Proefkatern Zin in spelling Nieuw In dit katern vindt u onderdelen uit de materialen van Zin in spelling, groep 4: 1. Handleiding a: het algemene gedeelte, eenheid 4 en kopieerbladen eenheid 4 2. Werkboek a: eenheid 4 3. Spellingkaarten a: introductiepagina, spellingkaarten en opdrachten bij eenheid 4. Met dit katern krijgt u zicht op hoe Zin in spelling werkt. De materialen stellen u in staat lessen van eenheid 4 uit te proberen in uw groep. Zwijsen geeft u toestemming om voor het uitproberen kopieën te maken uit dit katern. Meer informatie over Zin in spelling en bijbehorende materialen, zoals de Lijsterbij, Computerprogramma Zin in spelling, werkboekje bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling, vindt u op www.zininspelling.nl. Heeft u nog vragen, neem dan contact op met Zwijsen Klantenservice: 013-583 88 88 of
[email protected]. Wij wensen u en uw leerlingen veel (leer)plezier met Zin in spelling!
Maakt deel uit van WPG Uitgevers BV
1 In één oogopslag: Zin in spelling
Het is niet eenvoudig om met een nieuwe methode te gaan werken. Nieuwe materialen moeten worden verkend, u moet een planning maken voor het geven van de lessen in het nieuwe schooljaar, en u moet vaak dikke handleidingen van A tot Z bestuderen. Met deze nieuwe versie van Zin in spelling hebben wij geprobeerd om dat alles voor u eenvoudiger te maken: de materialen zijn duidelijk gestructureerd en overzichtelijk vormgegeven, de jaarplanningen zijn voor u gemaakt en er is veel aandacht besteed aan de hanteerbaarheid van de handleiding. In dit eerste hoofdstuk geven wij in het kort de belangrijkste informatie over de methode. Dit is de informatie die u in ieder geval gelezen dient te hebben alvorens met de methode te starten. Vanuit dit hoofdstuk wordt u verwezen naar uitgebreidere informatie die u op een later tijdstip kunt raadplegen.
1.1 Zin in spelling en Zin in taal Zin in spelling vormt samen met Zin in taal een volledige methode voor voortgezet taalonderwijs. Voor u ligt de handleiding van Zin in spelling die zich volledig richt op de leerlijn spelling. Voor meer informatie over de leerlijnen spreken/luisteren, woordenschat, woordbouw, zinsbouw en schrijven, kunt u gebruikmaken van de handleiding van Zin in taal. Wat betreft opbouw en structuur zijn Zin in spelling en Zin in taal op elkaar afgestemd. Voor meer informatie over de leerlijnen voor taal verwijzen wij u naar de handleiding van ‘Zin in taal’.
1.2 Kerndoelen Voor het basisonderwijs zijn door de overheid zogenoemde kerndoelen vastgesteld. Kerndoelen zijn streefdoelen voor wat een leerling moet kennen en kunnen aan het eind van de basisschool. Ze beschrijven het onderwijsaanbod op de basisschool in grote lijnen. Niet alles wat op school gebeurt, is voorgeschreven in kerndoelen. De kerndoelen gaan over wat in elk geval aan de orde moet komen. Daarnaast hebben scholen ruimte voor een eigen, specifiek onderwijsaanbod. Om de kerndoelen daadwerkelijk in het onderwijs te gebruiken, moeten ze uitgewerkt worden in methodes. Dat kan op veel verschillende ma nieren. Hóé leerlingen het niveau van de kerndoelen behalen, bepaalt de school zelf. Bijvoorbeeld door de keuze van een bepaalde methode. Bij de ontwikkeling van Zin in spelling is uitdrukkelijk rekening gehouden met de kerndoelen. Een school die ervoor kiest om te werken met deze spel lingmethode, is er dus van verzekerd dat het onderwijsaanbod van de methode voldoet aan de kerndoelen. Alle leerstof komt systematisch aan bod, en wordt voldoende herhaald.
1.3 Nieuwste spelling De spelling van het Nederlands wordt van tijd tot tijd aangepast, en het onderwijs is wettelijk verplicht om deze spelling toe te passen. Zin in spelling houdt hiermee rekening. Niet alleen staan de woorden in de nieuwe spelling, maar ook de didactiek gaat uit van de nieuwe spelling. In groep 4 is daar nog niet veel van te merken, maar in hogere groepen
wel. Bijvoorbeeld: de vereenvoudigde regels van de tussenklanken leiden ertoe, dat dit onderwerp eerder aan bod kan komen (notenboom, paardenbloem, hondenhok, enzovoort).
1.4 Flexibele methode De ontwikkelingen in onze maatschappij gaan razendsnel. Dat geldt uiter aard ook voor de ontwikkelingen waarmee de school te maken krijgt. Flexibiliteit is daarom een belangrijke eis die aan een spellingmethode dient te worden gesteld. De methode moet u de mogelijkheden bieden om uw onderwijs af te stemmen op de behoeften van de leerlingen in uw groep, en die behoeften kunnen dit jaar anders zijn dan in andere jaren. Daarom is er in Zin in spelling ruime aandacht voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Iedere eenheid start met vier basislessen, waarbij in elke les één (soms twee) spellingcategorieën worden behan deld. Hierna volgt een controledictee, waarmee vastgesteld kan worden welke leerlingen de aan de orde zijnde spellingproblemen beheersen en bij welke leerlingen dit nog niet het geval is. Beheersen de leerlingen de leerstof, dan werken ze de stof van de vijfde en zesde les, waarin sprake is van herhaling van stof uit de betreffende en eerdere eenheden, zelfstan dig door. Is dit nog niet het geval, dan krijgen ze tijdens les 5 en 6 extra instructie door de leerkracht, en worden ze begeleid bij de verwerking van de leerstof. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in hoofdstuk 2: ‘Structuur van de methode’.
1.5 Hoeveel tijd voor spelling? Zin in spelling bestaat per jaargroep uit 10 eenheden. U kunt een eenheid aanbieden in drie weken, waarbij u twee spellinglessen per week op het rooster zet. U werkt het jaarprogramma van Zin in spelling dan door in 30 effectieve schoolweken. U kunt er ook voor kiezen om de lesstof van een eenheid te spreiden over vier weken, waardoor u in de vierde week twee extra lesmomenten krijgt. De herhalingsstof uit de lessen 5 en 6 kan in dat geval gespreid worden over vier in plaats van twee lesmomenten. U bent daardoor in de gelegen heid om meer aandacht te besteden aan leerlingen die extra hulp nodig hebben. Ook voor de andere leerlingen is voldoende lesstof beschikbaar om de twee extra lessen toegevoegde waarde te geven. Door de mogelijk heid om de eenheden in drie of vier weken aan te bieden, kunt u het les- programma van Zin in spelling gelijk op laten lopen met dat van Zin in taal. Om de planning van de methode verder te concretiseren is in deze handleiding een voorbeeld van een algemene jaarplanning opgenomen. De algemene jaarplanning wordt elk jaar specifiek afgestemd op het nieuwe schooljaar. Deze specifieke jaarplanningen kunt u vinden op de website van de methode: www.zininspelling.nl. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in paragraaf 2.1: ‘Werken met een jaarplanning’.
5
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
1.6 Materialen Zin in spelling kent een overzichtelijk materialenpakket. Voor jaargroep 4 zijn de volgende materialen ontwikkeld: Materialen voor de leerkracht
• Handleiding A (met daarin kopieerbladen) Materialen voor de leerlingen • Werkboek A • Antwoordenboek A • Spellingkaarten A • Lijsterbij 1 • Computerprogramma Zin in spelling Meer informatie hierover kunt u lezen in hoofdstuk 3: ‘Materialen’.
1.7 De Lijsterbij en de Basisspellinggids De Lijsterbij is een uitgave die gebruikt wordt bij de methode Zin in spelling. Het zijn twee spellinggidsen: Lijsterbij 1 en Lijsterbij 2. Lijsterbij 1 is bedoeld voor jaargroep 4 en bevat 3000 woorden. Lijsterbij 2 bevat 17.500 woorden en is bedoeld voor jaargroep 5 en 6. Voor jaargroep 7 en 8 is er de Van Dale Basisspellinggids (een coproductie van uitgeverij Van Dale Lexicografie en Uitgeverij Zwijsen), waarin 22.000 woorden zijn opgenomen. Beide uitgaven stimuleren kinderen gebruik te maken van spellinggidsen en bevatten elementen die het opzoeken van woorden gemakke lijk maken. Deze spellinggidsen zijn speciaal voor het onderwijs ontwikkeld. In Zin in spelling zijn alle woorden die geoefend worden terugvind baar in de Lijsterbij van dat niveau of in de Basisspellinggids. In de laatste gids staan ook alle regels van de Nederlandse spelling uitgelegd.
1.8 Software bij Zin in spelling Software is een bestanddeel geworden van bijna elke moderne onderwijs methode. Door de ontwikkeling van een computerprogramma wordt het vaak beter mogelijk om aan te sluiten bij de behoeften van individuele leerlingen. De computer kan door middel van methodegebonden soft ware de begeleiding van individuele leerlingen bij bepaalde aspecten gedeeltelijk overnemen van de leerkracht. Bij Zin in spelling kunt u gebruikmaken van het computerprogramma Zin in spelling, dat volledig aansluit bij de methode. Met behulp van dit computerprogramma kunt u leerlingen extra laten oefenen met stof uit de methode. Het programma maakt geen deel uit van het basis pakket van de methode. Het is additioneel materiaal dat naar eigen be hoefte kan worden ingezet.
1.9 E xtra oefenmateriaal: werkboekjes bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling De spellinggidsen de Lijsterbij en de Basisspellinggids bieden een aan vulling op de gebruikte methode waar het erom gaat het gebruik van de opzoekstrategie te stimuleren. Daarvoor is bij elk van de spellinggid sen ook een werkboekje ontwikkeld. Eerst leren de kinderen handig te
6
zoeken, later zijn de opdrachten meer op de inhoud van de spellingpro blemen gericht. De bijbehorende antwoordenboeken bevorderen het zelf- standig werken. De werkboekjes maken, in tegenstelling tot de spelling gidsen zelf, geen deel uit van het basispakket van de methode. Het is additioneel materiaal dat naar eigen behoefte kan worden ingezet. Slagwerk spelling bestaat uit acht oefenboekjes: twee per jaargroep voor groep 4, 5 en 6, één voor groep 7 en één voor groep 8. Slagwerk Werkwoord spelling bestaat uit twee oefenboekjes: één voor groep 7 en één voor groep 8. In de oefenboekjes is leerstof opgenomen die in elke gangbare spelling methode in de betreffende jaargroep aan bod komt. Alle bladen hebben dezelfde opbouw, waardoor de leerlingen er goed zelfstandig mee kun nen werken. Elke taak bestaat uit twee werkbladen, waarin meestal één spellingprobleem aan bod komt. Na een instapoefening die de voorken nis rond het spellingprobleem activeert, volgt een controlerijtje. Hiermee kan de leerling zelf nagaan of hij de instructie begrepen heeft. Daarna begint het concrete oefenwerk, dat wordt afgesloten met een finalerijtje, waarin de leerling kan laten zien dat hij de oefenstof beheerst. Als af sluiting volgt dan nog een creatieve opdracht. De leerlingen kunnen de opdrachten zelf nakijken met de antwoordenboekjes.
1.10 Methodesite Zin in spelling is een moderne methode, die ontwikkeld is om te functio neren in een dynamische school. Om leerkrachten te ondersteunen hoort bij deze methode een methodesite: www.zininspelling.nl. Via deze site is het mogelijk om u snel en persoonlijk te voorzien van actuele informatie die van belang is in verband met uw spellingonderwijs. Zo kunt u op de site van Zin in spelling bijvoorbeeld een jaarplanning vinden die specifiek is afgestemd op het schooljaar en de schoolvakanties in uw regio.
1.11 Aan de slag: lesbeschrijvingen Bij het werken met de methode maakt u gebruik van de lesbeschrijvingen zoals die in de handleiding zijn opgenomen. De lesbeschrijvingen in Zin in spelling kennen een vaste structuur: • Twee pagina’s per les: Elke les in Zin in spelling heeft een duidelijke, vaste plek. De lesbeschrijving beslaat steeds twee naast elkaar ge legen pagina’s, met een duidelijke structuur. • Lesfasen: Bij elke les, die iets meer dan 30 minuten duurt, worden de volgende vier lesfasen onderscheiden: introductie (richttijd: 5 minu ten), instructie (10 minuten), verwerking (15 minuten) en reflectie (5 minuten). Bij de genoemde lesfasen wordt het verloop van die lesfase puntsgewijs in heldere taal beschreven. • Informatie in de marges: In de marges bij elke les kunt u de volgende kopjes aantreffen: Doel, Categorieën, Strategieën, Materialen, Vooraf, Differentiatie / extra hulp, Differentiatie / extra stof en Tips. Onder deze kopjes staat puntsgewijs informatie die van belang is bij de organisatie van de les: Welke doelen worden nagestreefd? Welke spellingcate gorieën en -strategieën komen aan bod? Welke materialen heb ik nodig? Welke voorbereidingen moet ik treffen? Wat kan ik doen als kinderen hulp nodig hebben? Wat kunnen kinderen doen die klaar zijn met de basisstof? Waar kan ik verder nog rekening mee houden?
2 Structuur van de methode
Zin in spelling bestaat uit vijf delen. Deel A is bestemd voor jaargroep 4, deel B voor jaargroep 5 enzovoort. Ieder deel bestaat uit tien eenheden, waarmee u gedurende een periode van drie of vier weken werkt. Dit betekent dat u in elk schooljaar mini maal 30 schoolweken en maximaal 40 schoolweken nodig hebt om de methode voor die jaargroep door te werken. In elke eenheid zijn zes spellinglessen opgenomen. Als u ervoor kiest om vier weken te nemen voor het aanbieden van een eenheid, dan kunt u de stof van les 5 en 6 eenvoudig spreiden over vier in plaats van twee les momenten. In dit hoofdstuk gaan we nader in op de opbouw en het gebruik van de methode. Achtereenvolgens komen aan de orde: de jaarplanning, de op bouw van een eenheid, de opbouw van een les en de dictees.
2.1 Werken met een jaarplanning Zin in spelling is opgebouwd uit eenheden; per jaargroep bestaat de me thode uit 10 eenheden. Voor de planning van het spellingonderwijs in een schooljaar betekent dit dat u deze 10 eenheden moet inplannen in het
schooljaar en dat u daarbij natuurlijk rekening moet houden met school vakanties of vrije dagen, en eventuele andere omstandigheden, zoals bijvoor beeld een feestweek vanwege de viering van het jubileum van uw school. In principe besteedt u drie onderwijsweken aan een eenheid, maar het is ook mogelijk om een eenheid in vier onderwijsweken door te werken. Hoe u een eenheid in drie of vier weken kunt plannen, kunt u lezen in paragraaf 2.2: ‘Lesrooster voor een eenheid’. Voorbeeld van een jaarplanning Hierna is ter illustratie een jaarplanning uitgewerkt. In dit voorbeeld begint het nieuwe schooljaar in week 34 op maandag 22 augustus en eindigt het schooljaar in week 26 van het volgende jaar op vrijdag 30 juni. Het schooljaar in dit voorbeeld bestaat uit 40 effectieve onderwijsweken. In deze jaarplanning zijn de 10 eenheden van de methode ingepland en volgen ze de planning van de taalmethode Zin in taal, die voor eenheid 6 en eenheid 8 in jaargroep 4 drie weken inroostert. Ook is een tweetal rooster vrije weken opgenomen waarin eventueel toetsen kunnen worden afge- nomen, bijvoorbeeld die uit het Cito Leerlingvolgsysteem.
