Projectplan Springbeek Maasmonding
3 april 2015
Projectplan Springbeek Maasmonding
Beektraject Napoleonsbaan – Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Verantwoording Titel
Projectplan Springbeek Maasmonding
Opdrachtgever
Waterschap Peel en Maasvallei Alwin Teeuwen Johan de Putter, Jacob Luijendijk, Robbert Blijleven 1224343 -22 (exclusief bijlagen) 3 april 2015 Ontbreekt in verband met digitale verwerking Dit rapport is aantoonbaar vrijgegeven
Projectleider Auteur(s) Projectnummer Aantal pagina's Datum Handtekening
Colofon Tauw bv BU Water Dr. Holtroplaan 5 Postbus 1680 5602 BR Eindhoven Telefoon +31 40 23 25 55 0 Fax +31 40 23 25 57 5
Dit document is eigendom van de opdrachtgever en mag door hem worden gebruikt voor het doel waarvoor het is vervaardigd met inachtneming van de rechten die voortvloeien uit de wetgeving op het gebied van het intellectuele eigendom. De auteursrechten van dit document blijven berusten bij Tauw. Kwaliteit en verbetering van product en proces hebben bij Tauw hoge prioriteit. Tauw hanteert daartoe een managementsysteem dat is gecertificeerd dan wel geaccrediteerd volgens: -
NEN-EN-ISO 9001
Projectplan Springbeek Maasmonding
5\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
6\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Inhoud Verantwoording en colofon .......................................................................................................... 5 Samenvatting ................................................................................................................................. 9 1
Inleiding ........................................................................................................................ 11
1.1 1.2 1.3
Aanleiding ...................................................................................................................... 11 Doel van het projectplan ................................................................................................ 12 Leeswijzer ..................................................................................................................... 13
2
Gebiedsanalyse ........................................................................................................... 14
2.1 2.2 2.3
Landschap ..................................................................................................................... 14 Grondgebruik ................................................................................................................. 15 Bodem ........................................................................................................................... 15
2.4 2.4.1 2.5
Watersysteem ............................................................................................................... 16 Waterpeilen ................................................................................................................... 20 Grondwater .................................................................................................................... 20
3 3.1 3.1.1 3.1.2
Beleid en streefbeeld .................................................................................................. 22 Beleid ............................................................................................................................ 22 Herstel Schierbeek ........................................................................................................ 22 Verdrogingsbestrijding TOP-gebied .............................................................................. 22
3.1.3 3.2 3.2.1 3.2.2
Herstel beekmonding .................................................................................................... 22 Streefbeeld .................................................................................................................... 22 Herstel Morfodynamiek en ecologische inrichting ......................................................... 22 Herstel vismigratie ......................................................................................................... 23
3.2.3 3.2.4
Efficiënt en effectief beheer en onderhoud .................................................................... 23 Streefbeeld in tabelvorm ............................................................................................... 23
4 4.1 4.1.1 4.1.2 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3
Inrichting beektraject Napoleonsbaan - Maasmonding ........................................... 25 Maatregelen Benedenloop (Napoleonsbaan – Molenstuw) .......................................... 26 3e waterberging Brookerveld ......................................................................................... 26 Beheer en onderhoud .................................................................................................... 28 Maatregelen vispassage watermolen ............................................................................ 28 Ontwerpkeuzes ............................................................................................................. 29 Materialisatie ................................................................................................................. 29 Maatregelen Tangkoel ................................................................................................... 29
Projectplan Springbeek Maasmonding
7\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
4.4
Maatregelen Benedenloop (Molenstuw – Maasmonding) ............................................. 32
5
Effecten ........................................................................................................................ 33
5.1
Waterhuishouding ......................................................................................................... 33
5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4 5.1.5 5.1.6 5.2 5.3 5.4
Waterpeilen ................................................................................................................... 33 Drooglegging ................................................................................................................. 35 Kritieke waterpeilen ....................................................................................................... 39 Waterdiepte en stroomsnelheid ..................................................................................... 40 Grondwaterstanden ....................................................................................................... 40 Effecten omgeving en mitigerende maatregelen ........................................................... 42 Ecologie ......................................................................................................................... 42 Recreatie, cultuurhistorie en landschap ........................................................................ 44 Beheer en onderhoud .................................................................................................... 45
6 6.1 6.2 6.3
Vervolgtraject .............................................................................................................. 47 Inspraaktermijn .............................................................................................................. 47 Vergunningen en ontheffingen ...................................................................................... 47 Crisis- en herstelwet ...................................................................................................... 47
Bijlage(n) 1 Watersysteem Springbeek 2 Schetsontwerp Napoleonsbaan - Maasmonding 3 Hydraulische principeprofielen Napoleonsbaan – Maasmonding 4 Ontwerp vispassage 5 Droogleggingskaarten 6 Kabels en leidingen
8\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Samenvatting De Springbeek begint ten zuiden van Maasbree en stroomt ten zuiden van Hout-Blerick uiteindelijk uit in de Maas. De Springbeek heeft een Specifieke Ecologische Functie (SEF) zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Daarnaast maakt de monding van de Springbeek onderdeel uit van het convenant ‘herstel en inrichting Beekmondingen Maas’ tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen in Zuid-Nederland. Waterschap Peel en Maasvallei (WPM) is voornemens de Springbeek anders in te richten over een lengte van circa 3,6 km. Deze opgave is gesplitst in twee trajecten. Dit projectplan betreft het traject Napoleonsbaan – Maasmonding. In de huidige situatie voldoet de beek niet aan de ecologische doelstellingen. Daarom wil WPM de Springbeek en het beekdal herinrichten tot een zo natuurlijk mogelijk functionerende en ecologisch gezonde beek met herstel van de beekdynamiek. Dit houdt onder andere in dat de beek vrij optrekbaar moet zijn voor vis vanuit de Maas. Hiertoe wordt de Maasmonding aangepast en ter plaatse van de oude watermolen wordt een innovatieve vispassage aangelegd. De overige stuwen worden verwijderd. Hierdoor worden vismigratiebarrières opgeheven en krijgt de beek en het beekdal een deel van zijn beekdynamiek weer terug, waardoor de kenmerkende beekecotopen worden hersteld. De herinrichting van de Springbeek draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen uit het convenant ‘herstel en inrichting Beekmondingen Maas’ en de SEF-doelstellingen. Hierdoor fungeert het beekdal met de Springbeek straks als ecologische verbinding tussen het moeras Dubbroek en de Maas. Het traject tussen de Napoleonsbaan en de Maasmonding kenmerkt zicht door een kleinschaliger landschap van hoge historisch-geografische waarde. Gezien de beperkte ruimte in dit traject is het ontwerp gericht op het treffen van maatregelen op lokale schaal. Door middel van structuurvariatie worden afwisselende microhabitats gecreëerd door bijvoorbeeld een steil talud, dood hout en beplanting toe te passen. Een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de SEF-doelstellingen wordt geleverd door het realiseren van waterbergingsgebieden in het watersysteem van de Springbeek. In totaal worden er drie bergingsgebieden aangelegd waarvan één in dit traject. Het belangrijkste doel van deze bergingsgebieden is om afvoerpieken uit de Berendonkse Beek en de Springbeek tijdelijk op te vangen en de af te voeren hoeveelheid als het ware uit te smeren over de tijd. Dit voorkomt dat optrekkende vis bij afvoerpieken wordt weggespoeld in de Maas. Daarnaast helpen de
Projectplan Springbeek Maasmonding
9\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
bergingsgebieden het risico op wateroverlast benedenstrooms te verkleinen waardoor de onderhoudsintensiteit omlaag kan en hierdoor meer ruimte is voor vegetatie in en langs de beek. Hierdoor neemt de hydraulische weerstand toe. De toekomstige waterberging BrookerveldHolleweg integreert de huidige infiltratiebassins van de nieuwbouwwijk in het winterbed van de beek en wordt geïntegreerd met een waterspeelplaats. Dit gebeurt door de bassins zodanig te verlagen dat deze bij hoge afvoeren van de beek overstromen. Hierdoor wordt deze ruimte dubbel gebruikt; berging van afstromend verhard oppervlak uit stedelijk gebied direct na een regenbui en berging van piekbuien indien de bovenstroomse bergingen volgelopen zijn. De knijpconstructie om het water tijdelijk vast te houden bestaat uit stapstenen. Bij de planvorming voor de Springbeek is ook visvijver het Tangkoel betrokken. Momenteel wordt water uit de Springbeek ingelaten en stroomt via een watergang weer terug in de Springbeek benedenstrooms van de watermolen. Het waterschap streeft voor de lange termijn naar een zo natuurlijk mogelijk Tangkoel. Dat betekent o.a. een dat de plas alleen door kwel gevoed zal worden. In dit streefbeeld is geen ruimte voor inlaat vanuit de Springbeek. Dat betekent voor het Tangkoel dat het waterpeil met de seizoenen mee gaat fluctueren. Het waterschap beseft dat dit streefbeeld alleen gehaald kan worden als er een alternatieve locatie komt voor de visclub. Daarom is het voor de korte termijn alleen mogelijk om een nieuwe inlaat te maken vanuit de Springbeek naar het Tangkoel. De nieuwe inlaat komt meer bovenstrooms te liggen dan de bestaande inlaat. Dit is nodig omdat het stuwpeil van de molenstuw lager wordt. Over de verdeling van water bij de nieuwe inlaat worden duidelijke afspraken gemaakt met de visclub en de eigenaar van de watermolen. Bij de herinrichting van de Springbeek is naast de ecologische doelstellingen eveneens rekening gehouden met de randvoorwaarden die vanuit de omgeving gelden. Hiervoor is de herinrichting van de Springbeek hydraulisch getoetst. Daaruit komt naar voren dat de effecten van de herinrichting op de omgeving beperkt blijven tot een relatief smalle zone (circa 400 m). Het gehanteerde uitgangspunt hierbij is dat de drooglegging bij bestaand landgebruik niet mag verslechteren. Gezien de geringe effecten op de omgeving zijn lokaal mitigerende maatregelen als gevolg van de herinrichting benodigd. Één daarvan is het instellen van een klapstuw bij de Oude Molen. Deze klapstuw zal vanaf een ½ MA tot een extra daling in het waterpeil leiden bovenstrooms van de molenstuw. Hierdoor wordt de drooglegging ter plaatse van het weiland met de knotwilgen verbeterd en wordt tevens het kritische peil ter plaatse van de molen zelf minder snel bereikt. Op enkele locaties langs de beek hebben een aantal bijgebouwen al een kritische drooglegging. Hier dient een nadere inspectie te worden verricht. Na realisatie van de herinrichting zijn beheer en onderhoud van de watergangen en het beekdal van groot belang om de gestelde doelen in stand te houden en te ontwikkelen. Daarom stelt het waterschap voorafgaand aan de uitvoering een Beekontwikkelplan (BOP) op.
