven heeft vanuit verdrogingsbestrijding van waardevolle kwelnatuur op de flanken van de Heuvelrug. De vestiging van dit bedrijf op deze locatie zouden de kansen voor gewenste ontwikkeling van het subtopgebied waarschijnlijk te niet doen.
-
-
-
-
13
Het genoemde document van het Ministerie van VROM is een summiere voorlichtingsbrochure en geen beleidsdocument. In de brochure wordt verwezen naar de provinciale websites omdat, zoals in het algemene deel van onze opmerkingen al toegelicht, de afspraak is dat de provincies de planologische bescherming van de EHS vormgeven. Aanvrager verwijst naar een passage
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 11
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
onder punt 2, waaruit aanvrager afleidt dat bedrijvigheid in de EHS niet verboden is. Dat is op zich juist maar de volgende zin in de brochure dient in samenhang met deze zin gelezen te worden. In die zin wordt namelijk verwezen naar het nee tenzij-regime van de Nota Ruimte (en de uitwerking daarvan door de provincies zoals de brochure dat verderop vermeld). Van de toepassing van dat regime hangt af of de beoogde bedrijvigheid toegestaan kan worden in de EHS. 14
Het genoemde Uitvoeringsprogramma 2008 Gelderse Vallei ( ..) is een programmering van subsidiegelden en zegt niets over de planologische EHS-status van het terrein, zie algemeen hiervoor. De eigendomssituatie zegt ook niets over de (planologische) EHS-status, zie ook eerder.
15
De sloperij ligt grotendeels in, en voor een beperkt deel direct grenzend aan, de (planologische) EHS. Zie hetgeen hierboven is gesteld.
16
Zie hetgeen is geschreven ten aanzien van punt 7 van de brief. Voorts is het voor het vereiste nee tenzij onderzoek niet noodzakelijk om het terrein van de autosloperij zelf te betreden. De waarnemingen zijn door bureau van den Bijtel onder andere gedaan in de aangrenzende percelen van de autosloperij.
17,18 Alle stukken hebben gedurende 6 weken terinzage gelegen op het gemeentehuis van Eemnes en de provincie utrecht. U heeft dus voldoende gelegenheid gehad om van de inhoud van deze stukken kennis te nemen. Teneinde mogelijk gebreken in de procedure te repareren hebben wij besloten om een nieuw ontwerpbesluit te nemen. 20
Het aanbrengen van een vloeistofdichte vloer is wel degelijk in strijd met de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan. Deze geven immers aan dat de bestaande afwijkingen naar de aard niet mogen worden vergroot, ten opzichte van het tijdstip van het ter visie leggen in ontwerp van het bestemmingsplan. Naar onze stellige overtuiging was op het genoemde moment geen betontegelvloer aanwezig. Een dergelijke vloer is in ieder geval niet op ons gezag verwijderd. Het is aan de eigenaar om aan te tonen dat een dergelijke tegelvloer wel aanwezig was. Zelfs indien hij dit kan aantonen, valt de realisering van een vloeistofdichte vloer niet onder artikel 22, lid 1a van het bestemmingsplan (het gedeeltelijke vernieuwen of veranderen van het bouwwerk). Een vloeistofdichte vloer is aanzienlijk moeilijker te verwijderen dan een tegelvloer en betekent naar de aard dus een vergroting van de afwijking ten opzichte van de bestemming natuurgebied.
21
In de bedenkingen van de gemeente Eemnes van 11-10-2005 wordt expliciet gesteld dat de aanwezigheid van de autosloperij en daarmee ook de aanleg van vloeren in strijd is met de geldende bestemming “natuurgebied”.
22
De beschikking van 11-07-2006 is thans niet aan de orde. Het gaat om onderhavig besluit.