Week
Data
Activiteit
Week
Data
Activiteit
33
15 - 19 augustus
Zomervakantie
34 35 36 37
22 - 26 augustus 29 aug. - 2 sept. 5 - 9 september 12 - 16 september
Eenheid 1 Eenheid 1 Eenheid 1 Eenheid 1
6 7 8
6 - 10 februari 13 - 17 februari 20 - 24 februari
Eenheid 6 Eenheid 6 Eenheid 6
9
27 feb. - 3 maart
Voorjaarsvakantie
38 39 40 41
19 - 23 september 26 - 30 september 3 - 7 oktober 10 - 14 oktober
Eenheid 2 Eenheid 2 Eenheid 2 Eenheid 2
10 11 12 13
6 - 10 maart 13 - 17 maart 20 - 24 maart 27 - 31 maart
Eenheid 7 Eenheid 7 Eenheid 7 Eenheid 7
14
3 - 7 april
Roostervrije week
42
17 - 21 oktober
Herfstvakantie
43 44 45 46
24 - 28 oktober 31 okt. - 4 nov. 7 - 11 november 14 - 18 november
Eenheid 3 Eenheid 3 Eenheid 3 Eenheid 3
15 16 17
10 - 14 april 17 - 21 april 24 - 28 april
Eenheid 8 Eenheid 8 Eenheid 8
18
1 - 5 mei
Meivakantie
47
21 - 25 november
Roostervrije week
48 49 50 51
28 nov. - 2 dec. 5 - 9 december 12 - 16 december 19 - 23 december
Eenheid 4 Eenheid 4 Eenheid 4 Eenheid 4
19 20 21 22
8 - 12 mei 15 - 19 mei 22 - 26 mei 29 mei - 2 juni
Eenheid 9 Eenheid 9 Eenheid 9 Eenheid 9
52 1
26 - 30 december 2 - 6 januari
Kerstvakantie Kerstvakantie
23 24 25 26
5 - 9 juni 12 - 16 juni 19 - 23 juni 26 - 30 juni
Eenheid 10 Eenheid 10 Eenheid 10 Eenheid 10
2 3 4 5
9 - 13 januari 16 - 20 januari 23 - 27 januari 30 jan. - 3 feb.
Eenheid 5 Eenheid 5 Eenheid 5 Eenheid 5
27
vanaf 3 juli
Zomervakantie
7
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
In deze voorbeeldplanning zijn de tien eenheden van de methode inge pland in een schooljaar. Het volgende valt op bij deze planning: Er is rekening gehouden met de volgende vakanties: • Herfstvakantie: 1 week • Kerstvakantie: 2 weken • Voorjaarsvakantie: 1 week • Meivakantie: 1 week Verder zijn er twee roostervrije weken ingepland: • Week 47 (21 - 25 november) • Week 14 (3 - 7 april) Voor acht van de tien eenheden zijn in de voorbeeldplanning vier schoolweken opgenomen; voor twee eenheden zijn drie schoolweken opgeno men, hiermee sluit Zin in spelling aan bij Zin in taal. Informatie over de planning van een eenheid in drie of vier schoolweken kunt u vinden in paragraaf 2.2: ‘Lesrooster voor een eenheid’. Waarom een jaarplanning? Het werken met een jaarplanning voor de methode is zeer aan te bevelen. Door met een jaarplanning te werken, kunt u het hele jaar door de vinger aan de pols houden bij het doorwerken van de methode. U kunt altijd nagaan of u met uw spellingonderwijs in de pas loopt met het schooljaar, en eventueel uw planning bijstellen. Op deze wijze kunt u voorkomen dat aan het eind van het jaar blijkt, dat u niet alle lessen hebt afgekregen. Ook kan zo voorkomen worden dat belangrijke leerstof bij gebrek aan tijd wordt overgeslagen, en dat uw school daardoor niet voldoet aan de kerndoelen. Vanwege vakantiespreiding is Nederland verdeeld in een drietal regio’s: noord, midden en zuid. Voor de drie regio’s vallen de vakanties in ver schillende weken. Bovendien duurt het schooljaar in de drie regio’s niet even lang. Bij het maken van jaarplanningen dient daarmee rekening te worden gehouden. Voor elk schooljaar kunt u de specifieke jaarplanning en voor de drie verschillende regio’s vinden op de methodesite: www.zininspelling.nl.
8
2.2 Lesrooster voor een eenheid De methode Zin in spelling biedt per eenheid zes lessen aan voor een periode van drie of vier weken. Als u drie weken wilt doen over een eenheid, dan kan het programma er als volgt uitzien: Weken
Dagen
Week 1
Dag 1 Dag 2
Lessen Les 1
Dag 3 Dag 4
Les 2
Dag 5 Week 2
Dag 6 Dag 7
Les 3
Dag 8 Dag 9
Les 4
Dag 10 Week 3
Dag 11
Controledictee
Dag 12
Les 5
Dag 13 Dag 14
Les 6
Dag 15
U geeft gedurende twee weken twee spellinglessen per week. In het begin van de derde week laat u de leerlingen het controledictee maken, bestaan de uit een woord- en een zinsdictee. U kijkt het controledictee na en vult een groepsoverzicht in, waarbij u kiest voor het groepsoverzicht met woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met woorden in cate gorievolgorde, afhankelijk van uw wensen. Op basis van het ingevulde groepsoverzicht bepaalt u hoe de leerlingen in les 5 en 6 gaan werken: onder uw begeleiding of zelfstandig. Het eerste is aan te raden voor kinderen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden op het controledictee. De overige kinderen werken zelfstandig de lesstof door, en gaan vervolgens aan de slag met de extra stof.
Van 3 weken naar 4 weken Het schema maakt duidelijk dat er geen problemen ontstaan als u langer over een eenheid zou willen doen. Als u ervoor kiest om een eenheid in vier weken te doen, dan ziet het programma er als volgt uit: Weken
Dagen
Week 1
Dag 1 Dag 2
Lessen Les 1
Dag 3 Dag 4
Les 2
Dag 5 Week 2
Dag 6 Dag 7
Les 3
Dag 8 Dag 9
Les 4
Dag 10 Week 3
Dag 11
Controledictee
Dag 12
Les 5
Dag 13 Dag 14
Les 5
Dag 15 Week 4
Dag 16 Dag 17
Les 6
Dag 18 Dag 19
In de verwerkingsfase oefenen de leerlingen met de leerstof. Ze maken de opdrachten in het werkboek. U kunt er als leerkracht voor kiezen om een gedeelte van het werkblad samen met de leerlingen te maken, zodat u in de gelegenheid bent om extra begeleiding te bieden. Dit kan met de hele groep, maar ook met enkele leerlingen waarvan u weet dat ze moeite hebben met stof die aan de orde is. Als leerlingen klaar zijn met de op drachten van het werkblad, kunnen ze verder met de extra steropdracht die onder aan de werkboekpagina staat. De leerlingen schrijven het ant woord van deze extra opdracht in een schrift. Daarna kunnen ze nog de overige activiteiten uitvoeren die vermeld staan in de handleiding in de rechtermarge onder Differentiatie / extra stof. Dit is een geschikt mo ment om de leerlingen te laten werken met het computerprogramma. Verder kunnen ook de werkboekjes bij de Lijsterbij en de Basisspellinggids en de werkboekjes uit de serie Slagwerk spelling veel toegevoegde waarde bieden. Kortom, er is voldoende oefenstof beschikbaar om leerlingen op een zinvolle manier hun spellingkennis en -vaardigheden te laten verbre den en verdiepen. Het uitgangspunt is dat de leerlingen per les minimaal 15 minuten zelfstandig oefenen. Aan het eind van de les is er een reflectiefase. Hierin worden de gemaakte opdrachten besproken, en wordt teruggeblikt op en nagedacht over wat de leerlingen in de les geleerd hebben en hoe ze tot dit resultaat zijn gekomen. De reflectiefase heeft daarmee een samenvattend karakter. Tijdens de reflectiefase wordt ook stilgestaan bij de extra steropdracht onder aan het blad in het werkboek. De oplossing van deze opdracht is niet opgenomen in het antwoordenboek, maar in de handleiding bij de reflectiefase. De opdracht wordt klassikaal besproken met de leerkracht.
Les 6
Dag 20
De eerste twee weken van een eenheid zien er hetzelfde uit als bij de variant waarbij u de eenheid in drie weken aanbiedt. Alleen kunt u de basisactiviteiten en de extra activiteiten die u de leerlingen in les 5 en 6 laat doen, uitspreiden over vier in plaats van twee lesmomenten. U behandelt dan per les maar een van de twee spellingproblemen die in les 5 en 6 centraal worden herhaald. Zo kunt u extra hulp bieden aan de leerlingen die de spellingproblemen uit de eenheid nog niet beheersen. De andere leerlingen kunnen meer onderdelen van de extra stof uit les 5 en 6, waaronder het werken met het computerprogramma, uitvoeren.
2.3 Lesopbouw Een eenheid van Zin in spelling bestaat uit vier basislessen en twee herhalingslessen. Een basisles is opgebouwd uit een aantal fasen: introduc tie, instructie, verwerking en reflectie. Tijdens de introductiefase wordt de spellingcategorie die centraal staat in de les geïntroduceerd. De activiteiten hiervoor staan beschreven in de lesbeschrijving in de handleiding. Deze fase duurt ongeveer 5 minuten. Daarna volgt de instructiefase. Hierin wordt de spellingcategorie verder verkend, en wordt door de leerkracht gericht uitleg gegeven over de spel lingstrategie die de leerlingen kunnen gebruiken bij het schrijven van de woorden die horen bij de categorie. De instructie staat beschreven in de handleiding, en duurt ongeveer 10 minuten.
De herhalingslessen 5 en 6 hebben een wat ander karakter dan de vier basislessen. Zij kennen een introductie, werkinstructie en verlengde in structie en begeleide verwerking 1 en 2. In de introductiefase wordt teruggeblikt op het gemaakte controledictee. Op basis van de resultaten worden de Woorden van de Week bepaald; dit zijn 5 à 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hadden. In de introductiefase worden deze woorden nog eens klassikaal behandeld. Op basis van het controledictee bepaalt u ook welke leerlingen zelfstan- dig aan de slag kunnen in de herhalingslessen en welke leerlingen be hoefte hebben aan begeleiding. De leerlingen die zelfstandig aan de slag kunnen, helpt u met de werkinstructie op gang. U bespreekt kort de pagina in het werkboek die ze zelfstandig kunnen maken en de extra stof die ze kunnen doen als ze daarmee klaar zijn (spellingkaarten, computer programma Zin in spelling). Daarna kan deze groep leerlingen zelfstandig met de stof aan de slag. Met leerlingen die behoefte hebben aan meer begeleiding, gaat u daarna verder met de verlengde instructie en begeleide verwerking bij de belangrijkste stof uit de eenheid. In les 5 en 6 worden er per les twee spelling problemen herhaald met behulp van de spellingkaarten. In les 5 is dat altijd stof uit de eenheid, in les 6 kan dit ook stof zijn uit voorgaande een heden, deze stof wordt onder Categorieën genoemd en is herkenbaar aan een afwijkend opsommingsteken. Stof die in les 5 en 6 wel wordt her haald in het werkboek, maar waaraan geen aparte instructie is gewijd, vindt u ook in het kader Categorieën (na een witregel).
9
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
2.4 Dictee Na vier lessen kunt u een controledictee afnemen dat inzicht geeft in de vorderingen van de leerlingen. De belangrijkste categorieën uit een eenheid worden steeds bevraagd. Het dictee vertelt welke vervolgactivi teiten in les 5 en 6 voor de leerlingen gekozen kunnen worden. Het con troledictee vindt u in de handleiding, na les 4. Bij elk dictee staan instructies voor de afname, correctie en registratie, differentiatie na het dictee en extra hulp en remediëring. Afname: De dictees worden klassikaal afgenomen. Belangrijk hierbij is dat u de zinnen en woorden in een rustig tempo voorleest. Voordat u met de afname begint, vertelt u de leerlingen dat ze een dictee gaan maken. Elk dictee bestaat uit twintig doelwoorden in een woord- en een zinsdictee. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de gehele zin. U let bij het nakijken van de dictees alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie (tenzij die spellingcategorie aan de orde is). Elk doelwoord kan ook maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in een woord. Sommige doelwoorden kunnen ook in twee categorieën worden geplaatst, toch kan elk doelwoord maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel goed op, voor welke categorie extra hulp is vereist. Correctie en registratie: Na het nakijken kunt u een groepsoverzicht invul len. Er zijn twee verschillende groepsoverzichten, waarvan u er per dictee steeds maar één hoeft in te vullen, afhankelijk van uw eigen voorkeur. In het kopieergedeelte van de handleiding is namelijk een groepsoverzicht opgenomen waarin de woorden in dicteevolgorde zijn geordend, met erachter het nummer van de categorie waartoe ze behoren. En er is een groepsoverzicht met de dicteewoorden in categorievolgorde waarbij de woorden uit het dictee per categorie bij elkaar staan. Het eerste formulier vult u het snelst in, het tweede formulier geeft u direct een beter over zicht van de spellingcategorieën die nog extra aandacht verdienen. Een ingevuld groepsoverzicht geeft een goed beeld van de mate waarin de stof op groepsniveau wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden en categorieën, dan verdient deze stof in les 5 en 6 nog extra aandacht. Ook het aantal fouten per leerling kunt u afleiden uit het groepsoverzicht. Met de normering bij het dictee kunt u snel zien hoe een leerling heeft gescoord en welke activiteiten gekozen kunnen worden in de lessen na het dictee. Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden van het dictee goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten maakt, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. U kunt hiervoor het signaleringsformulier uit het kopieergedeelte gebruiken. Hierop kunt u precies aangeven welke woorden de leerling fout schreef en wat er bij elk woord precies fout ging.
10
Differentiatie na het dictee: Hiervoor vindt u bij het dictee in de hand leiding aanwijzingen, ook wordt aangegeven hoe u de Woorden van de Week voor in les 5 en 6 kunt bepalen. De Woorden van de Week zijn 5 à 10 woorden waarmee veel leerlingen in het dictee nog moeite hadden. U zet deze woorden na het dictee op het bord en komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. Extra hulp en remediëring: Behalve een verwijzing naar stof in de lessen 5 en 6, biedt de dicteepagina ook achtergrondinformatie bij de categorieën die getoetst zijn in het dictee. Deze informatie kan u helpen bij het geven van extra hulp in les 5 en 6 en het uitvoeren van eventuele remediërings activiteiten. Er wordt steeds aangegeven: Wat is belangrijk? Wat kan er fout gaan? Wat kunt u doen? Controledictee a en b Van elk dictee is er een a- en een b-variant. De a-variant neemt u in ieder geval af na de lessen 1-4. Controledictee b kunt u gebruiken wanneer u een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid, na les 6. U volgt voor dictee b precies dezelfde richtlijnen als bij dictee a. Ook voor de b-variant van het dictee zijn groepsoverzichten en signaleringsformulieren opgenomen als kopieer blad.
3 Materialen
Het materialenpakket van Zin in spelling is zeer overzichtelijk. De methode kent materialen voor de leerkracht en voor de leerlingen. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de leerlingmaterialen. Daarna laten we zien welke materialen het pakket voor de leerkracht bevat. Eenheid en les staan boven elk werkblad genoemd.
Via het werkboek verwerken de leerlingen leerstof die eerder in de instructie is aangeboden. De werkbladen zijn zo gemaakt dat de leerlingen er zelfstandig mee kunnen werken, individueel of in tweetallen.
De pictogrammen bij de opdrachten helpen de leerlingen bij de zelfstandige verwerking van de oefenstof. Voor de betekenis van de pictogrammen kunnen leerlingen teruggrijpen naar de eerste pagina in het werkboek.
