Rapportage (Conceptversie) “Jongeren en Vrijwillige Inzet t.b.v. Ouderen” Project: Ontwikkeling Nieuwe Werkwijzen Vrijwilligerscentrales Projectaanvragers: Vrijwilligerscentrale Beverwijk - Heemskerk Steunpunt Vrijwilligerswerk Heemstede Vrijwilligerscentrale Amsterdam Vrijwilligerscentrale Haarlem Subsidieverstrekker: Provincie Noord-Holland Uitvoeringsregeling Stimulering Maatschappelijke Ontwikkeling Kenmerk 2010 – 10976 Projectuitvoering: Lennert de Jongh (MSc) & Dr. Edwin Boezeman (Tel. direct: 0628481049) Onderzoeksprogramma Vrijwilligersmanagement Vrije Universiteit Amsterdam Afdeling Sociale & Organisatiepsychologie Faculteit der Psychologie en Pedagogiek Van der Boechorststraat 1 1081 BT Amsterdam
Algemeen Hoe vrijwillige inzet te bevorderen en onderhouden? Die vraag was het startpunt van het samenwerkingsproject tussen de Vrijwilligerscentrales m.m.v. de Provincie Noord-Holland en de VU Amsterdam (Onderzoeksprogramma Vrijwilligersmanagement). Een van de kerntaken van de vrijwilligerscentrales/steunpunten vrijwilligerswerk is het ondersteunen van de eigen lokale maatschappelijke organisaties op het gebied van het vrijwilligerswerk. Deze Rapportage “Jongeren en Vrijwillige Inzet t.b.v. Ouderen” sluit daarbij aan met wetenschappelijke inzichten. Ter ondersteuning van de eigen lokale maatschappelijke organisaties, kunnen de vrijwilligerscentrales deze rapportage inzetten via de eigen consulenten/adviseurs dan wel direct beschikbaar stellen aan de eigen maatschappelijke organisaties. Dr. Edwin Boezeman Onderzoeksprogramma Vrijwilligersmanagement VU Amsterdam
Datum: 22/07/2011
Inleiding Deze rapportage sluit met wetenschappelijke inzichten en bevindingen aan bij het vraagstuk van het enthousiasmeren van jongeren voor het helpen van ouderen in de context van vrijwillige inzet. Zijn jongeren dan weinig bereid om zich in te zetten voor ouderen, middels bijvoorbeeld vrijwilligerswerk of mantelzorg? En zoja, hoe kan je daar dan mee omgaan en jongeren begeleiden? Waarom zouden jongeren in eerste instantie weinig bereid kunnen zijn om ouderen te helpen? Volgens onderzoekers (o.a. Gonçalves, 2009) is het zo dat in westerse landen zoals Nederland het proces van het ouder worden als negatief wordt gezien en ervaren. Zodoende gaan de mensen in de maatschappij - van jong tot oud - er ook negatief mee om. Jongeren dichten ouderen al snel negatieve kenmerken toe (“Oma is een slome”), werkgevers discrimineren mensen van boven de 40 door ze minder vaak tot niet meer uit te nodigen voor een sollicitatiegesprek, sommige vrouwen slaan hun verjaardag het liefst over wanneer zij een bepaalde leeftijd bereiken, en zo zijn er wel meer voorbeelden te bedenken. Derhalve is het niet onbegrijpelijk dat jongeren negatief over ouderen kunnen denken, en van daaruit minder bereid zijn ze te helpen. Er zijn ook andere verklaringen denkbaar, zo is het bijvoorbeeld zo dat mensen doen aan ‘hokjes denken’ om de wereld om hen heen voor zichzelf begrijpelijk te maken (sociale categorisatie, Turner et al., 1987). Jongeren kunnen minder geneigd zijn om ouderen te helpen, wanneer zij de ouderen zien als leden van een andere groep waar zij in principe niets mee van doen hebben. Wat betreft het enthousiasmeren van jongeren voor het helpen van ouderen, gaan we voor de vrijwilligerscentrales in deze rapportage in op aanknopingspunten evenals hoopvolle inzichten.
