Proefkatern Taal in beeld In dit katern vindt u onderdelen uit de materialen van Taal in beeld, groep 4:
1 handleiding A2: het algemene gedeelte en blok 7 2 taalboek A2: de introductiepagina’s en blok 7 3 werkboek A2: de introductiepagina’s en blok 7 4 kopieerboek: kopieerbladen blok 7 (met de toetstaak, het registratieblad en de eerste vier herhalingstaken).
Met dit katern krijgt u zicht op hoe Taal in beeld werkt. De materialen stellen u in staat lessen van blok 7 uit te proberen in uw groep. Blok 7 bestaat uit 12 lessen. Zwijsen geeft u toestemming om voor het uitproberen kopieën te maken uit dit katern. De herhalingstaken (Woordkenner en Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld) zijn niet bijgevoegd. Woordkenner is een leerspel dat als herhalingstaak op het gebied van woordenschat elk blok terugkomt. Met het Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld kunnen leerlingen de doelwoorden uit de lessen herhalen en ermee oefenen. Meer informatie over Woordkenner en het Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld vindt u op www.taalinbeeld.nl. Heeft u nog vragen, neem dan contact op met Zwijsen Klantenservice: 013-583 88 88 of
[email protected]. Wij wensen u en uw leerlingen veel (leer)plezier met Taal in beeld!
Zwijsen
EJ
H@
= = 2 H
>AA
Ben Verschuren Desiree van den Bogaard
9027665409_blok5-6.indd
1
Hans van Wessel Adriaan Maters
Maril Rijks Jos Cöp
handleiding a
21-11-2007
20:41:05
hl
inhoud
algemene handleiding Aan de slag met Taal in beeld Kenmerken Opbouw methode Activiteiten Differentiatie Toetsing en evaluatie Combinatiegroepen Materialen Leerstof Handleiding online
3 3 3 5 5 6 7 7 7 10
blok 5 verhalen Basislessen Toetstaak Herhalingstaken
12 24 26
blok 6 samen leven Basislessen Toetstaak Herhalingstaken
31 43 45
blok 7 cultuur Basislessen Toetstaak Herhalingstaken
50 62 64
blok 8 andere tijden Basislessen Toetstaak Herhalingstaken
69 81 83
Colofon
88
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
a a T l
bee
9027665400_blok5-6.indd
2
18-10-2007
07:24:06
U gaat werken met Taal in beeld. Deze handleiding helpt u om snel en op een prettige manier met de methode te gaan werken. Daartoe wordt in een beperkt aantal pagina’s de belangrijkste informatie gegeven die u nodig hebt. Alle overige gegevens over de methode, waaronder meer uitgebreide onderdelen die horen bij deze handleiding, vindt u op de website www.taalinbeeld.nl. Heeft u vragen, opmerkingen of suggesties, dan kunt u hiervoor ook terecht op de website. Hoe meer informatie wij van u krijgen, hoe beter wij in staat zijn om de methode mee te laten groeien met uw wensen en verwachtingen. Invoering Taal in beeld kunt u in één keer in alle groepen invoeren. Het eerste blok van ieder jaarprogramma is een instapblok waarin alle eerder aangeboden leerstof die nodig is voor het komende jaarprogramma, wordt opgefrist. De leerlingen raken dus niet het spoor bijster omdat er ineens termen worden gebruikt of specifieke voorkennis wordt verondersteld die ze nooit eerder aangeboden hebben gekregen. Ook u als leerkracht krijgt tijdens het eerste blok een globaal overzicht van wat aan de orde is geweest in vorige jaargroepen, voorzover het van invloed is op de lessen die u dit leerjaar aan gaat bieden. Mocht u verder nog een gedetailleerde samenvatting willen hebben van de eerder aangeboden leerstof in relatie tot de leerstof in uw jaargroep, dan vindt u op www.taalinbeeld.nl een uitgebreid leerstofoverzicht. Overzicht Taal in beeld bestaat uit vijf gedeelten. Het onderstaande schema geeft aan welk deel bestemd is voor welke jaargroep van het reguliere basisonderwijs. Voor andere typen (basis)scholen kan ervoor gekozen worden om de leerstof op een andere manier te verdelen. Deel Jaargroep A (a1 en a2) 4 B (b1 en b2) 5 C (c1 en c2) 6 D (d1 en d2) 7 E (e1 en e2) 8
De kenmerken van Taal in beeld Taal in beeld heeft drie belangrijke kenmerken. Het pakket is compleet, compact en flexibel. Compleet Taal in beeld is een complete methode: het programma biedt alle leerstof aan die u als school op basis van de kerndoelen geacht
Compact Taal in beeld is compleet, maar daarnaast ook compact. Zowel het aantal lessen als het aantal schoolweken dat nodig is om het programma uit te voeren, is beperkt gehouden. Hierdoor zult u als leerkracht geen tijdsdruk ervaren omdat er nog zoveel moet. Voor de leerlingen is er voldoende tijd beschikbaar om de leerstof goed op te kunnen nemen en toe te passen. Verder is ook in de hoeveelheid materialen terug te zien dat de methode compact is. Geen grote hoeveelheid materialen die mogelijk gebruikt kunnen worden, maar een duidelijke keuze voor het noodzakelijke en het wenselijke. Op papier en in de vorm van software. Flexibele organisatievorm Taal in beeld is een flexibele methode. Kinderen verschillen, leerkrachten verschillen, scholen verschillen en omstandigheden verschillen. Taal in beeld houdt rekening met deze verschillen door diverse organisatievormen mogelijk te maken. Zo kunt u interactief met de hele groep aan de slag gaan, maar u kunt de leerlingen ook zelfstandig alle onderdelen van het programma laten uitvoeren. Hierbij kunnen ze individueel werken of samen met andere leerlingen. Doordat de taalactiviteiten geschikt zijn voor een geïndividualiseerde, een samenwerkende en klassikale organisatievorm, hoeft u niet te kiezen tussen interactief taalonderwijs of zelfstandig leren. U kunt met Taal in beeld de kracht van beide vormen combineren. U bepaalt in welke mate u de leerlingen direct begeleidt of meer zelfstandig aan de slag laat gaan. Maar uiteindelijk werken ze wel aan dezelfde leerstof, waardoor de organisatie van de lessen overzichtelijk en uitvoerbaar blijft.
De opbouw van de methode Taal in beeld Jaarprogramma Taal in beeld biedt een jaarprogramma voor 34 schoolweken en is opgebouwd uit acht blokken van vier weken. Na de blokken 4 en 8 is er een zogenaamde breekweek: een week waarin geen lessen uit de acht blokken aan de orde komen. De breekweken kunnen gebruikt worden als uitloopweken of als weken om op een andere manier met taal bezig te zijn.
a a T l
in
9027665409_blok5-6.indd
3
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
wordt aan te bieden. Kerndoelen zijn streefdoelen en geven aan wat een leerling globaal moet kennen en kunnen aan het eind van de basisschool. Ze beschrijven in grote lijnen wat in elk geval aan de orde moet komen op de basisschool. Maar niet alles wat op school gebeurt, is voorgeschreven in kerndoelen. Scholen hebben ook ruimte voor een eigen, specifiek onderwijsaanbod. Bij de ontwikkeling van Taal in beeld is uitdrukkelijk rekening gehouden met de kerndoelen voor taal, zoals die door de overheid zijn vastgesteld. Een school die werkt met Taal in beeld is er dus van verzekerd dat het onderwijsaanbod van de methode voldoet aan de kerndoelen.
ld
Aan de slag met Taal in beeld
-
hl
algemene handleiding
bee
22-10-2007
12:26:34
hl
algemene handleiding
Algemene opbouw van een blok De eerste drie weken van ieder blok bestaan uit de basislessen. Aan het einde van de derde week of in het begin van de vierde week is er een toetstaak. Daarmee wordt vastgesteld welke leerlingen de doelen van het blok bereikt hebben en welke (nog) niet. De kin deren die de doelen bereikt hebben, gaan vervolgens aan de slag met plustaken (verdiepingsstof), waarin ze leerkrachtonafhankelijk hun geleerde kennis, vaardigheden en strategieën toepassen en uitbouwen. De kinderen die de doelen van het blok nog niet bereikt hebben, krijgen in de vierde week eerst herhalingstaken waarin ze de leerstof die ze nog niet beheersen, nogmaals aangeboden krijgen. Extra instructie en begeleide verwerking zijn hierbij de uitgangspunten. De opbouw van deel a1 en a2 Het schema hiernaast biedt een overzicht van de opbouw van het programma van de delen a1 en a2. Deel A1 bestaat uit de eerste vier blokken van het jaarprogramma en bevat acht basislessen per blok. Dit betekent dat er in de eerste drie weken van ieder blok drie taallessen per week zijn, inclusief de toetstaak aan het einde van de derde week. Dit is minder dan bij de volgende delen van de methode. De reden hiervoor is dat veel scholen aan het begin van groep 4 nog extra tijd en aandacht wil len besteden aan het aanvankelijk lezen. Deel A2 bevat de blokken 5 tot en met 8 van het jaarprogramma. Ieder blok bestaat uit twaalf basislessen, die aangeboden worden in de eerste drie weken van het blok. De vierde week start met de toetstaak, gevolgd door herhalingstaken en plustaken. Thema’s De verschillende blokken bevatten voor alle jaargroepen op het zelfde moment dezelfde thema’s. De volgende onderwerpen komen aan bod:
Blok 1 2 3 4 5 6 7 8
Thema Omgeving Natuur Reizen Gevoel Verhalen Samen leven Cultuur Andere tijden
De thema’s komen overeen met die in methoden als Tussen de regels en Ondersteboven van lezen. Hierdoor bent u gemakkelijk in staat om vakoverstijgend en thematisch te werken.
week
weekprogramma dag 1 dag 2 dag 3 dag 4 dag 5 1 a1 ws sl s 2 ws tb s 3 sl tb toets 4 h/p h/p h/p 5 ws sl s 6 ws tb s 7 sl tb toets 8 h/p h/p h/p 9 ws sl s 10 ws tb s 11 sl tb toets 12 h/p h/p h/p 13 ws sl s 14 ws tb s 15 sl tb toets 16 h/p h/p h/p 17 breekweek 18 a2 blok 5 ws sl tb s 19 blok 5 ws sl tb s 20 blok 5 ws sl tb s 21 blok 5 toets h / p h / p h / p 22 blok 6 ws sl tb s 23 blok 6 ws sl tb s 24 blok 6 ws sl tb s 25 blok 6 toets h / p h / p h / p 26 blok 7 ws sl tb s 27 blok 7 ws sl tb s 28 blok 7 ws sl tb s 29 blok 7 toets h / p h / p h / p 30 blok 8 ws sl tb s 31 blok 8 ws sl tb s 32 blok 8 ws sl tb s 33 blok 8 toets h / p h / p h / p 34 breekweek ws = woordenschat sl = spreken/luisteren h = herhalingstaken s = schrijven tb = taalbeschouwing p = plustaken jaarplanning deel a1 en a2
deel
blok blok 1 blok 1 blok 1 blok 1 blok 2 blok 2 blok 2 blok 2 blok 3 blok 3 blok 3 blok 3 blok 4 blok 4 blok 4 blok 4
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
a a T l
Instapblokken Het eerste blok van ieder leerjaar (met uitzondering van deel a1) start met een instapblok. Hierin komen alle leerstofonderdelen aan bod die eerder aangeboden zijn en relevant zijn voor het komende leerjaar. In blok 2 tot en met 7 wordt nieuwe leerstof aangeboden. Blok 8 is een afsluitend blok waarin geen nieuwe leerstof wordt aangeboden. Hierin is alle aandacht gericht op het integreren, herhalen en toepassen van de leerstof die gedurende het jaar is aangeboden.
bee
9027665400_blok5-6.indd
4
18-10-2007
07:24:07
algemene handleiding
Alle activiteiten in het taalboek en het werkboek De lessen in Taal in beeld zijn opgebouwd uit vaste onderdelen: de doelstelling, de introductie, de instructie, de verwerking en de evaluatie/reflectie. Deze elementen zijn ook terug te vinden in het leerlingmateriaal: Wat ga je doen?, Op verkenning, Uitleg, Aan de slag en Terugkijken. Mede hierdoor ontstaat de mogelijkheid om de leerlingen op een effectieve en efficiënte manier zelfstandig te laten leren. Niets verplicht u echter om kinderen de les zelfstandig te laten doorlopen. U kunt er ook voor kiezen de les gezamenlijk op een interactieve manier door te werken. De verschillende fasen worden hieronder uitvoeriger toegelicht. De didactische fasering en de route door de les Een les in Taal in beeld bestaat uit een viertal fasen die volgen als de doelstelling is aangegeven. Tezamen vormen die fasen de lesroute die de leerlingen aan de hand van de aanwijzingen in het taalboek en het werkboek zelfstandig (individueel of samenwerkend) of begeleid (klassikaal of in een groepje) kunnen doorlopen. Op verkenning De eerste fase is Op verkenning. Hierin gaan kinderen aan de slag met enkele verkennende opdrachten. De bedoeling is dat ze zich hiermee oriënteren of voorbereiden op het onderwerp van de les, of aan de hand van een probleemstelling tot oplossingen proberen te komen. Uitleg De tweede fase is Uitleg. Dit is het instructiemoment in de les. De uitleg is enerzijds een conclusie vanuit de verkenning en anderzijds de inhoudelijke instructie die nodig is om de volgende fase te kun nen doorlopen. De instructie wordt weergegeven in een geschreven blok, maar afhankelijk van de organisatievorm kan ze ook dienen als basis voor mondelinge uitleg.
Voor kinderen die eerder klaar zijn, bevat iedere les nog een extra opdracht. Tijdsindicaties Een les in Taal in beeld duurt ongeveer 35 tot 50 minuten. De exacte tijdsduur is afhankelijk van de organisatievorm waarin de les wordt aangeboden. Het is een bekend gegeven dat er bij zelfstandig lerende kinderen een aanzienlijk verschil kan zijn in de tijd die ze nodig hebben om tot een resultaat te komen. Organisatorische problemen zullen zich echter niet voordoen, want de snelle kinde ren kunnen aan de slag met de extra opdracht. Wanneer de les met de hele groep wordt doorgewerkt, zal deze ongeveer 45 minuten duren. Vanwege verschillen in de benodigde tijd in relatie tot de organisatievorm, is ervoor gekozen de lesonderdelen zelf niet te voorzien van tijdsindicaties.
De differentiatie in Taal in beeld Differentiatie naar begeleidingsbehoeften Taal in beeld biedt een breed scala aan differentiatiemogelijkheden. Bij alle lessen kunt u differentiëren naar intensiteit van de bege leiding die u geeft. Sommige leerlingen of groepen kunt u meer loslaten, terwijl u andere juist veel ondersteuning wilt bieden. Om alle kinderen de begeleiding te geven die ze nodig hebben, kunt u groepen in verschillende organisatievormen laten werken. Met de kinderen die veel ondersteuning nodig hebben, doorloopt u de lesroute samen. Binnen deze organisatievariant, eerder benoemd als begeleid leren, is er veel ruimte voor mondelinge interactie en begeleiding. De leerlingen die hier minder behoefte aan hebben, laat u meer leerkrachtonafhankelijk werken, individueel of samen met andere kinderen. Tempodifferentiatie: extra stof Tijdens de lessen zal het vaak zo zijn dat bepaalde leerlingen eerder klaar zijn dan andere. Dit vraagt om tempodifferentiatie, waarbij er extra werk is voor de snelle leerlingen. Allereerst kun nen zij de extra opdracht maken. Deze staat in het taalboek aan
a a T l
in
9027665400_blok5-6.indd
5
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
Terugkijken De vierde fase is Terugkijken en heeft tot doel om te reflecteren en te evalueren. De centrale vraag hierbij is dan ook: ‘Wat heb je geleerd?’ De leerlingen maken een evaluerende opdracht, waarin altijd een verband wordt gelegd met het lesdoel. Afhankelijk van de gekozen organisatievorm kan de evaluatie ook mondeling plaatsvinden.
ld
Zelfstandig leren, samenwerkend leren en begeleid leren Taal in beeld maakt verschillende organisatievormen gelijktijdig mogelijk. Alle lessen zijn namelijk zo opgezet dat u als leer kracht kunt bepalen of de leerlingen zelfstandig (individueel of in samenwerking met andere kinderen) of begeleid (klassikaal of in een groepje onder uw leiding) aan de slag gaan. Welke orga nisatievorm u ook kiest, alle kinderen doorlopen altijd dezelfde opdrachten en gebruiken dezelfde materialen. Dit betekent dat de lessen voor u als leerkracht makkelijk te organiseren zijn. U bepaalt zelf in welke mate er sprake is van mondelinge interactie tijdens de les en u kunt ervoor kiezen die te beperken. Wanneer het bereiken van het lesdoel zonder interactie niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij een aantal lessen spreken/luisteren, dan atten deert de methode u hierop.
Aan de slag De derde fase is Aan de slag en bevat de verwerkingsopdrachten, die gedeeltelijk in het werkboek en gedeeltelijk in het taalboek staan.