Acht keer pech z i n
1
i n
Kijk in de spiegel
eenheid 6 | les 2
s p e l l i ng
zi n
1
Vul de letter in. Schrijf daarna het hele woord over. Het is n a cht,
nacht
de l u cht is donker.
lucht
Het t o cht in de gang.
tocht
De deur klapt d
i
cht.
dicht
De man heeft p
e
ch.
pech
Hij heeft geen sleutel bij z
2
Werkboek De leerlingen maken tijdens de verwerkingsfase van een les gebruik van het werkboek met oefenstof. Het werkboek begint met een introductie pagina met daarop informatie over het werken met het werkboek. Daarna volgen de werkbladen bij de lessen.
i
eenheid 6 | les 3
s pel l i ng
Zeg het woord bij het plaatje. Vul het stukje in: gel, sem, der, len, tel of bel. Schrijf daarna het hele woord over.
de vlin der
de spie gel
de vlinder
zich
ch!
i n
de spiegel
de blik sem
de wor tel
de bliksem
Welke woorden zijn met ~ch of ~cht? De boef lacht. Lukt het dan toch? Hij wacht al de hele nacht. Ik haal die acht kisten weg, denkt hij. Dan trekt hij een raar gezicht. Hij heeft pech. Een grote hond komt recht op hem af. De boef zucht: dit loopt slecht af.
2
de schou der
de sleu tel
de
de
schouder
het veu len
de wortel
sleutel
het meu bel
het veulen
het
meubel
Schrijf de letters in de hokjes. Om de vloer mee schoon te maken. Ruimte onder het huis. Hier maak je eten klaar.
Schrijf de woorden in de juiste rij. ~ch
3
De dag na vandaag.
gezicht recht zucht slecht
Die plak je op een wond. Niet zo hoog als een berg.
Joris draagt een Maak woorden met de losse letters.
ch r a g t
i ch l t
Het licht
✪
~cht
lacht wacht nacht acht
toch pech
springt op rood.
De
gracht
is diep.
o ch b t De fietser viel in de
bocht
3
beugel
voor zijn tanden.
Kun je dit lezen? Schrijf de woorden gewoon op.
lekie revliz
.
Bedenk een rij met steeds één letter anders: zucht - zacht - …
✪
de
nekiuk retniw
eikel zilver
het de
kuiken winter
Kijk nog eens goed naar de woorden op deze pagina. Schrijf dingen met ~el, ~en of ~er over die je in huis kunt vinden.
32
33
Antwoordenboek De meeste opdrachten in Zin in spelling kunnen door de leerlingen zelfstandig worden gemaakt. Hierdoor krijgt de leerkracht de handen vrij om bijvoorbeeld bepaalde leerlingen te begeleiden bij het maken van hun opdrachten of om bijvoorbeeld in een combinatiegroep instructie te kun nen geven aan de andere groep. In zo’n situatie is het praktisch om te kunnen beschikken over antwoordenboeken waarmee de leerlingen hun eigen werk kunnen nakijken. Graag snoep zi n
1
vlam
z i n
vlag
1
de
vlieg
de
vlek
De poes likt al aan haar snor. Het varken zegt: ‘Knor’. De boer komt snel kijken. Hij denkt: Hoe knap ik dat op?
2
Schrijf de woorden in de juiste pot met snoep. gr~ groen
gras graan groep grap grof groot bijvoorbeeld:
kn~ knap
knol Knor / knor knap knie knip knoeien
bijvoorbeeld:
sn~ snel
Vul de letters in. Kies uit: ks, mp, sp, ps, rs, rt, st, ts. Schrijf daarna het hele woord over.
de ka st
de koe ts
de ge sp
de klomp
de
de
de
de
kast
koets
gesp
klomp
rgroot zwaan troskl asgro
de he ks
de staa rt
de kaa rs
de ru ps
de
de
de
de
heks
staart
epduif klimpr uimvlu ggrap
kaars
rups
Antwoorden bij de opdrachten in het werkboek worden ingevuld op de betreffende pagina.
Kijk goed. Welke woorden zijn met ~st? Welke woorden zijn met ~ts?
bijvoorbeeld:
Schrijf de woorden in de juiste rij. ~st feest
haast hoest niest last mist
Zet een streep tussen de woorden. Schrijf ze daarna over.
grasb raaftraagkn iekleu
8
eenheid 2 | les 3
s p e l l i n g
Hans zet zijn muts op. Hij trekt zijn rits dicht. Hij springt op zijn fiets. Hij heeft haast. Hij hoest en hij niest. Hij heeft last van de kou. Er hangt een dikke mist. Hij ziet bijna niets. In een flits ziet hij een auto dichtbij komen …
snoep snor snel sneeuw snuif snuit
Maak de potten vol. Zoek de woorden op in de Lijsterbij.
✪
i n
Welke woorden zijn met gr~, kn~ of sn~? De koe wil vandaag geen gras. De kip pikt ineens geen graan. De geit eet zijn knol niet op. De hele groep staat op het plein. De dieren willen snoep.
Als bij een opdracht meer dan één antwoord mogelijk is, wordt een voorbeeld antwoord gegeven dat voorafgegaan wordt door ‘Bijvoorbeeld’.
Haast je niet op de fiets
eenheid 2 | les 2
de
Na de opdrachten volgt een differentiatieopdracht voor vlotte leerlingen.
Het antwoordenboek begint met een instructiepagina waarop aan de leerlingen wordt uitgelegd hoe ze met het antwoordenboek kunnen werken en hun antwoorden na kunnen kijken. Het antwoordenboek bevat verder antwoorden bij de genummerde opdrachten uit het werkboek. De antwoorden op de differentiatieopdracht (met ster) uit de lessen 1-4 zijn te vinden in de handleiding onder de reflectiefase.
spelli ng
Zeg het woord bij het plaatje. Luister naar de klanken. Schrijf het woord bij het plaatje.
de
2
i n
Elk werkblad heeft een titel die aansluit bij de spellingcatego rie(ën) uit die les. Aan het einde van de instructiefase kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen.
✪
muts rits fiets niets flits
~ts fiets
Oefen hier wat je nog moeilijk vindt. Bijvoorbeeld woorden met ~st, ~ts, ~sp, ~ps. bijvoorbeeld:
rups rits gesp hoest niest
ts ~st
Wat rijmt er op last, paars, beest en ramp? Doe het zo: last - past.
~
9
11
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Spellingkaarten Onderdeel van Zin in spelling zijn ook de spellingkaarten. Deze kaarten worden na het dictee gebruikt in les 5 en 6, als extra hulp én extra stof. Op iedere kaart staat een verzameling woorden bij een bepaalde spelling categorie, geordend onder een kapstokwoord. Een kapstokwoord is een woord dat een spellingcategorie vertegenwoordigt. Bij iedere categorie wordt ook de voorkeurspellingstrategie gegeven. Verder bevat de set spellingkaarten een aantal oefenvormen die bij elke kaart toepasbaar zijn. Deze zijn gesplitst in herhalingsopdrachten (oefenopdrachten) voor leerlingen die de stof nog niet helemaal beheersen en toepassingsop drachten (extra opdrachten) voor kinderen die zich de stof al wel eigen hebben gemaakt. Maar u kunt als leerkracht natuurlijk ook zelf beslissen welke opdrachten u door welke leerlingen wilt laten maken. Ook is het mogelijk om leerlingen zelf twee opdrachten per kaart te laten kiezen.
De woorden zijn geordend per catego rie. Alle kaarten zijn genummerd.
Boven elk rijtje staat een kapstokwoord.
Spellingkaart 2 z i n
i n
z i n
i n
Zo moet je het doen s p e l l i n g
Een overzicht van alle categorieën en strategieën uit de set spellingkaarten vinden de leerlingen in de inhouds opgave.
z i n
i n
s p e l l i n g
De set spellingkaarten begint met een instructiepagina waarop aan de leerlingen wordt uitgelegd hoe ze zelfstandig met de kaarten kunnen werken.
s p e l l i n g
plein trein meisje op de hei april, mei wat zei je? in de wei
ijs vijf pijn rijp rijk bijl wijn pijl
bijt kijk lijm fijn dijk grijs blijf krijt
hij, zij wij zijn hier bij mij rij blij vrijt spijt krijg
lijnen kleiner dreigen pleister paleis fontein eiland
hijgen bijten rijden stijgen slijpen krijsen snijden knijpen grijpen schijnen
ijdel ijzer tijger vijver spijker dolfijn gordijn nijlpaard vijftien ijsbeer
Voor en achter in de set zijn opdrachten bij de kaarten opgenomen. Op de om slagflap voorin staan herhalingsopdrachten (oefenopdrachten), die bedoeld zijn voor de leerlingen die extra instructie krijgen met behulp van de kaarten. Op de flap achterin staan extra toepassingsopdrachten (extra opdrachten), voor leerlingen die de spellingcategorie (in grote lijnen) beheersen en eraan toe zijn om de woorden in allerlei situaties te gaan gebruiken.
Oefenopdrachten z i n
categorie 5.2
Woordstukjes waarbij leerlingen extra moeten opletten, zijn in kleur gedrukt.
12
i n
lijn
geiten reizen reiger keizer eigen eikel einde
z i n
Spellingkaart 3
s p e l l i n g
geit kei zeil sein reis klei klein dweil
Met pictogrammen wordt aangegeven welke voorkeurspellingstrategie leerlingen kunnen ge bruiken om de woorden van de betreffende spel lingcategorie goed te spellen.
Inhoud
categorie 5.2
Op elke kaart wordt voor de leerkracht de spelling categorie vermeld.
i n
s p e l l i n g
Extra opdrachten z i n
i n
s p e l l i n g
De Lijsterbij en de Basisspellinggids De Lijsterbij (1 en 2) en de Basisspellinggids stimuleren kinderen gebruik te maken van spellinggidsen en bevatten elementen die het opzoeken van woorden gemakkelijk maken. Voor jaargroep 4 wordt gebruikgemaakt van Lijsterbij 1.
Bij iedere letter staan een illustratie en een dieren verhaaltje met woorden die passen bij de letter.
K
a b c d e f g h i
k Kaatje is een kangoeroe die een kleintje heeft. Als het kleintje wakker wordt, krijgt het lekkere melk.
k
k
Tip 21 Waarom gaan ze de bomen kappen? De schurken kapen een vliegtuig.
21
De woorden in de Lijsterbij zijn alfabetisch geordend, de rups helpt bij het opzoeken.
de kaak kaal, kale koppen de kaars, brandende kaarsen, acht kaarsjes de kaart, een spel kaarten de kaas, twee kazen het kabaal de kabel de kabouter, zeven kaboutertjes de kachel het kadetje, een zak kadetjes je zegt kado, kaffee, kaffetaria; schrijf cadeau, café, cafetaria het kaft of de kaft kakelen de kip kakelt in het hok je zegt kaktus; schrijf cactus kale (kaal) de kalender het kalf, een paar kalveren kalm de kam, twee kammen, een klein kammetje de kameel de kamer, twee kamers, ik heb maar een klein kamertje het kamp kamperen de kampioen de kan, volle kannen, het kannetje het kanaal, twee kanalen de kanarie
de het de de het een vliegtuig er zijn de
de je zegt de de je zegt het de de de het de zij is heel twee ik de ik
kangoeroe kanon kans, goede kansen kant, beide kanten kantoor kapen Tip kapers op de kust kapitein kapot kappen Tip hij kapt alle bomen langs het pad kapper kappuusjon; schrijf capuchon kar, twee karren, het karretje karnemelk karneval; schrijf carnaval karton kassa kast, houten kasten, een handig kastje kastanje kasteel kat, twee katten, een jong katje kattig kauwen Tip hoe lang kauw jij op dat brood? kazen (één kaas) keek, we keken (kijken) keel keer me om (keren) keffen het hondje keft zonder ophouden
Ik bibber van de kou. Ik kauw op een wortel.
Op de linkerpagina zijn handige tips opgenomen die helpen om woorden goed te leren spellen.
j
k l m n o p q r s t u v w x y
Leerlingen kunnen ook uitgaande van een klank woorden opzoeken. Zonder precies te weten hoe een woord geschreven moet worden, vinden ze met de Lijsterbij de juiste spelling.
z
De lijntjes die er staan als de tweede letter verandert, vergemakkelijken het opzoeken.
Naast sommige woorden staat een verwijzing naar een tip op de pagina ernaast, of als er een nummer staat, naar een tip op de pagina met dat nummer.
Computerprogramma Zin in spelling Bij Zin in spelling kunt u gebruikmaken van het computerprogramma Zin in spelling. Dit computerprogramma sluit volledig aan op de methode. Per jaargroep is het programma, net als de methode, opge bouwd uit tien thema’s. Hierdoor biedt het ideale mogelijkheden om de woorden die in de methode worden geleerd nog eens te herhalen, en er woorden aan toe te voegen die niet in de lessen aan de orde komen. Vanuit de lessen wordt verwezen naar het computerprogramma, zodat u de leerlingen gericht verder kunt laten oefenen met gebruik van de computer.
13
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Handleiding Het grootste gedeelte van de handleiding bestaat uit lesbeschrijvingen. Achter elk tabblad van een eenheid vindt u uitgewerkte lessen.
Eenheid 2 z i n
i n
s p e l l i n g
Basis
Een eenheid begint met een introductiepagina waarop van elke les wordt vermeld welke spellingcate gorie aan bod komt. Door dit over zicht krijgt u snel een goed beeld van de stof in de eenheid.
Les 1
Een rauw ei - ei (5.2): geit, plein, kei - au (5.3): pauw, blauw, saus
Les 2
Graag snoep - mmk~ (1.2): vlam, groen, knap, snel
Les 3
Haast je niet op de fiets - ~kmm, mmkmm (1.2): heks, kaars, gesp, kast, fiets, klomp, staart, plots
Les 4
Blaas je ook zeepbellen? - werken met de Lijsterbij
Dictee
- ~kmm, mmk~, mmkmm (1.2) - ei (5.2) - au (5.3)
Herhaling Les 5
Een kaars op de taart - mmk~ (1.2) - ei (5.2)
Les 6
Kom gauw, de trein gaat weg! - ~kmm, mmkmm (1.2) - au (5.3)
- ei (5.2)
49
Basislessen Elke eenheid is opgebouwd uit vier basislessen, een pagina met controledictees en twee herhalingslessen. Elke basisles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s.
Elke les heeft een titel die aansluit bij de spelling categorieën uit die les. Aan het einde van de instructie fase kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding van de leerkracht zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen.
Hier treft u informatie aan over het doel van de les, de spellingcategorie(ën) (met voorbeeldwoorden) en de spellingstrategie(ën). Ook vindt u hier informatie over de materialen die bij de les worden gebruikt, en de zaken die u voor de les moet voorbereiden.
14
De lessen zijn per eenheid genummerd van 1 tot en met 6.
Op de rechterpagina staat aangegeven of het een basisles (les 1-4) of een herhalingsles (les 5-6) betreft.
