Inleiding bij de voorstelling ‘Tirza’ van het Nationale Toneel seizoen 2009-2010 Over Arnon Grunberg Het blijft een moeilijke zaak iets over het leven van Arnon Grunberg te vertellen. Toen hij zijn eerste stappen in het kunstcircuit zette, sprak men van hem van een ‘schlemiel’. Vervolgens werd hij een ‘schelm’ genoemd en tegenwoordig spreekt men van ‘de schrijver van zijn generatie’ en ‘Grossschriftsteller’. Hij woont al jaren in New York, maar zijn geld verdient hij in Nederland en Vlaanderen. Arnon Grunberg is vat vol tegenspraken: hij blijft een jeugdig wonderkind dat grossiert in levenswijsheden en aforismen. Hij is een telg uit een joods milieu die zich afvraagt of joden wel bestaan. Hij is de meervoudige prijswinnaar die vaak ontbreekt bij een prijsuitreiking. Hij is een minnaar die zijn geliefde op een intercontinentale afstand wenst. Hij is de schrijver die in de ene zin iets beweert en daar in de volgende weer aan ontsnapt. Hij is de verkondiger van statements die het zijn goed recht acht eerdere standpunten totaal te herzien. Hij is een moralist die uit is op verwarring. Hij is een man zonder kinderen die zijn petekind koestert. Hij is de biograaf van zijn eigen leven die zich niet te kennen wil geven. Hij is een reiziger die het liefst verblijft in restaurants en hotellobby’s, maar bij voorkeur naar dezelfde plekken terugkeert. In zijn in 2007 verschenen autobiografie ‘Omdat ik u begeer’ schrijft hij: ‘Natuurlijk wil iedereen bemind worden zoals hij echt is. Lang geleden kwam ik al tot het inzicht dat dat onmogelijk is. Wie me zou zien zoals ik echt ben, zou gillend wegrennen. Of zich uit het raam storten. Alleen mijn bedrog kan worden bemind.’ Achter de vele maskers van Arnon Grunberg blijft het raden naar de ware Grunberg. Het bedrog waarmee hij bemind wil worden, omschrijft hij als volgt: ‘Alles is mogelijk, behalve andere ouders nemen.’ Dat een mens zijn eigen lot in handen kan nemen heeft Arnon Yasha Yves Grunberg, geboren 22 februari 1971 in Amsterdam grandioos aangetoond. In zijn autobiografie tekent hij al de levensfeiten uit zijn jeugd op. Hij stelt ze consequent depressiever en absurder voor dan ze volgens zijn moeder waren. Tijdens de eerste jaren van zijn verblijf in New York verzint hij zijn eigen leven: hij gedraagt zich alsof hij een van zijn eigen personages is: living to the edge, limo’s, dure restaurants, aantrekkelijke vrouwen, champagne, the sky is the limit. En vooral: the world is yours’, zoals de Cubaanse immigrant Tony Montana in Grunbergs favoriete gangsterfilm ‘Scarface’ zichzelf wijsmaakt. In de biografie die hij van zichzelf maakt, werkt hij ook echt als ober, makelaar, schilder en schrijver. Grunberg vindt dat hij alles kan doen in dit leven en dat hij iedereen van alles mag wijsmaken.