-
De activiteiten in Taal in beeld
bee
18-10-2007
07:24:08
hl
algemene handleiding
het einde van iedere les. Mochten zij daarna nog behoefte hebben aan meer stof, dan kunt u hun verdiepingsstof geven in de vorm van plustaken uit Taalmaker, of laten werken met het computer programma Woordenschat Taal in beeld. Taalmaker is het gedeelte van Taal in beeld dat extra taaltaken bevat in de vorm van kaarten en werkbladen. Niveaudifferentiatie: plustaken (verdiepingsstof) Wat betreft de verdiepingsstof in de vorm van plustaken heeft u een breed scala aan mogelijkheden. Alle plustaken hebben echter één ding gemeen: het is niet meer van hetzelfde, maar het zijn taalactiviteiten vanuit een andere, meer toepassende invalshoek. Alle plustaken die horen bij Taal in beeld vindt u in het onderdeel Taalmaker. Taalmaker bestaat uit een doos met kaarten en werk bladen. Periodiek zullen de plustaken in Taalmaker aangevuld en vernieuwd worden, waardoor de uitdaging voor de leerlingen groot zal blijven. De plustaken kunnen op drie momenten gebruikt worden. Ten eerste als tempodifferentiatie bij de basislessen. Zijn leerlingen eerder klaar, dan kunnen ze, na de extra opdracht, aan de slag met de plustaken. Ten tweede als leerstof voor op de vijfde dag van de week, wanneer er geen basisprogramma is. Wilt u kinderen die dag toch taalopdrachten laten uitvoeren, dan kunnen ze aan de slag gaan met de plustaken. Ten derde als leerstof voor in week 4, na de toets. In eerste instantie geldt dit voor kinderen die geen behoefte hebben aan herhalingstaken. Meer informatie over de plustaken uit Taalmaker vindt u bij ‘De materialen van Taal in beeld.’ Niveaudifferentiatie op het gebied van woordenschat kunt u reali seren door kinderen te laten werken met het computerprogramma Woordenschat Taal in beeld. Daarin krijgen ze eerst de woorden uit de basislessen aangeboden. Deze worden uitgelegd, geoefend en getoetst. Kennen ze deze woorden, dan biedt het programma extra woorden aan. Deze zijn onderdeel van de verdiepingsstof. Niveaudifferentiatie: herhalingstaken Aan het einde van de derde week of in de vierde week van ieder blok maken de leerlingen een toetstaak. Deze is bedoeld om vast te stellen of ze de doelen van het blok bereikt hebben. Als dit niet het geval is, krijgen ze de vierde week herhalingstaken bij de onderdelen die ze nog niet beheersen. De herhalingstaken worden bij ieder blok beschreven in de handleiding. De leerlingen kunnen ze in principe zelfstandig maken, maar geadviseerd wordt om hen hierbij te begeleiden.
Er bestaan verschillende manieren om de resultaten van de leer lingen te evalueren. Het gaat hierbij om evaluatie op korte, middel lange en lange termijn. Korte termijn Evaluatie op korte termijn is gericht op het vaststellen of de lesdoelen wel of niet bereikt zijn. Dit gebeurt op twee manieren. Ten eerste door de leerlingen zelf, via de reflectieopdracht in de fase Terugkijken van de basislessen. Hierbij stellen ze zelf vast wat ze geleerd hebben tijdens de les. Een tweede manier om na te gaan of de doelen bereikt zijn, is door gebruik te maken van de observatiepunten in de handleiding. Deze zijn terug te vinden bij een aantal basislessen. Middellange termijn Evaluatie op middellange termijn is bedoeld om vast te stellen of de leerlingen de doelen van het blok bereikt hebben. Aan het einde van de derde of aan het begin van de vierde week van elk blok is er een toetstaak die bestaat uit een aantal toetsopdrach ten. Deze opdrachten zijn gericht op verschillende taaldomeinen. Taalbeschouwing en woordenschat worden na ieder blok getoetst. Schrijven en spreken/luisteren worden daar regelmatig aan toege voegd. Taal in beeld bevat registratiebladen waarop de toetsresultaten van de leerlingen vastgelegd kunnen worden. Tevens vindt u op deze bladen de adviesnorm bij de verschillende toetsopdrachten. Op basis van de score krijgt u ook een advies over de gewenste ver volgactiviteiten. Zo kunt u direct zien of de leerling herhalingsta ken moet gaan uitvoeren en welke dat zijn, of dat hij plustaken kan gaan maken. In het laatste geval vindt u een verwijzing naar Taalmaker, het onderdeel van de methode waarin de plustaken zijn verzameld. De registratiebladen vindt u in het kopieerboek. Evaluatie op lange termijn Taal in beeld legt het accent op methodegebonden toetsen, waar mee uitspraken worden gedaan over de mate waarin leerlingen de doelen van de methode bereiken. Evaluatie op lange termijn staat meer in het teken van het taalniveau van een leerling in het algemeen of in vergelijking met zijn leeftijdsgenoten. Hiervoor zijn toetsen nodig die voldoende betrouwbaar en gevalideerd zijn om een antwoord te geven op deze vraag. Dit overstijgt de mogelijk heden van de toetsing in een taalmethode. Wanneer u behoefte heeft aan een dergelijke evaluatie, dan adviseren we u gebruik te maken van toetsen die speciaal voor dit doel gemaakt zijn. Onder andere de Cito-groep in Arnhem brengt in het kader van haar leerlingvolgsysteem een aantal geschikte toetsen op de markt.
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
a a T l
Toetsing en evaluatie in Taal in beeld
bee
9027665400_blok5-6.indd
6
18-10-2007
07:24:08
algemene handleiding
Lessen omwisselen in het weekprogramma Mocht er echter toch een situatie ontstaan waarin u twee jaar groepen tegelijkertijd begeleiding wilt geven, bijvoorbeeld omdat beide groepen op hetzelfde moment een interactieve les spreken/ luisteren op het programma hebben staan, dan is het geen enkel probleem om lessen in het weekprogramma om te wisselen. Door een van de jaargroepen met een schrijfles aan de slag te laten gaan terwijl u zelf met de andere jaargroep de les spreken/luisteren doet, hebt u het probleem opgelost. Het weekprogramma kent geen gedwongen volgorde in de lessen.
De materialen van Taal in beeld Het materialenoverzicht Het a2-gedeelte van Taal in beeld bestaat uit de volgende materialen. - Een taalboek a2, waarin de basislessen staan uitgewerkt. - Een werkboek a2, waarin een gedeelte van de opdrachten is uit gewerkt. - Een antwoordenboek a2, waarin de antwoorden op de opdrachten (uit taal- en werkboek) zijn te vinden. - Een handleiding a2, waarin het volledige lesprogramma voor de leerkracht is beschreven. Hierbij vindt u ook de activiteitenbe schrijvingen die horen bij de toets- en herhalingstaken. - Een kopieerboek A, waarin alle kopieerbladen opgenomen zijn.
Het schema op de volgende pagina biedt een overzicht van de activiteiten per blok en de te gebruiken materialen.
De leerstof in Taal in beeld Vier taaldomeinen Taal in beeld besteedt in elk leerjaar ruime aandacht aan de taal domeinen woordenschat, spreken/luisteren, schrijven (stellen) en taalbeschouwing. Hiermee voldoet de methode ruimschoots aan de kerndoelen voor het basisonderwijs en de tussendoelen beginnende en gevorderde geletterdheid. Voor het spellingonderwijs is er een bijbehorende uitgave beschik baar onder de naam Spelling in beeld. Deze methode vormt een com
a a T l
in
9027665400_blok5-6.indd
7
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
Wat wordt wanneer gebruikt? Een blok in Taal in beeld bestaat uit vier lesweken. Tijdens de eerste drie weken worden de basislessen aangeboden. Deze staan in het taalboek en het werkboek en worden toegelicht in de handleiding. Op de vijfde dag van iedere week is geen basisstof gepland. U kunt ervoor kiezen op deze dag geen taalles op het rooster te zetten, maar het is ook mogelijk om deze dag als uitloopmogelijkheid te gebruiken. Een derde optie is op die dag geen basisstof aan te bieden, maar de leerlingen te laten werken aan de plustaken. Aan het einde van week 3 of begin week 4 is er een toetstaak. De kin deren die onvoldoende scoren op (onderdelen van) de toets gaan vervolgens de bijbehorende herhalingstaken doen. In de hand leiding en op het registratieblad (te vinden in de kopieerboek), wordt op basis van de score aangegeven welke herhalingstaken aan bod kunnen komen. De overige kinderen kunnen aan de slag gaan met de plustaken uit Taalmaker of met het computerprogramma Woordenschat Taal in beeld. Zowel de herhalings- als de plustaken worden per blok toegelicht in de handleiding. De laatste dag van week 4 zijn er geen herhalingstaken. Alle kinderen kunnen dan eventueel aan de slag met de plustaken uit Taalmaker of met het computerprogramma Woordenschat Taal in beeld.
ld
Individueel of samen zelfstandig leren Taal in beeld is een methode met veel mogelijkheden om zelfstandig te leren. Alleen in situaties waarin de lesdoelen niet bereikt kunnen worden zonder interactie, zoals bijvoorbeeld bij een aantal lessen spreken/luisteren het geval is, adviseert de methode u bepaalde opdrachten op basis van samenwerkend leren (of klassikaal) te doen. Door de ruime mogelijkheden voor zelfstandig leren (indivi dueel of samenwerkend), is Taal in beeld uitermate geschikt voor het gebruik in combinatiegroepen of stamgroepen. De leerlingen kunnen leerkrachtonafhankelijk aan de opdrachten gaan werken en u kunt bepalen welke kinderen u op welk moment intensiever begeleidt. Op deze manier wordt voorkomen dat u het gevoel krijgt eigenlijk op meerdere plekken tegelijkertijd te moeten zijn. Doordat de lessen in Taal in beeld ook geschreven zijn voor zelfstandig leren, is dit niet meer het geval. Ook kinderen die zelfstandig aan het werk gaan, worden attent gemaakt op de doelstelling van de les, oriënteren zich op de lesstof, krijgen uitleg in de vorm van beschreven tekstblokken, maken de verwerkingsopdrachten en reflecteren op wat ze geleerd hebben. Doordat zij zich volledig zelf kunnen redden, kunt u zich meer richten op die kinderen die uw hulp het hardst nodig hebben, onafhankelijk van de jaargroep waarin ze zitten.
Het gaat hierbij om de toetstaak (inclusief registratiebladen) en de herhalingstaken per blok. - Woordkenner A, een herhalingstaak op het gebied van woorden schat, die ieder blok terugkomt. Hierbij wordt gebruikgemaakt van bladen en een spelbord dat de activiteit ondersteunt. - Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld A. Met dit pro gramma kunnen kinderen de doelwoorden uit de lessen herhalen en ermee oefenen. Naar dit gedeelte van het programma wordt verwezen bij de basislessen en de herhalingstaken van ieder blok. Naast de doelwoorden uit de basislessen bevat het programma een groot aantal nieuwe doelwoorden. Dit gedeelte van het pro gramma kan ingezet worden als plustaak. - Taalmaker A, waarin plustaken zijn ondergebracht. Die bestaat uit een doos met kaarten en werkbladen.
-
Taal in beeld in combinatiegroepen
bee
18-10-2007
07:24:09
hl
algemene handleiding
Week 1, 2 en 3
Week 4
Basisstof
Lessen (taalboek en werkboek)
Toetstaak (kopieerboek)
Herhalingstaken
Geen
- Herhalingstaken (kopieerboek) - Woordkenner - Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld
Plustaken
- Taalmaker - Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld
- Taalmaker - Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld
plete spellingleergang die werkt volgens dezelfde principes als Taal in beeld. Tevens is er op tal van punten sprake van een afstemming tussen beide methodes. Meer informatie hierover vindt u op onze website, www.taalinbeeld.nl. De leerstof van Taal in beeld is sterk gericht op het leren gebruiken van taalstrategieën. De leerlingen leren niet alleen hoe ze taal moeten gebruiken en welke mogelijkheden taal biedt, maar ook welke taalvaardigheden hen daarbij kunnen helpen. Hierbij gaat het om taalvaardigheden voor, tijdens en na het communiceren. Ze leren om, afhankelijk van de situatie waarin ze zich bevinden, een adequate keuze te maken uit de taalvaardigheden die ze beheersen. Het kunnen bepalen welke vaardigheden nodig zijn en deze vervol gens op een juiste manier toepassen, vormt de kern van de taal strategieën die de leerlingen zich met Taal in beeld eigen maken. Daardoor ontwikkelen ze taalcompetenties die hen in staat stellen om actief en bewust om te gaan en te communiceren met de taal. Hieronder zal in grote lijnen per taaldomein aangegeven worden welke leerstof in Taal in beeld aan de orde komt en hoe deze is opgebouwd. Een meer gedetailleerd overzicht van de leerlijnen vindt u op onze website, www.taalinbeeld.nl. Woordenschat Het leerstofaanbod op het gebied van woordenschat is gericht op twee zaken: de beheersing van woordenschatstrategieën en -vaar digheden en de kennis van doelwoorden. De woordenschatstrategieën en -vaardigheden In Taal in beeld komen twee soorten woordenschatstrategieën aan de orde: één om de betekenis van woorden te kunnen achterhalen en één om de woordbetekenis beter te kunnen onthouden. Kortom, een woordleerstrategie en een woordonthoudstrategie. De leerlin gen beheersen de strategieën als ze uit de bijbehorende taalvaar digheden een adequate keuze kunnen maken en deze op de juiste manier kunnen toepassen. Hierbij gaat het enerzijds om woord leervaardigheden en anderzijds om woordonthoudvaardigheden. Deze komen elk leerjaar op hetzelfde moment terug. De volgende vaardigheden komen in Taal in beeld aan bod.
Woordonthoudvaardigheden - de woordbetekenis onthouden door te associëren (bijvoorbeeld een woordweb maken) - de woordbetekenis onthouden door woorden te groeperen (bij voorbeeld een woordkast maken) - de woordbetekenis onthouden door woorden te ordenen (bijvoor beeld een woordparaplu maken) - de woordbetekenis onthouden door woorden toe te passen (bij voorbeeld door tekenen, schrijven of woordspellen maken) De doelwoorden In de woordenschatlessen in het taalboek en het werkboek ligt het accent op het leren van woordenschatstrategieën en -vaardigheden. Deze worden aangeboden in de verschillende lesfasen (Op verkenning, Uitleg, Aan de slag, Terugkijken). In het verlengde hiervan komen uiteraard ook doelwoorden aan bod in de lessen. Er is voor gekozen om tijdens de basislessen beperkt uitleg te geven over de betekenis van de doelwoorden. Het is een bekend gegeven dat de verschillen tussen kinderen wat betreft hun vocabulaire groot zijn. Alle leerlingen uitgebreid uitleg geven over woordbetekenissen is daarom in veel situaties ongewenst. Een dergelijke uitleg vindt dan ook pas plaats na de toets in de herhalingstaken, waardoor u als leerkracht zich kunt richten op de kinderen die bij de toets onvol doende woorden kenden. Een van de herhalingstaken is het computerprogramma Woordenschat Taal in beeld. Hierin ligt het accent volledig op kennis van de doel woorden. De wijze van aanbieden is gebaseerd op het bekende vierfasenmodel: introductie, semantisering (betekenis aanbrengen), consolideren (veelzijdig inoefenen) en evalueren. Wanneer de leerlingen gaan werken met het computerprogramma, krijgen ze in eerste instantie de woorden aangeboden die ook in het taal- en werkboek aan de orde zijn geweest. Als ze die beheersen, krijgen ze
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
a a T l
Woordleervaardigheden - de woordbetekenis afleiden uit beeld - de woordbetekenis afleiden uit de tekst (of context) - de woordbetekenis afleiden door woordanalyse - de woordbetekenis opzoeken - de woordbetekenis navragen
bee
9027665400_blok5-6.indd
8
18-10-2007
07:24:09
algemene handleiding
Spreken/luisteren De leerstof in het taaldomein spreken/luisteren is erop gericht de leerlingen adequate strategieën aan te leren om effectief te spre ken en te luisteren. Hierbij maakt Taal in beeld onderscheid tussen spreken, luisteren en gesprek voeren. Spreken en luisteren worden aangeboden bij wijze van eenrichtingsverkeer, waarbij zowel voor de spreker als de luisteraar specifieke strategieën aan bod komen. Bij het gesprek gaat het om de gezamenlijke uitwisseling van gedachten over eenzelfde onderwerp. Om de leerlingen spreek-, luister- en gespreksstrategieën aan te leren, komen in Taal in beeld de volgende vaardigheden aan de orde: - communicatiedoel bepalen; - voorkennis activeren (bijvoorbeeld met behulp van een woord web); - onderzoek doen; - aantekeningen maken; - argumenten gebruiken; - informatie gestructureerd weergeven (bijvoorbeeld door het gebruik van relatieschema’s); - beeldmateriaal gebruiken; - tekstsoort en doelgroep bepalen; - onderwerp en hoofdgedachte bepalen; - tussentijds informatie vragen; - letten op houding en lichaamstaal; - letten op stemgebruik en woordkeuze; - verhaalsoort en verhaalverloop bepalen; - teksten presenteren en voordragen; - gesprekstechnieken hanteren; - gespreksdoelen bepalen; - juist gebruiken van moeilijke woorden, verwijswoorden en verbindingswoorden; - informatie verwerven uit gesproken taal; - informatie (kritisch) beoordelen; - eigen spreek- en luistergedrag evalueren en bijsturen. Wanneer de leerlingen deze vaardigheden beheersen en in staat zijn om ze op het juiste moment te gebruiken, beschikken ze over adequate spreek-, luister- en gespreksstrategieën. Ze ontwik
Als de leerlingen deze vaardigheden op het juiste moment en op de juiste wijze kunnen toepassen, beschikken ze over een adequate schrijfstrategie. Dit maakt hen tot competente schrijvers. Taalbeschouwing Het onderdeel taalbeschouwing bestaat in Taal in beeld uit drie onderdelen: woordbouw, zinsbouw en taalgebruik. Woordbouw Bij woordbouw leren de leerlingen alle belangrijke zaken die te maken hebben met de functie, de bouw en de betekenis van woor den. De leerstofonderdelen worden op een kindvriendelijke wijze aangeboden door ze te groeperen rondom het zelfstandig naam woord en het werkwoord. Bij het zelfstandig naamwoord komen onder andere zaken aan bod als: - lidwoorden; - samenstellingen; - meervoudsvorming; - verkleinwoorden; - voornaamwoorden; - bijvoeglijke naamwoorden; - voor- en achtervoegsels. Bij het werkwoord gaat het onder andere over: - vervoegingen; - tegenwoordige tijd; - verleden tijd.
a a T l
in
9027665400_blok5-6.indd
9
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
Schrijven In het taaldomein schrijven leren kinderen een adequate schrijf strategie te hanteren. Hiertoe worden de volgende vaardigheden geleerd: - communicatiedoel bepalen; - voorkennis activeren (bijvoorbeeld met behulp van een woord web); - onderzoek doen; - informatie ordenen (bijvoorbeeld in feiten en meningen); - passende woord/beeldrelatie bepalen; - tekstsoort en doelgroep bepalen; - verhaalsoort en verhaalverloop bepalen; - onderwerp en hoofdgedachte bepalen; - schrijftechnieken hanteren; - grammaticaal juist gebruiken van moeilijke woorden, verwijs woorden en verbindingswoorden; - tekst verzorgen; - eigen schrijfgedrag evalueren en bijsturen.
ld
De doelwoorden die aangeboden worden vallen uiteen in drie categorieën: - algemene dagelijkse woorden; - schooltaalwoorden; - woorden nodig bij het reflecteren op taal.
kelen zich op deze manier tot competente sprekers, luisteraars en gesprekspartners.