Acht keer pech z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen kunnen een- of tweelettergrepige woorden schrijven die eindigen met ~ch of ~cht.
u Introductie • Schrijf het woord pech op het bord en vraag de
Categorie ______________________ • /ch/ = ch of /ch/ = g (2.8): pech, nacht, vlug, weg
•
Strategieën ____________________ • De leerlingen prenten woorden met ~ch in. • De leerlingen onthouden de regel dat ~cht alleen voorkomt na korte klanken (bijvoorbeeld: de /a/ in wacht, /e/ in echt, /i/ in dicht, /o/ in tocht, /u/ in zucht). Materialen _____________________ • Werkboek A, pagina 32 • Antwoordenboek A, pagina 32 • Lijsterbij 1 • Schrift • Oefenen met spelling cd-rom A, eenheid 6 Vooraf _________________________ • Schrijf op het bord:
dag weg big log vlug
lach pech zich toch kuch
nacht vecht dicht bocht zucht
Basis
eenheid 6 | les 2
s p e l l i n g
•
leerlingen wie er wel eens echt pech heeft gehad. Vertel ook wat over pech die u zelf had: autopech, een lekke fietsband, aangebrand avondeten. Schrijf de volgende zin op het bord:
Je hebt echt pech. Vertel de leerlingen dat ze vandaag woorden met ~cht of ~ch gaan leren, zoals echt en pech.
u Instructie • Op het bord staan de drie rijtjes woorden met
•
•
•
•
•
~g, ~ch of ~cht. Laat de leerlingen de rijtjes van links naar rechts lezen en vertellen wat ze opvalt aan de uitspraak van de g en ch (er is geen verschil te horen). Concludeer dat je bij woorden met ~g of ~ch aan het einde goed op moet letten, omdat je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven: meestal schrijf je een g, maar soms ook ch. Onderstreep op het bord de klinkers die voor de cluster ~cht in het derde rijtje staan en vertel dat de ~cht na een korte /a/-, /e/-, /i/-, /o/- of /u/-klank komt. Woorden met een lange klank + cht bestaan niet: naacht, veecht, diecht, boocht of zuucht. (Ter informatie: uitzonderingen zijn ‘biecht’ en ‘smiecht’ noem deze niet.) Deze regel kan helpen om de woorden goed te schrijven. Onderstreep hierna in de bordrijtjes de klinkers die voor de ~g en ~ch staan en stel vast dat voor zowel de g als de ch korte klanken kunnen staan. Hier helpt de regel van de korte klank dus niet, de leerlingen moeten deze woorden onthouden. Vertel de leerlingen dat er veel meer woorden met ~g zijn dan met ~ch. Als ze de woorden met ~ch dus onthouden (omdat dat er minder zijn), weten ze dat een woord dat ze niet geoefend hebben, waarschijnlijk met ~g wordt geschreven. Veeg hierna het eerste rijtje uit. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 32. Bespreek de titel (acht, pech) en de instructie van die pagina.
u Verwerking • De leerlingen maken de opdrachten van pagina 32. • Bij opdracht 1 vullen ze de korte klanken voor
• • • •
~ch of ~cht in. Vervolgens schrijven ze de woorden over. Bij opdracht 2 onderstrepen ze de woorden met ~ch en ~cht. Ze schrijven de onderstreepte woorden daarna over in de juiste rij. Bij opdracht 3 maken ze woorden met ~ch of ~cht van losse letters. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Oefenen met spelling cd-rom A, eenheid 6.
u Reflectie • Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit
•
•
het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - De leerlingen weten dat je het verschil tussen woorden met ~g of ~ch niet kunt horen. Omdat er minder woorden zijn met ~ch onthouden ze die woorden. - Ze weten dat er voor woorden met ~cht een regel is. De ~cht komt alleen voor na een korte /a/-, /e/-, /i/-, /o/- of /u/-klank. Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun rij woorden met steeds een letter anders voor. Bijvoorbeeld: zucht, zacht, lacht, macht, dacht, nacht, vacht, vocht, bocht, kocht, mocht.
��������������
�����������������
� � � � � � � � � � � � � � �
�
�
����������������������������������������������������� �������������������� �
�����
�������������������������� �
�����
���������������������������� �
�����
��������������������������� �
�����
� �������������������������
����
��������������������������������������� �
����
•
Differentiatie / extra stof _________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 32 • Werkboekje bij de Lijsterbij 1 • Slagwerk spelling B2
����������������������������������� ��������������������������������� ��������������������������� ���������������������������������������� ������������������������������� ��������������� ������������������������������������ ����������������������������������� ������������������������������������ � ������������������
���� ����
�
Differentiatie / extra hulp ________ De regel voor ~cht steunt op de begrippen korte en lange klank. Ga bij zwakke spellers na of ze deze klanken kunnen onderscheiden. U kunt de opdrachten samen met een medeleerling laten uitvoeren. Laat bijvoorbeeld een gevorderde leerling de teksten van opdracht 1 en 2 voorlezen.
•
�������������������������������������������
����� ����� ����� ����
����������������������������������
��������
������� �� �
������� ����� ����� ������
Tip ____________________________ • De leerlingen hebben tot nu toe woorden zoals zaag, vaag, weg of kraag met ~g geschreven. Voor hen vormen de /ch/-klank en de letter g een vaste klank-letterkoppeling. Door de woorden met ~ch(t) kunnen de leerlingen gaan twijfelen. Geef herhaaldelijk aan dat de meeste woorden gewoon met ~g kunnen worden geschreven, behalve de woorden die ze de komende dagen expliciet gaan oefenen en onthouden.
��������
����� ������ ����� ��������������������������������������������� � ����������������������������������� � ������������������������������������������������ �
✪
���������������������������������������������������������������
��
117
116
De concrete lesbeschrij vingen van de lessen 1-4 bestaan uit telkens vier lesfasen: ‘Introductie’, ‘Instructie’, ‘Verwerking’ en ‘Reflectie’.
Op de rechterpagina vindt u een afbeelding van het werkblad in het antwoordenboek. Hierdoor heeft u altijd de werkboekpagina en de antwoorden op de opdrachten bij de hand.
Onder ‘Tips’ staan sug gesties van uiteenlopende aard die u helpen om de les op een prettige en effectieve wijze te geven.
Onder dit kopje staat kernachtig aangege ven wat u kunt doen om leerlingen die moeite hebben met de spellingcategorieën extra te begeleiden.
Hier vindt u suggesties die te maken hebben met tempodifferen tiatie. De leerlingen die klaar zijn met het basisgedeelte van de les kunnen verder gaan met de genoem de activiteiten.
Controledictees Om de vorderingen van de leerlingen te kunnen volgen, bevat Zin in spelling controledictees die na de basislessen kunnen worden afgeno men, na vier basislessen vindt u een spread met daarop informatie bij het dictee. Informatie over de afname, correctie en registratie van de dictees vindt u hier.
Hier treft u informatie aan over het doel van het dictee en de spellingcategorieën die getoetst worden (met daarbij per categorie de woorden die getoetst wor den in dictee a). Ook vindt u hier informatie over de materialen die bij het dictee worden gebruikt.
Elke dicteeles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s.
Controledictee z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen laten zien dat ze de belangrijkste stof uit eenheid 6 beheersen. Categorieën ____________________ • aai, ooi, oei (2.6): zwaait, draait, stoeien, gooien, vlaai, mooi, knoei, zaaien, snoeien, kraaien, nooit, groeien • /ch/ = ch of /ch/ = g (2.8): gracht, acht, toch, haag, zucht, pech, krijgt, weg
u Afname controledictee 6a • Vertel de leerlingen dat het nu tijd is om een
• •
•
•
u Controledictee 6a Woorddictee 1. Dana rent langs de gracht. 2. Ze zwaait met haar sleutel. 3. Ze woont op nummer acht. 4. Ze draait de sleutel om. 5. Binnen mag je niet stoeien. 6. Met de bal gooien ook niet. 7. Ze doet het toch. 8. De bal valt op de vlaai. 9. Hoe krijgt ze die weer mooi? 10. Dana zit nu lelijk in de knoei. Zinsdictee 1. Jan is klaar met gras zaaien. 2. Hij gaat nu de haag snoeien. 3. Hij zucht omdat hij pech heeft. 4. Hoe krijgt hij die kraaien weg? 5. Zo zal het gras nooit groeien.
dictee af te nemen. Geef hierbij aan dat het dictee een manier is om te kijken of ze de stof van de eerste vier lessen beheersen. Maak met de leerlingen afspraken zodat het voor iedereen mogelijk is om rustig te werken. Neem nu het dictee af. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de hele zin.
•
hierbij alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie. Elk doelwoord kan maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in het woord. Beslis of u het liefst het groepsoverzicht invult met de woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met de woorden in categorievolgorde. Vul nu het overzicht in. U doet dit door een kruisje te zetten bij de doelwoorden die de leerling fout heeft geschreven. Het groepsoverzicht geeft u een goed beeld van de mate waarin op groepsniveau de stof wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden of categorieën, dan verdient deze leerstof in les 5 en 6 nog extra aandacht.
•
Woorddictee 1. Maaike heeft een gedicht geschreven.gedicht 2. Ik mag het voorlezen. mag 3. ‘Het weer is fantastisch mooi. mooi 4. De fruitbomen in de tuin bloeien. bloeien 5. De lammetjes en de geitjes stoeien. stoeien 6. Ze smullen van het hooi. hooi 7. We mogen de dieren aaien. aaien 8. Waarom krassen die zwarte kraaien?’kraaien 9. Zeg maar wat je ervan vindt. zeg 10. Ik vertel het toch niet verder. toch
goed voldoende twijfelachtig onvoldoende
•
Woorden van de Week. Dit zijn minimaal 5 en maximaal 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hebben. U markeert de woorden in het groepsoverzicht en zet ze op het bord. U komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. Leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden bij het dictee krijgen in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking. De leerlingen die goed scoorden gaan zelfstandig aan het werk. Voor leerlingen die voldoende scoorden, kunt u zelf bepalen of ze meedoen met de verlengde instructie en begeleide verwerking of dat ze zelfstandig gaan werken.
u Extra hulp en remediëring • Bij de verlengde instructie en begeleide verwerking in les 5 en 6 kan nevenstaande achtergrondinformatie u ondersteunen bij het geven van extra hulp en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten.
u Afname controledictee 6b • Controledictee 6a en 6b zijn gericht op dezelfde
Zinsdictee 1. Joppe en Jens roeien uit alle macht. 2. Een tocht door de gracht is nooit saai. 3. Het bootje draait mee in de bocht. 4. Onder de brug lijkt het wel nacht.
•
aai, ooi, oei (2.6) Wat is belangrijk? • Het herkennen van de afzonderlijke klanken van een woord. • Het koppelen van de juiste lettercluster aan de klankcluster. Wat kan er fout gaan? De leerling herkent de afzonderlijke klanken niet. Hij heeft geen goed klankbeeld van de standaarduitspraak waardoor hij de lange klank niet onderscheidt. Hij schrijft bijvoorbeeld moi in plaats van mooi. • De leerling hoort de /j/ niet, waardoor hij het schrijven van aai, ooi en oei vereenvoudigt tot aa, oo en oe. • De leerling koppelt verkeerde letters aan de klankcluster. Hij schrijft de laatste klank van aai, ooi of oei met een j.
• Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten heeft gemaakt in het controledictee, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. Hiervoor gebruikt u het signaleringsformulier.
u Differentiatie na het dictee • Op basis van het groepsoverzicht bepaalt u de
u Controledictee 6b gracht zwaait acht draait stoeien gooien toch vlaai mooi knoei
Ook het totaal aantal fouten per leerling kunt u uit het groepsoverzicht afleiden. In het algemeen kunt u uitgaan van de volgende normering: Minder dan 2 fouten 2 - 4 fouten 5 - 6 fouten Meer dan 6 fouten
u Correctie en registratie • Na de afname kijkt u zelf de dictees na. U let
De categorie ~el, ~em, ~en, ~er (2.2) komt nog verder aan de orde in de volgende eenheid en zal daar worden getoetst. Materialen _____________________ • Groepsoverzicht 6a, kopieerblad 31 of 32 • Signaleringsformulier 6a, kopieerblad 35 • Groepsoverzicht 6b, kopieerblad 33 of 34 • Signaleringsformulier 6b, kopieerblad 36 • Schrijfblaadjes of een dicteeschrift
Behalve een verwijzing naar stof in de lessen 5 en 6, biedt de dicteepagina ook achtergrondinformatie bij de categorieën die getoetst zijn in het dictee. Deze informatie kan u hel pen bij het geven van extra hulp in les 5 en 6 en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten.
eenheid 6 | dictee
s p e l l i n g
Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Spellingkaart 6 Laat de leerlingen rijtjes van spellingkaart 6 lezen waarbij u op de uitspraak let. Corrigeer als ze de /ooj/ uitspreken als /oj/, zoals in de uitroep hoi; als ze de /aaj/ uitspreken als /aj/, zoals in de uitroep hai of als ze de /j/-klank te veel afzwakken of omgekeerd, als ze de /j/klank te sterk accentueren. • Geef luisteropdrachten waarbij ze moeten aangeven of het een woord met aai, ooi of oei is. Ze moeten letten op de klankverschillen. Bijvoorbeeld: ik draai, ik sta, een kooi, een vlo, de plant bloeit, ik groei, ik ben moe. • Laat de leerlingen die verkeerde letters koppelen aan de klankcluster rijtjes overschrijven van spellingkaart 6 onder een kapstokwoord (haai, mooi, bloei). Laat ze aai, ooi en oei steeds als cluster oefenen: laat ze bijvoorbeeld de cluster in het werkboek onderstrepen of kleuren.
•
/ch/ = ch of /ch/ = g (2.8) Wat is belangrijk? Het inprenten en beheersen van het woordbeeld. Het toepassen van de regel: een korte klinker wordt meestal gevolgd door ~cht.
• •
Wat kan er fout gaan? De leerling kent het woordbeeld niet. De leerling kent de regel niet of past deze verkeerd toe.
• •
Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 2 Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 2 Spellingkaart 16, 17 De leerlingen hebben tot nu toe woorden zoals zaag, vaag, weg of kraag met ~g geschreven. Voor hen vormen de /ch/-klank en de letter g een vaste klank-letterkoppeling. Door de woorden met ~ch(t) kunnen de leerlingen gaan twijfelen. Geef herhaaldeljik aan dat de meeste woorden gewoon met ~g kunnen worden geschreven. • Bij fouten tegen de spelling van inprentwoorden met ~ch of ~cht laat u de leerlingen de woorden onder uw begeleiding inprenten. • De regel voor ~cht steunt op de begrippen korte en lange klank. Ga bij zwakke spellers na of ze deze klanken kunnen onderscheiden. • De regel van de korte klinker biedt aanvankelijk hulp, maar kent ook uitzonderingen: zegt, legt en ligt. Ga in deze fase nog niet expliciet in op deze uitzonderingen.
•
spellingcategorieën, maar bevragen voor een groot gedeelte andere woorden. Dictee 6a neemt u in ieder geval af. Dictee 6b gebruikt u wanneer u een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid na les 6. U volgt exact dezelfde opzet zoals geschetst is bij en na de afname van controledictee 6a.
123
122
De twee versies van het dictee vindt u in dit over zicht. In elke zin zijn de doel woorden vet gemaakt.
U vindt er ook heldere verwijzingen naar differen tiatiemogelijkheden na het dictee.
15
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Herhalingslessen De herhalingslessen 5 en 6 zien er iets anders uit dan de basislessen. Herhalingsles 5 herhaalt vooral de stof van de eenheid. Herhalings les 6 richt zich daarnaast ook op leerstof die in eerdere eenheden is aangeboden. Elke herhalingsles heeft een titel die aansluit bij de spellingcategorieën die herhaald worden in die les. Bij de werkinstructie kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding van de leerkracht zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen.
Hier treft u informatie over het doel van de les, de spellingcategorie(ën) en de spellingstrategie(ën). Ook vindt u hier informatie over de materialen die bij deze les worden gebruikt en de zaken die u voor de les moet voorbereiden.
Elke herhalingsles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s.
