Rapport archeologische waarden- en verwachtingenkaart Son en Breugel Auteurs: A.V.A.J. Bosman, K. Leijnse, S.M. van Roode
Past2Present Rapport 543 opgemaakt d.d. 18/02/2009
Vastgesteld door de gemeenteraad van Son en Breugel d.d. 22 april 2009
1
1 Inleiding _______________________________________________________ 1.1 Algemeen ___________________________________________________ 1.2 Doelstelling__________________________________________________ 1.3 Leeswijzer __________________________________________________
4 4 4 4
2 Opzet van het onderzoek ____________________________________________ 2.1 Inleiding ____________________________________________________ 2.2 Bekende archeologische vindplaatsen _____________________________ 2.3 Het principe van de kaart ______________________________________
5 5 5 6
3 De gebiedsbeschrijving ____________________________________________ 8 3.1 Inleiding ____________________________________________________ 8 3.2 Geo(morfo)logie en bodem _____________________________________ 9 3.2.1 Geologie _______________________________________________ 9 3.2.2 Geomorfologie _________________________________________ 10 3.2.3 Bodem _______________________________________________ 10 4 Archeologisch kader en de archeologische vindplaatsen ___________________ 4.1 Inleiding ___________________________________________________ 4.2 Terreinen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) ___________ 4.3 Bekende archeologische vindplaatsen ____________________________ 4.3.1 Algemeen beeld ________________________________________ 4.3.2 Prehistorie: Steentijd ____________________________________ 4.3.3 Prehistorie: Bronstijd en IJzertijd __________________________ 4.3.4 Romeinse Tijd _________________________________________ 4.3.5 Middeleeuwen en Nieuwe Tijd ____________________________ 4.4 Conclusie __________________________________________________
13 13 13 14 14 16 16 17 19 22
5 Bepaling van de archeologische verwachting ____________________________ 5.1 Landschapstypes in de gemeente Son en Breugel __________________ 5.1.1 Inleiding ______________________________________________ 5.1.2 De dekzandruggen______________________________________ 5.1.3 De beekdalen __________________________________________ 5.1.4 De inundatievlakte ______________________________________ 5.1.5 De dekzandvlaktes ______________________________________ 5.1.6 Het stuifzandgebied _____________________________________ 5.1.7 Het centrum van Son____________________________________ 5.2 Vestigingsfactoren en locatiekeuze ______________________________ 5.2.1 Jagers, vissers en verzamelaars ___________________________ 5.2.2 Landbouwers __________________________________________ 5.3 Opbouw van de kaart ________________________________________ 5.3.1 Verwachtingseenheden __________________________________ 5.3.2 Bodemverstoringen _____________________________________ 5.3.3 Archeologische onderzoeken ______________________________ 5.3.4 Overige elementen _____________________________________
23 23 23 23 24 24 24 24 25 25 26 27 28 28 29 30 30 2
18/02/2009
5.4 Beperkingen van het verwachtingsmodel _________________________ 30 6 Bronnen _______________________________________________________ 32 Bijlage 1 Vindplaatscatalogus _________________________________________ 36
3
18/02/2009
1 1.1
Inleiding
ALGEMEEN De gemeente Son en Breugel heeft Past2Present gevraagd om voor het gemeentelijk grondgebied een archeologische waarden- en verwachtingenkaart te vervaardigen. Deze kaart zal als basis dienen voor het gemeentelijk archeologisch beleid. Voor de gemeente Son en Breugel bestond tot op heden nog geen overzicht van de bekende archeologische gegevens en de archeologische verwachtingen met betrekking tot het bodemarchief. Wil de gemeente echter de archeologie inpassen in ruimtelijke planvorming of binnen het opstellen van gemeentelijk beleid, dan is inzicht in de te verwachten archeologische waarden essentieel. Aan de gebieden met bekende en verwachte archeologische waarden die op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart gedefinieerd worden, kunnen beleidsadviezen worden gekoppeld. Zo dient de kaart als handvat voor de inpassing van archeologie in de planvorming. De archeologie wordt zo al in een vroeg stadium meegewogen, waardoor de kans dat tijdens de uitvoering onverwacht archeologische resten gevonden worden veel kleiner wordt.
1.2
DOELSTELLING Het doel van het onderzoek is om voor de gemeente Son en Breugel een archeologische waarden- en verwachtingskaart te vervaardigen. Deze kaart dient om bij toekomstige planvorming en planuitvoering inzicht te verschaffen in de aanwezigheid en het karakter van archeologische resten.
1.3
LEESWIJZER Hoofdstuk 2 beschrijft de onderzoeksmethode en de gebruikte bronnen. In hoofdstuk 3 wordt het onderzoeksgebied beschreven waarbij wordt ingegaan op de geomorfologische, geologische en bodemkundige eigenschappen van het grondgebied. In hoofdstuk 4 worden de bekende archeologische vindplaatsen besproken. Hoofdstuk 5 behandelt de theoretische onderbouwing voor het opstellen van het verwachtingsmodel. Op grond hiervan worden de verschillende archeologische zones gedefinieerd en worden de verwachtingen toegelicht. Als bijlage I is een catalogus opgenomen met de binnen de gemeente bekende vindplaatsen. De datering van archeologische perioden is opgenomen in bijlage 2. 4
18/02/2009
2 2.1
Opzet van het onderzoek
INLEIDING Het onderzoek is uitgevoerd in een aantal fasen, die uiteindelijk hebben geleid tot een archeologische waarden- en verwachtingskaart voor het grondgebied van de gemeente Son en Breugel. Hieronder wordt de gevolgde procedure beschreven: 1. Inventarisatie van bekende archeologische, historische, geologische en bodemkundige gegevens; 2. Analyse van de gegevens en het maken van een concept archeologische verwachtingskaart; 3. Bespreking van de conceptkaart met de gemeente, en lokale amateurarcheologen en leden van heemkundeverenigingen; 4. Het vervaardigen van de definitieve archeologische verwachtingskaart. Voor het maken van een archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente Son en Breugel is in eerste instantie begonnen met het samenstellen van een database met alle bekende archeologische vindplaatsen. Ook is tijdens deze fase informatie verzameld over het onderzoeksgebied door het bestuderen van archeologische literatuur, bodemkundige- en geomorfologische kaarten, hoogtemodellen etc. Op basis van het opgeschoonde gegevensbestand en de verzamelde informatie over het onderzoeksgebied is per landschappelijke eenheid de archeologische verwachting opgesteld. De kaart geeft een beeld van de huidige situatie ten aanzien van archeologie en geeft een vlakdekkend inzicht in de (verwachte) dichtheid van archeologische vindplaatsen binnen het grondgebied van de gemeente. De conceptkaart is voorgelegd aan en besproken met de gemeente en lokale amateur archeologen.
2.2
BEKENDE ARCHEOLOGISCHE VINDPLAATSEN Voor het maken van de archeologische waarden- en verwachtingskaart zijn de reeds bekende gegevens uit de gemeente Son en Breugel geïnventariseerd. De gegevens voor de conceptkaart zijn afkomstig uit het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHIS II) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en
5
18/02/2009
Monumenten (RACM). Ook zijn hier nog gegevens van amateur-archeologen1 en data van opgravingen, booronderzoeken en proefsleuven aan toe gevoegd (voor zover nog niet opgenomen in ARCHIS en ten tijde van dit rapport bekend). Voor de gegevens van de klankbordgroep geldt dat deze beperkt tot niet zijn gepubliceerd. Er is voor gekozen in eerste instantie alleen de gegevens op te nemen die enige vorm van publicatie genieten, om de onderbouwing van de kaart zo toetsbaar mogelijk te houden. Waar uitsluitend een mondelinge mededeling is verkregen, is deze expliciet zo benoemd. De uit ARCHIS afkomstige dataset is bewerkt. Dit is om een aantal redenen noodzakelijk: - het basiselement in ARCHIS is een zogenaamde waarneming. Het kan dus zijn dat van een vindplaats meerdere waarnemingen afkomstig zijn. De waarnemingen zijn, indien ze binnen een straal van 50m liggen samengevoegd tot vindplaatsen; - daarnaast zijn losse vondsten, die niet aan een duidelijk vindplaatstype (nederzetting, kampement, grafveld, infrastructuur etc.) toe te wijzen zijn, eruit gefilterd. Een losse vondst zegt namelijk niets over locatiekeuze en levert dus voor de waarden- en verwachtingskaart geen informatie op; - op veel vindplaatsen zijn resten uit meerdere perioden gevonden. Een locatie is door de tijd dan meerdere malen in gebruik geweest. De betreffende locatie was dus heel aantrekkelijk. In een statistisch model telt de vindplaats net zo vaak mee als hij bewoond is geweest. - Waarnemingen met een precisie ‘0’, waarvan de locatie op 1 km nauwkeurig is, zijn er uitgefilterd. Om een duidelijk overzicht te krijgen van de onderzoeksgeschiedenis van het gebied en de samenhang hiervan met de ruimtelijke spreiding van de vondsten is een kaart vervaardigd met de tot nu toe uitgevoerde archeologische onderzoeken. Aan deze kaart hangt een database waarin is opgenomen wie de uitvoerder was, de locatie, type onderzoek, een eventuele datering en korte beschrijving.
2.3
HET PRINCIPE VAN DE KAART Een archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop de verwachte dichtheid aan archeologische resten is weergegeven door middel van vlakken en zones. De verwachting is gebaseerd op het principe dat mensen zich niet zo maar op een locatie vestigen. Er is een sterke samenhang tussen landschappelijke kenmerken en archeologische vindplaatsen. Deze samenhang is met name gebaseerd op de voorkeur voor bepaalde locaties binnen het landschap (in een bepaalde periode) (Deeben en Wiemer, 1999). De belangrijkste variabelen die bepalen hoe het landschap eruit ziet zijn geo(morfo)logie, bodem en waterhuishouding (Berendsen, 1988). De archeologische waarden- en verwachtingskaart is grotendeels gebaseerd op een analyse van de bekende archeologische gegevens en de opbouw van het 1
In de klankbordgroep hadden zitting dhr. R. Emmery, mw. T. Van der Rijdt, dhr B. Verhaar 6
18/02/2009
landschap. Door gebruik te maken van de kennis over locatiekeuzefactoren in verschillende perioden in het verleden en de kennis over de kenmerken van het landschap (bodemkunde, geologie en waterhuishouding), kan een onderscheid gemaakt worden tussen gebieden met een hoge, middelmatige en lage verwachting voor archeologische resten. Door deze methodiek vallen de grenzen van de archeologische verwachtingszones vrijwel samen met landschappelijke grenzen. Voor dit onderzoek is in Son en Breugel gebruik gemaakt van een aantal omvangrijke bodemkundige en geologische studies (zie literatuurlijst). Opgemerkt moet worden dat de verwachting is gebaseerd op kaarten met een schaal van 1:50 000 en 1:200.000, terwijl de verwachtingskaart een schaal 1:17.500 heeft. Dit betekent een zekere mate van vertekening in de archeologische verwachtingen. De kaart is daarom nog geherinterpreteerd en bijgesteld aan de hand van het gedetailleerde Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). De detailkaarten van de historisch-geografische studies (Leenders, 1997a en 1997b) met de daarop vermelde karakteristieken zijn geraadpleegd. Geconstateerd kan worden dat de daarin vermelde cultuurhistorische elementen de archeologische verwachting onderschrijven. Ten behoeve van de analyse van het landschap zijn de volgende gegevens gebruikt: - de bodemkaart van Nederland - de geomorfologische kaart van Nederland - de geologische kaart van Nederland - het Actueel Hoogtebestand Nederland - historische kaarten.
