gemeente Eindhoven
Raadsnummer xo. RZ 6 gq.. oor Inboeknummer robstooy66 Dossiernummer orS.zorg ra april zoro
Raads informatiebrief Betreft eerste analyse resultaten heroverwegingswerkgroepen. Inleiding Op 1 april 2010 heeft het Kabinet de rapporten van de ambtelijke werkgroepen Brede Heroverweging ÃćâĆňâĂİ zonder oordeel - aangeboden aan de Tweede Kamer. De
rapporten presenteren op 20 beleidsterreinen voorstellen waarmee de Rijksoverheid geld kan besparen. leder rapport bevat een variant die leidt tot 20%o besparing op de uitgaven. Gezien de te verwachte impact van deze voorstellen op de gemeente Eindhoven, is een eerste analyse gemaakt van de mogelijke gevolgen voor Eindhoven van de verschillende voorstellen. Voor de eerste uitwerking van de kansen en bedreigingen verwijzen wij naar bijlage 1. Deze analyse is aanvullend op het werk van NICIS (bijlage 2), dat op vrijdag 2 april 2010 een goede samenvatting heeft gemaakt van de mogelijke impact van de voorstellen op steden in het algemeen, alsmede aanvullend op de G4 samenvatting brede heroverweging (bijlage 3).
Besluit van college van burgemeester en wethouders Wij hebben besloten de directieraad op te dragen om voortvarend invulling te geven aan de aanbevelingen die uit de analyse voortvloeien, mede als opmaat voor een strategische lobbyagenda.
Argumenten De voorstellen zijn ontwikkeld door ambtelijke werkgroepen en zijn zonder politiek waardeoordeel aangeboden aan de Tweede Kamer. Verwacht mag worden dat de verkiezingen voor de Tweede Kamer in belangrijke mate in het teken staan van de genoemde voorstellen, alsmede het daarop volgende formatieproces. De politiek heeft het laatste woord, maar met deze voorstellen wordt zeker een toon gezet, waardoor deze rapporten niet zonder betekenis zijn. Ook geven de voorstellen een interessante inkijk in de denkrichtingen van de verschillende departementen.
Raadsnummer IO.Rg654.OOI
Conclusies
Op grond van een eerste analyse van de voorstellen kan een aantal conclusies worden getrokken: een flink aantal voorstellen is zeer controversieel. Afhankelijk van de resultaten van de Tweede Kamerverkiezingen zijn voorstellen in meer of mindere mate haalbaar. Op dit moment is het vrijwel onmogelijk om uitspraken te doen over de kansrijkheid van voorstellen; tegelijkertijd lijkt er wel een rode draad in met name de sociale sectoren te zijn, waarbij bezuinigingen gerealiseerd worden door het beperken van rechten en het vragen van eigen bijdragen van burgers. Hiermee zal dus terdege rekening gehouden moeten worden. Hetzelfde geldt voor de korting op het Gemeentefonds en de kortingen op specifieke uitkeringen; de voorstellen blinken over het algemeen niet uit in creativiteit. Hoewel her en der wel gesproken wordt over systeeminnovaties, zijn hier weinig concrete aanzetten mee gemaakt. Ook worden besparingen gerealiseerd door zaken ’over de schutting te gooien’ naar decentrale overheden (en met name de gemeenten); het ontzien van de rijksoverheid zelf is opmerkelijk (hoewel daar met de operatie Vernieuwing Rijksdienst al wel stappen gezet worden); voorstellen waarmee ’slim’ geinvesteerd wordt in toekomstige welvaart ontbreken volledig. De focus ligt primair op besparen op de korte termijn, hetgeen overigens ook de opdracht was van de werkgroepen; wel biedt de aanpak van een aantal groepen inspiratie voor de aanpak van het gemeentelijke traject ’Geen heilige huisjes’. Het gaat daarbij met name om het identificeren van zoekrichtingen en het werken met varianten/pakketten; lastig is dat bij bepaalde onderdelen zoveel varianten en deelvarianten worden beschreven, dat het ondoenlijk is nu al te anticiperen op mogelijke ontwikkelingen en gevolgen ervan. Niets doen is echter ook geen optie. Op sommige punten is een (politieke) lobby in aanloop naar de verkiezingen het overwegen waard. Vervoigocti es
Op basis van bovenstaande conclusies gaan wij met de volgende zaken aan de slag: 1 hoewel de kansrijkheid van voorstellen slecht in te schatten valt, is er toch een aantal rode draden te onderscheiden, die zeker terug zullen komen. Wij gaan de ontwikkelingen op deze gebieden (met name zaken als zorg en inburgering, alsmede de afgeleide effecten op het gebied van armoede en inkomensondersteuning) scherp bewaken en daar tijdig op anticiperen; 2 de korting op het Gemeentefonds is snel te realiseren en daardoor zeer waarschijnlijk. In belangrijke mate wordt hier door het traject ’Geen heilige huisjes’ geanticipeerd. Wij zien erop toe dat de implementatie van de lokale heroverwegingsmaatregelen in de tijd blijven aansluiten bij de ontwikkeling van de korting uit het Gemeentefonds;
Raadsnummer IO.Rg654.OOI
3 daar waar decentralisatie verwacht wordt waardoor kansen ontstaan om taken in samenwerking met regiogemeenten beter uit te voeren (bijvoorbeeld de WMO), zullen wij in overleg treden met de regiogemeenten om te bezien hoe wij gezamenlijk deze kansen optimaal kunnen benutten; 4 wij adviseren om met de voorstellen van de ambtelijke heroverwegingswerkgroepen in het achterhoofd en in samenhang met het uitwerken van het nieuwe coalitieakkoord, zo snel mogelijk en een strategische lobbyagenda te ontwikkelen en deze organisatorisch te beleggen, zodat er een solide basis ontstaat waarop de (politieke) lobby in aanloop naar de landelijke verkiezingen en het daaruit voortvloeiende formatieproces kan worden vormgegeven.
Ter inzage gelegde stukken 1 Eerste uitwerking kansen en bedreigingen (bijlage 1). 2 NICIS-samenvatting rapporten heroverwegingswerkgroepen (bijlage 2). 3 64 samenvatting brede heroverwegingen (bijlage 3). Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
E. van Merrienboer, secretaris a.i.
AA10019985
Bijlage 1
Eerste uitwerking van de kansen en bedreigingen Bedreigingen Op grond van de ambtelijke heroverwegingsvoorstellen, komt een aantal bedreigingen de komende jaren op de gemeente af: structurele korting op het gemeentefonds: Vanuit een van de werkgroepen wordt het voorstel gedaan om een korting op het gemeentefonds uit te voeren oplopend tot 6 1,7 miljard in 2015. Voor Eindhoven betekent dit uitgaande van de huidige verdeelsleutel (1/70e deel) een tot ongeveer < 25 miljoen oplopende korting in 2015; afschaffen van en korten op specifieke uitkeringen: IS V, VS Vi n indirect BDU. Vooral de BDU is zeer kritisch: SRE heeft juist gedacht te kunnen sparen voor de forse bijdragen die nodig zijn voor de Zuidoost-Vleugel (= grote ruit rond Eindhoven en Helmond). NB. Een regionale bijdrage langs deze weg is voorwaarde voor rijksmiddelen, die reeds voor een bedrag van 254 miljoen zijn toegezegd. De regionale bijdrage zou onder druk kunnen komen te staan. (Let wel: BDU betreft zo’n 40’/o van SRE jaarbudget, d.w.z. zo’n 40 miljoen per jaar, waarvan dus een deel per jaar opzij gezet wordt).
In twee varianten rondom de werkgroep wonen wordt gesproken over een investeringsbudget voor bedreigde wijken, krimpgebieden en complexe nieuwbouwlocaties in plaats van de huidige ISV/BLSregelingen. In andere varianten worden de huidige ISV/BLS-regelingen beeindigd; het overhevelen cq. decentraliseren van taken naar de gemeenten zonder voldoende middelen: 1. diverse voorstellen rondom het thema ’op afstand van de arbeidsmarkt’ behelzen overheveling van taken/verantwoordelijkheden en daarmee financiele risico’s naar de gemeente, zoals aanpassing Wajong; 2. idem rondom veel maatregelen langdurige zorg, waarbij een van vier gepresenteerde varianten ’Zorg Dichtbij’ de meeste directe gevolgen voor Eindhoven heeft. In deze variant worden veel zorg en/of verantwoordelijkheden op het bordje van de gemeente gelegd, met een fikse korting op de nu bestaande AWBZ-budgetten; 3. rondom inburgering worden vele varianten gepresenteerd en hebben allen grote gevolgen voor de Eindhovense aanpak; de ene variant weliswaar meer dan de andere; (kostenverhogende) doorwerking van rij ksbezui nigi ngen: diverse voorstellen (op diverse beleidsterreinen) kunnen inkomensgevolgen voor onze inwoners hebben, bijvoorbeeld verhoging van de eigen bijdrage in de zorg. De kans is groot dat daardoor een toenemend aantal Eindhovenaren een beroep zal doen op een van de inkomensondersteunende maatregelen; schrappen van diverse rijkssubsidies. Rondom onder meer ’energie en klimaat’ zijn voorstellen gedaan om diverse subsidies te schrappen, zoals duurzame mobiliteit, warmte. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor het realiseren van de Eindhovense ambities op dit terrein. Ditzelfde geldt voor diverse voorstellen op het gebied van innovatie en onderzoek; verhogen van collegegeldl wijziging bekostiginginstellingen: kan nadelig uitpakken voor de instroom van buitenlandse studenten op T U/e, Designacademy en Fontys Hogeschool. Kan ook tot gevolg hebben dat Nederlandse studenten voor studie naar buitenland vertrekken. negatieveimpact op goedlopende samenwerking met het rijk: zoals grote gebiedsontwikkelingen, infrastructuur, bp2020, regionale samenwerking, etc; stelselwijzigingen. Zowel op het gebied van curatieve zorg, langdurige zorg, arbeidsmarkt en integratie gaat veel veranderen in de basisprincipes. Zo gaat ontslag recht op de schop, wordt de Wsw als aparte voorziening mogelijk afgeschaft, wordt de AWBZ verder uitgekleed en wordt deel van de zorg (mogelijk) geprivatiseerd. Dit zal grote gevolgen hebben voor Eindhovenaren, en voor de gemeente. Eindhoven zal op zijn minst een vangnet moeten creeren. Druk op de WMO zal groter worden, druk op mantelzorgers/ vrijwilligers idem.
Afwentelen op andere ’potjes’. Diverse maatregelen leveren besparingen op voor onder meer uitgaven op gebied van arbeidsmarkt, zorg of inburgering. De besparingen worden afgewenteld op andere potjes zoals jeugd, onderwijs, p-budget, re-integratiebudget. Dit zijn veelal budgetten die door gemeenten worden beheerd. Kansen
Op grond van de ambtelijke heroverwegingsvoorstellen, ligt er evenzeer een aantal kansen: decentralisatie biedtkansen voor maatwerk: de voorstellen tenderen op een groot aantal gebieden naar een grotere rol en verantwoordelijkheid voor de decentrale overheden. Ondanks dat deze taakuitbreiding zelden gepaard zal gaan met voldoende middelen, biedt dit toch kansen om als gemeente op creatieve en innovatieve wijze maatwerk te bieden aan onze inwoners. Geen gemakkelijke opgave, maar passend bij de rol van de gemeente als eerste overheid; samenwerking wordt steeds noodzakelijker: verwacht mag worden dat door de waarschijnlijk geachte kortingen op het gemeentefonds en de bovengenoemde decentralisatiebeweging, er een grote druk zal ontstaan op kleinere gemeenten. Zeker wanneer deze in het huidige bestel al kwetsbaar zijn. Nog los van de ambtelijke voorstellen rondom de bestuurlijke organisatie (regiogemeenten vormen onder gelijktijdig opheffen van de provincie, dan wel minder provincies en minder, maar grotere gemeenten), zal de vrijblijvendheid in de regionale samenwerking niet langer aan de orde zijn. Er ontstaat een grotere noodzaak bij de gemeenten in bijvoorbeeld het stedelijk gebied om meer in gezamenlijkheid op te trekken, om zo als regio krachtiger en eenduidiger, mede richting medeoverheden als rijk en provincie, te werken aan de verdere uitbouw van de Brain port, maar ook om als lokale overheden slagvaardiger samen te werken in netwerken met het regionale bedrijfsleven en de kennisinstellingen bij de verwezenlijking van het toptechnologische niveau van deze regio; scherp Brai nport profiel kan voordelig zijn: een deel van de rijksbezuinigingen wordt ook gezocht in het aanbrengen van focus en in selectiviteit van beleid. Bijvoorbeeld op het gebied van kennis- en innovatie. De kans en uitdaging ligt erin om het unieke karakter van onze stad en regio goed over het voetlicht te brengen en daarbij nadrukkelijk de boodschap uit te dragen dat een euro die geinvesteerd wordt in Brainport een hoger rendement oplevert dan op andere plaatsen in Nederland; rondominnovatie en toegepast onderzoek: voorstel tot verminderen van de spanning tussen het structurele karakter van instrumenten en tijdelijke financiering vanuit bijv. FES en een betere gecoordineerde agenda met heldere keuzes voor het gehele kennisveld.
iNSTiTUTE Heroverwegingen: 66k kansen voor steden De aanbevelingen van de heroverwegingswerkgroepen bieden kansen om de rol van regio’s en steden meer slagkracht te geven, om de beleidsvrijheid van verdergaande decentralisatie te benutten, om de sociaaleconomische structuur van de stad en zijn omgeving te versterken, om de stedelijke differenUaUe en profilering verder inhoud te geven en om voor de lokale democratie nieuwe vormen te ontwikkelen. Om deze kansen te benutten, moeten de steden innoveren, De aanbevelingen in het kader van de heroverwegIngen kunnen leiden tot een trendbreuk in de bestaande verdeling van verantwoordelijkheden, rollen, taken en financieringsvormen op lokaal niveau. De uitkomsten van de heroverwegingen bieden daartoe de kans. Zowel de noodzakelijke omvang van de heroverwegingen als het anticiperen op grote beleldsultdagingen kunnen niet adequaat opgevangen worden met de kaasschaafmethode, Een betere route is om de sociaaleconomische positie van de steden te versterken en te verbeteren door Innovatie en vernieuwing, door nieuwe Idee&n en concepten, door nieuwe samenwerkingsvormen en door het stellen van nieuwe samenhangende prioriteiten. Nlds Instltute ziet hiervoor allerlei aanknopingspunten in de aanbevelingen van de heroverwegingswerkgroepen.
Voorgeschiedenis Al een jaar is het duidelijk dat er bezuinigingen doorgevoerd moeten worden om de overheidsfinancien weer iri balans te krijgen. Het kabinet heeft twintig ambtelijke heroverwegingswerkgroepen gevraagd op een twlntlgtal terreinen (tezamen 80%o van de rljksbegrotlng) bouwstenen en aanknopingspunten aan te reiken voor besparingsvarianten. Oe rapporten van de nationale heroverwegingswerkgroepen zijn op I april gepresenteerd. De rapporten bevatten voor politieke partijen, Kabinet (nh de verkiezing van 9 juni aanstaande) en beleldsmakers vele ideeen die zij mede kunnen gebruiken om tot een goede beleidsmlx hn duurzame overheidsuitgaven te komen. De heroverwegingen zijn niet vanuit een blauwdruk of integrale visie op de overheld opgesteld. De analyses en voorstellen op de twintig terreinen kunnen zelfstandig beoordeeld worden. In dit Ealert van het Nicis Institute zijn de voorstellen van de twintig heroverwegingswerkgroepen niet alleen beoordeeld op hun mogelijke effecten, maar expliciet op de kansen voor de steden en de gemeenten.
Doorwerking heroverwegingen naar steden De ldeeen van de werkgroepen werken ÃćâĆňâĂİ bij eventuele uitvoering - op meerdere manieren door
naar steden. Oe reductie van de rijksbegroting werkt direct door in een reductie van de middelen van het Gemeentefonds. Op dit moment wordt een korting van 6 2,7 mld. verwacht (-/- 15%). Daarnaast hebben bezuinigingen op specifieke uitkeringen (bijvoorbeeld WWB, NO/VB) direct gevolgen voor de steden. Verder zijn er indirecte effecten als inwoners van steden In de knel komen wanneer bijvoorbeeld zorg- en huurtoeslagen en kindregelingen versoberen, er hogere eigen bijdragen gevraagd gaan worden in de zorg of er pakketversmallingen doorgevoerd worden in de AWBZ. De burgers die dan in de knel komen gaan een beroep doen op de eerste overheld.
l N ST lTUT E Dat geeft grote druk op het armoede- en minimabeleid. Ook ingrepen in de woningmarkt (liberalisatie huurgrenzen, versoberen huurtoeslag, verminderen aftrek hypotheekrenteaftrek) hebben belangrijke indirecte gevolgen voor de steden en de stedelijke ontwikkeling. Prijzen van kaopwaningen dalen, grondprijzen dalen, huurprijzen stijgen en bepaalde gebiedsontwikkeilngen zullen in eerste instantie moeilijker van de grond komen. Daarnaast worden steden geconfronteerd met een aanzienlijke daling van de eigen inkomsten door de economische crisis.
Naast de aanzienlijke bezuinigingen komen er nog andere uitdagingen ap de steden af. l-let betreft in algemene zin het omgaan met de gevolgen van de crisis, de intensivering van de (internationale) concurrentiestrijd tussen steden en regio’ s, de demografische ontwikkeling (vergrijzing, ontgroening), de dreigende energie-, grondstoffen- en klimaatcrisis en de blijvende situatie dat ÃćâĆňâĂİ nh de crisis - geld duur zal zijn (ook voor de overheid).
Meer specifiek zijn ook de lange termijn grote uitdagingen voor de steden op de domeinen uit te tekenen. In het fysieke domein ls een aanzienlijke verbetering van de bestaande wonlngvoorraad nodig (terwijl de ISV- en BLS-middelen afnemen), moeten waon- en leeforngevingen binnenstedelijk verbeteren en gevarieerder worden, kost de krimp in bepaalde steden en regio’ s aanzienlijke investeringsmiddelen en staan alle steden voor belangrijke verduurzamingopgaven. In het economische domein vloeien de hogere opgaven voort uit de lagere economische groei, de overschotten in winkelareaal en kantoarpanden, de afname van de beroepsbevolking en de grote moeite om de arbeidsparticipatie- en arbeidsproductiviteit verder te verhogen. In het sociale domein zullen de steden te maken krijgen met aanzienlijke bezuinigingen, een grotere onderldasse en meer mensen die uit de boot dreigen te vallen en een toenemende differentiatie, variatie, segmentering en individualisering binnen de behoeftige doelgroepen. Er zijn bij de steden geen financiÃńle middelen om de grotere groep behoeftigen op de traditionele manier te blijven helpen en om de versoberingen ln allerlei rijksregelingen (zorgtoeslag, huurtaeslag, hogere eigen bijdragen, pakketkartingen e.d.) op te vangen.
Qm binnen deze bezuinigingsopgave de maatregelen te identificeren die de sociaal-economische positie van Nederland en van de steden en gemeenten versterken - en die de effecten van de crisis niet vergroten - vraagt am innovativiteit en creativiteit, om samenwerking tussen denken en doen.
Omvang en tijdpad van de hezuiniyingsopgave Over de omvang van de nationale en bijgevolg lokale bezuinigingsopgave wordt druk gestudeerd en gedebatteerd. De ombulglngsdoelstelllngen variÃńren van 25 tat 65 miljard. Vaor de korte termijn kan het beste uitgegaan warden van de recente ramingen van de Studiegroep Begrotingsruimte. De Studiegroep komt tot de conclusie dat in 2015 minimaal C 15 tot 6 I8 mld. omgebogen moet worden.1 Welk tijdpad voor de bezuinigingen gekozen moet worden, is ook onderdeel van wetenschappelijk, beleidsmatig en politiek debat. Als goede innovatieve bezuinigingen en structurele aanpassingen
Minieterie Van Finaneian, RiSiCO’S en zekerheden; dertiende rappart StudlegrOep BegretingSruimte, Den Haag, 1 april 2010.
I N ST l TUT E gevonden worden die de groei versterken, is het verstandig om de vruchten zo snel mogelijk proberen te plukken. Daarnaast vergen bepaalde bezuinigingsvoorstellen zeer lange transformatlepaden (afschaffing hypotheekrente, meer marktconforme huren, AOW-leeftijd verhogen). Belangrijk om te overwegen is ook; hoe sneller de bezuinigingen doorgevoerd worden hoe sneller weer ruimte ontstaat voor de noodzakelijke nieuwe structuurversterkende investeringen in duurzaamheid, onderwijs, kennis en innovativiteit.
De kansen en bedreigingen voor de steden op de diverse beieidaterreinen Ogenschijnlijk lijken veel van de aanbevelingen van de werkgroepen een bedreiging te vormen voor de steden (minder middelen, aanzienlijke negatieve inkomenseffecten voor bepaalde inwoners, meer behoeftige burgers), Tegelijkertijd bieden de aanbevelingen veel befeidsvrijheid voor de steden en zijn er impliciet hoge verwachtingen van de bestuurskracht en de creativiteit op lokaal niveau. Op de kracht van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en lokale bestuurders wordt expliciet een beroep gedaan. Als de steden de kansen op innovatieve wijze goed weten te benutten, kunnen zij de sociaal-economische positie van hun stad en regio aanzienlijk versterken. Bestuur :
de ontwikkeling van sterke centrurngemeenten met een breed takenpakket; noodzaak en routes om te komen tot een eflicihntere bedrljfsvoering; vereenvoudiging van wet- en regelgevtng en politiek bestuur; vermindering bestuurlijke drukte; groter eigen belastinggebied en nieuwe belastingen (entreetax); ÃćâĆňâĂİ grotere risico’s vragen om beter rlslcomanagement en nopen tot innovaties;
succesvol inhoud geven aan de grotere beleidsvrijheid met minder middelen; duidelijke visie op rol, positie en profilering van eigen stad en omgeving. Economie en innovatie:
heffing vrachtwagens; congestiehefAng en beprijzlng weggebruik; versobering innovatieregelingen. Onderwijs 5. arbeidsmarkt: sluiting kleine scholen in wijken; minder specifieke programma’s voor stedelijke prioriteiten; reductie subsidies (o.a. VSV) en hogere eigen bijdragen ouders; nieuwe school als bijdrage in nature voor de ontwikkeling van kinderen i.p.v. kinderopvangtoeslag; integreren van regelingen (WWB, Wajong en Wsw) en uitvoering door gemeente; verkorting duur WW en minder bijstandsmiddeien; meer focus in de inzet van refntegratiemiddefen en bezuinigingen. Veiligheid : minder lnburgeringsmid delenffi;
l HSTITUTE meer beleidsvrijheid ; minder invloed op politiebeleid, meer sturing door gebruik van sociale dienstplicht; privatisering brandweerzorg.
Welzijn h integratie: grote negatieve en soms positieve inkomenseffecten voor de inwoners; gemeente verantwoordelijk voor langdurige zorg in variant ’Zorg Dichtbij’ met minder middelen. Wonen:
de stedelijke herstructurering en gebledsontwlkkellng wordt lastiger; verlaging brede doelultkering ; mobilisatie van meer eigen middelen nodig (onder andere in samenwerking met de corporaties) ;
stimulans om meer in de stad te gaan wonen; gevaar van meer inkornenssegregatle ln stad en wijken; grotere verschillen tussen de diverse steden en regio’ s.
Leeswijze r Het Niels Institute heeft een samenvatting gemaakt van de ideeÃńn van de twintig brede heroverwegingswerkgroepen met expliciete aandacht voor de betekenis van de ideeen voor de steden (zie hIeronder ’Samenvatting werkgroepen Brede Heroverwegingen’ ). Voor meer informatie Dave van Ooijen (
[email protected]).
INSTITUTE Samenvatting werkgroepen Brede Heroverwegingen Deze bijlage bevat een samenvatting van de aanbevelingen van de 20 ambtelijke werkgroepen die in opdracht van het Kabinet de mogelijke heroverwegingen tot een bedrag van 4 35 miljard in
kaart hebben gebracht. Alle werkgroepen zijn met aanbevelingen gekomen om binnen hun beleidsveld ten minste een variant uit te werken die structureel 20’h van de netto uitgaven in 2010 bespaart. Het totaal van ca. 2.000 pagina’s is teruggebracht tot ca. 30 pagina’s met daarin de voor steden belangrijkste overwegingen en aanbevelingen. De aanbevelingen van 20 werkgroepen zijn gedusterd tot acht samenhangende hoofdstukken: klimaat en leefomgeving (hoofdstuk 1), wonen
en mobiliteit (hoofdstuk 2), onderwijs, Innovatie en toegepast onderzoek (hoofdstuk 3), arbeidsmarkt en werkloosheid (hoofdstuk 4), curatieve en langdurige zorg (hoofdstuk 5), veiligheid, asiel en integratie (hoofdstuk 6), belastingen, regelingen en toeslagen (hoofdstuk 7) en openbaar bestuur en bedrijfsvoering (hoofdstuk 8).
i. Klimaat en leeforngeving (werkgroepen 1 en 2) De heroverweging op het gebied van energie en klimaat (werkgroep 1) richt zich op de uitgaven voor hemleuwbare energie en energie-e%ciency, mitigerend (inter)nationaal klirnaatbeleid en
fiscaie voordelen. De rijksuitgaven hieraan bedragen in 2010 6 1,9 mld, maar zullen bij ongewijzigd beieid na 2015 sterk toenemen. Zo zullen de uitgaven voor hernieuwbare energie bij handhaving van de Nederlandse doelstelling toenemen van E 1 miljard naar C 4,9 mHjard in 2020. Zes varianten De werkgroep heeft zes besparingsvarlanten uitgewerkt, vier voor de korte termijn (tot 2015), twee voor de lange termijn (2020 en 2050). De taakstelling van de werkgroep voor een reductie
met 20’k komt neer op een structurele besparing in 2015 van C 370 miljoen. In vrijwel alle besparingsvarianten worden subsidies en belastingvoordelen afgeschaft of versoberd. De varianten
verschillen in de wijze waarop de subsidies worden vervangen: door financiele prikkels (’de vervuiler betaalt’) of door verplichtingen (regelgeving), en in de aan- of afwezigheid van flankerende maatregelen. In h&n van de varianten wordt het systeem van verhandelbare emissierechten verbreed. Beleidsvariant A (beprljzen In plaats van subsidiÃńren) leidt tot een besparing van < 50 miljoen in 2011, oplopend tot structureel C 470 miljoen in 2015, Beleidsvariant B (normeren en reguleren in plaats van subsidieren) leidt tot een besparing van E 50 miljoen in 2011, oplopend tot structureel 6 180 miljoen in 2015. Beleidsvariant C (een combinatie van variant A en B) leidt tot een besparing van K 50 miljoen in 2011 tot 4 400 miljoen in 2015. Beleidsvariant D (30 /o reductie broelgassen voor de niet in het emisslehandelssysteem vallende sectoren) leidt tot een besparing van 6 50 miljoen in 2011, oplopend tot structureel C 370 miljoen ln 2015.