10\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Hierin staat alle informatie rond een beek(herstelproject) die relevant is voor de ontwikkeling van de beek en het beekdal richting het uiteindelijke streefbeeld.
1 Inleiding 1.1
Aanleiding
De Springbeek, gelegen in de gemeenten Venlo en Peel en Maas, begint ten zuiden van Maasbree en stroomt ten zuiden van Hout-Blerick uiteindelijk uit in de Maas. Waterschap Peel en Maasvallei (hierna WPM) is voornemens de Springbeek anders in te richten over een lengte van circa 3,6 km. Hiervoor heeft het waterschap op een aantal plaatsen grond gekocht en is in overleg getreden met betrokken instanties zoals de gemeente Venlo, Limburgs Landschap en omwonenden.
Figuur 1.1 Topografie en deelprojecten Springbeek
Het gehele beeksysteem is hiertoe beschouwd vanaf de bron tot de beekmonding. Deze beschouwing betreft het hydraulische functioneren van de gehele beek, de huidige ecologische waarden en de gewenste ecologische doelstellingen. Vervolgens is ingezoomd op de delen van de Springbeek waar daadwerkelijke ingrepen gewenst zijn. Voor deze delen is een projectplan opgesteld.
Projectplan Springbeek Maasmonding
11\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Om reden van subsidie is de Springbeek in twee projecten onderscheiden:
Springbeek Dubbroek (Dubbroek – Napoleonsbaan) en Springbeek Maasmonding (Napoleonsbaan – instroming in de Maas)
Dit projectplan betreft het traject Springbeek Maasmonding. De Springbeek heeft een Specifieke Ecologische Functie (SEF) zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Daarnaast maakt de monding van de Springbeek onderdeel uit van het convenant ‘herstel en inrichting Beekmondingen Maas’ tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen in Zuid-Nederland. In de huidige situatie voldoet de beek niet aan de ecologische doelstellingen. Daarom wil WPM de Springbeek en het beekdal herinrichten tot een zo natuurlijk mogelijk functionerende en ecologisch gezonde beek met herstel van de beekdynamiek. Dit houdt onder andere in dat de aanwezige stuwen verwijderd worden of passeerbaar worden gemaakt voor vissen. Hierdoor worden migratiebarrières opgeheven en krijgt de beek en het beekdal een deel van zijn beekdynamiek weer terug, waardoor de kenmerkende beekecotopen worden hersteld. Hierdoor fungeert het beekdal met de Springbeek als ecologische verbinding tussen het moeras Dubbroek en de Maas. Bij de herinrichting van de Springbeek wordt naast de ecologische doelstellingen eveneens rekening gehouden met de randvoorwaarden die vanuit de omgeving gelden. De Springbeek ligt in een landbouwgebied met voornamelijk tuinbouw en akkerbouw en stroomt langs de bebouwing van Hout-Blerick. Als randvoorwaarde voor de herinrichting heeft WPM gesteld dat het beekherstel geen negatieve gevolgen mag hebben voor de blijvende landbouw en de aanwezige bebouwing in relatie tot de oppervlaktewater- en de grondwaterhuishouding. Om het beekherstel mogelijk te maken heeft WPM binnen het beekdal zoveel mogelijk van de gronden verworven op vrijwillige basis. De herinrichting vindt plaats op gronden van WPM, Limburgs Landschap, Staatsbosbeheer en de gemeente Venlo. Op deze manier is er ruimte beschikbaar om een robuust watersysteem te creëren.
1.2
Doel van het projectplan
Doel van dit projectplan is inzichtelijk maken welke ruimtelijke maatregelen in het traject Springbeek Maasmonding gaan plaatsvinden. Het beschrijft wat er gebeurt, hoe dit gebeurt en welke effecten dit met zich meebrengt. Voorliggend projectplan is een projectplan zoals bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Conform de inspraakverordening van het waterschap zal het projectplan voor belanghebbenden ter inzage worden gelegd. Hiermee wordt het voor belanghebbenden mogelijk een zienswijze op het projectplan in te brengen.
12\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Bij vaststelling van het projectplan wordt door het waterschap aangegeven of eventuele zienswijzen hebben geleid tot een wijziging van het projectplan.
1.3
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 is een gebiedsbeschrijving opgenomen. Hoofdstuk 3 wordt het beleidskader en de daaruit voortkomende streefbeelden voor de Springbeek besproken. Omdat het van belang is om de Springbeek als geheel te beschouwen zijn de hoofdstukken 2 en 3 opgesteld voor de hele Springbeek (beide trajecten). In hoofdstuk 4 wordt het ontwerp van de Springbeek behandeld. Dit gaat specifiek over het traject Napoleonsbaan - Maasmonding. In hoofdstuk 5 komen de effecten van de maatregelen in dit traject aan de orde. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 het vervolgtraject geschetst.
Projectplan Springbeek Maasmonding
13\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
2 Gebiedsanalyse 2.1
Landschap
De Springbeek ligt in een fraaie boogvormige fossiele stroomgeul aan de westzijde van de Maas. Hierdoor is er sprake van oude maasafzettingen en een duidelijk herkenbare steilrand. De Springbeek ontspringt in het moerasgebied Dubbroek en is vermoedelijk gegraven om het Dubbroek te ontwateren en als bron voor de watermolen. Tussen het Dubbroek en de Napoleonsbaan volgt de beek grotendeels de oude Maasmeanderboog. Ter plaatse van de instroom van de Berendonkse beek wijkt de beek tijdelijk af van het oorspronkelijke tracé. Het landschap typeert zich hier door grote volumes van kassen en bossages. Ook valt de sterke scheiding tussen het natuurgebied van het Dubbroek en het omliggende landbouwgebied op. Er is beperkte interactie tussen de beek en de aanwezige broekbossen. Hierdoor zijn een aantal broekbossen verdroogd. Het traject tussen de Napoleonsbaan en de Maasmonding kenmerkt zicht door een kleinschaliger landschap van hoge historisch-geografische waarde. De beek volgt grotendeels de steilrand en stroomt langs de rand van Hout-Blerick. Veel particuliere woningen en tuinen grenzen direct aan de beek. Ter plaatse van het Brookerveld is de beleving van de beek vanaf het wandelpad beperkt. De steilrand is niet goed zichtbaar en de uitstraling van een beekdal is niet aanwezig. Langs de beek liggen twee waterbergingen voor het opvangen van hemelwater van verhard oppervlak. Vlak voor de Maaskering ligt een voormalige watermolen. Bij deze watermolen ligt een stuw met cultuurhistorische en recreatieve waarden. Ter hoogte van de watermolen ligt visvijver het Tangkoel, dit is een oude maasgeul die nu in gebruik is als visvijver. Na het Tangkoel stort de beek gedeeltelijk over de molenstuw in het Holocene dal van de
14\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Maas. Na het passeren van de waterkering stroomt de Springbeek door natuurgebied Romeinenweerd naar de Maas.
2.2
Grondgebruik
De Springbeek is grotendeels gelegen in agrarisch gebied waarin naast akkerbouw veel kassen met groente, fruit en bloementeelt voorkomen. Vermoedelijk veroorzaken de waterbuffers van deze kassen mede de sterke fluctuaties van de afvoer in de Springbeek. Bovenstrooms zijn bospercelen gelegen rondom het natuurgebied Dubbroek.