In de rij voor een ijsje z i n
i n
Doel ___________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze en voorgaande eenheden.
u Introductie • Dek de Woorden van de Week af of draai het bord
Categorieën ____________________ • ei of ij (5.2) • au(w) of ou(w) (5.3)
•
u
•
samenstellingen zonder tussenklank (7.1) verkleinwoord ~je (9.2)
Strategie ______________________ • De leerlingen prenten een aantal au- en ou-, ei-en ij-woorden in. Materialen _____________________ • Werkboek A, pagina 30 • Antwoordenboek A, pagina 30 • Spellingkaart 2 • Spellingkaart 3 • Spellingkaart 4 • Lijsterbij 1 • Schrift • Oefenen met spelling cd-rom A, eenheid 5 Vooraf _________________________ • Zorg dat de Woorden van de Week nog op het bord staan. • Op basis van het afgenomen controledictee bepaalt u welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaarten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze.
eenheid 5 | les 6
Her haling
s p e l l i n g
•
om. Dicteer de woorden. De leerlingen schrijven ze in hun schrift. Maak de Woorden van de Week weer zichtbaar, en laat de leerlingen hun werk controleren. Veeg de woorden uit die door alle leerlingen juist geschreven zijn. De andere blijven nog een week staan (zie ook: Tips).
u Werkinstructie • Leerlingen die geen of weinig fouten hebben ge-
• • • • • •
•
maakt in de categorieën die aan de orde zijn, maken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 30. De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking. De doelwoorden in de titel van pagina 30 zijn: rij en ijsje. Bij opdracht 1 vullen de leerlingen ei of ij, au of ou in. Ze schrijven de woorden vervolgens over in de juiste rij. Bij opdracht 2 splitsen ze samenstellingen in twee delen en schrijven de samenstelling nog eens over. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 2, 3 en/of 4. Ze kiezen zelf twee opdrachten per kaart, of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken. Ook kunnen ze werken met Oefenen met spelling cd-rom A, eenheid 5.
u Verlengde instructie en begeleide verwerking
• •
•
1: ei of ij (5.2) Laat de leerlingen spellingkaart 2 en 3 voor zich nemen en de woorden van de bovenste helft van de kaarten lezen. Vraag de leerlingen of ze het verschil tussen ei en ij horen. (Nee, ze klinken hetzelfde. Je kunt dus niet horen hoe je ze moet schrijven, je moet ze onthouden.) Laat de leerlingen de eerste vier ei-woorden fluisterend lezen. Dan vraagt u ze om de spellingkaart te bedekken en de woorden te noemen. Zo laat u alle ei-woorden van de bovenste helft van de kaart aan bod komen.
• •
• •
•
• •
• •
•
Vraag de leerlingen hierna om zoveel mogelijk ei-woorden van de spellingkaart te noemen. Concludeer dat de leerlingen woorden met ei of ij zo moeten leren: omdat ze het verschil niet kunnen horen, moeten ze de woorden onthouden. 2: au(w) of ou(w) (5.3) Laat de leerlingen kijken naar de rijtjes met au(w) en ou(w) op bovenste helft van spellingkaart 4. Vraag de leerlingen of ze het verschil tussen au(w) en ou(w) horen. (Nee, ze klinken hetzelfde. Je kunt dus niet horen hoe je ze moet schrijven, je moet ze onthouden.) Laat de leerlingen de eerste vier au(w)-woorden van de bovenste helft van de kaart fluisterend lezen. Dan vraagt u ze om de spellingkaart te bedekken en de woorden te noemen. Zo laat u alle au(w)-woorden van de bovenste helft van de kaart aan bod komen. Vraag de leerlingen hierna om zoveel mogelijk au(w)-woorden van de spellingkaart te noemen. Concludeer dat de leerlingen woorden met au(w) of ou(w) zo moeten leren: omdat ze het verschil niet kunnen horen, moeten ze de woorden onthouden. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen en maak samen de opdrachten van pagina 30. Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 2, 3 en/of 4. Ze kiezen zelf een of twee opdrachten per kaart en oefenen de rijtjes verder zelfstandig. U kunt de opdrachten ook laten maken tijdens een les zelfstandig werken, of op een ander moment. De leerlingen kunnen ook werken met Oefenen met spelling cd-rom A, eenheid 5.
Na les 6 kunt u eventueel controledictee 5b afnemen.
������������������������
�����������������
���� ��� ������� �
�
��������� ���������� �� ����
��������������������������� ���������������������������������� �� �� �������������������������������������������� �� �� �� ����������������������������������������������������� �� �� ��
�� �� ��������������������������������������� �� �� ������������������������������������������������������ �� �� ���������������������������������������������������� �� �� ����������������������������������������������������������� �� �� ���������������������������������������� ����������������������������������������� �
������������
�������������
����� ����� ������� �� �������
�
���� ��� ����� ���� ���� ��������
������
����� ����
������������������������������������������������������� ��������
���
��
����
��
�������
�����������
������
��
����
�
����������
����������
����
��
�����
�
���������
���������
����
��
����
�
��������
���������
����
��
����
�
��������
�����������
�����
��
�����
�
����������
�����
���� ���� ���� ���� ������
Differentiatie / extra stof ________ • Spellingkaart 2, keuzeopdrachten • Spellingkaart 3, keuzeopdrachten • Spellingkaart 4, keuzeopdrachten • Werkboekje bij de Lijsterbij 1 • Slagwerk spelling B1 Tips ___________________________ • Deze les kan afgestemd worden op de instructie- en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de lesstof spreiden over twee lessen. Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aantal malen de resterende Woorden van de Week tussendoor kort te oefenen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld de woorden op een los briefje schrijven en spreek af dat ze de woorden de dagen daarna minstens drie keer per dag goed zullen bekijken. • Toon belangstelling voor de resultaten van leerlingen die gedurende deze eenheid met de computer gewerkt hebben. • Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spellingkaarten.
111
De concrete lesbeschrijvingen van de lessen 5 en 6 bestaan uit telkens vier lesfasen: ‘Introductie’, ‘Werkinstructie’, ‘Verlengde instructie en Begeleide verwerking 1’ en ‘2’.
Hier vindt u suggesties die te maken hebben met tempodifferentiatie. De leerlingen die klaar zijn met de extra onderdelen die zijn genoemd onder ‘Werkinstructie’ kunnen verder gaan met de hier genoemde activiteiten.
��
110
Kopieerbladen Achter in de handleiding (na de laatste tab) is bij jaargroep 4 een set kopieerbladen te vinden. Het gaat hierbij om de registratieformulieren bij de controledictees en een aantal kopieerbladen waaruit u woordkaartjes kunt knippen die u kunt gebruiken tijdens de introductiefase van een aantal lessen. Hiernaast vindt u een voorbeeld van een registratieformu lier bij een controledictee.
16
Op de rechterpagina staat aangegeven dat het een herhalingsles betreft.
De herhalings lessen zijn genummerd.
Op de rechterpagina vindt u een afbeelding van het werkblad in het antwoordenboek. Hierdoor heeft u altijd de werkboekpagina en de antwoorden op de opdrachten bij de hand.
[voorbeeld kopieerblad invoegen, groepsoverzicht 6a]
Onder ‘Tips’ staan suggesties van uiteenlopende aard die u helpen om de les op een prettige en effectieve wijze te geven. Er staat bijvoorbeeld hoe u de ‘Woorden van de Week’ nog eens extra kunt oefenen.
4 Leerdoelen en leerlijnen
Zin in spelling is een strategische spellingmethode. Dat wil zeggen dat de methode er niet alleen op gericht is om kinderen de juiste spellingwijze van woorden aan te leren, maar zich nog een niveau dieper richt op het inzicht in het Nederlandse spellingsysteem. Door spellingcategorieën te analyseren, krijgen kinderen inzicht in de manier waarop het woord geschreven wordt. Maar tevens krijgen ze inzicht in de strategie die ze moeten hanteren bij dit type woorden. De methode Zin in spelling is ontwikkeld om duidelijk omschreven leerdoelen te bereiken. Bij elke lesbeschrijving treft u daarom ook een heldere beschrijving aan van de leerdoelen die in de les worden nagestreefd. Dit hoofdstuk maakt duidelijk hoe deze doelen beschreven zijn en langs welke weg de leerlingen die doelen realiseren. Ook wordt ingegaan op de leerstofopbouw over de jaargroepen heen.
4.1 Spellingcategorieën Zin in spelling richt zich op de juiste spellingwijze van woorden, maar ook op het inzicht in het Nederlandse spellingsysteem. Om dit op een gestruc tureerde wijze te doen, is de leerstof ingedeeld in spellingcategorieën (typen spellingproblemen). Deze problemen komen als verschijnsel aan de orde in de lessen. De woorden die hierbij besproken en geoefend worden, staan niet op zich, maar zijn exemplarisch voor alle woorden die hetzelfde spellingprobleem in zich hebben. Bij de methode Zin in spelling wordt de Nederlandse spelling ingedeeld in 14 hoofdcategorieën, die vervolgens weer worden onderverdeeld in 75 spellingcategorieën. Deze spellingcategorieën maken de indeling van de leerstof tot een zinvol en logisch geheel en stelt leerlingen en leerkrachten in staat om de spellingregels die eraan gerelateerd zijn te vinden, en het verband te zien met andere, verwante spellingregels. Als aan deze 75 spel lingcategorieën aandacht besteed is, wordt daarmee de hele Nederlandse spelling gedekt. En als er nog fouten gemaakt worden, of leerlingen weten bij een bepaald onderdeel niet precies hoe dat in elkaar steekt, kan met de spellingcategorieën eenvoudig getraceerd worden welke regel nog niet begrepen wordt, welke uitleg daarbij hoort en welke problemen eraan verwant zijn. Binnen Zin in spelling zijn de spellingcategorieën gesystematiseerd aan de hand van bestaande leerplannen en leerlingvolgsystemen. Hierna volgen de 14 hoofdcategorieën. Voor een inhoudelijke toelichting verwijzen we naar de uitgebreide bespreking van de Nederlandse spellingregels in de Basisspellinggids.
1. Klank-letterkoppeling 2. Klinkers en medeklinkers 3. Klinkers en medeklinkers (uitgebreid met leenwoorden) 4. Open en gesloten lettergreep 5. Herkomst 6. Constante woorddelen 7. Samenstellingen 8. Werkwoorden 9. Meervoud, verkleinwoord, bezitsvorm 10. Botsende klinkers 11. Bijzondere samenstellingen 12. Afkortingen, letterwoorden, cijfers, symbolen en weglatingen 13. Hoofdletters 14. Afbreking Hierna volgt een globaal overzicht van de verdeling van de spellingleerstof over de jaargroepen. Voor een meer gedetailleerde leerstofverdeling van de hoofdcategorieën en de 75 subcategorieën over de jaargroepen verwijzen we u naar het schema in bijlage 1. Hierin zijn de 14 hoofdcategorieën en de 75 subcategorieën overzichtelijk met voorbeel den uitgewerkt. Groep 4 • In dit leerjaar wordt de verbinding van klanken en letters behandeld. Het gaat niet alleen om de eenvoudige klank-letteromzet tingen; álle gangbare clusters van medeklinkers, zowel aan het begin als aan het einde van een lettergreep, komen systematisch aan bod. Bijvoorbeeld: slak, spin, staan, traag, schaap; poort, bord, gang, plank. Bij de klinkers worden lange clusters behan deld, zoals haai, mooi, bloei, meeuw, nieuw. • Er wordt een begin gemaakt met de regel van gelijkvormigheid (zonder deze regel te noemen): hond vanwege honden, krab van wege krabben, ook al hoor je een /t/-klank, respectievelijk een /p/-klank in hond en krab. • De etymologisch (op basis van afkomst) bepaalde schrijfwijze van de /ei/-klank en de /au/-klank wordt behandeld: trein - fijn; nauw - mouw. • Het verschil in schrijfwijze van de ch en g, horend bij (bijna) de zelfde klank, komt aan de orde. • De niet-geschreven stomme e, in woorden als help, half, scherm, werk, komt uitgebreid aan de orde. • Bij het schrijven van samenstellingen leren de leerlingen rekening te houden met de structuur van het woord. Muisstil wordt ge schreven met twee s’en ook al hoor je er maar één, want het is muis en stil. • Dezelfde structuuranalyse maken de leerlingen bij verkleinwoor den: feestje, met een t voor het achtervoegsel ~je, want het is feest. • De leerlingen leren woorden waarbij ze twijfelen over de spelling, op te zoeken in Lijsterbij 1.
17
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Groep 5 • Het belangrijkste thema van dit leerjaar is de kwestie van de open en gesloten lettergrepen: boom - bomen; bom - bommen. Het principe van enkele of dubbele klinkers, gevolgd door enkele of dubbele medeklinkers, wordt gevisualiseerd met een schema: het klaverblad. De leerlingen leren woorden juist te plaatsen in het klaverblad, wat door het nemen van de aangegeven stappen eenduidig leidt tot de juiste spelling. • De stomme e komt terug, in woorden als regenen, jarig, vrolijk. • De etymologisch bepaalde schrijfwijze van de /ei/- en de /au/klank wordt uitgebreid, ook met homoniemen: kauw - kou; wei - wij. • Andere moeilijkheden van de vorige jaargroep worden herhaald, zoals de kwestie ch - g, de t in feestje en samenstellingen waarbij de leerlingen letten op de structuur. • De leerlingen leren woorden waarbij ze twijfelen over de spelling, op te zoeken in Lijsterbij 2.
Groep 6 • Alle basisprincipes van de spelling worden herhaald en uitge breider geoefend. • De schrijfwijze van de tussen-e(n) in samenstellingen als blokken doos, kippenhok, ziekenhuis, lenteweer wordt geleerd met behulp van een algoritme (stappenschema). • De slot-n in bijzondere situaties wordt behandeld: houten (lepel), leefde - leefden, werkte - werkten. • Er wordt ingegaan op de afwijkende spelling van (frequente) bastaardwoorden en vreemde woorden: insect, computer, circus, taxi, baby. • De leerlingen zoeken woorden waarbij ze twijfelen over de spel ling op in Lijsterbij 2. Ze kunnen hierbij gebruik maken van het zoeken-op-klank. • Er worden in deze jaargroep ook begrippen opgebouwd die de basis vormen voor de werkwoordspelling. In Lijsterbij 2 worden gangbare werkwoordsvormen vervoegd, opdat de leerlingen bij twijfel ook vormen kunnen opzoeken. Het systeem achter de werk woordspelling komt echter pas in het volgende jaar aan de orde.
18
Groep 7 • Hoofdonderwerp van dit leerjaar is de werkwoordspelling. Deze wordt aangeleerd aan de hand van een algoritme (stappen schema), waarin de grammaticaal bepaalde beslissingsstappen systematisch worden doorlopen. • Een serie achtervoegsels wordt behandeld: woorden op ~heid, ~isch, ~teit en andere. • Er wordt geoefend met een eenvoudig algoritme (stappenschema) voor het schrijven van het deelteken (trema) en het koppelteken bij klinkerbotsingen. Bijvoorbeeld bij: ruïne, geërfd, zeeën; zee-eend, na-apen. • Het spellingverschijnsel van het meervoud versus de verklein vorm bij woorden die eindigen op een open lettergreep komt aan de orde: opa’s - opaatje; piano’s - pianootje. • Er wordt verdergegaan met de onregelmatige spelling van bastaardwoorden en vreemde woorden. Daarbij gebruiken de leer lingen de Basisspellinggids, waarbij ze woorden ook op klank kunnen opzoeken.
Groep 8 • Het algoritme van de werkwoordspelling wordt ‘ingekort’ tot een checklist voor het snel opsporen van moeilijke gevallen. • De analogieregel die geldt voor het schrijven van de tussen-s, stationschef, kapperszaak, wordt geleerd. • Alle onderwerpen komen nog eenmaal aan bod, waarbij hier en daar een nieuw detail wordt behandeld. • De leerlingen raken ervan doordrongen dat spelling in principe een eindig, leerbaar systeem is, met als beperking dat je sommige woorden gewoon moet opzoeken in een spellinggids.