7
18/02/2009
3 3.1
De gebiedsbeschrijving
INLEIDING Het grondgebied van de gemeente Son en Breugel bevindt zich in het zuidoosten van de provincie Noord-Brabant, net ten noorden van Eindhoven. De kernen Son en Breugel worden van elkaar gescheiden door het beekdal van de Dommel. Het onderzoeksgebied omvat het gehele grondgebied van de gemeente en heeft een oppervlak van circa 26 km2. De ondergrond van de gemeente maakt deel uit van het Brabants dekzandgebied. Dekzandruggen, afgewisseld met vlakke dekzandgebieden, landduinen en beekdalen bepalen in geomorfologisch opzicht het landschappelijk beeld (zie hieronder).
Figuur 1: Geomorfologische kaart van de gemeente Son en Breugel (bron Archis) 8
18/02/2009
3.2
GEO(MORFO)LOGIE EN BODEM Om uitspraken te doen over de archeologische verwachting vormt een analyse van het landschap een belangrijk uitgangspunt. Belangrijke fysische variabelen van een landschap zijn: geologie, geomorfologie, bodem en waterhuishouding. Aan de basis van deze sterk aan elkaar gerelateerde variabelen liggen geologische processen waarin het landschap is ontstaan. Over langere perioden worden deze geologische processen gestuurd door het klimaat en de veranderingen hierbinnen. Voor de interpretatie van het huidige landschap zijn de klimaatsontwikkelingen en de hiermee verbonden geologische processen dan ook van groot belang (Berendsen 1997 en 1998).
3.2.1
GEOLOGIE Son en Breugel maakt deel uit van het in het Laat Pleistoceen gevormde Brabants dekzandgebied. In het Holoceen is het gebied onder invloed van de zeespiegel stijging doorsneden door beekdalen, waaronder dat van de nog bestaande Dommel. Belangrijk voor de interpretatie van het huidige landschap zijn met name de ontwikkelingen tijdens het Kwartair (Pleistoceen en Holoceen).
Het Pleistoceen De oudste afzettingen die in de regio aan het oppervlak komen stammen uit de laatste ijstijd, het Weichselien (116.000 tot 11.500 jaar geleden). Tijdens de ijstijden heersten in Nederland periglaciale omstandigheden, vergelijkbaar met de toendra’s die tegenwoordig nog bestaan in Siberië. Door het ontbreken van vegetatie kon op grote schaal verstuiving plaatsvinden. Door de noordwestelijke winden werd in grote delen van Nederland vanuit het drooggevallen Noordzeebekken, de rivierdalen en het randgebied van het landijs een, soms metersdik, pakket zand afgezet. Tijdens het laatste deel van het Weichselien steeg de temperatuur en nam de begroeiing toe. De verstuiving werd hierdoor lokaler, door de toegenomen begroeiing werd het opgewaaide dekzand op een aantal plaatsen vastgehouden en ontstonden zogeheten dekzandruggen. Deze eolische afzettingen zijn grotendeels bepalend voor de vorm van het huidige landschap (Berendsen 1997).
Het Holoceen Het Holoceen is de warme periode waarin wij tegenwoordig leven, die ongeveer 10.000 jaar geleden begonnen is. In het Holoceen vonden geen grote natuurlijke wijzigingen van het reliëf meer plaats. Onder invloed van de temperatuurstijging veranderde de vegetatie met een warmteminnende soorten. Door de gesloten vegetatie bleven de erosie en sedimentatie processen voornamelijk beperkt tot de actieve beekdalen (Berendsen 1997/Van den Broek 1966).
9
3.2.2
GEOMORFOLOGIE Het landschap in de gemeente Son en Breugel heeft door geologische processen, klimaatsveranderingen en menselijke activiteiten een wisselend karakter. Op de geomorfologische kaart zijn duidelijk de verschillende eenheden te zien (Staring Centrum/RGD 1989). Kenmerkend voor het gebied zijn de volgende geomorfologische eenheden: -
Dekzandruggen Dekzand vlaktes Beekdalen/inundatievlakte Stuifzandgebied
In het noorden van de gemeente ligt de Midden-Brabantse dekzandrug. Deze is zichtbaar in een aantal ruggen, die grofweg van het zuidwesten naar het noordoosten lopen zoals de ‘Sonse Bergen’, de Potjesberg en de Hooidonkse akkers. Evenwijdig aan de Dommel loopt een dekzandrug. De stuifzanden zijn ontstaan op de dekzandruggen als gevolg van intensiever menselijk gebruik. De dikke afzettingen stuifzand maakten het landschap minder geschikt voor bewoning. Bepalend voor het huidig landschap zijn met name de beeklopen die zich in de loop van het Pleistoceen en Holoceen hebben ingesneden in de oudere dekzanden. In het zuidwesten van de gemeente stroomden de Ekkersrijt en de Groote Beek, die bij het dorp Ekkersrijt samenkwamen. De bekendste watervoerende beek, de Dommel, is van grote invloed geweest op de ondergrond van Breugel. Deze ondergrond bestaat voornamelijk uit beekafzettingen als gevolg van het feit dat de Dommel zich steeds een nieuwe weg door het dikke dekzand wist te banen. De dekzandrug ter plaatse van de Hooidonkse akkers tenslotte was aan de noordzijde begrensd door de Breugelse beek en aan de zuidkant door de Hooidonkse beek. De meeste zijn tegenwoordig droog en deels opgevuld. Langs de droge beekdalen liggen hellingen.
3.2.3
BODEM De bodemopbouw van het grondgebied wordt in grote lijnen bepaald door de geologische opbouw. Na de laatste ijstijd (vanaf circa 10.000 jaar geleden) steeg de gemiddelde jaartemperatuur en veranderde de vegetatie van een boomloos toendra landschap naar een dichte loofbos begroeiing. Hierdoor werd verdergaande verplaatsing van zand tegengegaan en kon bodemvorming optreden. Tenzij in later periode natuurlijke of antropogene verstoring heeft plaatsgevonden zijn deze bodems of een deel ervan nog in de ondergrond te herkennen. Om de bodemgesteldheid in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de bodemkaart van Nederland, blad 51 oost Eindhoven, (Stiboka, 1981). Het grondgebied van de gemeente Son en Breugel bestaat voor het grootste deel uit podzolgronden. Deze gronden ontstaan van nature in goed ontwaterde zandgronden. In een deel van de gevallen is hierop door eeuwenlange bemesting een dik humeus dek ontstaan (esdek). Deze gronden worden enkeerdgronden 10
18/02/2009
genoemd. Er wordt een onderscheid gemaakt in hoge enkeerdgronden, ontstaan op de hogere delen van het landschap, en lage enkeerdgronden, waar het esdek tot in de lagere delen van het landschap is uitgebreid. Verder komen in de gemeente beek-, gooreerdgronden en veengronden voor die ontstaan zijn in de nattere lager gelegen delen. Tot slot worden nog duinvaaggronden aangetroffen. Dit zijn zeer jonge bodems, die in het in Son en Breugel gelegen stuifzandgebied Sonse Heide voorkomen. Het resterend deel van het gemeentelijk grondgebied bestaat uit dorpskernen en infrastructuur. Binnen het gemeentelijk grondgebied zijn verschillende bodemtypes vertegenwoordigd. In relatie tot de voorkomende geomorfologische eenheden is het grondgebied verdeeld in 5 zones: -
Dekzandruggen (al dan niet bedekt met esdek) Beekdalen Inundatievlakte Dekzandvlaktes Stuifzand
Dekzandruggen Hieronder vallen alle hooggelegen dekzandruggen. De ruggen worden van elkaar gescheiden door de beekdalen en dekzandvlaktes. De bodem bestaat hier oorspronkelijk uit podzolgronden. In veel gevallen is in de Middeleeuwen op de podzolbodem een esdek ontstaan. Hier komen hoge zwarte- en bruine enkeerdgronden voor. Doordat de es de oorspronkelijke bodem heeft afgedekt is hier veelal sprake van een intact bodemprofiel 2.
Beekdalen Onder een beekdal wordt verstaan de beek zelf, de beekdalbodem en de beekdalhellingen. De beekdalbodem is ten opzichte van de omgeving laag gelegen en kenmerkt zich door periodieke overstromingen en door erosie en sedimentatie van de beek. De beekdalbodem biedt plaats aan de huidige beek, maar ook kunnen voorgangers ervan in de vorm van restgeulen en afgesneden meanders worden aangetroffen. De beekdalhellingen vormen de overgangszone naar de aangrenzende, hoger gelegen landschappelijke zones buiten het beekdal, zoals de dekzandruggen. In Son en Breugel zijn nog een aantal beekdalen actief. Het betreft o.a. de Herpenbeek, de Dommel, Ekkersrijt, Grote Beek en de Breugelsche beek. De droge dalen zijn voor een deel opgevuld met veen. In de beekdalen bevinden zich beekeerd- en gooreerdgronden, gronden die ontstaan onder vochtige omstandigheden. Plaatselijk komen ook lage enkeerdgronden voor, daar waar het esdek tot in de lagere delen van het landschap is uitgebreid.
2
Van Doesburg e.a. 2007. 11
18/02/2009
Inundatievlakte Ten oosten van de Dommel bevindt zich een inundatievlakte, dit is een lager gelegen deel wat in het verleden bij hoog water in de Dommel overstroomde. Er bevinden zich hier beekeerd- en gooreerdgronden, maar ook lage enkeerdgronden.
Dekzandvlaktes Het betreft hier de soms uitgestrekte vlaktes, die tussen de dekzandruggen gelegen zijn. De meest karakteristieke kenmerken van dit gebied zijn de lemige zandbodems en de vlakke ligging van het terrein. De gronden die hier aangetroffen worden zijn veldpodzolgronden en laarpodzolgronden. Hoewel deze gronden ontstaan zijn in natte omstandigheden, bezitten ze toch een diepe ontwatering. Omdat de gronden niet, zoals op hoger gelegen delen, afgedekt zijn door esdekken is de conservering van deze bodems vaak minder.
Stuifzand De Sonse Heide, ten westen van Son, is een stuifzandgebied. Zandverstuivingen ontstonden in het verleden doordat er te intensief landbouw is bedreven of de heidevelden te veel werden afgeplagd. De heideplaggen werden bijvoorbeeld gebruikt om te vermengen met mest en op de akkers uit te rijden. Als er teveel plaggen werden afgehaald, kon de hei zich niet meer herstellen. De wind zorgde ervoor dat het stuifzand zich steeds verder verspreidde waardoor de zandverstuiving steeds groter werd. Omdat deze gronden nog vrij jong zijn heeft hierin vrijwel geen bodemvorming opgetreden. Hier worden zogenaamde vaaggronden aangetroffen. Soms worden onder de verstuiving nog restanten van een oude bodem met bijbehorende archeologie aangetroffen, maar meestal is deze uitgestoven.