Maar toch, in zijn jeugd en in de jaren daarna liggen een paar feiten onomstotelijk vast: Hermann Grunberg en Hannelore Klein, beiden afkomstig uit Berlijn, kregen in Amsterdam in 1963 een dochter: ManiouLouise. Acht jaar later werd Arnon geboren. Toen hij 11 was vertrok zijn zus, zeer tot zijn verdriet, naar Israël. Daarna ging het thuis en op school mis met hem. De Amsterdamse Montessorischool doorliep hij nog glansrijk, maar het Vossius Gymnasium verliet hij voortijdig. In dat jaar had hij zijn eerste, veelbelovende schreden op het pad van schrijven en acteren gezet. In de theaterwereld was hij opgemerkt. Na school besloot hij alleen nog maar energie te besteden aan dat wat hem echt interesseert. Dat wordt een lijdensweg: hij wordt afgewezen op alle toneelscholen in Nederland en op veel toneelscholen in Duitsland. Het publiek kwam niet naar zijn solovoorstellingen die hij bleef maken. De uitgeverij die hij had opgericht ging failliet. Kortom: vijf jaar lang was het kommer en kwel. Niemand geloofde in hem en keer op keer kreeg hij ingepeperd dat hij mislukt was. Maar zijn enorme ambitie, daadkracht en zelfdiscipline werden er niet door aangetast. Door verschillende bijbaantjes tegelijkertijd stelde hij zichzelf in staat om te blijven schrijven. Hij ritselde een woning in de van Eeghenstraat, een van de duurste straten van Amsterdam Een enkeling zag iets in hem: bijvoorbeeld de regisseur Jan Ritsema. Grunberg noemt hem zijn ‘eerste werkgever’: Ritsema stelde hem in staat te blijven acteren, zorgde voor de publicatie van zijn eerste boek en maakte hem tot zijn persoonlijke secretaris. Ergens in die moeilijke periode ontdekte hij dat schrijven ook handelswaar kan zijn. Hij besloot een ‘broodschrijver’ te worden. Het principe daarvan was als volgt: hij gaf veel geld uit en moest dat dan weer zien terug te verdienen. En een ‘broodschrijver’ moest natuurlijk een imago hebben. Daarom creëerde hij ‘het fenomeen Grunberg’. Hij creëerde daarvoor een groot aantal rollen voor zichzelf. Bij zijn debuut ‘Blauwe Maandagen’ werd hij in de publiciteit aangekondigd als een ‘joodse schrijver’, begrijpelijk omdat het verhaal weergeeft hoe de oorlogservaringen van zijn ouders een ondraaglijke druk legden op het gezin waarin hij opgroeide. Grunberg koos bewust zijn volwassenwordingproces als vertelstof. Dat hij een ‘joodse schrijver’ was, is een marketingtruc. Grunberg zelf heeft daar niet veel mee. Later maakt hij korte metten met de tweede en derde generatie oorlogsslachtoffers: publiekelijk verkondigde hij dat het maar eens afgelopen moet zijn met dat geklaag. Deze kritische houding van de joden als slachtoffer blijft terugkeren in zijn werk. Mark Schaevers, oud-hoofdredacteur van HUMO zegt daarover: ‘Arnon heeft een bijzondere geschiedenis die hij nauwelijks heeft uitgebuit. Andere
mensen zitten joodse verledens te verzinnen, Grunberg doet er vrijwillig afstand van.’ Als schrijver groeit hij van roman naar roman. ‘Tirza’ uit 2007 is het voorlopige hoogtepunt. Wie zijn oeuvre overziet, kan niet anders dan constateren: ja, dit moest er van komen. Het wonderkind is gerijpt. De verschillende lijnen, thematieken en situaties in zijn romans komen in ‘Tirza’ samen: het inzetten van een beperkt aantal personages in een beperkte ruimte, het liefst als disfunctioneel gezin; de humor en de onderhuidse waanzin; de seksuele perversiteiten. En dat allemaal in heldere, alledaagse taal. In ‘Tirza’ schuilt de krankzinnigheid helemaal in de psyche van de hoofdpersoon, de bijna zestigjarige Jorgen Hofmeester. Op het moment staat Arnon Grunberg aan top in de Nederlandse Letteren. Ook aan top op de lijstjes van literatuurprijzen. Hij kreeg twee keer de Anton Wachterprijs, de prijs voor het beste prozadebuut ( voor ‘Blauwe Maandagen’ in 1994 en voor het onder zijn pseudoniem Marek van der Jagt gepubliceerde ‘De Geschiedenis van mijn Kaalheid’ in 2000). Tweemaal de AKO Literatuurprijs (voor ‘Fantoompijn’ en ‘De Azielzoeker’) en twee keer de Gouden Uil: voor ’De Mensheid zij Geprezen’ en ‘Tirza’. ‘Tirza’kreeg ook nog