Lange termijnvarianten
De twee lange terrnijnvarianten (variant E en F) Impliceren enerzijds het verlagen van de Nederlandse ambities tot het niveau waartoe de EU zich verplicht heeR en anderzijds een hybride
verpllchtingensysteem voor het aandeel hernleuwbare energie (verplichtingen en boetes voor marktpartljen). Het overnemen van de Europese verplichtingen voor hernieuwbare energie vergt
l N STI TUTE nog steeds een uitgave van C 3,5 miljard, maar leidt uiteindelijk tot een besparing van C 500 miljoen in 2015. Dit loopt op tot bijna C 1,5 miljard ln 2020, omdat ln dit geval de meer ambitieuze doelstellingen van Nederland worden verlaten. Het hybride verplichtingensysteem in variant F leidt op termijn (vanaf 2020) tot substantiÃńle besparingen op de uitgaven voor hemieuwbare energie.
Geen piiciete aandacht voor bijdrage van, en consequenties voor steden In de rapportage van de werkgroep wordt met geen woord gerept over de bijdragen die steden of gemeenten kunnen leveren aan de besparing op uitgaven voor klimaat en energie. Ook worden mogelijke consequenties van de voorgestelde besparingen voor de steden niet genoemd. Voor zover er directe effecten voor de steden zijn, gaat het om voorgestelde besparingen op het gebied
van subsidies voor de gebouwde omgeving. De overige effecten voor de steden zullen vooral indirect zijn.
Subsidies gebouwde omgeving De omvang van subsidies gericht op energiebesparing In de gebouwde omgeving bedraagt in 2010
C 45 miljoen, In verschillende varianten wordt voorgesteld juist hierop te besparen (en de subsidies volledig af te schaffen). De werkgroep haalt onderzoek aan waaruit blijkt dat huishoudens, en in het bijzonder eigenaar-bewoners, relatief ongevoelig zijn voor de energieprljs. Daardoor blijven rendabele investeringen in energiebesparing in de gebouwde omgeving uit. ’De subsidies zijn niet erg effectief; aldus de werkgroep. En dat terwijl het voor veel woningen privaat rendabel is om de sprong naar label C te maken. Op dit moment voldoet slechts 27’k van de woningvoorraad aan het niveau C of hoger. Als oorzaken noemt de werkgroep het gebrek aan
kennis over energiebesparing, een korte planninghorlzon en de verschillende belangen van huiseigenaar en huurder. Ook wijst de werkgroep op het belang van communicatie, waarbij de
consument vooral moet worden aangesproken op de mogelijkheid om te besparen op de maandelijkse energierekening en het energiegebruik meer inzichtelijk moet worden gemaakt (t.o.v. een aansprekende referentiegroep uit de eigen woonwijk). Vervanging subsidies in bestaande bouw
In een van de varianten worden de subsidies voor energiebesparing in de bestaande bouw en utillteitsbouw vervangen door: a) een systeem van ’witte certificaten’, waarbij energieleveranciers
worden verplicht om energiebesparing te realiseren; b) een wettelijke regeling om 400.000 woningen met G-label te verbeteren naar het niveau van C-label; en c) de verplichte invoering van de slimme energiemeter bij (bestaande) woningen en utiliteitsbouw. De werkgroep geeft hierbij aan dat de maatregelen gericht op verplichte energiebesparing in de gebouwde omgeving grote
inspanningen vergen van energieleveranciers, woningelgenaren en huurders. Het is een omvangrijke operatie, de kost gaat voor de baat uit, de kosten van irnplementatie en handhaving kunnen hoog zijn, maar de maatregelen verdienen zich naar verwachting zelf terug. Steden, woningcorporaties en particuliere verhuurders Het zal duidelijk zijn dat steden, maar ook wonlngcorporaties en particuliere verhuurders, bij een
afschaffing van deze subsidies na moeten denken over andere manieren om bewoners aan te zetten tot investeringen in energiebesparing van hun woning. Aansprekende communicatie is al genoemd. Het aanscherpen van normen en verplichtingen zal enerzijds leiden tot hogere
l N STITUTE woonlasten voor huishoudens, maar daar staan wel besparingen tegenover, die huishoudens echter pas op termijn kunnen boeken. Steden en corporaties kunnen prestatieafspraken maken, waarbij
steden mogelijk gesteund worden door maatregelen die het rijk op nationaal niveau met de
corporatiesector maakt Het verdwijnen van subsidies met tegelijk een verplichting tot opwaardering naar niveau C-label zal de onrendabele top van investeringen in vernieuwbouw of renovatie vergroten en daarmee de stedelijke herstructurering bemoeilijken. Verhoging energiebelastlng: effecten vooral voor steden met veel Industrie
De werkgroep stelt in enkele varianten voor de energiebelasting te verhogen. Dat treft vooral
energie-intensieve bedrijven, zoals de chemische industrie en basisrnetaallndustrie. Hun concurrentiepositie verslechtert hierdoor. Voor zover dat ÃćâĆňâĂİ in deze crisistijd ÃćâĆňâĂİ leidt tot krimp of
sluiting van bedrijven (de bekende druppel die de emmer doet overlopen), zal dit gevolgen kunnen
hebben voor de werkgelegenheid in deze steden. De gevolgen van verhoging van de energiebelasting voor huishoudens (koopkracht) is afhankelijk van inkomen en energieverbruik, maar uiteraard ook van flankerende of compenserende maatregelen. Ouderen, grote gezinnen (hoog energieverbruik) en lage inkomens zullen de gevolgen het meeste voelen. De gevolgen zijn echter allerminst duidelijk, er is hier nader onderzoek nodig, zo geeft de werkgroep aan. Alschafflng verlaagde tarief glastuinbovw De werkgroep besteedt in dit kader in het bijzonder aandacht aan het afschaffen van het verlaagde tarief in de energiebelasting voor de glastuinbouw. Dit zal leiden tot een lastenverzwaring. Dat kan
met name kleine bedrijven in de glastuinbouw nopen tot fusie, overschakeling op andere gewassen, of sluiting. In het laatste geval is het denkbaar dat daardoor ruimte in het stedelijk ommeland vrijkomt voor andere functies, zoals recreatie of woningbouw.
Leefomgeving en natuur De werkgroep Leefomgeving en Natuur (werkgroep 2) gaat over beleid op het gebied van ruimte, omgevings- en mllleukwallteit, landschap en natuur. Bij de beleldsultdagingen die de werkgroep
noemt, zijn steden nadrukkelijk in beeld: de aantrekkelijkheid en kwaliteit van steden, grootstedelljke centra en het omliggende landelijk gebied is van belang als vestigingsplaatsfactor voor bedrijven en voor de internationale concurrentiepositie. Het gaat daarbij niet in de laatste plaats om (lokale) miiieucondities (bodem, geluid, luchtkwaliteit). Zuinig en zorgvuldig gebruik van de ruimte is nodig; de verstedelijkingsdruk is hoog, het bestaand bebouwd gebied moet zo goed mogelijk worden benut, en nu de ’gemakkelijke’ binnenstedelijke locaties zijn benut staan steden voor complexe herstructurerlngsopgaven met hoge onrendabele toppen. De werkgroep constateert in het ruimtelijk domein verschillende tekortkomingen in de sturingssystematiek (regelgeving, financiering, bestuurlijke organisatie). Binnen de context van deze uitdagingen en tekortkomingen doet de werkgroep een groot aantal aanbevelingen tot beperking van de uitgaven; die uitgaven belopen ln 2010 6 1,934 miljoen, verdeeld over de begrotingen van VROM (C 981 miljoen), LNV (6905 miljoen) en VSW (4 48 miljoen).
l N STI TUT E Drie varianten De werkgroep heeft drie besparingsvarianten opgesteld. De derde variant (over de Ecologische Hoofdstructuur) is in deze samenvatting niet meegenomen. In de eerste variant (Maatschappelijk efficient & solide) voldoet de werkgroep aan de verplichte taakstelling van 20 /o, die neerkomt op een structurele besparing van 6 387 miljoen. De tweede variant (Systeeminnovatie leefiomgeving en natuur) bevat een groot aantal maatregelen uit de eerste variant, maar gaat verder en richt zich vooral op een verbetering van de sturing in het ruimtelijke domein. De tweede variant levert een besparing op van < i0 miljoen in 201i, oplopend tot C 340 miljoen structureel in 2015. Daarnaast doet het aanvullende voorstellen tot een bedrag van structureel 6 130 miljoen. In een bijlage bij het rapport geven het Planbureau voor de Leefomgeving en het CPB een oordeel over het rapport. Zij geven aan dat een groot aantal aanbevelingen nog onvoldoende is uitgewerkt, en dat de tweede variant weliswaar verstrekkend Is, maar tegelijk nogal algemeen geformuleerd. Naast besparingen op (rijks)uitgaven besteedt de werkgroep ook uitdrukkelijk aandacht aan de vergroting van het
lokale betastinggebied, Een groot aantal aanbevelingen betreft het buitengebied (Nationale Landschappen, Rijksbufferzones) en/of het werkterrein van provincies (duurzaam stortbeheer) en derden (NS). Ook die laten we hier buiten beschouwing. Hieronder gaan we in op de aanbevelingen die consequenties hebben voor de steden. Vereenvoudiging wet- en regelgeving De werkgroep somt een groot aantal maatregelen op om de regelgeving op het gebied van de leeforngeving te vereenvoudigen: een ’redesign’ van het omgevingsrecht. Daaronder onder meer integratie van bestaande vergunningsstelsels in de Wabo, een ander toezicht, en een herijking van de bevoegdheldsverdeling tussen bestuurslagen. Dit kan grote gevolgen hebben voor gemeenten (vooral baten, aldus de werkgroep), maar de aanbevelingen zijn nog zo open geformuleerd en niet van financiÃńle consequenties voorzien, dat er voorlopig nog weinig over te zeggen valt.
Beperidng overheidsbljdragen bodemsanering
De werkgroep stelt voor dat de overheid de sanering van vervuilde grond(de bron) niet langer betaalt, maar alleen nog de sanering van vervuild grondwater (de ’pluim’ ). De kosten van sanering
van de grond moeten worden gedragen door de gebruiker (markt/bewoner). De werkgroep verwacht dat het Rijk hiermee structureel 6 68 miljoen bespaart, waarvan < 38 miljoen uit het ISV-
bodembudget, dat grotendeels vervalt, en 6 25 miljoen uit de decentralisatie-uitkering bodem. Steden zullen er rekening mee moeten houden dat bodemsanering minder gemakkelijk tot stand komt. De kosten worden verdisconteerd in projectkosten (van bv woningbouw in bestaand stedelijk gebied), waardoor vertraging van het binnenstedelijk bouwen kan ontstaan. En dat, zo schrijven het Planbureau voor de Leeforngeving en het CPB in een bijiage bij het heroverwegingsrapport, terwijl het ISV nu juist bedoeld is om stagnatie in de stedelijke vernieuwing te voorkomen. Het Is
zeer de vraag of de opgave om de helft van de nieuwbouw in bestaand bebouwd gebied te realiseren, gehaald kan worden. Eenvoudiger regels en procedures bodemsanering
Negenentwintig gemeenten zijn, naast de provincies, bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming. Vereenvoudiging van de regelgeving (minder beschikkingsmomenten, minder onderzoeksfasen, verantwoording op output) zal leiden tot snellere aanpak van bodernsanering en
minder uitvoeringslasten voor gemeenten. De eerste vijf jaar kunnen gemeenten (en provincies)
meer doen met hetzelfde geld, daarna gaan er minder rijksmiddelen naar gemeente- en provinclefonds, aldus de werkgroep. Het rijk bespaart netto 6 6 miljoen per jaar. Meer financiÃńle vrijheid steden
Op het gebied van lokale milieuvraagstukken (geluid, bodem, lucht, externe veiligheid) worden al
stappen gezet tot decentralisatie. Er worden middelen overgeheveld naar steden vla een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds (voor externe veiligheid). De werkgroep wil verder gaan en stelt voor het eigen belastinggebled van gemeenten te verruimen (voor geluid). Hier
worden de bekende voor- en nadelen van decentralisatie genoemd, zoals eenvoudiger besluitvorming, minder bestuurlijke drukte kosten en baten dichter bij elkaar (+), met als keerzijde het risico van verlaging van ambities. Vergroting decentraal belasCinggebied
Een aloud thema: wie baat heeft bij ruimtelijke ontwikkeling zou ook moeten bijdragen aan de kosten. Het heroverwegingsrapport bevat drie opties: 1. meer geld uit grondexploitaties halen (verruiming kostensoortenlijst grondexploitatie); 2. meer geM uit bestemmlngsplanwljzigingen (heffing, afrorning besternmingswinst); en 3. meer belasting op grond(bezit): OZB. Dit levert gemeenten gezamenlijk aanzienlijke bedragen op: 6 106 h 429 miljoen voor optie 1, C 106 4 429 miljoen voor optie 2, C 500 miljoen tot 4 mrd voor optie 3, uitgaande van een laag resp. hoog scenario. Een meer directe koppeling tussen betalen en genieten kan leiden tot een betere kwaliteit van de gebiedsontwikkeiing, mits de opbrengsten in het gebied worden gefnvesteerd. Anderzijds kan het de woningbouwproductie ook afremmen. Het gaat hier om extra gemeentelijke inkomsten, maar uiteraard valt te verwachten dat deze extra inkomsten gepaard gaan met besparingen op rijksuitgaven aan gemeenten. Stille wegdekken en minder geveiisolatie Gevelisolatie van woningen om hinder door verkeerslawaai tegen te gaan, is kostbaar. EfficiÃńnte en effectiever is het toepassen van stille wegdeksoorten. Dit grijpt aan bij de bron en maakt realisatie van gewenste ontwikkelingen zoals woningbouw gemakkelijker. Bestaande rijksmiddelen (42 miljoen VROM en WWI) worden beter aangewend, kunnen worden gedecentraliseerd, maar de
werkgroep acht ook verruiming van de OZB mogelijk (met inboeking van besparing op rij ksmid del en).
Leges voor milieuvergunningen Het legesverbod voor vergunningen voor milieu-inrichtingen kan worden afgeschaft. Dat levert een besparing van 6 12 miijoen op rijksuitgaven op, doordat de desbetreffende rijksbijdrage In het gemeente- en provinciefonds kan vervallen. Steden zullen legesregeiingen moeten maken en hun organisatie (inning) daarop moeten inrichten.
N STI TUT E Zelf betalen voor MER
Een kleine post: afschaffing van de rijksbijdragen voor de Commissie MER (C 5 miljoen) betekent dat de initiatiefnemer van een plan waarvoor een MER moet worden opgesteld, moet betalen voor het MER-adv1es. In 40-45% van de gevallen gaat het om gemeenten en provincies. Kosten voor gemeenten en provincies gezamenlijk: C 2 miljoen. per jaar.
Bovenplanse verevening
’Rood voor groen’ Is een bekend adagiurn. Tussen ’winstlocaties’ en ’verlieslocaties’ vindt verevening plaats. Dat moet binnen de stad, maar ook op regionaal niveau gebeuren. Bureau Ecorys heeft verschillende opties om dit te concretiseren verkend, Door per woning C 500 te reserveren voor investeringen in groen kan bij een woningbouwprogramma van 10.000 woningen
per jaar een opbrengst van C 5 miijoen uit de markt worden gerealiseerd. Gemeenten en provincies moeten de bevoegdheld krijgen (Wro) om dit uit te voeren.
Regionale omgevingsdiensten De afgelopen maanden bepaald niet onomstreden: het voorstel om regionale omgevingsdiensten in te stellen, belast met de uitvoering van taken van gemeenten, provincies, waterschappen en rijk op het gebied van de fysieke leeforngeving (vergunningverlening, toezicht en handhaving). Maar de werkgroep voert het voorstel opnieuw op en geeft aan dat hier een besparing van C 215 miljoen
per jaar valt te realiseren (van C 1,2 mrd naar 6 985 miljoen), uitgaand van 25 regionale uitvoeringsdiensten. De diensten fungeren als backofIlce en zijn ln de ogen van de werkgroep geen nieuwe bestuurslaag; bevoegdheden blijven bij de bestaande bestuurslagen. Instelling van deze uitvoeringsdlenst zal de dienstverlening verhogen, bundelt expertise, en beperkt de bestuurlijke drukte. Departementale herindeling
Er lopen vele lijntjes van steden naar Den Haag. Vaak lopen die lijnen tussen gemeentelijke diensten en hun evenknieÃńn in de Haagse departementen. De werkgroep verkent drie opties om rijksoverheid wat betrelt het beleid voor de fysieke leefomgeving doelmatiger te organiseren: 1. hen departement voor de leefomgeving (fusie van onderdelen VROM, VSW, LNV); 2. herschikking van departementen tot een departement met twee ministers (een van kaders/beieid, en khn van
gebruikers/uitvoering); 3. programmaministers met eigen begroting, maar met behoud van bestaande departementen. Voor- en nadelen van elke optie worden benoemd, In het geval van programrnaministers zou er een programmaminister voor ’Stad en vestlglngskllrnaat’ moeten komen, die zich richt op het functioneren van steden, in het bijzonder de economische centra, met het oog op de intemabonale concurrentiepositie. In dit prograrnmaministerie - en hIer zien we een recent VROM advies terug - wordt de benadering vanuit kansen (Ruimte, Ez, VS,W) verbonden met die van achterstanden (WWI). De werkgroep spreekt geen voorkeur uit en geeft ook geen inzicht in kosten en besparingen.
l N 5T I T UT E 2. Wonen en mobiliteit (werkgroepen 3 en 4) De aanbevelingen van de werkgroep Mobiliteit en water (werkgroep 3) betreffen aanleg, beheer en onderhoud van infrastructuur, In 2010 gaat het om een bedrag van C 8,6 miljard aan rijksgeld. Een besparing van 20% betekent een bezuiniging van 6 1,7 miljard te bezuinigen. Oe commissie heeft
een serie mogelijke maatregelen bekeken, die tot drie varianten gegroepeerd: 1) prijsbeleid, 2) leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en milieu, en 3) geen prijsbeleid, De varianten leiden tot een besparing van 6 700 tot 6 800 miljoen in de periode 2011-2014 en tot een structurele besparing
van 4 1,7 miljard in 2015-2020. In de laatste variant wordt de besparing voor 6 1 miljard gevonden door het laten vallen van aanlegprojecten. Dit komt overeen met bijna eenderde van het totale aanlegbudget in het Infrastructuurfonds. Drie hoofdrichCingen De werkgroep geeft drie hoofdrichtingen aan; 1) beprijzen van mobiliteit (kitometerhefAng, tol); 2)
besparen op aanlegprojecten die de ruimtelijke kwaliteit ten goede komen (minder tunnels, dure
inpasslngen, etc.), en 3) besparen op investeringsprogramma’s met weinig maatschappelijk rendement (minder wegen, spoorwegen). Verder is volgens de werkgroep winst te behalen voor het ri]k door de BDU (brede doeluitkerlng) te verlagen, waterbeheer doelmatiger uit te voeren en een heffing op vrachtverkeer door te voeren, analoog aan Duitsland. Meer efficiency
De werkgroep bespeurt een reeks "besparingsoptles op het gebied van efficienc en systeemwijzlglngen die goed scoren op de weivaartsladder en relatief gemakkelijk zijn te realiseren." Algemene besparingen door efficiency worden geraamd op termijn (structureel) op jaarlijks 4 182 miljoen. Systeemwijzigingen komen structureel uit op 4 218 miljoen te besparen (aanbestedingsregels, meer PPS-en, geen automatische verrekeningen met lokale en regionale partijen, etc). Bij dit thema mobiliteit gaat het bij efficiency om ruim 2% van de jaarbegroting, en bij systeemwijzingen om bijna 3%. Samen komen belde ’gemakkelijke’ besparingsopties uit op 5% van de C 8,6 miljard die ln dit thema omgaat.
Beprijzen van mobiliteit
Beprijzen van infrastructuur is nodig om Nederland bereikbaar te houden. Prijsbeleid remt de mobiliteitsvraag, dempt de pieken in de vraag en genereert inkomsten. Dat geldt voor weg en spoor. De invloed van wegverkeer is veel groter dan spoor: 75’/o van de verplaatsingen gebeurt per auto, tegen 54/o openbaar vervoer. Alleen in drukke delen van de Randstad ligt deze verhouding meer gelijk. Het voorliggende voorstel (AMvB) is onvoldoende en wordt niet uitgevoerd, aldus de werkgroep. Dat sluit overigens aan bij de uitkomsten van de recente ANWB-ledenpelllng;
de leden staan in meerderheid wel achter het principe van betalen naar gebruik, maar hebben
bezwaren bij de voorgestelde uitvoering (met dure kast es, g ps-bepaling, privacy- en fraudegevoeligheid). De werkgroep stelt oplossingen voor in ’locatlegebonden systemen van congestleheffing’. Dat betekent dat niet het gebruik per kilometer in het hele land wordt belast, maar het passeren van drukke punten. Het niet invoeren van de al voorgestelde AMvB (het rekeningrijden) levert een besparing op het investeringsbudget op van C 285 miljoen in de periode tot en met 2020. Daarnaast hecht de werkgroep grote waarde aan beprijzen van vrachtverkeer
lNSTlTUTE (zoals in Duitsland). Het vrachtverkeer betaalt op dit moment de helft van een personenauto en zes keer minder per kilometer dan in Duitsland, terwijl juist het vrachtverkeer het meeste schade aan wegen veroorzaakt. Hinder nieuwe projecten
Dat spaart uiteraard geld uit, maar hierbij past de kanttekening dat veel projecten voor de komende jaren al zijn besteed. Besparen op nieuwe projecten kan op wegen, vaarwegen en spoorwegen. De projecten die het laagste welvaartsrendement opleveren volgens een NKBA, sneuvelen dan het eerste. Een andere insteek is om niet te besparen op projecten die de
leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit verbeteren (zoals tunnels, verdiepte aanleg, velllgheldsnorrnen). Bij de laatste insteek wordt minder naar (economlsche) welvaart, maar naar Ieefkwaliteit gekeken. Ook kunnen bereikbaarheidsdoelen worden teruggebracht (afsluiten beperkt gebruikte vaarwegen, minder (nieuwe) spoorwegen). Effecten voor de steden Steden zijn gebaat bij een zo goed mogelijke bereikbaarheid, voorai via weg en spoor. De keuze zal zijn tussen beprijzen (met vraaguitval door hogere vervoerskosten voor burgers en bedrijven, en piekdemplng in verkeerstromen), en uitstel of afstel van nieuwe infrastructuurprojecten. Geen beprijzen betekent minder nieuwe infrastructuur en meer congestie. Wel goedkoper voor de burger en bedrijven, maar meer in file en trein staan. Beprijzen betekent hogere kosten voor vervoer voor
de burgers. Treinen, bussen en autogebruik worden duurder. Burgers gaan meer betalen voor mobiliteit. Voor de stedeling zal het effect beperkter zijn dan voor mensen buiten de steden, omdat voorzieningen en andere bestemmingen vaker op flets- of loopafstand zijn dan buiten de steden.
Entreetax De werkgroep mobiliteit pleit voor beprijzen in de vorm van wat ze noemt een locatiegebonden systeem van congestiehefflng. Dat betekent geen kastjes ln de auto, maar bijvoorbeeld tolheifing
bij drukke punten. Dat zal rondom de grote steden zijn, waardoor met name forensen zullen moeten betalen. Situaties met tolpoorten en slagbomen zullen tot veel weerstand leiden, maar systemen zoals in Stockholm en Londen zijn kansrljk, waar je per entree van de stad betaalt. Congestieheffing zal ertoe leiden dat wonen in forensensteden minder aantrekkelijk wordt, en wonen in de centrale steden gunstiger. Hoewel rnaandbedragen beperkt zullen zijn, kan een dagelijks te betalen entreetax invloed hebben op de woonkeuze, Een entreetax zal ook leiden tot meer openbaar vervoergebruik naar en van de steden. Ervaringen in Stockholm en Londen wijzen op veranderingen van 10-204/o, hoewel die na verloop van tijd minder worden. In de Nederlandse
situatie zal een congestieheffing het eerste ingevoerd worden ln drukke gebieden, een sterke economie en een krappe woningmarkt: de noordelijke Randstad leent zich hiervoor het beste. Beprijzen van vrachtverkeer is een maatregel waarover de Werkgroep positief is: dit levert inkomsten op, vergemakkelijkt het draagvlak voor beprijzen en is gemakkelijk aan het publiek uit te leggen. De transportsector zal hogere vervoerskosten doorberekenen aan de klant. Voor de
burgers betekent dit hogere prijzen voor bijvoorbeeld levensmiddelen. Anderzijds beperkt vrachtverkeerbelasting besparing op nieuwe infrastructuur, waardoor er minder projecten niet doorgaan.