Stageonderzoek ‘Vrijwilligerswerk en Jongeren’ Aruna Paul heeft begin 2011, o.b.v. Saskia van Gelderen (HOF) en Edwin Boezeman, een stageonderzoek gedaan bij de Vrijwilligerscentrale HOF (Den Haag). Haar stageonderzoek richtte zich onder andere op voor wie jongeren het liefst vrijwilligerswerk doen, waargenomen belemmeringen om vrijwilligerswerk te gaan doen, en wat zij van enkele relevante vrijwilligersactiviteiten gericht op ouderen vinden. Aruna Paul heeft 2 middelbare scholen (1 VMBO-school, 1 Havo/VWO – school ) bezocht en in totaal 130 middelbare scholieren tussen de 12 en 18 jaar een vragenlijst voorgelegd. •
De jongeren is gevraagd voor wie ze het liefst vrijwilligerswerk zouden doen, bij benadering een vierde (23%) van de jongeren gaf aan wel vrijwilligerswerk voor ouderen te willen doen (zie Figuur 1.). K = Kinderen D = Dieren O = Ouderen MC = Mensen uit andere culturen G = gehandicapten M = Milieu
25% K 24%
D 24%
O 23%
MC 17%
10% G 8% M 4% 0% Figuur 1. N = 130 scholieren. Voor wie zou je het liefst vrijwilligerswerk willen doen?
•
De jongeren is gevraagd wat zij van enkele vrijwilligerstaken gericht op ouderen vinden. Hieruit kwam naar voren dat jongeren zichzelf best vrijwilligerstaken zien doen die met ouderen te maken hebben, hoewel zij zichzelf sommige vrijwilligerstaken (vb. computerles geven aan ouderen) eerder zien doen dan andere vrijwilligerstaken (vb. op bezoek gaan bij, en boodschappen doen voor, bejaarden). Er zijn ter vergelijk ook vrijwilligerstaken die zij zichzelf helemaal niet zien doen, zoals collecteren voor een goed doel. Zie voor een overzicht Tabel 1.
Tabel 1. Wat jongeren vinden van vrijwilligerstaken (1 = doe ik niet heel graag, 5 = doe ik heel graag) Score (M)
Spreiding (SD)
Computerles geven aan ouderen
4.55
.49
Koffie en thee rondbrengen en praatje maken met ouderen in verzorgingstehuis
3.65
.54
Koken voor bejaarden in activiteitencentrum
3.31
.48
Op bezoek gaan bij, en boodschappen doen voor, bejaarden
3.07
.49
Collecteren voor een goed doel
2.05
.51
•
Wat staat jongeren mogelijk in de weg om vrijwilligerswerk te doen? Naast een gebrek aan tijd (24%) of het onbetaalde karakter van vrijwilligerswerk (12%), gaven de jongeren ook vooral aan te weinig over vrijwilligerswerk te weten (32%) en onzeker over zichzelf te zijn (26%). Zie tabel 2 voor een overzicht.
Tabel 2. Wat jongeren aangeven als zijn worden gevraagd waarom zij geen vrijwilligerswerk zouden doen % Ik weet er te weinig vanaf
32%
Onzeker over mijzelf, of ik het wel kan
26%
Niet genoeg tijd
24%
Krijg er niet voor betaald
12%
Conclusie Wat valt er uit deze cijfers op te maken? Jongeren staan niet perse onwelwillend tegenover het helpen van ouderen, wel maken zij onderscheid in activiteiten en het lijkt erop dat zij de activiteiten waarbij zij zeker zijn over zichzelf ook als aantrekkelijker zien.
