VOORSTELLING VAN DE AFDELING HARTCHIRURGIE .................................................................. 1 1. 2. 3.
INLEIDING ..........................................................................................................................................1 FYSISCHE BESCHRIJVING VAN DE AFDELING ............................................................................................1 ORGANISATORISCHE VOORSTELLING VAN DE AFDELING ...........................................................................1 3.1 Het medisch team ....................................................................................................................1 3.2 Het verpleegkundig team ......................................................................................................... 2 3.3 De kinesitherapeuten................................................................................................................3 3.4 Secretaresse .............................................................................................................................3 3.5 Logistieke medewerker .............................................................................................................3 3.6 Onderhoudspersoneel...............................................................................................................3 3.7 Bloedprikploeg ........................................................................................................................ 4 3.8 Sociale dienst .......................................................................................................................... 4 3.9 Intern Liaison Team (ILT) ......................................................................................................... 4 3.10 Diëtisten ................................................................................................................................. 4
ANATOMIE EN FYSIOLOGIE VAN HET HART................................................................................. 5 CHIRURGISCHE INGREPEN .......................................................................................................... 7 1. 2.
CORONAIRE OVERBRUGGINGSOPERATIE ................................................................................................ 7 KLEPOPERATIES ................................................................................................................................ 8
HOE VERLOOPT DE OPNAME VAN EEN HARTCHIRURGISCHE PATIËNT? ..................................... 10 1. 2. 3. 4. 5.
VOOR DE OPERATIE ........................................................................................................................... 10 DE OPERATIEDAG ............................................................................................................................. 10 DAG 1 ............................................................................................................................................. 10 TERUG OP DE HOSPITALISATIE ............................................................................................................ 11 ONTSLAG ........................................................................................................................................ 11
COMPLICATIES NA HARTCHIRURGIE ......................................................................................... 12 1. 2. 3.
VOORKAMERFIBRILLATIE ................................................................................................................... 12 POSTPERICARDIOTOMIESYNDROOM OF SYNDROOM VAN DESSLER ......................................................... 12 WONDINFECTIES .............................................................................................................................. 12
LIJST VAN VEEL GEBRUIKTE AFKORTINGEN OP DE AFDELING ................................................... 13 DE STAGE OP DE AFDELING ...................................................................................................... 14 1. 2. 3. 4.
BIJ DE AANVANG VAN DE STAGEPERIODE.............................................................................................. 14 ALGEMENE RICHTLIJNEN .................................................................................................................... 14 PAUZE IN DE AFDELINGSKEUKEN ......................................................................................................... 14 DE LEERMOMENTEN OP DE AFDELING .................................................................................................. 15 4.1 Algemeen ............................................................................................................................... 15 4.2 Verpleegtechnische handelingen ............................................................................................. 15
VOORSTELLING VAN DE AFDELING HARTCHIRURGIE 1.
Inleiding De hospitalisatieafdeling hartchirurgie bevindt zich op de 5de verdieping van kliniekgebouw K12-A. Jaarlijks worden er tussen de 700 en 800 hartchirurgische ingrepen verricht. De afdeling is gespecialiseerd in de chirurgische behandeling van ziekte van de kransslagaders, hartklepafwijkingen, misvormingen van grote bloedvaten vanuit het hart, aangeboren hartafwijkingen, harttransplantaties en het implanteren van een steunhart.
2.
Fysische beschrijving van de afdeling De afdeling bestaat uit 29 bedden waarvan 4 bedden voor mid-care en 5 bedden voor Thoraco-Vasculaire Heelkunde. Er zijn 5 éénpersoonskamers en 10 tweepersoonskamers die gelegen zijn langs de buitenzijden van het gebouw. De spoelruimte, berging, keuken/staflokaal, verpleegpost en secretariaat liggen in het midden van de verdieping. Het operatiekwartier en Intensieve Zorgen Hartchirurgie bevinden zich eveneens op de 5de verdieping maar dan in de “E-blok” van kliniekgebouw K12.
3.