-
nog een groot aantal nieuwe doelwoorden aangeboden. Het totaal aantal doelwoorden dat per blok aangeboden wordt, bedraagt 80. Meer informatie over het computerprogramma Woordenschat Taal in beeld vindt u in de handleiding die hoort bij dit softwarepakket.
bee
18-10-2007
07:24:09
hl
algemene handleiding
Zinsbouw Bij zinsbouw leren kinderen alle zaken die belangrijk zijn als het gaat om de functie, de opbouw en betekenis van zinnen. Hierbij komen onder andere de volgende leerstofonderdelen aan de orde: - zinstypen; - samengestelde zinnen; - zinsdelen en interpunctie. Taalgebruik Bij taalgebruik leren de leerlingen allerlei zaken die te maken hebben met de bouw van teksten en het gebruik van taal. Hierbij komen onder andere de volgende taalgebruiksvarianten aan de orde: - bondig en uitvoerig taalgebruik; - beleefde en onbeleefde taal; - formeel en informeel taalgebruik; - creatief en zakelijk taalgebruik; - letterlijk en figuurlijk taalgebruik (inclusief spreekwoorden en gezegden); - ouderwets en modern taalgebruik; - beeldspraak. Daarnaast is er ook ruimschoots aandacht voor onderwerpen die te maken hebben met de wisselwerking tussen taal en media. Voorbeelden hiervan zijn: - tekst en opmaak; - tekst en internet; - beeldgebruik bij teksten; - beeldtaal. Een meer gedetailleerde leerstofopbouw van alle taalonderdelen die in Taal in beeld aan bod komen, vindt u op de website www.taalinbeeld.nl.
Handleiding online Deze handleiding is bedoeld om u zo effectief en prettig mogelijk met Taal in beeld te laten werken. Om deze reden is er ook voor gekozen om dit algemene gedeelte van de handleiding zo compact mogelijk te houden. Mocht u behoefte hebben aan meer of meer gedetailleerde informatie over Taal in beeld, dan kunt u hiervoor terecht op de website www.taalinbeeld.nl. Hier vindt u het onlinegedeelte van de handleiding met alle aanvullende informatie die u zoekt.
a a T l
-
-
10
in
ld
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
bee
9027665409_blok5-6.indd
10
22-10-2007
12:29:36
blok 7 cultuur
Herhalingstaak 1: schrijven
Doel De leerlingen kunnen verschillende dingen over een onderwerp schrijven. Materialen Kopieerblad 4 van blok 6: Herhalingstaak 1 Voortgangsplanner week 4 blok 2 Toetsopdrachten Resultaat Opdracht 1 -> Onvoldoende Opdracht 2 -> Onvoldoende Opdracht 3 -> Onvoldoende Opdracht 4 -> Onvoldoende
-> -> -> ->
Opdracht 5 en 6
-> Onvoldoende ->
Alle toetsopdrachten
-> Voldoende of -> goed ->
Vervolgactiviteit Herhalingstaak 1 Herhalingstaak 2 Herhalingstaak 3 Herhalingstaak 4 Herhalingstaak 5 (Woordkenner) en/of 6 (Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld, herhaling doelwoorden uit blok) Plustaken Taalmaker Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld (extra doelwoorden)
Herhalingstaken De herhalingstaken kunnen remediërend ingezet worden en bieden de leerlingen verlengde instructie en extra mogelijkheden voor het verwerken van de leerstof. De kinderen kunnen de herhalingstaken zelfstandig uitvoeren, maar het verdient de voorkeur om hen hierbij, op onderdelen, te begeleiden. Door gerichte mondelinge interactie is de kans groter dat ze de doelen van het blok alsnog bereiken.
Voorbereiding Kopieer kopieerblad 4 van blok 6 (Herhalingstaak 1) voor leerlingen die onvoldoende scoorden op toetsopdracht 1. Werkwijze Uitleg Het kopieerblad bevat een korte beschreven instructie die de leerlingen zelf kunnen lezen. Indien u de leerlingen begeleidt bij deze taak, kunt u dit samen doen. Als voorbereiding op opdracht 1 gaat u samen met de leerlingen iets schrijven. Kies een onderwerp dat bij de kinderen leeft, bijvoorbeeld het schoolreisje of een schoolfeest. U schrijft vervolgens vraagwoorden op het bord: Wat? (Met) wie? Waar? Wanneer? Hoe? Waarom?. Aan de hand van de antwoorden op deze vragen laat u een verhaal ontstaan. Bij elke vraag geeft u enkele leerlingen een beurt en kiest u de beste zin voor het verhaal uit. Als voorbereiding op de tweede opdracht maakt u met de kinderen een woordweb. U schrijft bijvoorbeeld de naam van uw woonplaats in het midden. Laat de kinderen woorden noemen voor in het web. Als het woordweb klaar is, mogen de kinderen zinnen met de woorden maken. Probeer zinnen die met elkaar te maken hebben bij elkaar te zetten in het verhaal. Vertel dat in een verhaal ook zinnen mogen staan die niets met de woorden uit het web te maken hebben. De webwoorden dienen alleen als richtlijn. Je mag sommige woorden ook best niet gebruiken. Aan de slag De leerlingen gaan nu de opdrachten maken. Bij opdracht 1 schrijven ze met behulp van vraagwoorden een verhaal. Bij opdracht 2 schrijven ze een tekst aan de hand van een woordweb.
EJ
9027665400_blok7.indd
49
H@
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
= = 2 H
>AA 18-10-2007
07:24:54
blok 7 cultuur les 1 woordenschat
hl ❙ Doelen
• De leerlingen leren woorden onthouden door te tekenen. • De leerlingen leren tien nieuwe woorden.
❙ Doelwoorden
Op verkenning De leerlingen lezen het verhaal en proberen te achterhalen hoe Grombol de woorden de cd en de dvd wil onthouden: door er tekeningen van te maken. De leerlingen tekenen zelf een cd en een dvd, waarbij ze laten zien wat je ermee kunt doen (luisteren of kijken).
het applaus buigen de cd de drummer de dvd het orkest het publiek de radio het toneel de tv
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 54 en 55 • w a2, pagina 25 • a a2, pagina 25 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • computerprogramma Woordenschat Taal in beeld • Taalmaker plustaken
❙ Voorbereiding Neem een cd en een dvd mee om in de klas te laten zien tijdens Op verkenning.
Uitleg De leerlingen wordt uitgelegd dat je woorden kunt onthouden door ze te tekenen. Er worden suggesties gegeven van wat ze kunnen tekenen en enkele voorbeeldtekeningetjes. Aan de slag De leerlingen verbinden illustraties met de bijbehorende woorden. Ze maken zelf tekeningen die kunnen helpen om woorden te onthouden. Vervolgens maken ze woord beschrijvingen aan de hand van illustraties. Zo zien ze welke informatie een illustratie over een woord kan geven. Tot slot maken ze van twee zelfgekozen woorden een tekening en geven ze ook een woordbeschrijving. Terugkijken Ter evaluatie kiezen de leerlingen zinnen die aangeven welke aspecten van het woord toneel ze kunnen tekenen.
Tips
• Sommige leerlingen kunnen nog moeite hebben met de doelwoorden van deze les. Met het bijbehorende computerprogramma Woordenschat Taal in beeld kunnen ze deze nog extra oefenen. • Gebruik momenten tussendoor om de doelwoorden te herhalen. Een eenmalige aanbieding tijdens de les is voor veel leerlingen onvoldoende om zich de woorden eigen te maken. • Als u meer doelwoorden aan wilt bieden, dan kunt u het computerprogramma Woordenschat Taal in beeld gebruiken. • Laat de leerlingen in de komende periode regelmatig tekeningen maken van nieuwe woorden die ze tegenkomen in de andere lessen. Wijs ze daarbij steeds op de vier suggesties die in de Uitleg staan.
a a T l 50
❙ Organisatie en differentiatie Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met de volgende zaken. • Bij opdracht 4 kiezen de leerlingen twee van de vier plaatjes. • Bij opdracht 7 zullen sommige kinderen behoefte hebben aan een voorbeeld. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. In dit geval zijn er de volgende aanvullende mogelijkheden. • Laat de cd en de dvd zien die u heeft meegebracht, en bespreek eventueel de uiterlijke kenmerken. • Bij opdracht 7 kunnen de leerlingen elkaar woorden over televisie opgeven. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • Laat de cd en de dvd zien die u heeft meegebracht, en bespreek de uiterlijke kenmerken. • U kunt ervoor kiezen om de opdrachten bij Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. Opdracht 3 laat u dan op het bord maken. • Bij de Uitleg en bij opdracht 7 kunt u met de zwakkere leerlingen de suggesties een voor een bespreken. • Bij opdracht 5 en 7 kunt u enkele leerlingen hun tekeningen op het bord laten maken. Daarna kunt u die tekeningen klassikaal bekijken aan de hand van de criteria. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
❙ Lesactiviteiten
bee
9027665400_blok7.indd
50
18-10-2007
07:24:55
hl
blok 7 cultuur les 2 spreken/luisteren
❙ Lesactiviteiten Op verkenning De leerlingen zien verschillende manieren waarop het woord orkest kan worden uitgelegd. Ze noteren welke manieren zij herkennen en hoe zij het zelf zouden uitleggen.
❙ Doelen • De leerlingen leren hoe ze een moeilijk woord aan iemand kunnen uitleggen.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 56 en 57 • w a2, pagina 26 • a a2, pagina 26 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
❙ Voorbereiding Voor taalzwakke leerlingen is het prettig om een woordenboek of een aantal plaatjes ter illustratie bij de hand te hebben.
Uitleg Er wordt uitgelegd dat je een woord op verschillende manieren kunt uitleggen: • met woorden; • door het uit te beelden; • met een plaatje; • door het te laten zien, horen, voelen, proeven of ruiken. Met laten zien wordt hier een voorwerp bedoeld dat je kunt laten zien, dus anders dan een plaatje. Aan de slag De leerlingen geven bij diverse woorden de beste manier van uitleggen aan. Omgekeerd bedenken zij een geschikt woord bij de verschillende uitlegstrategieën. Tot slot passen ze het geleerde toe door aan elkaar een woord uit te leggen op een van de besproken manieren. Ze mogen elkaar daarbij vragen stellen. Terugkijken De leerlingen kiezen twee zinnen uit die op hen van toepassing zijn. De vier uitlegstrategieën komen hierbij aan bod. Hiermee geven ze aan hoe ze een woord het liefst uitleggen en hoe ze een woord het liefst uitgelegd krijgen.
Tips
• Indien u tijdens andere lessen een woord tegenkomt dat moeilijk is, herinnert u de leerlingen aan de verschillende manieren van uitleggen. • U kunt diverse spelletjes met de leerlingen doen: laat ze bijvoorbeeld woorden uitbeelden of op het bord tekenen; de andere leerlingen raden het woord. Sprekershoek • U laat de leerlingen letten op het gebruik van moeilijke woorden en de uitleg daarvan.
❙ Organisatie en differentiatie Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met het volgende. • Omdat het spreken en luisteren in deze les centraal staan, is opdracht 7 moeilijk individueel uit te voeren. Het ligt voor de hand om deze in tweetallen te doen. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. Er zijn geen aanvullende mogelijkheden. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen om de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • Opdracht 7 is goed klassikaal uit te voeren. Laat een leerling zijn woord uitleggen, zonder het woord te gebruiken. De andere leerlingen raden het woord. Zij mogen vragen stellen. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
❙ Observatie Controleer of de leerlingen de vier manieren van uitleggen begrijpen.
Aantekeningen
in
9027665400_blok7.indd
51
ld
-
51
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
a a T l
bee
18-10-2007
07:24:55
blok 7 cultuur les 3 taalbeschouwing
hl
❙ Lesactiviteiten Op verkenning De leerlingen maken opdrachten waarbij het duidelijk wordt dat de taal die iemand thuis spreekt, soms anders is dan de taal die op school gesproken wordt. Het kan gaan om een taal van een ander land of om een dialect. Uitleg Er wordt uitgelegd wat schooltaal en thuistaal zijn. Ook wordt aangegeven waarom kinderen soms op school anders praten dan thuis.
❙ Doelen • De leerlingen weten wat schooltaal en thuistaal zijn en snappen waarom er verschil kan zijn.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 58 en 59 • w a2, pagina 27 • a a2, pagina 27 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
Aan de slag De leerlingen zien door het maken van de opdrachten in dat je in de ene situatie beter je thuistaal kunt gebruiken, terwijl een andere situatie zich beter voor de schooltaal leent. Er wordt enige aandacht geschonken aan woorden uit de thuistalen, die in het gangbare Nederlands zijn opgenomen. De leerlingen denken ook na over negatieve reacties op kinderen die anders praten dan de rest. Terugkijken De leerlingen geven aan wat ze geleerd hebben door waar of niet waar te zetten achter een aantal uitspraken.
Tips
Laat leerlingen die thuis een andere taal spreken dan op school, hierover iets vertellen: - Is het moeilijk om op school anders te praten dan thuis? - Vergissen ze zich weleens? - Maken andere mensen weleens opmerkingen over hun taalgebruik? - Hoe reageren ze hierop? Ze kunnen ook aan de rest van de groep laten horen hoe hun thuistaal klinkt.
❙ Organisatie en differentiatie Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met het volgende. • Sommige kinderen zullen het onderscheid tussen schooltaal en thuistaal moeilijk herkennen omdat ze thuis geen andere taal spreken dan op school. Controleer tussendoor of iedereen begrijpt waar het om gaat. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. In dit geval is er de volgende aanvullende mogelijkheid. • Laat kinderen met en kinderen zonder een afwijkende thuistaal zo veel mogelijk samenwerken. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • Besteed tijdens de les aandacht aan begrip en tolerantie ten opzichte van andere talen en dialecten. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Aantekeningen
a a T l
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
52
bee
9027665400_blok7.indd
52
18-10-2007
07:24:56
hl
blok 7 cultuur les 4 schrijven
❙ Lesactiviteiten Op verkenning De leerlingen zien aan de hand van twee voorbeelden hoe een moeilijk woord kan worden uitgelegd. Namelijk met zinnen, maar ook met behulp van een plaatje. Ze leggen ook zelf een woord uit met zinnen.
❙ Doelen • De leerlingen leren hoe ze moeilijke woorden aan iemand kunnen uitleggen.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 60 en 61 • w a2, pagina 28 • a a2, pagina 28 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
Uitleg De leerlingen leren dat ze een woord waarvan de betekenis niet meteen duidelijk is, kunnen uitleggen met een zin en met een plaatje. Bij de uitleg kan de nadruk liggen op verschillende aspecten, bijvoorbeeld: hoe ziet het eruit, wat voor geluid maakt het, wat kun je ermee doen? Aan de slag De leerlingen leggen een aantal moeilijke woorden uit met behulp van zinnen en/of plaatjes. Soms worden aanwijzingen gegeven over wat in de uitleg aan bod moet komen (hoe ziet het eruit, wat kun je ermee, enzovoort). Terugkijken De leerlingen herhalen wat ze geleerd hebben door nogmaals een woord uit te leggen met behulp van een zin en een plaatje.
Tips
• Wijs de komende tijd ook in andere lessen op het gebruik van moeilijke woorden. Worden ze uitgelegd en zo ja, gebeurt dat met tekst en/of een plaatje? • Verzamel een paar voorbeelden van hoe moeilijke woorden worden uitgelegd. Gebruik hiervoor bijvoorbeeld een beeldwoordenboek, een (junior)woordenboek en handleidingen met plaatjes. Maak er voor de leerlingen een minitentoonstelling van.
❙ Organisatie en differentiatie Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Er zijn geen beperkingen om de les individueel te laten maken. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. In dit geval is er de volgende aanvullende mogelijkheid. • Bij opdracht 5 kunnen de leerlingen overleggen welke woorden ze kiezen. Ze beoordelen elkaars uitleg en tekening. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen om de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • Bij opdracht 4 kunt u samen met de leerlingen een tekst op het bord maken. • Opdracht 5 kunt u mondeling doen. Laat alle leerlingen een woord noteren en dat om beurten uitleggen. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Aantekeningen
in
9027665400_blok7.indd
53
ld
-
53
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
a a T l
bee
18-10-2007
07:24:57
blok 7 cultuur les 5 woordenschat
hl ❙ Doelen
❙ Organisatie en differentiatie
• De leerlingen leren woorden onthouden door erover te schrijven. • De leerlingen leren tien nieuwe woorden.
❙ Doelwoorden de dans de film het gedicht de muziek de poppenkast rijmen de schilder het schilderij de strip de zangeres
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 62 en 63 • w a2, pagina 29 • a a2, pagina 29 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • computerprogramma Woordenschat Taal in beeld • Taalmaker plustaken
❙ Lesactiviteiten Op verkenning De leerlingen lezen het verhaal, waarin Wouter het woord de film onthoudt door erover te schrijven. Ze schrijven zelf ook op wat ze weten over de film. Uitleg De leerlingen wordt uitgelegd dat je woorden kunt onthouden door erover te schrijven. Er worden suggesties gegeven over hoe en wat ze over een woord kunnen schrijven. Aan de slag De leerlingen maken opdrachten waarbij woorden onthouden worden door erover te schrijven. Ze zien dat dit zowel weetteksten als verhaalteksten kunnen zijn. Ze verbinden een tekst met het juiste woord en schrijven omgekeerd ook zelf iets op over een woord. Terugkijken Terugkijkend geven kinderen aan wat je kunt doen om een woord te onthouden. Ze doen dit aan de hand van het woord de dans. Ze geven aan welke van de vier gegeven zinnen waar zijn.