2.3
Bodem
De fraaie boogvormige oude Maasmeander (20 -18 m NAP) is gelegen op het laagterras langs de (steil)rand, in het overgangsgebied naar het Midden-Limburgse dekzandlandschap ten westen van de Maas (25-27 m NAP). De markante hoogteverschillen met de omgeving (Dubbroek, HoutBlerick) lopen daarbij op tot verscheidene meters. Karakteristiek voor de Maasmeander is dat zich daarbinnen bij nadere beschouwing nog talloze geulen en laagten aftekenen. Het reliëf en de bodemsamenstelling (rivierzanden, klei, veen) zijn daardoor zeer gevarieerd. De bodems zijn vaak ijzerhoudend. In het gebied komen in de ondergrond pyrietbanken voor. Hierdoor kan lokaal water stagneren en kunnen zelfs schijngrondwaterstanden ontstaan.
Figuur 2.1 Bodem, hoogte en beektype
Projectplan Springbeek Maasmonding
15\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Het geaccidenteerde stuifzandcomplex van de Blerickse bergen (24-32 m NAP) aan de noordkant van de meanderboog hoort daar geomorfologisch gezien bij. De fijne zanden zijn deels verstoven vanuit de Maasbedding, toen die nog de hoofdloop van de Maas vormde (Pleistoceen).
2.4
Watersysteem
Het totale stroomgebied van de Springbeek beslaat zo’n 850 ha. Het watersysteem is weergegeven in figuur 2.4 welke ook is opgenomen in de bijlage. Het watersysteem van de Springbeek is grofweg op te delen in vier deeltrajecten (figuur 2.2). Bovenloop Dubbroek (tot Berendonksebeek) Middenloop Blerickse Broek (Berendonksebeek – Napoleonsbaan) Benedenloop (Napoleonsbaan – Molenstuw) Benedenloop (Molenstuw – Maasmonding
Figuur 2.2 Deeltrajecten watersysteem
16\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Bovenloop Dubbroek (tot Berendonksebeek) De Springbeek wordt gevoed door mesotroof (kwel)water uit het natuurgebied Dubbroek. De afvoer is sterk gebufferd en kent weinig piekafvoeren. De anti-verdrogingsmaatregelen die in het Dubbroek worden uitgevoerd zullen dit karakter versterken: het Dubbroek gaat fungeren als ecologische ‘reservoir’ voor de overige beektrajecten van de Springbeek. In het vervolg van de bovenloop is sprake van een beperkt verhard oppervlak, er watert één kleine kas af op de beek. Grote Winkel is een klein broekbosje langs de Springbeek. Hoewel het in een laagte ligt, is er geen interactie met de beek. Het terrein is dan ook sterk verdroogd. Aandachtspunt is een kritische laagte in het maaiveld ten noorden van Grote Winkel. Middenloop Blerickse Broek (Berendonksebeek – Napoleonsbaan) Een belangrijke zijtak wordt gevormd door de Berendonkse beek. Dit stelsel zorgt voor de afwatering van onder meer de landbouwgronden aan de zuid- en oostkant van het Dubbroek. De landbouw heeft grote effecten op waterkwaliteit en afvoerintensiteit van de Berendonksebeek, en daarmee op de Springbeek. Bij volle reservoirs van de kassen ontstaan er grote afvoerpieken op de Springbeek die sterk doorwerken in het afvoerregime benedenstrooms, ook in onderhavig beektraject. Er is sprake van eutroof water met grotere kans op verontreinigingen. Blerickse broek is een broekbos langs de Springbeek, ook hier is weinig interactie met de beek.
Projectplan Springbeek Maasmonding
17\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Figuur 2.3 Voeding Springbeek
18\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Benedenloop (Napoleonsbaan – Molenstuw) De benedenloop heeft tussen de Napoleonsweg en tot iets voor de Holleweg weinig verval. Het bodemverhang is lokaal juist tegengesteld. Dit werkt remmend op de stroomsnelheid. De benedenloop is te karakteriseren als een langzaam stromende bovenloop op zand in landbouwgebied (R4). In het traject stroomafwaarts de Holleweg is plotseling sprake van een fors bodemverhang met hogere stroomsnelheden. De beek is hier te karakteriseren als snelstromende bovenloop op zand (R13). Ter plaatse van de watermolen stroomt de beek gedeeltelijk in visvijver het Tangkoel. Benedenloop (Molenstuw – Maasmonding) De beek passeert de waterkering via een duiker die bij hoog water kan worden afgesloten. In natuurgebied Romeinenweerd heeft de Springbeek een natuurlijk meanderend karakter. Sinds de omliggende grond geen agrarische functie meer heeft (1997) wordt de beek, met uitzondering van het gedeelte bij de kering, niet meer onderhouden. In de laatste 20 a 30 meter stroomt de Springbeek, breed en ondiep naar de Maas over een bed van grove maaskeien.
Figuur 2.4 Watersysteem Springbeek (zie ook bijlage)
Projectplan Springbeek Maasmonding
19\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
2.4.1
Waterpeilen
Tussen het natuurgebied Dubbroek en het benedenstroomse deel bevindt zich een stuw (stuw 5) met een bovenstrooms peil van 19,1 / 18,9 m NAP (bij zomer / winterafvoer). Tussen Grote Winkel en de Berendonkse Beek bevindt zich stuw 4 met bovenstrooms een peil van 17,9 / 18,2 m NAP. Net voor de Holleweg bevindt zich stuw 3 op de grens van het vlakke deel en het hellende deel van de beek. Het waterpeil is hier 17,7 / 17,3 (bij zomer / winterafvoer). De Molenstuw (stuw 2) heeft een huidig stuwpeil van 16,1 / 15,95 en wordt bediend door leden van de visvereniging op het Tangkoel ten behoeve van de doorspoeling. Tussen stuw 3 en de molenstuw bevindt zich nog een bodemval die het water bovenstrooms opstuwt zonder vast peil. Tussen de stuwen heeft de beek een natuurlijk verhang waarbij de peilen in de zomer tegennatuurlijk hoger zijn in de zomer dan in de winter. Tot slot bevindt zich in de waterkering nog een doorlaat met afsluiter t.b.v. hoogwater in de Maas. In een hoogwaterperiode worden pompen ingezet om het beekwater naar de Maas te pompen. Het maximale peil benedenstrooms van de molen betreft dan circa 16,2 m NAP.
2.5
Grondwater
De grondwaterstanden ten opzichte van maaiveld zijn voor de actuele situatie weergegeven in onderstaande figuren.
Figuur 2.5 Actuele drooglegging voor de GHG situatie
20\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Figuur 2.6 Actuele drooglegging voor de GLG situatie
De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) in de meanderboog staat in het Dubbroek aan of nabij maaiveld (<40 cm). Stroomafwaarts van het broekbosgebied varieert de drooglegging langs de beek in het agrarisch gebied tussen de 40-100 cm beneden maaiveld. Op de geleidelijk oplopende flanken liggen de grondwaterstanden nog veel dieper. De Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt in het Dubbroek in de orde van 20-60 cm onder maaiveld. Stroomafwaarts van dit broekbosgebied varieert de drooglegging langs de Springbeek in dergelijke perioden dan tussen 80-140 cm onder maaiveld. Op de flanken van het beekdal kunnen de waterstanden dieper komen te liggen dan 200cm beneden maaiveld. Op de rivierterrassen en in de stuifzandcomplexen aan de noordwestrand van de meanderboog zijn de grondwaterstanden het hele jaar dieper dan 250 cm beneden maaiveld. Het grondwater dat infiltreert op de stuifzandcomplexen van onder andere de Blerickse Bergen stroomt richting de Springbeek en komt als ijzerrijke kwel in en langs de Springbeek aan het oppervlak. Dit is dan ook de natuurlijke voeding van de broekbossen in Dubbroek en langs de Springbeek. Door landbouwkundige ontwatering is de toestroming naar de broekbossen verminderd
Projectplan Springbeek Maasmonding
21\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
3 Beleid en streefbeeld 3.1
Beleid
Waterschap Peel en Maasvallei heeft het doel om het ecologisch systeem van de Springbeek te herstellen. Dit doel komt voort uit diverse beleidsopgaven. 3.1.1 Herstel Schierbeek Aan ecologisch belangrijke beken, zoals de Springbeek, zijn binnen provinciaal- en waterschapsbeleid een specifieke ecologische functie toegekend (Schepenen). Voor deze beken wordt gestreefd naar een zo natuurlijk mogelijke inrichting en zo min mogelijk onderhoud. De Springbeek is niet aangemerkt als waterlichaam in het kader van de KRW. De Springbeek kan wel getypeerd worden volgens deze systematiek als R4 en R13. De uitvoering is gewenst uiterlijk in 2015. Dit is de directe verantwoordelijkheid van het waterschap. 3.1.2 Verdrogingsbestrijding TOP-gebied De provincie heeft het natte natuurgebied Dubbroek aangewezen als TOP-gebied. Het betreft een gebied waar de provincie voor 2015 met voorrang inzet op realisatie van natuurherstel (verdrogingsbestrijding). Hiervoor is het waterschap medeverantwoordelijk, met name voor uitstralingseffecten en randvoorwaardelijke hydrologie. Limburgs Landschap heeft in het kader van Nieuw Limburgs Peil in 2014 maatregelen uitgevoerd om de kwelplassen in Dubbroek beter te laten functioneren en de waterkwaliteit te verbeteren. 3.1.3 Herstel beekmonding De monding van de Springbeek is onderdeel van het convenant ‘herstel en inrichting Beekmondingen Maas’ tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen in Zuid-Nederland. Hiermee geven waterschappen en Rijkswaterstaat invulling aan verplichtingen, die zijn vastgelegd in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De beekmonding van de Springbeek moet uiterlijk in 2015 ecologisch hersteld zijn.