I N ST I TUT E fvfinder regionale en lokale infrastructuur Besparing op de aanleg van nieuwe infrastructuurprajecten vertaalt zich enerzijds in minder nieuwe (snel)wegen en ontsluitingen, maar ook in minder nieuwe spoorlijnen, zoals het ’rondje Randstad’. Beide beperken de mobiliteit voor de burger. Een andere variant is een beperking van projecten die
de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid ten goede karnen. Dat betekent minder (snel) het
aanpakken van de overlastgevende snelweg of trein door de stad, minder gelulds- en uitstootwerende maatregelen, geen tunnel maar een bovengrondse weg, etc.
Twee aanvullende aanbevelingen
Verder ziet de werkgroep nog twee mogelijkheden voor besparingen. De eerste is een lagere rijksbijdrage aan regionale en lokale infrastructuur, regionaal-lokaal budget in jargon. De Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (BDV) aan 19 provincies en stadsregio’s kan worden verlaagd met 20 k, oftewel 6 360 miljoen per jaar. Dit betreft vooral middelen voor de exploitatie van het
regionaal openbaar vervoer (70%) en voor het overige investeringen in wegen, fietspaden, busbanen etc. De consequenties voor de steden zijn duidelijk; zij krijgen minder budget voor de genoemde taken. De tweede flankerende maatregel die de werkgroep noemt, is een doelmatiger waterbeheer. Dat moet vooral voor rekening komen van de waterschappen. 3ulst bij waterbeheer
valt nog veel efficientiewinst te behalen door betere afstemming, schaalvergroting en samenwerking. De waterschappen zelf deden in december al een bad van 4 100 miljoen, maar
volgens de Werkgroep is een maatschappelijke besparing van 6 400 miljoen mogelijk. De voorgestelde besparingen van de Werkgroep Mobflltelt zullen geen effect hebben op de eigen inkomsten van de steden.
Structurele besparingen Voor alle thema’s van werkgroep 3 geldt dat de algemene besparingen door efficiency op termijn worden geraamd (structureel) op 6 182 mil]oen (waarvan ca. 2/3 zonder functieverlles, en 1/3 met
functfeverifes). Systeemwijzigingen kamen structureel uit op C 218 miljoen besparing (aanbestedingsregels, meer PPS-en, geen autarnaUsche verrekeningen met lokale en regionale partijen, etc). De werkgroep bespeurt een reeks van besparingsopties op het gebied van efficiency en systeemwijzigingen die goed scoren ap de welvaartsladder en relatief gemakkelijk zijn te realiseren." Bij dit thema gaat het bij efIlcfency om ap termijn 4 170 miljoen, dat is ruim 2’io van de jaarbegroting voor de thema Mobiliteit. Bij systeemwijzingen gaat het om bijna 3’Yo. Samen komen beide ’gemakkelijke’ besparingsopties uit op Sok van de 6 8,6 miljard die in dit thema omgaat.
Heroverwegingen woningmarkt Met betrekking tot de heroverwegingen voor wonen (werkgroep 4) merkt de daartoe ingestelde werkgroep op dat de overheid op ruime schaal in de woningmarkt intervenieert, bijvoorbeeld via de
huurprijsregulering, de huurtoeslag, de regulering van woningcorporaties en via de fiscale behandeling van de eigen woning. Dit woningmarktbeleld beoogt publieke belangen te borgen, zoals de beschikbaarheid, de betaalbaarheid van woningen en van open ruimte en natuur. Naar er
is reden om het wonlngmarktbeleid te heroverwegen. Experts stellen dat de waningmarkt ’disfunctioneert; dat de situatie ’urgent’ is, en dat de woningrnarkt ’het vergeten dossier’ Is. Zo opent het werkstuk van de heroverwegingswerkgroep Wonen.
N lrWW INST I T UT E Vijf varianten
In totaal leggen woonregelingen in 2010 een beslag op de collectieve middelen van bijna 4 13 miljard, waarvan de hypotheekrenteaitrek de grootste post vormt. Een besparing van 20% betekent daardoor circa C 2,5 miljard per jaar. De werkgroep presenteert vijf varianten, die een besparing opleveren van 6 2,9 tot 6 5,6 miljard in 2015. In de jaren erna lopen de jaarlijkse besparingen op van 6 6 tot ruim C 12 miljard. Met elk van de gepresenteerde varianten komt het thema Wonen dus ruimschoots boven de opgelegde doelstelling van 20% uit. De werkgroep is systematisch te werk gegaan en komt tot onderbouwde keuzes. Eerst zijn ondoelmatigheden op de
woningmarkt geanalyseerd, dan een plan op hoofdlijnen om de werking van de markt te verbeteren, dan elf maatregelen die geclusterd zijn in vijf varianten. Deze zijn vervolgens uitvoerig doorgerekend. De vroningmarAt functioneert slecht De opening van dit stuk wijst al op het slecht functioneren van de woningmarkt. Ten eerste is de
huurmarkt uit balans. Mensen met relatief hoge inkomens wonen in goedkope huurwoningen en worden feitelijk gesubsidieerd met een te lage huur. Zij verhuizen niet omdat ze dan de impliciete
subsidie kwijtraken. De huurprijzen worden vla een administratief puntensysteem bepaald en houden nauwelijks rekening met gewiidheid. Ten derde betalen mensen voor een betere (grotere) woning nauwelijks meer dan voor een kleine, wat (te) duur wonen stimuleert. Samen kost dat de overheid jaarlijks 6 2,5 tot C 4,5 miljard. In totaal subsidieert de overheid de huursector jaarlijks direct en indirect met circa 6 10 miljard.
Positie woningcorporaties De positie van de woningcorporaties is al jaren onderwerp van discussie. Ook hier werkt de markt ondoelmatig. Zij vragen eigenlijk de mensen met een hoger inkomen te weinig huur. Ten tweede
hebben corporaties een te grote vrijheid om zelf te bepalen waarin ze investeren, aldus de werkgroep. Eigen wonlngbezit
De rijkssubsidies voor nieuwbouw en herstructurering (BLS en ISV) zouden beter lokaal belegd
worden. In feite gaat dat met het ISV al gebeuren vanaf 2010. Ook de koopmarkt werkt ondoelmatig. Het eigenwoningbezit wordt fors gesubsidieerd, terwijl niet duideiijk is waarom de eigen woning meer zou moeten worden gesubsidieerd dan voor andere vormen van bezit. Ten tweede wordt de fiscale subsidie verkeerd gebruikt. De vorm van de hypotheekaftrek stimuleert mensen om niet af te lossen (in overeenstemming met het doel waarvoor de regeling ooit is gestart), maar om de schuld, en dus de aftrek, zo lang mogelijk aan te houden. Bovendien leidt de hypotheekaftrek tot duurdere woningen; deze ’Iuchtbel’ wordt berekend op 20-25%, ook al
gestimuleerd door stringent ruimtelijk beleid en stroperige planprocedures. Die complexe procedures zijn een bron van ergernis: de duur van een gemiddeld woningbouwproject is opgelopen van 33 maanden in 1970 tot 90 maanden nu. Nog een iHustratie ls de herstructurering
van het gebied rond Utrecht CS, waarvoor 4200 (!) vergunningen vereist zijn. De derde ondoelmatigheid is het bestaan van de overdrachtsbelasting, die fungeert als een verhuisboete en
daardoor doorstroming tegengaat. Het verhindert verhuis- en arbeidsmobiliteit en werkt
N ST I JUTE verslechterend voor de economie. Alle plussen en minnen optellend, bedragen de overheidssubsldies In de koopsector ongeveer C 15 miljard. Het grootste deel hiervan is ondoelmatig, aldus de werkgroep. De werkgroep komt tot een helder plan van aanpak: breng de huurprijsregulering meer in lijn met de gewiidheid van de woning, richt subsidies op de huurrnarkt
op de lage inkomens, wendt het vermogen van corporaties beter aan, beperk fiscale aftrek, verander fiscale regels die schulden in stand houden en versnel ptanprocedures. Alle maatregelen hebben neveneffecten De werkgroep wijst wel op risico’ s. Aan bijna elke verandering kleeft immers wel een nadeel. Het is belangrijk om oog te hebben voor meer aspecten dan enkel de (financiÃńle) doelmatigheid van de wonlngmarkt. Als gewilde wijken veel duurder worden, werkt dat inkomenssegregatie in de hand. Verlaging van bouwsubsidies verlaagt de kwaliteit van woningen, en beperkt de toekomstwaarde. Naarmate woonsubsidies zich sterker richten op de lage inkomens, wordt de armoedeval groter,
wat mensen de lust tot werken ontneemt. Bij alle voorgestelde maatregelen is geleidelijkheid belangrijk. Hervormingen moeten geleidelijk en over een reeks van jaren hun beslag krijgen, maar daar staat tegenover dat op de wat langere termijn (in 2020) de besparingen veel groter zijn. Alle voorgestelde maatregeien leiden echter wel tot een neerwaartse prijsaanpassing van woningen. Als huren meer rnarktconfarm zouden zijn, vloeien de extra opbrengsten naar de verhuurders,
meest corporaties, maar ook private verhuurders. Extra huuropbrengsten vormen dus geen besparing voor de schatkist. Sterker nog, hoge huren leiden tot een groter beroep op huurtoeslag. Dit. vereist extra regelgeving (bezitsbelasting) om deze extra opbrengsten weer af te romen, Elf maatregelen in viff varianten De werkgroep heeft uit elf groepen van maatregelen in totaal vijf beleidsvarianten samengesteld. Deze pakken de ondoelmatige werking van de woningrnarkt aan. Enkele maatregelen komen in alle
vijf varianten terug, en zijn dus eigenlijk onomMeden voor de werkgroep. De eerste heeft bebekking op de verkeerde werking van de hypotheekaftrek, die aflossen ontmoedigt en schulden maken stimuleert. Besparingen moeten juist gericht zijn op het terugdringen van schulden. De tweede is het omvormen van de overdrachtsbelasting (de verhuisboete) naar een bezitsbelastlng. De derde gezamenlijke maatregel is het versoepelen van stroperige planprocedures. Ook worden huurverhogingen afgeroomd door de overheid. De vijf varianten pakken alle de ondoelmatige huuren koopmarkt In samenhang aan. De mate waarin verschilt, en ook of wijzigingen binnen of in
plaats van het huidige systeem plaatsvinden. Alle vijf varianten zijn uitvoerig doorgerekend, waarvoor bij elke variant bepaalde aannames gedaan moesten worden. Uiteraard zIjn andere aannames te maken, waardoor uitkomsten zullen verschillen; een proces dat de komende maanden dikwijls zal plaatsvinden.
Onderlinge verschillen De varianten verschillen op onderdelen. Zo worden de huren meer marktconform gemaakt door de regionale woz-waardes sterk te laten meewegen; Abcoude wordt zo duurder dan Applngedam. In een andere variant telt de gewildheid op de lokale woningmarkt zwaar mee; woningen waarvoor je lang moet wachten, worden duurder, en de weinig populaire woningen worden goedkoper. Het risico is de al genoemde lnkornenssegregatie. De kwaliteitskorting wordt aangescherpt, waardoor het loont om een Ideinere woning te huren. De varianten verschillen in de mate van huurstljging.
l N ST I TUT E Bij forsere huurstijglngen neemt ook het beroep op huurtoeslag fors toe. De corporaties moeten meer maatschappelijke taken verrichten, of hun vermogens worden door de overheld afgepakt. De doelgroep van de corporaties wordt scherper afgebakend en de verkoop van woningen bevorderd. Op de koopmarkt wordt de renteaftrek afgetopt en beperkt tot maximaal 42%, en gemaximeerd op
500.000 euro. Andere varianten beperken de aftrek weer op andere manieren. AHe hypotheekaftrekvarianten stimuleren een jaarlijkse aflossing in plaats van een jarenlange schuldenstapellng. De verschuiving van de eigenwoningschuld van box 1 naar box 3 in de belastingaangiRe helpt hierbij. De werkgroep heeft ook een variant doorgerekend waarbij de eigen
woning helemaal gedefiscaliseerd wordt, dus waarbij alle belastlngaftrek, maar ook eigen woningforfait en overdrachtsbelasting verdwijnen, Effecten op het wonen De vijf varianten verschillen enorm van elkaar, maar er zijn ook overeenkomsten. De eerste is dat ze alle leiden tot forse besparingen ten opzichte van de huidige werking van de woningmarkt. Een tweede overeenkomst is dat de besparingen van elke variant uitkomen boven het gestelde doel van
C 2,5 miljard, of 20%. De werkgroep pleit voor geleidelijkheid, maar op termijn varieren de besparingen tussen de C 6 tot C 12 miljard. In alle varianten wordt een pakket van maatregelen
getroffen dat zowei huurders, kopers als de werldng van de wonlngmarkt aangaat. De subsidiepercentages dalen ongeveer een vierde. De daling van de huizenprijzen beloopt in alle varianten ruwweg 10%. Hier staat een welvaartswinst tegenover uiteenlopend van 6 3 tot C 8 miljard per 2020. Op de iange termijn is de welvaartswinst groter dan het verlies aan koopkracht voor de burgers. Effecten fn de steden
De steden hebben aan alle kanten te maken met effecten van de bezuinigingen op wonen. Hulzenprijzen daien, wat problemen zal opleveren voor mensen met tophypotheken. Woonlasten stijgen voor huurders en kopers. 1n de berekeningen zijn de waarschijnlijk stijgende energieprijzen nog niet eens meegenomen. Dure woningen dalen harder in prijs omdat de hypotheekaRrek wordt gemaximeerd. Daarentegen wordt verhuizen gemakkelijker; de overdrachtsbelasUng vervalt, en
huren worden meer rnarktconform. Huren in gewildere wijken stijgen en minder populaire woningen worden goedkoper. Verschillen tussen wijken nemen toe, en verschillen tussen steden nemen toe. I4et als een koophuis in Leeuwarden goedkoper Is dan in Haariem, zullen ook huren
meer marktconform worden. Dat betekent grotere huurverschillen in delen van het land. Woningcorporaties worden (nog) nadrukkelijker aangesproken op hun maatschappelijke taken.
3. Onderwijs, innovatie en toegepast onderzoek (werkgroepen 6, 7 en 8) De aanbevelingen van de werkgroep Productiviteit onderwijs (werkgroep 6) richten zich op productlviteitsverbetering. ln lijn met het breed gevoelde maatschappelijke belang om te investeren ln betere onderwljskwaliteit en de adviezen van de commissie Dijsselbloem worden nauwelijks ingrijpende maatregelen gedaan. Het gevolg is ook dat te makkelijk voorbij wordt gegaan of de voorgestelde onderwljswljzigingen wel aansluiten op trends op de arbeidsmarkt en wat een en ander betekent voor risicojongeren. De complexe en lastige rol van de gemeente wordt ongemoeid gelaten. Veel beleid en maatregelen raken de steden - met uitzondering van minder
I NSTITUTE middelen voor aanpak voortijdig schoolverlaten - Indirect. Duidelijk Is wel dat lokale politici in een spagaat terecht komen tussen enerzijds minder middelen en sturing op het onderwijs en anderzijds wel eerder en meer willen ingrijpen waar zaken mis dreigen te gaan. Opbrengstgeri ebt werken en leerrendemen ten
Belangrijke concepten zijn opbrengstgericht werken en leerrendementen. De aanbevelingen borduren voort op de Nederlandse ambities te komen tot een robuuste kenniseconomie. Weilige huisjes worden redelijk ongemoeid gelaten, al wordt wel eerder beleid teruggedraaid. Zo wordt gepleit voor een revival van schaalvergroting, schoolboeken zijn niet meer helemaal gratis en sommige ouders wordt gevraagd een onderwijsbijdrage te betalen. Krimpgebieden en wijken moeten rekening houden met sluiting van kleine scholen en het faciliteren van grotere klassen.
Over de lokale en regionale gevolgen en ook maatschappelijke kosten wordt voorbijgegaan. Onduidelijk blijft wat gedaan kan worden om overbelaste jongeren te ontlasten en of de vraag op de arbeidsmarkt wel aansluit bij het type leerlingen dat door de voorgestelde veranderingen van school gaat. Experimenteren en meer kennis delen rond met name de aanpak en begeieicwng van kwetsbare leerlingen blijft noodzakelijk. De productlviteitsverbetering wordt gerealiseerd langs de volgende vijf iljnen. Duidelijk basiscurriculum
Na alle structuurwijzlgingen in het onderwijs wordt gepleit voor een helder en stevig basiscurriculurn in po en vo. Tegelijkertijd zal de transparantie over prestaties en uitgaven beter moeten. Gemeenten zullen hier bij het lokaal onderwijsbeleld op moeten inspelen en samen met scholen en schoolbesturen moeten komen tot heldere prestatieafspraken. Hierbij moet rekening worden gehouden met een ’strengere’ inspectie die meer gaat sturen op leerwinst Met name in steden en wijken die te maken hebben met een krimpende populatie komt het voortbestaan van kleine scholen in het gedrang. Er wordt meer ingezet op klassenvergrotlng en kleine scholen moeten worden samengevoegd. Schatting is dat 1.200 kleine scholen moeten sluiten. Welke gevolgen dit heeft voor de fysieke huisvesting, exploitatie en beheer van de scholen is onduidelijk. Reduceren complexiteit
Het onderwijs wordt gekenmerkt door een matige organiseerbaarheid. De CAO onderwijs wordt gemoderniseer, in het basiscurrlculum vo wordt het aantal verplichte vakken verminderd. De profielen worden teruggebracht ter voorkoming van kleine groepen in de bovenbouw en tenslotte moet het aantal opleidingen in het mbo fors minder. Dit heeft negatieve regionale effecten op de vraag naar bepaalde arbeidskrachten. Tevens wordt ingegrepen in het aantal kenniscentra in het MBO. Weiaas worden geen aanbevelingen gedaan om de conclusie aan te pakken dat scholen soms specifieke programma’s uitvoeren voor gemeenten en daarmee ÃćâĆňâĂİ naast hun wettelijke taken ÃćâĆňâĂİ voor
een complexere ultvoeringstaak komen te staan. Ook de tweedellng in de verantwoordelijk voor de schoolhuisvesting (gemeente en schoolbestuur) voegt complexiteit toe. koe kan de toenemende
complexiteit voor de scholen (voorschoolse educatie, leerlingenvervoer, schakelklassen, brede scholen, specifieke programma’ s, gedeelde verantwoordelijkheden) aangepakt worden. Wel ontstaat er voor scholen en de gemeenten meer ruimte om jongeren die geen startkwalificatie kunnen behalen toch een mbo-1 opleiding aan te bieden. Gemeenten zullen lokaal ook een bijdrage
moeten leveren om de organiseerbaarheid te vergroten door minder specifieke programma s,
lN STITUT E projecten en wensen in te brengen. Onduidelijk is wat de (financiÃńle) huisvestingsgevolgen zijn van de voorgestelde maatregelen.
Vermindering subsidies Steden moeten rond de aanpak van Voortijdig Schooiverlaten (VSV) rekening houden met minder
VSV subsidies, integratie van deze subsidies in een zogenaamde prestatlebox en een veel
nadrukkelijkere rol van scholen bij de aanpak van VSV. Al met al worden het aantal onderwijssubsidies verminderd, waardoor steden ook minder sturingsrnogelijkheden hebben. Dit
staat op gespannen voet met de politieke roep om als overheld bij slecht presterende of te gesegregeerde scholen in te grijpen en meer te sturen. Kortere en intensievere opleidingen
Wanneer wordt gedacht aan productivitelt is het voorstel om leerlingen sneller, efficienter en
intensiever een opleiding te laten doorlopen meer dan logisch. Dit leidt tot minder onderwijsuitgaven (in het vo kost volgens ramingen het aantal zittenblijvers tientallen miljoenen per jaar) en een snellere betreding tot de arbeidsmarkt (geldt vooral voor beroepsonderwl]s).
Scholen worden dus meer bekostigd op grond van een rem op het verkorten van de studievertraging. Dit kan voor diverse regio’s afhankelijk van regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt anders en ook negatief uitpakken. Deze effecten zullen snel in kaart moeten worden
gebracht in de bestaande regionale overleggen onderwijs en arbeidsmarktbeleid. Afstemming tussen jeugd en onderwijsbeleid is hierbij essentieel. Daarbij komt dat bepaalde kwetsbare groepen extra getroffen worden en dus vaker via maatwerk meer opgevangen moeten worden. Zorgleerii ngen in het reguiier onderwijs
Ingezet wordt op meer transparantie over leerresultaten en een verbeterde aansluiting op het voortgezet speciaal onderwijs op de arbeidsmarkt. Ook hier bestaat onduidelijkheid over de lokale
en regionale gevolgen en is regionaal overleg rond onderwijs en arbeidsmarktbeleid nodig. Zo wordt gepleit voor meer stages in de leeftijd tussen 16 en 18, maar of dit haalbaar is en of er voldoende ruimte voor is, blijft onduidelijk. Dit komt bovenop de maatschappelijke stages. Het
regulier onderwijs zal zwaarder worden belast omdat meer ’zorgleerlingen’ in het regulier onderwijs terecht gaan komen. Vergroten eigen bjidragen Nagedacht wordt om profijtbeginse toe te passen. Het is om ouders van VO-leerlingen te vragen om een inkomensafhankelijke bijdrage, de introductie van lesgeld voor 16+ in vo en 16/17 jarigen in het mbo. Dit leidt wel tot versplintering van het inkornenspolitleke instrumentarium. Tevens wordt voorgesteld deelnemers die ouder zijn dan 27 jaar in het mbo niet langer te bekostigen. Dit staat op gespannen voet met de wens meer te doen aan een levenlang leren. Hoger onderwij s
De voorstellen van de werpgroep hoger onderwijs ’studeren is investeren’ (werkgroep 7) richten
zich naast een productiviteitskorting van het hoger onderwijs met name op het stelsel van studiefinanciering (lenen), collegegeld (hoger c.q. differentiÃńre) en de OV studentenkaart (focus
op woon-studie mobiliteit). Net een hoger collegegeld schaden we wellicht onze
l N STlTUT E cancurrentiepositie. Over het algemeen scoort het Nederlandse hoger onderwijs internationaal gezien goed met uitzondering van het matige studierendement en geringe aantal excellerende studenten. Na zeven jaar valt 35% van de HBO en 25% van de WO studenten uit, waarbij de uitval in het eerste jaar mede door studiewisselingen haag is. De voorstellen van de werkgroep leiden tot het bewuster omgaan met kosten van studeren (levensonderhoud, studie en mobf(iteft) zonder dat de instroom van studenten wordt aangetast.
Aan de hand van drie scenario’s worden stelselwijzigingen te komen tot meer kostenbewustzijn vaorgesteld. De eerste gaat in op verruimen leenmogelijkheden voor kosten levensonderhoud en mobiliteit. De tweede gaat in op verrulmen leenmogelijkheden voor kosten van studeren en mobiliteit en derde betrekt de kosten van zowel levensonderhoud, studie en mobiliteit. Deze leenrnogelijkheden worden gemotiveerd door het feit dat onderzoek aantoont dat een HBO studie leidt tot 28% extra loon en een WO studie resulteert ln 36% extra loon. Internationale ervaringen
tonen aan dat kostenbewustzijn de studieprestaties kan verbeteren zonder dat dit toegankelijkheidsdrempels opwerpt.
Effect op woonsituatle Onduidelijk is wat de effecten zijn van de stelselwijzigingen op het woongedrag van studenten en de studiekeuze motieven. Duidelijk is dat veel uitwonende studenten een woonadres hebben verder dan 20 kilometer van de onderwijsinstelling. Omdat meer kostenbewustzijn de toegankelijkheid van het hoger onderwijs niet blijkt te schaden, wordt gedacht aan versobering van de OV kaart. De gevolgen voor de keuze van de studiestad en om te besluiten thuis af uit te gaan wonen zijn ongewis. Een scenario is zoals in de Duitsland dat meer studenten thuis gaan wanen of juist omgekeerd dat meer studenten vanwege de hogere reiskosten uit te gaan wonen c.q. willen wonen in de studiestad. Dit heeft gevolgen voor de waningmarkt, attractiviteit van studentensteden en
aantrekkingskracht van steden zonder hoger onderwijs. Voorgaande kan leiden tot snelle veranderingen in de vraag naar studentenkamers. Wel is duidelijk dat meer kostenbewustzijn leidt tot een scherpere selectie van kwalitatief hoogwaardige opleidingen. Steden hebben dus belang hoogwaardige en landelijk bekende hoger onderwijs opleidingen aan te bieden.
Kenniswerkers In internationaal perspectief wordt kennis steeds belangrijker voor onze concurrentiepositfe en de economische kracht van steden. Steden doen er van alles aan kenniswerkers te binden en te boeien. Er zijn zelfs voorzichtige bewijzen dat een hoger percentage kenniswerkers leidt tot een
economische stijging van lager opgeleiden. De meest beschreven en onderzochte groep kenniswerkers vormt de welbekende creatieve klasse. Iedere stad wil deze groepen hebben en binnenhalen. Het Micis onderzoek ’brain drain en brain drain’ uitgevoerd door de Geografische Faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat steden een diversiteit aan instrumenten hiervoor inzetten. Steden met hoger onderwijs zullen dus met argusogen de voorgestelde stelselwijzlgingen in het hoger onderwijs volgen en scenario’s moeten ontwikkelen wat dit kan betekenen voor hun concurrentieposltie. Duidelijk is wel dat steden net als onderwijsinstellingen en
studierichtingen meer gaan concurreren op kwaliteit. Samenwerking met hoger onderwijsinstellingen en wonlngcorporaties zal belangrijker worden.
I N 5TITUT E Uitval?
Ondanks de hoge uitvalcijfers in het hoger onderwijs wordt hier naast het stimuleren van kostenbewustzijn verder weinig aandacht aan besteed. Hoger onderwijsinstellingen zullen meer aandacht moeten richten op het voorkomen van de uitval en kritischer moeten kijken naar veelheid aan opleidingen en minors, Gevolg kan wei zijn dat studenten korter en sneller gaan studenten en dus ook korter woonachtig zijn in de studiesteden. De effecten voor de regionale woning- en arbeidsmarkt zijn nog ongewis.