Tips
• Sommige leerlingen kunnen nog moeite hebben met de doelwoorden van deze les. Met het bijbehorende computerprogramma Woordenschat Taal in beeld kunnen ze deze nog extra oefenen. • Gebruik momenten tussendoor om de doelwoorden te herhalen. Een eenmalige aanbieding tijdens de les is voor veel leerlingen onvoldoende om zich de woorden eigen te maken. • Als u meer doelwoorden aan wilt bieden bij dit thema, dan kunt u dit doen door gebruik te maken van het bijbehorende computerprogramma Woordenschat Taal in beeld. • Laat de leerlingen in de komende periode regelmatig zinnen of korte teksten schrijven over nieuwe woorden die ze tegenkomen in de andere lessen. Wijs ze daarbij steeds op de suggesties die in de Uitleg staan.
Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met het volgende. • Ga tijdens het werken na of de kinderen doorhebben dat schrijven over iets een manier kan zijn om woorden beter te onthouden. Hebben ze dit niet door, dan is het de vraag of ze het lesdoel bereiken. • Wijs bij opdracht 7 op de suggesties die in de Uitleg gegeven worden. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. In dit geval is er de volgende aanvullende mogelijkheid. • Bij opdracht 7 kunnen de leerlingen ook samen een tekst schrijven. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen om de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • Bij de Uitleg kunt u verwijzen naar de voorbeelden (een zin, een verhaaltekst en een weettekst). Met name in een weettekst kun je veel informatie kwijt. • Bij de Uitleg kunt u samen met de leerlingen nog meer suggesties bedenken met behulp van de W-vragen (wie, wat, waar, wanneer, waarom) en vragen met hoe (hoe groot, hoe zwaar, hoe veel enzovoort). • Bij opdracht 7 kunt u enkele leerlingen hun tekst op het bord laten schrijven. Daarna kunt u die teksten klassikaal bespreken aan de hand van de criteria. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Aantekeningen
a a T l
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
54
bee
9027665400_blok7.indd
54
18-10-2007
07:24:57
hl
blok 7 cultuur les 6 spreken/luisteren
❙ Organisatie en differentiatie ❙ Lesactiviteiten ❙ Doelen • De leerlingen kunnen verwijswoorden gebruiken die betrekking hebben op personen: ik, jij, hij, wij, jullie en zij.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 64 en 65 • w a2, pagina 30 • a a2, pagina 30 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
❙ Voorbereiding Van de leerlingen wordt bij opdracht 8 gevraagd een dialoog voor twee poppen te bedenken. Leg eventueel (poppenkast)poppen of vingerpoppetjes klaar, zodat ze hun dialoog kunnen spelen.
Op verkenning De leerlingen lezen een gesprek tijdens een kinderfeestje in het bos. Er worden verwijswoorden gebruikt. De leerlingen herleiden wie over wie spreekt. Uitleg Er wordt uitgelegd dat verwijswoorden woorden zijn die ergens naar verwijzen, bijvoorbeeld naar personen. Er zijn verwijswoorden die verwijzen naar jezelf, naar anderen die aanwezig zijn en naar anderen die niet aanwezig zijn. Aan de slag De leerlingen maken opdrachten waarbij ze verwijswoorden gebruiken. Daarbij ervaren ze het effect van verwijswoorden op een gesprek. Een gesprek waarin enkel ik, jij en wij worden gebruikt, heeft een andere toon dan een gesprek waarin alleen hij en zij worden gebruikt. De leerlingen bedenken zelf een dialoog met verwijswoorden en spelen deze na, eventueel met echte poppen. Terugkijken Ter evaluatie lezen de leerlingen twee teksten: een met en een zonder verwijswoorden. Ze kiezen de beste tekst uit. Ze ervaren dat het te vaak herhalen van een naam niet prettig klinkt.
Tips
Sprekershoek Laat de leerlingen letten op het gebruik van verwijswoorden. Verwijswoorden worden in het dagelijks leven veel gebruikt. Attendeer de leerlingen ook tijdens andere situaties hierop zodat ze zich van het gebruik ervan bewust zijn.
Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met de volgende zaken. • Attendeer de leerlingen erop dat het verwijswoord zij twee betekenissen kan hebben: derde persoon enkelvoud of derde persoon meervoud. • Omdat spreken en luisteren in deze les centraal staan, zijn de opdrachten 4, 5, 6 en 8 moeilijk individueel uit te voeren. Het ligt voor de hand om deze in tweetallen te doen. Leerlingen ervaren de verschillen in het gebruik van verwijswoorden pas goed in een gesprek. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. Er zijn geen aanvullende mogelijkheden. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen om de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • Het werkt goed om de teksten bij Terugkijken hardop voor te lezen. • De opdrachten 4, 5 en 6 in het werkboek kunnen door enkele leerlingen klassikaal nagespeeld worden. De andere leerlingen controleren of er geen andere verwijswoorden gebruikt worden dan de opgegeven woorden. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Aantekeningen
in
9027665400_blok7.indd
55
ld
-
55
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
a a T l
bee
18-10-2007
07:24:58
blok 7 cultuur les 7 taalbeschouwing
hl
❙ Organisatie en differentiatie Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Er zijn geen beperkingen om de les individueel te laten maken. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. Er zijn geen aanvullende mogelijkheden.
❙ Lesactiviteiten Op verkenning De leerlingen ontdekken de functie en het belang van hoofdletters, punten, uitroeptekens en vraagtekens. Ze ervaren dat een tekst zonder hoofdletters en punten lastig is om te lezen.
❙ Doelen • De leerlingen kunnen een tekst voorzien van hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 66 en 67 • w a2, pagina 31 • a a2, pagina 31 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
Uitleg Uitgelegd wordt dat een zin met een hoofdletter begint en met een punt, een uitroepteken of een vraagteken eindigt. Aan de slag De leerlingen voorzien een tekst van hoofdletters en punten en geven aan wanneer een vraagteken en wanneer een uitroepteken wordt gebruikt. Ze schrijven zelf een tekst, waarbij ze erop letten dat de hoofdletters en punten op de juiste plek staan. Terugkijken Ter evaluatie geven de leerlingen van twee uitspraken over het gebruik van punten aan welke waar is. Ze schrijven ook op waarom.
Tips
Vestig deze week ook bij andere lees- en schrijftaken de aandacht op het belang van het correct plaatsen van de hoofdletters en de leestekens.
Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen het onderdeel Op verkenning niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • U kunt bij opdracht 3 extra aandacht besteden aan het gebruik van het uitroepteken. Vaak is het verschil tussen zinnen met een punt en een uitroepteken niet zo groot. Zinnen met een uitroepteken worden met wat meer nadruk gezegd. Laat de leerlingen zelf een aantal zinnen met een uitroepteken bedenken. • Bij opdracht 4 kunt u een tekst uit het taalboek of uit een leesboek uitzoeken en de leerlingen enkele zinnen laten voorlezen. Ze laten daarbij duidelijk horen dat je na elke zin een korte rust moet inlassen. Als er een uitroepteken of een vraagteken staat, laten ze dat ook duidelijk horen. • Wijs er bij Terugkijken nog eens op bij het schrijven van verhaaltjes de leestekens op de goede plaats te zetten. Uiteraard heeft u de mogelijkheid de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Aantekeningen
a a T l
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
56
bee
9027665400_blok7.indd
56
18-10-2007
07:24:58
hl
blok 7 cultuur les 8 schrijven
❙ Organisatie en differentiatie
❙ Lesactiviteiten Op verkenning De leerlingen krijgen twee teksten onder ogen. Het enige verschil tussen beide teksten is dat in de ene tekst geen gebruik is gemaakt van verwijswoorden, terwijl dit in de andere tekst wel het geval is. Ze geven aan welke tekst ze het beste vinden en waarom.
❙ Doelen • De leerlingen leren verwijswoorden gebruiken.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 68 en 69 • w a2, pagina 32 • a a2, pagina 32 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
Uitleg De leerlingen wordt uitgelegd wat verwijswoorden zijn en hoe ze die kunnen gebruiken. Ze zien bovendien een aantal voorbeelden van verwijswoorden. Aan de slag De leerlingen oefenen het gebruik van verwijswoorden door de juiste woorden te kiezen bij tekeningen waarin een persoon wordt aangewezen. Ze kiezen het juiste verwijswoord in een aantal zinnen en maken zelf zinnen en een tekst met verwijswoorden erin. Terugkijken Ter evaluatie kiezen de leerlingen uit twee uitspraken de zin die het beste bij hen past, of ze bedenken zelf een zin. Hiermee geven ze aan of ze het gebruik van verwijswoorden goed onder de knie hebben.
Tips
Wijs de komende tijd ook in andere lessen op verwijswoorden die naar personen verwijzen.
Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met de volgende zaken. • Bij opdracht 2 hoeven de leerlingen niet uit te leggen waarom de teksten anders zijn. Ze geven alleen aan wat anders is. Ga na of dit duidelijk is. • Bij opdracht 4 kunt u uitleggen dat het erom gaat dat de kinderen in de tekening niet over zichzelf spreken, maar over de persoon die ze aanwijzen. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. In dit geval is er de volgende aanvullende mogelijkheid. • Bij opdracht 4 kunnen de leerlingen in het tekenkader een tekening maken van zichzelf en degene met wie ze samenwerken. Daarbij hoort dan het verwijswoord wij. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen om de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • Bij opdracht 4 kunt u heel expliciet eerst vragen naar wie het kind in de tekening wijst. Daarna kunt u vragen welk verwijswoord bij die persoon hoort. • Bij opdracht 5 kunt u de eerste zin samen bedenken en de tweede zin zelfstandig laten maken. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Aantekeningen
in
9027665400_blok7.indd
57
ld
-
57
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
a a T l
bee
18-10-2007
07:24:59
blok 7 cultuur les 9 woordenschat
hl
❙ Lesactiviteiten ❙ Doelen • De leerlingen leren woorden onthouden door er raadspelletjes mee te doen. • De leerlingen leren tien nieuwe woorden.
❙ Doelwoorden het instrument klappen het lied de spreekbeurt toneelspelen de truc verkleden de viool de voorstelling werkelijk
Uitleg De leerlingen wordt uitgelegd dat je woorden kunt onthouden door er een raadspel mee te doen. Dat doe je door het uit te beelden, of er iets over te vertellen zonder het woord te noemen. Er worden enkele suggesties gedaan wat je over het woord kunt vertellen.
basisstof • t a2, pagina 70 en 71 • w a2, pagina 33 • a a2, pagina 33 • s
Aan de slag De leerlingen maken opdrachten waarbij woorden onthouden worden door er een raadspel mee te doen. Ze raden welk woord bij een bepaalde omschrijving hoort. Ze maken ook zelf raadsels, door iets over een woord te vertellen of het uit te beelden. Tot slot evalueren ze de nieuwe onthoudstrategieën van deze en de vorige woordenschatlessen door van een aantal woorden aan te geven wat ze de beste onthoudstrategie vinden: tekenen, erover schrijven of een raadspel spelen.
extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • computerprogramma Woordenschat Taal in beeld • Taalmaker plustaken
Terugkijken Terugkijkend op de drie woordenschatlessen van dit blok kiezen de leerlingen de beste onthoudstrategie. Ze mogen ook zelf een strategie bedenken.
❙ Materialen/lesstof
Tips
• Sommige leerlingen kunnen nog moeite hebben met de doelwoorden van deze les. Met het bijbehorende computerprogramma Woordenschat Taal in beeld kunnen ze deze nog extra oefenen. • Gebruik momenten tussendoor om de doelwoorden te herhalen. Een eenmalige aanbieding tijdens de les is voor veel leerlingen onvoldoende om zich de woorden eigen te maken. • Als u meer doelwoorden aan wilt bieden bij dit thema, dan kunt u dit doen door gebruik te maken van het bijbehorende computerprogramma Woordenschat Taal in beeld. • Laat de leerlingen in de komende periode nieuwe woorden in andere lessen onthouden door er een raadspel mee te doen. Wijs ze daarbij steeds op de suggesties die in de Uitleg staan.
a a T l 58
❙ Organisatie en differentiatie Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met de volgende zaken. • Benadruk bij opdracht 5 en 6 dat het woord zelf niet genoemd mag worden. • Bij opdracht 5 werken de leerlingen samen. Ze kunnen de opdracht ook individueel doen door op een blaadje een raadspel over een viool te maken. • Bij opdracht 7 moet misschien worden samengewerkt. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. In dit geval zijn er de volgende aanvullende mogelijkheden. • Bij opdracht 5 en 6 kunnen de leerlingen samen verschillende raadspelletjes bedenken en op elkaar uitproberen. • Bij opdracht 7 kunnen de leerlingen elkaar de opdracht geven om de woorden op een bepaalde manier te onthouden. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen om de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • Tijdens de Uitleg kunt u de leerlingen drie woorden op laten schrijven waar ze een raadspel mee kunnen doen (uitbeelden of erover vertellen). Een paar leerlingen voeren hun raadspel uit, de anderen raden om welk woord het gaat. • Bij de Uitleg en bij opdracht 8 kunt u met de zwakkere leerlingen de suggesties een voor een bespreken. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
Op verkenning De leerlingen lezen het verhaal, waarin Wouter met Grombol een raadspel speelt om te controleren of hij de nieuwe woorden kent. De leerlingen schrijven op wat Wouter precies doet: hij omschrijft het woord, zonder het te noemen.
bee
9027665400_blok7.indd
58
18-10-2007
07:24:59
hl
blok 7 cultuur les 10 spreken/luisteren
❙ Lesactiviteiten
❙ Doelen • De leerlingen leren de verbindingswoorden maar en want te gebruiken.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 72 en 73 • w a2, pagina 34 • a a2, pagina 34 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstan dig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met het volgende. • Controleer of de leerlingen het betekenisverschil tussen maar en want kennen. Ze hoeven het niet uit te leggen, maar moeten wel voorbeelden kun nen geven.
Uitleg Uitgelegd wordt dat maar en want verbin dingswoorden zijn. Zij verbinden twee zin nen aan elkaar.
Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. Er zijn geen aanvullende mogelijkheden.
Aan de slag De leerlingen oefenen met de verbindings woorden maar en want. Ze maken zinnen af en bedenken zelf zinnen met een verbin dingswoord.
Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvul lende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen om de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitslui tend mondeling te behandelen. • Bij opdracht 7 kunnen de ingevulde teksten klas sikaal uitgewisseld en besproken worden.
Terugkijken De leerlingen kiezen een zin, die aangeeft of zij het lastig of juist handig vinden om de woorden maar en want te gebruiken.
• Laat de leerlingen enkele smoezen bedenken met want. De beginzin ligt vast en staat op het bord, bijvoorbeeld: Ik kan niet naar school, want... • Laat de leerlingen verschillende tegenstellingen bedenken met maar, bijvoorbeeld: Ik hou van muziek, maar...
Tips
❙ Organisatie en differentiatie
Op verkenning De leerlingen wordt een situatie voorgelegd over een voorstelling op school. Verschillende kinderen vertellen elkaar of ze wel of niet gaan kijken. Zij gebruiken daarbij de woor den maar en want. De leerlingen gaan na van welke kinderen ze weten waarom ze wel of niet gaan kijken. Tot slot geven ze zelf aan of ze wel of niet zouden gaan kijken.
Sprekershoek • Laat de leerlingen bij het spreken in de sprekershoek letten op het gebruik van de verbindingswoorden maar en want.
Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedif ferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leer lingen intensiever begeleidt en andere meer indivi dueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
❙ Observatie Controleer of de leerlingen de term ‘verbindings woorden’ begrijpen.
Aantekeningen
in
9027665409_blok7.indd
59
ld
-
59
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
a a T l
bee
22-10-2007
12:34:59
blok 7 cultuur les 11 taalbeschouwing
hl
❙ Lesactiviteiten
❙ Doelen • De leerlingen weten dat hoofdletters gebruikt worden aan het begin van een zin en bij namen van mensen, straten, plaatsen en landen. • De leerlingen kunnen zelf hoofdletters plaatsen in een tekst.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 74 en 75 • w a2, pagina 35 • a a2, pagina 35 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
Op verkenning De leerlingen bekijken de adreszijde van een kaart met en zonder hoofdletters. Ze beoordelen welke kaart juist geschreven is en waarom. Ze bekijken ook enkele namen van straten, plaatsen en landen. Ze moeten tot de conclusie komen dat die namen met een hoofdletter geschreven worden. Uitleg Uitgelegd wordt wanneer er hoofdletters gebruikt moeten worden: bij namen en aan het begin van een zin. Aan de slag De leerlingen oefenen met het gebruik van hoofdletters. Ze schrijven hun eigen naam en adres en enkele plaats-, straat- en persoonsnamen op met de hoofdletters op de juiste plaatsen. In een tekst zonder hoofdletters geven ze aan waar die moeten staan. Terugkijken De leerlingen passen toe wat ze geleerd hebben door in een tekst aan te geven op welke plaatsen de hoofdletters ontbreken.
Tips
Laat de leerlingen een echte kaart of brief versturen. U controleert of het adres goed geschreven is. Ze kunnen hiervoor van thuis een postzegel meenemen.
❙ Organisatie en differentiatie Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Er zijn geen beperkingen om de les individueel te laten maken. Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. In dit geval zijn er de volgende aanvullende mogelijkheden. • Bij Op verkenning kunnen de leerlingen samen overleggen alvorens hun antwoord te noteren. • Bij de overige opdrachten kunnen ze hun antwoorden achteraf bespreken en op basis daarvan eventueel verbeteren. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • Bij opdracht 3 kunt u een aantal straten en plaatsen in de buurt van de school als voorbeeld geven. • Bij opdracht 4 kunt u een adres als voorbeeld op het bord schrijven. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Aantekeningen
a a T l
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
60
bee
9027665400_blok7.indd
60
18-10-2007
07:25:00
hl
blok 7 cultuur les 12 schrijven
❙ Organisatie en differentiatie Individueel leren Bij deze organisatievorm werken kinderen zelfstandig de opdrachten door. Wanneer u hiervoor kiest, dan dient u rekening te houden met de volgende zaken. • Bij opdracht 3 kunt u de leerlingen op weg helpen door te vragen wat ze zelf van het schilderij vinden en waarom. • Ga na of het de leerlingen bij opdracht 6 duidelijk is dat het om een smoesje gaat.