Organisatorische voorstelling van de afdeling
3.1
Het medisch team De geneeskundige staf bestaat uit zes aan het UZ of de UG verbonden chirurgen meestal bijgestaan door één of twee assistent chirurgen in opleiding. Diensthoofd: Prof. Dr. G. Van Nooten Afdelingshoofd: Dr. K. Francois Dr. T. Bové Dr. F. Caes Prof. Dr. Y. Van Belleghem Dr. G. Vandenplas De artsen beginnen elke morgen om 08u00 met de zaalronde op intensieve zorgen bij de recent geopereerde patiënten. Afhankelijk van de individuele toestand wordt beslist welke patiënten in aanmerking komen voor overname naar hetzij de mid-care hetzij de kamer op de afdeling. Rond 08u30 begint de zaalronde op de mid-care. Hier wordt beslist welke patiënten voldoende stabiel geworden zijn voor verdere verzorging op de kamer en in de loop van de dag de mid-care kunnen verlaten. Het is dan ondertussen ongeveer 08h50 geworden vooraleer de zaalronde op de afdeling zelf kan beginnen zodat meestal al twee van de chirurgen en één assistent naar de operatiezaal zijn vertrokken om de eerste ingreep te starten. Alle postoperatieve patiënten worden zonder uitzondering dagelijks gezien door een staflid. De zaalronde duurt tot ongeveer 09u00 à 10u00. ‘s Avonds rond 17h is de chirurg van wacht beschikbaar voor het bespreken van eventuele problemen, gesprekken met familieleden van de patiënten en het op punt stellen van therapieën waarvan het verder beleid afhankelijk is van bloedspiegels. Pagina 1
3.2
Het verpleegkundig team Samenstelling: Hoofdverpleegkundige 25-tal verpleegkundigen De hoofdverpleegkundige staat in voor: De organisatie van de afdelingswerking; De organisatie, coördinatie en supervisie van het verpleegkundig team; De communicatie en overleg met het medisch en verpleegkundig team, andere zorgverleners en medewerkers; De communicatie met patiënten en familie; Het bewaken en optimaliseren van kwaliteitszorg; Het materiaalbeheer op de afdeling. De verpleegkundigen staan in voor de patiëntenzorg volgens het “patiëntentoewijzingsverpleegmodel”, d.w.z. dat één verpleegkundige verantwoordelijk is voor de integrale zorg van een aantal patiënten. Deze omvat: Totaalzorg plannen, uitvoeren, evalueren en rapporteren; Uitvoeren van verpleegtechnische handelingen; Uitvoeren van medische opdrachten; Assisteren bij medische handelingen; Voedingsdistributie; Medicatiedistributie; Observatie en communicatie van/met patiënten en familie; Informeren van patiënten en familie; Zaalronde en overleg met de behandelende arts; Patiëntenadministratie bij opname, verblijf, transfer en ontslag; Begeleiding studenten verpleegkunde volgens het mentoraatschap: - Samenwerken met studenten - Informatie geven - Feedback geven betreffende kennis, handelen, attitudes - Evaluatie van de begeleide studenten Communicatie en overleg met verpleegkundigen, hoofdverpleegkundige en andere zorgverleners; Streven naar een optimale kwaliteitszorg; Materiaalzorg.
Pagina 2
3.3
De kinesitherapeuten De dienst voor fysische geneeskunde stelt twee kinesitherapeuten ter beschikking van de afdeling. Het betreft Dhr. Luce Van Den Berghe en Dhr. Donald Donovan. De behandeling van patiënten door de kinesitherapeuten begint al voor de operatie: het inschatten van de algemene toestand, mobiliteit en ademhalingscapaciteit van de patiënt, het aanleren van ademhalingsoefeningen die de patiënt na de operatie zullen helpen om pijn te vermijden en goed op te hoesten en het aanleren van circulatieoefeningen voor de onderste ledematen.