23
Om dezelfde reden als door ons genoemd onder punt 20 van de brief is er dus geen verplichting voor de gemeente om voor de realisering van de vloeistofdichte vloer een bouwvergunning te verlenen. De eerdere aanwezigheid van een vloer is niet aangetoond en zeker niet in de vorm van een vloeistofdichte vloer. De realisering van een uit milieu-oogpunt adequate vloeistofdichte vloer moet hoe dan ook als een vergroting van de bestaande afwijking ten opzichte van de bestemming worden betiteld. Overigens geldt voorgaande ook voor het aanbrengen van een overkapping.
24
De beschikking van 11-07-2006 is thans niet aan de orde. Het gaat om onderhavig besluit.
25
Er is inderdaad geen sprake van een ernstig geval in de zin van de WBB. Dat is ook niet aan de orde. Relevant is dat er bodem en grondwater verontreiniging is ontstaan als gevolg van de ter plaatse uitgevoerde activiteiten, zoals u ook zelf opmerkt in punt 25 van uw brief. Er zijn dus
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 12
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
milieuhygienische gevolgen die invloed hebben op de ruimtelijke leefomgeving. Dit is aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. 26,27 en 28 het gestelde onder deze punten is niet relevant in het kader van de Wm. Waar het om gaat is dat er sprake is van een voortschrijdende verontreiniging van de bodem die verband houdt met de activiteiten van de autosloperij. Elke toename van verontreiniging is in het kader van de zorgplicht niet acceptabel. Het is daarbij dus niet relevant of er sprake is van een ernstig geval. Zonder adequate voorzieningen kan niet worden voorkomen dat verder gaande verontreiniging plaats vindt als gevolg van de activiteiten van de autosloperij. Daarmee is er sprake van negatieve invloed op de ruimtelijke leefomgeving. Dit is aanleiding de gevraagde vergunning te weigeren. 29
Voor het in stand houden van een bestaande gebouwde voorziening (de drie wanden) is inderdaad geen bouwvergunning nodig. Maar zoals onder punt 20 en 23 aangegeven: een vloeistofdichte vloer valt niet onder die bestaande gebouwde voorziening.
30
Op basis van het gestelde onder de punten 20, 23 en 29 concluderen wij dat de noodzakelijke milieuvoorzieningen op basis van (het overgangsrecht van) het bestemmingsplan niet kunnen worden gerealiseerd.
31
Dit nemen wij voor kennisgeving aan.
32
Op grond van het o.a. bij punt 15 van uw brief door ons opgemerkte over de ligging in de EHS en bij punt 12 over het functioneren van de verbinding over/onder de A27, onderschrijven wij de conclusie van het AD.ECO-rapport in het geheel niet. Wij zijn van mening dat de vestiging van dit bedrijf zal leiden tot significante aantasting van de EHS.
33
Een eventuele HOV-lijn wordt uiteraard niet gemotiveerd vanuit EHS of Natuurbeschermingswet, maar zal daaraan wel getoetst worden.
VIII.A.
Adviezen
Op 14 september 2009 hebben wij het bureau BIBOB om advies gevraagd. Het advies van het bureau BIBOB is op 6 november2009 door ons ontvangen. Het advies geeft echter geen argumenten die in dit besluit betrokken zullen worden.
VIII.B.
Zienswijze
Bij brief van 26-01-2010 door ons ontvangen op 28 januari 2010 heeft het bureau Braams Consult namens van de Berg een zienswijze ingediend. Hieronder gaan wij eerst in op de inleiding van de hierboven genoemde zienswijze om vervolgens de nadere gronden zoals genoemd in de brief puntsgewijs te behandelen. Voor wat betreft de inhoud van genoemde zienswijze verwijzen wij naar de bijlage van onderhavig besluit. Wij merken tevens op dat een groot deel van de ingediende zienswijze identiek zijn aan de gronden die bureau Braams op 2 oktober 2009 eerder in de procedure naar voren heeft gebracht. Als reactie op genoemde zienswijze verwijzen wij naar onze reactie terzake (hfd. VIII van dit besluit).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 13
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
Met betrekking tot de 2e alinea van de zienswijze reageren wij als volgt. Ons besluit op het verzoek om vergunning wordt uitsluitend ingegeven door de overwegingen zoals weergegeven in onze ontwerpbeschikking van 8 december 2009 met kenmerk 2009INT253303. Onderhandelingen in het kader van de uitkoop en of handhavingacties zijn geen gronden die betrokken dienen te worden in het kader van onderhavig besluit. Naar aanleiding van de nadere gronden genoemd in de zienswijze van 26 januari 2010 reageren wij als volgt: 1
De ontwerpbeschikking is op donderdag 17 december 2010 bekend gemaakt in het weekblad “Laarder Courant de Bel”.