❙ Lesactiviteiten Op verkenning De leerlingen lezen een gedicht en bekijken een plaatje. Daarop geven ze verklarend commentaar, waarbij ze gestuurd worden in het gebruik van verbindingswoorden.
❙ Doelen • De leerlingen leren verbindingswoorden gebruiken.
❙ Materialen/lesstof basisstof • t a2, pagina 76 en 77 • w a2, pagina 36 • a a2, pagina 36 • s extra stof (differentiatie) • extra opdracht taalboek • Taalmaker plustaken
Uitleg De leerlingen wordt uitgelegd dat verbindingswoorden twee zinnen aan elkaar plakken. De woorden want en maar worden aangeboden als voorbeeld. Aan de slag De leerlingen oefenen het gebruik van de verbindingswoorden maar en want in zinnen, korte teksten en naar aanleiding van plaatjes. Terugkijken Ter evaluatie kiezen de leerlingen een zin die bij hen past. Daarmee geven ze aan of ze het gebruik van de verbindingswoorden maar en want goed onder de knie hebben.
Tips
Wijs de komende week ook in andere lessen op het gebruik van verbindingswoorden.
Samenwerkend leren Bij deze organisatievorm werken de leerlingen samen de opdrachten door. In dit geval zijn er de volgende aanvullende mogelijkheden. • Bij opdracht 5 kunnen de leerlingen bij een van de twee zinnen de tekening voor de ander maken. Zo wordt al snel duidelijk of de betekenis klopt. • Bij opdracht 6 kunnen de leerlingen samen hun smoes bedenken. Begeleid leren Bij deze organisatievorm werkt u klassikaal of met een groepje de opdrachten door. Als u hiervoor kiest, dan zijn er bij verschillende lesonderdelen aanvullende mogelijkheden. • U kunt ervoor kiezen om de onderdelen Op verkenning en Terugkijken niet schriftelijk, maar uitsluitend mondeling te behandelen. • Bij opdracht 5 laat u de leerlingen verschillende mogelijkheden noemen om beide zinnen af te maken. • Bij opdracht 6 kunt u samen verschillende smoezen bedenken. Uiteraard heeft u de mogelijkheid om de les gedifferentieerd aan te bieden, waarbij u bepaalde leerlingen intensiever begeleidt en andere meer individueel of samenwerkend aan de slag laat gaan.
Aantekeningen
in
9027665400_blok7.indd
61
ld
-
61
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
a a T l
bee
18-10-2007
07:25:01
blok 7 cultuur toetstaak
hl
❙ Toetsactiviteiten ❙ Doel Deze toetstaak meet of de leerlingen kernonderdelen van de in blok 7 aange boden leerstof beheersen.
❙ Materialen basisstof • k a, blok 7, blad 1 en 2: toetstaak • k a, blok 7, blad 3: registratieblad extra stof • Taalmaker
❙ Voorbereiding Kopieer voor alle leerlingen de toetstaak (kopieerblad 1 en 2 van blok 7). Kopieer voor uzelf het regis tratieblad (kopieerblad 3 van blok 7). Zorg ervoor dat de kinderen de toetstaak individueel en zelfstandig maken. Het is belangrijk dat ze ongestoord kunnen werken.
1 Onderdeel: spreken/luisteren
Doel: De leerlingen weten op welke manieren ze een moeilijk woord kunnen uitleggen. Activiteit: Van een reeks woorden geven de leerlingen aan welke twee woorden je het beste op de gegeven manier kunt uitleggen. 2 Onderdeel: spreken/luisteren
Doel: De leerlingen kunnen verwijswoorden gebruiken die betrekking hebben op personen. Activiteit: De leerlingen vervangen in enkele zinnen de zelfstandige naamwoorden door persoonlijke voornaamwoorden. 3 Onderdeel: taalbeschouwing
Doel: De leerlingen weten in welke situaties ze hun school- of hun thuistaal kunnen gebruiken. Activiteit: De leerlingen kruisen een aantal situaties aan waarin ze hun thuistaal gebruiken. 4 Onderdeel: taalbeschouwing
Doel: De leerlingen weten op welke plaatsen hoofdletters, punten en vraagtekens in een tekst geplaatst moeten worden. Activiteit: De leerlingen omcirkelen de letters die hoofdletters moeten zijn, en plaatsen punten en vraagtekens in een tekst. 5 Onderdeel: woordenschat
Doel: De leerlingen weten dat ze woorden kunnen onthouden door ze te tekenen. Activiteit: De leerlingen tekenen enkele woorden. 6 Onderdeel: woordenschat
Doel: De leerlingen weten dat ze woorden kunnen onthouden door er raadspelletjes mee te doen. Activiteit: Enkele woorden worden omschreven. De leerlingen raden om welke woorden het gaat. Ook moeten ze zelf een raadsel maken.
Aantekeningen
a a T l
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
62
bee
9027665400_blok7.indd
62
18-10-2007
07:25:01
hl
blok 7 cultuur toetstaak
❙ Organisatie De leerlingen maken de toetstaak individueel en zelfstandig. Het is wel aan te raden om een korte taakinstructie te geven en na te gaan of de leerlingen de opdrachten snappen. Er is geen tijdslimiet voor het afronden van de toetstaak. De kinderen die klaar zijn met de toetstaak, kunnen aan de slag met plustaken uit Taalmaker.
❙ Signalering en differentiatie Na het afronden van de toetstaak kunt u zelf de resultaten bekijken en registreren op het registratieblad van blok 7.
Antwoorden 1 de boom - de tafel
het zout - de bloem kruipen - dik 2 hij, wij, zij, zij, jullie 3 bij je opa en oma
tegen je neefje of nichtje De toetsvragen 1 t/m 4 resulteren elk in een aparte score. Bij opdracht 5 en 6 wordt het aantal items bij elkaar opgeteld en wordt er een gezamenlijke score berekend. Op basis van de adviesnorm kunt u bepalen of het kind de komende lesmomenten aan de slag moet met herhalingslessen of verder kan gaan met plustaken. De adviesnorm staat vermeld op het registratieblad. De herhalingstaken zijn bedoeld voor leerlingen die in onvoldoende mate de doelen van dit blok bereikt hebben. In de herhalingslessen krijgen zij verlengde instructie en begeleide verwerking, waardoor zij alsnog het gewenste beheersingsniveau kunnen bereiken.
4 Griselda is een gemene heks.
Ze woont in het bos. Ze maakt vreemde drankjes. Ze zegt rare toverspreuken. Zou jij Griselda wel eens willen zien? Of ben je bang voor heksen? 5 De volgende woorden zijn getekend: de drummer,
buigen, de poppenkast, het schilderij, de cd, de radio. 6 het publiek toneelspelen
In principe zijn de vervolgsuggesties bedoeld voor de lesmomenten die op de toetstaak volgen. Daarnaast is het raadzaam kinderen die onvoldoende scoren, meer begeleiding te geven tijdens de basislessen van de komende blokken. U kunt dit doen door (gedeelten van) de lessen voor deze kinderen begeleid aan te bieden.
de viool
de dvd
Bijvoorbeeld: Je staat voor de klas. Je praat over een onderwerp. Je laat ook plaatjes zien.
Aantekeningen
in
9027665400_blok7.indd
63
ld
-
63
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
a a T l
bee
18-10-2007
07:25:02
blok 7 cultuur herhalings- en plustaken
hl
Activiteiten Op basis van de toetsresultaten gaan kinderen de komende lesmomenten aan de slag met herhalingstaken en/of plustaken. De leerlingen die onvoldoende scoorden op onderdelen van de toetstaak, gaan herhalingstaken maken. De leerlingen die dit niet nodig hebben, gaan zelfstandig aan de slag met de plustaken. De adviesnorm die hoort bij de toetsopdrachten, vindt u op het registratieformulier bij de toetstaak. De onderstaande voortgangsplanner helpt u de vervolgactiviteiten te bepalen. Voortgangsplanner week 4 blok 7 Toetsopdrachten Resultaat Opdracht 1 -> Onvoldoende Opdracht 2 -> Onvoldoende Opdracht 3 -> Onvoldoende Opdracht 4 -> Onvoldoende
Opdracht 5 en 6
Alle toetsopdrachten
Vervolgactiviteit Herhalingstaak 1 Herhalingstaak 2 Herhalingstaak 3 Herhalingstaak 4 Herhalingstaak 5 (Woordkenner) en/of 6 -> Onvoldoende -> (Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld, herhaling doelwoorden uit blok) -> Voldoende of -> Plustaken goed Taalmaker -> Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld (extra doelwoorden) -> -> -> ->
Herhalingstaken De herhalingstaken kunnen remediërend ingezet worden en bieden de leerlingen verlengde instructie en extra mogelijkheden voor het verwerken van de leerstof. De kinderen kunnen de herhalingstaken zelfstandig uitvoeren, maar het verdient de voorkeur om hen hierbij, op onderdelen, te begeleiden. Door gerichte mondelinge interactie is de kans groter dat ze de doelen van het blok alsnog bereiken.
Herhalingstaak 1: spreken/luisteren Doel De leerlingen weten op welke manieren ze een moeilijk woord kunnen uitleggen. Materialen Kopieerblad 4 van blok 7: herhalingstaak 1 Voorbereiding Kopieer kopieerblad 4 van blok 7 (herhalingstaak 1) voor leerlingen die onvoldoende scoorden op toetsopdracht 1. Werkwijze Uitleg Het kopieerblad bevat een korte instructie die de leerlingen zelf kunnen lezen. Indien u de leerlingen begeleidt bij deze taak, kunt u dit samen doen. Voordat de kinderen aan deze herhalingstaak beginnen, kunt u enkele opdrachten geven. U schrijft een paar woorden op het bord waarvan de betekenis uitgelegd moet worden. Bijvoorbeeld: trein, suiker, sla, koffer. U schrijft de mogelijkheden om een woord uit te leggen op het bord: - met woorden - met een plaatje/tekening - uitbeelden - laten zien, voelen, ruiken, proeven, horen Bij alle woorden bespreekt u samen met de leerlingen de mogelijkheden. U laat de leerlingen hun conclusies toelichten. Vertel er ook bij dat het soms van de situatie afhangt hoe je een woord uitlegt. Als je op een station bent, kun je een trein laten zien. Als je een boek over treinen hebt, kun je een plaatje laten zien. Als je papier en potlood hebt, kun je een trein tekenen. Aan de slag De leerlingen gaan nu de opdrachten maken. Bij beide opdrachten kiezen de leerlingen op welke manier ze een aantal gegeven woorden willen uitleggen. Daarna leggen ze die woorden uit aan hun buur. Antwoorden kopieerblad 4 1 Bijvoorbeeld:
met woorden: de zin, roepen, de boer plaatje/tekening: de tractor, het bad, de steen, de duif uitbeelden: roepen, dansen, de kus laten zien/horen/ruiken/voelen: roepen, de steen 2 Bijvoorbeeld:
De wortel: laten proeven/zien, tekenen De baby: laten zien/horen, tekenen, uitbeelden
a a T l
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
64
bee
9027665409_blok7.indd
64
21-11-2007
20:00:45
Herhalingstaak 2: spreken/luisteren Doel De leerlingen kunnen verwijswoorden gebruiken die betrekking hebben op personen. Materialen Kopieerblad 5 van blok 7: herhalingstaak 2 Voorbereiding Kopieer kopieerblad 5 van blok 7 (herhalingstaak 2) voor leerlingen die onvoldoende scoorden op toetsopdracht 2. Werkwijze Uitleg Het kopieerblad bevat een korte instructie die de leerlingen zelf kunnen lezen. Indien u de leerlingen begeleidt bij deze taak, kunt u dit samen doen. Voordat de kinderen aan deze herhalingstaak beginnen, kunt u enkele opdrachten geven. Schrijf bijvoorbeeld enkele zinnen op het bord. - Iris is verkouden. Iris moet hard hoesten. - Thera vraagt: ‘Mag Thera een snoepje?’ - Mijn moeder en ik gaan naar de stad. - Gaan je broer en jij morgen op vakantie? - De kinderen spelen op het plein. De kinderen beginnen met knikkeren. Daarna doen de kinderen verstoppertje. Ga samen met de leerlingen na welke woorden het beste door een verwijswoord vervangen kunnen worden. Aan de slag De leerlingen gaan nu de opdrachten maken. In opdracht 1 geven ze aan waar beter verwijswoorden in plaats van naamwoorden gebruikt kunnen worden. In opdracht 2 kiezen ze uit een aantal verwijswoorden het goede woord. Opdracht 3 is opener. Daar vullen de kinderen zelf verwijswoorden in.
‘Ik ben hier!’ roept Jamal. Tom kijkt naar zijn fiets. Gelukkig, hij is nog helemaal heel.
Herhalingstaak 3: taalbeschouwing Doel De leerlingen weten in welke situaties ze hun school- of hun thuistaal kunnen gebruiken. Materialen Kopieerblad 6 van blok 7: herhalingstaak 3 Voorbereiding Kopieer kopieerblad 6 van blok 7 (herhalingstaak 3) voor leerlingen die onvoldoende scoorden op toetsopdracht 3. Werkwijze Uitleg Het kopieerblad bevat een korte instructie die de leerlingen zelf kunnen lezen. Indien u de leerlingen begeleidt bij deze taak, kunt u hier dieper op ingaan. U kunt bijvoorbeeld ingaan op de situatie in uw klas. Zitten er in uw groep kinderen van wie het Nederlands de tweede taal is? Wordt er in uw groep een streektaal gesproken? Kennen de kinderen enkele woorden die bij deze streektaal horen? Wat is anders dan in de standaardtaal? Worden de kinderen weleens geplaagd als ze geen ABN spreken? Welke problemen ondervinden de kinderen van wie het Nederlands de tweede taal is?
Antwoorden kopieerblad 6
Aan de slag De leerlingen gaan nu de opdrachten maken. In opdracht 1 zegt een Turkse leerling per ongeluk een woord in haar eigen taal. Aan de hand van meerkeuzevragen geven de leerlingen hun visie op deze situatie. In opdracht 2 wordt een kind terechtgewezen, omdat ze haar streektaal gebruikt. De leerlingen geven hun mening door enkele meerkeuzevragen te beantwoorden.
1 Tom heeft een nieuwe fiets.
Antwoorden kopieerblad 6
2 Help, ik ga recht op de vijver af, denkt hij.
Jamal wil remmen, maar dat lukt hem niet. ‘Ik val in het water!’ roept hij. En ja hoor, hij gaat kopje-onder. 3 Ik hoop dat er niets ergs gebeurd is, denkt hij.
‘Jamal, waar ben je?’ roept hij.
De kinderen die ook Turks spreken.
2 Bijvoorbeeld:
-
gewoon Nederlands spreken. de taal van haar dorp spreken. vergis je je op school soms. Nadenken over waar je je thuistaal gebruikt.
a a T l 65
in
9027665400_blok7.indd
65
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
1 Selma gebruikt een Turks woord.
-
Hij laat hem aan Jamal zien. Jamal vraagt: ‘Mag ik er een eindje op rijden?’ Tom weet niet goed wat hij moet doen. Hij zegt: ‘Nou, goed dan.’
ld
hl
blok 7 cultuur herhalings- en plustaken
bee
18-10-2007
07:25:03
blok 7 cultuur herhalings- en plustaken
hl
Herhalingstaak 4: taalbeschouwing
Herhalingstaak 5: woordenschat
Doel De leerlingen weten op welke plaatsen hoofdletters, punten en vraagtekens in een tekst geplaatst moeten worden.
Doel De leerlingen oefenen de doelwoorden van blok 7.
Materialen Kopieerblad 7 van blok 7: herhalingstaak 4 Voorbereiding Kopieer kopieerblad 7 van blok 7 (herhalingstaak 4) voor leerlingen die onvoldoende scoorden op toetsopdracht 4. Werkwijze Uitleg Het kopieerblad bevat een korte instructie die de leerlingen zelf kunnen lezen. Indien u de leerlingen begeleidt bij deze taak, kunt u hier dieper op ingaan. Voordat de kinderen aan deze herhalingstaak beginnen, kunt u enkele zinnen op het bord behandelen. Schrijf bijvoorbeeld (zonder punten en hoofdletters te gebruiken) het volgende op het bord. - aan het begin van een zin staat een hoofdletter - achter een zin staat een punt - weet je ook waar een vraagteken staat U laat een kind naar het bord komen om de hoofdletters, de punten en het vraagteken op de goede plaatsen te zetten. Het kind licht toe waarom de leestekens op de bewuste plekken moeten staan. Aan de slag De leerlingen gaan nu de opdrachten maken. Ze brengen in een tekst de hoofdletters, punten en vraagtekens aan. Bij de tweede opdracht schrijven ze zelf een kort verhaal. Een klasgenoot bekijkt of de leestekens op de goede plaats staan. Antwoorden kopieerblad 7 1 Meester Mark heeft een baby.