Excelleren Uit onderzoek blijkt duidelijk dat studenten in Nederland moeilijk kunnen excelleren. Naast ingrepen in het stelsel van hoger onderwijs betekent dit ook dat er ruimte in enkele steden is voor
excellente coileges. Dit zal zeker ielden tot een hevige concurrentiestrljd, maar ook meer samenwerking tussen onderwijsinstellingen en de gemeenten. Daarnaast zullen de betreffende en
omliggende steden rond deze exceilente studies/instellingen alles op alles moeten zetten zo klantgericht mogelijk zonder bureaucratie kenniswerkers te huisvesten en zich thuis te laten voelen. Dit leidt tot een verdere doorontwikkeling van onder meer expatdesks.
innovatie en toegepast onderzoek De aanbevelingen van de werkgroep Innovatie en toegepast onderzoek (werkgroep 8) richt zich op
de mix en vormgeving van fiscale voordelen, generieke ondersteuning van bedrijven, gerichte ondersteuning van belangrijke sleutelgebieden, innovatleprograrnrna’s gericht op het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en publieke financiering van technologische topinstituten. Net als geldt voor de werkgroep rond de vernieuwing van het onderwijs en het versterken van de positie van onze kenniseconomie worden de kaders van deze werkgroep bepaalt door de ambitie een top concurrerende economie te worden. Met name de internationale positie van Nederland op het gebied van innovatie schiet tekort. We hoeven alleen maar te verwijzen naar de belangwekkende
rapporten over de kennisinvesteringsagenda van het Innovatieplatforrn. Kennis en onderwijsinstellingen werken onvoldoende samen met het bedrijfsleven en kennlsvalorisatie verloopt moeizaam. Dit blijkt ook uit een van de Niels onderzoeken over kennisvaiorisatie in Amsterdam, Delft, Eindhoven/Brainport en Maastricht. De aanbevelingen gaan vooral in op de vormgeving en invulling van het generieke en specifieke beleid. Instituten als TNO, ECN en Syntens krijgen te maken met een andere rol en met minder middelen.
Generiek versus specifiek beleid Het beleid richt zich op een generiek baslspakket om meer bedrijven meer te laten innoveren en
een specifiek programmatisch pakket gericht op het versterken van innovatie ln excellente gebieden. Er is dringend behoefte de complexiteit van het kennis en Innovatieveld te reduceren. Ingrijpen en versobering van generiek beleid waarbij keuzes aan de markt en aan onderzoekers wordt overgelaten, treft met name het MKB. Daarbij komt dat door de versobering van Syntens de groep volgers en toepassers in het MKB wordt geraakt. Daartegenover gaat een versobering van het specifieke beleid juist ten koste van het RM3 grootbedrijf. Een complicerende factor bij dit alles
is het versnipperde kennis- en innovatielandschap met de veelheid aan loketten, instituten, programma’s en samenwerkingsverbanden, De exacte impact van een en ander op steden en regio’s is lastig in te schatten, al is de verwachting dat de ingrepen regio’s zoals Leiden-Delft,
20
lN5TIT0TE Amsterdam, Eindhoven, Twente, Wageningen, Westland/Greenport en Geleen/DSM die expliciet inzetten op kennis en innovatie extra raken. Regelingen Kleine en grote bedrijven kunnen als impuls voor innovatieinvesteringen gebruik maken van zes
economische regelingen Syntens, Innovatie Prestatie Contracten, Innovatievoucheurs, innovatiekrediet, technopartner en Eurostars. Daarnaast bestaat er nog een veelheid aan loketten,
instituten en andere programma’s van onder meer KvK’s en lokale en regionale overheden. Aangeraden wordt om het totale onderzoek en innovatiesysteem te vereenvoudigen, waarbij voorbij wordt gegaan aan het in kaart brengen van dit systeem in de diverse regio’s en steden. Lokale en regionale overheden hebben mede door de veelheid aan regelingen en mogelijkheden moeke om kennis en innovatiebeleid handen en voeten te geven. Er moet kritisch gekeken worden naar de efiiclency en effectivitelt van bepaalde maatregelen. Onduidelijk is wat een versobering betekent voor het lokale en regionale bedrijfsleven en welke regio’s en type bedrijven het meest aanspraak maken op deze regelingen. Het ls des te meer zaak voor overheden om samen met organisaties als Syntens en de KvK orde en helderheid te brengen in dit complexe innovatieveld.
Excelleren Ondanks de forse ambities om Nederland een meer concurrerende kenniseconomie te laten zijn, wordt gepleit voor besparingen op topinstituten als TNO, ECN en andere GTI’s. Dit leidt tot een afname van spillovers naar bedrijfsleven, overheid en maatschappelijke organisaties en een afname van terreinen waar we internationaal kunnen excelleren. Aansluitend op de werkgroep hoger onderwijs wringt ook bij deze werkgroep dat het aanbod aan kenniswerkers op vooral technisch gebied en ook het aantal onderzoekers bij het bedrijfsleven relatief laag is. Wat dat betreft kunnen regio’s leren van het programma Brainport in de regio Eindhoven of van de manier hoe in Groningen kennis en onderzoeksinstelllngen samenwerken via het Pact van Groningen. Om te excelleren hangt veel af van de samenwerking tussen de drie 0’s (overheid, onderzoek en onderwijs) met het bedrijfsleven. Dit gaat verder dan het denken in termen van science parks en valleys.
4. Arbeidsmarkt en werkloosheid (werkgroepen 9 en 10) De aanbevelingen van de werkgroepen arbeidsmarkt (werkgroep 9) en werkloosheid (werkgroep 10) hebben beide betrekking op de arbeidsmarkt. De werkgroep ’op afstand van de arbeidsmarkt’ richt zich op het geheel van regelingen voor inkomensondersteuning voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Budgettair beslag arbeidsmarkt Het betreft de Wet arbeidsongeschlktheldsvoorziening Jongehandicapten (Wajong), de Wet Sociale
Werkvoorziening (WSW), de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet op de arbeldsgeschiktheidverzekerlng (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
en de bijbehorende uitvoeringskosten en re-integratiemiddelen. In totaal gaat’het bij deze regelingen in 2010 om een budgettair beslag van circa 4 20 mld. De werkgroep heelt ook
l N STI TUT E aanverwante regelingen zoals de AWBZ en speciaal onderwijs ÃćâĆňâĂİ waar relevant ÃćâĆňâĂİ betrokken in de
afweging.
Budgettair beslag werkloosheid
De tweede werkgroep ÃćâĆňâĂİ de werkgroep ’werkloosheid’ - richt zich hoofdzakelijk op de Werkloosheldswet (WW). De WW ts een werknemersverzekering; via de WW zijn werknemers (tot een bepaald maximum) verzekerd tegen de financiÃńle gevolgen van werkloosheid. Het budgettair beslag van de WW (inclusief re-integratie en uitvoering) beloopt in 2010 bijna C 7 miljard. Hierbij moet worden aangetekend dat dit bedrag sterk wordt beinvtoed door de oplopende werkloosheid. De aanbevelingen van de werkgroep ’werkloosheid’ zijn niet of nauwelijks direct op gemeenten van invloed. In tegenstelling tot het hoofdstuk ’afstand tot de arbeidsmarkt’ waar het woord ’gemeente’ 134 keer geturfd kan worden, wordt de ’gemeente’ slechts drie maal benoemd door de werkgroep werkloosheid Niettemin wordt er een aantal aanbevelingen gedaan die van indirecte invloed op gemeenten zijn. In het onderstaande worden een aantal opmerkelijke ÃćâĆňâĂİ en voor steden relevante-
idee8n die uit beide werkgroepen naar voren komen benoemd en besproken.
Integratie van regelingen Het sociale zekerheidsstelsel kenmerkt zich door een groot aantal regelingen met verschillende polisvoorwaarden, re-tntegrattemogetijkheden, uitvoering en financiering. Deze verschillen zorgen ervoor dat ÃćâĆňâĂİ naast de complexiteit van het stelsel ÃćâĆňâĂİ er onbedoelde prikkels zijn btj uitvoerders om
mensen door te verwijzen van de ene regeling naar de andere.z De werkgroep ’op afstand van de arbeidsmarkt’ stelt daarom voor om voor alle mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt ÃćâĆňâĂİ met uitzondering van de WIA ÃćâĆňâĂİ eenzelfde positie en dezelfde polisvoorwaarden te hanteren. Het doel is
te komen tot een nieuwe, geintegreerde regeling op het niveau van het sociaal minimum. Verwacht wordt dat het instellen van deze regeling uiteindelijk tot een sbuctureie besparing van circa 6 2 miljard zal leiden. Gemeenten verantwoordelj ik voor nieuwe regeling
De gemeenten worden verantwoordelijk voor deze nteuwe, geintegreerde regeling. Voor de gemeenten is er een financtete prikkel om mensen naar de arbeidsmarkt te begeleiden (zoals dat nu ook het geval is voor wat betreft de WWB). Gemeenten worden ook verantwoordelijk voor de re-integratie. De re-integratiemiddelen van de hutcttge Wajongregeiing en de begeleidingskosten binnen de huidige Wsw worden overgeheveld naar het W-deel van de WWB. Het W-deel bltjft een specifieke uitkering. Deze nieuwe, geIntegreerde regeling zal tot gevolg hebben dat de taken en
verantwoordelijkheden voor de gemeenten sterk toenemen. Om deze taken en verantwoordelijkheden aan te kunnen ligt het voor de hand dat er binnen de gemeenten ÃćâĆňâĂİ maar vooral ook tussen gemeenten ÃćâĆňâĂİ meer samengewerkt zal worden om de beschikbare expertise ÃćâĆňâĂİ te
bundelen. Door de instelling van werkpieinen en werkplein ptusvesttgingen Is hiermee in 2010 al een begin gemaakt. Sommige gemeenten werken al nauw samen als het gaat om re-integratie van
bijstandsgerechtigden en om de aanpak van lokale en regionale arbeidsmarktproblernen. Het voorstel van de werkgroep leidt er ook toe dat de diversiteit van de groep die voor re-integratie in
z Wat dit betreft wordt er door de werkgroep op gewezen dat de rinanoiete veraorwoordeajkheid voor de WWB de gemeenten ertoe heeft aangezet om uitkeringsgerechtlgden door te verwijzen naar de wajang.
22
I NSTITUTF aanmerking komt groter wordt. Ook hier is nauwe samenwerking binnen gemeenten en tussen gelneenten van belang om tot een zo effectief mogelijk re-Integratlebeleld te komen. Toename rlslco’s gemeenten Omdat de taken en verantwoordelijkheden voor gemeenten fors toenemen ÃćâĆňâĂİ en daarmee ook het aantal cliÃńnten dat een beroep zal doen op de nieuwe regeHng en de re-integratleactiviteitenÃćâĆňâĂİ neemt ook het financiÃńle risico voor gemeenten toe. Doordat de economische crisis heeft geleid tot
een grote toename van het aantal bijstandsgerechtlgden zl]n er gemeenten die met grote tekorten kafnpen ln de uitvoering van de WWB. Met name in de perifere regio’s blijkt het erg moeilijk om in tijden van crisis werklozen naar een baan toe te leiden. Niettemin dient ook niet uit het oog te warden verloren dat de invoering van de WWB heeft geield tot grotere effectiviteit van het reintegratiebeleid. In tijden van economische voorspoed lijken er juist grote kansen te liggen voor gemeenten om het aantal ultkeringsgerechtigden succesvol naar een baan toe te leiden. De financiÃńle middelen die hier mogelijkerwijze uit resulteren, zouden moeten worden gereserveerd voor tijden dat de arbeidsmarkt minder ruim is,s Werk lfnancieel aantrekkeij /k maken De werkgroep ’op afstand van de arbeidsmarkt’ komt tot verschillende aanbevelingen die ten doel hebben werk financieel aantrekkelijk te maken, bijvoorbeeld vanuit de WWB en de WIA. Door het gat tussen baan en uitkering (de werkloosheidsval) gelijk te houden (bij ongewijzigd beleid zou het
verschg Immers kleiner worden) of groter te maken wordt het aantrekkelijk om vanuit een
uitkerlngspositie een baan te aanvaarden. Door bijvoorbeeld vanaf 2012 de algemene heifingskorUng (AHK) in 15 jaar af te bouwen in het referentleminimumloon wordt de vergroting
van de werkloosheidsval voorkomen. Door deze maatregel daalt het aantal mensen met een bijstandsuitkering fnet 13 duizend. De budgettaire opbrengsten nemen geleidelijk toe, doordat de afbouw geleidelijk plaatsvindt. Structureei wordt C 850 miljoen bespaard op de WWB- en WI3-
uitkeringen. HiertegenOver staat een verslechtering van de Inkomensposltle van uitkeringsgerechtigden. Voor alle bljstandsgerechtigden, jonger dan 65 jaar, zal het inkomen dalen: gemiddeld genomen daalt het besteedbaar inkomen met 10 procent na afloop van de overgangsperiode, Voor gemeenten betekent dit waarschijnlijk dat er ook een grotere toeloop komt op de (bijzondere) bijstand, het stedelijk minimurnbeleid, schuldsanering e.d.4
In ieder geval zou de gemeente de mogelijkheid moeten worden geboden om deze rntddeien aan te wenden voor een reservevoorziening. De werkgroep geeft ook ais besparingsrnogelijkheid het verlagen van zowel het minimumloon als het bijstandsniveau met 10
procent. Volgens de werkgroep leidt dat ertoe dat enerzijds meer mensen zkh zulten aanbieden op de arbeidsmarkt en anderzijds dat een reguliere baan voor meer mensen binnen handbereik komt ÃćâĆňâĂİ d.w.z. voor degene die qua productiviteit
minder dan het minimumloon kunnen verdienen. Volgens de werkgroep creaert dit meer mogelijkheden voor banen aan de
onderkent van de arbeidsmarkt waardoor uitkeringsgerechtigden de stap naar de arbeidsmarkt kunnen maken. Naar venvachting zal het aantal werklozen met 10 duizend personen afnemen. Ook daar staat tegenover dat er tegelijkertijd een groter beroep zal worden gedaan op zaken als (bijzondere) bijstand, het stedelijk minimurnbeleld, schuklsanering e,d,
23
lN STlTUTE Minder beschutte arbeid
Voor SW-bedrijven is het aantrekkelijk om de meest productieve werknemers te behouden voor de continuiteit van de werkzaamheden. Deze groep werknemers zou echter ook goed in een reguliere
werkorngeving kunnen functioneren, De relatief hoge beloning in de Wsw - tot ver boven het wettelijk minimumloon - stimuleert de Wsw’ers niet om door te stromen naar reguliere bedrijven. De werkgroep ’op afstand van de arbeidsmarkt’ stelt voor om dit tegen te gaan door de Wsw als aparte voorziening af te schaffen en over te gaan op een systeem van loondlspensatle. Mensen worden geholpen vanuit bestaande uitkeringsregelingen als de Wajong of WWB en met behulp van bestaande re-integratieinstrumenten. Dit betekent voor de gemeenten respectievelijk UWV dat zij moeten inschatten met welk instrumenten (AWBZ, beschut werk, regulier werk met ondersteuning) de betrokkenen het beste kunnen worden geholpen. Aan dit instrumentarium wordt loondispensatie toegevoegd, wat inhoudt dat werkgevers wordt toegestaan om de loonwaarde van een werknemer
te betalen, ook als die onder het wettelijk minimumloon ligt. Dit heeft wel tot gevolg dat gemeenten (en UWV) actiever en intensiever met de betrokkenen aan de slag moeten. De werkgroep merkt tevens op dat het voorstel niet betekent dat de SW-structuur moet verdwijnen.
Zij stelt juist dat gemeenten van de SW-bedrijven gebruik kunnen blijven maken om mensen ervaring op te laten doen als opstapje naar een reguliere arbeidsplek. Veel aanbevelingen die betrekking hebben op de arbeidsmarkt hebben tat gevolg dat de taken en verantwoordelijkheden voor gemeenten fors toenemen. Dit betekent dat gemeenten ÃćâĆňâĂİ nog meer dan nu al het geval ls-
maatwerk voor een diverse groep burgers dienen te leveren. Het is daarbij de vraag of het huidige ambtelijk gerneenteapparaat en organisatiestructuur daar voldoende op is toegesneden, Het beicorten van de duur van de irirerkloosheidsuitkering
Om de werking van de arbeidsmarkt te verbeteren, stelt de werkgroep ’werkloosheid’ voar am de maximale, loongerelateerde WW-duur tot 1 jaar te bekorten, gevolgd daor een vervolguitkering van zes maanden op sociaal minimumniveau. Daarnaast wordt ook voorgesteld om onder andere de IOAW ÃćâĆňâĂİ een regeling voor ouderen ÃćâĆňâĂİ af te schaffen en het re-integratiebudget en de
uitvoeringskosten proportioneel te beperken. Uiteindelijk dient dit te resulteren in een structurele besparing van C 1,2 miljard euro. De gedachte achter een verkorting van de WW-duur is dat werklozen een prikkel hebben om snel een baan te accepteren. Daarmee wordt verwacht ÃćâĆňâĂİ in de
basisvariant - dat de werkloosheid met ongeveer 55 duizend zal dalen. Een verkorting van de WW-duur zal er enerzijds inderdaad toe leiden dat een deel van de werklozen sneller een baan zal accepteren. Anderzijds bestaat er de kans ÃćâĆňâĂİ zeker in economisch mindere tijden - dat er druk komt
op de (bijzondere) bijstand, het stedelijk minirnumbeleid, schuldsanering e.d. - en dan voaral van
werklozen met voor bedrijven minder gewenste arbeidskenmerken (bijvoorbeeld laag opleidingsniveau, 55-plusser, taalproblemen e.d,). Het is een maatregel waarvan de financiele baten vooral ten goede komen voor de nationale overheid terwijl de financiefe kosten ÃćâĆňâĂİ of risico’sÃćâĆňâĂİ
voor rekening van de gemeente zijn.
Aanpassen re-integratiebudget Uit diverse studies blijkt dat re-integratfetrajecten vooral toegevoegde waarde hebben bij mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor een groot deel van de uitkerlngspopulatie zijn
e Uitgaande van 450 duizend werklozen begin 2010 zou dat een daling van circa 12 procent betekenen.
24
lN STITUT E relatief goedkope instrumenten zoals bemiddeling, sanctionering en Work First trajecten effectief;
uitgebreide (scholings)trajecten zijn daarentegen minder effectief. De doorstroom van gesubsidieerde arbeid en publieke banen naar reguliere banen is ook beperkt. De werkgroep ’op afstand van de arbeidsmarkt’ stelt dat de oorzaak van de beperkte effectiviteit van re-integratie
zou kunnen liggen in het feit dat de beschikbare instrumenten niet selectief genoeg worden Ingezet. Kortom, er wordt gepleit voor een selectievere inzet van trajecten door gemeenten (en UWV). Dat heeft wel tot gevolg dat sommige mensen geen of een andere vorm van begeleiding ontvangen. Mensen zullen daardoor zo veel mogelijk op eigen kracht werk moeten vinden. Ook wordt gepleit voor meer preventie. Dat kan door bijvoorbeeld meer in te zetten op een directe overgang van school naar werk of van werk naar werk. Zo wordt voorkomen dat mensen onnodig In een uitkeringssituatie komen. Een verschuiving van de inzet van trajecten vanuit de uitkering naar direct overgang van school-werk en werk-werk kan gepaard gaan met een besparing op de re-Integratlemiddelen. Echter, doordat sommige mensen geen begeleiding zullen krijgen bij hun zoektocht naar een baan zal dat ÃćâĆňâĂİ volgens de werkgroep ÃćâĆňâĂİ leiden tot een stijging van de
uitkeringsiast. Er wordt gerekend met een uitverdleneffect van 50 procent. Dit betekent dat een daling van het re-integratiebudget met C SOO miljoen een stijging van de uitkeringslast van C 250 miljoen met zich meebrengt. Netto komt dat neer op een besparing van C 250 miljoen. Wellicht zou het goed zijn om de hoogte van het re-integratlebudget ÃćâĆňâĂİ voor gemeenten en UWV - aan te passen
aan de economische conjunctuur. kn tijden dat de economie groeit zou het re-integratlebudget ingeperkt kunnen worden, in tijden van recessie zouden er juist meer middelen voor re-lntegraUeactiviteiten moeten worden vrijgemaakt.
5. Curatieve en langdurige zorg (werkgroepen 11 en 12) De aanbevelingen van de werkgroep curatieve zorg (werkgroep ll) rIcht zich op een besparing van
C 6,35 miljard (20% van de premlegefinancierde uitgaven). De werkgroep constatee* dat de curatieve zorg een van de grootste en snelst groeiende collectieve uitgavenposten (reele groei van 4,5 %) van de overheid vormt. Deze kosten verdringen andere overheidsuitgaven. De kosten zijn daardoor, los van de gevolgen van de economische recessie, op middellange en lange termijn niet langer houdbaar.
Het slechtste van twee werelden verenigd
De werkgroep concludee* dat het zorgstelsel het slechtste van twee werelden in zich heeft verenigd. Ten eerste een budgetteringsinstrurnentarium dat voor groeiende overheidsuitgaven zorgt door deregulering van het aanbod en het recht op zorg. Ten tweede een markt waarbij zorglnkopers weinig geprikkeld worden en weinig risico dragen. Het gevolg is dat de prijs-kwaliteit verhouding niet optimaal is en de groei van collectieve uitgaven onhoudbaar is geworden. Op basis van deze analyse stelt de werkgroep dat het tijd is voor heldere keuzes. Voor de taakstellende 20% worden drie bronnen van bezuinigen genoemd die kunnen bijdragen aan een betaalbare en tegelijk kwalitatief goede curatieve zorg: doelmatigheidswInst, eigen betalingen door zorggebruikers, een kleiner verzekerd pakket op basis van de ziektelast.
25
I N ST I TUT E Doelmatigheidswlnst
Een nieuw sturingsmodei zal moeten bijdragen aan de doelmatigheid van het systeem. Keuzes moeten worden gemaakt in het wel of niet doorgaan op het pad van gereguleerde concurrentie. Voor de (collectieve) betaalbaarheld is het cruciaal dat er aan de vraagzijde zo snel mogelijk een volledig risicodragende tegenrnacht komt, aldus de werkgroep. Eigen betalingen door zorggebruikers De werkgroep stelt voor het eigen risico te verhogen naar < 775,- en per huisaWconsult een eigen bijdragen van 4 5,- in te stellen (bij de huisartsenpost af te rekenen). Deze maatregelen moeten leiden tot financieringseffecten en gedragseffecten waardoor de nominale premie tot C 300,- kan dalen. Voor iets minder dan de helR van de huishoudens zorgt dit voor lagere zorglasten. Het rapport spreekt niet over het type doelgroep dat nadelige of positieve effecten zal ondervinden van deze maatregelen. Wel steit ze dat voor 974/o van de huishoudens de inkomenseffecten zich bevinden in de range van -34/o en +3’k.
Een ldelner verzekerd pakket Op basis van de criteria zlektelast (gebaseerd op een ziektelastmethode met een indeling 1 t/m 5, waarbij de ziektelast toeneemt van matig tot ernstig), kosten per behandeling en kosteneffectiviteit
worden bezuiniglngsaanbevellngen gedaan. Daardoor verdwijnen behandelingen voor lichte lichamelijke aandoeningen uit het verzekerde pakket. Het zelfde geldt voor lichte GGZ aandoeningen zoals angststoornlssen en alcoholstoomissen. Medicijnen voor aandoeningen met een lichte ziektelast zoals choiesterolverlagers en rnaagzuurremrners worden uit het pakket gehaald, alsmede de anUconceptiepil boven de 21 jaar. Dieetvoeding en hulpmiddelen met een lage ziekteiast (zoals Incontinentiemateriaal, gehoortoestellen, enkele verbandmiddelen) worden niet langer vergoed en enkel evidence based paramedische zorg wordt nog vergoed. Twee sturingsmodellen
De drie bronnen die besparingen moeten opleveren zijn uitgewerkt in twee varianten voor een nieuwe zorginkooprnarkt. In beide varianten (A en 6) is het uitgangspunt: het organiseren van voldoende geprikkelde en geinstrumenteerde tegenmacht op de zorginkoopmarkt waarbij de betaalbaarheid verbeterd wordt en kwaliteit en beschikbaarheid van de zorg centraal staat.
i/an verzekerlngsstelsel naar voorzieningenstelsel In variant A kopen regionale stringent gebudgetteerde zorginkoopkantoren in bij concurrerende
zorgaanbieders. Om effectieve budgettering mogelijk te maken, wordt overgestapt op een voorzieningenstelsei. Een nominale premie is niet langer noodzakelijk en er kan gekozen worden
om de voorziening te financieren uit inkomen safhankelijke belastingen of premies. De zorgverlenersmarkt is concurrerend. De directe sturing door de overheid beperkt zich tot die zorg waar de beschikbaarheidsfunctle voorop staat. Verdergaande concurrerende en risicodragende markt Variant 6 gaat uit van een ontwikkeling richting concurrerende en risicodragende verzekeraars op de zorginkoopmarkt door afbouw van de ex-post verevening. De zorgverlenersmarkt wordt volledig
concurrerend. Verzekerden kunnen door aanbieders meer gestuurd worden doordat hogere
26
I N ST I TUT E collectiviteitko*lngen worden toegestaan. De ral van de overheid richt zich in deze variant primair op het tegengaan van uitsluiting van verzekerden (risicoselectie) en op een maximale transparantie vaar de verzekerden in de keuze voor een zorgverzekeraar. Consequenties
In beide varianten wordt de eigen verantwoordeii]kheld van zorggebruikers vergroot door een verhoging van eigen betalingen en een kleiner verzekerd pakket. Dat betekent dat de lasten voor individuen omhoog kan gaan. De werkgroep schetst het beeld van mensen die een betere afweging maken ln de keuze am al dan niet gebruik te maken van zorg of in het inschakelen van zorg. Dat
levert besparingen op. Daar staat tegenover dat het aak het effect kan hebben dat mensen bijvoorbeeld niet naar de huisarts gaan terwijl dit wel nodig is met alle gevolgen van dien. Vijf euro
voor een bezoek aan de huisartsen post lijkt relatief laag maar binnen een huishouden met een zeer krappe beurs kan het leiden tot de afweging om dan maar niet te gaan. De verhoging van het
eigen risico zal voor deze groep grote gevolgen hebben en effecten kunnen hebben op het armoedebeieid van gemeenten. Zorg verienersmarkt De zorgverienersmarkt is in het eindbeeld van beide varianten concurrerend. De nationale overheid zal zich ln beide varianten veel sterker dan voorheen richten op de kwaliteit en de inhoud van de
zorg en veel minder op de wijze waarop het zorgaanbad is ingericht. Dat kan consequenties hebben op lokaal niveau waarin het aanbod kan verschillen alsmede de toegankelijkheid. In beide varianten zal de directe sturing van de overheid zich In het extreme geval beperken tot vormen van zorg waar concurrentie niet mogelijk Is, zoals spoedeisende hulp en zeer specialistische zorg. Deze vormen van zorg worden zeker gesteld via een publieke aanbesteding en met behulp van
beschikbaarheidvergoedingen. Het aantal aanbestede spoedeisende huippasten wordt In het voorstel beperkt tat zestig. Dat betekent dat veertig posten gesloten worden en de gemiddelde ritduur naar een spoedeisende hulppost zal toenemen met twee minuten. In de lokale (niet gemiddelde maar exacte) uitwerking kan dit qua tijd en toegankelijkheid problemen opleveren. Langdurige zorg De aanbevelingen van de werkgroep langdurige zorg (werkgroep 12) richten zich op een ombuiging van ca. C 4,2 miljard euro (204/o). Daarbij warden besparingsaanbevellngen gecombineerd met Ideehn over een nieuwe inrichting van de langdurige zorg waarmee de doelmatigheid verhoogd kan warden. Vfer varianten
Deze mogelijke nieuwe inrichting van de langdurige zorg is uitgewerkt in vier varianten. De variant
"Eigen Regie" legt zoveel mogelijk de regie bij de cliÃńnt, de variant Zorg Dichtbij ziet de gemeente als coÃűrdinator van de zorg en "Zorg Verzekerd" gaat uit van een stelsel met concurrerende verzekeraars. De vierde variant, "AWBZ versoberd, richt zich op een besparing van 20oio zonder grote steiseiwijziging. Alle varianten gaan gepaard met forse bezuinigingen op de AWBZ en meer verantwoordelijkheden onder de WMO waarvoor gemeenten maar gedeeltelijk gecompenseerd worden.