3.2
Streefbeeld
Vanuit het beleid is het streefbeeld voor de Springbeek te formuleren. Het streefbeeld vertaalt zich in de volgende drie onderwerpen. In hoofdstuk 5.2 wordt behandeld in hoeverre de maatregelen bijdragen aan de doelstellingen. 3.2.1 Herstel Morfodynamiek en ecologische inrichting Door de Springbeek te herinrichten, bijvoorbeeld door slingering van de beek, en het verwijderen van de stuwen en oeververdediging (langs de Maas) wordt de morfodynamiek van de Springbeek vergroot en ontstaat meer variatie in stroming, substraat, schuilgelegenheid, voedsel en dergelijke, waardoor meerdere beekspecifieke soorten zich in de beek kunnen vestigen.
22\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Het versterken van beschaduwing en het beperken van de noodzaak tot onderhoud van de beek dragen hier ook aan bij. 3.2.2
Herstel vismigratie
Het opheffen van vismigratieknelpunten in SEF-beken vormt een onderdeel van beekherstel. In het traject Dubbroek-Napoleonsbaan bevinden zich twee stuwen die de vismigratie belemmeren. Herstel van vismigratie is mogelijk door het verwijderen of passeerbaar maken van de stuw spr4. Stuw spr5 staat aan de rand van het natuurgebied Dubbroek. Deze stuw blijft gehandhaafd in verband met de anti-verdrogingsbestrijding van het Dubbroek. Het vispasseerbaar maken van deze stuw heeft echter beperkte ecologische meerwaarde. In het traject Napoleonsbaan-Maasmonding liggen drie stuwen die de vispasseerbaarheid belemmeren. Herstel vismigratie is mogelijk door het verwijderen en/of vispasseerbaar maken van de stuwen spr2, spr2,5 en spr3. Stuw spr2 is de stuw bij de watermolen. Ten slotte is de Springbeek bij de monding van de Maas vastgelegd met breuksteen. Hierdoor ontbreken processen als erosie en sedimentatie en is de beek moeilijk optrekbaar voor vissen. Door het verwijderen van de breuksteen bij de monding wordt de morfodynamiek van de beekmonding hersteld. Tevens wordt zo het vismigratieknelpunt opgelost. 3.2.3 Efficiënt en effectief beheer en onderhoud Bij herinrichten van de beek wordt een efficiënt en effectief beheer en onderhoud nagestreefd. Er wordt een natuurlijk en robuust watersysteem gerealiseerd, dat afgestemd is op de functies in het stroomgebied. Detailregeling van waterpeilen vindt plaats door toegespitst beheer en onderhoud. Hierbij is de toegankelijkheid een belangrijke factor. De verwachting is dat het beheer en onderhoud een aantal jaren na de herinrichting extensiever en goedkoper zal zijn. 3.2.4 Streefbeeld in tabelvorm Het streefbeeld voor het beektraject Dubbroek – Napoleonsbaan / Holleweg is een langzaam stromende bovenloop laaglandbeek. Hierbij horen de volgende kenmerken:
Projectplan Springbeek Maasmonding
23\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Stroomsnelheid
0,1 – 0,3 m/sec
Breedte
1 – 2,5 meter
Waterdiepte (bij gem. peil)
0,3 – 0,6 meter
Opgaande begeleidende begroeiing
60 – 80 % zuidoever
(bedekking bij beschaduwing)
10 – 30 % noordoever
Verhang (beddingbodem, m/km)
< 1 m/km
Vegetatie in waterloop
Volledige dichtgroei voorkomen
Peilregime
Natuurlijk
Type meandering
Licht slingerend
Bron: waterschap Peel en Maasvallei
Het streefbeeld voor het beektraject Napoleonsbaan / Holleweg – Maasmonding is een Terrasbeekbovenloop.
Waterbodem
Zand
Stroomsnelheid
0,1 – 0,8 m/sec
Breedte
1 – 3 meter
Waterdiepte (bij gem. peil)
< 0,4 meter
Opgaande begeleidende begroeiing
Volledig beschaduwd
(bedekking bij beschaduwing) Voedingsstoffen
(zeer) laag
Bron: handboek streefbeelden voor water en natuur in Limburg. Provincie Limburg
24\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
4 Inrichting beektraject Napoleonsbaan Maasmonding Het traject tussen de Napoleonsbaan en de Maasmonding kenmerkt zicht door een kleinschaliger landschap van hoge historisch-geografische waarde. Gezien de beperkte ruimte in dit traject is het ontwerp (zie bijlage) gericht op het treffen van maatregelen op lokale schaal. Een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de SEF-doelstellingen wordt geleverd door het realiseren van waterbergingsgebieden in het watersysteem van de Springbeek. In totaal worden er drie bergingsgebieden aangelegd waarvan één in dit traject.
Figuur 4.1 Voorstel waterberging Springbeek
Het belangrijkste doel van deze bergingsgebieden is om afvoerpieken in de Springbeek tijdelijk op te vangen en de afvoer als het ware uit te smeren over de tijd. Dit helpt tevens te voorkomen dat optrekkende vis bij afvoerpieken wordt teruggespoeld in de Maas. Daarnaast helpen de bergingsgebieden het risico op wateroverlast benedenstrooms te verkleinen waardoor de onderhoudsintensiteit omlaag kan.
Projectplan Springbeek Maasmonding
25\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
4.1
Maatregelen Benedenloop (Napoleonsbaan – Molenstuw)
4.1.1 3e waterberging Brookerveld Ter plaatse van het Brookerveld wordt de huidige hemelwaterberging (wadi) meer geïntegreerd in het beekdal. Dit vormt het 3e waterbergingsgebied van de Springbeek. De overige twee waterbergingen zijn beschreven in het deelrapport Dubbroek – Napoleonsbaan. De huidige wadi / berging betreft circa 180 m3. Volgens verleende vergunningen dient deze hoeveelheid wel apart van de beek geborgen te worden. Als gevolg van grondaankopen aan de zuidzijde van de beek tussen de Brookerhofweg en de Holleweg is het ontwerp plaatselijk herzien. Dit leidt ertoe dat de Springbeek meer kan meanderen. Doordat ook het beekdal wordt verbreed, is meer ruimte gecreëerd voor het tijdelijk bergen van beekwater. De bestaande wadi’s zullen qua ligging en inhoud niet groter worden, maar wel beter worden ingepast in de omgeving. De zuidelijke rand van de wadi’s wordt verlaagd waardoor deze worden betrokken in het beekdal. Het wordt dus een multi-functionele berging: zowel infiltratie van afstromend water uit stedelijk gebied als een tijdelijke berging van beekwater bij hoge afvoeren. Tussen de beek en de wadi komt een richel met de bovenzijde op ongeveer 18,00 m NAP. En de bodemhoogte van de berging bedraagt 0,3-0,5 m onder dit niveau. De berging zelf wordt maximaal 10 meter breed over een lengte van 250-300 meter. Er komt een hogergelegen uitstroomopening vanuit de berging om zo infiltratie van hemelwater optimaal te laten verlopen. De waterberging heeft een beperkt positief effect op de waterkwaliteit van de Springbeek door bezinking van deeltjes.
Figuur 4.2 Principe-doorsnede waterberging Brookerveld
Het bestaande wandelpad ten hoogte van het Brookerveld meandert langs het nieuwe beekdal. Ter hoogte van de Springbeekweg wordt gebruik gemaakt van het bestaande wandelpad en blijven ook de knotwilgen gehandhaafd. Aan de zuidzijde van de Springbeek komt een gecombineerd wandel- en onderhoudspad vanaf de Brookerhofweg tot aan de Holleweg.