2 t/m 11 14 t/m 25 Wij verwijzen naar onze reactie daarop onder VIII van de onderhavige beschikking. 12
Bedrijvigheid in de EHS sluiten we ook niet uit, alleen dient door onderzoek wel bepaald te zijn dat er geen sprake is van significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken. Omdat daar in onderhavig geval wel sprake van is, zie onderzoek van der Bijtel, kan het vestigen van een bedrijf hier niet toegestaan worden. Zie tevens hoofdstuk VIII onder punt 9 en 10.
13
Eind 2007 is er overleg geweest over de uitkoop met het bureau Lichtveld, Buis en Partners (optredende als vertegenwoordiger voor de heer v.d. Berg) waarna in 2008 een bodemonderzoek is gestart om de kosten met betrekking tot de uitkoop helder te krijgen.
26
Het aanbrengen van een lekbak zoals wordt omschreven betekent eveneens een toename van het strijdig gebruik en valt daarmee niet onder de overgangsbepalingen van het vigerende bestemmingsplan. Deze geven immers aan dat de bestaande afwijkingen naar de aard niet mogen worden vergroot, ten opzichte van het tijdstip van het ter visie leggen in ontwerp van het bestemmingsplan. Een dergelijke voorziening was op het genoemde moment niet aanwezig en betekent naar de aard dus een vergroting van de afwijking ten opzichte van de bestemming natuurgebied. Verder maakt het op een dergelijke wijze aanbrengen van een lekbak geen deel uit van de aanvraag waarin staat aangeven dat er een vloeistofdichte vloer wordt aangelegd.
27
De tweede alinea onder IV.B is informatief van aard en geeft slechts de consequentie weer van het ontbreken van een bouwvergunning gerelateerd aan de Wm-vergunning..
28
Onze uitlatingen in 2006 zijn gedaan op grond van de toenmalige beschikbare informatie, waarbij het rapport van Bureau Waardenburg van maart 2006 wel benut is. Inmiddels is door Bureau van den Bijtel het uitgebreidere onderzoek verricht. Tevens is daarbij ten volle gebruik gemaakt van de ‘nee tenzij’-toetscriteria, die de provincie hanteert voor ontwikkelingen in of nabij de EHS. Op grond van dit onderzoek is de veranderde provinciale opvatting ten aanzien van dit punt volledig te motiveren. Tevens merken wij op dat de Wm is gewijzigd. Als gevolg van de wijziging kan G.S. een vergunning weigeren als er sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan.