27
l@ STITUTE Lichte vorm zorg naar familie
Tn alle varianten wordt gewerkt met een pakket van bezuinigingsaanbeveiingen. Daarbij is het uitgangspunt dat lichte vormen van zorg opgevangen moeten kunnen worden door familie, sociale omgeving of een ander collectief domein. Daarnaast is gekeken naar de effectivlteit van de budgettaire besparingen. Op basis van deze uitgangspunten wordt voorgesteld om de functie begeleiding uit de AWBZ te schrappen. Mensen die hiervan in welke vorm dan ook gebruik maken,
zullen zich moeten wenden tot het WMO-loket van de gemeente. De gemeenten worden gecompenseerd voor de helft van de opbrengst van de genomen maatregel. MEE organisaties
worden in de aanbevelingen van de werkgroep niet langer gesubsidieerd. Deze varm van begeleiding wordt een onderdeel van de WMO.
Afschaving persoonlijke verzorging De persoonlijke verzorging van mensen die ziek zijn af een beperking hebben wordt afgeschaft of beperkt tot maximaal 90 minuten per week. Hier zal de sociale omgeving van mensen moeten
inspringen, aldus de werkgroep. Voor schrijnende gevallen wordt een hardheidsclausule ingebouwd.
Zarg met een indicatie korter dan zes maanden wordt geschrapt uit de AWBZ (uitgezonderd de revalidatfezorg; die wordt overgeheveld naar de Zvw). Voor lichte vormen van zorg kan geen
aanspraak meer gemaakt worden op een verblijf in een verzorgingshuis en er komen aangescherpte normen voor een verblijf in een psychiatrische instelling. Ilerstandelijk gehandicapten Verstandelijk gehandicapten met een IQ van 70 en hoger krijgen hun zorg niet meer vergoed, De
werkgraep gaat er van uit dat een deel van deze (zeer sterk groeiende groep) aanspraak zal maken op andere collectief gefinancierde regelingen (onderwijs, jeugdzorg, WSW e.d.). Gemeenten worden hiervoor gecompenseerd met de helft van de opbrengst van de maatregel. De eigen bfjdrage van mensen wordt verhoogt en inkomensafhankelijk gemaakt. Tat slot stelt de werkgroep dat de AWBZ daelmatiger uitgevoerd zal moeten worden. Zowel op de hoeveelheid zorg als op de prijs van de ingekochte zorg. Overheidsvoorziening Langdurige Zorg Zoals ln de inleiding gesteld heeft de werkgroep vier varianten uitgewerkt waarin op verschillende
wijzen doelmabgheid wordt bereikt. Drie van de vier varianten gaan uit van een Overheidsvoorziening Langdurige Zorg (OLZ) die onder verantwoordelijkheid van de Rijksaverheid wordt uitgevoerd. Het OLZ stelt de indicatie, mede op basis van urgentie, gaat over het budget en
doet formeel de zorglnkoop zoals de huidige zorgkantoren dat nu doen. De klant kan via een (lager) PGB ook alternatieve intramurale zorg organiseren (het PGB valt wel binnen het budget van
het OLZ). Door het voorzieningenkarakter kan het OLZ beter zorg op maat leveren, zo stelt de werkgroep. A WBZ versoberd
De eerste variant gaat niet uit van een stelselwijziging maar van een sterke versobering van de
AWBZ. Zorgkantoren blijven belast met de uitvaering van de AWBZ en alle bezuiniglngsaanbeveiingen worden in deze variant doorgevoerd. Doelmatigheid wordt verder
28
l N ST l TUT E bereikt door het vergelijken van regio’s en het herverdelen van regiobudgetten (als er regio’s zijn
die voor minder geld goede zorg leveren dan worden de andere gekort tot dat niveau). Niet duidelijk wordt hoe de kwaliteit van ’goede zorg’ wordt gemeten.
Eigen regie In de variant "Eigen regie" worden ook alle maatregelen doorgevoerd maar is er geen verhoging van de eigen bijdrage of een invoering van een vermogenstoets. Mensen gaan in deze variant met een persoonsgebonden budget zelf bepalen hoe op welke wijze zij in hun zorg willen voorzien. De
uitgaven worden wel gekort met 20% (hiermee wordt het afschaffen van de eigen bijdrage opgevangen). Een vangnet wordt geregeld voor schrijnende situaties. Als alternatief voor een persoonsgebonden budget wordt gedacht aan persoonsvoigende budgetten of vouchers die besteed kunnen worden bij de zorgaanbieder zodat er minder uitvoerlngsverantwoordelijkheid op de schouders van cliÃńnten terecht komt, aldus de werkgroep. Via onafhankelijke indicatiestelllng worden middelen uitgekeerd vanuit een sociale volksverzekering (hoogte 5,3 miljard euro). De resterende AWBZ middelen worden opgenomen in een collectieve voorziening langdurige zorg (OiZ), die door het 012 wordt uitgevoerd. Zorg dichtbij In de variant "Zorg dichtbij" worden de gemeenten verantwoordelijk voor alle intra- en extramurale verpleging en verzorging plus alle extramurale geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg.
Het recht op zorg wordt vervangen door het compensatiebeginsel (zorg vergoed op basis van inkomen). Maatwerk zal daardoor centraal komen te staan, stelt de werkgroep, waarbij rekening gehouden kan worden met wat de burger en zijn omgeving zelf kan en een betere afstemming kan plaatsvinden tussen huisvesting, steun en zorg. Opgemerkt wordt dat de bestuurskracht een van kleinere gemeenten een zekere belemmering vormt in deze variant, waardoor een opschaHng van gemeenten gewenst is. De Wmo wordt met deze variant verbreed met ca. 11 miljard euro. Daarin
zijn de genoemde bezuinigingsmaatregelen in het pakket verwerkt. Met uitzondering van het schrappen van de begeleiding: die wordt in deze variant niet toegepast. Gemeenten kunnen naar eigen inzicht de middelen inzetten en nationale bezuinigingsaanbevelingen ongedaan maken. De overblijvende zorg (intramurale gehandicaptenzorg en intramurale geestelijke gezondheidszorg) met een budget van ca. 6 5 miljard euro zal niet langer het karakter hebben van een sociale volksverzekering maar van een uit belastingen gefinancierde collectieve voorziening langdurige zorg, die door het OLZ wordt uitgevoerd.
Zorg verzekerd
In de variant "Zorg verzekerd" komt de uitvoeringsverantwoordelijkheid voor de extra- en intramurale verpleging en verzorging en geestelijke gezondheidszorg in handen van de zorgveizekeraars. In onderlinge concurrentie zullen zij op moeten treden als belangenbehartiger voor hun verzekerden. Aangenomen wordt dat in deze variant een goede aansluiting bewerkstelligd kan worden tussen geneeskundige zorg en langdurige zorg. De werkgroep merkt op dat deze variant niet eerder kan worden doorgevoerd dan dat de verzekeraars. voldoende risicodragend zijn (en hiermee een prikkel hebben om de uitgaven te beperken). Omdat verzekeraars onvoldoende grip kunnen hebben op de schadelast als de zorgbehoeRe niet goed objectiveerbaar is vast te stellen, wordt in deze variant een actief beleid van het scheiden van wonen en zorg ingezet, Tien
29
miljard eura gaat dan over naar de zorgverzekeraars via een verdeelrnodel waarmee budgetten worden toegewezen waarover de zorgverzekeraars volledig risico lopen. De overblijvende zorg (gehandicaptenzorg) met een budget van ca. C 5 miljard euro zal niet langer het karakter hebben
van een sociale volksverzekering maar van een uit belastingen gefinancierde collectieve voorziening langdurige zorg, die door de rljksoverheid wordt aangestuurd. Aanspraak op langdurige zorg wordt beperkt De consequenties van de aanbevelingen voor de langdurige zorg zijn groot. Veel mensen die nu zorg krijgen, zullen dat bij invoering van deze maatregelen daar niet langer aanspraak op kunnen
doen. Duidelijk is dat er vanuit deze aanbevelingen een vergaand ander maatschappijbeeld ontstaat waarin mensen niet langer voor alles een beroep kunnen doen op cfe overheid maar hun
sociale omgeving ln zullen moeten schakelen. Dat kan voor kwetsbare groepen vergaande gevolgen hebben, Er zal een groter beroep gedaan worden op mantelzorgers en de Informele zorg. Dat vraagt veel van mensen waarvan tevens een hoge arbeldsparticlpatie wordt verwacht. Het is de vraag welke consequenties de maatregelen in de praktijk zullen hebben. Een voorbeeld is de begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking met een IQ vanaf 70. Vooral veel sociale problemen zullen hierdoor niet tanger professioneel begeleid kunnen warden. Daarnaast wordt een enorm beroep gedaan op de gemeenten. Niet alleen doordat zaken ondergebracht worden onder de WMO of de WSW, met een compensatie van maar de helft van de opbrengsten van de genomen
maatregelen, maar ook omdat de persoonlijke gevolgen voor mensen door het schrappen van allerlei voorzieningen op het bord van de gemeente komt. Met schrappen van voorzieningen wordt meerdere keren onderbouwd vanuit de wetgeving en de regeling (AWBZ is alleen voor langdurige zorg en dus wordt zorg met een indicatie voor zes maanden geschrapt) maar geeft geen analyse
van de gevolgen voor de algemene volksgezondheid en de persoaniijk sociale en psychische gevolgen voor mensen. Vrij makkelijk stelt de werkgroep dat gemeenten zelf de belastingen kunnen verhogen als ze burgers met het genoemde budget niet goed kunnen bedienen. Alle varianten leiden tot forse bezuinigingen Het is in alle varianten een kwestie van voldongen feiten. Bezuinigingen worden in alle varianten fors doorgevoerd. De variant’eigen regie’ lijkt was tweeslachtig : mensen krijgen af eigen budget of
toch een vorm van vouchers die vla het zorgkantoor besteed warden. In de eerste vorm (persoonlijk budget) is het de vraag of je mensen in kwetsbare posities moet belasten met de uitvaeringsverantwoordelijkheid van de zorg (het is anders am een klusjesman te kiezen dan een vorm van langdurige zorg). In de tweede vorm (vouchers) is het de vraag in hoeverre het de eigen keuze zal vergroten. En ook hier geldt, tegenover meer eigen zeggenschap staat een bezuiniging van 20%. Gemeenten volledig verantwoordelijk In de variant ’Zorg dichtbij’ worden gemeenten volledig verantwoordelijk met uitzondering van de
gehandicaptenzorg die ondergebracht wordt in de collectieve voorziening langdurige zorg dat nationaal wordt uitgevoerd. Voordelen van nabijheid en rnaatwerk zijn een pre in deze variant maar daar staan grote bezuinigingen tegenover. Gemeenten mogen aile bezuinigingen ongedaan maken zolang ze zelf het budget maar zien te vinden. Daarnaast wordt een schaalvergroting
l N STI TUT E voorgesteld door het samenvoegen van kleinere gemeenten. Het ls echter de vraag of dit ten goede komt aan het voorgestelde maatwerk en de nabije zorg.
Verdergaande concurrerende markt De variant ’Zorg verzekerd’ gaat uit van een verdergaande concurrerende markt. Overigens sfuit dat aan bij de aanbevelingen die gedaan worden voor de curatieve zorg. De vraag is echter hoe de kwahteit van de zorg, maatwerk en persoonlfjke behoefte gewaarborgd kan worden in dit model evenals de arbeidsvoorwaarden in deze markt (zie ook de gevolgen in de WMO). Hoe dan ook, in
drie van de vier gevallen wordt niet enkel een grote bezuiniging doorgevoerd maar wordt de verantwoordelijkheid van de nationaie overheid overgeheveld naar anderen, De vraag zal moeten gaan over hoe, ondanks de bezuinigingen, de zorg het beste vormgegeven (kwalitatief en effectief) kan worden, op welk niveau en onder welke verantwoordelijkheid en over hoe disproporUoneie gevolgen opgevangen kunnen worden.
6. Veiligheid, asiel en integratie (werkgroepen 14en 15) De aanbevelingen van de werkgroep Asiel, immigratie en integratie (werkgroep 14) hebben beiangrijke consequenties voor het beieid van de steden op deze terreinen. De afgelopen jaren is
het lnburgeringsbeieid voor een belangrijk gedeelte op het bordje van de gemeenten terecht gekomen, die daarbij over een redelijke beleidsvrijheid beschikken. De vraag is of dat in de toekomst in stand zal blijven. Het heroverwegingsgroep doet hierover een aantal aanbevelingen, die in verschillende varianten een verschillende uitwerklng hebben op de rol die gemeenten spelen in mogelijk toekomstig beleid. Sommige aanbevelingen kunnen worden gecombineerd, terwijl andere elkaar wederzijds uitsluiten.
Verkorten van doorlooptijd en sei iever toeiatingsbeieid In de eerste beleidsvariant die wordt gepresenteerd, het selectiever toelaten en het verkorten van de doorlooptijd, verandert in wezen weinig aan de rol die gemeenten hebben in het traject van de asielaanvraag en de inburgering. Wel stelt de werkgroep dat de verkorte doorlooptijd onder druk kan komen te staan omdat in sommige gevallen sneller dan vroeger huisvesting aangeboden moet worden aan hen die de procedure hebben doorlopen. Hiermee zal tussen de 4 50 en 70 miljoen bespaard kunnen worden. Herziening inburgeringsbeleid
Daarnaast doet de werkgroep aanbevelingen ten aanzien van een herziening van het inburgeringsbeleid. Deze aanbevelingen, waarbij de commissie verschiilende varianten in kaart heeft gebracht, hebben wel degelijk consequenties voor het stedelijk inburgingsbeleid. Drie varianten In de eerste variant, waarin de werkgroep pleit voor een sobere invulling van het beleid, wordt de
beleidsvrijheid van de gemeenten in principe intact gehouden, maar worden de middelen die zij daarvoor tot hun beschikking hebben wel degelijk verminderd. In de tweede variant, waarin gepleit
wordt het lnburgeringsbeleid te richten op arbeidsparticipatie, wordt de beleidsvrljheid in
lN5TIT0IE belangrijke mate ingeperkt, Zo stelt de werkgroep onder meer voor dat gemeenten zelf niet meer mogen bepalen aan welke burgers wel en welke burgers geen inburgeringaanbod mag worden gedaan. In de derde variant neemt de beleldsvrijheid van de steden toe, zij het dat de middelen die zij tot hun beschikking hebben af zullen nemen. In deze variant wordt niet alleen ingezet op
arbeidspartidpatie, maar ook op maatschappelijke participatie. Hierbij krijgen gemeenten de vrijheid om te besluiten welke kandidaten wel en welke niet in aanmerking komen voor een inburgerlngstraject. De derde variant levert op termijn financieel de minste bezuinigingen op. De commissie schat de winst op 6 220 miljoen, terwijl in de eerste twee varianten de bezuinigingen oplopen tot 4 240 miljoen.
hfaatregelen op het terrein van opvang Daarnaast doet de heroverwegingscomrnissie een aantal aanbevelingen om de duur van de opvang te beperken en scherpere criteria aan te leggen voor wie er in de opvang mogen verblijven. Deze maatregelen zouden tussen C 30 en 6 70 miljoen moeten opleveren. Deze verscherping van de criteria kan voor gemeenten de nodige consequenties hebben. Als gemeenten zich verantwoordelijk zuIlen voelen voor de huisvesting van diegenen die niet meer voor opvang in aanmerking komen, zal dat kunnen leiden tot extra druk op deze gemeenten. Als de huisvesting aan de individuele statushouder wordt overgelaten, neemt de kans op uitbuiting en concentratie in bepaalde wijken toe, met alle gevolgen voor andere gemeentelijk beleid. Herijking van veranbvoordeiij kheden De vierde set aan varianten die de commissie op dit terrein heeft uitgewerkt, heeft betrekking op de vraag wie er verantwoordelijk is voor het inburgeringsproces: de aanvrager zelf, de aanvrager
in combinatie met de werkgever of een combinatie van verantwoordelijkheden waarbij ook de overheld een rol speelt. De eerste variant levert de meeste besparingen op, 6 390 miljoen, maar
het is de vraag of lokale partijen niet ln de praktijk zullen inspringen als individuele statusaanvragers niet slagen in hun integratie. Dat geldt in mindere mate voor de tweede variant, waar ook de werkgever verantwoordelijk wordt gemaakt. Gemeenten verantwoordelijk AI met al zou er veel kunnen veranderen voor gemeenten op bovengenoemde terreinen, waarbij het de vraag zal zijn in hoeverre steden zich verantwoordelijk voelen voor het inburgeringsproces, als de nationale wetgever de steden deze verantwoordelijkheid formeel niet geeft. Bij sommige aanbevelingen wordt daarnaast de beieidsvrijheld op het terrein van inburgering verkleind, terwijl andere varianten de vrijheid ongemoeid laten, maar de budgetten die voor het beleid beschikbaar zijn, verminderen.
Veiligheid en terrorisme De aanbevelingen van de werkgroep Veiligheid en terrorisme (werkgroep 15) hebben belangrijke gevolgen voor hoe de veiligheid op lokaal niveau zou kunnen worden georganiseerd. Daarbij zal een herijking van de wisselwerking tussen publieke en private partijen een belangrijke uitdaging vormen van de steden. Het opschalen van de politieorganisatie naar een landelijke organisatie, het
versterkt toepassen van het proAjtbeginsel op het gebied van veiggheid en de mogelijke
32
iNSTfTUTE privatisering van de brandweer zal ertoe leiden er nieuwe kwesties op de lokale velligheidsagenda komen te staan. Hef opschalen van de politleorganisaCie Op het b rrein van de politie stelt de werkgroep een transformatie voor naar hhn poiltieorganisatie
met een eenduidige besturing in plaats van afzonderlijke korpsen met ieder een eigen bestuur. Daarbij wordt eveneens In overweging gegeven om het aantal velligheidsregio’s te verminderen tot 10 in plaats van de bestaande 25 regio’ s. Daarbij zou deze schaal kunnen aansluiten bij de manier waarop op dit moment het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak zijn georganiseerd. Hiermee zou
structureel C 240 miljoen bezuinigd kunnen worden. Hoewel de werkgroep aangeeft dat deze opschallng niet per definitie tot een breuk hoeft te leiden tussen de politie en het lokale bestuur en in het bijzonder de slagkracht van de burgemeester, zal een dergelijke transformatie wel degelijk gevolgen hebben voor de verhoudingen tussen de politie en de grote steden. De afgelopen jaren ls
de positie van de burgemeester op het gebied van de veiligheid in de stad versterkt. Met de voorgestelde veranderingen zal de noodzaak ontstaan om tot nieuwe afspraken te komen om de veiligheid ln de stad te organiseren. Daarbij moet volgens de heroverwegingsgroep expliciet de mogelijkheid worden meegenomen om ook vrijwilligers meer te betrekken bij de organisatie van de loka/e veiligheid, via onder meer de mogelijke invoering van de sociale dienstplicht. Tegelijkertijd
geeft het rapport aan dat de basiscapaciteit op lokaal niveau gebaseerd moet zijn op objecUveerbare criteria over lokale onveiligheid, waarbij de nodige fiexlblliteit moet worden ingebouwd om snel met capaciteiten te kunnen schuiven. Doorvoeren prol7jfbegfnsel Tenslotte bepleit de werkgroep op dit terrein ook om het profijtbeginse met meer kracht door te
voeren. Dit zal er onder meer toe kunnen leiden dat lokale activiteiten niet langer onder de publieke, collectieve, voorzieningen zullen vallen, maar door private partijen dienen te worden gewaarborgd. Dit zal om nieuwe arrangementen vragen tussen lokale bestuurders en deze private partijen, waarbij de scheidslijn tussen een private waarborging van de publieke veiligheid en een publieke waarborging ervan opnieuw zal moeten worden gedefinieerd. Pri vatlsenng brandweerzorg De aanbevelingen van de werkgroep hebben verder betrekking op een mogelijke privatisering van
de brandweerzorg. De leden van de werkgroep verwijzen in deze context naar het zogenaamde Deense model waar de brandweer al eerder is geprivatiseerd. H1errnee zou een structurele bezuiniging van 6 630 miljoen kunnen worden gerealiseerd. Tegelijkertijd zal een dergelijke ingrijpende verandering tot een fundamentele herorientatie van het lokale bestuur leiden ÃćâĆňâĂİ en dan
met name de rol van de burgemeester - ln de velligheidsketen. Mocht de genoemde privatisering van de brandweer daadwerkelijk in de praktijk worden uitgevoerd, zal dat onlosmakelijk gevolgen hebben voor hoe de veiligheidsketen in de grote steden wordt georganiseerd. Lokale bestuurders zullen voor de opgave komen te staan om op basis van opdrachtgeverschap met private partijen tot overeenstemming te komen over de manier waarop aan de gewenste mate van collectieve veiligheid op dit terrein vorm gegeven kan worden.
33
IN5TITUTE
7. Belastingen, regelingen en toeslagen (werkgroepen 5, 16 en 17) De aanbevelingen van de werkgroepen Klndregelingen (werkgroep 5), Toeslagen (werkgroep 17)
en Uitvoering belasting- en premleheffing (werkgroep 16) hebben deels betrekking op het verbeteren en vereenvoudigen van de uitvoering (toeslagen en uitvoering belasting en premleheffing) en deels op het verminderen van de uitgaven die met de regelingen zijn gemoeid (kindregelingen). Aard heroverwegingen
De heroverweging ’Kindregelingen’ betreft het geheel aan collectief gefinancierde tegemoetkomingen voor ouders met kinderen. 8ij de totstandkoming van deze kindregelingen hebben verschillende motieven een rol gespeeld: tegernoetkorning 1n de kosten van kinderen, bevordering arbeidsparticipatie en stimulering van de ontwikkeling van het kind. In totaal gaat het bij de kindregelingen in 2010 om drca < 9,2 miljard, De heroverweging ’Toeslagen’ (zorg, huur en
kind) richt zich op de uitvoering en de impact daarvan op de uitvoeringskosten van de 8elastingdienst. Door verschillende grondslagen en vele uitzondering is de uitvoering complex, moeilijk controleerbaar en duur. De heroverweging ’Uitvoering belasting- en premieheffing’ richt zich op de invloed van de regelgeving op de uitvoeringskosten van de Belastingdienst. Complexe regelgevlng maakt de uitvoering voor de 8elastingdienst ingewikkeld en daardoor relatief duur.
Vereenvoudiging van belasting- en premieheffing kan dan ook leiden tot besparingen op de ultvoeringskosten. Op dit moment bedragen de uitvoeringskosten van de belastingdienst voor de belasting- en prernieheffing 6 2,0 miljard. De uitvoeringskosten van de belastingdienst voor de toeslagen bedragen in 2010 circa C 0,2 miljard euro. Kindregelingen
De analyse van de werkgroep Klndregellngen is aardig omdat aangetoond wordt dat de elf kindregellngen die specifiek zijn bestudeerd elkaar soms tegenwerken, door de stapeling complex zijn geworden en daarmee ondoorzichtig voor de burger. Dit wordt mede veroorzaakt omdatÃćâĆňâĂİ
afhankelijk van de regeling - verschillende doelen nagestreefd worden. Soms ligt de nadruk op arbeidsparticipatie, soms op inkomensondersteuning en soms op de ontwikkeling van Idnderen. En deze doelen werken soms tegen elkaar in. Zo leidt het aanbieden van inkomensondersteunfng aan ouders met lage inkomens tot verlaagde participatie. Terwijl het participeren de kans op armoede juist verkleind. Steden kunnen de analyses van de heroverwegingswerkgroep over complexiteit en tegenstrijdige doelformuleringen ook op lokaal niveau laten uitvoeren. Aanpassen lokaai minima- en armoedebeiefd
Willen de varianten van de werkgroep (vereenvoudiging, leeitijdsdifferentlatle, kindbudget, participatie en nieuwe school) effectief zIjn dan dienen de gemeenten hun eigen minima- en armoedebeleid aan te passen. Wet is niet logisch dat bijvoorbeeld de vereenvoudigingvariant of de aanscherping van de doelvarlanten (kindbudget en partidpatie) gefrustreerd worden door lokaal beleid dat hier haaks op staat.