4.2 Spellingstrategieën Bij de analyse van genoemde spellingproblemen krijgen leerlingen in zicht in de manier waarop een woord geschreven wordt én in de strategie die ze moeten hanteren bij dit type woord. Aan elke spellingcategorie kan immers een strategie worden gekoppeld. Een voorbeeld: de d aan het einde van het woord hond schrijf je op de juiste manier als je een regel toepast, namelijk de verlengingsregel. Deze geeft aan dat je het woord langer moet maken om te kunnen horen of het woord eindigt op de letter d of t. Het woord hond schrijf je dus goed als je een regelstrategie hanteert. Leerlingen leren in de methode verschillende strategieën te gebruiken. Elke spellingcategorie vraagt immers om een eigen aanpak en strategie. De hoorstrategie, bijvoorbeeld, is een belangrijke strategie, maar vaak niet van toepassing bij leenwoorden (circus, aquarium, show). In Zin in spelling komen een beperkt aantal strategieën aan de orde: een hoorstrategie, een regelstrategie, een inprentstrategie, een analogiestrate gie, een oppositiestrategie, een opzoekstrategie en een meervoudige strategie. Hoorstrategie De hoorstrategie leren de leerlingen toepassen bij woorden die juist geschreven kunnen worden op basis van de uitspraak (bos, kin). De leer lingen schrijven het woord zoals het wordt uitgesproken. Ze luisteren goed naar de uitspraak. Ze analyseren de woorden en koppelen de juiste letters aan de juiste klanken. Regelstrategie De regelstrategie wordt toegepast bij woorden die je niet kunt schrijven zoals je ze hoort, maar waarbij je een regel moet toepassen (hond, web). De belangrijkste regels zijn: de regels voor open en gesloten lettergrepen (boom - bomen, bom - bommen) en het principe van de constante spelling van woorddelen: paard met een d, vanwege paarden, fietsstuur vanwege fiets en stuur, ook al hoor je maar één s. Inprenten De leerlingen prenten het woordbeeld in van woorden die je niet kunt schrijven zoals je ze hoort en ook niet kunt schrijven op basis van een spellingregel. Al in Zin in spelling A worden woorden geleerd die je niet op de klank alleen afgaande goed kunt schrijven, bijvoorbeeld geit en lijm, pauw en zout. Een hulpmiddel bij het inprenten van woorden is het gebruik van een verhaaltje of zin, waarin de woorden voorkomen. Tot de inprentwoorden behoren vele leenwoorden en woorden waarvan de spellingbijzonderheid alleen te verklaren is door naar de geschiedenis (etymologie) van de woorden te kijken: circus, cent, kilo, pyjama, erwt, thuis, noch - nog, steeds. Rubriceren naar analogie Bij een aantal andere spellingproblemen is het makkelijk om het woord te vergelijken met een ander woord en het op basis van analogie te
schrijven. De leerlingen brengen hierbij woorden onder in rubrieken naar analogie van eenzelfde spellingverschijnsel of schrijven woorden met een analoge bouw. Vaak wordt gekozen voor een vast ‘kapstokwoord’. Een kapstokwoord is een woord dat model staat voor andere woorden met hetzelfde spellingverschijnsel. Door het rubriceren van woorden onder kapstokwoorden onthouden de leerlingen deze woorden naar analogie of komen ze tot de regel. Oppositie (contrast) Naast de genoemde vier strategieën maken de leerlingen ook kennis met het ‘in oppositie’ benaderen van woorden. Deze bijzondere strategie gebruiken leerlingen bij woorden met kleine verschillen. Ze onthouden twee contrasterende woorden of worden er opzettelijk mee geconfron teerd, bijvoorbeeld: leiden - lijden, moet - moed, rauw - rouw. Opzoekstrategie Als kinderen twijfelen over de schrijfwijze van een woord, bijvoorbeeld bij woorden waarbij je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven, of waarvoor geen regel bestaat, leren ze dat ze de woorden ook altijd op kunnen zoeken. Binnen de methode Zin in spelling ontwikkelen de leerlingen een houding om hun werk te controleren. Daarin past dat in twijfelgevallen leerlingen zelf actief op zoek gaan naar de juiste schrijfwijze, in de Lijsterbij of de Basisspellinggids. De leerlingen bezinnen zich zo op hun kennen en kunnen. Meervoudige strategie Woorden hebben vaak meerdere spellingmoeilijkheden in zich (bijvoor beeld goud schrijf je met ou en een d). Zeker bij samenstellingen en aflei dingen komen verschillende spellingmoeilijkheden in één woord voor. Leerlingen moeten het woord dan uiteenrafelen in kleine onderdelen en voor elk onderdeel een strategie kiezen. In Zin in spelling wordt veel aandacht besteed aan deze meervoudige strategie en leren de kinderen op een natuurlijke manier meervoudige strategieën hanteren. Iedere les in de methode richt zich op een spellingcategorie die wordt verbonden met de spellingstrategie die op dat moment de voorkeur heeft. In het schema met de spellingcategorieën in bijlage 1 wordt bij iedere categorie per jaargroep waarin dit onderwerp aan de orde is, daarom ook de strategie genoemd die u de leerlingen aanraadt om te gebruiken. Uit het schema wordt niet alleen duidelijk dat er bij ieder spellingpro bleem andere strategieën dienen te worden gehanteerd, maar ook dat een succesvolle speller door de jaargroepen heen mogelijk verandert van strategie, naarmate hij meer weet van het spellingsysteem. Zo worden de open en gesloten lettergreep aanvankelijk benaderd met de strategie rubriceren naar analogie, maar een jaar later met de uiteindelijke regel strategie.
19
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
Dit voorbeeld geeft meteen een grens aan van het koppelen van strate gieën aan spellingcategorieën: leerlingen die goed spellen, en toch niet de voorkeurstrategie gebruiken om tot het correcte resultaat te komen, hoeven niet te veranderen. U kunt ze wijzen op de mogelijkheid om het op een andere manier te doen, maar forceer dit niet. Anders is het wanneer de strategie op een zeer inefficiënte wijze leidt tot het juiste resul taat. Als een leerling bijvoorbeeld nooit fouten maakt door álle woorden op te zoeken in de Lijsterbij of de Basisspellinggids, dient u zeker bij te sturen. Een leerling moet namelijk op den duur ook woorden uit het hoofd kunnen leren, of in staat zijn woorden op basis van regels correct te spellen. De boodschap is tweeledig: het heeft zin om, rekening houdend met het niveau (de jaargroep), aan de strategie uit de les de voorkeur te geven en dit ook uit te dragen, maar maak leerlingen er steeds van bewust dat er verschillende manieren zijn om een woord correct te spellen. Leerlingen die met succes, en binnen een redelijke tijd spellen, moeten niet gedwongen worden hun aanpak te veranderen. Leerlingen die bijvoorbeeld moeite hebben met de hoorstrategie bij de klank-letterkoppeling ui of eu, gebruiken misschien uit zichzelf een inprentstrategie en onthouden deze woorden. Probeer bij deze leerlingen de eigen strategie niet om te buigen.
20
5 Uitgangspunten van de methode
Bij de ontwikkeling van de methode Zin in spelling heeft een aantal uitgangspunten een belangrijke rol gespeeld. Ze komen in dit hoofdstuk achtereenvolgens aan de orde: interactie, strategisch spellingonderwijs, reflectie, evaluatie, differentiatie, zelfstandig werken, combinatiegroepen en de aansluiting bij andere methodes.
5.1 Interactie Een belangrijk uitgangspunt van Zin in spelling is interactie. Het spelling onderwijs met Zin in spelling is interactief van aard. Dat betekent dat er veel interactie is tussen leerkracht en leerlingen, maar ook tussen leer lingen onderling. Goed spellingonderwijs vraagt om de uitwisseling van gedachten en gerichte instructie. Uiteraard in combinatie met ruime mo gelijkheden om de leerstof te verwerken in de vorm van het maken van oefeningen of het uitvoeren van passende opdrachten.
5.2 Strategisch spellingonderwijs Zin in spelling is een strategische spellingmethode die kinderen niet alleen richt op de juiste spellingwijze van woorden, maar een niveau dieper ook op inzicht in het gehele Nederlandse spellingsysteem. De leerstof is opgebouwd rond een aantal spellingcategorieën (typen spellingproblemen) die aan de orde komen in de lessen. Door het probleem te analyseren en te bespreken, krijgen kinderen inzicht in de manier waarop het woord geschreven wordt. Maar ook leren ze over de strategie die ze moeten hanteren. Bijvoorbeeld: een woord als maan schrijf je op een juiste manier als je het in klanken hakt, vervolgens de klanken omzet in de bijbehorende lettertekens en deze daarna opschrijft. Het woord maan schrijf je goed als je een luisterstrategie hanteert. In Zin in spelling komt een beperkt aantal strategieën aan de orde: een hoorstrategie, een regelstrategie, een inprentstrategie, een analogiestrategie, een oppositiestrategie (waarbij op elkaar lijkende spelling in contrast wordt gezet, bijvoorbeeld bang tegenover bank), een opzoekstrategie en een meervoudige strategie (bij voorbeeld goud: ou is inprentstrategie en d is regelstrategie). In Zin in spelling richt iedere les zich op één of een beperkt aantal spelling categorieën. In de lessen wordt de categorie altijd verbonden met de spellingstrategie die op dat moment de voorkeur heeft. Dit is één van de belangrijkste elementen tijdens de instructie-, verwerkings- en reflectie fase. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in hoofdstuk 4: ‘Leerdoelen en leerlijnen’.
5.3 Reflectie In Zin in spelling wordt veel belang toegekend aan reflectie, als middel om over spelling te leren, en optimaal in te kunnen spelen op de verschil len tussen leerlingen. Aan reflectie kunnen de leerlingen elk op hun eigen niveau deelnemen. Reflectie betekent dat leerlingen uitgenodigd worden na te denken over: • Wat ze al weten. • Wat er aan nieuwe kennis of kunde aan de orde is. • Hoe nieuwe kennis of kunde kan worden ingepast en toegepast.
Reflectie is in essentie een activiteit van de leerling. Maar de leerkracht heeft hierbij wel een belangrijke rol. De leerkracht nodigt de leerlingen uit te reflecteren. Hij of zij geeft structuur aan de denkactiviteiten van de leerling, en ziet erop toe dat alle leerlingen actief betrokken worden bij deze activiteit. In Zin in spelling komt reflectie in elke les voor; vaak al bij de start van de les, als de voorkennis van de leerlingen wordt geactiveerd, maar zeker aan het einde van de les in de reflectiefase, als met de leerlingen het resultaat van de les wordt geëvalueerd. De reflectie is een essentieel onder deel van elke spellingles.
5.4 Evaluatie Evalueren of beoordelen is een wezenlijk onderdeel van het onderwijs leerproces. Het betekent voor het spellingonderwijs dat de leerkracht de spellingactiviteiten en spellingvorderingen van de leerlingen regelmatig volgt en beoordeelt, en tijdig maatregelen neemt ter verbetering. Dit is mogelijk door te observeren, door methodegebonden controledictees af te nemen of door de afname van genormeerde toetsen. In Zin in spelling onderscheiden we drie vormen van evaluatie, namelijk evaluatie op korte termijn, evaluatie op middellange termijn en evaluatie op lange termijn. Met evaluatie op korte termijn bedoelen we het observeren en registreren van de activiteiten van de leerlingen tijdens de spellingles. Door het stellen van vragen, het hardop denken van de leerlingen en het in de reflec tiefase bespreken van het gemaakte werk, krijgt de leerkracht een goed beeld van de vorderingen van de leerlingen. Voor de leerkracht en de leerlingen is het van belang om regelmatig na te gaan of de doelen van een aantal eenheden zijn bereikt. Voor deze evaluatie op middellange termijn bevat Zin in spelling controledictees. Deze bestaan uit een woorddictee en een zinsdictee. Hiermee kan worden nagegaan in hoeverre de leerlingen de doelstellingen van een een heid hebben bereikt. Onder evaluatie op lange termijn verstaan we het vaststellen van de leerresultaten over een langere periode van bijvoorbeeld vijf of zes maanden. Toetsen voor de lange termijn zijn niet in de methode opgenomen. Hier voor wordt verwezen naar methodeonafhankelijke, gestandaardiseerde en genormeerde toetsen. Bijvoorbeeld de toetsen van het Cito Leerling volgsysteem.
5.5 Differentiatie Differentiatie of adaptief onderwijs is een belangrijk uitgangspunt van Zin in spelling. Het betekent dat de methode rekening houdt met de verschillen tussen de leerlingen en hun leermogelijkheden. In Zin in spelling is sprake van didactische differentiatie, niveaudifferen tiatie en tempodifferentiatie. De didactische differentiatie is niet zover doorgevoerd dat de leerlingen daarna niet meer in de groep mee zouden kunnen doen, het gaat om tijdelijke verdiepingen, met extra didactische ondersteuning. Alle lessen in Zin in spelling zijn voorzien van differentiatiesuggesties. Enerzijds met als doel om extra hulp te bieden aan de leerlingen die
21
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
moeite hebben met de leerstof. Deze suggesties vindt u onder het kopje Differentiatie / extra hulp. Anderzijds om om te gaan met de tempover schillen tussen leerlingen. Onder het kopje Differentiatie / extra stof wordt aangegeven wat kinderen die sneller door de leerstof gaan aan vervolg activiteiten kunnen doen. De werkbladen van Zin in spelling zijn zo gemaakt dat de leerlingen er zelfstandig mee kunnen werken, alleen of in tweetallen. Ook zijn er antwoordenboeken, waarmee de leerlingen zelf hun werk kunnen nakijken. Dit alles biedt u de mogelijkheid om leer lingen die moeite hebben met de stof te begeleiden bij het maken van de opdrachten (begeleide verwerking). Na vier basislessen volgt een controledictee. Hiermee wordt vastgesteld welke leerlingen de doelen van de eenheid al bereikt hebben. Op basis hiervan vindt didactische differentiatie plaats: leerlingen die onvoldoen de scoorden, krijgen in de lessen 5 en 6 extra instructie, en worden extra begeleid door de leerkracht. De leerlingen die voldoende scoorden, werken les 5 en 6 zelfstandig door, en gaan vervolgens aan de slag met andere taken. Deze staan beschreven onder het kopje Differentiatie / extra stof en bieden aanknopingspunten voor niveaudifferentiatie. Met behulp van additionele materialen als het computerprogramma Zin in spelling, de werkboekjes bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling kunnen kinderen door extra te oefenen een hoger niveau bereiken.
5.6 Zelfstandig werken Voor het gebruik van een methode, in zijn algemeenheid, en zeker in combinatiegroepen, is het prettig als leerlingen regelmatig zelfstandig aan het werk kunnen. Bij de methode Zin in spelling is dat het geval. In elke les kunnen de leerlingen zelfstandig aan de slag met opdrachten in het werkboek, en in de lessen 5 en 6 ook nog met de spellingkaarten. In de lesfase (werk)instructie wordt eerst de bedoeling van de opdrachten in het kort besproken. Daarna kunnen de leerlingen die opdrachten zelfstandig, individueel of in tweetallen, verwerken. De leerlingen kunnen hun eigen werk nakijken. Hierbij maken ze gebruik van de antwoorden boeken bij de methode.
5.7 Combinatiegroepen Alle lessen van Zin in spelling zijn opgebouwd volgens hetzelfde model: introductie en instructie (samen 15 minuten), verwerking (15 minuten) en reflectie (5 minuten). Omdat alle verwerkingsopdrachten geschikt zijn voor zelfstandig werken, is het mogelijk de lesfase verwerking (15 minuten) van de ene groep te combineren met de lesfasen introductie en instructie (15 minuten) van de andere groep. Terwijl de kinderen van de ene groep dus zelfstandig werken met hun verwerkingsopdrachten, verzorgt u de introductie en instructie voor de andere groep. Na die introductie en instructie gaan deze leerlingen zelfstandig verder met hun verwerkings opdrachten (15 minuten) en verzorgt u de reflectie (5 minuten) voor de eerste groep. Schematisch ziet de lesopbouw in een combinatiegroep er als volgt uit:
22
Introductie / Instructie 15 minuten leerkrachtgebonden
Taak 15 minuten werken met zelfstandig te verwerken taken
Verwerking 15 minuten leerkrachtvrij
Introductie / Instructie 15 minuten leerkrachtgebonden
Reflectie 5 minuten leerkrachtgebonden Taak 15 minuten werken met zelfstandig te verwerken taken
Verwerking 15 minuten leerkrachtvrij Reflectie 5 minuten leerkrachtgebonden
In bovenstaande tabel is te zien dat u in een combinatiegroep kunt werken met combinaties van zelfstandig werken in de ene groep (leerkracht vrij) en een leerkrachtgebonden lesfase in de andere groep. Natuurlijk vraagt het werken met de methode in een combinatiegroep meer van de leerkracht dan het gebruik van die methode in een enkel voudige groep. Maar de methode is wel zodanig opgebouwd dat gebruik in combinatiegroepen organisatorisch goed mogelijk is. Wel moet aan de volgende twee voorwaarden worden voldaan: (1) de kinderen moeten gedurende een periode van 15 minuten zelfstandig kunnen werken zonder u te storen en (2) u moet in uw klas kunnen beschikken over taken waarmee leerlingen zelfstandig kunnen werken. Als ook aan deze twee voorwaarden is voldaan, dan is de methode Zin in spelling goed uitvoer baar in combinatiegroepen.