29 t/m 33 Het gestelde onder deze punten is niet relevant in het kader van de Wm. Waar het om gaat is dat er sprake is van een voortschrijdende verontreiniging van de bodem die verband houdt met de activiteiten van de autosloperij. Elke toename van verontreiniging, in een natuurgebied, is in het kader van de zorgplicht niet acceptabel. Het is daarbij dus niet relevant of er sprake is van een ernstig geval. Zonder adequate voorzieningen kan niet worden voorkomen dat verder gaande verontreiniging plaats vindt als gevolg van de activiteiten van de autosloperij. Daarmee is er Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 14
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
sprake van negatieve invloed op de ruimtelijke leefomgeving. Dit is aanleiding om de gevraagde vergunning te weigeren. 34 t/m 36 Het gaat hier om de Wm waarbij het relevant is dat in de onderhavige situatie het niet mogelijk is om verdergaande verontreiniging van het milieu te voorkomen door het treffen van voorzieningen. Een en ander betekent dat er sprake is van een negatieve invloed op de ruimtelijke leefomgeving en dat derhalve de gevraagde vergunning geweigerd wordt. 37en 38 Het gaat in onderhavig geval om de behandeling van de aanvraag om vergunning in het kader van de Wm voor een auto demontagebedrijf en niet om een stortplaats. De aanwezigheid van de stortplaats al dan niet geheel of gedeeltelijk ter plaatse van de inrichting wordt in het kader van de Wm beschouwd als zijnde de nulsituatie van de bodem ter plaatse. 39
Het onderhavige terrein is onderdeel van de EHS, zoals die vastgelegd is in het besluit van provinciale staten van 13 december 2004 over het streekplan 2005-2015. Op blz. 89 van het streekplan staat “De Ecologische Hoofdstructuur (inclusief gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet) en de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden hebben wij begrensd met een zogenaamde groene contour (zie Kaart Gebieden binnen groene contouren).” Met de in werking treding van de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening is het streekplan inmiddels beleidsneutraal opgevolgd door de Structuurvisie en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 –PRV- (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009). Op blz. 41 van de Structuurvisie staat (letterlijk) dezelfde passage over de groene contour, zoals hiervoor is aangehaald uit het streekplan. Artikel 5.2 van de PRV handelt over de groene contour en verwijst naar een kaartbijlage, waarop deze contourkaart is aangegeven. Afgezien van het hierop ontbreken van een onderscheid tussen bestaande en nieuwe natuur is deze kaart identiek aan die uit het streekplan. Het al dan niet nog moeten verwerven of realiseren van nieuwe natuur is daarmee niet relevant voor de bescherming van de groene contour in de ruimtelijke ordening. Deze planologische bescherming bestaat sinds 2004 op grond van het streekplan.
40,41
Planologisch gezien is het bedrijf niet aanwezig en dus dient de legalisering van het bedrijf gezien te worden als het vestigen van een nieuw bedrijf. Bureau van den Bijtel heeft dat vertrekpunt correct toegepast. Naast actuele waarden worden bij een nee tenzij-beoordeling ook de potenties meegewogen. Dit omdat de te bereiken natuurkwaliteiten mede afhankelijk zijn van onder meer de bodemsamenstelling en het grondwater.
42,43
In de onderhavige situatie gaat het om het besluit van 2010. Het besluit van 2006 is vernietigd en bestaat dus niet meer. Tevens verwijzen wij naar hetgeen hierover is gesteld in onder meer hoofdstuk VIII.
44
De precieze locatie van de reigerkolonie is niet relevant voor de conclusies van het rapport van Bureau van den Bijtel.
45
Het bureau stelt op blz. 15 ‘mogelijk ook tot opsplitsing van het gebied’, zodat de conclusie van significante aantasting voor het aspect onder 5.2.2 vooral gebaseerd is op de significante verkleining van het gebied. Kleine soorten, die gebonden zijn aan bos en vooral lopend of kruipend zich verplaatsen, zullen de gronden van het bedrijf moeilijk of niet kunnen passeren zodat er o.i. sprake is van een zekere mate van opsplitsing.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 15
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
46,47
G.S. willen alle knelpunten in een verbinding aanpakken, waarbij de ervaring is dat uiteindelijk overal een oplossing bereikt kan worden. De gewenste eindsituatie moet daarvoor het uitgangspunt blijven, niet de zwakste schakel van dit moment. Overigens merken wij nog op dat Rijkswaterstaat nog een opgave heeft te vervullen om deze verbinding onder en over de A27 te verbeteren hetgeen deels al in de planning zit.
48
Vanuit de directe omgeving is voldoende zicht op het onderhavige terrein te krijgen om de door het bureau getrokken conclusies te rechtvaardigen. Betreding van het terrein zou in dit geval weinig toegevoegde waarde hebben.