34
l N 5 T I T ij T E Nieuwe school ais alternatief
Een interessant idee van de werkgroep Kindregelingen, dat direct invloed heek op de gemeenten,
is het aanbieden van ondersteuning aan de ouders ln de vorm van een nieuwe school voor kinderen vanaf vier jaar die van 8 ÃćâĆňâĂİ 18 uur geopend is en die kosteloos toegankelijk is. Voor
ouders met kinderen tot vier jaar blijft de kinderopvangtoeslag in stand, terwijl voor de andere ouders de inkomensondersteuning via het kindgebonden budget wordt gehalveerd en voor de andere helft wordt aangeboden In de vorm van deze uitgebreide schoolopvang ten behoeve van de ontwikkeling van hun kind(eren). Dit Idee sluit naadloos aan bij de ontwikkeling van brede scholen ln vele steden. Uiteraard heeft deze variant belangrijke inkornenseffecten en dit zou druk kunnen geven op het minima- en armoedebeleid van de steden. Drie varianten
De werkgroep Toeslagen koint tot de conclusie dat allerlei marginale verbeteringen van de toeslagensystematiek (IBO-plus) onvoldoende soelaas biedt om 20% te kunnen bezuinigen op de uitvoerlngskosten. Er zijn radicale aanpassingen nodig. Er blijven dan drie varianten over. Ten
eerste : h&n brede geintegreerde toeslag I.p.v. de huurtoeslag, de zorgtoeslag, de kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget; deze brede toeslag wordt alleen gericht op de
lage en In mindere mate de rniddenlnkomens. Ten tweede: geen toeslagen omdat allerlei alternatieven voor de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag ontwikkeld kunnen worden; het onderbrengen van de huurtoeslag bij corporaties, gemeenten, WWI of een
andere overheidsinstelling zet daarbij volgens de werkgroep geen zoden aan de dijk; dit zal
hoogstwaarschijnlijk alleen maar ieiden tot hogere ultvoerlngskosten. Ten derde: een verrnogenstoets bij alle toeslagen; dit leve* substantiÃńle besparingen en inkomenseffecten op. Voor de huishoudens die de klnderopvangtoeslag kwijtraken, wordt werken financieel minder aantrekkelijk. De varianten van de werkgroep hebben zeer verschillende lnkomenseffecten en deze inkomenseffecten doen zich ook voor bij de inwoners van de steden. Uitvoering belasting- en premiehe/5ng
De werkgroep Uitvoering belasting- en premieheffing stond voor de opdracht om varianten te beschrijven waarmee ten minste 20’k op de C 2 miljard aan huidige uitvoeringskosten voor belasting- en prernieheffing kan worden bespaard. Dit is alleen mogelijk door de fiscale wet- en regelgeving aanzienlijk te vereenvoudigen. In de uitvoering van de belasting- en prernieheffing is de situatie gegroeid dat vrijwel alle Nederlandse burgers en bedrijven een directe relatie met de Belastingsdienst hebben. Op veel verschillende terreinen wordt geprobeerd vla de fiscaliteit rnaatwerk te verrichten. Bijvoorbeeld om voor spedfieke groepen burgers de koopkracht te repareren of om bedrijven te stimuleren tot het doen van bepaalde investeringen, Dit rnaatwerk en
de massaliteit van het f scale proces leiden tot hoge uitvoeringskosten, nog steeds ongelijke uitkomsten voor burgers en bedrijven in dezelfde situatie (niet-gebruik, onbedoeld gebruik) en suboptimale effectiviteit. De varianten van de heroverwegingsgroep breken met deze gegroeide praktijk. In de varianten wordt vereenvoudigd, de massaliteit gereduceerd en minder hoge beleldsarnbities nagejaagd. In de systematische redenering van de werkgroep staat een doel voorop: het zo doelmatig mogelijk innen van belasting- en premiegelden voor de overheid. Niets
meer en niets minder. Door verschillende combinaties van de tien voorgesteide bezuinigingsvarianten te kiezen, kan C 400 miljoen op de uitvoeringskosten bespaard worden.
35
lNSTlTUTE Sommige varianten zijn eenvoudig en relatief makkelijk door te voeren, andere varianten zijn ingrijpender (bijv. de introductie van een flattax).
Steden kunnen leren van aanpak werkgroep De steden kunnen voor hun locale heffing van belastingen en retributies leren van de aanpak van
de werkgroep, de systematische redeneerwijze, de gegenereerde groslijst met bezuinigingsmogelijkheden met eigen medewerkers en externe ervaringsdeskundigen, en het logisch combineren van bezulnlgings- en vereenvoudigingsvarianten. Daarnaast hebben alle varianten invloed op de gemeente als werkgever. In een aantal gevallen worden de administratieve lasten van werkgevers (waaronder de gemeenten) aanzienlijk verlaagd. Een ander effect dat bij diverse varianten gaat optreden is dat de steden in hun armoede- en minirnabeleid minder actuele fiscale informatie aangereikt kunnen krijgen van de Belastlngdienst. Ook is het niet logisch om in een aantal vereenvoudiglngvarlanten op lokaal niveau ÃćâĆňâĂİ ondanks de soms aanzienlijke inkomenseffecten - nog een gedetailleerd armoede- en rninimumbeleld uit willen voeren.
8. Openbaar bestuur en bedrljfsvoering (werkgroepen 18 en 19) De aanbevelingen van de werkgroep Openbaar bestuur (werkgroep 18) hebben grote gevolgen voor de taken en bevoegdheden van gemeenten, hun relatie tot andere overheden en hun eigen bedrljfsvoering. De aanbevelingen zijn onderverdeeld in aanpassingen voor de korte termijn, met besparingen tot 2015, en aanbevelingen voor de langere termijn, die vanaf 2015 besparingen op
moeten leveren. In elke scenario ligt de nadruk op het verbeteren van de kwaliteit en de kosteneffectiviteit, door structurele veranderingen van de werkwijze en de organisatie van het openbaar bestuur. Oe nadruk ligt bij de roep om een beter openbaar bestuur, toegerust op de moderne samenleving, dat zodanig is georganiseerd dat het effect voor burgers en bedrijven optimaal is.
Uitgangspunten
De werkgroep stelt dat de uitdagingen waar de overheid heden ten dage voor gesteld zijn niet meer dezelfde zijn dan vroeger. Naatschappelijke en technologische ontwikkelingen en de opkomst van de Europese Unie hebben de huidige structuur van de overheid achterhaald. In de huidige structuur zit te veel tijd in afstemming en coordinatie tussen overheden en is er sprake van buitensporige bestuurlijke drukte. De economische crisis maakt de al bestaande vraag naar een meer doelmatige overheid actueler. De mogelijkheden voor het vergroten van de effectivlteit en efficientie moeten volgens de werkgroep gevonden worden ln het eenduidig toekennen van taken en verantwoordelijkheden binnen beleidsketens. Dit vertaalt zich concreet naar aanbevelingen voor een verdere schaalvergroting en het helder toekennen van beleidsverantwoordelijkheden. Door vanuit een geborgd vertrouwen te werken, kan de effectiviteit en de efflcientie van de overheid bovendien verder vergroot worden. Maatregelen vanaf 2025
Voor de langere periode schetst de werkgroep een tweetal ingrijpende perspectieven voor een aanpassing van de bestuurlijke organisatie. Beide perspectieven hebben grote gevolgen voor
36
lNSTITUTE gemeenten en kenmerken zich door een scherpere toedeling van taken en bevoegdheden, gecombineerd met een verder doorgevoerde schaalvergroting. Het verschil In de uitgewerkte varianten zit voornamelijk in het wel of niet laten voortbestaan van provincies. De eerste variant kenmerkt zich door opheffing van provincies en waterschappen (verdwijnen middenbestuur),
waarbij taken worden verdeeld over Rijk en gemeenten. Met aantal gemeenten wordt teruggebracht van 430 nu tot ongeveer 25 tot 30 ’reglogemeenten’. Het aantal politieke ambtdragers wordt hiermee teruggebracht van 13.000 naar 1.650. De regiogemeenten vormen een krachtige bestuurslaag die zelfstandig democratische beslissingen kan nemen. Het Rijk wordt het nieuwe middenbestuur tussen CU en gemeenten. Taken en bevoegdheden worden in deze variant overgedragen aan de gemeenten, tenzij er een noodzaak is om nationale belangen vellig te stellen. Met vergroten van gemeenten en het toewijzen van sterke decentrale bevoegdheden leidt tot een versterking van de lokale democratie en het vergroten van de slagkracht van het openbaar bestuur. Gemeenten krijgen hierin onder andere meer ruimte op belastinggebied. De tweede variant houdt het ’huis van Thorbecke’ in stand, maar voorziet in een sterke toename van decentrale taken. Ook hierin wordt het aantal gemeenten teruggebracht tot 100 a 150. Het aantal provincies wordt teruggebracht tot 5 tot 8 provincies. In deze variant wordt het aantal politieke ambtdragers teruggebracht van ruim 13.000 naar 5.000. De waterschappen blijven als functioneel bestuur bestaan of worden deels ondergebracht bij provincies en/of gemeenten. De grotere schaal
wordt gecombineerd met een scherpe toedeling van taken en verantwoordelijkheden. Een uitgeklede provinde richt zich alleen nog op ruimtelijk economisch beleid en op cultuur. Alle overige verantwoordelijkheden komen bij de gemeenten te liggen. Mogelijke besparingen Vanwege de langere aanlooptijd en bijkomende transitiekosten voorziet de werkgroep dat de eerste besparingen pas in 2015 gerealiseerd kunnen worden. De eerste variant levert een besparing op van 6 460 miljoen in 2015. Structureel is de besparing 6 1,8 miljard, waaronder C 350 miljoen besparingen aan bestuurskosten. De tweede variant levert een besparing op van 6 370 miljoen in 2015. Structureel is de besparing op termijn 6 1,45 miljard, waaronder een besparing van 4 250 miljoen op bestuurskosten. Maatregelen tot 201 5
De maatregelen die de werkgroep voorstelt voor de kortere termijn, de jaren tot 2015, hebben te maken met neerwaartse bijstelling van het Provinciefonds (6 220 miljoen in 2012 oplopend tot C 280 miljoen structureel) en een neerwaartse bijstelling van het Gemeentefonds (C 430 miljoen in
2012, C 850 miljoen in 2013 en oplopend tot C 1,7 miljard structureel). De raming van de werkgroep voor bijstelling van het Gemeentefonds is gebaseerd op een cijfermatige benchrnark waarbij de goedkoopste 217 gemeenten (504/o) als maat zijn genomen. De reductie wordt opgebracht door het verhogen van de efficiency en het versoberen van de bedrijfsvoering. Dit vereist vergaande keuzes over de taken van gemeenten en is mede afhankelijk van de andere werkgroepen en keuzes die gemaakt worden over het functioneren van het openbaar bestuur op de langere termijn. Ook dit voorstel voorziet in het terugbrengen van het aantal gemeenten met als doel stabiele, en compacte organisaties. Gemeenten dienen hun kerntaken helder te benoemen en deze soberder en doelmatiger uit te voeren. De invoering van Shared Services kan bijvoorbeeld 6 200 miljoen opleveren en de regionalisering van belastinginnlng door een samenwerking tussen
37
f NSTITUTE gemeenten en waterschappen een besparing tat 6 100 miljoen. De werkgroep noemt geen concrete getallen voor het terugdringen van het aantal ambtenaren dat hiermee gepaard zou kunnen gaan. Naast directe besparingen roept de werkgroep op tot meer maatwerk op decentraal niveau en een
globalere regelgevlng van het rijk die ieidt tot minder toezicht en een minder gedetailleerde informatiebehoefte. De werkgroep stelt bovendien voor om het belastinggebied van gemeenten te vergroten. Vergaande scenario’s met grote directe en indirecte gevolgen
De door de werkgroep voorgedragen bezuinigingen staan in relatie tot de overige keuzes die gemaakt warden over de rol van de overheid en de uitvoering van haar taken, Er bestaat immers een sterke samenhang met de aanbevelingen die gedaan zijn binnen de specifieke beleidsterreinen.
De werkgroep heeft een keur aan zeer vergaande scenario’s ontwikkeld met grote directe en indirecte gevolgen voor gemeenten, Het overhevelen van zo veel mogelijk taken en bevoegdheden naar het gemeentelijk niveau waarin grotere gemeenten meer beleidsverantwoordelijkheid en racer
ruimte tot maatwerk krijgen, vereist grote aanpassingen binnen de structuur van het huidige openbaar bestuur, De ambities van een effectievere en efficiÃńntere overheid zijn hiermee door de
werkgroep varrngegeven waarbij beter en goedkoper het devies is. Enerzijds voorzien de aanbevelingen in het doorzetten of versneld doorvoeren van bestaande ontwikkelingen zoals schaalvergroting. Anderzijds leveren de ambities een duidelijke breuk met het verleden op. De gevolgen die de neerwaartse bijstelling van het Gemeentefonds en de ambities om te komen tot een effectiever en efficiÃńnter openbaar bestuur zullen de gemeenten de komende jaren sterk veranderen. Bedrfjivoerfng
De werkgroep Bedrijfsvoering (werkgroep 19, incl. ZBO’s) komt met de constatering dat In het verleden met de daelmatlgheidskortlngen vooral besparingen zijn gerealiseerd en niet de beoogde productiviteitsverbeteringen. Daor de kaasschaaf te hanteren, zijn de productiviteitsverbeteringen bij de overheid achterwege gebleven en resulteerde een algemene verschraling van de publieke dienstverlening. Doordat in dezelfde periode ook taakuitbreidingen plaatsvonden, veranderde er
per saldo niets. Volgens de werkgroep zijn praductiviteitstijglngen en betere prestaties naar burgers en bedrijven zeker wel mogelijk. Voorbeelden van samenwerking over de grenzen van de eigen organisatie heen van ondersteunende diensten, uitvoering- en toezichtorganisatles laten soms spectaculaire resultaten zien. Ook ap lokaal niveau zijn spectaculaire resultaten zichtbaar van vormen van shared services en gezamenlijke uitvoeringsorganisaties. De werkgroep heeft het als zijn taak gezien om die ontwikkelingen te stimuleren en minder vrijblijvend te maken. Om het denken over innovaties, nieuwe aanpakken en nieuwe samenwerkingsrnodellen te bevorderen, heeft de werkgroep ais doelstelling gekozen: C 1 miljard besparen 6n tegelijkertijd een kwalitatief beter functionerende overheid voor burgers en bedrijven. Vier verschillende processen Op zoek naar mogelijkheden voor een betere dienstverlening en besparingen heeft de werkgroep de rijksdienst niet bezien vanuit de bestaande departementale kokers, maar als een organisatie waarbinnen vier verschillende processen plaatsvinden: ’beleidrnaken’, ’uitvoeren’, ’toezlchthouden’
en ’ondersteunen’. Immers schaalvoordelen en meer efficiency worden vooral gevonden bij
38
lNSTITUTE organisaties met gelijksoortige processen en doelgroepen. Voor de organisatie van deze vier processen beveelt de werkgroep drie zaken aan. Ten eerste: standaardiseer, normeer en centraliseer de ondersteunende processen binnen de rijksdienst zo veel als mogelijk (ICT, inkoop, communicatie, vastgoed/huisvesting, WRM-diensten e.d.). De scope hiervan zijn alle organisaties van beleid, uitvoering, toezicht, inclusief zbo’s. Ten tweede: vorm clusters van ultvoerings- en toezichtsorganfsaties naar doelgroep en primair proces (bijvoorbeeld de dusters ’uitkeren aan burgers’, ’incassodiensten’, ’subsidievertrekkers aan bedrijven’, ’vastgoed’, ’toezichthouders nletfinancldle markten’ en ’toezicht milieu en veiligheid private sector’) . Zorg binnen deze clusters voor standaardisatie en normering van de bedrljfsprocessen, bundeling van competenties en expertise, intensieve samenwerking of (gedeeltelijke) integratie/fusie. Breng het eigenaarschap
van deze organisaties onder duidelijke politieke en ambtelijke aansturlng. Clustering van organisaties betekent overigens niet dat per definitie besloten moet worden tot een fusie van de betreffende organisaties, Ten derde: rangschik in het beieidmaken het beleid op basis van de bij kabinetsformatie afgesproken beleidsdusters en programma’s. Deze beleidsclusters komen onder aansturing te staan van de minister die bij kabinetsformatie de verantwoordelijkheid voor de betreffende beleidsterreinen heeft gekregen. Drietal besparlngsvarianten Vanuit bovenstaand perspectief heeft de werkgroep een drietal besparingsvarlanten opgesteld. Ten eerste "Sturen op bedrijfsprocessen (variant 1). Deze variant bevat maatregelen voorzien van een
sterkere politieke en ambtelijke sturing op dusters van uitvoerings- en toezichtorganisaties, alsmede een centrale sturing op de ondersteunende processen van de rljksoverheid. Met deze variant kan het hele bedrag bespaard worden. Ten tweede Sturen op ondersteuning (variant 2). Dit ls een minder vergaande variant waarbij sprake is van centrale sturing op de ondersteunende
processen van de rijksoverheid, maar waarbij clustersturing van ultvoering s- en toezichtorganisaties achterwege blijft. De totale besparingsopbrengst van deze variant is 50% van
de eerste variant. Ten derde "Samenwerken in ondersteuning" (variant 3). Dit is de minst vergaande variant en deze bevat alleen maatregelen gericht op een versterkte samenwerking in de
ondersteuning van departementen (bijvoorbeeld in de PIOFACH-functies, uitbreiding digitale werkplekken, clustering finandlle administraties, verminderen van het aantal rnassamediale campagnes). De totaie besparingsopbrengst is circa 20% van de eerste variant. Optimaliseren bedra ifsvoering
De steden kunnen deze gedachte en aanpak van de heroverweglngswerkgroep en de gehanteerde bezuinigingsdoelstellingen (i00%, 50% of 20% van een bepaald doelbedrag) ook gebruiken in hun inspanningen om de bedrijfsvoering in hun diensten te optimaliseren. Met deze aanpak kunnen de steden hun doel om de efficiency te vergroten en om minder externen in te gaan huren concreet
uitwerken. Wel dient nog even nagedacht te worden of het scheiden van ’uitvoeren’ en ’beleidmaken’, om binnen deze afzonderlijke processen maximale schaalvoordelen te realiseren, niet te veel nadelen oplevert in de kwaliteit van het beleid en de uitvoering. De werkgroep heelt ook een aantal externe adviesbureaus met veel ervaring in het werken bij de rijksdienst gevraagd om ÃćâĆňâĂİ onbetaald ÃćâĆňâĂİ hun visie op de organisatie en bedrljfsvoerlng van de overheid op middellange
termijn te geven. Of dit op lokaal niveau navolging verdient, is niet zonder meer te zeggen. Het Is
I N ST I T 0 T E daarentegen wel zeer goed denkbaar dat gemeenten en rijk hun uitvoeringsprocessen gaan bundelen waardoor een nog grotere efficiencywinst geboekt kan worden.
Herindeling ministeries De werkgroep Bedrijfsvoerlng (werkgroep 19) heeft samen met de werkgroep Openbaar bestuur (werkgroep 18) een gedeelde notitie opgesteld over herindeling van ministeries, Aanbevolen wordt om te kijken of de huidige dertien ministeries eventueel kunnen worden geciusterd tot een aantal beleidsdorneinen. Gedacht wordt daarbij aan de volgende zes beleidsdomeinen: I) veiligheid (BZK, Justitie, waarbij onderdelen van beide ministeries worden samengevoegd tot een nieuw te vormen
departement met eventueel wijken en integratie, of onderdelen verhuizen naar AZ en/of FinanciÃńn), 2) economisch beleid (EZ, LNV, OCW, SZW en V&W), 3) kennis (OCW, EZ, LNV en V&W), 4) omgevingsbeleid (VROM, V&W, LNV en EZ), 5) sociale infrastructuur (VWS, SZW, BZK, Justitie, OCW, VROM/WWI), 6) bedrijfsvoerlng (BZK, VROM en FIN).
40
G4 samenvatting brede heroverwegingen Aan: G4 colleges Van: G4 agendagroep en diverse G4 collega’ s Donderdag 1 april 2010
Ten geleide Dit document biedt een overzicht van de belangrijkste punten uit de adviezen van een negental ambtelijke werkgroepen in het kader van de brede heroverwegingen. De onderwerpen van deze werkgroepen hebben het meeste raakvlak met de grote steden.
Waar mogelijk is een nadere analyse gemaakt van de voorgestelde beleidsvarianten en een reactie vanuit G4 perspectief op de mogelijke beleids- en financiÃńle implicaties. Vanwege het korte tijdsbestek tussen verschijnen van de adviezen en het opstellen van dit document, willen we benadrukken dat op onderdelen mogelijk nog een nadere analyse noodzakelijk is in de komende weken.
Inhoudsopgave Werkgroep 1. Energie en klimaat Werkgroep 3. Mobiliteit en water
p.4
Werkgroep 4. Wonen
p.6
Werkgroep 6. Productiviteit onderwijs
p9
Werkgroep 9. Op afstand van de arbeidsmarkt
p. 12
Werkgroep 10. Werkloosheid
p. 14
Werkgroep 14. Asiel, immigratie en integiatie
p. $6
Werkgroep 15. Veiligheid en terrorisme
p. 20
Werkgroep 18, Openbaar bestuur
p. 23
Werkgroep 1. Energie en klimaat 1. f Samenvatting en beleidsvarianten
Beeld van huidige uitgavenniveau voor Klimaat 8 Energie: in 201 0 zijn de rijksuitgaven 6 1,9 miljard, bij ongewijzigd beleid zullen die oplopen naar 6 2,2 miljard in 2015 en naar 0 4,9 miljard in 2020. Van het bedrag in 2015 is 50k inmiddels juridisch verplicht.
Zes beleidsvarianten: variant 1.A beprijzen in plaats van subsidiÃńren ÃćâĆňâĂİ opbrengst < 0,47 miljard in 2015 variant 1.B normeren en reguleren in plaats van subsidiÃńren ÃćâĆňâĂİ opbrengst 6 0,18
miljard in 2015 variant 1.C cornbinalievariant van 1.A en 1.8 ÃćâĆňâĂİ opbrengst 4 0,40 miljard in 201 5 variant 1.D 30’/o reductie broeikasgassen voor de niet ETS ÃćâĆňâĂİ opbrengst 6 0,37 miljard in 201 5 variant 1.E Europese doelen centraal ÃćâĆňâĂİ structureel 6 1,9 miljard. variant 1.F hybride veplichtingensysteem voor hemieuwbare energie ÃćâĆňâĂİ opbrengst PM
De twee laatste varianten zijn meer voor de wat langere termijn. Ze schetsen de mogelijkheden om te besparen op de oplopende kosten na 2015. De variant 1,E brengt de hogere nationale ambities (30’/o besparing) terug tot de Europese ambitie voor 2020 (20/ besparing). De Europese ambitie is berekend op 6 3,5 miljard zodat tenminste een besparing ontstaat van 6 1,4 miljard.
f.2 Reactie G4 Ingestemd kan worden met het geformuleerde uitgangspunt dat de besparingsmaatregelen "de noodzakelijke transitie naar een koolstofarrne energievoorziening op langere termijn in ieder geval niet in de weg (moeten) staan". Immers een actief energie- en klimaatbeleid is noodzakelijk om de energielasten van burgers en ondernemers onder controle te houden. Bovendien biedt dit beleid economische kansen, o.a. innovatie. Ten slotte leidt een actief beleid tot een reductie van de CO2 uitstoot en een beperking van de afhankelijkheid van instabiele regio’s in de wereld. Gelet op de gunstige economische impact van een actief beleid raden wij af de nationale ambitie te verlagen en terug te vallen op de Europese doelstellingen. De noodz rak tot ombuigen is een goede aanleiding tot bezinning op het instrumentarium dat wordt gehanteerd om energiebesparing en duurzame energieopwekking te bevorderen. Het beleid wordt nu gekenmerkt door fragmerrMe, inconsistentie en (plotselinge) koerswijzigingen. Dit vormt voor de markt geen goede basis voor investeringen. Schrijnend voorbeeld hiervan is het vertrek van de zon- en windinduslrie uit Nederland. Er ligt dus een kans om te komen tot een eenduidig systeem, dat langjarige zekerheid biedt.
De volgende onderdelen verdienen in dit systeem een plaats: Gezamenlijk met lokale overheden te ontwikkelen instrumentarium waarmee zeker wordt gesteld dat rendabele maatregelen in de bestaande gebouwenvoorraad daadwerkelijk worden genomen op natuurlijke momenten. Bestaande belemmeringen moeten worden weggewerkt. Het is belangrijk hierbij aansluiting te zoeken bij de dynamiek van de vastgoedmarkt; Het Rijk stimuleert kansrijke (nog) niet rendabele maatregelen en technieken; Zorg met uitgekiende fiscale maatregelen dat zuinig gedrag en de toepassing van duurzame technieken gestimuleerd en gebruik van fossiel ontmoedigd wordt. Het
verhogen van de prijs van grijze stroom verhoogt de rendabiliteit van duurzame energie en duurzame technieken; De invoering van een verplichting voor energieleveranciers om in Nederland een steeds groeiend aandeel duurzame energie te produceren; Vasthouden aan de SDE-opslag op het energietarlef, die in voorbereiding is. Maak in de SDE ruimte voor lokale projecten duurzame energie, die uitgevoerd worden in het perspectief van grootschalige uitrol. Tot slot nog de opmerking dat bezuinigingen op rijksuitgaven voor energie en klimaat doorwerken in verminderde uitgaven op dit terrein door andere partijen. De rijksuitgaven in de vorm van subsidies hebben vaak een rnultiplier-effect c.q. zijn vaak de aanjager voor uitgaven van andere overheden, bedrijven en particulieren, Bezuinigingen op de rijksuitgaven zullen door deze doorwerking op andere kostendrager de geformuleerde beleidsdoelen voor Klimaat- en energiebeleid voor 2020 zwaar onder druk kunnen zetten. Ten slotte doet Nederland het internationaal en in EU-verband bezien vrij slecht als het gaat om de realisatie van een koolstofarme en op duurzame energie gebaseerde samenleving. Dat laat overigens onverlet dat nu al nagedacht moet worden over welke rol en met welk instrumentarium de rijksoverheid dit beleidsveld na bijv. 2020 aanstuurt (bijv. meer volgens variant 1.8 mits dat tijdig wordt aangekondigd zodat erop geanticipeerd kan worden).