5.8 Aansluiting bij andere methodes Bij de ontwikkeling van Zin in spelling is rekening gehouden met andere methodes die voorafgaand of in combinatie met Zin in spelling worden gebruikt. Leerlingen die het einddoel hebben bereikt van de methode Veilig leren lezen ondervinden geen problemen bij de spellingstof van Zin in spelling. En natuurlijk is Zin in spelling afgestemd op Zin in taal. Toch is Zin in spelling ook zelfstandig naast een andere methode te gebruiken.
Bijlage 1 Leerstofopbouw Zin in spelling
H: hoorstrategie R: regelstrategie I: inprenten 1
A: rubriceren naar analogie C: aanbieden in contrast (oppositie) O: opzoekstrategie M: meervoudige strategie
Klank-letterkoppeling m = medeklinker; k = klinker be~: woord begint met be, zoals begin ~elen: woord eindigt op elen zoals spartelen
Jaargroep A
B
C
D
1.1
km mkm
• in, eet, ook, op, as, om, uit, oor, aan, ik, en, uil, of, al, is, aap, af, uur • boot, haan, been, muur, wiel • rok, jas, wel, bus, lip • duif, neus, boek
H
1.2
~kmm mmk~ mmkmm
• kast, rits, kaars, pols, lamp, heks, soms, iets, leuks, mens • slaap, traag, bril, gras, knap, snor, fles, plas, droef, vlug, stuk, wrat, vrek, trui • staart, kruipt, blaft, plaats, klimt, dwars, trots, sliert, droomt, proeft, broers
H A I
H
1.3
~mmm mmm~
• worst, kunst, tekst, eerst, arts, fietst, klotst, kermt, vracht • strik, straat, spreekt, school, streep, schaats, spleet
1.4
~mmmm mmmm~
• herfst, scherpst, ernst, ergst • schroef, schrik, schreef
H A I H A
H A I H
1.5
tweelettergrepig geen samenstelling
• marmot, venster, stumper, bende, lijster, elkaar, tante
1.6
z~ of s~ v~ of f~
• zoet, zuur, zwaar, zin, zon – sap, sok, slak • voet, vaag, vlam, vlieg – fruit, fiets
2
Klinkers en medeklinkers
2.1
be~, ge~, ver~, te~
• bewaar, bezoek, gebak, getal, gezin, verkeer, vertrekt, terug, tevreden
2.2*
~el, ~elen ~em, ~emen ~en, ~enen ~er, ~eren * zie ook 5.5 ~e(n)
• spiegel, wortel, wandelen, babbelen, bliksem, bloesem, bliksemen, ademen, betekenen, oefenen, poeder, winter, bibberen, kinderen
2.3*
~ig, ~ige * zie ook 4.1 en 4.2 open, gesloten lettergreep
• deftig, aardig, ernstig, geduldig, deftige, keurige, moedige, gulzige
H H H A A
2.4*
~lijk, ~lijke * zie ook 4.1 en 4.2 open, gesloten lettergreep
• sierlijk, eerlijk, gevaarlijk, duidelijk, zuidelijke, feestelijke, gezamenlijke
H H H A A
H
E
H
H
A B C D E H A H A
H A H A
23
Algemene informatie z i n
24
i n
s p e l l i n g
2.5
geen stomme e
• dolk, golf, wilg, schelp, verf, park, storm, dwerg, zalm, doorn, slurp
A
2.6
aai, ooi, oei
• saai, zwaait, lawaai, haaien, kooi, prooi, gooit, mooie, foei, groeien, moeilijk
A A
2.7
eeuw, ieuw, uw
• sneeuw, leeuw, schreeuwt, kieuw, nieuwe, nieuws, schuw, duwtje, schaduw
A A
2.8
/ch/ = ch of /ch/ = g
• pech, vechten, bocht, rechts, gedicht, lichtgroen, licht, aandachtig, goochelaar, mochten, bracht • zorgt, ligt, terug, merg
I R
2.9
/n/ = n /ng/ = ng /ngk/ = nk
• ton, zin, van • tong, zing, vang, bang, langs, springt, angel, slingert, verlang, werking, koning • bank, plank, donker, drankje, winkel, koninklijk, toegankelijk, puddinkje
H A A R R H
3
Klinkers en medeklinkers (uitgebreid met leenwoorden)
3.1
/a/-, /aa/-achtige klank
• sinaasappel, restaurants, croissant, toilet, trottoir, enveloppe
3.2*
/e/-, /ee/-achtige klank * zie ook 4.5 ~ee
• trainer, saté, populair, patiënt, crèche, jam, spray, cake, diner, ceintuur
3.3*
/i/-, /ie/-achtige klank * zie ook 4.4 ~ie, ~i
• fabriek, liter, iglo, gitaar, ruzie, viool, juni, hobby, amfibie, modieus, financieel, pyjama, team, weekend, hockey, ideaal, e-mail, pinguïn, symbool, bodybuilding
3.4
/o/-, /oo/-achtige klank
• chauffeur, restaurant, cadeaus, shampoo, goal, poster, show
3.5*
s tomme-e-achtige klank * zie ook 2.1 – 2.5 en 5.5 voor inheemse stomme-e-achtige klanken
• kermis, motor, kangoeroe, avond, museum, laboratorium, cursus, peloton
3.6
/eu/-achtige klank
• chauffeur, directeur, föhn, foetus, manoeuvreren*, smørrebrød * zie ook 3.7 /oe/-achtige klank
3.7
/oe/-achtige klank
• toerist, toernooi, computer, journalist, manoeuvreren*, musical, carpoolen, remover, interview, barbecue, route * zie ook 3.6 /eu/-achtige klank
I O
3.8
~teit, ~heid
• kwaliteit, universiteit, snelheid, vrijheid, elektriciteit, lenigheid
A
3.9
b of p, gevolgd door andere medeklinker
• applaus, abdij, korps, obstakel, subtiel
3.10
d of t, gevolgd door andere medeklinker
• steeds, advertenties, advies, gids, ritme, trema, tsaar
O
3.11
/d(z)j/, /t(s)j/
• jazz, gletsjer, modieuze, coach, match, ketchup, station, traditioneel* * indeling in 3.13 /z/-, /s/-klank is ook mogelijk; de uitspraak varieert: /traadiet(s)jooneel/, /traadiesjooneel/.
O O M M
3.12
/k/-klank
• boeket, dictee, insect, kwaliteit, elektriciteit, cactus, praktisch, accu’s, snacks, oktober, cirkel, cadeau, clown, speculaas, extra, skelet, accordeon, picknick, succes, cake, aquarium, helikopter, microscoop, chrysant, goal, pinguïn
A
I I R R C
B
C
D
E
I
I O
A I O
I O
A I O A A I I O O A A I I O O A A I I O O A A I I O O A I I O O A A O I O O M O O C O C
O O I I
3.13
/z/-, /s/-klank
• politie*, cent, spinazie, misschien, organisatie*, oceaan, visite, examen, crisis, passagier, explosie, quiz, quizzen, crossfiets, succes, bisschop, tsaar, cement * indeling in 3.11 /d(z)j/, /t(s)j/ is ook mogelijk; de uitspraak varieert: /pooliesie/, /poolietsie/; /orgaaniezaasie/, /orgaaniezaatsie/
H O O I I I R M M
3.14
/zj/-, /sj/-klank
• garage, bagage, chocolademelk, logeren, asperges, journaal, shoppen
I O
3.15
w, v, f
• fotografen, filosofen, professor, sfeer, graffiti, affiche, sheriff, effect, proficiat, murw, volume, advies
3.16
/g/-, /ch/-klank
• yoghurt, agressief, echo, chaos
3.17
/n/-, /ng/-klank
• franje, kastanje, oranje, signaal, vignet
3.18
/l/-, /j/- of /lj/-klank /r/-, /rj/-klank niet uitgesproken letters * niet alleen leenwoorden
• gorilla, briljant, milieu, miljard, illustratie, parallellogram, yoghurt, mayonaise, medaille, portefeuille, failliet, diarree, garantie, barrière, carrière • erwt, markt**, stampt, lichtje, jongens, thuis, thee, diner, ambtenaar ** algemene uitspraak in het zuiden van het taalgebied: /mart/
3.19* 4
Open en gesloten lettergreep
4.1
open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e
4.2
A
I O I O I R
O I M I O I M O I I O I O O I I A O I
A
B
C
D
E
a open: meervoud of werkwoord op ~en, vormen op ~e • haken, delen, boten, muren, gele, rode, trage, piraten, tekenen, bladeren, tomaten, kometen b open: meervoud met klankverandering • steden, gaten, holen c open: geen meervoud • bodem, hoger, peper, negen, hamer d open: woorden op ~ig, ~ing, ~lijk • woning, nodig, vrolijk, lelijke e open: de klinker is een stomme e • dommeriken, zaniken, luiwammesen
A
A R
R
R
O
gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e
a gesloten: meervoud of werkwoord op ~en, vormen op ~e, verkleinwoord op ~etje • schrappen, tellen, klimmen, poppen, plukken, verpakken, bestellen, godinnen, felle, tamme, kannetje, bommetje, hindernissen b gesloten: geen meervoud • binnen, nummer, effen, korrel, gemiddelde, verbitterd, dwarrelen, babbelen, bibberen c gesloten: woorden op ~ig, ~ing, ~lijk • sappige, pittig, verschrikkelijk, vergissing
A
A R
R
R
R
4.3
~a, ~o of ~u
• sla, stro, nu, vlo, ga, prima, auto, judo, radio, video, zebra, villa, foto, paraplu
A R
R
R
4.4*
~ie, ~i * zie ook 3.3 /i/-, /ie/achtige klanken
• knie, drie, koffie, jullie, herrie, olie, ruzie, tralie, familie, kanarie, juli, januari, taxi, ski
A R H A R
I
I
4.5*
~ee * zie ook 3.2 /e/-, /ee/achtige klanken
• zee, twee, slee, toffee, heimwee, idee, puree, dictee, diarree, portemonnee
A R
R
R
4.6
~ooch~
• goochelaar, goochelt, goochelen, loochenen
A R
I
I
25
Algemene informatie z i n
26
i n
s p e l l i n g
4.7
o pen of gesloten lettergreep, in leenwoorden
5
Herkomst
5.1
niet verlengbaar ~d, ~ds ~t, ~ts ~b, ~bs ~p, ~ps ~g, ~ch
• niemand, steeds, sinds, want, sedert, balts, drab, club, gips, terug, pech
5.2
~ei~ of ~ij~ ~ei of ~ij
• trein, klein, paleis, bereiken – vijf, blijf, kijken, twijfelen • kei, allerlei – boerderij, partij
5.3
~au(w)~ of ~ou(w)~ ~auw of ~ou(w)
• saus, nauwelijks – zout, vrouwen • gauw, blauw, flauw – zou, bouw, juffrouw
5.4
~isch, ~ische
• logisch, tragisch, tropisch, humoristische, technische, Belgische
5.5*
~e(n) * zie ook 2.2 ~e(n)
• keuken, bloemen, mensen, houten, gezongen, sterke, nauwe, zieke – zieken
5.6
homofonen
• hart – hard, moed – moet*, schild – schilt*, krab – krap, slab – slap, peil – pijl, eis – ijs, leiden – lijden, rauw – rouw, uittrekken – uitrekken • brand – brandt*, belooft – beloofd*, verwachte – verwachtte*, went – wend – wendt*, boot – bood*, houd – hout – houdt* * zie ook 8.1 – 8.8
6
Constante woorddelen
6.1
/t/ met d /p/ met b /ch/ met g
• hond (want: honden), ochtend (want: ochtenden), gemiddeld (gemiddelde), stad (steden), web (webben), schub (schubben), hoog (hoge), vlug (vlugge), zielig (zielige), verjaardag (verjaardagen)
6.2
constante woorddelen met voorvoegsel; met achtervoegsel
• verrassing, verroeren, ontdekken, ontdooien, onnodig, onttrekken, uittrekken (naast uitrekken) • jongens, raadsel, breedst, slechtst, grootte, fietsster, buiig, vergroeiing, eindeloos, openlijk, doelloos, onmiddellijk, roodachtig, waakzaam, plaatje*, flesje*, kastje*, broodjes* * zie ook 9.2
I
I
M M O O
B
C
D
I
I
O O I I
I
I
I
O I
I
I
I
I
R
M O R C
a kort en klemtoon • koffie, massa, kassa, mammoet, tennis, programma, accu, hobby b lang en klemtoon • tralie, olie, basis, poriën, super c kort en geen klemtoon • terras, perron, hallo, ballet, rapport, akkoord, klassiek, apparaat, effect d kort of lang, geen klemtoon • banaan, kabaal, galop, agent, kapot, paleis e lang en geen klemtoon • lokaal, hotel, helaas, metaal, brutaal A
H R
R
E
C
R H I O I
I O
C
C R
A
B
C
D
E
R
R
R
R
R
R
6.3
v verandert in f z verandert in s
• raven – raaf, graven – graaf, beven – beeft, olijven – olijf, scherven – scherf • grazen – graast, dozen – doos, dwaze – dwaas, glazen – glas, lezen – lees
H R
H R
C
6.4
~eer, ~oor, ~eur
• beer, smeer, hoor, spoor, deur, kleur
7
Samenstellingen
A
B
C
D
7.1
samenstellingen zonder tussenklank
• koelkast, hoofdpijn, bedtijd, zeepbel, fietstocht, schoollokaal, lichtshow
R
R R R R M M M M
7.2
tussen-er
• allereerst, allerlaatst, middernacht, zuiderburen, kinderfiets, kinderrijmpje
H M M
7.3
tussen-e(n)
a kan alleen met en • molensteen, wagenziek, rekensommetje b linkerdeel is persoon • ziekenauto, mannenstem, blindenstok, piratenschip c linkerdeel eindigt op e (of kan alleen met e) • snottebel, hittegolf, kuddedier, geboortedatum, ladekast d anders en • paardenbloem, vlooienband, zwijnenstal, vliegenmepper e uitzondering • likkebaarden, zonnebril, elleboog, beresterk, reuzehonger, goedenavond
R
7.4
tussen-s
• stadspark, varkenshok, varkensstal, stationshal, stationschef, knoopsgat, enigszins • reisleider, kokosnoot, handstand, sneeuwstorm, fietssport, huiszoeking
H M O C M
8
Werkwoorden
8.1
v-tijd, regelmatig
a ~de(n) • speelde, renden, babbelde b ~te(n) • werkte, stopten, ontdekte
8.2*
v-tijd, regelmatig d- of t-werkwoord * 8.2 concurreert met 8.1, 8.7 en met bijvoeglijk naamwoorden
a ~dde(n) • strandde, strandden, bereidde, bereidden b ~tte(n) • roestte, roestten, verwachtte, verwachtten
8.3*
v-tijd, onregelmatig * vormen ook in andere categorieën
• vroeg, zweeg, klommen, gleden, floten
8.4
v-tijd, onregelmatig d- of t-werkwoord, enkelvoud
8.5
t-tijd, regelmatig: ~t
a ~d • stond, leed, verslond b ~t • wist, besloot • loopt, klimt, sterft, drinkt, helpt, wandelt, bedankt, klautert, probeert, reageert
H
A
B
E
R O M R
C
D
E
O R
R
R
R
R
R
R
R
R
O R
27
Algemene informatie z i n
i n
s p e l l i n g
8.6*
t-tijd, regelmatig d-werkwoord * binnen 8.6 treedt concurrentie op; 8.6 concurreert met 8.8
a ~d • antwoord, verhard b ~dt • rijdt, vindt, houdt
8.7 *
woordenboekvorm * vormen ook in andere categorieën
• lachen, groeien, verdwijnen, worden, verraden
8.8 * deelwoord a geen eind-d of eind-t * 8.8 concurreert met 8.5 en 8.6 • gezien, gebeten b eind-d • gebeurd, geleend, brandend • ik-vorm niet op letter van ’t kofschip c eind-t • gesnapt, verwacht, veroorzaakt • ik-vorm eindigt op letter van ’t kofschip
28
9
Meervoud, verkleinwoord, bezitsvorm
A
9.1
meervoud ~s meervoud ’s
• sleutels, meisjes, stumperds, kangoeroes, tralies, tantes, dictees, bureaus, coupés • agenda’s, auto’s, taxi’s, menu’s, baby’s, b’s, j’s
H
9.2