49 en 51 De beheerder kent de (ecologische) kwaliteiten van het gebied heel goed, daarom is het belangrijk dat hij geraadpleegd is. Bureau van den Bijtel is voldoende deskundig om te bemerken of hetgeen wordt gesteld juist is. Overigens zijn door het bureau ook andere deskundigen geraadpleegd die informatie hebben over het actuele of historische voorkomen van soorten in deze omgeving. 50
Of er nog reeën voorkomen in de Valse Bosjes wordt door zowel uw informanten als de heer Roodhart betwijfelt, alleen is er verschil van opvatting over het voorkomen in het al dan niet recente verleden. Uit persoonlijke kennis van de heer van den Bijtel en enkele van zijn informanten blijkt dat ten tijde van de aanleg van de A27 hier heel regelmatig reeën gezien werden. Deze dieren kwamen vermoedelijk vanaf Het Gooi, zodat na de aanleg van de A27 het voorkomen van deze dieren steeds minder is geworden. Deze informatie is overigens niet zo relevant voor de conclusies van het onderzoek. Indien het bedrijf van de heer van den Berg verdwijnt dan neemt de kans op voorkomen van reeën duidelijk toe.
52
Wij verwijzen naar hetgeen hierboven onder punt 39 is gesteld.
53
Onder VII geven wij de redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen aan die er op wijzen dat de gemeente Eemnes voornemens is om de bestemming natuur te handhaven. Het door verweerder genoemde “overgangsrecht” betreft slechts de bepalingen in het vigerende bestemmingsplan op grond waarvan de strijdigheid met het bestemmingsplan niet verder mag worden vergroot. De strijdigheid met de bestemming natuur wordt daarmee niet opgeheven.
54
Een eventuele HOV-lijn wordt uiteraard niet gemotiveerd vanuit EHS of Natuurbeschermingswet, maar zal daaraan wel getoetst worden in het kader van de dan noodzakelijke bestemmingsplanprocedure. Wij merken tevens op dat deze zienswijze in het kader van dit besluit niet ter zake doende is.
55 t/m 57 Wordt voor kennisgeving aangenomen. 58
Onze beschikking is uitsluitend gebaseerd op afwegingen in het kader van de voorliggende aanvraag om een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer voor een auto demontagebedrijf.
59
Over welk punt 7 gaat het hier ? Mogelijk wordt door u gedoeld op de passage onder punt 6 met de aanhaling van Bureau Waardenburg. Inderdaad gaat het bij het nee tenzij over significante aantasting, zodat de conclusie van Bureau Waardenburg niet compleet is en een antwoord gemist wordt of met mitigerende maatregelen alle significante aantasting kan worden voorkomen.
60
Het enkele feit dat door bureau Waardenburg wordt aangeven dat op basis van de resultaten van het voorliggende onderzoek aanvullend onderzoek gewenst is betekent niet dat er sprake is van een incomplete opdracht. De beantwoording van een vraag kan immers weer nieuwe vragen
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 16
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
oproepen. In dit kader merken wij echter op dat het rapport van bureau van de Bijtel mede de basis is geweest van onderhavig besluit. 61,62
Wij verwijzen naar punt 8 van hoofdstuk VIII.
63
Het bestemmingsplan Wakkerendijk-Meentweg is vastgesteld op 28 maart 1994 en de eerste herziening van dit plan is geformaliseerd op 20 april 2000. Overigens betreft het slechts enkele aanpassingen met betrekking tot archeologie e.d. Het nee tenzij-regime op grond van het provinciale beleid bestaat sinds 2004 (streekplan), de Handleiding was alleen een hulpmiddel voor gemeenten. Alle bestemmingswijzigingen na de vaststelling van het streekplan moeten worden getoetst aan het nee tenzij. Zoals al eerder aangegeven in het antwoord op de vragen 39 t/m 52 is het bedrijf op grond van het vigerende bestemmingsplan steeds illegaal aanwezig en moet de legalisatie van het bedrijf gezien worden als nieuwe vestiging.