12
18/02/2009
4
Archeologisch kader en de archeologische vindplaatsen
4.1
INLEIDING Voor de waarden- en verwachtingskaart is gebruik gemaakt van de al bekende archeologische vindplaatsen om de op landschappelijke variabelen gebaseerde kaart te checken en te nuanceren. Voor een aantal complextypen uit met name de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (zoals kerken, woonplaatsen, molens, dijken etc.) is de locatiekeuze minder afhankelijk van landschappelijke variabelen dan voor nederzettingen uit de prehistorie t/m de vroege Middeleeuwen. Er is hier dus geen duidelijke relatie tussen landschap en vindplaats. Deze vindplaatsen zijn niet meegenomen bij het bepalen van de archeologische verwachting maar staan wel op de kaart.
4.2
TERREINEN VAN DE ARCHEOLOGISCHE MONUMENTENKAART (AMK) Monument
Toponiem
Plaats
Complex
Status
Begin
Eind
5217 Centrum; Kerkhof; Kerkterrein
Son
kerk
ZHAW
VME
LME
5217 Centrum; Kerkhof; Kerkterrein
Son
nederzetting
ZHAW
VME
LME
5217 Centrum; Kerkhof; Kerkterrein
Son
nederzetting
ZHAW
ROM
LME
5222 Waterhoef
Nijnsel
nederzetting
HAW
IJZ
IJZ
5222 Waterhoef
Nijnsel
nederzetting
HAW
IJZ
ROM
5224 Gaskendonk
Breugel
nederzetting
HAW
BRONS
ROM
5229 Wolfswinkel
Son
kasteel
HAW
LME
LME
5230 Ekkersrijt, Kemenade
Son
kasteel
HAW
LME
NT
5231 Herpenbeek
Breugel
kasteel
HAW
LME
LME
12489 Wolfswinkel
Breugel
nederzetting
HAW
LME
LME
12489 Wolfswinkel
Breugel
nederzetting
HAW
IJZ
IJZ
12545 Hooidonk
Son
nederzetting
HAW
BRONS
ROM
15722 Son
Son
nederzetting
HAW
VME
LME ROM
15722 Son
Son
nederzetting
HAW
ROM
5245 Wolfswinkel
Son
nederzetting
AW
LME
LME
5246 Hooidonk
Son
akker/tuin
AW
LME
NT
5246 Hooidonk
Son
nederzetting
AW
BRONS
ROM
Breugel
nederzetting
AW
onbekend LME
15706 Gaskendonk
13
18/02/2009
Geen van de bovenstaande terreinen is een beschermd rijksmonument. Hooguit is er in Archis II een aanduiding gegeven van de waarde van het terrein, variërend van Terrein van zeer hoge archeologische waarde (ZHAW), via hoge archeologische waarde (HAW) tot archeologische waarde (AW). Een terrein kan door continu of temporeel gebruik in meerdere perioden van belang zijn. Overigens is de locatie van één van bovenstaande terreinen niet correct. Het is gebleken dat de contour waarbinnen kasteel Kemenade (5230) meer noordelijk dient te worden geplaatst 3. Hiervan is al eerder melding gemaakt bij Archis, alleen is het tot op heden niet gewijzigd.
4.3
BEKENDE ARCHEOLOGISCHE VINDPLAATSEN Son en Breugel kenmerkt zich door een gevarieerd landschap, een streek die voor jagers-vissers-verzamelaars en vroege landbouwers gunstige verblijfsvoorwaarden bood. Uit de gemeente Son en Breugel zijn bewoningssporen bekend vanaf het Paleolithicum tot in de Nieuwe tijd. Al moet wel gesteld worden dat de vroegste datering gebaseerd is op vuursteenvondsten die niet nader gedateerd kunnen worden dan in de gehele periode waarin de mens van dat materiaal gebruik heeft gemaakt.
4.3.1
ALGEMEEN BEELD Op basis van de gegevens uit ARCHIS zijn uit het onderzoeksgebied 71 vondstmeldingen en 12 terreinen met een archeologische status, vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart, bekend. Bij nadere bestudering blijkt dat een aantal meldingen van dezelfde of nabijgelegen locatie afkomstig. Uit de ARCHIS-meldingen zijn op deze wijze 67 vindplaatsen samengesteld. Daarnaast zijn er uit gesprekken met amateurarcheologen nieuwe vindplaatsen en vondsten toegevoegd. Hiermee ontstaat er echter geen wijziging in het beeld zoals gepresenteerd in de tabellen 1 en 2. Alle vindplaatsen worden behandeld in de achter in dit rapport opgenomen catalogus. De hier besproken database bevat alleen archeologische vindplaatsen. De historisch-geografische elementen (landscheidingen, wegen, sloten etc.) worden hier niet behandeld. De belangrijkste elementen zullen wel op de kaart worden aangegeven.
3
Mondelinge mededeling G. Emmery en ook genoteerd in RAAP-rapport 1714. 14
18/02/2009
Archeologische perioden in Son en Breugel 40 30 20 10 0
Figuur 2: Aantallen vindplaatsen per periode in de gemeente Son en Breugel
De 64 verschillende vindplaatsen stammen uit de periode Paleolithicum tot de Nieuwe tijd (zie figuur 2 hierboven). De vindplaatsen zijn weergegeven op de verwachtingskaart. Er is zoveel mogelijk geprobeerd om aan de vindplaatsen een complextype toe te wijzen. Dit betreft de archeologische interpretatie van de context waarin vondsten of sporen hebben gefunctioneerd. Binnen Son en Breugel zijn de volgende categorieën bekend (zie figuur 3 hierna): Nederzetting Basiskamp Huisplaats Kasteel Percelering Urnenveld Depot Onbekend Son en Breugel - Complexen 40 30 20 10 0
Figuur 3: verschillende complextypen binnen de gemeente Son en Breugel 15
18/02/2009
4.3.2
PREHISTORIE: STEENTIJD In de Vroege Steentijd (Paleolithicum) trokken er al groepen jagers-verzamelaars door het gebied dat nu Son en Breugel is. Uit deze periode zijn vier vindplaatsen gedateerd. Het gaat in alle gevallen om een onbekend complex, in alle gevallen een concentratie van niet nader dateerbaar vuursteen. Het gaat hier om vondsten van vuursteenbewerking of werktuigen die over een langere periode in de Steentijd in gebruik zijn geweest. Over de Midden Steentijd (Mesolithicum) is iets meer duidelijk. In deze periode warmde het klimaat op en veranderde het landschap in een bebost gebied, met her en der moerassen, beken en vennen. Hier betreft het elf vindplaatsen, waarvan het in twee gevallen om sporen van een basiskamp, dus een zeer specifieke nederzetting, gaat. De overige vindplaatsen betreffen net als bij de Vroege Steentijd locaties waar vuursteen is aangetroffen. Sporen van deze jagers-verzamelaars zijn aangetroffen in het Dommeldal, de Waterhoef, Ekkersrijt en de Hooidonkse akkers: allemaal locaties op hogere delen in het landschap nabij water. In de Nieuwe Steentijd deed de landbouw zijn intrede. Hiermee kwam een eind aan de leefwijze van de rondtrekkende jagers-verzamelaars. De eerste boeren sloegen niet langer een tijdelijk kamp op, maar bouwden een meer permanente woning nabij hun akkers. Naast het bebouwen van het land werd er nog steeds gebruik gemaakt van jacht en visvangst. Hiermee veranderde ook het gebruik van het landschap: dit werd veel intensiever en langdurig gebruikt. Bemesting werd nog nauwelijks toegepast; akkers werden bebouwd tot de grond was uitgeput, waarna een nieuwe akker werd aangelegd. Op de dekzandruggen leidde deze vroege vorm van roofbouw tot afname van vegetatie en een toename van zandverstuivingen. Uit deze periode is een aantal stenen bijlen bekend uit de Dommel, bij Bokt en bij Esp. Op de Hooidonkse akkers en bij Ekkersrijt werden meerdere vuurstenen werktuigen gevonden.
4.3.3
PREHISTORIE: BRONSTIJD EN IJZERTIJD In de Bronstijd leerde de mens naast de landbouw een nieuwe techniek beheersen: het smeden van metaal. De Bronstijdboeren woonden in langgerekte huizen, waarin mens en dier onder een dak verbleven. Een dergelijke nederzettingen is aangetroffen bij Ekkersrijt; bij de Hooidonkse akkers is aardewerk gevonden waaruit af te leiden is dat ook hier een nederzetting uit de Bronstijd gelegen kan hebben. Uit de Bronstijd is ook het gebruik bekend om bronzen voorwerpen zoals bijlen als rituele offergave te deponeren op betekenisvolle plaatsen in het landschap: vaak waterlopen, beken, vennen of andere vochtige plaatsen. Dit gebruik komt al voor in de Nieuwe Steentijd, maar in de Bronstijd zijn er extra veel voorbeelden van bekend. De waarde van de plaats voor de Bronstijdbewoner en het doel van dergelijke giften is niet meer te achterhalen. In Son en Breugel zelf zijn dergelijke deposities niet aangetroffen, maar uit het nabijgelegen Best zijn bijvoorbeeld twee bronzen bijlen bekend. Vanaf 16
18/02/2009
de Brons- en IJzertijd zijn er gegevens beschikbaar over het dodenbestel, in de vorm van urnenvelden (Sonsche Heide; Mensvoortsche Heide): grafvelden met crematieresten, vaak begraven onder een grafheuvel en al of niet met een grafurn. Dergelijke locaties kunnen lang in het landschap herkenbaar zijn geweest en een belangrijke markering zijn geweest voor het gebruik van het landschap en de claims die daarop werden gelegd. Soms is de plek nog steeds met mystiek omgeven, wat kan blijken uit volksverhalen. De locatie van de graven is vaak bewust gekozen. Hiervoor worden niet de meest ideale gronden gebruikt, aangezien die toch het best voor wonen en gewassen verbouwen gebruikt kunnen worden. Op de overgang van hoog naar laag, bijvoorbeeld richting de beekdalen worden graven geclusterd. In de periode van de ‘zwervende erven’ is dit vaak het enige plaatsvaste element dat de gemeenschap bindt. Het aantal vindplaatsen blijft tot de IJzertijd aanbreekt relatief stabiel: in deze periode begint een toename van de bevolking in de regio. Op zowel de Hooidonkse akkers als Ekkersrijt is een nederzetting van IJzertijdboeren aangetroffen 4. In deze periode had de landbouw zich verder ontwikkeld: er is duidelijk sprake van bemesting. Ook verplaatste het boerenerf zich in de loop van de tijd steeds. Nadat een aantal jaren in een boerderij was gewoond en het erf intensief was gebruikt, werd een nieuwe boerderij verderop gebouwd. Het oude erf bleef als vruchtbare grond achter. Dit verschijnsel wordt aangeduid met de term ‘zwervende erven’ en is kenmerkend voor de IJzertijd. Pas in de Late IJzertijd en in de Romeinse tijd is er sprake van clustering van plaatsvaste boerderijen. Dan ontstaan de nederzettingen op de hogere gronden, tegenwoordig veelal afgedekt door esdekken. Op de Hooidonkse akkers werden naast aardewerk en paalsporen van boerderijen ook huishoudelijke voorwerpen als spinklosjes en weefgewichten aangetroffen. Daarnaast is in deze periode ook handel met verder weg gelegen gebieden aantoonbaar: aardewerk uit het kustgebied en Noord-Frankrijk en maalstenen uit de Eiffel, aangetroffen op de Hooidonkse akkers, geven aan dat Son en Breugel in de IJzertijd geen afgezonderd gebied was.