Toestel (‘Voldyne’) voor het aanleren van ademhalingsoefeningen
Na de operatie helpen de kinesitherapeuten de verpleegkundigen om de patiënt goed in bed te positioneren. Ook wordt de ademhalingscapaciteit gemeten en zullen patiënten vanaf een paar dagen na de operatie gestimuleerd worden om uit bed te komen en rond te wandelen. 3.4
Secretaresse Zij staat in voor o.a.: Ontvangst bij opname van patiënten en begeleiding naar de patiëntenkamer; Het gericht verwijzen van iedereen die zich aanmeldt aan het onthaal; Patiëntenadministratie; Onderzoeksafspraken maken en het plannen van patiëntenvervoer; Administratieve hulp aan de hoofdverpleegkundige en hulp aan het gehele team.
3.5
Logistieke medewerker De logistieke medewerker staat in voor logistieke ondersteuning van het verpleegkundig team in de patiëntenzorg en onderhoudstaken.
3.6
Onderhoudspersoneel Het onderhoudspersoneel behoort niet tot het ziekenhuispersoneel maar is ingeschreven bij een firma die voor dat doel is aangetrokken. Ze kunnen en mogen op geen enkel moment tussenkomen of betrokken worden bij het verpleegkundig handelen op de afdeling.
Pagina 3
3.7
Bloedprikploeg De verpleegkundigen van de bloedprikploeg vallen onder de bevoegdheid van de medisch technische dienst klinische biologie. Zij staan dagelijks in voor het uitvoeren van perifere- en centrale bloedafnames bij patiënten.
3.8
Sociale dienst De sociale verpleegkundige staat in voor: Het zoeken naar oplossingen bij sociale en financiële problemen van patiënten; Het onderzoeken van financiële tegemoetkomingen waar patiënten recht op hebben; Het regelen van vervoer bij ontslag van patiënten; Het regelen van opvang na ontslag bv. hersteloord, RVT, enz.
3.9
Intern Liaison Team (ILT) In het kader van het geriatrische zorgprogramma van de overheid werken we sinds begin 2008 samen met het intern geriatrisch liaisonteam (ILT). Dit team bezoekt alle patiënten op de afdeling die 75 jaar of ouder zijn. Het ILT zal na contact met de patiënt en zijn familie de nodige initiatieven nemen om aan de noden van de patiënt tegemoet te komen.
3.10 Diëtisten Zij kunnen geraadpleegd worden voor ondersteuning, begeleiding en advies aan patiënten met dieetvoeding.
Pagina 4
ANATOMIE EN FYSIOLOGIE VAN HET HART Het hart bevindt zich in het midden van de borstkas, achter het borstbeen (het sternum), tussen de twee longen in. Het hart ligt meer aan de linkerkant dan aan de rechterkant van het borstbeen.
Hart
Het hart zit in een hartzakje (het pericardzakje), het rust gedeeltelijk op het middenrif en is verbonden met grote bloedvaten die het bloed aan- en afvoeren naar en van de longen en de rest van het lichaam. Het hart is vooral opgebouwd uit spierweefsel en is dus eigenlijk een grote pomp. Het is onderverdeeld in twee harthelften, met een gespierd tussenschot (= het septum) tussen linker- en rechterhelft. Elke helft bestaat uit een voorkamer en een echte pompkamer (=ventrikel) waartussen zich een hartklep bevindt, die het bloed in normale omstandigheden slechts in één richting doorlaat. Aan de uitgang van de beide pompkamers bevindt zich ook telkens een klep, zodat het hart in totaal vier kleppen telt: -
de mitralisklep: tussen de linker voorkamer en de linker pompkamer
-
de aortaklep: tussen de linker kamer en de aorta (= de grote slagader die het bloed naar het hele lichaam rondstuurt)
-
de tricuspidalisklep: tussen de rechter voorkamer en de rechter pompkamer
-
de pulmonalisklep of longslagaderklep: tussen de rechter pompkamer en de longslagader (= de slagader die het bloed naar de beide longen voert)
Pagina 5
1. Rechter voorkamer (atrium)
6. Longader
11. Onderste holle ader
2. Linker voorkamer
7. Mitralisklep
12. Tricuspidaalklep
3. Bovenste holle ader
8. Aortaklep
13. Pulmonalisklep
4. Grote lichaamsslagader (aorta)
9. Linker kamer (ventrikel)
5. Longsslagader
10. Rechter kamer
Het hart wordt zelf van brandstof en voedsel voorzien door de beide (linker en rechter) kransslagaders (= coronairen), die aan de aorta ontspringen net voorbij de aortaklep. Als de functie van deze slagaders achteruitgaat door atherosclerose, zodat het hart niet voldoende zuurstof krijgt toegevoerd, treedt een karakteristieke drukkende pijn op die angina pectoris (letterlijk: pijn van de borst) wordt genoemd. Als de zuurstofnood lang aanhoudt, bijvoorbeeld door een plotse volledige verstopping van een kransslagader door een bloedklonter, ook wel trombus genoemd, ontstaat een myocardinfarct ('hartaanval').