eens de Libris Literatuurprijs 2007 en een nominatie voor de AKO Literatuurprijs 2007. Hij heeft een groot lezerspubliek, de meeste recensenten en critici putten zich uit in superlatieven en van het begin af aan ligt hij goed bij de media. Ischa Meyer vrat hem bijna op, Sonja Barend knuffelde hem, Adriaan van Dis streek hem over de bol en Hanneke Groenteman wilde hem adopteren. De ‘broodschrijver’werd ‘Grossschriftsteller’, maar bleef een workaholic. Naast zijn veelsoortige literaire werk stuurt hij ook via allerlei media een stroom berichten uit de samenleving de wereld in. Hij reist de wereld rond, de ene reportage na de andere makend, onvermoeibaar op zoek naar brandhaarden en taboe verklaarde personen, Guantanamo Bay, een familiehotel in Beieren, de Pedofielenpartij, de Nederlandse soldaten in Uruzgan, bewoners van Vinexwijken, noem maar op. Hij is op de top van zijn kunnen. Arnon Grunberg: van gedoodverfde schlemiel tot de schrijver van zijn generatie. Twee feiten uit zijn biografie mogen niet ongenoemd blijven, vooral niet wanneer we het over zijn roman ‘Tirza’ hebben. Het eerste feit is dat zijn moeder, Hannelore Grunberg-Klein, zijn Achilleshiel is. Hij houdt van haar maar kan niet met haar overweg. De tragedie van veel Grunbergpersonages – en Jorgen Hofmeester vormt daarop geen uitzondering is dat ze buitengesloten zijn uit de vrouwelijke wereld. De moeders vormen een leegte in zijn werk. Ze zijn er vaak niet. Of ze zijn heel
stiefmoederlijk. De vrouwen in zijn werk vertegenwoordigen een soort geheim. Ze zijn in zichzelf besloten wezens, nauwelijks benaderbaar. Het tweede feit is gemakkelijker bespreekbaar voor hem. Hij zegt: ‘Ik ben de eerste om toe te geven dat ik bang ben om te leven. Daarom schrijf ik. Mijn veldonderzoek voor mijn boeken, columns en verhalen brengt me gevaarlijk dicht in de buurt van dat echte leven, dat ik uit angst probeer te ontvluchten.’ Over Tirza Het Nationale Toneel heeft Sophie Kassies gevraagd een toneelbewerking te maken van de roman ‘Tirza’. Deze bewerking volgt het boek in grote lijnen. De kunst van het bewerken is de verschillende situaties en personages uit het boek zo tegenover elkaar of achter elkaar te zetten dat de optelsom van deze situaties de betekenis van het verhaal helder maakt. Met welke bedoeling heeft Arnon Grunberg zijn ‘Tirza’ geschreven en waarom vindt het Nationale Toneel het belangrijk dit verhaal op het toneel te brengen? ‘Tirza’ begint op het eindexamenfeest van Tirza, jongste van de twee dochters van Jorgen Hofmeester. Hofmeester houdt zich in de keuken bezig met de voorbereidingen voor het feest. Hij is gespannen, maar neemt zich voor dat deze avond ‘een mooie avond’ wordt en het feest ‘een prachtig feest’. Zijn leven bevindt zich op een keerpunt. Zijn laatste kind staat op het punt het nest te verlaten. Tijdens het lange wachten op de gasten en op Tirza zelf wordt hij steeds weer overvallen door de herinneringen aan de nederlagen die hij in het recente verleden geleden heeft. Op het moment dat Tirza eindelijk arriveert met in haar kielzog haar nieuwe Marokkaanse vriendje Choukri breekt er iets in hem. Jorgen Hofmeester is een vader van de ouderwetse soort. Hij heeft de kenmerken van veel Grunberg personages en ook een aantal kenmerken van Grunberg zelf. Hij is bang om te leven, hij wil graag dat alles bij het oude blijft en elke verandering in zijn leven slaat een diepe krater in hem. Die veranderingen in zijn leven maken we – in de vorm van herinneringen – in de voorstelling mee. We zien wat ze doen met Hofmeester. Tirza’s moeder is ook op het eindexamenfeest aanwezig: drie jaar geleden had ze het gezin in de steek gelaten voor een jeugdliefde. De eerste keer dat Hofmeester in zijn herinneringen verdwaalt, draait het om zijn echtgenote die zes dagen voor het feest plotseling weer op de stoep staat. Ze wil weer tot het gezin worden toegelaten met de mededeling dat ‘niemand haar meer hebben wil.’ Hofmeester laat haar weer toe maar ze irriteert hem en ze is als een vreemde die hem in zijn kalme bestaan bedreigt.