4.3.4
ROMEINSE TIJD In de Romeinse tijd neemt de bewoning in Noord-Brabant toe. Dit past in het landelijke beeld dat we hebben van deze periode. Voor het eerst ontstaan er steden, al liggen die voor Son en Breugel wel op enige afstand. De afstand wordt wel korter doordat er wegen worden aangelegd, waarbij ook de rurale gebieden worden ontsloten. Uit Son en Breugel zijn 22 vindplaatsen uit de Romeinse tijd bekend. Het betreft alle gevallen landelijke nederzettingen. Het is niet helder of hierbij ook sprake is van de resten van een (proto-)villacomplex. Een villa was een herenboerderij waaromheen land, voorraadschuren, het onderkomen voor het personeel en de stallen voor het vee lagen. Dit type complex ontstaat door directe Romeinse invloed. De inheemse nederzettingen zijn meer een voortzetting van het patroon zoals dat in de IJzertijd al ontstond van gegroepeerde boerderijen met 4
Verwers 1992; waarbij waarschijnlijk sprake is van één woonstalhuis in plaats van twee aparte
schuurtjes. Idem Verwers 1994. 17
18/02/2009
schuurtjes of spiekers, soms omgeven door een omheining. Dat ook in de Romeinse tijd het landschap ook voor rituele deponeringen werd gebruikt, blijkt uit een vondst nabij de Breugelsche Beek. Hier werden net als in de Midden Bronstijd waardevolle metalen objecten geofferd. Ook voor doorvoerroutes was Son en Breugel in de Romeinse Tijd een interessant gebied. Mogelijk heeft de Dommel in de Romeinse Tijd gefungeerd als onderdeel van een transportroute tussen Tongeren en Rossum. De transporten in de Romeinse tijd werden in hoge mate via het water uitgevoerd. Het is niet voor niets dat juist uit deze periode meerdere platbodemschepen bekend zijn. Deze konden in relatief laag water hun weg vinden en konden worden beladen met bulkgoederen. In de Middeleeuwen werd deze route nog steeds deels gebruikt. Daarnaast kan een oversteekplaats zijn geweest in de Dommel op de weg van Woensel naar Breugel. Aan beide zijden van de Dommel hebben oude wegen gelopen die mogelijkerwijs al in de Romeinse Tijd in gebruik waren. Het gebied langs de Dommel blijkt namelijk rijk te zijn aan materiaal uit de Romeinse Tijd. Op de Hooidonkse akkers zijn Romeins aardewerk, paalsporen en een waterput aangetroffen, alsmede wat munten en een paar mantelspelden. De laatst te dateren voorwerpen stammen uit de 2e en 3e eeuw, waarna er pas weer Vroegmiddeleeuwse sporen uit de 8e eeuw zijn aangetroffen. Ook op de andere oude nederzetting Ekkersrijt stammen de laatste vondsten uit de 2e eeuw, waarna er pas rond 1200 weer aanwijzingen zijn voor landbouw. Mogelijk zijn de Hooidonkse akkers dus tijdelijk onbewoond geweest na de Romeinse Tijd, en is Ekkersrijt gedurende 1000 jaar geheel verlaten geweest. In de gemeente zijn verder op diverse plaatsen stukken Romeins aardewerk gevonden, zoals bij de Kuilen, op Bokt, op ’t Zand en op Houtens. In de kern van Son bij de kerk en verder naar het zuiden zijn aanwijzingen gevonden voor mogelijke Romeinse bewoning.5 Hier is veel Romeins aardewerk aangetroffen, alsmede dakpanfragmenten, munten en een gouden en verzilverde fibula. Onduidelijk is of het hier een villa of een cultuscentrum betreft; duidelijk is dat in de Romeinse Tijd het centrum van Son een belangrijke locatie was. Evenzo onduidelijk is of de elders als Middeleeuws omschreven grachten mogelijk toch bij de Romeinse site horen 6. Ook dit doet in feite niets af aan het belang van dit centrum, want beide complextypen (villa en tempel) kunnen met een omgrachting gemarkeerd zijn. Een even belangrijke locatie ligt iets verder naar het zuiden nabij een voorde in de Groote Beek ter hoogte van het Klooster 7. Hier is een locatie aangesneden die alle trekken vertoont van een proto-industriële vestiging. Er is net als in het centrum van Son een grote hoeveelheid Romeinse importwaren gevonden bij werkzaamheden aan de oevers van genoemde beek. Maar er zijn ook fragmenten hardsteen gevonden, waaraan resten ijzerslakken. De gedachte is dat hier een smeltoven heeft gestaan, die gezien de bouwwijze voor een hoge productie moet hebben gezorgd, en wellicht op regionale schaal heeft gefunctioneerd. 5
Vondsten gedaan door amateur-archeoloog Emmery uit Son, deels gepubliceerd in Coenen 1999; Van
Genabeek e.a. 2004, 9 en afb. 5. 6
Van Genabeek e.a. 2004, 9 versus mondelinge mededeling G. Emmery.
7
Zie Emmery vondstmelding E28 18
18/02/2009
Nog totaal onbekend zijn de begraafplaatsen uit de Romeinse tijd. Gezien de rijkdom van de nederzettingen in het centrum van Son zullen hier niet ver vandaan de evenzo rijke graven te vinden moeten zijn. Een logische redenatie is de grafvelden te verwachten langs de doorgaande wegen buiten de nederzetting.
4.3.5
MIDDELEEUWEN EN NIEUWE TIJD Uit de Middeleeuwen is het hoogste aantal vindplaatsen bekend. De relatief zeldzame periode van de Vroege Middeleeuwen is met 16 vindplaatsen vertegenwoordigd en de Late Middeleeuwen met 31. Bij de laatste periode gaat het deels om nog steeds bestaande locaties, zoals de dorpskernen met kerk, gehuchten en omgrachte hoeven.8 Na de Romeinse Tijd breekt een duistere periode aan. Door het instorten van het grote rijk ontstaat een machtsvacuüm, waarin diverse bevolkingsgroepen slaags raakten en er vele verwoestingen optraden. In die periode is Brabant bijna leeg, op enkele eenvoudige nederzettingen na. Rond 650 begint de bevolking weer toe te nemen en doet een nieuwe invloed zich gelden: het Christendom. Er worden kerkjes en kloosters gesticht die een centrumfunctie gaan vervullen. In de gemeente Son en Breugel lijkt ook gedurende een paar eeuwen weinig tot geen bewoning geweest te zijn. Op enkele plaatsen is Merovingisch aardewerk aangetroffen, maar structurele bewoning is moeilijk te bewijzen. Ondanks het gebrek aan structuren in het centrum van Son die op continuïteit kunnen duiden, is het vondstmateriaal wel uitzonderlijk te noemen. Dit laat immers wel mogelijk een doorlopend gebruik zien. Een dergelijke langdurige bewoning is zeldzaam in de Brabantse zandgronden, met wellicht als enige parallel Engelen9. Op de Hooidonkse akkers zijn pas weer aanwijzingen voor bewoning in de Karolingische tijd. In 1107 wordt de kerk van Son voor het eerst genoemd als bezitting van de abdij van Sint-Truiden. Son wordt hier weergegeven met Sunna. Breugel komt voor in eigendomslijsten als Brogele (12e eeuw) of Brogel (13e eeuw). In de 14e eeuw worden de grenzen van Son vastgesteld. In deze periode kreeg iedere nederzetting een gemeenschappelijk stuk grond toegewezen, waarop de inwoners turf mochten steken, hun vee weiden en huishoudelijk hout en heide verzamelen. Deze gemeenschappelijke gronden of ‘gemeenten’ werden administratief opgetekend en de inwoners betaalden voor het recht gebruik te maken van deze gronden. Voor Breugel zijn dergelijke gemeenschappelijke grenzen niet bekend. In deze periode woonden er nog voornamelijk boeren in Son en Breugel, die zich op landbouw en veeteelt richtten. Nijverheid, zoals het vervaardigen van aardewerk en textiel, werd steeds minder thuis of lokaal bedreven, maar concentreerde zich in regionale centra. De wol van schapen in Son en Breugel werd bijvoorbeeld verhandeld naar de grotere textielcentra in Vlaanderen. Markten in grotere plaatsen in de regio vormden economische centra waar de inwoners van Son en Breugel hun 8
De locatie van een kasteelterrein is bekend bij G. Emmery, maar deze wordt vooralsnog niet als
zodanig op de kaart aangegeven vanwege gevaar van illegale plundering door metaaldetectorfanaten. 9
Van Genabeek e.a. 2004, 17. 19
18/02/2009
aardewerk en andere huishoudelijke benodigdheden kochten. Bij Son stond een watermolen, die als graanmolen en oliemolen gebruikt kon worden. Vanaf de 14e eeuw beginnen buurtschappen en gehuchten te ontstaan, waarvan de toponiemen nu soms nog terug te vinden zijn. Mogelijk dateert ook de vroegste voorganger van de brug tussen Son en Breugel uit de 14e eeuw. Van individueel archeologisch belang zijn een serie van hoeven buiten de toenmalige bewoningskernen. Deze zijn expliciet op de kaart aangegeven. Ontginningsgeschiedenis10 Breugel behoort vermoedelijk tot de oudste dorpskernen in de streek. De wat afzijdig geplaatste kerk kan op een geringe nederzettingsverplaatsing in de volle middeleeuwen wijzen. Toch is er geen sprake van een eenzame kerk in de akker. De akker lag verder naar het noordoosten. De kerk stond eerder op de rand van het Dommeldal (kaappositie ?). De noordoostzijde van de akker gold in 1311 als grens van de Grauwe Gemeynte van St.-Oedenrode: van de Straat van Breugel tot de Kortedijk. Op dat laatste punt stond volgens de kadasterkaart van 1832 nog een grenssteen. Thans niet meer aanwezig. Binnen het akkergebied vermeldt de kadasterkaart enkele namen: Stokland, Hoogstraat en Het Eigen. Dit laatste zal op een oud allodium wijzen. Een groep hoeven en huizen in het oosten heet "Het Eind": destijds waarlijk de laatste huizen van Breugel. Bij Het Eind zien we ook enkele stroken die betrekkelijk op recente (waarschijnlijk nog middeleeuwse) ontginningen aan de rand van de heide duiden. In 1832 verbreedde de Breugelse Straat zich hier: ze opende zich als het ware naar de heide toe. Het gehele gebied lijkt al vroeg ontgonnen te zijn. De grote donk van Hooidonk is waarschijnlijk de vroegst ontgonnen plek. Hooidonk heet immers een allodium te zijn geweest. Het noordelijke puntje ervan ligt binnen het ruilverkavelingsgebied. Deze kop is archeologisch interessant, al lag in de volle middeleeuwen het exploitatiecentrum ten zuiden van het Wilhelminakanaal (watermolen en klooster van Hooidonk). Bij de ontgrondingen op Hooidonk zijn in de jaren 1967 - 1974 veel archeologische vondsten gedaan. Vooral midden-ijzertijd, maar daarnaast vondsten van mesoliticum tot late middeleeuwen. Ook na deze verwoesting van een belangrijk archeologisch gebied werden er toch nog vondsten gemeld: Latène fibula, Romeinse munten, koperen beslag 11. De oostelijke donken kunnen wat later ontgonnen zijn en het broek wellicht nog wat later. Maar tegen 1350 zal toch het gehele gebied al regelmatig in gebruik geweest zijn. Niettemin was het hier als Breugels Broek behandelde gebied in 1832 onbewoond: de bijhorende bewoning vinden we in de Breugelse Straat ! We kunnen in het gebied van Olen enkele ontginningsfasen onderscheiden. De oudste kern is het kleine gehucht Olen met het aanliggende open akkercomplex. Dit lijkt een in de volle middeleeuwen ontgonnen streek. Vervolgens lijkt de ring van dekzandkoppen rond het venige lage gebied van Koude Olen ontgonnen te zijn, zonder dat daar een nederzetting bij gevormd werd (of bewaard bleef). In 10