Ze heet Annemijn. Jitske en Sandra willen de baby graag zien. Ze fietsen naar het huis van meester Mark. Maar ze durven niet aan te bellen. Dan gaat de deur open. Meester Mark komt met een kinderwagen naar buiten. Jitske en Sandra lopen naar de kinderwagen. Ze vragen: ‘Mogen we even kijken?’ Dat is goed. De baby heeft rood haar. Ze lijkt op haar vader. 2 Ter beoordeling van de leerkracht.
a a T l
Voorbereiding Leg de stukken van het spelbord op de juiste manier tegen elkaar aan zodat het één geheel wordt. Op basis van de resultaten op het onderdeel woordenschat van de toetstaak (zie het registratieblad bij de toetstaak) formeert u een groepje met leerlingen die onvoldoende scoorden. U selecteert op basis van de resultaten op de toetstaak ook de doelwoorden die u met het groepje kinderen nog extra wilt gaan oefenen. U kunt hierbij gebruik maken van het doelwoordenoverzicht (zie pagina 67). U doet dit door deze woorden op de blanco woordkaartjes te schrijven. Voorkom dat het aantal nog te oefenen doelwoorden te groot wordt. Kies meer voor de kwaliteit van de oefening, dan voor de hoeveelheid woorden die aan bod komen. Vier tot acht woorden is een geschikt aantal om mee aan de slag te gaan. Werkwijze In principe is deze herhalingstaak een begeleide activiteit waarbij u samen met de leerlingen die de woorden van dit blok nog niet beheersen, de betekenis van de woorden gaat bespreken en activiteiten gaat doen opdat ze deze beter kunnen onthouden. U maakt hierbij gebruik van het leerspel Woordkenner. Indien noodzakelijk kunnen de leerlingen, als ze eenmaal vertrouwd zijn met de werkvorm, de activiteit ook zelfstandig uitvoeren. Wanneer de groep leerlingen met wie u de activiteiten uit wilt voeren te groot is, kunt u er ook voor kiezen het spelbord deze keer niet te gebruiken en de te oefenen doelwoorden op het bord te schrijven. In dat geval kunnen de leerlingen toch gebruikmaken van de bladen uit Woordkenner. U groepeert de leerlingen rondom het spelbord. U legt het stapeltje beschreven woordkaartjes boven het spelbord. Vervolgens pakt u het eerste woordkaartje, voorziet het van de steuntjes zodat het rechtop kan staan en plaatst het geheel in het startvak. Nadat de startopdracht (opdracht 1) is gedaan, wordt de boot verplaatst naar de volgende aanlegsteiger. Hier wordt opdracht 2 gedaan, waarna de vaartocht naar de derde steiger plaatsvindt. De ‘woordboot’ vaart zo om het eiland en legt aan bij alle aanlegsteigers. Bij iedere steiger doen de leerlingen een activiteit met het woord. De activiteiten leiden ertoe dat de kinderen het doelwoord gaan kennen én de woordleer- en woordonthoudvaardigheden die ze in de lessen hebben geleerd, toepassen. De leerlingen voeren de activiteiten uit op het Woordkennerblad.
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
in
ld
-
-
66
Materialen Woordkenner (leerspel)
bee
9027665400_blok7.indd
66
18-10-2007
07:25:03
hl
blok 7 cultuur herhalings- en plustaken
Als de woordboot helemaal om het eiland is gevaren, zet deze weer koers naar het vasteland. Hier wordt het woord nog eens gecontroleerd en vervolgens wordt het kaartje naast het spelbord gelegd. Vanaf het startpunt ‘vertrekt’ het volgende woord. Hiermee voeren de leerlingen dezelfde activiteiten uit. Het spel is afgelopen op het moment dat alle woorden aan de orde zijn geweest. Het werken met Woordkenner levert een belangrijke bijdrage aan de vergroting van de woordenschat van de leerlingen. U moet zich daarbij wel realiseren dat het belangrijk is de woorden gedurende de week nog een aantal keren te herhalen, zodat de kinderen zich de betekenis blijvend eigen maken. Hierbij kan ook herhalingstaak 6 een belangrijke rol spelen, waarbij kinderen de woorden oefenen met een computerprogramma. Meer informatie over Woordkenner vindt u in de toelichting in de speldoos.
Herhalingstaak 6: woordenschat Doel De leerlingen oefenen de doelwoorden van blok 7. De leerlingen oefenen de extra woorden van blok 7. Materialen Computerprogramma Woordenschat Taal in beeld Werkwijze Met het computerprogramma Woordenschat Taal in beeld kunnen de leerlingen de doelwoorden die ze nog niet kennen, verder oefenen. Het programma bevat tachtig doelwoorden per blok. In eerste instantie gaan de leerlingen aan de slag met de doelwoorden die ook in de taallessen aan de orde zijn geweest. Ze maken een ordening in woorden die ze kennen, en woorden die ze nog niet kennen. Met de laatste gaan ze intensief oefenen, waarbij tussendoor ook gecheckt wordt of ze de woorden die ze zeggen te kennen, ook inderdaad beheersen. Is dit niet het geval, dan worden deze woorden toegevoegd aan de oefeningen. Uiteindelijk worden op deze manier alle doelwoorden van het blok nogmaals gecontroleerd en, indien nodig, geoefend. Als kinderen de doelwoorden uit het blok beheersen, gaan ze vanzelf verder met de extra woorden. De overgang van de herhalingstaak naar de plustaak is dus probleemloos geregeld vanuit de software.
Doelwoorden blok 7 het applaus buigen de cd de dans de drummer de dvd de film het gedicht het instrument klappen het lied de muziek het orkest de poppenkast het publiek de radio rijmen de schilder het schilderij de spreekbeurt de strip het toneel toneelspelen de truc de tv verkleden de viool de voorstelling werkelijk de zangeres
Meer informatie over het computerprogramma Woordenschat Taal in beeld vindt u in de handleiding bij de cd-rom.
in
9027665409_blok7.indd
67
ld
-
67
-
Taal in beeld - jaargroep 4 - handleiding a2
a a T l
bee
21-11-2007
20:00:46
Ben Verschuren
Hans van Wessel
Desiree van den Bogaard
Wat heb je nodig?
Adriaan Maters
Maril Rijks
Taalboek a2 Werkboek a2 Schrift
Wat moet je doen? Pak je taalboek.
Lees wat je gaat doen in de les. Begin bij 1. Volg de nummers door de les. Staat achter een cijfer een S? Schrijf het antwoord in je schrift. Staat achter een cijfer een W? Schrijf het antwoord in je werkboek. Ben je klaar? Maak dan de extra opdracht.
Zwijsen
EJ
H@
2==H
>AA
taalboek a2
Kom je tekens tegen? Doe dan dit. s w
»
Schrijf het antwoord in je schrift. Schrijf het antwoord in je werkboek. Doe de opdracht met je buur. Spreek samen af wie de spreker is. Spreek samen af wie de luisteraar is. Extra opdracht. Deze opdracht maak je als je tijd hebt.
t
blok 7 cultuur les 1 woordenschat Wat ga je doen? Je leert woorden onthouden door te tekenen. Je leert tien nieuwe woorden. Op verkenning
1
Lees het verhaal. Grombol leert nieuwe woorden. Let op hoe hij ze wil onthouden. Wouter droomt. Wouter slaapt. Grombol is wakker. Hij loopt door het huis. Er hangen nog steeds kaartjes. Kaartjes met woorden. Die heeft hij lang geleden opgehangen. Grombol kent al veel woorden. Woorden uit de taal van Wouter. Maar sommige woorden zijn moeilijk. Die kan hij niet goed onthouden. Zoals de cd en de dvd. Naar een cd kun je alleen maar luisteren. Naar een dvd kun je ook kijken. Hoe kan hij dat onthouden? Grombol pakt een vel papier. Hij tekent twee rondjes. Bij het ene tekent hij muziek. Bij het andere tekent hij een gezicht. Hij wil de namen eronder schrijven. Maar... welk rondje is ook alweer de cd? En welk rondje is de dvd?
54
2 s
Hoe wil Grombol de woorden onthouden? Schrijf de goede letter in je schrift. a. Hij kijkt naar de woorden. b. Hij tekent de woorden. c. Hij luistert naar de woorden.
3 s
Maak een tekening van een cd en een dvd. Teken erbij wat je ermee kunt doen. Schrijf de naam eronder.
Uitleg
Woorden kun je onthouden door ze te tekenen. Je kunt tekenen: - hoe het eruitziet - wie het gebruikt - wat je ermee kunt doen - waar je het ziet
de tv
het toneel de radio
het publiek Aan de slag
4 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
Denk aan een televisie. Bedenk twee woorden die erbij horen. Schrijf ze op. Maak er een tekening bij. Let op: - hoe het eruitziet - wie het gebruikt - wat je ermee kunt doen - waar je het ziet Schrijf eronder wat het betekent. Terugkijken
8 s
Wat heb je geleerd? Denk aan het woord toneel. Kies de zin of zinnen die waar zijn. Schrijf de letter(s) op. a. Ik kan tekenen hoe een toneel eruitziet. b. Ik kan tekenen wie toneel speelt. c. Ik kan tekenen wat je op het toneel kunt doen. d. Ik kan tekenen waar je toneel kunt zien.
» s
Waar denk je aan bij het woord muziek? Teken wat je allemaal weet. Schrijf er woorden bij.
55
>AA
t
blok 7 cultuur les 2 spreken/luisteren Wat ga je doen? Je leert hoe je een woord kunt uitleggen. Op verkenning
56
1
De kinderen leggen het woord orkest uit. Ze doen dat op verschillende manieren. Let op hoe ze dat doen. Er zijn allerlei instrumenten. De viool, de piano, de trompet, het slagwerk. En er is een dirigent die de maat slaat. Zodat iedere muzikant weet wanneer hij moet spelen.
2 s
Hoe leggen de kinderen het woord orkest uit? Schrijf het op. Doe het zo: Veerle ____ Luuk ____ Marlon ____ Britt ____
3 s
Hoe zou jij het woord orkest uitleggen? Schrijf het op. Doe het zo: Ik zou ____
Uitleg
Een woord kun je op verschillende manieren uitleggen: 1. met woorden 2. uitbeelden 3. met een plaatje 4. laten zien, horen, ruiken, voelen of proeven poten. ogdier op vier en. zo n e e is d n o en hij kan blaff n Een h e d n ta e rp e h acht, sc Hij heeft een v Aan de slag 4 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
Bedenk een woord dat bij het orkest hoort. Hoe kun je dat woord uitleggen? Schrijf het op. Doe het zo: Het woord is: ____ Ik kan het uitleggen door: ____ Leg het woord uit. Maar zonder het woord te gebruiken. Wat is het woord? Je mag vragen stellen. Terugkijken
8 s
Ik begrijp een woord beter als ik een plaatje zie. Ik begrijp een woord beter als ik er iets bij hoor.
Wat heb je geleerd? Kies uit elk vak de zin die het best bij je past. Schrijf de twee zinnen op.
Ik leg een woord het liefst uit met tekst. Ik leg een woord het liefst uit door het uit te beelden.
» s
Kies een naam van een muziekinstrument. Leg het woord op drie manieren uit.
57
>AA
t
blok 7 cultuur les 3 taalbeschouwing Wat ga je doen? Soms praten mensen thuis anders dan op school. Je leert waarom. Op verkenning
1
Lees wat Hassan en Lisa zeggen.
Hello, ik ben Lisa. Ik heb altijd in Engeland gewoond. We wonen nu een jaar hier. Thuis praat ik Engels. Op school niet, daar praat ik…
Salam, ik ben Hassan. Ik ben geboren in Nederland. Mijn ouders zijn in Marokko geboren. Thuis spreek ik Arabisch. Maar op school…
2 s
Welke taal praten Hassan en Lisa op school? Kies een zin. Schrijf de letter in je schrift. a. Lisa en Hassan praten op school Engels. b. Hassan praat op school Arabisch. Lisa praat op school Engels. c. Lisa en Hassan praten op school Nederlands.
58
3 s
Waarom praten ze op school anders dan thuis? Schrijf het op. Doe het zo: Omdat ____
4 s
Sommige kinderen spreken thuis de taal van een ander land. Sommigen spreken de taal van de plaats waar ze wonen. Ken jij mensen die de taal van hun plaats spreken? Schrijf hun namen op.
5 s
Welke taal spreek jij thuis? En op school? Schrijf het op. Doe het zo: Thuis spreek ik ____ Op school spreek ik ____
Uitleg
Soms praten mensen thuis anders dan op school. Omdat ze ergens anders geboren zijn. Of omdat hun ouders zo praten. Of omdat ze dat fijner vinden. tot ziens De taal op school is de schooltaal. De taal thuis heet de thuistaal.
au revoir
Aan de slag 6 w 8
Maak de opdrachten in je werkboek.
9 s
Lees het verhaal. Wat vind jij van de grap van Lars? Schrijf het op. Doe het zo: Ik vind de grap ____ Omdat ____
10 s
Maak het verhaal af. Schrijf het op. Zorg dat het goed afloopt.
Lars woon ti Hij zit op n Amsterdam. judo. Er zit een nie Hij heet A uwe jongen in zi jn groep. yoep. Ayoep ko mt niet u it A Hij praat anders da msterdam. n de ande Lars maak re jongen t een gra s. p. Hij gaat n et zo prat en als Ay Ayoep vin oep. dt dit nie t leuk. Hij loopt huilend n aar de kle edkamer.
Terugkijken 11 s
Wat heb je geleerd? Schrijf de letters op. Zet erachter waar of niet waar.
a. Ik weet wat thuistaal is.
b. Ik weet wat schooltaal is.
ms anders praten.
ren thuis so c. Ik snap waarom kinde
d. Ik praat op school anders dan thu is. » s
Teken een schilderij dat leeg is. Vul het schilderij met woorden. Schrijf aan de ene kant woorden uit een thuistaal. Schrijf aan de andere kant woorden uit de schooltaal. Maak er iets moois van.
59
>AA
t
blok 7 cultuur les 4 schrijven Wat ga je doen? Je leert hoe je moeilijke woorden kunt uitleggen. Op verkenning
1
Bekijk de plaatjes. Lees de teksten. Let op hoe de scheve woorden worden uitgelegd.
frame (zeg: freem)
zadel Ik ben Kim. Ik houd mijn spreekbeurt over goochelen. Dat is een beetje als toveren. Maar het is niets anders dan het doen van trucs.
dynamo (zeg: dienaamoo)
2 s
3 s
60
Hoe legt Kim het woord goochelen uit? Hoe wordt het woord frame uitgelegd? Schrijf dat op. Doe het zo: Goochelen wordt uitgelegd ____ Frame wordt uitgelegd ____ Leg uit wat een zadel is. Doe het zo: Een zadel ____
velg
Uitleg
Moeilijke woorden kun je uitleggen met een zin. Maar je kunt ook een plaatje gebruiken. Dit kun je uitleggen: - hoe het eruitziet - wat je ermee kunt doen - wat voor geluid het maakt Kim gaat naar een concert. Dat is een voorstelling met muziek.
Aan de slag 4 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
Kies een muziekinstrument. Leg uit hoe het eruitziet. En wat je ermee doet. Gebruik een zin en een tekening.
fluit
trom gitaar
piano
Terugkijken 8 s
Kies een moeilijk woord over toneel, film of dans. Leg dat woord uit met een zin en een plaatje.
» s
Bedenk een nieuw woord. Niemand weet nog wat het betekent. Leg het woord uit. Is het een ding of een dier? Hoe ziet het eruit? Wat kun je ermee doen? Maak er een tekening bij.
61
>AA
t
blok 7 cultuur les 5 woordenschat Wat ga je doen? Je leert woorden onthouden door erover te schrijven. Je leert tien nieuwe woorden. Op verkenning
1
Lees het verhaal. Wouter leert Grombol woorden onthouden. Let op hoe hij dat doet. Nacht. Donker. Wouter wordt wakker. Hij ziet Grombol. ‘Wat ben je aan het doen?’ ‘Grom, bol bol.’ Ik teken woorden. ‘Leuk,’ zegt Wouter. Maar Grombol schudt zijn hoofd. Hij wijst naar het woord de film. ‘Bol grom, grom grom. Grom, grom bol, bol.’ Een film kun je niet tekenen. Een film beweegt en een tekening staat stil. Wouter denkt na. ‘Ik weet het al,’ zegt hij. ‘Je moet er niet over tekenen. Je moet erover schrijven. Bijvoorbeeld: Een film bestaat uit plaatjes die bewegen. Je ziet de mensen lopen. Je ziet dat ze autorijden. Je ziet dat ze praten. En je kunt horen wat ze zeggen. Net alsof je er zelf bij bent.’
62
2 s
Hoe onthoudt Wouter het woord de film? Schrijf de goede letter op. a. Hij schrijft erover. b. Hij maakt er een tekening over. c. Hij wijst naar woorden.
3 s
Wat weet jij over de film? Schrijf erover in je schrift.
Uitleg
Woorden kun je onthouden door erover te schrijven. Bijvoorbeeld: - door zinnen te maken - door een verhaaltekst te schrijven een verhaaltekst: - door een weettekst te schrijven Jorien weet niet wat ze moet doen.
Ze verveelt zich. Zal ze gaan tekenen? Of een schilderij maken?
Je kunt schrijven: - hoe het eruitziet - wie het gebruikt - wat je ermee kunt doen - waar je het ziet
een weettekst:
Voor een schilderij heb je verf nodig. En een kwast om te verven. Ook heb je papier of een doek nodig. Daarop kun je schilderen.
een zin:
In mijn kamer hangt een schilderij aan de muur.
Aan de slag 4 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
Schrijf een verhaaltekst of een weettekst over de schilder. Let op: - hoe hij eruitziet - wat hij gebruikt - wat hij doet - waar je hem ziet Terugkijken
8 s
Denk aan het woord de dans. Wat kun je doen om het woord te onthouden? Schrijf de letters op. Zet er waar of niet waar achter. a. b. c. d.
» s
Ik kan een zin schrijven over dans. Ik kan een verhaaltekst schrijven over dans. Ik kan een weettekst schrijven over dans. Ik kan een tekening maken over dans.
Waar denk je aan bij het woord dans? Schrijf er een verhaaltekst of een weettekst over. Maak er een tekening bij.
63
>AA
t
blok 7 cultuur les 6 spreken/luisteren Wat ga je doen? Je leert verwijswoorden gebruiken. Op verkenning
1 s
Kijk naar de tekening. Let op over wie de mensen praten.
Doe jij voorzichtig? Wij eten taart, wij hebben feest.
Waar is Ruben? 2 s
3 s
64
Over wie praten ze? Schrijf de letters op. Vul de zinnen aan in je schrift. Ik ben jarig. Doe het zo: Ik heb een a. Job praat over ____ feestje in het b. Lars praat over ____ bos. c. Sam praat over ____ d. Jochem praat over ____ e. Moeder praat over ____ f. Inge praat over ____ g. Vader praat over ____ h. Vader praat ook over ____ Ik, jij, hij, wij, jullie en zij. Kies een van deze woorden. Schrijf het op. Maak er twee zinnen mee. Doe het zo: Woord: ____ Zin 1: ____ Zin 2: ____
Hij hangt in de boom.