De tweede serie herinneringen waardoor hij wordt gekweld, draait om het feit dat hij zijn meedogenloos bijeen gespaarde kapitaal, het kapitaal waarmee hij zijn twee dochters een onbezorgde toekomst wilde bezorgen, dat wil zeggen waarmee hij hen de financiële middelen wilde verschaffen om onafhankelijk - en in zijn ogen onkwetsbaar - te kunnen leven, verliest na de aanslag op het World Trade Centrum op 11 september. Hij had zijn miljoen, in plaats van het verspreid te beleggen, in Zurich in een hedge fund belegd vanwege de bijzonder gunstige rentepercentages. Een derde grote verandering in zijn leven dient zich aan wanneer hij door zijn werkgever, de directeur van een literaire uitgeverij, boventallig wordt verklaard. Hij wordt, met doorbetaling van zijn salaris, op non actief gesteld. Om zijn omgeving niets van deze ingrijpende vernedering te laten merken, begint hij een rollenspel te spelen. Hij reist na zijn ontslag op de gewone werktijd iedere dag naar Schiphol om daar hem onbekende mensen uit te zwaaien of op te wachten, met het laatste manuscript van een Oost-Duitse auteur in zijn tas. Zijn oudste dochter Ibi is al eerder van hem weggerend. Ibi heeft op haar vijftiende, met haar instemming, seks gehad met de architect die de bovenverdieping in huize Hofmeester huurde. Hofmeester kon dat niet verkroppen en sindsdien is ze uit de gratie geraakt. Mede omdat ze met een allochtoon een Bed and Breakfast in Frankrijk ging runnen in plaats van iets moeilijks te studeren. Op de avond van het feest staat ze plotseling weer in de keuken. Ze komt voor het feest van haar zusje rechtstreeks uit Frankrijk. Dit is aanleiding voor Hofmeester om de herinnering aan haar grote verraad weer op te halen. Hofmeester is zich ervan bewust dat het vaderschap van Tirza nu zijn hele bestaan vult, maar hij heeft niet in de gaten dat dat resulteert in wat men een verstikkende liefde noemt. Want het is geen ware liefde die Hofmeester aan zijn dochter bindt, het is een spel. Hofmeester heeft de rol van vader op zich genomen, zoals hij de rol van kapitalist, van redacteur en van echtgenoot op zich nam. Die rollen gaven en geven hem een zin in zijn bestaan en vooral een status naar de buitenwereld toe. Maar achter die façade van rollenspel bevindt zich een gigantisch zwart gat. Dan komt Tirza eindelijk op haar eigen eindexamenfeestje aanzetten, samen met haar nieuwe Marokkaans vriendje. Het treft hem als een bom. Hij ziet hoe verliefd ze is op Choukri. Hij weet dat ze samen een rondreis door zuidelijk Afrika gaan maken als cadeautje voor haar eindexamen. Hij voelt plotseling dat Tirza uit zijn leven verdwijnt en dat hij alleen achterblijft, zonder de enige functie die hij op deze wereld nog kon vervullen: het vaderschap. Kortom: hij is alles kwijt, er blijft niets over.