26\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Het (onderhouds)pad heeft een breedte van 4,5 meter. Nabij de verbinding van het wandelpad met de Springbeekweg wordt het noordelijke en zuidelijk wandelpad verbonden middels een bruggetje. Ter plaatse van bruggetje wordt in het beekdal een natuurlijke speelruimte gecreëerd. Tussen het Brookerveld en de Holleweg wordt de bodemhoogte aangepast naar een natuurlijker verhang. Nu is hier een onnatuurlijk verhang. Dit onnatuurlijke verhang wordt hersteld. Daarnaast worden lokaal rustplekken voor vissen bij lage waterstanden gecreëerd. Twee bestaande dammen met een duiker worden daarom verwijderd. Deze dienen momenteel als ontsluiting voor de twee zuidelijke landbouwpercelen. Ten behoeve van de ontsluiting wordt hiervoor gebruik van het nieuwe onderhoudspad aan de zuidzijde van de Springbeek. Hiervoor dient ook de bestaande fietssluis in de Brookerhofweg verplaatst te worden. Om optimaal gebruik te kunnen maken van de gecreëerd berging in het beekdal, wordt een vispasseerbare knijpconstructie aangelegd nabij de Holleweg, waardoor het waterbergingsgebied kan functioneren. De constructie zorgt ervoor dat het winterbed ter plaatse van het Brookerveld optimaal benut wordt. De knijpconstructie wordt uitgevoerd door middel van stapstenen in het beekprofiel. De stenen zijn ca 0,5 -0,7 m hoog en komen onder normale omstandigheden net boven het water uit. Nabij de Holleweg wordt stuw 3 verwijderd. Hiernaast staat een vervallen kas, welke op korte termijn wordt gesaneerd. De hierdoor vrijgekomen ruimte wordt deels benut voor de herinrichting van de beek, een natuurstrook met schraalgraslanden, natuurlijke oevers en een gecombineerd wandel- en onderhoudspad. Naast de Tomatenbrug is de inrit van het onderhoudspad voorzien vanuit de Holleweg.
Figuur 4.3 Principeoplossing knijpconstructie
Projectplan Springbeek Maasmonding
27\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
De brug bij de Holleweg vormt tevens een knelpunt voor vismigratie. Dit wordt opgelost door onder de brug de bodem deels te verlagen door een geul te graven. In het traject tussen de Holleweg en de oude watermolen zijn geen ingrijpende wijzigingen mogelijk in de waterloop gezien de beperkte ruimte. Een tweefasen profiel is hier dan ook niet mogelijk. De beek wordt hier licht slingerend aangelegd waarbij de bodem waar mogelijk wordt versmald de oevers aan de bovenzijde verflauwd worden. Ook worden door middel van structuurvariatie afwisselende microhabitats gecreëerd door lokaal een steilrand of dood hout in de beek aan te brengen en beplanting toe te passen. Stuw 2½ (bodemval) wordt verwijderd. Dit heeft als consequentie dat de bodembreedte versmald moet worden om voldoende waterdiepte te realiseren bij lage afvoeren. Bij de herprofilering wordt de watergang licht slingerend aangelegd. De knotwilgen blijven gehandhaafd als beeldbepalend element van het molenensemble. De waterloop naar oude molen blijft ongewijzigd gezien de hoge cultuurhistorische waarde van deze watergang. 4.1.2 Beheer en onderhoud Langs het deel van de Springbeek tussen de Brookerhofweg en Holleweg komt het onderhoudspad aan de zuidzijde te liggen. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van 4,5 meter. Dit wordt gecombineerd met (groepsgewijze) aanplant van bomen op het talud, waar de onderhoudsmachines langs kunnen rijden. In het traject Holleweg – oude molen wordt het huidige onderhoudspad behouden. Noodzakelijk onderhoud wordt hier met licht materieel uitgevoerd. Dit blijft in de huidige en toekomstige situatie hetzelfde.
4.2
Maatregelen vispassage watermolen
Op dit moment stuiten de vissen bij het opzwemmen van de Springbeek op stuw 2, de stuw van het Meuleke te Blerick. Het hoogteverschil ter plekke bedraagt 3,2 meter. Ter plaatse van deze stuw is een vispassage ontworpen die vissen en andere levende beekorganismen de mogelijkheid biedt om stroomopwaarts richting Dubbroek te trekken. De vispassage wordt opgebouwd volgens het LS vistrap principe van BAT, zo mogelijk gedeeltelijk in de beek. Dit biedt de mogelijkheid om een kortere vistrap te bouwen. Hierdoor past deze vistrap in het gewenste plangebied. Omdat het een relatief nieuwe ontwikkeling betreft zal de vistrap voor realisatie in het stromingslab van BAT ecologisch nog nader onderzocht worden. Dit proces wordt samen met ecologen van het waterschap uitgevoerd.
28\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
4.2.1
Ontwerpkeuzes
In de bijlage is het ontwerp van de vispassage toegevoegd. Hierop zijn de inpassing in het perceel en enige schetsen van het ontwerp weergegeven. Het ontwikkelde ontwerp diende aan de volgende eisen te voldoen:
Vis optrekbaarheid, ook voor kruipende beekorganismen
Variabel debiet, en goede debiet afstemming met rest van het plan. ook bij zeer lage afvoeren goed functioneren. (ontwerp debiet van 30-120 liter/sec.) Ten behoeve van een evenwichtige hoogteregulering tussen vistrap en molenstuw, maar vooral als extra capaciteit bij piekafvoeren zal een (passief werkende) klapstuw bij de molen worden toegepast. Deze stuw is los te plaatsen in de bestaande schotbalksponning van de molenoverlaat Natuurlijke uitstraling, gebruik van natuurlijke materialen Inpassing in het landschap welke bovendien recht doet aan het beekdal, de molenbiotoop en de monumentale watermolen Toegang voor publiek maar ook voor onderhoudsmachines via een natuurlijk onderhouds- en voetpad. Hoe het ‘eiland’ te bereiken wordt nog nader uitgewerkt Duurzame uitvoering
4.2.2 Materialisatie De vistrap wordt gebouwd van acaciapalen, een kleilaag en afwerking met een grovere grindsoort. Aan de molenzijde is de vistrap uitgevoerd als houten wand, aan de ander zijde loopt deze over in het talud. Het hout steekt ca 50 cm boven het water uit en zal nergens boven het maaiveld te zien zijn. De acaciapalen waar de vistrap mee gebouwd wordt hebben een zeer grote levensduur in en buiten het water. Deze ligt gelijk aan tropische hardhoutsoorten. Acacia Is de duurzame variant van het tropisch hardhout, en wordt ook wel het Europese hardhout genoemd.
4.3
Maatregelen Tangkoel
Bij de planvorming voor de Springbeek is ook visvijver het Tangkoel betrokken. Het waterschap streeft voor de lange termijn naar een zo natuurlijk mogelijk Tangkoel. Dat betekent onder andere natuurlijk peilbeheer; de vijver zal alleen door kwel gevoed worden. In dit streefbeeld is geen ruimte voor inlaat vanuit de Springbeek of voeding door de watergang de Molen. Dat betekent voor het Tangkoel dat het waterpeil met de seizoenen mee gaat fluctueren. Het waterschap beseft dat dit streefbeeld alleen gehaald kan worden als er een alternatieve locatie komt voor de visclub.
Projectplan Springbeek Maasmonding
29\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Voor de korte termijn zijn de volgende maatregelen haalbaar: 1. Aanleggen vistrap zoals in paragraaf 4.2 beschreven. Bovenstrooms aansluiten bij bestaande inlaat van de Springbeek naar het Tangkoel. De bestaande inlaat verwijderen 2. Nieuwe inlaat maken vanuit de Springbeek naar het Tangkoel. De nieuwe inlaat komt meer bovenstrooms te liggen dan de bestaande inlaat. Dit is nodig omdat het stuwpeil van de molenstuw lager wordt. De nieuwe inlaat moet goed regelbaar worden. Alleen het waterschap kan de inlaat bedienen. Over de verdeling van water worden duidelijke afspraken gemaakt met de visclub en de eigenaar van de watermolen. In tijden van watertekort heeft de vistrap prioriteit.
Figuur 4.4 Voorstel maatregelen Tangkoel / vispassage
Naast de haalbare maatregelen op korte termijn zijn er een aantal wenselijke maatregelen. Deze zijn weergegeven in onderstaande figuur. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal de haalbaarheid van de volgende maatregelen onderzocht worden: 1. Het gebied de Berkt via watergang de Middelste Horst laten afwateren naar watergang de Molen door een nieuw te graven traject 2. Watergang de Molen laten uitstromen in het Tangkoel door een nieuw te graven traject 3. Watergang de Molen dempen op traject ten zuiden van het Tangkoel 4. Het Tangkoel krijgt een nieuwe noodoverlaat naar de nieuwe vistrap
30\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Figuur 4.5 Voorstel nieuwe aanvoer Tangkoel
Parallel aan de technische uitwerking van de plannen voor de Springbeek moet duidelijkheid ontstaan of deze maatregelen haalbaar zijn. Hierbij spelen een aantal onzekerheden: a) b) c)
Aankoop benodigde percelen van de provincie Voldoende drooglegging van woningen aan de D’ohenweg in nieuwe situatie Voldoende drooglegging van percelen langs watergang de Molen in de nieuwe situatie
Indien het onderzoek positief uitvalt dan kunnen deze maatregelen ook worden meegenomen bij de uitvoering van de herinrichting van de Springbeek. Indien het onderzoek negatief uitvalt worden de maatregelen doorgeschoven naar de middellange termijn. In dat geval is het wel nodig om watergang de Molen te laten uitstromen in de vistrap. Waar de watergang uitmondt in de vistrap moet vervolgens een schotbalkstuw komen zodat het peil in watergang de Molen maximaal kan worden opgezet.