Interactie met ouderen (Brown & Roodin, 2001) In 2001 lieten Brown en Roodin (2001) jongeren (studenten) op vriendschappelijk huisbezoek gaan bij ouderen, waarbij de ouderen woonachtig waren in verschillende woonvormen (van zelfstandig thuis tot woonachtig in een verpleeghuis). Interessant is dat Brown en Roodin (2001) de reacties van de studenten voor en na de vriendschappelijke huisbezoeken aan de ouderen hebben vastgelegd en vergeleken. •
In eerste instantie – vooraf aan de vriendschappelijke huisbezoeken aan de ouderen – waren de reacties volgens Brown en Roodin (2001) overwegend negatief. De bezwaren die de studenten opwierpen staan weergegeven in tabel 3, en geven weer dat weerstand naast praktische bezwaren ook voortkomt uit onzekerheid en verminderd zelfvertrouwen
Tabel 3. Negatieve reacties voorafgaand aan vriendschappelijk huisbezoek wat betreft: De tijd die het op vriendschappelijk huisbezoek gaan vergt De praktische uitvoering van de vriendschappelijke huisbezoeken (o.a. hoe op locatie te komen, hoe om te gaan met de mensen van de organisatie, onzeker over eigen bekwaamheid, bang niet geaccepteerd te zullen worden door de professionele ouderenhulpverleners, bang voor de verantwoordelijkheid) Onzeker over zichzelf wat betreft het contact met de ouderen (o.a., geen gespreksonderwerpen, niets gemeen met ouderen) Eerdere negatieve ervaringen (bv. op bezoek bij oma in het bedompte verpleeghuis) Bang zich ongemakkelijk te voelen wanneer men geconfronteerd zou worden met aftakelende ouderen
•
Desalniettemin was het toch de bedoeling dat de jongeren op vriendschappelijk huisbezoek zouden gaan om zo ouderen te helpen. Om hen gerust te stellen en aan te sporen, werden ze erop geattendeerd dat hun bezwaren niets raars waren aangezien ze als jongeren nog maar een beperkt beeld van ouderen hebben, werden ze verteld over gangbare stereotypen over ouderen en verpleeghuizen, werden ze gevraagd op te schrijven hoe stereotypen hen zouden kunnen hebben beïnvloed leidende tot hun negatieve reacties, en werd ze moed ingesproken (“Jullie zijn bekwame en zorgzame mensen, en jullie vriendschappelijk huisbezoek zal het leven van de ouderen zeker veraangenamen”). Dit geeft een indicatie van hoe om te gaan met de bezwaren en weerstanden van jongeren wat betreft ouderenhulp.
•
Na de vriendschappelijke huisbezoeken aan de ouderen – 101 van de 104 studenten hadden de huisbezoeken voltooid - waren de reacties volgens Brown en Roodin (2001) meer positief van aard, zie tabel 4.
Tabel 4. Reacties na afloop vriendschappelijk huisbezoek ouderen Beeld over ouderen ten positieve veranderd/bijgesteld
39.6%
Geleerd (over zichzelf, over situatie van ouderen)
33.7%
Hulpbehoevendheid ouderen opgemerkt
26.7%
De mening toegedaan dat ouderenzorg belangrijk is, sector ouderenzorg en specifieke problemen opgemerkt
22.8%
Veertig van de 101 jongeren gaven aan dat hun beeld over ouderen was veranderd, ze hadden opgemerkt en waren er ook verbaasd over dat ouderen niet allemaal een en hetzelfde zijn en dat zij meer dan verwacht – overeenkomsten hebben met ouderen. Vierendertig van de jongeren gaven aan dat zij ook hadden geleerd van de vriendschappelijke huisbezoeken. Door de vriendschappelijke huisbezoeken af te leggen hadden ze zowel inzicht gekregen in hun eigen sterke en zwakke kanten, als ook inzicht gekregen in de situatie van ouderen. Ook waren de jongeren ervan onder de indruk dat wat dat voor hen in feite een kleine moeite was, zoveel positiefs bracht voor de ouderen die zij bezochten. Zevenentwintig van de jongeren hadden aansluitend meer inzicht gekregen in de hulpbehoevendheid van ouderen, en waren voornemens zich verder en ook op andere manieren in te zetten voor ouderen. Drieëntwintig van de jongeren hadden opgemerkt dat de ouderenzorg en de mensen die daarin werkzaam zijn werk van toegevoegde waarde leveren, als ook kampen met sectorspecifieke problemen (vb. onderwaardering voor de mensen werkzaam in de sector).