64
De door u genoemde conclusie uit het Ad.Eco-rapport trekken wij niet direct op basis van de summiere informatie die dit bureau overlegt. Op basis van het rapport van bureau van de Bijtel (zie onder meer hoofdstuk VIII) kan verder worden gesteld dat door de activiteiten/vestiging van v.d. Berg er sprake is van significante aantasting van natuurwaarden in het kader van de EHS. Bovendien gaat het bij de nee tenzij toets niet om hoe het bedrijf nu werkt, maar hoe het binnen de gewenste bestemming ‘bedrijf’ (of ‘autoverwerkingsbedrijf’ of welke nadere omschrijving dan ook) zich mag ontwikkelen. Het maximaal benutten van de ruimte in het bestemmingsplan en de daar uit volgende negatieve invloeden op de natuur moet meegenomen worden in de toetsing.
65
Dat de provincie niet zal meewerken aan een bestemmingsplanwijziging die vestiging van een autosloperij mogelijk moet maken volgt uit de volgende overwegingen: 1. het resultaat van de nee tenzij toets; 2. de afwezigheid van een groot openbaar belang om een dergelijk bedrijf daar te vestigen; 3. er zijn geen reële alternatieven.
66
(1) De daadwerkelijke inrichting van nieuwe natuur kan inderdaad niet opgelegd worden via een bestemmingswijziging, maar wel ondersteund worden met subsidie. De EHS is hier een planologische aanduiding, die door het besluit van Provinciale Staten in 2004 definitief is geworden. U had daartegen in verzet kunnen komen, maar daar hebt u geen gebruik van gemaakt. De ter inzage legging van het streekplan is in die periode in alle verplichte bladen gepubliceerd, zodat u het had kunnen weten. (2) Zie onze reactie onder 40. (3) Eigendom van de grond zegt niets over de EHS-aanduiding in de Provinciale Ruimtelijke Verordening c.q. over de planologische status.
67
In de wijze van beschrijving door Ad.Eco lijkt het gebruik van de globale atlassen voorop te hebben gestaan en niet de gebiedsbezoeken en aanvullende informatie vanuit locale deskundigen. Blijft de algemene kritiek op de benadering door Ad.Eco (o.a. niet uitgaan van de vigerende bestemming en het niet toepassen van de provinciale nee tenzij toetscriteria). Zie tevens hoofdstuk VIII van dit besluit.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 17
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
68
Gezien de aanduiding op de EHS-kaart en in het Natuurbeheerplan Utrecht hecht de provincie Utrecht aan deze verbinding vanuit ecologische optiek. Of een ecoduct nodig is voor deze verbinding staat niet vast, want voor veel soorten is een stevige faunapassage onder of over de weg voldoende. In overleg met o.a. Rijkswaterstaat zal dit nader onderzocht worden. Op korte termijn overigens kan een ecoduct leiden tot aantasting van natuurkwaliteiten, op langere termijnen is de winst veel groter omdat de weer verbonden natuurgebieden robuuster worden. Het gaat hier niet alleen om een locale verbinding maar ook om een verbinding op regioniveau waarbij het landschap van de heuvelrug c.q. het Gooi verbonden wordt met de vochtige gebieden op de flanken en het Eemdal. Voor bepaalde soorten een belangrijke verbinding! Zie tevens hoofdstuk VIII van dit besluit.
69
Een vuilstort is inderdaad geen positief gegeven voor een subtopgebied. Gegeven echter de potenties en het feit dat de vuilstort voornamelijk in het noordelijk deel van het terrein heeft plaatsgevonden, is de situatie toch dermate kansrijk dat het op deze beleidskaart geplaatst is. Welke maatregelen nodig, mogelijk en passend zijn moet nog uitgewerkt worden.