Projectplan Springbeek Maasmonding
31\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
4.4
Maatregelen Benedenloop (Molenstuw – Maasmonding)
Ten behoeve van de vispasseerbaarheid van de Maasmonding wordt de oeververdediging van stortsteen zodanig aangepast dat deze vispasseerbaar wordt. Dit betreft het herplaatsen, verwijderen en/of vastleggen van het stortsteen .
32\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
5 Effecten In deze paragraaf worden de effecten van de herinrichting van de beek beschreven. Eerst worden de effecten op de waterhuishouding beschreven en vervolgens wordt ingegaan op de effecten op de primaire functies land- en glastuinbouw en ecologie. Als laatste wordt de impact van de herinrichting beschreven op de nevenfuncties recreatie, cultuurhistorie en landschap.
5.1
Waterhuishouding
De afvoer van de Springbeek is recentelijk gemeten door het waterschap. Hieruit is een basisafvoer van 150 l/s en een maatgevende dagafvoer (MA) van 840 l/s af te leiden. Bij het bepalen van deze afvoeren is rekening gehouden met de onzekerheden in de metingen. Door de herinrichting van de Springbeek verandert het lokale oppervlaktewaterregime. Dit heeft ondermeer effect op de afvoerdynamiek, de (gemiddelde) waterpeilen en de waterdiepte en stroomsnelheid van de beek. Een verandering van het gemiddelde waterpeil heeft effect op de drooglegging en daarmee op de grondwaterstand in de aangrenzende percelen. Een verandering van de extreme waterstanden tijdens piekafvoer heeft effect op de inundatiefrequentie en het geïnundeerde areaal. De effecten op de bovengenoemde waterhuishoudkundige kenmerken worden in onderstaande paragrafen beschreven. 5.1.1 Waterpeilen Als gevolg van de herinrichting verandert het waterpeil. Het huidige en toekomstige waterpeil is berekend voor twee karakteristieke afvoersituaties, respectievelijk een gemiddelde zomersituatie met een afvoer 30 % van MA, ook wel 0,3Q genoemd, (eigenlijk 20 % ) en een gemiddelde wintersituatie met afvoer 50 % MA (ook wel 0,5Q genoemd). Bij de zomersituatie staan de aanwezige stuwen op zomerpeil en is gerekend met extra begroeiing met stromingsweerstand. Er is voor de zomerafvoer bewust gekozen voor 30 % MA in plaats van 20 % wat normaal is. Hierdoor wordt het ontwerp van de robuuster. Bij de wintersituatie staan de stuwen op winterpeil en is gerekend met een lagere stromingsweerstand omdat de oevervegetatie dan gemaaid is. De effecten op de waterpeilen zijn het grootst nabij de voormalige stuwen (figuur 5.1). Vanwege het ingestelde zomerpeil (circa 40 cm boven winterpeil) is de waterstand bij gemiddelde zomerafvoer in de huidige situatie op twee trajecten over een lengte van 500 en 1000 m hoger dan bij gemiddelde winterafvoer. Door het verwijderen van twee stuwen verdwijnt dit onnatuurlijke seizoensregime. Hierdoor wordt vooral de zomerwaterstand op de thans gestuwde trajecten in de toekomst enkele decimeters lager. Alleen in de bovenloop nabij Dubbroek is de toekomstige waterstand bij zomerafvoer hoger dan in de huidige situatie.
Projectplan Springbeek Maasmonding
33\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
In de toekomstige situatie is de waterstand bij gemiddelde winterafvoer (50 % MA) slechts weinig hoger (tot 5 cm) dan bij gemiddelde zomerafvoer (30 % MA). Dit relatief kleine gemiddelde verschil is het gevolg van de extra opstuwende werking van begroeiing in het zomerhalfjaar en de vorm van het dwarsprofiel (geknikte taluds of 2-fasen) waardoor een peilstijging bij winterafvoer wordt onderdrukt. De waterstand bij winterafvoer wordt lokaal 10 tot 20 cm hoger dan in de huidige situatie door de versmalling van de bodembreedte en/of verondieping van de beek. De bodemval benedenstrooms van de Baarlosestraat wordt aan stroomafwaartse zijde opgevuld.
Waterstanden bij afvoer 0.3Q en 0.5Q: huidige situatie en ontwerp maaiveldhoogte langs beek ontwerp 0,5Q winter
Huidig 0,5Q winter ontwerp 0,3Q zomer
20
Huidig 0,3Q zomer bodem‐ontwerp Holleweg
Napoleonsbaan
bodem‐huidig
Baarlosestraat
Niveua in mNAP
19
18
Stuw3
17
Bodemval Molen
16
15 2100
2300
2500
2700
2900
3100
3300
Afstand in traject (m)
Figuur 5.1 Berekende waterpeilen bij zomer- en winterafvoer voor huidige en toekomstige inrichting
Op de waterpeilenkaart in figuur 5.2 zijn voor een aantal locaties in de Springbeek de berekende waterpeilen weergegeven voor de ontwerpsituatie. Evenals bij figuur 5.1 is uit deze kaart af te leiden dat de waterstand bij zomerafvoer bovenstrooms van de verwijderde stuwen circa 10 cm lager wordt. In de boven en middenloop wordt de waterstand bij winterafvoer 10 tot 20 cm hoger.
34\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Figuur 5.2 Waterpeilenkaart
5.1.2 Drooglegging In figuur 5.3 en 5.4 is de drooglegging voor de huidige situatie en de ontwerpsituatie weergegeven bij de gemiddelde zomerafvoer (30 % MA) en de gemiddelde winterafvoer (50 % MA). De drooglegging is berekend op basis van het lokale beekpeil en het maaiveldbestand AHN2 voor een zone van 100 m breed aan beide zijden van de beek. Binnen deze zone is de drooglegging getoetst aan de droogleggingnormen van het waterschap voor het huidige landgebruik (tabel 5.1).
Tabel 5.1 Droogleggingnormen
Landgebruik
Droogleggingnorm (m)
Grasland
0.3
Akkerbouw, tuinbouw, fruitteelt
0.8
Bebouwing
1,0
Projectplan Springbeek Maasmonding
35\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
In het traject Napoleonsbaan-Maasmonding wordt op de volgende locaties aan de droogleggingsnorm niet voldaan: 1. Weiland Molenkampweg (schapenweide met knotwilgen ten noorden van de watermolen) 2. Romeinenweg 3. Romeinenweerd (buitendijks) Ad 1) dit betreft een reliëfrijke weide waar als enige de steilrand van de meanderboog in het veld nog zichtbaar is in de benedenloop. Het gebied heeft een hoge cultuurhistorische waarde. De drooglegging voldoet in de huidige situatie niet overal. Dit betreft in het laagste deel direct achter de knotwilgen. De droogleggingsituatie wordt hier niet verslechterd. Ad 2) Dit betreft een deel van het perceel tussen de Romeinenweg en de waterkering aan de zuidzijde van de Springbeek. Dit perceel voldoet zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie niet. De drooglegging wordt niet gewijzigd als gevolg van de maatregelen. Ad 3) Voor het buitendijkse deel aan de Maas gelden de droogleggingsnormen niet omdat de drooglegging wordt bepaald door het Maaspeil.
36\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Figuur 5.3 Waterpeilen huidige situatie (zomer- en winterafvoer)
Projectplan Springbeek Maasmonding
37\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Figuur 5.4 Waterpeilen ontwerp (zomer- en winterafvoer)
38\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
5.1.3
Kritieke waterpeilen
Naast de droogleggingstoets zijn op een aantal plaatsen ook kritieke waterpeilen onderzocht. Dit betreffen gebouwen en directe omgeving (tuinen) 1. Bijgebouw Holleweg 11 (direct grenzend aan de beek) 2. Bijgebouw Horstweg 35 (direct grenzend aan de beek) 3. Oude Molen Molenkampweg 3 (hoofdgebouw)
Figuur 5.5 Kritische waterpeilen
De waterpeilen zijn op drie locaties getoetst uitgaand van de voorwaarde dat de drooglegging voor bestaande functies niet mochten wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. Het betreft de locaties zoals aangegeven op figuur 5.5.
Projectplan Springbeek Maasmonding
39\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
In onderstaande tabel zijn de peilen op deze locaties weergegeven.