Conclusie Uit hun onderzoek concludeerden Brown en Roodin (2001) dat jongeren in eerste instantie niet altijd warm lopen voor ouderenhulp. Dit vanwege het beperkte beeld dat zij van ouderen hebben als ook praktische bezwaren, maar dat als zij aangespoord dan wel aangezet worden tot interactie met ouderen – bijvoorbeeld in de vorm van vriendschappelijk huisbezoek – dit hen meer bewust kan maken van ouderen en hun hulpbehoevendheid (wat de jongeren zich aantrokken), hen laat inzien dat zij best goed zijn in het verlenen van hulp aan ouderen, en hen laat inzien dat ouderenhulp een kleine moeite kost maar groot plezier brengt en een bijdrage van betekenis is. En daarmee is er dan een stap gezet richting het meer bereid vinden van jongeren voor het verlenen van ouderenhulp. Uiteraard merkten Brown en Roodin (2001) ook op dat de jongeren wat aansporing nodig hadden, vanwege hun onzekerheid en onwetendheid. In dat kader kan het volgens Brown en Roodin (2001) bijvoorbeeld helpen om de stereotypen en negatieve beelden die jongeren uit onwetendheid over ouderen hebben te ontkrachten door het er met ze over te hebben, hen erop te wijzen dat zij het in zich hebben om een nuttige bijdrage te leveren aan het leven van ouderen, en eventueel de jongeren de ouderenhulp met zijn 2’en te laten verlenen (zodat zij altijd nog elkaar hebben).
Inlevingservaringen (Schuldberg, 2005) Iets zelf ervaren is doorgaans een effectieve methode om ergens kennis van, en begrip voor, te krijgen, zo ook volgens Schuldberg (2005). Schuldberg (2005) heeft onderzoek gedaan naar het medeleven van jongeren met ouderen. Ze heeft haar onderzoeksdeelnemers (99 studenten) een inlevingservaring gegeven van hoe het is om een oudere met bijbehorende problematiek te zijn. Dit door de studenten brillen op te laten zetten die in overeenstemming met de leeftijdsproblematiek van ouderen het gezichtsvermogen beperken (vb. vertroebeling van de ooglens), en hen daarbij op te laten schrijven hoe goed het uitvoeren van specifieke taken ging (o.a., het lezen van een stuk tekst, het ordenen van gekleurde pillen) en wat hun ervaring daarbij was. De instrumenten hiervoor waren afkomstig uit de Secure Project Older Adult Sensitivity Kit (Afbeelding 1), maar met wat creativiteit is dergelijk materiaal ook goed zelf te maken en samen te stellen (Schuldberg, 2005, p. 452).
Afbeelding 1. Secure Project Older Adult Sensitivity Kit •
Door de inlevingservaring kregen de studenten te maken onaangename gevoelens die ouderen weleens hebben in het dagelijks functioneren (o.a. frustraties, het idee gek te worden, het gevoel afhankelijk van anderen te zijn), ervaring van hoe het is om buitensporig veel moeite te moeten doen om relatief simpele handelingen te kunnen verrichten en om begrip te krijgen van de wereld, en ervaring van hoe het is om (bang te zijn om) fouten te maken.
•
Na afloop van het ervaringentraject gaven de onderzoeksdeelnemers aan meer begrip te hebben gekregen voor ouderen en hun lichamelijke (gezichts)beperkingen en de invloed daarvan op het dagelijks functioneren en het welbevinden, zie tabel 5.
Tabel 5. Reacties na afloop inlevingservaring “Ik heb ouderen weleens onheus bejegend”
22%
“Gedrag van ouderen heb ik voorheen weleens onterecht toegeschreven aan de persoon i.p.v. het lichamelijk ongemak van de persoon”
7%
“Ik heb nu meer begrip voor ouderen, kan nu beter in ze inleven en met ze meeleven”
40%
“Ik heb nu een beter begrip van ouderen en hun situatie”
20%
“Ik zal ten positieve veranderen, en voortaan bijvoorbeeld geduldiger zijn t.o.v. ouderen”
15%
“Ik vind het een bewonderenswaardig iets dat ouderen het zich met hulpmiddelen in het dagelijks leven gemakkelijker maken”
8%
Conclusie Al met al is het dus een idee om jongeren vanuit de vrijwilligerscentrales bij activiteiten een soortgelijke inlevingservaring te geven, teneinde begrip voor ouderen te kweken en hen te enthousiasmeren voor het helpen van ouderen (een protocol voor een inlevingservaring schrijven we nog uit, we bekijken nu wat voor soort materialen daarvoor gebruikt zouden kunnen worden).