Pagina 6
CHIRURGISCHE INGREPEN Twee van de vaak voorkomende hartchirurgische ingrepen in het UZ Gent worden hieronder nader toegelicht:
1.
Coronaire overbruggingsoperatie Coronary artery bypass grafting (CABG), ook wel bypass-, overbruggings- of omleidingsoperatie genoemd is het opheffen van (de gevolgen van) een vernauwing (stenose) in een kransslagader door er een verbinding omheen te maken. Over het algemeen komt een patiënt voor een CABG in aanmerking als er veel of ernstige stenosen (vernauwingen) bestaan die niet goed te dilateren zijn met een ballon of een stent. Om een bypassoperatie te kunnen uitvoeren moet de chirurg het borstbeen opensnijden (sternotomie). Voor de bypass wordt bij voorkeur één van de borstslagaders gebruikt. Ook kan de chirurg één of meerdere aders uit de benen gebruiken. De chirurg hecht een uiteinde van de borstslagader op een punt voorbij de vernauwing van de aangetaste kransslagader. Bij gebruik van een ader uit het been wordt het andere uiteinde gehecht aan de aorta of lichaamsslagader. Het bloed kan via de omleiding naar de hartspier stromen. Er bestaan momenteel twee operatiemethodes: De traditionele operatie, waarbij tijdens de operatie gebruik wordt gemaakt van de hartlongmachine en het hart wordt stil gelegd. De hartlongmachine neemt de pompfunctie van hart en en de gasuitwissling van de longen over. De tweede methode is de operatie op een kloppend hart waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een hart-longmachine. Het deel van het hart waar de bypass wordt aangelegd, wordt stilgelegd; de rest van het hart blijft normaal doorkloppen. Ook de longen blijven functioneren. Na de operatie wordt het borstbeen gesloten met metaaldraad. De wond die ontstaat, is rond de vijftien centimeter lang.
Bypass
Pagina 7
2.
Klepoperaties In het hart zitten verschillende hartkleppen die de bloedstroom tussen de voorkamers (atria) en de hartkamers, en tussen de hartkamers en de slagaders kunnen afsluiten. De functie van de kleppen is het voorkomen van het terugstromen van het bloed. De kleppen bestaan uit materiaal van het endocard, de eerste laag van de hartwand. Van bovenaf zien hartkleppen eruit als een cirkel die door drie is gedeeld, behalve de mitralisklep, die in tweeën gedeeld is. Er loopt een spier door de kamers die van boven vastzit aan de hartkleppen, en van onderen aan de wand van de hartkamer. Als deze spier samentrekt, trekt die de klepjes open. Ontspannen de spieren, dan gaan ze weer dicht. De spiertjes, waar hier sprake van is (zogenaamde papillairspieren) trekken samen tegelijk met de rest van de linker hartkamer; hierdoor wordt voorkomen dat de kleppen in de richting van de voorkamers "doorslaan" en worden ze dus dicht gehouden. Het openen van de kleppen gebeurt tijdens ontspanning van de hartkamers waarbij de papillairspieren ook ontspannen zijn en de kleppen uiteindelijk openen als de druk in de kamers lager wordt dan in de voorkamers. Een hartklep kan lekken (= insufficiëntie) of vernauwd (= stenose) zijn. Beide afwijkingen kunnen ook tegelijk voorkomen. Op den duur kan er schade aan het hart ontstaan. Ernstige hartklepgebreken vereisen bijna altijd een heelkundige behandeling. Deze kan bestaan uit de vervanging van een zieke klep door een kunstklep (een “klepprothese”) of door een reparatie van de klep, waarbij de eigen klep hersteld wordt maar bewaard blijft. Meestal wordt de reparatie dan ondersteund door het plaatsen van een kunststofring rond de klep (een “klepplastie”). Reparatie van de hartklep heeft de voorkeur boven vervanging van de hartklep. Tijdens en na de operatie zijn de risico's lager. Reparatie is echter niet altijd mogelijk. Bij een vervanging haalt de chirurg de bestaande klep helemaal of gedeeltelijk weg en vervangt de klep door een mechanische klep of een biologische klep. Voor- en nadelen van een mechanische klep Mechanische kleppen zijn gemaakt van duurzame koolstofverbinding.