Tabel 5.1 Berekende peilen in huidige situatie en bij ontwerp
Kritieke
Maai-
locatie
veld
Holleweg 11 18 Voortweg 35
17.2
Oude Molen Molenkamp 16.4 weg 3
DroogFunctie
Huidig
Toekom-
peil
stig peil
1
17.2
17.2
1
16.8
16.9
0
16.1
16.1
leggingseis
Bijgebouw Bijgebouw Hoofdgebouw
Toetsing
Maatregel
Drooglegging blijft gelijk, maar
inspectie vloerpeil en benodigde
voldoet niet aan de norm
drooglegging bijgebouw
Drooglegging neemt 0,1 m af
inspectie vloerpeil en benodigde
en voldoet niet aan de norm
drooglegging bijgebouw
Molen is berekend op
Klapstuw in molenstuw: bij
maximaal peil van 16,1 m NAP hogere debiet daalt het waterpeil
5.1.4 Waterdiepte en stroomsnelheid Het toekomstige dwarsprofiel van de Springbeek is zodanig ontworpen dat bij gemiddelde zomerafvoer wordt voldaan aan het KRW-streefbeeld voor waterdiepte en stroomsnelheid van dit type beken. Dit betekent een waterdiepte van 30 tot 50 cm en een stroomsnelheid van 0.1 tot 0.3 m/s. Vooral om die reden is het zomerbed versmald ten opzichte van de huidige bodembreedte. De huidige waterdiepte in de beek varieert bij gemiddelde zomerafvoer tussen 40 en 100 cm in de boven- en middenloop en tussen 40 en 110 cm in de benedenloop. De stroomsnelheid varieert tussen 0.05 en 0.15 m/s in de boven- en middenloop en tussen 0.08 en 0.3 m/s in de benedenloop. Bij de toekomstige inrichting varieert de waterdiepte bij zomerafvoer in de boven- en middenloop tussen 40 en 70 cm en in de benedenloop tussen 50 en 70 cm. De stroomsnelheid varieert tussen 0.08 en 0.2 m/s in de boven- en middenloop en tussen 0.12 en 0.4 m/s in de benedenloop. 5.1.5 Grondwaterstanden De seizoensgemiddelde waterpeilen in de beek veranderen lokaal als gevolg van de herinrichting. Het betreft een peilverlaging maximaal 50 cm direct bovenstrooms van de huidige stuw 3 (net bovenstrooms van de Holleweg) waar nu een natuurlijk peilregime wordt beoogd. In de huidige situatie komt hier een hoog zomerpeil voor. Het verwijderen van deze stuw heeft een verlagend effect op de grondwaterstand in de zomer (GLG). De voorjaar- en wintergrondwaterstanden (GVG en GHG) veranderen hier niet omdat het winterpeil hier gelijk blijft.
40\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Ter plaatse van de bodemval die verwijderd wordt stijgt het waterpeil 20 cm benedenstrooms. Hierdoor stijgt ook de grondwaterstand. Dit betreft zowel de GLG als de GHG. De effecten op de grondwaterstand zullen maximaal gelijk of kleiner zijn dan deze peilverandering. Om een inschatting te verkrijgen van de uitstralingseffecten is de geohydrologische spreidingslengte bepaald. Hierbij is uitgegaan van de volgende parameters: Het doorlaatvermogen (kD) is 1.000 m2/dag, vooral bepaald door grindige afzettingen in de ondergrond De drainageweerstand (c) is 300 dagen. Dit is weer afhankelijk van de gemiddelde afstanden tussen de sloten wat in dit gebied vrij groot is De geohydrologische spreidingslengte komt hier op circa 550 meter. Wanneer wordt uitgegaan van een beekpeilverandering van 30 cm dan treden tot op 1.000 m afstand grondwatereffecten op van 5 cm of meer, zie figuur 5.6. Dit is dus het maximaal te verwachten invloedsgebied. Naar verwachting treden buiten de zone van 1000 m geen grondwaterstandsveranderingen van meer dan vijf cm op.
uitstraling naar omgeving
Effect op grondwaterstand (m)
0.35 0.3 0.25 0.2 0.15 0.1 0.05
0
50 10 0 15 0 20 0 25 0 30 0 35 0 40 0 45 0 50 0 55 0 60 0 65 0 70 0 75 0 80 0 85 0 90 0 95 0
0
Afstand in meters Figuur 5.6 Grondwatereffecten als gevolg van peilverandering loodrecht op de Springbeek
Projectplan Springbeek Maasmonding
41\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
5.1.6
Effecten omgeving en mitigerende maatregelen
De waterstand bovenstrooms van stuw 3 daalt in het toekomstig ontwerp in de zomer met 0,3 tot 0,4 meter. Dit leidt tot een daling van de zomergrondwaterstand (GLG). Op het landbouwperceel tussen Napoleonsbaan en de vervallen kas kan dit tot verdroging leiden ondanks het feit dat de drooglegging nu en in de toekomst voldoet aan de normen. In het bebouwd gebied is de grondwaterstand al diep waardoor een verandering van de GLG niet leidt tot extra verdroging in stedelijk gebied. De stijging van de waterstand rondom de bodemval van circa 0,2 meter is beperkt over een traject van 200 meter. Aangezien het hier een hellend gebied betreft en het grondwater hier een groot verhang kent, zal deze stijging naar verwachting slechts beperkte uitstralingseffecten hebben op de grondwaterstand tot de direct omringende percelen. Voor de kritische bebouwing dient een nadere inspectie te worden verricht in hoeverre de bijgebouwen schade ondervinden door de huidige drooglegging. Een inspectie kan inzicht geven of er nu schade optreedt en in hoeverre dit in de toekomst met lokaal peilverhogingen benedenstrooms van stuw 3 en de bodemval mogelijk kan optreden. Mitigerende maatregelen voor vernatting rondom de molen zijn het instellen van een klapstuw bij de Oude Molen. Deze klapstuw zal vanaf een ½ MA er voor zorgen dat het peil bovenstrooms gelijk blijft. Hierdoor wordt de drooglegging ter plaatse van het weiland met de knotwilgen verbeterd en wordt tevens het kritische peil ter plaatse van de molen zelf minder snel bereikt.
5.2
Ecologie
De Springbeek heeft een SEF-doelstelling en is getypeerd volgens de KRW-methodiek. Bij het ontwerp van het toekomstige dwarsprofiel van de Springbeek is toegewerkt naar de KRW-streefbeelden voor een langzaamstromende bovenloop laaglandbeek, opgevolgd door een Terrasbeekbovenloop. Waar mogelijk krijgt de Springbeek een gevarieerde mate van meandering met als kenmerkend beeld een lichte slingering. Morfodynamiek en ecologische inrichting In paragraaf 5.1.3 zijn de stroomsnelheden en waterdieptes aan de orde geweest. Het toekomstige dwarsprofiel van de Springbeek is zodanig ontworpen dat bij gemiddelde zomerafvoer wordt voldaan aan de KRW-streefbeelden voor waterdiepte en stroomsnelheid van dit type beken. Daarnaast draagt beschaduwing bij aan het verminderen van beekbegroeiing en het verlagen van de stromingsweerstand. In het meest benedenstroomse deel richting de molenstuw zal de stroomsnelheid in de praktijk op zijn hoogst zijn als gevolg van het grote verhang in de beekbodem.
42\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de SEF-doelstellingen wordt geleverd door het realiseren van waterbergingsgebieden in het watersysteem van de Springbeek. In totaal worden er drie bergingsgebieden aangelegd. Het belangrijkste doel van deze bergingsgebieden is om afvoerpieken van de Berendonkse Beek en de Springbeek tijdelijk op te vangen en de afvoer als het ware uit te smeren over de tijd zodat (te) hoge stroomsnelheden worden voorkomen. Dit voorkomt dat optrekkende vis bij afvoerpieken wordt weggespoeld in de Maas. Daarnaast helpen de bergingsgebieden het risico op wateroverlast benedenstrooms te verkleinen waardoor de onderhoudsintensiteit omlaag kan. De waterbergingen hebben bovendien een positief effect op de waterkwaliteit. Doordat het water stil komt te staan, slaan de voedselrijke deeltjes neer. De beschaduwing van de beek wordt gerealiseerd door spontane ontwikkeling van beekgeleide beplanting en lokaal aanplant. Op plekken met minder ruimte wordt waar mogelijk gewerkt met solitaire aanplant. Het streefbeeld van 60-80 % begroeiing op de zuidoever wordt in de bovenloop met gemak gehaald. Een goed ontwikkeld beekgeleidend bos geeft de gewenste structuurvariatie en beschaduwing op de beek. Naast de ecologische meerwaarde leidt dit tot beperkter onderhoud. In de benedenloop is er geen ruimte om tot grootschalige aanplant van beekgeleidend bos toe te passen. Waar mogelijk worden er op strategische plaatsen solitaire bomen (els, es, wilg, berk) aangeplant om beschaduwing op de beek te realiseren. De gewenste bedekkingsgraad zal echter niet over het gehele beektracé gehaald worden. Microhabitats Met de inrichting en het toekomstig onderhoud worden diverse microhabitats in de beek gerealiseerd. Als gevolg van het herstel van de beekdynamiek kan lokaal in de buitenbochten door de lokaal hogere stroomsnelheid erosie plaatsvinden en in de binnenbochten eerder sedimentatie als gevolg van een lokaal lagere stroomsnelheid. De realisatie van een voor de Springbeek karakteristieke afwisseling van beekprofielen, stroomsnelheden en beekbegeleidende begroeiing zorgt ook voor diverse microhabitats. Door lokale elementen zoals dood hout in de beek, grind en stenen op de beekbodem en variatie in begroeiing worden verschillende substraten en microhabitats in de beek gecreëerd. Dit verschil in microhabitats van de beek geeft zo een divers milieu, wat ten goede kan komen aan de flora en fauna in de beek. Beekfauna en herstel vismigratie De heringerichte Springbeek is een vestigingsplaats voor een gevarieerde beekleefgemeenschap. Hierbij zal het aantal soorten, nadrukkelijk ook de stromingsminnende soorten zoals de rivierprik toenemen. Daarnaast zullen bijvoorbeeld de stromingsminnende soorten ook in grotere aantallen voorkomen met als gevolg een meer vitale populatie. De matige waterkwaliteit zorgt er wel voor dat bijzondere, voor verontreiniging gevoeligere soorten pas op termijn zullen voorkomen.