Jij krijgt heel veel kadootjes.
Jullie boffen. En zij boffen ook!
Uitleg
Verwijswoorden zijn woorden die ergens naar verwijzen. Bijvoorbeeld: ik, jij, hij, wij, jullie en zij. Hans is ziek. Deze woorden verwijzen naar personen. Hans ligt in bed. Dan hoef je niet steeds de naam te noemen. Met deze verwijswoorden kun je praten over: - jezelf - andere mensen die hier zijn - andere mensen die niet hier zijn
of Hans is ziek. Hij ligt in bed.
Aan de slag 4 w 7 8
Maak de opdrachten in je werkboek.
Ik ben gek op dansen, doe jij mee?
Papa zegt dat wij daar te houterig voor zijn.
Bedenk een toneelstukje met twee poppen. s Gebruik verwijswoorden. Schrijf het toneelstukje eerst op. Speel het daarna met zijn tweeën. Je duim kan de pop zijn.
Terugkijken
Welke tekst vind jij het best? Schrijf op: a of b. Schrijf ook op waarom je dat vindt.
a. ol. t uit scho m o k a s s e T uis. pt naar h o lo a s s n. e T jpenstele i p t n e g e nat. Het r nat, klets t d r o w ma: a Tess , zegt ma meisje.’ s i s i u h t an, Als Tessa e kleren a g o r d w u ‘Trek ga » s
Bedenk een gesprek tussen een paar kinderen. De kinderen praten over toneelspelen. Ze willen de rollen verdelen. Schrijf het gesprek in je schrift. Gebruik namen en verwijswoorden.
b. ol. t uit scho m o k a s s e T aar huis. Ze loopt n ijpenstelen. tp Het regen , kletsnat. nat : Ze wordt egt mama meisje.’ z , s i s i u an, Als ze th e kleren a g o r d w u ‘Trek ga
2
H
65
9 s
t
blok 7 cultuur les 7 taalbeschouwing Wat ga je doen? Je leert zinnen duidelijk te maken. Door hoofdletters en punten te gebruiken. En vraagtekens en uitroeptekens. Op verkenning
1
Probeer de tekst te lezen. Lukt het?
villa zebra villa zebra is een museum voor kinderen van 4 tot 12 jaar je vindt het in rotterdam in villa zebra kunnen kinderen kunst bekijken je kunt er ook zelf kunst maken je kunt er bijvoorbeeld schilderen en tekenen ook kun je er knippen en plakken villa zebra is van dinsdag tot en met zondag van 11 uur tot 5 uur geopend
2 s
Is het moeilijk om de tekst te lezen? Schrijf het op. Vertel ook waarom. Doe het zo: Ik vind ____ Omdat ____
3 s
Lees de drie zinnen. a. Wil je grappige of heel bijzondere kunstwerken bekijken? b. Kom naar Villa Zebra! c. Je kunt er ook zelf een kunstwerk maken.
Schrijf in je schrift: Achter zin a staat een ____ Omdat ____ Achter zin b staat een ____ Omdat ____ Achter zin c staat een ____ Omdat ____
66
Uitleg
Een zin begint met een hoofdletter. Aan het eind van een zin staat meestal een punt. Als de zin iets vraagt, staat er een vraagteken. Roept de zin iets uit, dan staat er een uitroepteken.
Ik ben een zin. Ken jij mij? Ik jou gelukkig wel!
Aan de slag 4 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
Katrijn ziet dat Jan Klaassen van de taart snoept. Wat zegt ze? Schrijf dat in je schrift. Zet de hoofdletters en de punten op de goede plaats. Jan heeft er spijt van. Wat zegt Jan? Schrijf dat ook op.
Terugkijken 8 s
Wie heeft gelijk: Jan Klaassen of Katrijn? Schrijf het in je schrift. Vertel ook waarom. Doe het zo: ____ heeft gelijk. Omdat ____
Achter iedere zin komt een punt.
Dat is niet waar.
» s
Kies een leesboek. Lees een stukje hardop. Let op hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens. Lees de zinnen op de goede manier. Wacht als het moet bij een punt. Ga met je stem omhoog bij een vraagteken. Zet iets met nadruk bij een uitroepteken.
67
>AA
t
blok 7 cultuur les 8 schrijven Wat ga je doen? Je leert verwijswoorden gebruiken. Op verkenning
1
Lees de twee teksten over Flip. Let op wat anders is. Tekst 1 Flip gaat naar de bioscoop. Flip houdt erg van films. Al het zakgeld van Flip gaat op aan films. Later wil Flip zelf ook in een film spelen. Daarom zit Flip op toneelles. Het liefst speelt Flip de rol van de held. Tekst 2 Flip gaat naar de bioscoop. Hij houdt erg van films. Al zijn zakgeld gaat op aan films. Later wil hij zelf ook in een film spelen. Daarom zit hij op toneelles. Het liefst speelt hij de rol van de held.
68
2 s
Wat is anders in de twee teksten? Schrijf dat op.
3 s
Welke tekst vind jij het beste? Waarom? Schrijf het in je schrift. Doe het zo: Ik vind tekst ____ het beste. Omdat ____
Uitleg
Verwijswoorden zijn woorden die naar iets anders wijzen. Bijvoorbeeld naar de naam van iemand. Met een verwijswoord hoef je die naam niet meer te noemen. Voorbeelden van verwijswoorden zijn: ik, jij, hij, wij of we, jullie, zij of ze. Inge mag met vader mee. Hij is drummer. Hij gaat een cd opnemen. Samen rijden ze in de auto. Inge is trots op haar vader. Ze wil later net zo goed drummen als hij.
Aan de slag 4 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
Flip en Inge luisteren veel naar muziek. Maar ze maken ook zelf muziek. Schrijf een tekst over Flip en Inge. Gebruik in je tekst namen en verwijswoorden. Terugkijken
8 s
Wat heb je geleerd? Kies de zin die bij jou past. Of bedenk er zelf een. Schrijf de zin op.
Ik vind het moeilijk om verwijswoorden te gebruiken.
Ik kan verwijswoorden ge
bruiken.
» s
Schrijf twee zinnen met het verwijswoord ze. Gebruik het verwijswoord op twee manieren. Voor één persoon en voor meer personen. Laat het verschil zien in een tekening.
H
69
>AA
t
blok 7 cultuur les 9 woordenschat Wat ga je doen? Je leert woorden onthouden met een raadspel. Je leert tien nieuwe woorden. Op verkenning
1
Lees het verhaal. Wouter wil weten welke woorden Grombol nog kent. Let op hoe hij dat doet. Grombol kent al veel woorden. Wouter wil weten of hij ze nog kent. Daarom doet hij een raadspel. ‘Je kunt er muziek mee maken,’ zegt Wouter. Grombol kijkt hem verbaasd aan. ‘Welk woord bedoel ik daarmee?’ zegt Wouter. Grombol kijkt hem nog steeds verbaasd aan. ‘Een instrument!’ zegt Wouter. ‘Daar kun je muziek mee maken. Snap je?’ Grombol kijkt nog steeds verbaasd. ‘Wacht, ik zal het makkelijk maken.’ Wouter klapt in zijn handen. ‘Welk woord is dit?’ Grombol lacht en klapt ook in zijn handen. ‘Nee, dat bedoel ik niet. Je moet het woord klappen ráden. Welk woord is dit?’ Wouter doet alsof hij een lied zingt. Grombol lacht weer. Hij doet ook alsof hij een lied zingt. Wouter zucht. Grombol snapt er niets van, denkt hij. Zo leert hij nooit woorden onthouden.
2 s
70
Hoe wil Wouter weten of Grombol de woorden nog kent? Schrijf de letter(s) op van de zin of zinnen die goed zijn. a. Hij beeldt het woord uit. b. Hij tekent het woord. c. Hij vertelt over het woord, maar noemt het niet.
Uitleg
Woorden kun je onthouden. Dat kan door er een raadspel mee te doen. Bijvoorbeeld: - door iets over het woord te vertellen (natuurlijk zonder het woord te noemen!) - door het woord uit te beelden Je kunt vertellen of uitbeelden: - hoe het eruitziet - wie het gebruikt - wat je ermee kunt doen - waar je het ziet
Aan de slag 3 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
Je hebt nu geleerd hoe je een woord kunt onthouden. - door het woord te tekenen - door erover te schrijven - door een raadspel te doen
lling
e de voorst
Lees de drie woorden en schrijf ze op. Hoe wil je ze onthouden? Schrijf dat erachter. Voer het ook uit. Een raadspel doe je samen met je buur.
n
pele
els tone
werk elijk
Terugkijken 8 s
Wat vind jij de beste manier om een woord te onthouden? Kies een zin of bedenk er zelf een. Schrijf de zin op. Woorden onthouden door te tekenen. Woorden onthouden door te schrijven. Woorden onthouden met een raadspel.
» s
Welke woorden vind jij belangrijk om te onthouden? Schrijf vijf woorden op. Schrijf erbij hoe je ze het beste kunt onthouden.
71
>AA
t
blok 7 cultuur les 10 spreken/luisteren Wat ga je doen? Je leert verbindingswoorden gebruiken. Op verkenning
1
Er is een voorstelling op school. Sommige kinderen gaan kijken. Anderen gaan niet kijken. Let op hoe zij dat zeggen. Vandaag gaat het gebeuren. De leerlingen van groep 8 geven een voorstelling. Zij spelen toneel, dansen, zingen en maken muziek. Het orkest zit al klaar. Er is een bassist, een fluitist en een violist. De drummer zit met zijn stokken achter zijn drumstel. De kinderen hebben zich verkleed. Zij staan klaar achter de gordijnen. Ze mogen bijna beginnen… Het publiek stroomt naar binnen.
Ik ga niet kijken, want ik moet naar pianoles.
72
Ik ga niet kijken, maar mijn buurjongen gaat wel.
Ga jij naar de voorstelling kijken?
Ik ga kijken, want mijn zus doet mee.
2 s
Axel en Bo gaan niet kijken. Van wie weet je waarom hij niet gaat kijken? Schrijf de naam op.
3 s
Franka en Samilla gaan wel kijken. Van wie weet je waarom ze wel gaat kijken? Schrijf de naam op.
4 s
Zou jij gaan kijken? Waarom wel of niet? Schrijf dat op.
Ik ga kijken, maar eigenlijk moet ik zwemmen.
Uitleg
Maar en want zijn verbindingswoorden. Zij verbinden twee zinnen met elkaar.
s.
ik zwemmen. t e o m jk li n e ig e
ole n a i
rp
aa n t
oe m k
ijken, Ik ga k
i
Ik ga niet
kijken, Aan de slag
5 w 7
Maak de opdrachten in je werkboek.
8 s
Je moet naar bed. Jij wil dat liever niet. Wat zou je kunnen zeggen? Maak de twee zinnen af. Gebruik maar of want. Ik kan nog niet naar bed ____ Ik ga wel naar bed ____
Terugkijken 9 s
Wat vind jij? Kies een zin en schrijf hem op.
Ik vind het handig om maar en want te gebruiken.
Ik vind het lastig om maar en want te gebruiken.
» s
Plak zo veel mogelijk zinnen aan elkaar. Maak er een heel lange zin van. Gebruik steeds maar of want.
73
>AA
t
blok 7 cultuur les 11 taalbeschouwing Wat ga je doen? Je gaat hoofdletters in een tekst zetten. Op verkenning
1
Oma stuurt een kaart naar Anouk. Bekijk de kaarten.
1
2 s
Welke kaart is het beste? Kaart 1 of kaart 2? Waarom vind je dat? Schrijf het op. Doe het zo: Kaart ____ is het beste. Omdat ____
3 s
Hier zie je namen. Namen van straten, plaatsen en landen. Let goed op de eerste letter. Kerkstraat - Molenstraat - Tuinstraat Amsterdam - Rotterdam - Utrecht Nederland - Duitsland - Frankrijk
Schrijf er nu zelf een paar op. Doe het zo: Straatnamen: ____ Plaatsnamen: ____ Namen van landen: ____
74
2
Uitleg
Zinnen beginnen altijd met een hoofdletter. Namen ook. Bijvoorbeeld namen van mensen. Maar ook van straten, plaatsen en landen.
Aan de slag 4 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
Schrijf op. Denk om de hoofdletters. - de voornamen en de achternamen van drie vriendjes - de namen van drie straten bij jou in de buurt - drie plaatsnamen Terugkijken
8 s
Wat heb je geleerd? Lees het briefje. Er zijn vijf hoofdletters vergeten. Schrijf de woorden goed op. Aan
Maaike jans bloemstraat 12 6003 XD utrecht
Hallo maaike, Ik kom op je verjaardag. tot dan! Groeten, Jos » s
Schrijf nu zelf een korte tekst. Vergeet drie keer een hoofdletter. Vraag iemand om de fouten te zoeken.
75
>AA
t
blok 7 cultuur les 12 schrijven Wat ga je doen? Je leert verbindingswoorden gebruiken. Op verkenning
1
Lange zinnen, korte zinnen. Tekeningen en scheve woorden. Waar zou het over gaan? Tien kleine visjes die zwommen naar de zee Moeder zei: Maar ik ga niet mee Ik blijf lekker in die oude boerensloot want in de zee zwemmen haaien en die bijten je blub, blub, blub, blub, blub blub, blub, blub, blub, blub blub, blub, blub, blub, blub een schilderij een lied
76
2 s
Lees Tien kleine visjes. Waarom gaat moeder niet mee naar de zee? Schrijf het op. Doe het zo: Moeder gaat niet mee naar de zee, ____
3 s
Kijk naar het schilderij. Wat vindt het meisje van het schilderij en waarom? Schrijf de zin op en maak hem af. Ze vindt ____ , want ____
Uitleg
Verbindingswoorden zijn woorden die twee zinnen aan elkaar plakken. Er zijn veel verbindingswoorden. Bijvoorbeeld maar en want. Ik word nat, want het regent.
Ik word nat, maar dat vind ik niet erg.
Aan de slag 4 w 6
Maak de opdrachten in je werkboek.
7 s
De kinderen gaan een voorstelling geven. Ze bouwen een toren van karton. Schrijf bij elk plaatje een tekst. Gebruik maar of want.
a
b
c
Terugkijken 8 s
Wat heb je geleerd? Kies de zin die bij jou past. Schrijf die op. Ik kan zinnen maken met maar of want. Ik vind zinnen maken met maar of want moeilijk.
» s
Schrijf een grappige tekst. Gebruik zo vaak mogelijk maar en want.
77
>AA
w 4
blok 7 cultuur les 1 woordenschat Aan de slag
Lees wat de woorden betekenen. Welke plaatjes horen erbij? Trek lijnen naar de goede tekeningen. Kleur de plaatjes. het applaus Het publiek klapt voor de toneelspelers.
•
5
•
•
•
•
•
Lees wat de woorden betekenen. Maak er een tekening bij. het orkest In een orkest zitten mensen die muziek spelen.
6
buigen De toneelspelers bedanken het publiek.
de drummer Een drummer slaat op een drumstel.
Kijk naar de plaatjes. Schrijf op wat de woorden betekenen. het publiek:
het toneel:
9027665362_binnenw.indd
25
25
ld
ga terug naar je taalboek
in
t
-
-
Taal
bee
30-05-2007
15:23:41
w
blok 7 cultuur les 2 spreken/luisteren Aan de slag
4
Hoe zou jij uitleggen wat verdriet betekent? ◻ door met woorden uit te leggen wat verdriet is ◻ door verdrietig te kijken ◻ met een plaatje van iemand die verdrietig is ◻ door iemand verdrietig te maken
5
Hoe leg je de volgende woorden het best uit?
6
de pepernoot ◻ met woorden ◻ uitbeelden ◻ met een plaatje ◻ laten proeven ◻ anders:
het schilderij ◻ met woorden ◻ uitbeelden ◻ met een plaatje ◻ laten zien ◻ anders:
de radio ◻ met woorden ◻ uitbeelden ◻ met een plaatje ◻ laten horen ◻ anders:
het toilet ◻ met woorden ◻ uitbeelden ◻ met een plaatje ◻ laten zien of ruiken ◻ anders:
de goochelaar ◻ met woorden ◻ uitbeelden ◻ met een plaatje ◻ laten horen en zien ◻ anders:
de spreekbeurt ◻ met woorden ◻ uitbeelden ◻ met een plaatje ◻ laten horen ◻ anders:
Bedenk in elk vak een woord dat je zo uit kunt leggen. met een plaatje
uitbeelden
t
26
met woorden
laten zien/horen/voelen/ruiken/proeven
ga terug naar je taalboek
9027665362_binnenw.indd
26
30-05-2007
15:23:45
w 6
blok 7 cultuur les 3 taalbeschouwing Aan de slag
Veel kinderen hebben een ‘schooltaal’ en een ‘thuistaal’. Wanneer praat je in welke taal? Zet een kruisje in het goede vakje. Vul op de onderste twee regels zelf iets in. Welke taal spreek je? tegen je vader en moeder
schooltaal
thuistaal
in de supermarkt tegen je opa en oma in de klas bij de kapper tegen je vrienden op het schoolplein
7
Kijk naar de woorden. Ze staan in verschillende talen. Maar ze betekenen hetzelfde. Wat denk jij dat ze betekenen?
Salam
Merheba Salut Hola
Szia
Ciao Hello
Shalom
De woorden betekenen 8
Czesc
Ahoi
In Nederland worden woorden uit andere talen gebruikt. Welke woorden zijn getekend? Schrijf het nummer van de tekening erachter.
Een Vietnamese loempia
Franse frites
Indonesische nasi
Italiaanse spaghetti
9027665362_binnenw.indd
27
27
ld
ga terug naar je taalboek
in
t
-
-
Taal
bee
30-05-2007
15:23:52
w
blok 7 cultuur les 4 schrijven Aan de slag
4
Schrijf een korte tekst over het circus. Hoe ziet het eruit? Wie treden er op? Wat doen ze?