Voordeel: Mechanische kleppen slijten nauwelijks en gaan in principe een leven lang mee. Nadelen: Sommige mechanische kleppen maken een tikkend geluid dat men kan horen. De patiënt moet levenslang antistollingsmiddelen slikken. Deze klepprothese wordt bij voorkeur geplaatst bij mensen jonger dan 65 jaar.
Pagina 8
Voor- en nadelen van een biologische klep Biologische kleppen (of bioprothesen) zijn gemaakt van speciaal bewerkt weefsel van dieren (varkens of runderen) of het zijn donorkleppen van mensen (een zogenoemde homograft).
Voordelen: Biologische kleppen zijn geluidloos De patiënt hoeft niet levenslang antistollingsmiddelen te gebruiken (enkel de eerste drie maanden) Nadeel: Een biologische klep heeft een beperkte duurzaamheid bij jongere patiënten. Deze klep is echter zeer geschikt voor gebruik bij patiënten ouder dan 70 jaar, omdat ze in deze leeftijdsgroep weinig neiging tot verkalking vertonen en dus meestal levenslang zullen meegaan.
Pagina 9
HOE VERLOOPT DE OPNAME VAN EEN HARTCHIRURGISCHE PATIËNT? 1.
Voor de operatie De dag voor de operatie wordt de patiënt opgenomen en worden de preoperatieve onderzoeken uitgevoerd (als die nog niet bij de eigen cardioloog zijn gebeurd). Een bloedafname, een elektrocardiogram, een echografie van het hart, een echografie van de halsslagaders (duplex halsvaten) en een radiografie van hart en longen (RX Thorax) staan op het programma. De verpleegkundige zal een opnamegesprek uitvoeren, de kinesitherapeuten gaan langs bij de patiënt om ademhalingsoefeningen aan te leren en de fysieke capaciteit van de patiënt in te schatten en de sociaal verpleegkundige bespreekt de noodzaak tot eventuele hulp na ontslag uit het ziekenhuis. De chirurg en de anesthesist gaan bij de patiënt langs voor een klinisch onderzoek en een gesprek over de planning van de operatie. De voorbereiding op de ingreep bestaat uit een lavement, het scheren van de romp, de liezen en de benen, het verwijderen van eventuele nagellak, gevolgd door een grondige wasbeurt met ontsmettende zeep op de vooravond van de operatie.
2.
De operatiedag De patiënt moet vanaf middernacht nuchter blijven en krijgt kalmerende medicatie voor hij naar de operatiezaal vertrekt. Gemiddeld duurt een hartoperatie 4 tot 5 uur. Na de operatie wordt de patiënt overgebracht naar Intensieve Zorgen. De patiënt wordt gedurende enkele uren in slaap gehouden tot zijn toestand gestabiliseerd is.
3.