11
Op verzoek van SRE opgenomen. De tekst is afkomstig uit Leenders 1997a en Leenders 1997b. Beex 1969; Verwers 1990, 146 20
18/02/2009
een volgende fase lijkt een strook tegen de weg "Koude Straat" ontgonnen te zijn, alsmede de Koeweiden. Dit leidde tot de vorming van een gehucht van het type Heikant, waarbij de Koude Straat zowel gehuchtstraat, heidegrens als parochie- en gerechtsgrens werd. In de laatste fase (al voor 1832) werden de Breugelse Heikampen aangelegd, over de gemeentegrens heen. In de late middeleeuwen werd dit heidegebied nog begrensd door de oude baan Son - Nijnsel in het oosten, tevens gemeentegrens, en de Hoogstraat (Nijnsel - Best) in het noordwesten. Vermoedelijk vooral na 1650 werden vanaf de Hoogstraat zuidwaarts heikampen aangelegd (in deze rapportage onder de gehuchten langs de Hoogstraat gerekend). De aanleg van de kaarsrechte weg Son - Nijnsel in dezelfde periode leidde eerst tot de ontginning van heikampen tussen de oude en de nieuwe weg en rond 1800 ook tot ontginning van heikampen ten westen van de nieuwe weg. Het grootste deel van de heide werd pas in de eerste helft van de 20e eeuw ontgonnen. Er werd een hoofdzakelijk rechthoekige verkaveling aangelegd, met langs de wegen op regelmatige afstand van elkaar boerderijen. Wolfswinkel was Brabants Leen, bestaande uit landerijen, twee hoeven, een "berg" aan de rivier waar ooit het huis op stond en twee watermolens. Het was een grondheerlijkheid 12. Als plaats voor de "berg" komt een perceel ten westen van de watermolen in aanmerking. De watermolens zijn in de 20e eeuw afgebroken, de bijhorende kolken en waterlopen zijn gedempt. De beide hoeven zijn de "Waterhoef" die nog omgracht is en eem hoeve even ten noorden ervan. In het Sonse deel van Wolfswinkel ligt een tweede nog deels omgrachte hoeve, evenals een tweetal kleine oude boerderijen. Deze drie vormen de kern van een klein jong gehuchtje. Wolfswinkel 1 is enige kortgevelboerderij in Son. In Wolfswinkel is het oude akkergebied nog deels aanwezig. De oude hoeven hadden ieder enkele ruime akkers terwijl onder Son het akkerland in kleine omheinde percelen verdeeld was13. De boerderijen liggen alle op korte afstand ten oosten van de oude baan Son Nijnsel die lange tijd de westgrens van de ontgonnen gronden geweest zal zijn. Ten westen daarvan, tussen de oude baan en de vermoedelijk 17e eeuwse rechte weg Son - Nijnsel liggen betrekkelijk vroege heikampen.14 Gedurende de Tachtigjarige Oorlog kregen Son en Breugel vele tegenslagen en neergang te verwerken. De beide dorpen lagen in de grenszone van de Spaanse overheersing en de nieuwe Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De Meierij van Den Bosch vormde de inzet van veel grensgevechten en zware strijd. Legers van beide partijen trokken door Brabant, vochten om Eindhoven, Helmond en Den Bosch en waren voor hun voedselvoorziening aangewezen op de dorpen en gehuchten in de regio. De pest, die in de 17e eeuw in Brabant woedde, eiste nog meer tol: zowel Son als Breugel bleven verarmd en uitgedund achter. In de 19e eeuw werd de doorgaande weg door Son een steeds belangrijkere verbindingsweg, helemaal nadat deze was verhard. De industrialisatie, die in omliggende dorpen voor grote veranderingen zorgde, kwam in Son en Breugel
12
Mommers 1928; Heesters en Rademaker 1972.
13
Cultuur Historische inventarisatie Son en Breugel, 1983.
14
Einde citaat Leenders. 21
18/02/2009
echter maar langzaam op gang. Vanaf de vroege 20e eeuw werden de heidegebieden ten noorden van Son ontgonnen en werd de invloed van de nabijgelegen Philipsfabriek in Eindhoven merkbaar. Ook de aanleg van het Wilhelminakanaal, waarmee in 1916 werd begonnen, zorgde voor een economische impuls. De haven in de gemeente werd in 1930 vergroot en meerdere grote bedrijven vestigden zich in de buurt. Om dat zelfde Wilhelminakanaal werd in 1944 hevig gevochten tijdens operatie Market Garden, waarbij ook de brug bij Son werd opgeblazen. De 28 vindplaatsen uit de Nieuwe tijd zijn in de meeste gevallen voortzettingen van de nederzettingen uit de Late Middeleeuwen. De toename van het aantal vindplaatsen is te verklaren doordat de mens steeds beter in staat is het landschap naar zijn hand te zetten. Voorheen onbruikbare locaties blijken met aanpassingen wel geschikt te maken te zijn. Bovendien is de toename van de gemiddelde bevolking er ook debet aan dat steeds meer grond in gebruik wordt genomen voor wonen en werken.
4.4
CONCLUSIE Hoewel uit de gemeente een gemiddeld aantal vindplaatsen bekend is kan slechts van weinig het complextype met enige zekerheid bepaald worden. In veel gevallen betreft het vindplaatsen die samenhangen met een rurale functie. Vindplaatsen met uitsluitend slecht dateerbare vuursteenvondsten zijn niet bruikbaar voor het verwachtingsmodel. De archeologische verwachting is bepaald door gebruik te maken van vindplaatsen in referentiegebieden, met name in zand-Brabant. Het vindplaatsenbestand voor het gemeentelijk grondgebied zoals dat in Archis II staat en de kennis van lokale amateurs dient ter controle van de archeologische verwachtingskaart.
22
18/02/2009
5
Bepaling van de archeologische verwachting
5.1
LANDSCHAPSTYPES IN DE GEMEENTE SON EN BREUGEL
5.1.1
INLEIDING Bij de bepaling van de archeologische verwachting is onderscheid gemaakt tussen 5 verschillende zones, waaraan specifieke archeologische verwachtingen zijn toegekend: -
de dekzandruggen de beekdalen de inundatievlakte de dekzandvlaktes het stuifzandgebied.
Omdat in Son en Breugel al deze zones aan het oppervlak komen en er geen sprake is van een afgedekt landschap15 is maar één waarden- en verwachtingskaart vervaardigd. De verschillende zones zijn onderverdeeld in landschappelijke eenheden. In de navolgende paragrafen worden de verschillende zones besproken en de bepaling van de archeologische verwachting toegelicht.
5.1.2
DE DEKZANDRUGGEN Het betreft hier de hooggelegen dekzandruggen, die veelal afgedekt zijn met in de Middeleeuwen en later door plaggenbemesting ontstane esdekken. Het dekzand werd aan het eind van het Pleistoceen afgezet tijdens extreem koude fasen. Toen het klimaat verbeterde aan het einde van de laatste ijstijd werd het gebied toegankelijk voor groepen jagers/verzamelaars. Ingebed in de oude podzolbodem onder de es kunnen de goed bewaarde resten van hun kampementen uit de Steentijd worden gevonden. Ook op afgedekte zandkopjes kunnen deze resten worden teruggevonden. Vanaf het Neolithicum tot en met de vroege Middeleeuwen waren deze hoge, droge delen in het landschap in trek bij de 15
Voor Brabantse begrippen heeft er wel afdekking plaatsgevonden in de zin van overstuivingen en
veenvullingen. Er is echter geen sprake van een gestapeld landschap zoals dat in Holoceen Nederland voorkomt 23
18/02/2009
eerste Nederlandse boeren op de Brabantse zandgronden. Hier liggen de nederzettingen en de akkers. Deze kunnen worden aangetroffen op zowel de top als de flank van de dekzandrug.
5.1.3
DE BEEKDALEN De dekzandruggen en -vlaktes werden in het Pleistoceen en Holoceen doorsneden door beken. Tegenwoordig zijn veel van deze beekdalen ten dele opgevuld met veen. In de prehistorie vormden de watervoerende beekdalen goed herkenbare elementen in een door bos gedomineerd landschap en was de Dommel bovendien een belangrijke transportroute. Ook waren ze, in een gebied met droge dekzandgebieden, natuurlijk van levensbelang voor de watervoorziening. In de gemeente liggen verschillende nog actieve beekdalen, met als centraal dal dat van de Dommel, waar de meeste andere beken, zoals de Groote Beek, mee in verbinding staan. Ter hoogte van de monding van deze beek in de Dommel was sinds de Late Middeleeuwen een watermolen in bedrijf. Met name de voormalige oversteekplaatsen zijn van belang. Hier kunnen eenvoudige voordes of uitgebouwde bruggen hebben gelegen. Dergelijke locaties zullen een verhoogde activiteit ter plaatse hebben betekend, met als gevolg een navenante archeologische weerslag. Deze locaties zijn over het algemeen echter wel klein van oppervlak, wat het detecteren lastig maakt. Tevens is er rekening te houden met het verschuiven van de routes door de tijd heen. In ieder geval is dit gebeurd met de route over de Dommel tussen Son en Breugel. De oorspronkelijke route lag waarschijnlijk meer zuidelijk dan de in de Late Middeleeuwen aangelegde brug.
5.1.4
DE INUNDATIEVLAKTE De lager gelegen overstromingsvlakte van de Dommel die ten oosten van de beek gelegen is was in het verleden waarschijnlijk een vochtig lager gelegen deel wat niet geschikt was voor bewoning. Wel zal dit in de Steentijd een gebied zijn geweest wat aantrekkelijk was voor jacht en visserij. In latere periodes kunnen landbouwers er hun vee hebben laten grazen. Binnen de vlakte liggen een aantal dekzandruggen; dit zijn bij uitstek locaties die in de Steentijd gebruikt kunnen zijn als jachtkampement.
5.1.5
DE DEKZANDVLAKTES De dekzandvlaktes zijn lager gelegen vlakke delen. Ze waren in de prehistorie door hun lagere ligging en grotere afstand tot water vermoedelijk minder populair voor bewoning. In Son en Breugel vinden we deze gebieden met name ten noordwesten van de kern van Son.