Werkgroep 3. Mobiliteit en water 3. f Samenvatting
De drie besparingsvarianten zijn:
1. prijsbeleid 2. leefbaarheid 3. geen prijsbeleid Er is vooral gekeken naar besparingen in het infrafonds, maar buiten dat kader is de BDU meegenomen en wordt met 20%%d gekort. In alle varianten wordt er vanuit gegaan dat Anders Betalen voor Mobiliteit (ABvM) niet in de voorgenomen vorm wordt gerealiseerd. Om de besparing van 204%%d te kunnen realiseren wordt in alle varianten geschrapt in aanlegvarianten, bijvoorbeeld In het Programma Hoogfrequent Spoor.
3.2 Varianten Variant 1 Prijsbeleid ABvM wordt betiteld als duur en risicovol en feitelijk afgeschreven. Tegelijk wordt een vorm van congestieheffing voorgesteld. De gebruikvergoeding op het spoor wordt verhoogd. Ongetwijfeld wordt dat doorberekend in de prijs van de treinkaartjes met circa 10 %%d. Variant 2 Leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en milieu De vorm van beprijzen is dezelfde ais in variant 1. Besparingen worden gevonden in het niet aanleggen van infrastructuur, auto bn OV. Criteria voor het selecteren van projecten moeten nog worden orrtwikkeld,
Variant 3 Geen prijsbeleid Het overgrote deel van de besparingen zai bij deze variant moeten worden gevonden bij het laten vervallen van aanlegprojecten, in de orde van grootte van ca. 1 miljard per jaar. 3,3 Reactie G4
Gevolgen: 20%%d bezuinigen op Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer (BDU), waardoor minder budget beschikbaar is voor exploitatie OV, investeringen in wegen, fietspaden, verkeersveiligheidsmaatregelen, ov (infrastructuur) e,d, Besparingen realiseren door bv tariefdiffentiatie OV-chipkaart en aanbestedingswinsten exploitatie OV, Loslaten Anders Betalen voor Mobiliteit, wel beprijzen van Hoofdwegen of congestleheffing (met regionale initiatieven). Regio’s met grote knelpunten zelf de ruimte te geven om het systeem van congestieheffing (andere techniek dan ABvM) in te voeren, waarbij op specifieke locaties tijdens de spits een prijs in rekening wordt gebracht. De ’overtollige’ opbrengst wordt teruggesluisd via een veiiaging van de vaste autobelastingen. Nadeel is o.a. is dat het relatief lastig is om op het onderliggend wegennet ook een congestietarief vast te stellen, waardoor het kan leiden tot forse omrijdeffecten en sluipverkeer door de stad. Loslaten ABvM heeft negatieve gevolgen voor het kunnen voldoen aan de eisen voor luchtkwaliteit en CO2 in 2015, vermindert de verkeersveiligheid en vergroot de files. Hogere inkomsten door beprijzen van vrachtwagens. Hogere gebruikersvergoeding spoor zal zich dooivertalen een extra tariefsverhoging (10’%%d) of tariefsdifferentiaiie van treinkaartjes. Met mogelijk een toename van het
autogebruik.
Afzien van realisatie projecten die weinig bijdragen aan beieidsdoelstellingen, zoals A1 0 Zuidas.
Loslaten Mobiliteitsaanpak van minimaal 2x4 rijstroken op de belangrijkste wegverbindingen tussen de steden in de Randstad. Dit leidt tot minder wegverbredingen, minder goede bereikbaarheid en kan het vestigingsklimaat aantasten, bijvoorbeeld temporiseren/schrappen A2 Amsterdam-Utrecht 2 x5. Grotendeels schrappen van het Programma Hoogfrequent Spoor (PHS): genoemd wordt OVWAAL korte en middellange termijn. Leidt tot negatief effect op de bereikbaarheid. Commentaar per beleidsvariant Variant 1 Prijsbeleid Afgezien van de Proef Betaald Rijden, die op ABvM gebaseerd is, hoeft een overgang van ABvM naar congestieheffing geen nadeel in te houden. Integendeel. Een vorm van congestiehefling is gemakkelijker en sneller in te voeren dan ABvM. Zoals bekend is de invoering van een spitstarief binnen ABvM een moeilijk en langdurig proces. Interessant is de optie voor een regionale congestieheffing waarvan de opbrengst ten goede komt aan de regio. Is dan ook hard nodig als BDU wordt gekort. De invoering van congestiehefflng gaat gepaard met het afzien van de minder rendabele investeringen in de weg. De veronderstelling is dat door vraaguitval (auto en OV) met minder investeringen dezelfde bereikbaarheidsdoelen bereikt kunnen worden. Dat kan kloppen als de sneiheidsnormen uit de Nota Mobiliteit worden gebruikt, maar dat heeft niets te maken met een economische ambitie. Variant 2 Leefbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en milieu De bereikbaarheid zal onder druk komen te staan, de door het rijk vastgestelde doelstellingen worden niet gehaald. Het is niet duidelijk welke projecten het slachtoffer kunnen zijn van deze variant. Structureei wordt bezuinigd op ruimtelijke kwaliteit, dus op de inpasslng van infrastructuur. Ook dit is strijdig met diverse regionale ambities.
Variant 3 Geen prijsbeleid De bereikbaarheidsdoelen zullen substantieel moeten worden bijgesteld. Bij alle varianten wordt een structurele vermindering van rijksbijdrage aan regionale lokale projecten genoemd van structureel 168 min. Gevoegd bij de vermindering van de BDU met 20’/e zou dat een gnte aanslag betekenen op de investeringsruimte van de regio’ s, Omdat de concrete gevolgen van de varianten nog niet zijn te overzien is het moeilijk een voorkeur uit te spreken. Gelet op de ambities moet variant 3 geen prijsbeleid zonder meer worden afgewezen. Er van uit gaande dat besparingen hard nodig zijn, zal gelet op de ambities van steden en regio’s een combinatie van de varianten 1 en 2 nader bekeken moeten worden.
Werkgroep 4. Wonen 4. f Samenvatting
De werkgroep bekeek een scenario van doelmatiger werken binnen de huidige structuur. Het kwam tot besparingen van 6 1,4 miljard op de huurmarkt, onder meer door hoge inkomens en huurders in aantrekkelijke woonregio’s meer te laten betaien. Voor de koopmarkt zou er 6 1,6 iniljard bespaard kunnen worden door de vrijstelling kapitaalverzekering af te schaffen, eeri maximum aflrek vari 42 %%d en een maximum eigen woningschuld van < 500.000 in te stellen. De werkgroep keek ook naar systeemwijzigingen, Het komt dan tot 6 1,7 miljard aan besparingen in 2015 door huren te koppelen aan de schaarste van de woning en de huurtoeslag voor lage inkomens te verhogen. Op de koopmarkt komt het tot 0 1,9 miljard besparingen door de eigenwoningschuld van box 1 naar box 3 over te hevelen. De werkgroep denkt dat het detiscaliseren van de koopmarkt, de eigen woning gaat volledig uit de inkomstenbelasting, leidt tot een besparing van 0 1,8 mrd in 2015 en 6 4,2 mrd in 2020, De werkgroep heeft haar opdracht "identiTiceer besparingen van ten minste 20%%d (dat is 6 2,5 miljard per 2015) op het woningmarktbeleid" bezien in het licht van denkbare hervormingen die het functioneren van de woningmarkt verbeteren, zodat het beleid de publieke belangen doelmatiger (dat wil zeggen effectiever en efficiÃńnter) borgt. De werkgroep heeft de ondoelmatigheden op de woningrnarkt geÃŕnventariseerd en daaruit modules van inaatregelen afgeleid om die ondoelmatigheden aan te pakken. Deze modules zijn vervolgens gecombineerd tot vijf beleidsvarianten. Daaruit blijkt dat de opdracht uitvoerbaar is bn dat er meer wegen naar Rome leiden, Er is bovendien ruimte om in termen van maatvoering en hervormingssnelheid andere keuzes te maken, zij het dat de besparingsopbrengst in 2015 dan wel lager is.
Zowel op de huurmarkt als op de koopmarkt zijn een aantal ondoelmatigheden geconstateerd. Voor de huurmarkt gaat het over (1) goedkope scheefheid, (2) dure scheefheid en (3) huurregulering houdt weinig rekening met de gewildheid van een woning. Bij de koopmarkt zijn eveneens een aantal zaken geconstateerd en vragen gesteld (1) waarom moet elgenwoningbezit fiscaal gestimuleerd worden, (2) het zijn vooral fiscale gronden die bepalen wat voor soort (hypotheek) producten worden aangeschaft en (3) de overdrachtsbelasting fungeert als een verhuisbelasting.
Uit deze ondoelmatigheden komt in abstracto een helder plan van aanpak voor de woningmarkt naar voren: breng de huurprijsregulering ineer in lijn inet de gewildheid van de woning, en verlies daarbij de betaalbaarheid voor lage inkomens niet uit het oog; richt de impliciete en expliciete subsidies op de huurmarkt meer op de lage inkomens. Verhoog de huren voor hogere inkomens, zeker in schaarstegebieden; o bevorder een betere aanwending van het vermogen van de woningcorporaties; beperk de omvang van fiscale subsidies en pak de tiscale regels aan die het aflossen van hypotheekschulden onaantrekkelijk maken. Vorm de overdrachtsbelasting om van een belasting op verhuizen in een belasting op bezit; hervorm de planprocedures tot een eAiciOnte afweging van belangen.
4,2 Varianten
De werkgroep heeft op basis van het voorgaande vijf beleidsvarianten samengesteld. Deze verschillen er in of zij de ondoelmatigheden binnen de bestaande systemen van huurregulering respectievelijk fiscale faciliering van de eigen woning aanpakken, of juist een
ander systeem voorstellen. Gemeenschappelijke elemerrten in alle vijf varianten zijn de geleidelijke beÃńindiging van de vrijstelling vaar de kapitaalverzekering eigen woning (en de soortgelijke spaarrekening eigen woning en het beieggingsrecht eigen woning), de geleidelijke omvorming van de overdrachtsbelasting tot een bezitsbelasting, en de aanpak van de planprocedures. Voor eigenaar-bewoners kan deze bezitsbelasting wel of niet geTntegreerd worden in de fiscale behandeling van de eigen woning. De tariefstelling van de bezitsbeiasting voor verhuurders is zodanig dat de extra huuropbrengsten naar de schatkist toevloeien. Algemeen wordt gezegd dat via de vijf varianten de woningmarkt zo aangepast kan worden dat die beter gaat functioneren, zowel voor huurders als voor huiseigenaren. Alle opties kunnen per 2015 minstens 2,5 miljard eura opleveren. De aftrek van de hypotheekrente gaat in alie bezuinigingsvoorstellen voor de woningmarkt onder het mes. Een variant, met een rnogefijke opbrengst van 5 miljard in 2015, gaat er vanuit dat de eigen woning gelijk wordt gesteld aan andere vormen van vermogen(van box 1 naar bax 3). Daarnaast gaat de maximale huur in de meest aantrekkelijke regio’s omhoog.
Een andere variant gaat ook uit van hogere huren, maar daarnaast van een beperking van de hypotheekrenteaftrek: maximum aftrekpercentage van 42 en een hypotheekschuld van maximaal 500.000 euro. Deze variant levert 3 miljard ap in 2015 en 6,5 miljard in 2020. De huizenprljzen dalen dan naar verwachting met 9 procent.
De varianten zijn steevast een combinatie van verschillende maatregelen, en leveren meestal meer op dan de gezochte 2,5 miljard. De gevolgen voor de huizenprijzen zijn dan oak groter, tot zelfs een daling van ongeveer 13 procent in een variant waarbij de hypotheekrenteaftrek de komende dertig jaar helemaal verdwijnt. Tegenover de besparingen staan wel zogenoemde ’welvaartswinsten’ van enkele miljarden omdat de woningmarkl beter gaat functioneren. Woningmarktbeleid beoogt publieke belangen te borgen, zoals beschikbaarheid, betaaibaarheid van woningen en van open ruimte en natuur. Voorstellen bezien in licht van beter functioneren van woningmarkt opdat de publieke belangen doelmatiger geborgd worden, Ondoelmalig heden Huurmarkt
hoge inkomens in gereguleerde huurwoningen
2. huurregulerlng houdt geen rekening met gewildheid woning 3, huurtoeslag is geen stimulans om goedkoper te gaan wonen Lage inkomens voor 75’k gesubsidieerd kasten 6 2, 5 - 6 4,5 miljard per jaar
Co ratiee Lagere huren rekenen aan hoge inkomens ook in schaarste gebieden. 2. Grote vrijheid om te bepalen waar wel en niet onrendabel wordt geinvesteerd. Deze vrijheid wordt niet naar behoren benut (check en balances ontbreken).
3. Rijkssubsidies nieuwbouw en herstructurering (stedelijke vernieuwing) bedragen 6 0,5 miljard per jaar terwijl meerwaarde ap lokaal niveau wordt geTncasseerd.
1. Waarom bezit fiscaal stimuleren als dat voor andere vormen van bezit (auto’sV) ook niet gebeurt
2. Fiscale subsidie stimuleert het langdurig aanhouden van hoge schulden (hypotheekverzekeringsproducten). 3. Overdrachtsbelastlng beperkt match en doorstroming tussen mensen en banen. Hoge inkomens voor 20 -25’k gesubsidieerd kosten 6 15 miljard per jaar Hervormingsplan Huurprijs in lijn met gewildheld (verlies betaalbaarheid niet uit oog) impliciete en expliciete subsidies richten op lage inkomens!verhoog huren voor hogere inkomens
Bevorder betere aanwending vermogend corporaties Beperk %scale subsidies en pak de fiscale regels aan. Vorm Overdrachtsbelasting om tot bezitsbelasting
Hervorm planprocedures 4,3 Reacfie 84 Mogelijke effecten; inkomenssegregatie en - voor lage inkomens - armoedeval neemt toe. Maatvoering en geleidelijkheid is bij hervorming zeer belangrijk: naast voorstellen besparingen 2015 ook voorstellen voor langere termijn. Extra huuropbrengsten (voor corporaties) zijn nog geen besparing (kunnen zelfs meer rijksuitgaven opleveren hogere: huurtoeslag). Alle beleidsvarianten zetten in d.m.v. bezitsbelasting om extra huuropbrengsten te geleiden naar schatkist (daarmee verdwijnen mogelijkheden om via afroming corporalies (grondprijzen) door gemeente in de stad te kunnen investeren). Wat betreft vijf concrete beleidsvarianten: zij verschillen in binnen het huidige systeem of buiten het huidige systeem, maar komen overeen in.
Geleidelijke be5ndiging van de vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning Geleidelijke omvorming overdrachtsbelasting tot bezitsbelasting
Aanpak planprocedures Tariefstelling in bezitsbelasting om extra huuropbrengsten richting Schatkist te geleiden. 8esparingsopbrengsten in aantal varianten boven de gevraagde 6 2,5 miljard. Voorstel; indien politiek gewenst terugsluizen bijvoorbeeld via inkomstenbelasting (dus niet in ruimtelijke investeringen door de overheidi)
Werkgroep 6. Productiviteit in het onderwijs 6, f Samenvatting Nadruk ligt op productiviteitsverbetering van het onderwijs
Werkgroep stelt dat stelselverbetering mogelijk is door: - duidelijker vaststellen onderwijsdoelen - het lerend vermogen van het stelsel vergroten (kwaliteitsverbetering) ÃćâĆňâĂİ verbetering kwaliteit docenten en schoolleider
6,2 Varianten Uitwerking vindt plaats in beleidspakket met vijf varianten. Alle varianten tezamen leveren een bezuinigingen op van 20% op de onderwijsbegroting. Variant
Beoogde structurele besparing ln 2018 rein
A: Goed presteren op het basiscurdculum Defini eren van een basiscurnculum, transparantie over resultaten teru meien triassenvertrieinin B: Verminderen van de complexiteit Beperiren aantal verplichte vaAAen en profielen in VO; terugbrengen aantal
leidin in MBO
C: Korter en intensiever onderwijs Leerlingen opleidingen sneller laten doorlopen en learroutes e%cienter innchten D: Zorg leerlingen
Evenvvichtiger verdeling zorgmiddeien door uitgaven terug te brengen tot niveau 2003 E: Eigen bijdragen
Toe assen rofi insel
Totaal
Opmerkingen van de werkgroep: Om langs deze lijnen de producliviteit ie verhogen is een ingrijpende omslag in het onderwijs nodig. Essentieel is dat veranderingen in de praktijk worden gedragen door ouders, onderwijspersoneel en schoolbesturen. Mate van succes is afhankelijk van de tijd die genomen wordt. Risico is cumulatie van maatregelen bij kwetsbare doelgroepen (vmbo- mbo- en zorgleerlingen). Het ombuigen van 6 4,1 mld op de korte termijn van 2015 is niet mogelijk zonder de kwaiiteit van het onderwijs te verlagen. Maatreg elen primair onderwijs
defini6ren basiscurriculum (taal, rekenen, studievaardigheden en wereldonentatie) met referentieniveaus voor alle onderdelen daarvan. Invoering vanaf 2014. introductie van een minimum-eindniveau (vanaf 2012). verplichte begintoets (groep 3) en eindtoets (groep 8). Invoering: eindtoets v.a. 2013114; begintoets: "enkele jaren nodig". scholen wettelijk verplichten leetwinst in kaart te brengen t.b.v. oordeel Inspectie. Inspectie categoriseert scholen jaarlijks in vijf categorieÃńn; zeer zwak, zwak, voldoende, goed en excellent. Klassenvergroting: bekostiging op basis van 28 leerlingen per klas in 20’l5 (nu:20 II/klas). Geen invoeringstermijn genoemd. Minder bekostiging voor leerlingen die blijven zitten, vanaf 2012.
Geen bekostiging van scholen met minder dan 145 leerlingen. gelen voortgezet onderwijs Een basiscuriicuiurn met een omvang van minimaal 850 in plaats van 1000 uur per leerjaar. In plaats van vier profielen in de bovenbouw havo en vwo komen er twee profielen: een alfa- en een kktaprofiei. In het vrnbo blijft het aantal leerwegen gelijk. Ook in het praktijkonderwijs wordt de minimale verplichte onderwijstijd verlaagd van 1000 naar 850 uur. Scholen moeten het programma zo inrichten dat tenminste 80 % van de beschikbare tijd aan het kwalificerend deel wordt besteed. Het verbeteren van de transparantie door het beter in kaart brengen van de leerwinst, zodat scholen meer opbrengstgericht gaan werken. De inspectie brengt de leerwinst op school- en op leerling-niveau in kaart. De onderwijsinspectie categoriseert scholen in vijf categorieÃńn (zeer zwak, zwak, voldoende, goed en excellent). Met verhogen van de bekostigings ratio’s (deelnemers per docent) met 2 leerlingen per docent (voor vwo, havo, vmbo en praktijkonderwijs/twoo). Scholen kunnen zelf kiezen hoe dit wordt ingevuld: klassenvergroting, of minder tijd per docent aan specifieke taken (mentor, decaan, remedial teacher, leerjaarco5rdinator, e.d,), of combinaties daarvan. Het beperkeri van zittenblijven en stimuleren van sneller doorstromen, Besparen op vaste voeten in combinatie met een vereenvoudiging van het bekostigingsmodel. Dat betekent een model dat uitgaat van een vast bedrag per leerling, Een vereenvoudiging van het bekostigingsmodel maakt een verdere versoepeling of zelfs afschaffing van de voorzieningplanning in het voortgezet onderwijs mogelijk; scholen mogen zelf beslissen welke onderwijsniveaus zij aanbieden. Maatregelen op eigen bijdragen, lesmateriaal en lesgeld. Maatregelen middelbaar beroepsonderwijs
Het samenvoegen van de huidige 17 kenniscentra Beroepsonderwijs Bedrijfsleven in h@n landelijke organisatie. Het verminderen van het aantal (bol-)opleidingen. Opleidingen in de beroepsopleidende leerweg (bol) worden daarinee breder. Het verbeteren van de transparantie, Het afschaffen van de drempelloze toegang tot mbo niveau 2. Mbo-instellingen houden de verantwoordelijkheid om jongeren die geen startkwaliTicatie kunnen behalen een mbo-1 opleiding aan te bieden. Mbo-instellingen worden afgerekend op de mate waarin zij succesvol zijn in het toeleiden naar de arbeidsmarkt van mbo-1 leerlingen (Werkschool’). Aparte Vsv-gelden worden geTntegreerd ÃćâĆňâĂİ via een prestatiebox ÃćâĆňâĂİ in de bekostiging.
De inspectie weegt de prestaties ten aanzien van het voorkomen van schooluitval mee in haar oordeel. Instellingen die goed presteren in het voorkomen van uitval worden hiervoor financieel beloond. Mbo-instellingen worden gestimuleerd om deelnemers de opleiding sneller te laten doorlopen. Instellingen worden bekostigd voor de totale opleiding, in plaats van per jaar. Is een deelnemer sneller dan verdient de instelling daar aan. Omgekeerd moet de instelling studievertraging zelf bekostigen. Het vrnbo beroepsopleidende leerweg (bl) en mbo niveau 2 leiden (gezamenlijk) op tot een startkwaiNicatie in 5 jaar (VM2). Dit geldt niet voor alle ’vrnbo-bl leerlingen’. Leerlingen kiezen hier voor in het begin van het derde Ieerjaar.
Mbo niveau 3 en 4 intensiveren en bekorten. Maatre gelen achterstands- en zorgleerlingen Het aandeei zorgleerlingen is de afgelopen jaren sterk gegroeid, van 6,5% in 2003 tot 9,5’%%d in 2008, In 2014 bedraagt het zorgbudget ongeveer 21’/o ten opzichte van het reguliere budget voor het primair- en voortgezet onderwijs. De maatregel betreft het vinden van een betere balans in de verhouding tussen
zorgonderwijs en regulier onderwijs door het hanteren van een eenvoudige vuistregel waarbij het onderwijsveld (middels de samenwerkingsverbanden) zelf budgetbeheerder is. Mogelijkheid voor een dergelijke vuistregel kan zijn dat ÃćâĆňâĂİ onder
de veronderstelling dat 6,5’/o van de populatie leerlingen extra zorg nodig heeft - de zorgbekostiging van deze groep 13’/o mag zijn t.o.v. van de reguliere bekostiging. Dit komt er grofweg op neer dat voor een zorgleerling (naast de basisbekostiging) gemiddeld een zorgbudget beschikbaar is van tweemaal de gemiddelde reguliere (basis)bekostiging. Het aandeel zorgleerlingen moet teruggebracht worden naar 6.5’%%d (naar niveau 2003) Een uitgebreid pakket aan maatregelen moet leiden tot een structurele besparing van 565 miljoen euro. Onder andere door verhoging van de gemiddelde groepsgrootte in speciaal basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en leerweg ondersteunend onderwijs (twoo). Budgettering van het praktijkonderwijs en het twoo om verder groei te voorkomen. Het speciaal onderwijs wordt meer arbeidsgericht. Ook hier het is het verbeteren van de transparantie een doel. Waar mogelijk hel verbreden van de referentieniveaus voor taal en rekenen en andere vakken binnen het curriculum van vso en twoo-pro. De onderwijsinspectie categoriseert scholen in vijf categorie@n (zeer zwak, zwak, voldoende, goed en excellent). Het budget voor achterstandenbeleid (gewichtenregelingen en gelden WE) daalt met de afname van het aantal doelgroepleerlingen m.i.v. 2010-2011. Maatregelen t.a.v .docenten (PO, VO, MBO)
Centrale examens op PABO’s en lerarenopleidingen meer aandacht in PABO’s en ierarenopleidingen voor het onderdeel zorgleerlingen Verhoging bekostiging PABO’s en lerarenopleidingen t.b.v kwaliteitsverbetering Stimuleren sociale partners tot flexibeler kaderstellende cao’s (in 2-5 jaar) Invoeren van beloningen voor teams die hoge kwaliteit hebben geleverd Instellen van een kwaliteitsregister voor leraren
11
Werkgroep 8. Op afstand van de arbeidsmarkt 9, f Samenvatting De uitdagingen waar onze samenleving in de komende jaren voor staat, zijn substantieel. Uitdaging op terrein van het herschikken van de overheidslinancibn, maar ook als gevolg van de vergrijzing en een krapper wordende arbeidsmarkt. Deze heroverwegingswerkgroep heeft bekeken op welke manier besparingen mogelijk zijn op het terrein van mensen ’Op afstand van de arbeidsmarkt’, Onderdeel van de heroverweging zijn de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (Wajong), de Wet Sociale werkvoorziening (Wsw), de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvennogen (WIA) en de bijbehorende uitvoeringskosten en re-integratiemiddelen. In totaal gaat het hierbij om een budgettair beslag van circa 20 mld in 2015.
9.2 Varianten In deze werkgroep zijn twee beleidsvarianten gepresenteerd. Variant A Structureei De eerste focus betreft de structurele opbrengst. In variant A wordt aangegeven welke maatregelen passen in een pakket dat een maximale structurele opbrengst genereert, zonder generieke bevriezing. Hierbij is, voor elk van de grote terreinen, gekozen voor de maatregel met de grootst mogelijke besparingsopbrengst. Hierbij zijn te evidente cumulaties van inkomenseffecten voorkomen. Ondanks deze maximalisering van de structurele opbrengst, wordt met variant A in 2015 bij lange na niet een besparing van 20/o gerealiseerd.