Dag 1 De patiënt wordt, indien zijn toestand stabiel is, overgebracht naar de bewakingsafdeling mid-care. Hij moet nog in bed blijven, gezien de aanwezigheid van infuuskatheters, thoraxdrains, blaassonde en allerlei monitoringsapparatuur.
Pagina 10
4.
Terug op de hospitalisatie De tweede dag na de operatie kunnen de meeste infusen, drains, sondes en monitoring verwijderd worden, uiteraard op voorwaarde dat de toestand van de patiënt stabiel is gebleven. Bij een ongecompliceerd verloop kan de patiënt vanaf de tweede dag na de operatie naar de kamer terug. Vanaf dan kan de patiënt uit bed beginnen komen, eerst met hulp, later zelfstandig. Er zijn uit voorzorg geen optrekbeugels aan het bed vastgemaakt omdat de patiënt zijn borstkas niet mag belasten. Indien de patiënt nog last heeft van hartritmestoornissen krijgt hij op de kamer een draagbaar monitoring toestel (telemetrie). Zo kunnen we zijn hartslag continu volgen van op afstand. Met de telemetrie mag de patiënt rondlopen maar de afdeling niet verlaten. De vochtbalans in en uit wordt gedurende enkele dagen gevolgd. Patiënten moeten gestimuleerd worden om 1500 - 1750 ml per dag te drinken, afhankelijk van de nierfunctie. Geleidelijk aan zal de patiënt zich beter voelen en in staan zijn om opnieuw (gedeeltelijk) zelfstandig voor zijn persoonlijke hygiëne in te staan. Op de vijfde dag na de operatie wordt het verband voor het eerst na de operatie verwijderd. Bij een normale wondheling zal de wonde 1 maal per dag ontsmet worden met Isobetadine dermicum®. In principe zijn een controle bloedafname, elektrocardiogram en radiografie van hart en longen voorzien op de vijfde en zevende dag na de operatie. Op de zevende dag worden de voorlopige pacemakerdraden verwijderd en gebeurt een controle echografie van het hart. Op de dag van ontslag (of soms ook op de zesde dag na de operatie) wordt er een gesprek voorzien met de afdeling hartrevalidatie.
5.
Ontslag Indien alle controle-onderzoeken bevredigend zijn, kan de patiënt op de zevende of achtste dag na de operatie het ziekenhuis verlaten.
Pagina 11
COMPLICATIES NA HARTCHIRURGIE 1.
Voorkamerfibrillatie Voorkamerfibrillatie (VKF) komt zeer frequent voor, tot in 30% van de gevallen (bij mitraliskleplijden tot 50%). Voorkamerfibrillatie is op zich geen levensbedreigende ritmestoornis. Dit wil echter niet zeggen dat de patiënt hiervan geen last kan hebben. In de meeste gevallen zorgen de fibrillaties voor een onvoldoende vulling van de voorkamers en dus onrechtstreeks ook van de kamers. Hierdoor krijgt men een vermindering van het slagvolume met in de eerste plaats een bloeddrukdaling tot gevolg. De patiënt voelt zich flauw en heeft een verminderde capaciteit. Bij inspanning zal de polsfrequentie snel en onevenredig met de inspanning stijgen. In een redelijk aantal van de gevallen van voorkamerfibrillatie wordt het snel ritme van de voorkamer doorgegeven aan de kamer en treedt er een tachycardie op die zeer lastig is voor de patiënt. Ook als het ventriculair ritme normaal is zal de patiënt in vele gevallen de abnormale samentrekkingen van de voorkamer in de borstkas gewaar worden en spreken van een soort zenuwachtig gevoel rond het hart.
2.
Postpericardiotomiesyndroom of Syndroom van Dessler Dit syndroom ontstaat zoals het woord zegt na een hartoperatie en wordt gekenmerkt door koorts, zwaktegevoel, dyspnoe en retrosternale pijn. Meestal gaat het gepaard met een belangrijke pleura-uitstortingen of pericarduitstorting die tot tamponnade kan leiden. De klachten duren tot meerdere maanden postoperatief. De behandeling bestaat uit corticosteroïden en/of aspirine. In uitzonderlijke gevallen is een pericardpunctie voor drainage of een pericardectomie aangewezen.