5.1.6
HET STUIFZANDGEBIED Het betreft hier het natuurgebied de Sonse Heide. In de prehistorie betrof dit waarschijnlijk een nog begroeide dekzandvlakte, die door de vroege landbouw in 24
18/02/2009
de prehistorie en later door overbegrazing in de Middeleeuwen in een heidegebied veranderde met zandverstuivingen. De verstuivingen betekenen aan de ene kant erosie met verlies van eventuele archeologische waarden, aan de andere kant kan het op locaties waar het zand gesedimenteerd is juist afgedekte en daarmee behouden profielen geven.
5.1.7
HET CENTRUM VAN SON Formeel is het centrum van Son niet als een landschapstype te definiëren, aangezien hier binnen de bebouwing geen karteringen voor bodem- en/of geomorfologische kaart konden worden uitgevoerd. Wel is deze zone zoals boven al beschreven aantoonbaar van belang geweest. Er ligt hier een hoge dekzandrug nabij het dal van de Dommel. Voor het centrumdeel van Son is dan ook al eerder een aparte archeologische verwachting opgesteld door BAAC, ’s Hertogenbosch 16. In het centrum is er ondanks de verwachting voor meerdere perioden, mogelijk vanuit de prehistorie, zeker Romeinse resten met wellicht continuïteit tot in de Nieuwe Tijd, zeker rekening te houden met verstoring door bouw- en graafactiviteiten in het recente verleden. Het verwachtingsmodel laat in ieder geval een zone met Romeinse sporen ten zuiden van de kerk zien. Deze kan een uitbreiding in noordelijke richting hebben gekend. De Vroege Middeleeuwen concentreren zich rond de kerk die als een omgrachte zone wordt beschouwd. In deze periode kan een uitbreiding naar het westen zijn uitgevoerd. In de Late Middeleeuwen is er een overlap met de voorgaande periode en een uitbreiding naar het oosten, het dal van de Dommel in. Hier wordt de richting gevolgd van de brug die dan over de Dommel is aangelegd en de verbinding vormt tussen Son en Breugel.
5.2
VESTIGINGSFACTOREN EN LOCATIEKEUZE Het hier gebruikte verwachtingsmodel maakt gebruik van vestigingsfactoren en locatiekeuzen die gebaseerd zijn op economische en landbouwkundige motieven. Deze zijn dus sterk gebonden aan het landschap (geologie, bodemgesteldheid en geomorfologie). Over andere motieven van bijvoorbeeld religieuze, sociale of politieke aard weten we maar heel weinig. Ze kunnen dus slechts bij hoge uitzondering gebruikt worden bij het opstellen van een verwachtingsmodel (Van Leusen & Kamermans, 2005). Bij de keuze van een locatie voor een grafveld gaat men uit van hele andere factoren dan van economische of landbouwkundige aard. Aangezien deze locatiekeuzen afwijken van het ‘normale’ bewoningspatroon, is de locatie van een grafveld niet te voorspellen met het toegepaste verwachtingsmodel. Economische en landbouwkundige motieven hebben in hoofdzaak betrekking op de fysieke mogelijkheden en beperkingen van het landschap waarin men leefde (van den Berghe, 2007). Door gebruik te maken van geo(morfo)logische- en bodemkundige gegevens kunnen deze worden herleid.
16
Van Genabeek e.a. 2004. 25
18/02/2009
Aan bepaalde landschappelijke parameters kan in alle archeologische perioden een vergelijkbare verwachting worden gekoppeld. ‘Hoog-droog’ heeft vrijwel altijd een hoge verwachting en ‘laag-nat’ een lage verwachting. Toch is het zo dat er door de tijd verschillen optreden in de locatiekeuzefactoren. Jagers-verzamelaars maken door hun bestaanseconomie andere keuzes dan landbouwers. Daarom worden hieronder de belangrijkste locatiekeuze factoren voor jagersverzamelaars enerzijds en landbouwers anderzijds besproken.
5.2.1
JAGERS, VISSERS EN VERZAMELAARS Een belangrijk kenmerk van culturen uit de Steentijd is dat mensen leefden van jacht, visserij en het verzamelen van eetbare planten. Om optimaal gebruik te maken van het voedselaanbod verbleven de mensen niet op één plaats maar trokken door het landschap. Ze bleven tijdelijk, enkele dagen of weken in een kamp. Bij deze verblijfplaatsen wordt een onderscheid gemaakt tussen basiskampen en extractiekampen. Basiskampen waren meestal wat groter en werden langer gebruikt. De extractiekampen waren zeer tijdelijk gebruikte locaties voor bijvoorbeeld visvangst of jacht op een bepaald soort wild. Het is duidelijk dat de seizoenscyclus van planten en dieren en de hiermee samenhangende mogelijkheden tot jacht en visserij voor een groot deel de aanwezigheid van de mens verklaart. In vrijwel alle gevallen komen de archeologische vindplaatsen voor op overgangen van nat naar droog, zogenaamde gradiëntsituaties. Dit verband is sterker naar mate de gradiënt markanter is. Archeologische vindplaatsen zijn in het droge zandgebied te verwachten op overgangen van laaggelegen natte terreindelen naar hooggelegen droge terreindelen. In Basiskampen liggen hierbij eerder op grote landschappelijke opduikingen, terwijl extractiekampen ook op zeer kleine opduikingen voor komen. Een verklaring voor deze sterke relatie is dat landschappelijke gradiënten worden gekenmerkt door het op korte afstand van elkaar voorkomen van een grote verscheidenheid aan vegetatietypes. Een gevolg hiervan is dat op dergelijke locaties op korte afstand van elkaar verschillende voedselbronnen voor handen zijn. Daarnaast vormen beekdalen goed herkenbare elementen in een door bos gedomineerd landschap en vormen deze dalen in de prehistorie belangrijke transportroutes (van Waveren, 2004). Tenslotte is het zo dat de grondwaterspiegel op de dekzandruggen diep staat. Voor de watervoorziening was het dus noodzakelijk om in de buurt van de beek- of rivierdalen te verblijven. Uit het dekzandgebied van Brabant zijn weinig vindplaatsen uit de Vroege- en Midden Steentijd bekend. De verwachting is dat deze vindplaatsen van jagersverzamelaars kunnen voorkomen op gradiëntsituaties die in de gemeente Son en Breugel ruim voor handen zijn. Tot op heden zijn uit deze periode 15 vindplaatsen bekend, waarbij het in de meeste gevallen losse vuursteenvondsten betreft. De meeste van deze vindplaatsen bevinden zich op de overgang van de beekdalen naar het hoger gelegen dekzandruggen.
26
18/02/2009
Het ruimtelijk voorspellend model dat gebruikt is voor de jagers-verzamelaars is vrij eenvoudig van opzet. De sterke voorkeur voor gradiëntzones geldt op dit moment immers als de enige bruikbare locatiekeuzefactor. In het model wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting (tabel 1). De dekzandruggen langs de beekdalen hebben een hoge verwachting gekregen. De dekzandruggen in de rest van de gemeente een middelhoge verwachting, overige gebieden buiten de gradiëntzones geldt een lage archeologische verwachting voor kampementen van jagersverzamelaars. Voor de beekdalen zelf moet opgemerkt worden dat deze een lage verwachting hebben voor kampementen, maar dat hier rekening moet worden gehouden met het aantreffen van bijzondere datasets zoals visweren, boten en deposities.
5.2.2
LANDBOUWERS Door de introductie van de landbouw in het Neolithicum gaat de mens andere eisen stellen aan de landschappelijke omgeving. De locatiekeuze wordt steeds meer bepaald door de mate waarin de grond geschikt is om akkerbouw op te bedrijven. Omdat de eerste boeren vrijwel geen middelen hadden om de kwaliteit van de bodem te verbeteren werden oogstrisico’s direct bepaald door de fysische eigenschappen van het landschap, waarbij het grondwaterregime en de bodemvruchtbaarheid de belangrijkste parameters waren (van den Berghe, 2007). Er is op de kaart een onderscheid gemaakt tussen Vroege Landbouwers (Neolithicum tot Vroege Middeleeuwen) en Late Landbouwers (Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd). De reden hiervoor is dat vanaf de Late Middeleeuwen de mens steeds meer middelen heeft om de bodem te verbeteren en het landschap naar zijn hand te zetten. Hierdoor zijn de hierboven besproken locatiekeuze factoren in deze periode minder van toepassing. Uitgangspunt voor het verwachtingsmodel voor landbouwers is dan ook de geschiktheid van binnen het grondgebied aanwezige bodemeenheden voor akkerbouw. Een eerste vereiste om succesvol akkerbouw te bedrijven is dat de grond niet te nat is. Voor geschikte akkergronden maar ook voor drinkwater was men is het zandgebied sterk afhankelijk van de lokale grondwaterstand. Ook voor landbouwers waren de overgangen van de laag gelegen beekdalen naar de dekzandranden van groot belang. Voor de eerste boeren in Brabant zal vooral de afstand tot water een bepalende factor geweest zijn17. Uit archeologische vondstmeldingen blijkt ook dat de boeren zich vestigden op de randen van de dekzandruggen, nabij de beekdalen. De vruchtbaarheid van de bodem bepaalde naast de hydromorfe kenmerken in hoeverre een zone geschikt was voor akkerbouw. Aangenomen wordt dat de hoge dekzandgronden met podzolbodems aantrekkelijk 17
Renes, 1988 en 1999; hij doet deze algemeen geldende uitspraak in het kader van zijn onderzoek in
Limburg. 27
18/02/2009
waren voor prehistorische landbouwactiviteiten. De beste landbouwgronden moeten dan ook gezocht worden op de hoger gelegen delen van het landschap. Het feit dat deze gronden in de Middeleeuwen vaak zijn afgedekt door een esdek maakt dat de prehistorische resten vaak goed geconserveerd zijn.