Het ideale zelfbeeld van jongeren (Lennert Jongh & Edwin Boezeman) Mensen hebben niet alleen een beeld van zichzelf van wie en hoe zij zijn als mens, maar ook een beeld van hoe zij graag zouden willen zijn als mens (Markus & Nurius, 1986). Het beeld van hoe men graag zou willen zijn als mens wordt het ideale zelfbeeld genoemd. Het zien van een verschil tussen hoe men is als mens en hoe men graag zou willen zijn als mens, kan mensen aanzetten tot gedragsverandering (o.a. De Ruyter & Conroy, 2002). Als Jan zichzelf bijvoorbeeld te dik vindt zoals hij is (actuele zelfbeeld) en graag wat slanker zou willen zijn (ideale zelfbeeld), dan kan hij hierdoor gemotiveerd raken om af te gaan vallen door te gaan sporten en anders te gaan eten. •
In de context van het enthousiasmeren van jongeren voor het helpen van ouderen, hebben we een onderzoek gedaan vanuit het principe van het ideale zelfbeeld. We hebben 40 jongeren (VUstudenten; 9 mannen, 31 vrouwen) gevraagd naar hun demografische gegevens (de gemiddelde leeftijd was 22,5 jaar, 33 hadden er een bijbaan, 11 hadden er ervaring met vrijwilligerswerk) en een krantenartikel met aansluitend een vragenlijst voorgelegd.
Het krantenartikel ging over een jongere werkzaam als vrijwilliger in een verzorgingstehuis voor ouderen (zie inzet 1.)
HET PAROOL AMSTERDAM – 22 maart 2011 Elkaar helpen en iets doen voor een ander is positief voor de maatschappij. In deze serie wordt elke week een Amsterdammer uitgelicht die zich inzet voor andere mensen. Vandaag belichten we Jasper. Jasper (21 jaar) is student en hij woont in Amsterdam. Hij heeft het erg druk met zijn studie en met zijn bijbaantje bij de post. Het bijzondere aan Jasper is dat hij ook nog een keer in de week als vrijwilliger de oudjes helpt bij het verzorgingstehuis ‘De Rietvinck’. Als vrijwilliger maakt Jasper bij ‘De Rietvinck’ praatjes met de ouderen en hij onderneemt allerlei activiteiten met ze. Zo heeft hij laatst bijvoorbeeld een spelletjesavond georganiseerd en met de ouderen op de wii gespeeld. Dit zorgde voor veel vermaak onder de ouderen. ‘Wat Jasper voor ons doet betekent heel erg veel voor ons. Door hem en zijn activiteiten voelen wij ons minder eenzaam hier in het verzorgingstehuis en hebben we plezier’, aldus een van de ouderen. ‘Wat Jasper voor ze doet is heel erg belangrijk voor ze. Ze vinden het leuk om met hem een praatje te maken en aanspraak te hebben. En de activiteiten vergroten bovendien de sociale binding tussen de ouderen’ aldus verpleegster Janneke die ook erg blij is met het (mee)helpen van Jasper. Jasper andere ander, bewijs
is iemand die echt klaar staat voor andere mensen en die mensen graag helpt. Dat Jasper graag iets doet voor een daar is zijn inzet voor de mensen van ‘De Rietvinck’ het van.
Inzet 1. Krantenartikel Onderzoek •
Na het lezen van het krantenartikel kregen de onderzoeksdeelnemers vragen over of zij de persoon genoemd in het krantenartikel zagen als altruïstisch. Dat bleek het geval te zijn, de onderzoeksdeelnemers gaven aan de persoon genoemd in het krantenartikel te zien als altruïstisch.
•
Vervolgens kregen de onderzoeksdeelnemers de vraag voorgelegd of zij de persoon, die zij zagen als altruïstisch, als voorbeeld voor zichzelf zagen (vb. ‘Als mens zou ik graag meer zoals [persoon] willen zijn), de vraag of zij ten tijde van het onderzoek iets deden als vrijwilliger bij een organisatie, vragen over of zij het aantrekkelijk zouden vinden om vrijwilligerswerk te doen, en de vraag of zij hun contactgegevens (e-mailadres) wilden opgeven om benaderd te kunnen worden voor het doen van vrijwilligerswerk bij een organisatie.