3.
Wondinfecties Na elke chirurgische behandeling bestaat er een risico op wondinfectie, dus ook na een hartchirurgische ingreep. Al komt dit gelukkig niet frequent voor. Het slecht helen van de operatienaden ter hoogte van het borstbeen wordt in belangrijke mate veroorzaakt door een onderliggend diabeteslijden of door postoperatieve vetnecrose bij zwaarlijvige patiënten.
Pagina 12
LIJST VAN VEEL GEBRUIKTE AFKORTINGEN OP DE AFDELING ALO
Acuut longoedeem
AVP/AVR
Aorta Valve Plasty/Replacement (Aortaklep herstelling/vervanging)
CABG
Coronary Artery Bypass Grafting (overbrugging)
Cx
(Arteria) Circumflexa
Glyc DC
Glycemie dagcurve
IABP
Intra Aortic Balloon Pump of ballonpomp
INR
International Normalized Ratio (een maat voor de stollingstijd van het bloed)
LAD
Linker Anterior Descendens
LCA
Linker Arteria Coronaria
LIMA
Linker Interne Arteria Mammaria
MVP/MVR
Mitralis Valve Plasty/Replacement (Mitralisklep herstelling/vervanging)
NSR
Normaal sinusritme
PTCA
Percutane Transluminale Coronaire Angioplastie
PVR
Pulmonary Valve Replacement (Pulmonalisklep vervanging)
RCA
Rechter Arteria Coronaria
RIMA
Rechter Interne Arteria Mammaria
TC
Truncus Communis of hoofdstam
TVHK
Thoraco-Vasculaire heelkunde
TVP/TVR
Tricuspid Valve Plasty/Replacement (Tricuspidalisklep herstelling/vervanging)
U24u
Urine 24u
VB
Vochtbalans
VKF
Voorkamerfibrillatie
Pagina 13
DE STAGE OP DE AFDELING 1.
Bij de aanvang van de stageperiode De hoofdverpleegkundige of verantwoordelijke verpleegkundige zal je verwelkomen. Je komt in eigen kledij vanuit de kleedkamers in de kelder. Je zal een rondleiding krijgen op de afdeling voor de eigenlijke stage aanvangt. Door de werkdruk kan het wel gebeuren dat de opvang en rondleiding over de eerste twee dagen verspreid wordt.
2.
Algemene richtlijnen Aandacht voor persoonlijke hygiëne en naleven van de voorschriften aangaande uniform; Stiptheid naleven, begin - en einduur respecteren; Overleg je werkorganisatie met de begeleidende verpleegkundige; Beloproepen worden steeds zo vlug mogelijk beantwoord, ook deze die niet tot de eigen patiëntengroep behoren. Zorg ervoor dat patiënten hun oproepsysteem steeds in hun bereik hebben; Streven naar een economisch verantwoord gebruik van materiaal; Gebruikt materiaal wordt na reiniging of ontsmetting ordelijk teruggebracht naar de juiste plaats. Bijvoorbeeld: zitweegschaal, infuuspompen, statieven en wc-stoelen; Bij het beëindigen van de patiëntenzorg: nakijken of alles opgeruimd is en al het overbodig materiaal van de kamer verwijderd is; Aandacht voor het aan- en uitdoen van het aanwezigheids-/beletlichtje bij het betreden /verlaten van de kamer; Studentenverzorgingskar wordt na gebruik volledig opgeruimd, het materiaal wordt op zijn plaats teruggelegd; Na het gebruik wordt het te hersteriliseren materiaal in de sterilisatiebak in de spoelruimte geplaatst; Uitgevoerde patiëntenzorg, observaties en evaluatie noteren in het verpleegdossier op het zorgenplan samen met de begeleidende verpleegkundige; De feedbackfiche dagelijks invullen en nadien voorleggen aan de begeleidende verpleegkundige. De feedbackfiche blijft op de afdeling en wordt bewaard in het vakje voor de studenten in de verpleegpost; Er wordt een aandachtsvolle en actieve participatie bij patiëntenoverdracht van je verwacht.