5.3
OPBOUW VAN DE KAART
5.3.1
VERWACHTINGSEENHEDEN De verwachtingskaart van de gemeente Son en Breugel is gebaseerd op een indeling van het gemeentelijk grondgebied in (archeo-)landschappelijke eenheden. De indeling is gebaseerd op analyse van de bodemkaart en de geomorfologische kaart, en de verfijning met behulp van het AHN. Ter aanvulling is vervolgens gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal en luchtfoto’s om de ligging van de historische bebouwing, historische wegen en andere elementen te reconstrueren. De is vervolgens ingedeeld in zones van archeologische verwachting. Deze verwachting gaat uit van de mogelijkheden van het gebied voor bewoning in het verleden. Binnen de archeo-landschappelijke kaart zijn de volgende verwachtingen toegekend: Landschap
Verwachting
Overgang dekzandrug naar beekdal
Hoge verwachting
Dekzandruggen
(Middel/)Hoge verwachting
Hooggelegen dekzandvlaktes
Middelhoge verwachting
Laaggelegen dekzandvlaktes
Lage verwachting
Plaggendek
Hoge verwachting
Beekdalen
Lage/middelhoge verwachting voor bewoning, kans op bijzondere dataset
Delen Dommeldal en voordes
Hoge verwachting
Inundatievlakte
Lage verwachting
Tabel 1: relatie tussen landschap en verwachting
De onderbouwing van deze indeling is hieronder weergegeven. De zones met een hoge verwachting bevinden zich op en langs de randen van de dekzandruggen op de overgang naar de beekdalen. Hier bevinden zich goed ontwaterde vruchtbare gronden. Bovendien bevinden deze gronden zich in de nabijheid van water. De dekzandruggen die verder van de beekdalen afliggen hebben een middelhoge verwachting gekregen. Dit zijn geschikte landbouwgronden, maar de grotere afstand tot water maakt ze minder aantrekkelijk. De hogere delen van de dekzandvlaktes, met een diepe grondwaterstand en reliëfverschillen hebben een middelhoge verwachting gekregen. Deze delen zijn in Son en Breugel ook vaak afgedekt door een esdek, wat eventuele archeologische resten goed geconserveerd zal hebben. 28
18/02/2009
Het noordwesten van de gemeente is hierop een uitzondering. Hoewel hier sprake is van een dekzandvlakte met reliëfverschillen bleek uit gegevens afkomstig van lokale amateurs dat hier zand en leem gewonnen is. Dit gebied heeft dan ook een lage verwachting gekregen. De overige delen van het dekzandlandschap, de vlaktes, hebben een lage verwachting gekregen. Opgemerkt moet worden dat in de delen langs de rand van een plaggendek sprake is van een verhoogde kans op sporen uit de Late Middeleeuwen. De lager gelegen natte gronden in beekdalen hebben in de regel een lage verwachting voor nederzettingssporen. Hier kunnen echter wel bijzondere datasets aangetroffen worden. Iets ten zuiden van de gemeente Son en Breugel is hier een opmerkelijk voorbeeld van ontdekt 18. Door de natte context kan zelfs goed geconserveerd organisch materiaal voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de collectie prehistorische botten die aangetroffen is bij Breugel 19. In het geval van de Dommel is inmiddels duidelijk dat de verwachting op sommige punten beduidend hoger dan laag is. In enkele droge periodes kon men niet anders dan uitwijken naar de zone van het beekdal. Met name aan het begin van de Volle Middeleeuwen is sprake van zo’n droge periode. Dit verklaart waarom er op aanzienlijke diepte in het beekdal bij Son sporen kunnen worden aangetroffen 20. De laag gelegen vochtige inundatievlakte heeft een lage verwachting gekregen. Deze zone kan niet anders dan als weidegebied te zijn ingezet, en dat uitsluitend in droge perioden.
5.3.2
BODEMVERSTORINGEN Op basis van het AHN en luchtfoto’s is geprobeerd om de bodemverstoringen in de gemeente zo goed mogelijk in kaart te brengen. Uitgangspunt is dat de voor de archeologie meest bedreigende bodemverstoringen zullen zijn opgetreden bij nieuwbouw en bij het afgraven van grond voor zand- en leemwinning. Volgens gegevens van amateur-archeoloog Emmery is dit het geval in het noordwesten van de gemeente. De reden voor deze grondverbetering is de natte bodem. Een aantal van die natte plekken staan als vennen in de Sonsche Heide aangegeven op de onderstaande fig. 4. Er is op diverse locaties waterondoorlatende leem weg gegraven. Dit geeft aan dat enerzijds het profiel verstoord is. Tevens hoeft de verwachting hier niet te hoog gesteld te worden, aangezien deze situatie ook voor de (pre- en vroeg) historische mens problemen met bruikbaarheid van het gebied zal hebben gegeven. De ontgrondingsgegevens van de provincie bevestigen dit beeld ten dele. Voor de ontgrondingen dient opgemerkt te worden dat dit beeld is gebaseerd op verleende vergunningen. Of de ontgronding ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, staat niet vast.
18
Prins 1991 en 1993.
19
Emmery 1999.
20
Mondelinge mededeling A. Emmery. 29
18/02/2009
Figuur 4: Topografisch Militaire kaart Son en Breugel, 1916 (bron: watwaswaar)
5.3.3
ARCHEOLOGISCHE ONDERZOEKEN Op de bij de verwachtingenkaart bijgeleverde CD-rom worden ook de reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken aangegeven. Gegevens hiervoor zijn ontleend aan Archis.
5.3.4
OVERIGE ELEMENTEN Er is een aantal lijnelementen, zoals wegen, geprojecteerd op basis van gegevens verzameld door G. Emmery. Deels zijn de routes door waarnemingen van bijvoorbeeld karrensporen vastgesteld, deels zijn reconstructies gemaakt. Ook zijn voordes aangegeven.
5.4
BEPERKINGEN VAN HET VERWACHTINGSMODEL Een belangrijke beperking is geconstateerd na het consulteren van de klankbordgroep. De indruk is dat de in Archis II opgenomen waarnemingen en vondstmeldingen in schril contrast staan met de hoeveelheid vindplaatsen die door lokale amateurs en verzamelaars is ontdekt. Het beeld van de aantallen en spreiding van vindplaatsen is een belangrijk onderdeel van het verwachtingsmodel.
30
18/02/2009
Met behulp van de door Emmery aangeleverde lijst en schetskaart is er een belangrijke aanvulling op het Archis II bestand beschikbaar gekomen.
31
18/02/2009
6
Bronnen
Literatuur
•
Beex, G.A.C., 1969, Vondstmeldingen – Oosterhout, Brabants Heem 21, 7576.
•
Beex, G.A.C., 1973, Roman Finds in North Brabant, Berichten ROB 23, 159188.
•
Berghe, van den K.J., 2007, Gemeente Dalfsen, een archeologische waarden en verwachtingskaart. RAAP-Rapport 1539. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
•
Berendsen, H.J.A., 1988, Landschappelijk Nederland, Assen
•
Bont, C. de, 1993, ‘ …Al het merkwaardige in bonte afwisseling… ‘. Een historische geografie van Midden- en Oost-Brabant, Waalre.
•
Broek, van den J.M.M, 1966, De bodem van Limburg. Toelichting bij blad 9 van de bodemkaart van Nederland. Stichting voor bodemkartering, Wageningen.
•
Broeke, P.W. van den, 1980, Bewoningssporen uit de IJzertijd en andere perioden op de Hooidonkse akkers, gem. Son en Breugel, prov. NoordBrabant, Analecta Praehistorica Leidensia 13, 7-68.
•
Deeben, J. & R. Wiemer, 1999, Het onbekende voorspeld: ontwikkeling van een indicatieve kaart van archeologische waarden. In: W.J.H. Willems (red.); Nieuwe ontwikkelingen in de archeologische monumentenzorg, Nederlandse Archeologische Rapporten 20, ROB, Amersfoort.
•
Diepen, D. van, 1968, De bodem van Noord-Brabant, Wageningen.
•
Doesburg, J. van, M. de Boer, J. Deeben, B.J. Groenewoudt & T. de Groot (red.), 2007, Essen in zicht, Essen en plaggendekken in Nederland: onderzoek en beleid, Nederlandse Archeologische Rapporten 34, ROB, Amersfoort. 32
18/02/2009
•
Ellenkamp, G.R., 2006, Plangebied Meubelplein Ekkersrijt, gemeente Son en Breugel; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek. RAAP-Rapport 1862. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
•
Emmery, G., 1999, Prehistorisch botmateriaal in Breugel (gemeente Son en Breugel), Nieuwsbrief archeologie Kempen- en Peelland, 7.
•
Fontijn, D.R., 2002, Sacrificial Landscapes, Cultural biographies of persons, objects and ‘natural’ places in the Bronze Age of the Southern Netherlands, c. 2300-600 BC, Analecta Praehistorica Leidensia 33/34.
•
Genabeek, R.J.M. van, 2004, Son en Breugel. Archeologische verwachting van de dorpskern van Son. BAAC MSP-rapport 03-148. BAAC bv, s’Hertogenbosch.
•
Gerritsen, F. & E. Rensink (red.), 2004, Beekdallandschappen in archeologisch perspectief. Een kwestie van onderzoek en monumentenzorg, Nederlandse Archeologische Rapporten 28, ROB, Amersfoort.
•
Heesters, W. & C.S.M. Rademaker, 1972, Geschiedenis van SintOedenrode, Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland deel XXIV, Tilburg.
•
Kluiving, S. & J.J. Arts, 2004, Inventarisatie en Waardering Archeologische Terreinen in de Provincie Noord-Brabant, ’s Hertogenbosch.
•
Kooi, M. & C. Verbeek, 2008, Son en Breugel – Son (NB), HIVA-terrein. Proefsleuvenonderzoek. BILAN, Tilburg.
•
Kortlang, F., 1987, Landschapsonderzoek, Archeologie, De Dommelvallei, een archeologische inventarisatie, 2 delen, Provincie Noord-Brabant, ’s Hertogenbsch.
•
Leijnse, K., 2006, Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, gemeente Bodegraven. RAAP-Rapport 1160. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
•
Leenders, K.A.H.W., 1997a, Cultuurhistorisch overzicht van het deelgebied Liempde - Nijnsel van de ruilverkaveling Sint-Oedenrode. Den Haag, (eigen uitgave).
•
Leenders, K.A.H.W., 1997b, Cultuurhistorisch overzicht van het deelgebied Zijtaart-Vressel van de Ruilverkaveling Sint-Oedenrode. Revisie januari 1997. Den Haag, (eigen uitgave).
33
18/02/2009
•
Leusen, M. & H. Kamermans (red.), 2005, Predictive modelling for archaeological heritage management: a research agenda. Nederlandse Archeologische rapporten 29. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, Amersfoort.
•
Mommers, A.R.M., 1928, St. Oedenrode van oude tijden tot heden, Veghel.
•
NN, 1989, Historische Atlas van Noord-Brabant, schaal 1:25.000, Den Ilp.
•
Prins, J., 1991, Het depot Nederwetten, Jaarboek voor munt- en penningkunde, 132-137.
•
Prins, J.,1993, Depot Nederwetten 1989/1990 “Revised” en Nederwetten II, Jaarboek voor munt- en penningkunde, 23-35
•
Renes, J., 1988, De geschiedenis van het Zuid-Limburgse cultuurlandschap, Assen/Maastricht.
•
Renes, J., 1999, Landschappen van Maas en Peel, Een toegepast historischgeografisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en Midden-Limburg, Maaslandse monografiën, Maastricht.
•
Rijks Geologische Dienst, 1985, Toelichtingen bij de Geologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000, kaartblad Eindhoven West (51W), Haarlem.
•
Sprengers, N.H.A., 2008, Plangebied bedrijventerrein Ekkersrijt te Son, gemeente Son en Breugel; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek met veldinspectie. RAAP-Rapport 1714. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp.
•
Staring Centrum/Rijks Geologische Dienst, 1977, Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50 000. Blad 51 Eindhoven, Wageningen/ Haarlem.
•
Stiboka, 1981, Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, Toelichting bij het kaartblad 51 Oost Eindhoven, Wageningen.
•
Stiboka, 1985, Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000, Toelichting bij het kaartblad 50 Oost Tilburg en 51 West Eindhoven, Wageningen.
. •
Verwers, W.J.H., 1990, Archeologische Kroniek van Noord-Brabant 19881989, Brabants Heem 42, 135 – 167.
•
Verwers, W.J.H., 1992, Son en Breugel, Jaarverslag ROB 1991, 179.