5
Kies een moeilijk woord over het circus. Leg dit woord uit met een zin en een plaatje. woord: zin:
6
t
28
Kijk naar het plaatje van de viool. Leg uit wat een viool is. Hoe ziet een viool eruit? Wat kun je met een viool doen?
ga terug naar je taalboek
9027665362_binnenw.indd
28
30-05-2007
15:23:54
w 4
blok 7 cultuur les 5 woordenschat Aan de slag
Hieronder zie je een strip. Schrijf op wat het woord strip betekent.
Een strip is 5
Lees de weettekst. Waarover gaat de tekst? Schrijf dat op de lege plek. Kies uit: gedicht – muziek – film – toneel.
6
Kijk naar de plaatjes. Welk woord hoort erbij? Schrijf dat eronder. Kies uit: het schilderij – de zangeres – de film – de poppenkast. Maak een zin met het woord.
In een staan korte zinnen. Ze beginnen steeds op een nieuwe regel. Sommige woorden rijmen. Bijvoorbeeld groep en stoep. Of klappen en stappen.
a. woord: zin: b. woord:
Taal
9027665362_binnenw.indd
29
29
ld
ga terug naar je taalboek
in
t
-
-
zin:
bee
30-05-2007
15:23:56
w 4
blok 7 cultuur les 6 spreken/luisteren Aan de slag
Wat vind jij het leukst op de tv?
Praat erover met je buur. Gebruik alleen de verwijswoorden ik, jij en wij. De andere verwijswoorden mag je niet gebruiken. 5
Welk boek vind jij het mooist?
Praat erover met je buur. Gebruik alleen de verwijswoorden hij en zij. De andere verwijswoorden mag je niet gebruiken. 6
Welke kleren vind jij mooi?
Praat erover met je buur. Gebruik alleen de verwijswoorden ik, jij en wij. Gebruik geen andere verwijswoorden. 7
t
30
Vul de spreekwolken in. Gebruik de verwijswoorden wij, hij en jullie. Maak de strip af.
ga terug naar je taalboek
9027665362_binnenw.indd
30
30-05-2007
15:24:02
w 4
blok 7 cultuur les 7 taalbeschouwing Aan de slag
Lees de tekst. Waar begint een nieuwe zin? Zet een punt na iedere zin. Welke letters moeten hoofdletters worden? Zet er een rondje omheen. simon ging naar villa zebra hij kreeg een heel bijzondere les hij moest eerst op een groot vel papier gaan liggen iemand anders tekende om zijn lichaam een lijn daarna moest simon doen alsof dat lichaam een eiland was hij tekende er wegen en bomen en huizen op als laatste tekende simon er water omheen het werd een heel mooi kunstwerk
5
Achter een zin komt niet altijd een punt. Soms moet je een vraagteken (?) of een uitroepteken (!) zetten. Zet het goede teken achter de zinnen. Komt dat zien, komt dat zien Er is vandaag een leuke voorstelling in de poppenkast Katrijn is jarig en bakt een taart Maar waar is Jan Klaassen Jan is in de keuken en snoept van de taart Wat zal Katrijntje daarvan vinden Na afloop klapt het publiek hard Jan Klaassen en Katrijn buigen voor het applaus
• gewone zin. • zin met een uitroep. • vragende zin.
Taal
9027665362_binnenw.indd
31
31
-
ga terug naar je taalboek
in
t
ld
Wat hoort erbij? Een vraagteken zet je achter een • Een punt zet je achter een • Een uitroepteken zet je achter een •
-
6
bee
30-05-2007
15:24:11
w 4
blok 7 cultuur les 8 schrijven Aan de slag
Bekijk de tekeningen. Kleur het goede verwijswoord. ik
ik
zij
hij
wij
zij
hij
wij
ik
zij
ik
zij
hij
wij
hij
wij
5
Schrijf twee zinnen. Gebruik in de eerste zin twee namen. Gebruik in de tweede zin één verwijswoord.
6
Zet een rondje om het goede verwijswoord. Schrijf nog twee zinnen. Gebruik verwijswoorden.
Teken jezelf. Wijs naar jezelf.
Petra is 8 jaar. Hij / zij / wij houdt van muziek. Zij / jullie / hij speelt blokfluit op de muziekschool. Wij / zij / ik woont naast Mark. Hij / zij houdt ook van muziek. Hij / jullie zit bij Petra op de muziekschool. Wij / hij speelt sinds een jaar piano. Wij / zij / jullie maken graag samen muziek.
t
32
ga terug naar je taalboek
9027665362_binnenw.indd
32
30-05-2007
15:24:13
w 3
blok 7 cultuur les 9 woordenschat Aan de slag
Lees de zinnen. Ze vertellen iets over een woord. Welk woord wordt bedoeld? Trek een lijn. de truc • de voorstelling •
4
Kijk naar het plaatje van de spreekbeurt. Wat kun je erover zeggen, zonder het woord spreekbeurt te noemen? Bedenk twee zinnen.
5
Hoe zou jij een viool uitbeelden? Doe dat aan elkaar voor.
6
Lees en kijk wat de woorden betekenen. Bedenk twee zinnen voor een raadspel.
Waar mensen naar gaan kijken.
• Bijvoorbeeld een toneelstuk.
Een slimme manier om iets te doen.
• Bijvoorbeeld om te goochelen.
toneelspelen
verkleden
9027665362_binnenw.indd
33
33
ld
ga terug naar je taalboek
in
t
-
-
Taal
bee
30-05-2007
15:24:18
w 5
blok 7 cultuur les 10 spreken/luisteren Aan de slag
Maak de zinnen af.
De stoel is nog nat, want
De stoel is al droog, maar
6
7
Plak de zinnen aan elkaar. Gebruik maar of want. Ik zit aan tafel,
ik heb geen honger.
Ik koop een jas,
de oude is kapot.
Ik ga naar bed,
ik wil gaan slapen.
Plak twee zinnen aan elkaar met maar. Ze moeten gaan over een liedje dat jij leuk vindt. Maak er een tekening bij.
liedje Plak twee zinnen aan elkaar met want. Ze moeten gaan over een film die je hebt gezien. Maak er een tekening bij.
film t
34
ga terug naar je taalboek
9027665362_binnenw.indd
34
30-05-2007
15:24:21
w
blok 7 cultuur les 11 taalbeschouwing Aan de slag
4
Hier zie je een envelop. Schrijf je naam en adres erop. Denk om de hoofdletters. Zet ze op de goede plaats.
5
Schrijf de plaatsnamen goed op. Verzin er zelf nog twee.
6
In het bericht zijn de hoofdletters vergeten. Waar moesten ze staan? Zet daar een rondje omheen.
9027665362_binnenw.indd
35
35
ld
ga terug naar je taalboek
in
t
-
-
sandra is een bekende zangeres. ze heeft al veel cd’s en dvd’s gemaakt. ze is vaak te horen op de radio en de tv. ook heeft ze al eens in een film gespeeld. ze woont in amerika. volgende week komt ze naar nederland. ze zingt dan met een groot orkest. tijdens een voorstelling in amerika gebeurde er iets ergs. na haar laatste lied kreeg sandra veel applaus. ze boog toen het publiek hard voor haar klapte. daarbij liep ze te ver naar voren. ze viel van het toneel. ze kwam terecht boven op de violist van het orkest. gelukkig kon die haar opvangen.
bee
30-05-2007
15:24:32
w 4
blok 7 cultuur les 12 schrijven Aan de slag
Kies maar of want. Kleur het goede woord. Ik ga naar de bioscoop, maar / want ik houd van films. Jeroen wil ook wel mee, maar / want hij heeft geen geld. Ik wil best naar school, maar / want ik wil niet iedere dag! Morgen kan ik niet komen, maar / want dan moet ik voetballen.
5
Maak de zinnen af. Maak er een tekening bij. Ik houd van honden, want
Ik houd van honden, maar
6
t
36
Chian komt te laat op school. Onderweg heeft hij nog even gespeeld. Maar dat durft hij niet te zeggen. Wat zegt Chian tegen de juf? Gebruik maar of want.
ga terug naar je taalboek
9027665362_binnenw.indd
36
30-05-2007
15:24:35
blok 7 cultuur
9027665898_binnenwerk.indd 49
18-10-2007 11:56:29
k
blok 7 toetstaak
naam:
Woorden kun je op allerlei manieren uitleggen. de boom de opdracht Van welke twee woorden kun je goed een tekening maken? de tafel het raadsel
1
Laten zien, horen, proeven, voelen of ruiken. Bij welke twee woorden kan dat goed? Welke twee woorden kun je goed uitbeelden? Kijk naar de dikgedrukte woorden. Schrijf er een ander woord voor in de plaats. Kies uit: ik – jij – hij – zij – wij – jullie – zij.
2
het zout de verrassing de vakantie de bloem kruipen het probleem de keuken dik
De goochelaar buigt voor het applaus.
buigt voor het applaus.
Mijn vriendje en ik keken naar de tv.
keken naar de tv.
De zangeres zong een bekend lied.
zong een bekend lied.
Joris en Iris luisteren naar de cd.
luisteren naar de cd.
Jij en je zus dansen op de muziek.
dansen op de muziek.
3
Op school praat je vaak anders dan thuis. Waar praat je net zoals thuis? Je mag meer hokjes aankruisen. ◽ bij je opa en oma ◽ in een winkel ◽ tegen de juf ◽ tegen een vreemde ◽ bij de dokter ◽ tegen je neefje of nichtje
4
Lees het verhaal. Welke letters moeten hoofdletters zijn? Zet er een streep onder. Waar moet een punt of een vraagteken staan? Schrijf ze in de tekst.
m
griselda is een gemene heks ze woont in het bos ze maakt vreemde drankjes ze zegt rare toverspreuken zou jij griselda wel eens willen zien of ben je bang voor heksen
EJ
H@
2==H
> A A
blok 7 kopieerblad 1
9027665898_binnenwerk.indd 50
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
18-10-2007 11:56:31
k 5
6
blok 7 toetstaak
naam:
Teken de woorden.
de drummer
buigen
de poppenkast
het schilderij
de cd
de radio
Hieronder staan vier raadsels. Welk woord wordt bedoeld? Kies uit: het applaus – toneelspelen – de dvd – de truc – het publiek – de viool – de tv – het lied. Het zijn mensen. Ze kijken naar een wedstrijd. Of ze kijken naar een voorstelling. Ze klappen als ze iets mooi vinden.
Je speelt een verhaal. Je trekt andere kleren aan. Die kleren passen bij de voorstelling.
Het woord is:
Het woord is:
Het is een instrument. Het is van hout. Je kunt er muziek mee maken.
Het is een ronde schijf. Je kunt hem afspelen. Er staan films, muziek of spelletjes op.
Het woord is:
Het woord is:
Maak nu zelf een raadsel. Het woord is: de spreekbeurt.
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
9027665898_binnenwerk.indd 51
blok 7 kopieerblad 2
H@
EJ
2==H
>AA
18-10-2007 11:56:35
k
registratieblad toetstaak
Onderdeel Opdrachten Naam
Spreken/luisteren
Taalbeschouwing
Woordenschat
Opdracht 1
Opdracht 2
Opdracht 3
Opdracht 5 en 6
0 fouten: G 1 fout: V >1 fout: O
0 fouten: G 1 fout: V >1 fout: O
ter beoordeling 0, 1 fouten: G 0, 1 fouten: G van de 2, 3, 4 fouten: V 2, 3, 4 fouten: V leerkracht >4 fouten: O >4 fouten: O
Onvoldoende: ht 1 (hl a2, p. 64)
Onvoldoende: ht 2 (hl a2, p. 65)
Onvoldoende: ht 3 (hl a2, p. 65)
Opdracht 4
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30
Adviesnorm
Herhalingsstof
Onvoldoende: ht 4 (hl a2, p. 66)
Onvoldoende: ht 5/6 (hl a2, p. 66)
De leerlingen die voldoende of goed scoren op alle onderdelen, kunnen verder gaan met de plustaken. Meer informatie in hl a2, pagina 6. Afkortingen: G = goed, V = voldoende, O = onvoldoende, ht = herhalingstaak, hl = handleiding.
EJ
H@
2==H
> A A
blok 7 kopieerblad 3
9027665898_binnenwerk.indd 52
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
18-10-2007 11:56:37
k
blok 7 herhalingstaak 1
naam:
spreken/luisteren
Een woord kun je op verschillende manieren uitleggen. Met woorden, met een plaatje of door uitbeelden. Je kunt het laten zien, horen, ruiken, voelen of proeven. 1
Hiernaast staan woorden. Stel je voor: iemand kent de woorden niet. Hoe zou jij ze uitleggen? Schrijf de woorden bij de manier die jij kiest. met woorden:
de zin
roepen
de tractor dansen
de kus het bad
de duif de steen de boer
de zin
met plaatje of tekening: uitbeelden: laten zien/horen/ruiken/voelen: Leg elkaar om de beurt een woord uit. Doe dat op de manier die je net gekozen hebt. 2
Je gaat aan je buur het woord de wortel uitleggen. Je buur gaat aan jou het woord de baby uitleggen. Kijk eerst naar het voorbeeld van de eend. Een eend kan vliegen. Maar hij kan ook zwemmen. Hij heeft veren en een snavel. Hij is net zo groot als een kip.
◽ tekenen
◽ met woorden
◽ uitbeelden
◽ laten horen/zien/proeven
Hoe wil jij jouw woord uitleggen? Kruis het aan. Leg dan het woord uit aan je buur.
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
9027665898_binnenwerk.indd 53
blok 7 kopieerblad 4
H@
EJ
2==H
>AA
18-10-2007 11:56:39
k
blok 7 herhalingstaak 2
naam:
spreken/luisteren
Wil je iets vertellen over jezelf of over anderen? Dan kun je verwijswoorden gebruiken. Bijvoorbeeld: ik, jij, hij, het, wij, jullie, zij, ze. Je hoeft dan niet steeds de naam te noemen.
Lees het verhaal. Waar zou jij een verwijswoord gebruiken? Streep de naam door. Schrijf het verwijswoord achter de zin.
1
Tom heeft een nieuwe fiets. Tom laat de fiets aan Jamal zien. Jamal vraagt: ‘Mag ik er een eindje op rijden?’ Tom weet niet goed wat hij moet doen. Tom zegt: ‘Nou, goed dan.’ Vul in: ik – hij – hem.
2
Jamal rijdt hard de heuvel af. Help,
ga recht op de vijver af, denkt
Jamal wil remmen, maar dat lukt
niet.
‘
.
val in het water!’ roept
En ja hoor,
.
gaat kopje-onder.
Zet een streep onder het goede verwijswoord.
3
m
Tom is erg geschrokken. Jij / Ik / Wij hoop dat er niets ergs gebeurd is, denkt hem / ik / hij. ‘Jamal, waar ben je / jullie / hij?’ roept ze / hij / ik. ‘Wij / Ik / Jij ben hier!’ roept Jamal. Tom kijkt naar zijn fiets. Gelukkig, ik / zij / hij is nog helemaal heel.
EJ
H@
2==H
> A A
blok 7 kopieerblad 5
9027665898_binnenwerk.indd 54
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
18-10-2007 11:56:43
k
blok 7 herhalingstaak 3
naam:
taalbeschouwing
Soms praten mensen thuis anders dan op school. Omdat ze in een ander land geboren zijn. Of omdat hun ouders zo praten. Of omdat ze het fijner vinden. De taal op school is de schooltaal. De taal thuis heet de thuistaal. 1
Lees wat Selma zegt. Waarom begrijpt de juf niet goed wat Selma zegt? ◽ Selma praat te zachtjes. Merhaba. ◽ Selma gebruikt een Turks woord. ◽ Selma gebruikt een Nederlands woord dat de juf niet kent. Wie verstaan Selma wel? ◽ Alle kinderen in Selma’s groep. ◽ De kinderen die ook Turks spreken. ◽ Alle kinderen die uit een ander land komen.
2
Merhaba, is dat ‘hallo’ in het Turks?
Anne woont in een klein dorp. Ze spreekt thuis de taal die bij haar dorp hoort. Evie komt uit een stad. Ze kent de taal van het dorp niet. Ik heb gisteren een neij kleedje gekocht. Wat vind jij? In de klas kan Anne het beste ◽ gewoon Nederlands spreken. ◽ de taal van haar dorp spreken.
Praat niet zo stom. Ik versta je niet.
Op het schoolplein kan Anne het beste
◽ gewoon Nederlands spreken. ◽ de taal van haar dorp spreken.
Als je thuis anders spreekt dan op school ◽ vergis je je op school soms. ◽ vergis je je nooit. Wat is het beste? Overal je thuistaal gebruiken. Nooit je thuistaal gebruiken. Nadenken over waar je je thuistaal gebruikt. Thuis ook gewoon Nederlands spreken.
◽ ◽ ◽ ◽
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
9027665898_binnenwerk.indd 55
blok 7 kopieerblad 6
H@
EJ
2==H
>AA
18-10-2007 11:56:46
k
blok 7 herhalingstaak 4 taalbeschouwing
naam:
Een zin begint met een hoofdletter. Ook namen schrijf je met een hoofdletter. Aan het einde van een zin staat meestal een punt. Als de zin iets vraagt, staat er een vraagteken. Welke letters moeten hoofdletters zijn? Zet daar een streep onder. Waar moet een punt of een vraagteken staan? Schrijf ze in de tekst.
1
m
meester mark heeft een baby ze heet annemijn jitske en sandra willen de baby graag zien ze fietsen naar het huis van meester mark maar ze durven niet aan te bellen dan gaat de deur open meester mark komt met een kinderwagen naar buiten jitske en sandra lopen naar de kinderwagen ze vragen: mogen we even kijken dat is goed de baby heeft rood haar ze lijkt op haar vader Schrijf een tekst over je verjaardag. Of over een ander feest. Let op de hoofdletters en de punten.
2
Ruil je tekst met je buur. Kijk of de hoofdletters, punten en vraagtekens goed staan. Bespreek samen waar het beter kan.
EJ
H@
2==H
> A A
blok 7 kopieerblad 7
9027665898_binnenwerk.indd 56
© Uitgeverij Zwijsen, Tilburg
18-10-2007 11:56:48