3.
Pauze in de afdelingskeuken Dagelijks kan je een yoghurt gebruiken op de afdeling. De yoghurt voor studenten vind je terug in de grote koelkast. Je pauze plan je in overleg met je begeleidende verpleegkundige. Er wordt een koffiepauze voorzien van 15 minuten in de voormiddag/namiddag en een half uur middag/avondpauze. Pagina 14
4.
De leermomenten op de afdeling
4.1
Algemeen Als student verpleegkunde beslis je of doe je niets alleen, maar werk je steeds samen met een verpleegkundige. Op die manier zal je meer ervaring opdoen en minder kans lopen om fouten te maken. In dit samenwerken, verwachten we van jou creativiteit. Enkele voorbeelden: Werk met inzicht – stel dus voldoende vragen zodat je weet waarom je iets doet. Kom zelf met eigen initiatieven of gedachten en bespreek ze met de verpleegkundigen (je toekomstige collega’s) m.a.w. leer functioneren in teamverband. Wil je bepaalde onderzoeken, technieken, procedures bijwonen dan kan dit zeker geregeld worden. Operaties mogen worden bijgewoond door tweedejaars- en derdejaarsstudenten. Spreek zelf de hoofdverpleegkundige of de verpleegkundige waar je mee samenwerkt aan op het ogenblik dat dergelijke onderzoeken of technieken doorgaan. Opmerking: voor het geven van informatie aan patiënten en familie (i.v.m. de ziektetoestand) verwijs je steeds naar de verantwoordelijke verpleegkundige.
4.2
Verpleegtechnische handelingen Medicatietoediening in alle vormen en aangepast toezicht; Parenterale en enterale voeding; Staalafnames voor analyses; perifere bloedafnames, bloedafnames via arteriële lijn; Verwijderen van thoraxdrains onder medische assistentie; Glycemiecontroles; E.K.G. afname via E.K.G. toestel of via monitoring; Plaatsen perifeer infuus; Urinecollectie: bij veel patiënten wordt de urine per 24 uur gemeten. Hernieuwen of verwijderen van blaassonde gebeurt volgens instructies op het zorgenplan. Zorgen dat patiënt steeds bedpan en / of urinaal ter beschikking heeft en binnen bereik; Voeding van patiënt: veel zorg dient men te besteden aan de voeding van de patiënt. Observatie rond kwantiteit voedselinname wordt op een voedingslijst genoteerd; Vochtinname: na de operatie wordt de vochtinname gedurende enkele dagen opgevolgd en genoteerd op een vochtbalans. O2-therapie: aandacht voor maximale hoeveelheid bij toediening (belangrijk bij C.O.P.D.-patiënten), hernieuwen van leiding en respiflow en het goed dragen van masker of bril; Aërosoltoediening: aandacht voor frequentie toediening, reinigen en vervangen van leiding; Wondverzorging: zoals voorgeschreven op zorgenplan.
Pagina 15
Insteekplaats van katheters: (centrale katheters, perifere katheters, dialysekatheters, redons, …). Veel zorg dient besteed te worden aan de insteekplaats van katheters. Observaties van roodheid, zwelling, etter dienen gemeld en genoteerd te worden. De meest voorkomende basiszorgen zijn: - bedbad en detailzorgen; hulp aan de lavabo; - decubituspreventie, zo nodig decubitusverzorging; - comfortabel installeren van de patiënt; - aanbrengen van anti-emboolkousen; - volgen defaecatiepatroon; - katheterzorgen (blaassonde, infuus, maagsonde….); - sondevoeding; - zuurstoftherapie; - wondverzorging; - zorgen omtrent de voeding en vocht; - stimuleren tot mobiliteit; - begeleiding patiënt en familie.
Welkom, een leerrijke stage en veel succes! Vanwege de hoofdverpleegkundige en alle medewerkers van de afdeling hartchirurgie.
Pagina 16