Variant 8 2015 De tweede focus betreft variant B en richt zich op de opbrengst in 2015. Alle maatregelen die een maximale opbrengst in 2015 genereren, aangevuld met een ontkoppeling van uitkeringen, alsmede het treifen van maatregelen die ook het zittend bestand raken. Consequentie van deze benadering is dat we een aantal van de in variant A opgenomen maatregelen vervangen door maatregelen die op korte termijn meer besparingen genereren. Dit sluit overigens niet uit dat maatregelen op korte termijn kunnen worden uitgebouwd naar structurele maatregelen. Voor zowel variant A als variant B geldt dat de hierin opgenomen maatregelen desgewenst kunnen worden ingewisseld voor andere maatregelen, met dien verstande dat dit zal leiden tot een lagere besparing, In de ramingen is rekening gehouden met ingangsdata en overgangstermijnen,
9.3 Gevoigen voor de G4 In plaats van WWB, Wsw en Wajong komt er rr,hn regeling op sociaal minimumniveau conform WWB-regime;
De gemeenten worden verantwoordelijk voor deze regeling en worden financieel geprikkeld om mensen naar de arbeidsmarkt te begeleiden, naar analogie van de huidige WWB-systematiek;
De uitkeringsgerechtigden hebben een re-integratie- en sollicitatieplicht zoals nu al geldt voor de WWB. Gemeenten worden verarrtwoordelijk voor de re-integratie. De re-infegratiemiddelen van de huidige Wajongregeling en de begeleidingskosten binnen de huidige Wsw worden overgeheveld naar het Wdeel van de WWB. Het Wdeel blijft een specifieke uitkering. Gemeenten kunnen het instrument
12
loondispensatie inzetten. Als zij dat willen doen, moeten zij door UVW de loonwaarde van de betrokkene laten bepalen.
De voorgestelde bezuiniging op het reintegratiebudget is voor gemeenten een rampzalige maatregel. Gemeenten slaan niet afwijzend tegenover een regeling aan de onderkent, echter hier wordt helaas voorgesteld dit louter op bijstandsniveau te doen.
Werkgroep 10. Werkloosheid 10. f Samenvatting De werkgroep Arbeidsmarkt en Werkloosheid constateert verschillende problemen op de arbeidsmarkt:
de arbeidsmarkt voor ouderen functioneert niet goed: oudere werknemers bevinden zich in een ’gouden kooi’, de uitstroom uit de WW naar werk is na een jaar zeer beperkt; het ontslagstelsel is weinig transparant, kostbaar, leidt tot rechtsongelijkheid en draagt niet bij aan participatie; het verschil in rechtspositie tussen werknemers zonder en met een vast contract (vaak geduid als insiders en outsiders) belemmert de doorstroom en leidt ertoe dat niet iedereen daar wordt ingezet waar dat het meest productief is. $0.2 Varianten De werkgroep hanteert als uitgangspunt dat alle varianten die gepresenteerd worden, naast het opbrengen van tenminste 20 procent besparing, bijdragen aan het mitigeren van deze problemen op de arbeidsmarkt. De werkgroep brengt een basisvariant en drie subvarianten in beeld, De basisvanant (A) bestaat uit het volgende: Beperking van de WW-duur tot 1 jaar, gevolgd door een vervolguitkering van 6 maanden op sociaal minimumniveau,
Bij herhalingswerkloosheid wordt de WW-duur verder beperkt. De lOAW (vervolguitkering voor oudere werklozen, uitgevoerd door gemeenten) wordt afgeschaft. Het re-integratiebudget en de uitvoeringskosten worden proportioneel beperkt. Ontslagvergoedingen worden gemaximeerd. Flankerende maatregelen: een individuele scholingsregeling en tijdelijke loonaanvuliing bij aanvaardig lager betaalde functie. Besparing: 0,9 mld euro in 2015 (20/o) en 1,2 mld structureel (27’yo).
De subvarianten zijn aanvullend op de basisvariant. Ze voegen ook (verschillende) fundamentele versoepelingen in het ontslagstelsel toe. In Variant 8 worden werkgevers verantwoordelijk voor maximaal de eerste 6 maanden WW, als extra prikkel om ontslag te voorkomen c.q, werklozen z.s.rn. te bemiddelen naar ander werk. Besparing; 1,9 mld euro in 2015 (43’%%d) en 2,2 mld structureel (50%%d).
Variant C voegt daaraan toe dat werknemers verplicht sparen voor de tweede 6 maanden WW (spaar-WW). Besparing: 2,2 mld euro in 2015 (50/o) en 3,1 rnld structureel (69%).
Variant D is de basisvariant (inci. ontslag) met een verlengde opzegtermijniioondoorbetalingsplicht van werkgevers van 9 maanden (voorportaal voor ontslag). Besparing: 1,2 rnld euro in 2015 (27%) en ’l,5 mld structureel (33/a).
10.3 Analyse/Reactie G4 Een toename van het beroep op de WWB is noodzakelijk. Meer ex-WW-ers zullen eerder instromen in de WWB dan nu. Uitgaande van handhaving van de huidige bekostigingssystematiek van de WWB (macrobudget en verdeelmodel) zou de G4 al extra Rijksmiddelen krijgen voor het hogere aantal WWB-uitkeringen (I-deel). Gemeenten krijgen echter gbbn extra middelen voor re-integratie. De werkgroep gaat irnrners uit van een
14
proportionele besparing op de re-integratiemiddelen. De facto zou dit een additionele ’korting’ op de re-integratierniddelen betekenen, bovenop de korting die wordt vooegmtekl in werkgroep 9. Mogelijk neemt het beroep op armoedevoorzieningen toe. Meer werklozen komen immers eerder op het sociaal minimum terecht. Werkgroep stelt dat ook de bovenwettelijke regelingen voor overheidspersoneel (WW en arbeidsrechtelijke regelingen) moeten worden aangepast, om evt. belemmeringen voor mobiliteit tussen publieke en private sector te voorkomen.
Werkgroep 14 Asiel, fmmigratfe en integratie 14. 1 Samenvatting
Het beleidsterrein van asiel, immigratie en integratie kenmerkt zich door veel maatschappelijke discussie. In deze context is de werkgroep Asiel, Immigratie en integratie gekomen met mogelijke besparingen ingedeeld in vijf varianten: 14A ÃćâĆňâĂİ Selectiever bij toelating en verkorten doorlooptijd
14B - Herziening inburgeringsbeleid 14C ÃćâĆňâĂİ Maatregelen op het terrein van opvang 14D ÃćâĆňâĂİ Herijking van verantwoordelijkheden
14E - Productiviteit vreemdelingenketen Van deze varianten is met name variant 14B van belang. De overige varianten zijn geen keuzes waar de lokale overheid invloed op heeft. Per variant wordt in dit stuk ingegaan op financiÃńle en beleidsmatige consequenties. De variant 14B kent een uitgebreidere analyse waarin eerst wordt ingegaan op de inhoud van de subvarianten gevolgd door een analyse die ingaat de afwegingen en voorkeuren van de 64. 14.2 Varianten
Beleidsvariant A. Selectiever bi’ toelatin en verkorten doorloo ti d FinanciÃńle consequenties: 670 miljoen maximaal verdienen.
Beleidsmatige consequenties: Wat sneller beoordeeld kan worden, wordt omarmd met behoud van zorgvuldigheid. Mogelijke risico’s zijn dat er versneld afgewezen wordt en daardoor mensen onnodig op straat terecht komen. Beperking toelatingsgronden vergroot dit risico ook. Ook doorlooptijd oude procedures eenmalig versneld afhandelen. Het pardon heeft hierin al veel betekend.
Beieidsvariant B: Herzienln Inbu rin beleid Deze variant is zeer van belang voor de G4. Bezuinigingsvoorstellen bestaan uit drie subvarianten die besparingen op het inburgeringbeleid kunnen realiseren. De mate van besparing en de wijze waarop deze besparing wordt gerealiseerd is afhankelijk van de visie op het belang van inburgering. Hierbij een korte samenvatting van de verschillende beleidsvarianten: Variant 14 B-1: Sobere invullirg Beperk de doelgroep van inburgering tot inburgeringsplichtigen en beperk de inburgeringscursus tot taal. In te voeren met ingang van 2012, besparing structureel 240 miljoen. Met andere woorden: geen vrijwillige inburgering meer, en geen Kennis van de Nederlandse Samenleving (KMS).
Variant f4 8-2; Focus op arbeidsparticipatie Beperk de doelgroep van inburgering tot inburgeringsplichtigen, werkzoekenden en reintegratieplichtigen en beperk de inburgeringscursus tot taal. In te voeren met ingang van 2012, besparing structureel 240 miljoen. Oftewel: vrijwillige inburgering alleen aanbieden in combinatie met aanbod gericht op werk. Geen Kennis van de Nederlandse Samenleving in de inburgeringscursus,
Variant 14 8-3: geleideljike afbouw, focus op arbeids- en maatschappelijke participatie Geleideiijke afbouw van het inburgeringsbudget tussen 2011 en 2015. Na 2015 focussen op nieuwe instroom inburgeringsplichtigen. Tot die tijd kunnen gemeenten hun huidige vooraad inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars bedienen. Vanaf 2011 in te voeren, structurele besparing 220 miljoen. 14.3 Reactie G4 In deze analyse wordt alleen ingegaan op de varianten van 14B en 14 D omdat deze relevant zijn voor de G4. Aanvul/ende voorstellen op de varianten De G4 doet nog twee aanbevelingen omtrent de bezuinigingen op dit thema: 1. Maak het uitstellen van de rnarktwerking voor educatie tot 2013 en de verlenging van de bestedingsverplichting bij de ROCs ongedaan. Hier gaat een besparend effect van uit door dalende prijzen en efficiencyvoordelen door uitruilbaarheid inburgerings- en educatiemiddelen en door de mogelijkheden voor een integraler aanbod. 2. Verlaag het inburgeringsbudget structureel met bijvoorbeeld 20’k. De huidige budgetten zijn gebaseerd op aannames omtrent het aantal inburgeraars die in de afgelopen jaren te hoog zijn gebleken. Met name het aantal inburgeringsplichtigen bleek veel lager dan verwacht.’ Veel mensen horen bij nader inzien toch niet tot de doelgroep, kregen een ontheffing of kregen vrijstelling.
14B Herzienin inbu erin sbeleid Variant 14 8-1: sobere invulling Wij vinden het een goed idee om het inburgeringsexamen te beperken tot taal. Kennis van de Nederlandse samenleving is in onze ogen wel belangrijk (mensen moeten immers bijvoorbeeld wel leren dat ze ’l12 moeten bellen bij calamiteiten) maar kan onderdeel uitmaken van de lesmethode en hoeft niet geÃńxamineerd te worden. Het per 20’i2 beperken van de doelgroep tot inburgeringsplichtigen achten wij echter onwenselijk, om de volgende redenen:
Vanwege de in het rapport genoemde maatschappelijke effecten. Juist onder de doelgroep vrijwillige inburgeraars is veel taalachterstand. Gezien het feit dat deze doelgroep ook veel opvoeders bevat bestaat het risico dat taalachterstanden daarmee overgedragen wordt naar een voigende generatie. Er is de afgelopen periode veel geinvesteerd in werving van vrijwillige inburgeraars. Die investering is dan voor niets geweest Het stelsel wijzigen met ingang van 2012 betekent dat de gemeentelijke infrastructuur en het gemeentelijke apparaat bijzonder snel afgebouwd dienen te worden. Naast personele en contractuele complicaties die dat met zich meebrengt, gaat er ook in korte tijd veel kennis en kunde verloren, Variant f4 8-2: focus op arbeidspartici patie Ook deze variant vinden we onwenselijk, om de redenen genoemd bij de eerste variant. Deze variant betekent dat er niet gel’nvesteerd wordt in mensen aan de ’onderkant’ van de samenleving. Daarmee verkleint de kans dat deze doelgroep ooit nog aan het werk komt.
Variant 14 8-3: geleidelijke afbouw (G4 voorkeur) Van de drie varianten heeft deze variant onze voorkeur.
Geleidelijke albouw is re8el omdat als gemeenten hun taak naar behoren uitvoeren de doelgroep van inburgering steeds kleiner wordt. Deze variant geeft gemeenten nog 4 jaar de tijd om de doelgroep vrijwillige inburgeraars te bedienen. Wij willen er voor pleiten ook in deze subvariant (net als in B1 en B2) het inburgeringsexamen te beperken tot taal. Bij de werving van de doelgroep vrijwillige inburgeraars is het inburgeringsexarnen in het algemeen en het onderdeel KNS een knelpunt. Hoewel we toejuichen dat in deze subvariant er geen verdere stelselwijzigingen worden voorzien, stellen we daarom voor een uitzondering te maken voor het inburgeringsexamen. Alleen als het examen versoberd wordt (bij voorkeur vervangen door hhn taaltoets) zal hei gemeenten kunnen lukken in 4 jaar de tijd een aanzienlijk deel van de vrijwillige inburgeraars fe bedienen.
14C - Maatre elan o h rr in van o van FinanciO!e consequenties: Maximaal 870 miljoen
Beleidsmatige consequenties: Wanneer statushouders volledig verantwoordelijk worden gemaakt voor hun eigen huisvesting, kan dat leiden tof concentratie van statushouders in de zwakke wijken van grote steden. Mogelijke gevolgen sociaaleconomische situatie en integratie in zwakke wijken. Er is grote druk op de sociale woningrnarkt en versnelling van uitplaafsing lijkt niet mogelijk vanwege stagnerende woningbouwproductie tenzij de verhuisbeweging op de woningmarkt aantrekt, Het sneller op straat zetten van (uitgeprocedeerde) asieizoekers gooit het probleem bij de gemeenten over de schutting. Het voorstel van bonus/malus bij de huisvesting absoluut ongewenst is. Openbare orde problemen, volksgezondheid en uitbuiting liggen voor de G4 helaas op de loer. 14D ÃćâĆňâĂİ ri kin van verantwcerd Ii’kheden
Variant $4 D-1: verantwoordelijkheid bj imigrant Ais van de inburgeraar zelfstudie en eigen bekostiging wordt verwacht zal dat inderdaad veel inburgeraars doen besluiten niet deel te nemen aan inburgering. Ook is een groot deel van de doelgroep niet in staat op deze wijze aan de exameneisen te voldoen. De taalachterstand zal toenemen en alleen nog via relntegratie kunnen worden aangepakt.
Variant f4 D-2: verantwoordeljikheid bij werkgevers Gezien het feit dat we al jaren tevergeefs proberen werkgevers hun verantwoordelijkheid in dezen te laten nemen en werkgevers hiertoe niet verplicht kunnen worden, lijkt dit geen realistische optie, Daarnaast verwachten we als effect dat veel werkgevers inderdaad huiverig zullen zijn mensen aan te nemen die nog moeten inburgeren. Variant f 4 D-3: Afschaffen specifiek integratiebeieid en eFiciencykorting op uitvoeringskosten inburgering bij gemeenten Afschaffen van specifiek integratiebeleid kan alleen als inderdaad de voorkomende problemen in het generieke beleid worden opgepakt. Wat betreft de voorgestelde 20/o efficiencykorting op de uitvoeringskosten van inburgering: hierdoor wordt het bijzonder moeilijk voor gemeenten om de inburgering uit te voeren.
18
1@E - Producliviteit vreemdelin enketen FinanciÃńle consequenties. Niet bekend
Beleidsmatige consequenties: De gedachtegang om vreemdelingentoezicht mede onder lokale regie te brengen omarmen wij, waarbij het accent moet liggen op aanpak criminele illegalen. Wij vinden het een goed idee om toe te werken naar het regionaal opvangen van asielzoekers. (decentralisatie opvang asieizoekers). Vreemdelingenbewaring alleen inzetten voor die doelgroep waarbij terugkeer zeker haalbaar is. Dat betekent dat capaciteit van vreemdelingenbewaring kan worden teruggeschroefd. Criminele vreemdelingen altijd in (vreemdelingen)detentie tot gerealiseerde terugkeer.
Werkgroep 15. Vettigheid en terrorisme 1 5,1 Samenvatting
De totale middelen van dit beleidsterrein zijn in 2010 10,3 miljard euro. Taak van de werkgroep is beleidsvarianten te ontwikkelen die structureel 2,06 miljard euro bespaart. Aandacht wordt besteed aan: doelmatigheid, beheersbaarheid en uitvoerbaarheid. Voorstellen werkgroep Veiligheid en terrorisme in grote lijnen: De 6 2 miljard besparing in 2015 wordt gevonden door (in 6 min) :
Maatregelen naar proces: Verhoging doelmatigheid Topassen profijtbeginsel Versobering Overdracht naar private sector
6’ 555
0 730 6 410 6 305
Maatregeien naar inhoud:
Opschaiing en Integratie 8 400 Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 7
Samenvoegen ministeries 40
Rechtspraak 25
Innovabe 10 Onderwijs 60
Lastenverschuiving naar burgers en bedrijven 6 505
Doorberekening overheidskosten 8 495 Anders omgaan met straffen en maatregelen 6 245
Deaiminalisering van softdrugs 6 160
Brandweer 6 85 705 Overig Eigen verantwoordelijkheid 6 145 De belangrijkste voorstellen zijn:
Ebn nationale politie, 10 Veiligheidsregios i.p.v. de huidige 25 (met verdere opschaling meldkamers). Bijeenvoegen ministeries van BZK en Justitie.
Verdubbeling geldboetes. Politie inzet doorbelasten aan evenementen. Brandweerzorg privatiseren. Legaliseren softdrugs (besparing capaciteit politie en justitie). Burgers meer verarrhmeodelijkheid geven over de veiligheidsrisico’s die door hen zijn te overzien. 15.2 Vananten en reactie G4
1. Nationale politie en opschaling naar 10 territoriale onderdelen: 6 225 De 25 regionale korpsen en de Kipd worden omgevormd tot een nationale politie met 10 territoriale onderdelen. Weliswaar wordt er aandacht besteed aan de lokale verbinding waarbij met de burgemeester afspraken gemaakt kan worden over de basiscapaciteit op basis van geobjectiveerde criteria, maar bestaat het gevaar dat de landelijk verlangde capaciteit sterk de beschikbare lokale capaciteit zal bepalen. Daarmee komt de lokale invloed onder druk te staan,
20
2. Politietoezichthouders: 6’40 10.000 functies bij de poiitie worden omgezet in, goedkopere, politietoezichthouders (met minder geweldsbevoegdheden). Dit kan leiden tot een betere samenhang met de nu al bestaande gemeentelijke vormen van toezicht.
3. Veiligheidsregio’s: 6 45 De huidige 25 regio’s worden met de geintegreerde meldkamer opgeschaald naar 10. Door integratie van beheer van politie, brandweer en GHOR kan flink worden bespaard. Het model van verlengd lokaal bestuur wordt omgezet in een vorm van functioneel bestuur. ln bijvoorbeeld Amsterdain zijn al plannen voor een integrale meldkamer bij de politie. Verdere opschaling kan tot kapitaalverlies lijden. Landelijk beheer en functioneel bestuur zullen de zeggenkracht van het lokale bestuur verminderen.
4, Technologie: 4 160 Door inzet van moderne informatie- en communicatiemiddelen denkt met meer efficiency te bereiken. Benutting van de automatische nummerplaatherkenning kan veel opbrengen, M,a.w. meer camera’s en minder privacy.
5. Vermindering administratieve lasten: 6 55 O.a. geen aangifte meer bij politie bij zaken waar de politie toch weinig aan kan doen en die met verzekeringen kunnen worden afgewikkeld. Zoals bij fietsendiefstal en zakkenrollerij. M.a.w. de politie is er niet meer voor het klein leed van de burger. 6. Doorberekening toezicht- en handhavingskosten: < 195 Doorbelasten kosten aan (commerci8e) evenementen in de veronderstelling dat deze kosten aan de consumenten kunnen worden doorberekend (6 60). De laatste jaren zijn de evenementen al veel kostbaarder geworden omdat de veiligheidseisen zijn toegenomen en de inzet van de politie is afgenomen. Deze maatregel maakt het nog moeilijker om evenementen te organiseren. Doorbelasten van kosten van assistentie verlening bij niet gecertificeerde bedrijven. M.a.w, bedrijventerreinen en winkelgebieden krijgen alleen kosteloze bijstand als deze zijn gecertificeerd.
7. Vervanging beroepskrachten door vrijwilligers: 6 60 Verhogen aantal vrijwilligers bij de politie. Invoering van een maatschappelijke dienstplicht. 8. Meer afdoening in voortraject: 6 20 In de Veiligheidshuizen wordt bij jongeren met een gering recidiveiisico voor een eenvoudiger aanpak gekozen. Daarbij is het risico dat de gemeente eerder trajecten moet inzetten. Van justitieel traject in een bestuurlijk traject. 9. Brandweer: 6 630 + 6 75
Uitbesteden van brandweeizorg. Onder overheidsverantwoordelijkheid de uitvoering uit handen geven van een particulier bedrijf. Verdergaand is de repressieve brandweeizorg over te laten aan de markt, waarbij brandweeizorg een (verplicht) verzekerbare voorziening
wordt. Verlengen van de opkoinsinorm met 50’/o. De noodzaak tot modernisering van de brandweer staat buiten kijf. Dat kan echter niet
zonder medewerking van het personeel. De voorgestelde maatregeien (privatisering) hebben daar geen oog voor.
21
10. Overheidsoptreden bij ontbreken eigen preventieve maatregelen (zie ook 5 en 8): 0 100 Geen politie bij blikschade. Geen politie als men zich niet goed heeft beveiligd en verzekerd. Geen vervolging, berechting en bestrafling van inbrekers en dieven met de redenering dat indien men geen preventieve maatregelen neemt de kosten daarvan niet mag afgewenteld worden op de collectieve sector. Hier dreigt een tweedeling. Kleine misdaad ligt aan de burger zelf, grote misdaad is voor de politie. Voor het veiligheidsgevoel van de burger zal dit funeste gevolgen hebben. Ook zal dit slecht zijn voor het imago van politie en justitie. 11. Decriminalisering softdrugs: 6 160 Het iegaal maken van softdrugs ontlast de politie en justitie en zal extra belastinggeld opleveren.
22
Werkgroep 18. Openbaar bestuur 18.1 Samenvatting
Voor de korte termijn zijn de twee belangrijkste maatregelen kortingen op het Provinciefonds respeotievelijk het Gemeentefonds van 280 min en 1 7 mrd. Voor de provincies komt deze korting bovenop de sl afgesproken afroming van 300 min. oit hoofde van het periodiek onderhoudsrapport van de Raad voor de Financiert,le Verhoudingen. De kortingen worden beide op dezelfde wijze beargurnenteerd, nl.: voor zowel provincies als gemeenten geldt dat zij door belastingen en overige eigen middelen over meer ruimte beschikken dan werd aangenomen bij de bepaling van hun algemene uitkeringen,
Een alternatieve benadering is dat provincies en gemeenten worden gekort voor kosten vsn bedrijfsvoering op dezelfde wijze als wordt voorgesteld voor de departementen, Qua bedragen komt dit min of meer op hetzelfde neer. Voorts wordt er de facto vanuit gegaan dat de provincies geen taken meer dienen te vervullen in het sociale domein Preluderend op de voorstellen voor de langere termjin is van belang dat ook wordt voorgesteld om in de Randstad voor 2015 al een begin te maken met provinciale herindeling volgens Variant 8 (zie hieronder) Voor de langere termijn komt de werkgroep met twee varianten die het huis van Thorbecke grondig verbouwen, mede gezien het feit dat Europese regelgeving steeds belangrijke wordt en het rijksniveau de facto het rniddenbestuur wordt. 18.2 Varianten
Variant A Geen middenbesi r w I rote emeenten In deze variant houden provincies en waterschappen op te bestaan. De gemeenten zijn de enige decentrale bestuurslaag, taken van de huidige provincies worden verdeeld over rijk en gemeenten. Gemeenten worden opgeschaafd, in plaats van 430 gemeenten nu, blijven er 25 tot 30 regiogemeenten over.
V ri n 8, Grootschali herindelen v rkte focus midden stuur in deze variant blijven de provincie bestaan, maar worden samengevoegd tot 5 0 8 provincies. Gemeenten worden opgeschaald, in plaats van 430 gemeenten nu, blijven er 100 tot 150 gemeenten over. 18.3 Reactie G4
De besparingen in beide varianten zitten, behalve in een aanzienlijke reductie van het aantal politieke ambtsdragers, vooral in decentralisatie van taken, het rigoureus toepassen van het beginsel Je gaat erover of niet" conform de commissie De Grave van 2005, vermindering van allerlei verticale vormen van toezicht en integratie van regelingen en werkprocessen, varibrend van participatieregelingen in de sociale zekerheid tot de waterafvalketen. De open huishouding van de provincies wordt in variant 8 feitelijk beÃńindigd, provincies gaan zich beperken tot het ruimtelijk economisch domein. Voor de provinciale herindeling van de Randstad in variant 8 worden twee alternatieven genoemd, te weten: a. Randstad Noord, bestaande uit Noord Holland (exclusief Groene Hart), Utrecht 23
(exclusief Groene Hart) en Flevoland (westelijk deel) en Randstad Zuid (ZuidHolland (inclusief Groene Hart). b. Ehn Randstadprovincie met daarbinnen twee entiteiten (Amsterdam/Almere resp. Rotterdam/Rijnmond), die zowel provinciale als gemeentelijke taken krijgen (dit riekt naar het provincievrije model voor de G2). Opvallend is dat het rapport zich niet uitlaat over de WGR en de WGR-plus. Opvallend is dat het rapport geen uitspraken doet over deelraden, anders dan dat de steden dat zeif maar moeten oplossen ÃćâĆňâĂİ en betalen).
Hel rapport pleit voor verruiming van het gemeentelijk belastinggebied, in lijn met eerdere pleidooien van Christiaanse en Boorsma en volgt daarbij dezelfde argumentatie, nl betere budgettaire afwegingen op decentraal niveau. Oeze ingreep wordt gecompenseerd door minder belastingheffing op rijkniveau en vermindering van uitkeringen aan de gemeenten.