In zijn overspannen brein krijgt Choukri de trekken van de terrorist Mohammed Atta, volgens hem de oorzaak van zijn financiële teloorgang en symbool voor de bedreiging voor de hele westerse wereld. Alle nederlagen die Hofmeester heeft moeten incasseren, alle angst die hij heeft opgebouwd, worden samengebald in zijn obsessieve haat jegens deze ‘Atta’. Die is beslissend voor de afloop van het verhaal, maar maakt van ‘Tirza’ ook een verhaal dat op hoogst intelligente wijze meepraat over het tijdsgewricht post 9/11. Wat Hofmeester namelijk ziet in de jongeman is Het Beest dat de hele westerse cultuur zal vernietigen. Hofmeesters angst voor het verlies van zijn dochter wordt in zijn hoofd verbonden met de angst voor Islamitische terroristen. Maatschappelijk gevaar gaat geruisloos over in persoonlijk gevaar en wie eenmaal wordt beheerst door die angst is niet meer te temmen. Dat dat net zo zeer voor staten geldt als voor mensen hoeft Grunberg in deze tijd helemaal niet meer uit te leggen. Decennia lang heeft Hofmeester ( en met hem een groot deel van de westerse wereld) zichzelf verboden om objectief naar zichzelf te kijken. Had hij zich aan een inspectie gewaagd dan zou hij dat zwarte gat, die angstwekkende leegte, die in hem schuilt, hebben aangetroffen. Eigenlijk is hij niet een boventallig, maar een overtollig mens, een brokkenpiloot die met niemand ooit echt aansluiting heeft gezocht. Hij is vergroeid met zijn rollen, het laatst met zijn rol als vader. In deze rol verliest Hofmeester, de man zonder eigenschappen, zich en beseft niet dat een spel geen spel meer is als er geen alternatief beschikbaar is. Hofmeester verliest de controle over zijn bestaan. Grunberg legt hiermee de vinger op de zere plek van de westerse beschaving: haar hysterische hunkering naar orde om daarmee het blootleggen van het failliet van onze cultuur te bezweren. Er is alleen nog maar de angstwekkende leegte. Zingeving bestaat niet meer. Hofmeester zegt zelf dat hij aan de ziekte van de blanke middenklasse lijdt, sterker: hij is die ziekte. En aan die ziekte lijden betekent: geen levensdoel hebben. Het eventuele alternatief, een liefhebbende echtgenoot zijn, blijkt ook niet voorhem weggelegd. Door de terugkeer van zijn echtgenote wordt hij pijnlijk geconfronteerd met de grote vergissing van hun huwelijk. Tirza’s moeder is zes dagen voor het feest teruggekeerd. Wat wil ze bij hem? Constateren, misschien zelfs op perverse wijze celebreren, dat hun beider leven kapot is. De passages waarin de teruggekomen echtgenote optreedt, zijn een feest op zichzelf. Hier is Grunberg op zijn best. Hierin leeft hij zich hartstochtelijk uit. De in eerste instantie lusteloze hereniging van de echtelieden levert een aantal prachtige scènes op, waarin de teruggekeerde moeder probeert weer tot Hofmeester door te dringen. Zonder plan, maar met de moed der wanhoop – zoals dat bij Grunbergs moeders vaak gebeurt. Ze sart hem, ze knijpt hem. Vergeefs. Ze probeert hem te beledigen door te zeggen