70
Bedrijvigheid in de EHS sluiten we ook niet uit, alleen dient door onderzoek wel bepaald te zijn dat er geen sprake is van significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken. Indien er sprake is van significante aantasting kan onder voorwaarden de activiteiten worden toegestaan. Vorenstaande doet zich voor als er sprake is van groot openbaar belang en er geen reële alternatieven zijn.
71
In 2006 is niet aangedrongen op het verwijderen van een betontegelvloer. Kennelijk verwijst de adviseur naar het bezoek van 18 augustus 2006. Hierbij waren aanwezig: Mevr. L. Morales en dhr. A. Kuiter (prov. Utrecht), dhr. H. Van den Berg en dhr. Harry Rieder (adviseur). Dhr. Kroonsberg van R&B Advies had zich wegens ziekte afgemeld voor dit overleg. Tijdens dit overleg zijn de voorschriften van de Wm-beschikking met nr. 2006WEM002000i besproken. Tijdens dit overleg is gesproken over de te nemen maatregelen, ook op het punt van vloeistofdichte voorzieningen. In de Wm-beschikking met nr. 2006WEM002000i staat op blz. 12 van de considerans een termijn van 2 jaar genoemd, waarbinnen dhr. van den Berg de vloeistofdichte voorzieningen moet hebben aangebracht. In de voorschriften in Bijlage 1 onder paragraaf 3.1 is deze begunstigingstermijn van twee jaar echter niet opgenomen. Hierdoor zou dhr. Van den Berg direct aan deze voorschriften moeten voldoen. Deze onduidelijkheid is in het voordeel van dhr. Van den Berg uitgelegd. Daarom wordt een termijn van twee jaar gehanteerd voor het realiseren van de vloeistofdichte voorzieningen. Met dhr. Van den Berg is afgesproken dat voor 31 augustus 2008 alle handelingen met vloeistoffen en vloeistof bevattende onderdelen boven vloeistofdichte voorzieningen worden uitgevoerd. Hetgeen hierboven is gesteld betreft de vergunning 2006 deze vergunning is vernietigd en de aanvraag hebben wij opnieuw beoordeeld. Wij stellen nu zoals in onderhavig besluit is verwoord ondermeer in hoofdstuk V dat in gevolge artikel 8.10 lid 3 van de Wm de aangevraagde vergunning kan worden geweigerd omdat er sprake is van strijdigheid met vigerende bestemmingsplannen. De gemeente is niet voornemens om de benodigde bouwvergunning te verlenen c.q. het bestemmingsplan te wijzigen. Verlening van de Wm vergunning zal immers leiden tot aantasting van de kwaliteit van de gemeentelijke leefomgeving.
72
Onze beschikking is uitsluitend gebaseerd op afwegingen in het kader van de voorliggende aanvraag om vergunning Wet milieubeheer voor een auto demontagebedrijf.
73,74
Dit nemen wij voor kennisgeving aan.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 18
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
IX.
CONCLUSIE
Gelet op voorgaande dient ingevolge art. 8.10, lid 3 van de Wm de aangevraagde Wm-vergunning te worden geweigerd omdat er sprake is van strijdigheid met de vigerende bestemmingsplannen. Verlening van de vergunning zal immers leiden tot aantasting van de kwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en de aantasting van de kwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving kan niet worden voorkomen dan wel beperkt tot een acceptabel niveau door het verbinden van voorschriften aan de vergunning. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder II.
X. X.A.
AFSCHRIFTEN Algemeen
Het origineel van deze beschikking te zenden aan H. van den Berg en een afschrift te zenden aan: - burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes; - burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum; - VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; - Braams Consult, Maasdijk 433, 4264 AS Veen; - het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei en Eem, Postbus 330, 3830 AJ Leusden; - Het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl.
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, mr. J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer Afdeling Vergunningen
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 19
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E
Beroepsmogelijkheid Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 150,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 297,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Autosloperij H. van den Berg 20
beschikking d.d. 6 april 2010/ nr. 8082222E