Projectplan Springbeek Maasmonding
43\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
De Springbeek is optrekbaar voor vis geworden doordat de stuwen zijn verwijderd en er een vispassage om stuw 2 is aangelegd. Bovendien wordt lokaal de bodemhoogte verdiept ten behoeve van rustplekken voor vissen bij lage waterstanden. Ten slotte leveren de waterbergingsgebieden een bijdrage in het afvlakken van afvoerpieken. Dit helpt voorkomen dat optrekkende vis bij afvoerpieken wordt teruggespoeld in de Maas Conclusie Concluderend kan gesteld worden dat de herinrichting van de Springbeek bijdraagt aan het bereiken van de SEF-doelstellingen van de beek.
5.3
Recreatie, cultuurhistorie en landschap
Naast de ecologische doelstellingen voor de Springbeek, heeft de herinrichting een versterking van de natuur- en landschapswaarden tot doel. Hierdoor wordt tevens de beleefbaarheid voor de omgeving versterkt. In de huidige situatie is de Springbeek beperkt beleefbaar als beek. Door de herinrichting van het beekdal wordt de diversiteit in het beekdallandschap vergroot en krijgt het beekdal een duidelijker profiel en een afwisselender karakter. Bijvoorbeeld door de lichte slingering die de beek meekrijgt wordt het eentonige karakter van de beek als landbouwafwatering doorbroken. Daarnaast wordt de beleving van een beekdallandschap versterkt door ter plaatste van het Brookerveld de wadi’s te integreren in het beekdal. Hierdoor wordt de steilrand van de oude Maasarm weer meer zichtbaar. Met de nieuwe beplanting is aansluiting gezocht bij de bestaande natuur- en landschapswaarden in het beekdal. Bovenstrooms wordt de beek omzoomd door beekgeleidend bos doordat bestaande bosjes met elkaar verbonden worden. De Springbeek wordt zoveel mogelijk in contact gebracht met de het broekbos zodat er structuurvariatie en beschaduwing op de beek plaatsvindt. In het benedenstroomse traject wordt met aanplant van bomen en bossages een afwisselender landschap gecreëerd. Voor het publiek is de beleving van het heringerichte beekdal mogelijk door het struinen over de onderhoudspaden van het waterschap. Daarnaast wordt er bij het Blerickse Broek een wandelverbinding gemaakt tussen bestaande asfaltweggetjes. Hierdoor wordt het beter mogelijk om van de nattere broekbossen langs de beek naar de hogere zandgronden te lopen en de overgang van nat naar droog bos te ervaren. Mede door de herinrichting van de beek wordt een wandelverbinding gemaakt vanaf de Holleweg richting Springbeekweg en Brookerveld. Daarnaast wordt een strandje aangelegd met een natuurlijk ingerichte waterspeelplaats ter hoogte van de Springbeekweg.
44\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Meest opvallende cultuurhistorische object in het plangebied is de oude watermolen. Hoewel de molen zelf niet wordt aangepast, wordt door middel van een bijzondere vispassage een nieuw element aan het landschap toegevoegd. De locatie leent zicht ervoor om een picknickplaats met eventueel een informatiebord te realiseren.
5.4
Beheer en onderhoud
Na realisatie van de herinrichting zijn beheer en onderhoud van de watergangen en het beekdal van groot belang om de gestelde doelen in stand te houden en te ontwikkelen. Het beheer is primair gericht op het behalen van de streefpeilen. Daarnaast is het beheer gericht op het ontwikkelen van ecologische potenties. Dit is echter ondergeschikt aan het peilbeheer. Het ontwerp is ingericht om goed onderhoud te kunnen verrichten en de beek te bereiken bij calamiteiten. De beek wordt grotendeels vanaf de noordzijde met rijdend materieel onderhouden. Tevens is in het ontwerp rekening gehouden met een grotere gewenste begroeiing vanuit ecologische doelstellingen, zodat met extensiever onderhoud de peilen gegarandeerd kunnen worden. Ook de te realiseren waterbergingen dienen bereikbaar te zijn tenminste bij de in- en uitstroomopening. Hier is rekening mee gehouden in het ontwerp. De beek zelf wordt onderhouden door WPM gezien de primaire taak van peilbeheersing. Echter voor andere onderdelen van het beekdal, zoals bossages en houtwallen is onderhoud door terreinbeheerders mogelijk. Voorafgaand aan de uitvoering stelt het waterschap een Beekontwikkelplan (BOP) op. Hierin staat alle informatie rond een beek(herstelproject) die relevant is voor de ontwikkeling van de beek en het beekdal richting het uiteindelijke streefbeeld. Dit uiteindelijke streefbeeld wordt naar verwachting na circa 20 jaar bereikt. Het BOP is een dynamisch naslagwerk voor de betrokken afdelingen binnen het waterschap om gezamenlijk en tijdig een beek te kunnen bijsturen in de ontwikkeling naar het uiteindelijk streefbeeld. In dit BOP worden de gewenste en ongewenste ontwikkelingen voor de verschillende elementen nader uitgewerkt, toegespitst op de specifieke situatie van de desbetreffende beek. Op basis hiervan kan het onderhoud nader invulling gegeven door WPM zelf of door derden in een onderhoudsplan. In het onderhoud is een duidelijk onderscheid te maken tussen de eerste jaren na de uitvoering met een (dynamische) pioniersfase die een ander onderhoud en beheer vraagt dan de (stabiele) eindsituatie. Aandachtspunt bij het onderhoud in deze pioniersfase is verruiging en overmatige groei van water- en oeverplanten als gevolg van de nalevering van voedingsstoffen uit de bodem van het beekdal. Dit wordt versterkt door het feit dat in het begin de aangeplante beekbegeleidende begroeiing nog niet voor schaduwwerking kan zorgen. Delen die nog niet in de schaduw liggen hebben de eerste 10 jaar nog extra onderhoud nodig.
Projectplan Springbeek Maasmonding
45\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
Op lokale droge plekken langs de beek kan na de herinrichting explosieve groei van distels ontstaan (met name in de pioniersfase). Bij zeer grote distelhaarden op eigendom van het waterschap wordt (in overleg met het waterschap) bij klachten (voor de bloeiperiode) aanvullend gemaaid.
46\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
6 Vervolgtraject 6.1
Inspraaktermijn
Op grond van de Inspraakverordening van het waterschap is dit projectplan zes weken ter inzage gelegd. In die periode hebben belanghebbenden een zienswijze op het projectplan kunnen indienen. Waar nodig is dit definitieve projectplan hierop aangepast. Na vaststelling van het projectplan wordt het plan verder uitgewerkt in een uitvoeringsdocument en bestek.
6.2
Vergunningen en ontheffingen
In het kader van de verdere uitwerking wordt tevens rekening gehouden met aanwezige kabels en leidingen (bijlage 6). Vervolgens kan het werk aanbesteed en uitgevoerd worden. Hieraan voorafgaand worden de benodigde uitvoeringsvergunningen en ontheffingen aangevraagd.
6.3
Crisis- en herstelwet
Op dit projectplan is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat een belanghebbende in zijn beroepschrift tegen het besluit tot vaststelling van het projectplan moet aangeven welke beroepsgronden hij aanvoert tegen het besluit. Na afloop van de termijn van zes weken, kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Projectplan Springbeek Maasmonding
47\48
Kenmerk R002-1224343BLV-hgm-V02-NL
48\48
Projectplan Springbeek Maasmonding
Bijlage
1
Watersysteem Springbeek
Bijlage
2
Schetsontwerp Napoleonsbaan - Maasmonding
31-3-2015
h a ndh a venbest a a nd wa ndel pa d l a ngswil gen
wa ndel pa d gecombineer d met ma a ipa d (t .b.v. buffer s)
BAN K JES
S T R AN DJE
U it s t r oombuis N ieuwe wegver sper r ing
s t edel ijk wa t er buffer inger ich ta l spoel
O nder h oudspa d gecombineer d metwa ndel pa d
U it s t r oombuis BR U G G ET JE s t edel ijk wa t er buffer inger ich ta l spoel
S T AP S T EN EN (K N IJP C O N S T R U C T IE) N AT U U R LIJK E IN R IC HT IN G K AS G EBIED ABS IL
BAN K JES
Bijlage
3
Hydraulische principeprofielen Napoleonsbaan – Maasmonding
Bijlage
4
Ontwerp vispassage
Pag. 1-2
Voorbeeld uitvoeringsvorm
Pag. 2-2
Dwarsdoorsnede vispassage E. tm H. uitvoeringsvormen
Bijlage
5
Droogleggingskaarten
Bijlage
6
Kabels en leidingen