dat ze hem nooit aantrekkelijk heeft gevonden. Ze probeert ‘het Beest’ in hem wakker te schudden. Het Beest, dat zij associeert met seksuele aantrekkingskracht. Hij geeft geen krimp: Het Beest in ons is dood, stelt hij. Maar wanneer ze daadwerkelijk haar lippen op de zijne drukt, geeft hij haar een klap. Ze haalt haar gelijk: Zie je wel. Het klopt niet. Het Beest in je is niet dood, het is springlevend. ‘Tirza’gaat over de bevrijding van het beest uit de burger. Maar niet het beest als zijnde seksuele aantrekkingskracht, maar ‘Het Beest’ in de betekenis van ‘de barbarij’. Arnon Grunberg wees erop in een interview in Het Nieuwsblad. Hij kreeg de vraag voorgelegd waarom hij in zijn boeken sympathie toont voor mensen die foute dingen doen. ‘Het is mijn taak als schrijver me te identificeren met de dingen waarmee niemand zich wil identificeren. Je moet bereid zijn de duistere kant van jezelf op te zoeken. En die zit in mij, maar ook in u. Bovendien heb ik sympathie voor mensen voor wie niemand nog sympathie kan opbrengen. Ook het verhaal van diegenen die wij als monsters bestempelen, moet een kans krijgen. Neem nu Dutroux. Als je zegt: die man komt van Mars, daar hebben wij niets mee te maken. Dan doen we niet alleen de waarheid onrecht aan, maar we weigeren iets over onszelf te leren. Onze wereld is niet verklaar baar zonder de geschiedenis van de monsters. Beschaving moet je bewaken. Als je even niet oplet, is ze verdwenen. En als dat laagje beschaving is verdwenen, zijn we weer wat we bij onze geboorte al waren: barbaren, wezens met een paar instincten, lusten, dierlijke behoeften.” Maar in het derde en laatste deel van de roman en de toneelbewerking trekt Grunberg ook andere registers open. Wanneer Tirza naar Namibië is vertrokken en vervolgens niets van zich laat horen, reist de ongeruste Hofmeester haar achterna om haar te zoeken. In Windhoek ontmoet hij een 9-jarig meisje dat een soort vervangende dochter voor hem wordt en reist met haar van hotel naar hotel. Het lijkt alsof deze ongelijke verbintenis hem rust en geluk brengt. Hij kan vader spelen, haar voeden en beschermen. Zij is er de oorzaak van dat hij zich realiseert dat hij Tirza en haar vriendje aan de vooravond van hun vertrek in een aanval van kille razernij heeft vermoord. Hij geeft toe dat hij uit niets meer dan ‘Beest’ bestaat. Hier ontstijgt ‘Tirza’ het realisme en krijgt het verhaal van Hofmeester hallucinante trekken. Hij overwint het Beest door zelf beest te worden, maar moet daarvoor afstand doen van alles wat hem tot mens en burger maakt. ‘Tirza’ houdt ons een spiegel voor: ecce homo. In het bijzonder de zelfgenoegzame mens die sinds 2001 veel van zijn zekerheden heeft zien verdampen en in al zijn angst en vertwijfeling het kwaad van buiten vreest, zonder te zien hoezeer het ook in hemzelf schuilt.
Bewerking en regie Het vertrekpunt van ‘Tirza’ was een column van Frits Abrahams in de Volkskrant over een vader die zijn dochter die op wereldreis gaat op Schiphol uitzwaait. Grunberg vertelt: “Ik had meteen een beeld: wat als hij niets meer hoort van die dochter? Wanneer ga je zoeken? En wat als je haar niet vindt? En als je dat zo erg vindt dat je het niet aan je vrouw kunt zeggen? En daarom doet alsof ze nog leeft? Nog later dacht ik: het kan natuurlijk ook de man zelf zijn die, uit liefde voor zijn kind, haar het leven onmogelijk maakt of haar zelfs doodt. Ouder en kind is de meest extreme relatie die er tussen mensen bestaat. Dat kan tot destructieve situaties leiden, zoals ouders die in functie van hun kind gaan leven.” Toen regisseur Johan Doesburg ‘Tirza’ in 2007 las, was hij meteen enthousiast: “Ik volg Grunberg al vanaf het begin op de voet. Het volgende werk is altijd beter dan het vorige, maar één kwaliteit blijft constant in zijn romans: De man schrijft theatraal. Hij boetseert zijn personages zoals een toneelschrijver dat doet. Stuk voor stuk zijn het uitvergrootte personages die een idee of een houding belichamen. Grunberg schrijft nooit psychologisch realistisch. De personages zijn altijd