1.) De data lieten zien dat het doen van vrijwilligerswerk bij een organisatie, negatief samenhangt met het opgeven van het e-mailadres om benaderd te worden voor vrijwilligerswerk. Dit wijst erop dat mensen die al vrijwilligerswerk doen, zich minder snel opgeven om vrijwilligerswerk te gaan doen. 2.) De data lieten zien dat de ervaren aantrekkelijkheid van het doen van vrijwilligerswerk positief samenhangt met het opgeven van de eigen contactgegevens voor benadering voor vrijwilligerswerk door een vrijwilligersorganisatie. Dit wijst erop dat mensen die vrijwilligerswerk doen als aantrekkelijker zien, zich ook eerder opgeven als vrijwilliger. 3.) Onder de onderzoeksdeelnemers die geen vrijwilligerswerk deden ten tijde van het onderzoek, bleek het zien van een altruïstisch persoon als een voorbeeld voor men zelf positief samen te hangen met de ervaren aantrekkelijkheid van het doen van vrijwilligerswerk. Dit was niet het geval onder de onderzoeksdeelnemers die hadden aangegeven ten tijde van het onderzoek al iets aan vrijwilligerswerk te doen.
Conclusie De resultaten wijzen erop dat de mensen die geen vrijwilligerswerk doen en die een altruïstisch persoon zien als voorbeeld voor zichzelf, meer geïnteresseerd zijn in het verrichten van vrijwilligerswerk. Het zou dus een strategie kunnen zijn om jongeren die nog geen vrijwilligerswerk doen als volgt met de volgende vragen stapsgewijs te benaderen:
1.) Zie je iemand die iets voor andere mensen doet en die er is voor andere mensen als voorbeeld voor jezelf? Zou je ook wat meer zo iemand willen zijn? Indien Ja: 2.) Doe je iets aan vrijwilligerswerk om anderen (zoals ouderen) te helpen? Indien Nee: 3.) Als je wilt, dan…
Samenvattend In deze rapportage hebben we vanuit wetenschappelijke hoek aanknopingspunten evenals inzichten aangereikt wat betreft het enthousiasmeren van jongeren voor het helpen van ouderen. De besproken onderzoeken laten over de hele linie eenzelfde patroon zien. Jongeren zijn best bereid om ouderen te helpen, maar de belemmeringen - naast praktische bezwaren, die misschien ook juist opgevoerd worden door de belemmeringen die jongeren ervaren - van jongeren schijnen grotendeels voort te komen uit onzekerheid en onbekendheid met ouderen en hun situatie (en: “onbekend maakt onbemind”). Het ontsluiten van de onzekerheid en de onbekendheid met ouderen - en hun hulpbehoefte -, is dan ook iets waar rekening mee gehouden dient te worden bij het enthousiasmeren van jongeren wat betreft ouderenhulp. Een mogelijke benadering voor het werven van jongeren voor vrijwillige inzet, bijvoorbeeld in het kader van ouderenhulp, is het aanspreken van het ideale zelfbeeld van jongeren.
Literatuurreferenties Brown, L. H. & Roodin, P. A. (2001). Service-learning in gerontology: An out-of-classroom experience. Educational Gerontology, 27, 89 - 103. De Ruyter, D. & Conroy, J. (2002). The formation of identity: The importance of ideals. Oxford Review of Education, 28, 509 - 522. Gonçalves, D. C. (2009). From loving grandma to working with older adults: Promoting positive attitudes towards aging. Educational Gerontology, 35, 202 - 225. Schuldberg, J. (2005). It is easy to make judgments if it’s not familiar: The use of simulation kits to develop selfawareness and reduce ageism. Journal of Social Work Education, 41, 441 - 455. Turner, J. C., Hogg, M. A., Oakes, P. J., Reicher, S., & Wetherell, M. S. (1987). Rediscovering the social group: A self-categorization theory. Oxford: Basil Blackwell.