•
Verwers, W.J.H., 1994, Son en Breugel, Jaarverslag ROB 1993, 190.
34
18/02/2009
•
Verwers, W.J.H., 1999, North Brabant in Roman and Early Medieval Times, V: Habitation History, Berichten ROB 43, 199-359.
•
Waveren, van A.M.I., 2004, Gemeente Sittard-Geleen; een archeologische verwachtings- en advieskaart. RAAP-Rapport 1045. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam.
Websites Archis II http://brabant.esrinl.com/chw/ http://www.bodemdata.nl http://www.noaa.nl http://www.racm.nl http://www.watwaswaar.nl
35
18/02/2009
Bijlage 1 Vindplaatscatalogus Catalogus
Gemeente Son en Breugel Verwachtingkaart
Nr Waarneming Toponiem 1
4746 EKKERSRIJT
2 3 4 5 6 7
11370 14098 14099 14100 14385 14409
HOOIDONKSE AKKERS HOOIDONKSE AKKERS HOOIDONKSE AKKERS HOOIDONKSE AKKERS EKKERSRIJT HOOIDONKSE AKKERS
8 9 10 11 12
17877 21618 30159 30161 31238
EKKERSRIJT WILHELMINALAAN SONSCHE HEIDE DE POTJESBERG (vondst dubieus) HOOIDONKSE AKKERS
13
32648 EKKERSRIJT
14 15 16 17 18
32649 33136 33285 36398 36403
EKKERSRIJT SONSCHE HEIDE MENSVOORTSCHE HEIDE 'T ZAND T ZAND / GROOTE BEEK
Plaats
Complex
Begin
Eind
Son Son en Breugel Breugel Breugel Breugel Son Breugel Son en Breugel Onbekend Onbekend Onbekend Onbekend Son en Breugel Son en Breugel Onbekend Onbekend Son Son
Nederzetting
LMEB
NT
Onbekend Onbekend Nederzetting Nederzetting Onbekend Nederzetting
IJZL MESO IJZ IJZ IJZ MESO
ROMV MESO LME LME ROM LME
Nederzetting Nederzetting Onbekend Onbekend Nederzetting
MESOM NT MESOM BROM ROM
ROM NT MESOL BROM VME
Nederzetting
IJZL
ROMM
Nederzetting Urnenveld Urnenveld Percelering Basiskamp
IJZL IJZ BROL LME MESOM
ROMM IJZ IJZ NT MESOL 36
19 20 21 22 23 24 25 26 27
36405 36405 38065 42294 42294 43476 44607 44618 44619
28
44714 EKKERSRIJT
29 30 31 32
45379 45380 45381 45382 45382
33
45388 EKKERSRIJT
34 35 36 37 38 39 40
46747 48147 50217 50255 50257 50303 50405 50405 50407
41 42
'T ZAND/DE LONGE 'T ZAND/DE LONGE HOOIDONKSCHE AKKERS STAKENBURG; BREUGELSCHE BEEK STAKENBURG; BREUGELSCHE BEEK EKKERSRIJT; HUIS KEMENADE WILHELMINALAAN EKKERSRIJT HOOIDONKSE AKKERS
HOOIDONKSE AKKERS HOOIDONKSE AKKERS HOOIDONKSE AKKERS HOOIDONKSCHE AKKERS HOOIDONKSCHE AKKERS
SON EN BREUGEL HOOIDONKSE AKKERS PIETER BREUGHELPLEIN PENAKKER BREUGELSE AKKERS KEMENADE (AKKER) BOORD/VLOED BOORD/VLOED BOORD/VLOED DE GOUDEN LEEUW; HEISTRAAT; 50435 NIEUWSTRAAT
Son Son Hooidonk Breugel Breugel Son Onbekend Son Breugel Son en Breugel Son en Breugel Breugel Breugel Breugel Breugel Son en Breugel Son en Breugel Son Breugel Son Breugel Son Son Son Son
Basiskamp Onbekend Nederzetting Depot Depot Kasteel Huisplaats Nederzetting Nederzetting
MESOM LME ROM BROM ROMM LME LMEB IJZ IJZM
MESOL LME ROM BROM ROMM NT NTA ROM ROM
Nederzetting
ROMV
ROML
Nederzetting Nederzetting Nederzetting Nederzetting Nederzetting
IJZL IJZL IJZL IJZ LME
ROMV ROMV IJZL ROM LME
Nederzetting
IJZ
IJZ
Onbekend Nederzetting Nederzetting Nederzetting Nederzetting Nederzetting Nederzetting Nederzetting Nederzetting
LMEB VME ROM PALEO VMED PALEO ROMMA NTB ROMMA
NTA LME NT NT NTB NT ROMMB NTC ROMMB
Son
Nederzetting
ROM
NT 37
18/02/2009
43 44 45 46 47 48 49 50
50438 50442 50932 50932 51385 52158 53325 53348
DE GOUDEN LEEUW; HEISTRAAT; NIEUWSTRAAT OUDE PASTORIETUIN; PAROCHIECENTRUM KERKPLEIN KERKPLEIN HOUTENS HOOIDONKSE AKKERS HOOIDONKSE AKKERS VEERSTRAAT
51
132428 HOUTENS
52
132429 HOUTENS
53
252041 STAKENBURG
54 55
252086 252087 252087 252087
BREUGELSE AKKERS BREUGELSE AKKERS BREUGELSE AKKERS BREUGELSE AKKERS
56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
252089 252093 252094 400662 401605 403563 404722 405000 406003 409052 409692
HOOIDONKSE AKKERS BREUGELSE AKKERS BREUGELSE AKKERS KNOOPPUNT EKKERSRIJT NIEUWSTRAAT DE BONCKELAER HOOIDONKSE AKKERS BREUGELSE AKKERS ESP HOOIDONKSE AKKERS VEERSTRAAT
Son Son Son Son Son Breugel Nederwetten Breugel Son en Breugel Son en Breugel Son en Breugel Son en Breugel Breugel Breugel Breugel Son en Breugel Breugel Breugel Son Son Breugel Breugel Breugel Son Breugel Breugel
Onbekend Nederzetting Kerk/ kerkhof Nederzetting Onbekend Onbekend Onbekend Nederzetting
ROM ROM LME ROM LMEB MESO ROMV LMEA
NT LME NT NT NT MESO ROML NTA
Onbekend
PALEO
BROV
Onbekend
PALEO
BROV
Onbekend
BROV
LME
Nederzetting Nederzetting Nederzetting Nederzetting
VME NEO ROM VMEC
NT NEO ROM NT
Onbekend Nederzetting Nederzetting Onbekend Nederzetting Onbekend Onbekend Huisplaats Onbekend Onbekend Nederzetting
NTB LME LMEA LMEA VMEC LMEB LMEA VMED LMEB NTA LMEB
NTB NT NTC NTC NT NTB LMEA NT NTA NTA LMEB 38
18/02/2009
67
409707 HOOIDONKSE AKKERS
Breugel
Onbekend
NTA
NTA
Toevoeging: vindplaatsen Son & Breugel, gegevens amateur-archeoloog Emmery (E) nummer E 1 E 2 E 3
Waardering A B A
E E E E
4 5 6 7
A A B B
E E E E
8 9 10 11
C C B A
E E E E E E
12 13 14 15 16 17
A B C B B C
Toponiem Breugel Hooidonkse akkers Sonse watermolen X Akkerpad Hoogstraat Lijnt Heerendonk Hoogstraat I Eigen Hoogstraat I/Eind Lieshoutseweg
Motivatie n met allodiaal goed afgeschoven terrein molenterrein, met brug en voorde (ME, Preh) Neolithische site, met crematie grafveld (zonder bijgaven) Breugel, VME-Volle ME LME buurtschap (nabij ligt een akkercomplex) Volle ME stuifzand en veen, terrein afgelopen 2008: zit niks, wel steentijd bij A LME nederzetting overstoven terrein: afgedekt profiel landschappelijke waarde hoog: hoogte naast kom (nabij ROM/ME aardewerk)
idem x Olen idem idem 39
18/02/2009
E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E
18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43
A A B A B A ? A B A A A A A A B A E A A A A A A B C
idem Heijtvelden idem Stad van Gerwen X Veehuishoeve X Sunna Breeakker Dommelstraat Boord/Vloed Houtens idem Ekkersrijt Kemenade Steenoven/Bruggenrijk Onstade Idem idem Kemenade De Heuvel Betonson Vloed Boord/Driehoek Zonhoven ‘t Zand
LME nederzetting voorde op kopje evt. bewoning (evt. Preh) Stad van Gerwen Steentijd en Volle ME IJZ site AMK terrein met volop ROM, VME, Volle ME, LME verspreide bewoning LME Volle ME ROM villa Hoeve Volle ME voorde, bewaard gebleven onder kanaalbak voorde voorde grafveld? IJZ? Onstade, ME goed opgegraven terrein IJZ/ROM Preh, ME (onder 34) Kemenade, BRO, IJZ site Heuvel, LME nederzetting Preh en VME?, grafveld ROM? VME?, grafveld ROM? Preh (IJZ, BRO) evt. Steentijd vergraven i.v.m. woonwijk (begeleid en proefsleuf) 40
18/02/2009
E
44 A
Arennest
Arennest Hoeve, LME (Volle ME?)
41
18/02/2009
Bijlage 2: Tabellen archeologische perioden Archeologische tijdvakken conform Archis 1 2 3 4 5 6 7 8 9 6 7 8 7 8 9 10
Paleolithicum (Oude Steentijd) Mesolithicum (Midden Steentijd) Neolithicum (Jonge Steentijd) Vroege Bronstijd Midden Bronstijd Late Bronstijd Vroege IJzertijd Midden IJzertijd Late IJzertijd Vroeg Romeinse tijd Midden Romeinse tijd Laat Romeinse tijd Vroege Middeleeuwen Late Middeleeuwen Nieuwe tijd Nieuwste tijd
300.000 - 8800 v.Chr. 8800 - 5300 v.Chr. 5300 - 2000 v.Chr. 2000 - 1800 v.Chr. 1800 - 1100 v.Chr. 1100 - 800 v.Chr. 800 - 500 v.Chr. 500 - 250 v.Chr. 250 - 19 v.Chr. 19 v.Chr. - 70 n.Chr. 70 - 270 n.Chr. 270 - 450 n.Chr. 450 - 1050 n.Chr. 1050 - 1500 n.Chr. 1500 - 1800 n.Chr. 1800 - heden
Perioden in Archeologiebalans 2002 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
Vroeg en Midden Paleolithicum Laat Paleolithicum - Mesolithicum Laat Mesolithicum - Neolithicum Laat Neolithicum - Bronstijd Late Bronstijd - IJzertijd Late IJzertijd – Vroeg Romeinse tijd Midden Romeinse tijd Laat Romeinse tijd – Vroege Middeleeuwen Vroege Middeleeuwen Late Middeleeuwen Nieuwe Tijd
300.000 – 35.000 v.Chr. 35.000 – 6450 v.Chr. 6450 – 2850 v.Chr. 2850 – 1100 v.Chr. 1100 – 250 v.Chr. 250 v.Chr. – 70 n.Chr. 70 – 270 n.Chr. 270 – 525 n.Chr. 525 – 900 n.Chr. 900 – 1500 n.Chr. 1500 – heden
28