meer dan hun psychologische optelsom. Ze staan voor krachten in onze samenleving. Toen ik zijn nieuwste roman Tirza las, was ik direct verkocht. In dat boek zijn alle kwaliteiten van Grunberg op topniveau: zijn stijl, zijn theatraliteit, zijn filosofie, zijn denkbeelden over de wereld, zijn angsten, zijn autobiografie. Toen ik het boek weglegde dacht ik: “Dit is heel bijzonder. Grunberg gaat theatraal aan de haal met een van zijn favoriete onderwerpen uit zijn eigen biografie. Het gaat over een probleemgezin waarin het jongste kind – Tirza - de emotionele reddingsboei van de vader is. Die vader wordt beroofd van zijn emotionele en economische bezit en daarmee van zijn waardigheid. Net zoals de westerse mens zich beroofd kan voelen. De manier waarop Grunberg het financiële verlies van vader Hofmeester koppelt aan de gebeurtenissen rond 9/11 is een meesterzet. De zoektocht van Hofmeester naar de schuldigen aan zijn verlies, is de zoektocht van ons allemaal. Al tijdens het lezen wist ik: Kees Hulst moet de rol van Hofmeester spelen. Ik had een keer eerder met hem gewerkt in ‘Vastgoed BV’, een succesproductie van Het Publiekstheater in het begin van de jaren ’90. En ik heb een beeld van hem: hij kan droogkloterig en intellectualistisch zijn en toch bezit hij ook Buster Keaton-achtige kwaliteiten. Kortom: de perfecte Hofmeester. De keuze voor Sophie Kassies als bewerker was een logische omdat wij in het verleden al met succes samengewerkt hadden aan bewerkingen van Michel Houllebecq’s ‘Elementaire Deeltjes’ en ‘De Graaf van Monte Cristo ‘ van Alexandre Dumas. Het was nog enige tijd onzeker of we de
rechten zouden krijgen om de roman te bewerken. Arnon Grunberg had het voor het uitkiezen. Maar we kregen de rechten, omdat hij vond dat zijn werk bij het Nationale Toneel het best was ondergebracht. Diezelfde dag nog heb ik Kees Hulst opgebeld met het nieuws dat hij vader zou worden: van Tirza.” ‘Tirza’ is voor Johan Doesburg het derde deel van een persoonlijk project dat hij ‘De trilogie van de Waan’ noemt. Af en toe overkomt hem dat, dat hij een serie voorstellingen maakt rond een onderwerp dat blijft boeien. De eerste twee delen van de trilogie waren ‘Medea’ en ‘Equus’. Het gemeenschappelijke aan de stukken is dat ze om familiesituaties gaan waarbinnen een van de familieleden een buitenstaander is. In ‘Medea’ natuurlijk Medea zelf, letterlijk een vreemdelinge in Griekenland. In ‘Equus’ groeit een jongeman heel eenzaam in een streng gelovig milieu op en in ‘Tirza’ draait het om de vader die totaal geïsoleerd in de moderne samenleving staat. Wat deze stukken laten zien is dat isolement, op welke manier ook, leidt tot excessen en aberraties. Wanneer mensen niets hebben om voor te leven, kunnen ze het leven niet aan. Sophie Kassies zegt over de bewerking van ‘Tirza’: “Sinds ik in 1984 afstudeerde als regisseur, werk ik voornamelijk als toneelschrijver en dramaturg. Het werk van veel toneelschrijvers bestaat voor een deel uit het bewerken van proza. Tirza is, na Elementaire deeltjes (2005) en De graaf van Monte Cristo (2007) de derde romanbewerking die ik voor Johan Doesburg maak. Het begint met een telefoontje. ‘Zou jij Tirza eens willen lezen en kijken of je er iets met hebt?’ Ik las en ik had er iets mee. Voor mij is het verhaal van Jörgen Hofmeester meer dan het verhaal van een vader die bang is zijn dochter te verliezen. Zijn paniek weerspiegelt de angst waaraan de westerse wereld ten prooi is. Het is, zeker na 9/11, tot ons doorgedrongen dat wij de toekomst moeten delen met anderen. Uit angst dat dat ten koste gaat van onze waarden, zetten wij diezelfde waarden op het spel. Met het gevaar dat we het dierbaarste verliezen aan de angst om het te verliezen – zoals Hofmeester. Zodra ik weet, waar het boek voor mij over gaat, volgt een gedachtewisseling met de regisseur. Wanneer we het over een aantal basisuitgangspunten eens zijn, ga ik aan de slag. Eerst moet ik ‘sudderen’. De stijl, de personages, het plot, de thematiek, de spelers die het straks gaan doen, de actualiteit, al die ingrediënten probeer ik met elkaar te verbinden. Dit is een frustrerende periode, omdat er noch voor mezelf, noch voor iemand anders zichtbaar resultaat is. Wandelen helpt. De lucht boven je hoofd, de wind om je oren heeft een heilzame uitwerking op wat zich in het hoofd en tussen de oren afspeelt. Langzamerhand begint zich de gestalte van een voorstelling af te tekenen. Dat is niet de voorstelling die gerealiseerd wordt, maar de voorstelling zoals ik hem denk. Die voorstelling-in-gedachten is een
voorwaarde om de tekst te kunnen schrijven waarmee spelers en regisseur hun eigen gang gaan. Zodra ik op dit punt ben, overleg ik opnieuw met Johan. Als ik zijn groene licht krijg, is het bewerken zelf eigenlijk niet moeilijk. Er is veel geschikt materiaal in het boek, de keuzes die je daarin maakt, wijzen zich vanzelf. Na het schrijven volgt het schrappen en het schaven, tot er een script op tafel ligt met REPETITIEVERSIE erop. De spelers en de regisseur kunnen aan de slag. Er is geen groot verschil met de repetitieversie van ‘Tirza’ en de tekst die in de voorstelling gespeeld wordt. Wanneer er 20 zinnen uit geschrapt zijn is het veel. Hier en daar zijn scènetjes omgedraaid.” Muziek en vormgeving Harry de Wit heeft voor ‘Tirza’ een klankwereld gecomponeerd. Hij zegt hierover: “De klankwereld van Tirza is voor mij een grote muzikale trip. Die begint met rustige Amsterdam-Zuid klanken en baant zich dan via stad en Betuwe en Autobahn en vliegtuig een weg naar een groot sinister Afrikaans eenzaam klanklandschap.” Het was de bedoeling dat hij zelf op het podium zou zitten en deze klankwereld met behulp van allerlei voor de voorstelling uitgevonden instrumenten tot klinken zou brengen. Maar hij merkte tijdens de repetities dat deze taak veel beter uitgevoerd kon worden door de acteurs zelf, die immers het grootste deel van de voorstelling op het toneel aanwezig zijn. Een van de uitgangspunten was immers dat ze met zijn allen het verhaal van ‘Tirza’ zouden vertellen. Vormgever Tom Schenk heeft voor ‘Tirza’ een terrarium ontworpen. Een klein hokje met een tegelvloer(tje) middenin een zandvlakte – een woestijn. Op het achterwandje van gaasdoek en op het grote achterdoek kan geprojecteerd worden. Een ouderwetse Amerikaanse ijskast vol drankjes en hapjes, een tafel, wat stoelen meer niet. Het hokje vraagt om een andere belichting dan de ruimte er omheen. Het is een beeld in een beeld, een wereldje – met name AmsterdamZuid, de keuken van een huis aan de Van Eeghenstraat - in de grote wereld die de werkelijkheid verbeeldt en voor Hofmeester de woestijn. Een kleine doorzichtige cel die soms staat voor iets concreets: de keuken, het terras. Maar dan weer voor niets speciaals. Zomaar een afgezonderd (gedachten) wereldje; wel een eenzaam wereldje. In het laatste deel blijven er van dat hokje alleen vier roestige palen over en krijgt de woestijn de overhand. Het grote horizonbrede achterdoek krijgt een Afrikaanse touch. Alles lost op in zandkleurige leegte.