verkleinwoord ~je, ~tje, ~’tje, ~pje, ~etje, ~nkje
• boekje, zakje, plaatje, kaarsjes, feestje, jongetjes, hoedje, blaadje, ideetje, menuutje, fotootje, villaatje, skietje, cadeautje, cafeetje, aspirientje, baby’tje, kraampje, bodempje, velletje, vlaggetje, leuninkje, kettinkje
H R
9.3
~’s bezitsvorm ~s bezitsvorm ~’ bezitsvorm
• Anna’s fiets, Heidi’s jas, Harry’s voetbalschoenen, Martines boek, Jaaks horloge, Renés triomf, Rubens’ schilderijen, Felix’ kattenvoer
10
Botsende klinkers
10.1
trema
10.2
B
H R
R
R
O R
A R
R
O
A R
R
C
D
E
R
O O R R
R
O O R R
R
R
D
E
• reünie, reliëf, kopiëren, geïllustreerd, zeeën, knieën, reëel, ruïne, hygiëne, coördinator, bacteriën, officiële, beëindigen, naïef, epidemieën, onderzeeër
A
O R
streepje (koppelteken)
• na-apen, zo-even, radio-uitzending, zonne-energie, auto-ongeval, zee-egel, vanille-ijs
R
O M
10.3
geen trema
• museum, laboratorium, buiig, begroeiing, materiaal, industrieel, actueel, modieuze
A
A
11
Bijzondere samenstellingen
D
E
11.1
met een streepje
O
O
A
A • Frans-Duits, Baarle-Nassau, Baarle-Hertog, doe-het-zelfzaak, Nieuwpoort-Bad, Noord-Spanje, niet-rokers, ex-trainer, Sint-Truiden, oer-Hollands, kopje-onder, haasje-over
B
B
C
C
11.2
getallen: aaneen trema los
12
Afkortingen, letterwoorden, cijfers, symbolen en weglatingen
12.1
afkortingen, letterwoorden en symbolen
• a.u.b. (alstublieft), d.w.z. (dat wil zeggen), N.O. (noordoost), PSV’er • radar, modem • km (kilometer), l (liter)
12.2
apostrof (’) streepje ( – )
• ’s woensdags, ’s morgens, ’t regent, m’n, zo’n, binnen- en buitenland
13
Hoofdletters
13.1
hoofdletters
14
Afbreking
14.1* afbreking * de groene streepjes staan op sa-men-stel-lings-gren-zen; breek bij voorkeur hier af
• eenendertig, vijfhonderd, tweeduizend, zesennegentig, honderdachtendertig • tweeëndertig, drieënveertig • zesduizend honderd, een miljoen driehonderd duizend vijfhonderdzevenentwintig, vijf twaalfde, drie achtste
• Hij spit de tuin. ’s Morgens …, Nora, Dirk, Peters, Bijlstraat, Tilburg, Kerstmis, Pasen, Hare Majesteit, God, Nederland, de Volkskrant, Italiaans, Limburgs, Vlaming, Allerheiligen, Bijbel, Koran
• feest-tent, hand-doek, len-te-weer, avon-tu-ren-boek, plat-te-grond, ach-ter-blijven, ont-dek-kings-rei-zi-ger, cir-cus-num-mer, sport-wed-strijd, po-li-tie-bu-reau
A
B
R
R
D
E
O I
O I
R
R
R
C
A
B
C
D
E
R
R
R
O R
O R
A
B
C
D
E
R
R
29
Bijlage 2 Leerstofopbouw jaargroep A
Eenheid Les
Onderwerp
1 1 2 3 4 5 6 2 1 2 3 4 5 6 3 1 2
mkm (1.1): boot, weg, duif, neus z~ of s~, v~ of f~ (1.6): sap, zon, fel, vin mmk~ (1.2): slak, spin, staan, traag ~eer, ~oor, ~eur (6.4): beer, hoor, deur werken met de Lijsterbij werken met de Lijsterbij herhaling herhaling
3 4 5 6 4
1 2 3 4 5 6
5
1 2 3 4 5 6
30
ei (5.2): au (5.3): mmk~ (1.2): ~kmm, mmkmm (1.2): werken met de Lijsterbij herhaling herhaling
geit, plein, kei pauw, blauw, saus vlam, groen, knap, snel heks, kaars, gesp, kast, fiets, klomp, staart, plots
geen stomme e (2.5): dolk, kalm, elf, schelp, wilg, storm, kurk, verf, slurp, dwerg, doorn mmm~ (1.3): schoen, schil samenstellingen zonder tussenklank (7.1): schoolplein, rolschaats, koelkast /n/ = n, /ng/ = ng (2.9): ton, tong, zon, zong, zin, zing samenstellingen zonder tussenklank (7.1): erbij, buikpijn, plensbui, zondag herhaling herhaling /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): be~, ge~, ver~ (2.1): ~mmm, mmm~ (1.3): mmmm~ (1.4): werken met de Lijsterbij herhaling herhaling
kin, slang, flink begin, gevaar, verdriet worst, strik, sproet schroef, schrob, schreef
~(e)n (5.5): verkleinwoord ~je (9.2): ei of ij (5.2): au(w) of ou(w) (5.3): ~(e)n (5.5): herhaling herhaling
kaarten, planten, schoenen, wielen boekje, plaatje, schepje kleine, grijs, kijken gauw, zout, mouwen flauwe, sterke, bloemen, mensen
Eenheid Les
Onderwerp
6
aai, ooi, oei (2.6): haai, mooi, bloei /ch/ = ch of /ch/ = g (2.8): pech, nacht, vlug, weg ~el, ~em, ~en, ~er (2.2): deksel, bliksem, morgen, winter werken met de Lijsterbij herhaling herhaling
1 2 3 4 5 6
7 1 2 3 4 5 6 8 1 2 3 4 5 6 9
~el, ~em, ~en, ~er (2.2): deksel, bliksem, morgen, winter /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): winkel, zanger, anker ~a, ~o of ~u (4.3): sla, stro, nu ~ee (4.5): mee /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): angst, lange, vangen, flinke, inkt, schenkt, zinken ~(e)n (2.2 en 5.5): enge, flinke, banken, jongen, klinken werken met de Lijsterbij herhaling herhaling eeuw, ieuw, uw (2.7): sneeuw, nieuw, schuw ~auw of ~ouw (5.3): gauw, vrouw verkleinwoord ~je (9.2): huisje, feestje, koekje eeuw, ieuw, uw (2.7): schreeuwen, nieuwe, duwen ~auw of ~ouw (5.3): rauwe, vouwt, trouwen ~e(n) (5.5): schreeuwen, rauwe werken met de Lijsterbij herhaling herhaling
1 /t/ met d, /p/ met b (6.1): 2 /t/ met d (6.1): 3 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): 4 samenstellingen zonder tussenklank (7.1): 5 herhaling 6 herhaling
hond, eend, web, krab baard, naald, hard, glad bomen, vragen, delen, muren ijsbeer, schoolplein, soepbord
10
1 gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): 2 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): hoofdletters (13.1): 3 4 ei of ij (5.2): 5 herhaling 6 herhaling
rollen, lappen, hebben, lukken, pitten bomen, vragen, delen, muren rollen, lappen, hebben, lukken, pitten Pippi Langkous, Spanje, Amsterdam paleis, reiger, eiland, blij, dijk, dolfijn, nijlpaard
31
Eenheid 4 z i n
i n
s p e l l i n g
Basis Les 1
De bank naast de den - / n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): kin, slang, flink
Les 2
Het bezoek lust geen gebak - b e~, ge~, ver~ (2.1): begin, gevaar, verdriet
Les 3
Ik schrok op straat - ~ mmm, mmm~ (1.3): worst, strik, sproet -m mmm~ (1.4): schroef, schrob, schreef
Les 4
Bewaar het geheim - w erken met de Lijsterbij
Dictee
- ~ mmm, mmm~ (1.3) -m mmm~ (1.4) - b e~, ge~, ver~ (2.1) - / n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9)
Herhaling Les 5
Denk flink na! - b e~, ge~, ver~ (2.1) - / n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9)
Les 6
Verstopt achter de struik - ~ mmm, mmm~ (1.3) -m mmm~ (1.4)
- b e~, ge~, ver~ (2.1) - / n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9)
81
De bank naast de den z i n
i n
Doel ____________________________ • De leerlingen kunnen eenletter grepige woorden schrijven met een klein klankverschil in de eindmedeklinkers: woorden met ~n, ~ng of ~nk. Categorie_ ______________________ • /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): kin, slang, flink Strategieën _ ____________________ • De leerlingen leren woorden met ~n, ~ng of ~nk met de hoorstrategie. Ze prenten de woorden met hun betekenis in als als ze het verschil niet horen. Materialen_ _____________________ • Werkboek A, pagina 19 • Antwoordenboek A, pagina 19 • Lijsterbij 1 • Schrift • Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4 Vooraf__________________________ • Teken de hokjes voor het spel ‘galgje’ op het bord. [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ] [ ]
s p e l l i n g
◆ Introductie
• Speel ‘galgje’ met de woorden: bank, bang, ton en plank. Als de leerlingen een letter noemen van het woord, dan schrijft u die in het passende hokje. Een foute letter schrijft u apart op. Als de leerlingen denken het woord te weten, mogen ze het zeggen. Na tien foute letters zegt u het woord voor.
[b] [b] [t] [p]
[a] [n] [k] [a] [n] [g] [o] [n] [l] [a] [n] [k]
• Wijs de leerlingen op de ingevulde ~n en ~ng en vertel dat ze al weten hoe ze die klanken moeten schrijven. Vandaag leren ze hoe ze woorden als bank en plank met een /ngk/-klank moeten schrijven.
◆ Instructie
• Laat de leerlingen de woorden op het bord hard op lezen en stel samen vast dat de woorden bank, bang, ton en plank op het einde bijna hetzelfde klinken, maar toch anders geschreven worden. • Laat de leerlingen de klank en de schrijfwijze van de eindmedeklinkers verwoorden: Bank: je hoort achteraan /ngk/, je schrijft ‘bank’ met n-k. Bang: je hoort achteraan /ng/, je schrijft ‘bang’ met n-g. Ton: je hoort achteraan /n/, je schrijft ‘ton’ met n. Plank: je hoort achteraan /ngk/, je schrijft ‘plank’ met n-k. • Concludeer dat de leerlingen dus ook bij de nieuwe klank goed op moeten letten: als ze in een woord /ngk/ horen, dan schrijven ze n-k. • Richt de aandacht van de leerlingen hierna op bank en bang. Het woord bestaat met ~nk en met ~ng. Als ze niet goed horen of het /ngk/ of /ng/ is, dan kan de betekenis helpen: bank met ~nk is iets waarop je kunt zitten of een gebouw waar men met geld werkt; bang met ~ng is bevreesd zijn, angst hebben. Als ze het verschil niet horen, moeten ze het woord met zijn betekenis onthouden. • Vertel dat ook de Lijsterbij kan helpen. Schrijf de volgende zin op het bord. Laat ~nk, ~ng en ~n nog open.
De vink ving een spin.
• Laat de leerlingen de schrijfwijze verwoorden en vink en ving controleren met de Lijsterbij. (Spin zoeken ze niet op, dit woord hebben ze al vaak
82
geoefend.) Sta nog eens stil bij het opzoeken zelf: de leerlingen hebben op de beginletters gezocht in de (alfabetische) lijst. Bij ‘vink’ staat , op de linkerbladzijde staat bij de bijbehorende tip 53: De vink ving vier vette wormen. • Wijs de leerlingen met de tip op het betekenis verschil tussen vink en ving. (Wie eerst ving heeft opgezocht, komt bij dezelfde tip terecht.) Het zinnetje bij ving biedt ook betekenisinformatie: ik ving de bal (vangen). • Laat de leerlingen hun werkboek voor zich ne men op pagina 19. Bespreek de titel (bank, den) en de instructie van die pagina. Laat een leerling het verhaal van opdracht 1 voorlezen. Benoem de plaatjes van opdracht 2: zing, slang, denk, vonk, kin, zon, bank, plank, pink, kring, tang, vink.
◆ Verwerking
• De leerlingen maken de opdrachten van pagina 19. • Bij opdracht 1 onderstrepen ze de woorden met ~nk en schrijven die over. • Bij opdracht 2 zetten ze een kruis bij de woorden met ~nk en schrijven vervolgens alle woorden bij de plaatjes. • De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. • Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4.
◆ Reflectie
• Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. • Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze hebben woorden geleerd waarin ze /n/, /ng/ of /ngk/ horen. De /ng/-klank schrijven ze als n-g. De /ngk/-klank schrijven ze ook met twee letters n-k. - Als ze het verschil niet horen, kunnen ze de woorden met hun betekenis onthouden. - Bij twijfel mogen ze de woorden opzoeken in de Lijsterbij. In de Lijsterbij staan soms ook handige tips die helpen om de woorden te leren schrijven. • Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun rijmwoorden bij bang, drank, ring, flink en vonk voor. Bijvoorbeeld: bang - gang - hang - wang, drank - bank - klank - plank, ring - ding - ging kring, flink - pink - drink - stink, vonk - bonk schonk - zonk.
Basis
eenheid 4 | les 1
De bank naast de den z i n
1
i n
eenheid 4 | les 1
s p el l i n g
Lees het verhaal. Welke woorden zijn met ~nk? An en Tim zitten op een bank in het park. ‘Wat drink jij graag?’ vraagt An. ‘Schenk voor mij maar melk in,’ zegt Tim. Wat is dat! De plank zit los. Tim valt met een bonk op de grond. Zijn hand doet pijn. Zijn pink is rood. An doet er een lapje om. Tim blijft flink.
bank drink schenk plank bonk pink flink
Schrijf de nk-woorden over.
2
Zoek de woorden met ~nk. ik
zing
de
slang
ik
denk
de
vonk
de
kin
de
zon
de
bank
de
plank
de
pink
de
kring
de
tang
de
vink
Differentiatie / extra hulp_ ________ • Laat leerlingen die moeite hebben met deze les het verschil in uitspraak duidelijk ervaren: bij de /n/ komt de tong tegen de bovenste tanden, bij de /ng/ gaat de tong naar beneden. Bij /ngk/ wordt de /ng/-klank ge volgd door de plofklank /k/. Wijs de leerlingen erop dat de lettergroep ~ngk niet bestaat. • Leerlingen kunnen woorden met ~ng of ~nk ook oefenen door ze te rubriceren onder de kapstokwoorden slang, breng, ring, tong; plank, denk, pink, vonk (spellingkaart 18 en 19). Betrek bij op elkaar lijkende woorden, z0als bang - bank, zing - zink, de betekenis. Differentiatie / extra stof__________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 19 • Werkboekje bij de Lijsterbij 1 • Slagwerk spelling B1 Tip_____________________________ • Neem de tijd voor het nabespreken van de gemaakte opdrachten. Voor het spellinginzicht van leerlingen is het belangrijk dat ze weten waarom iets goed of fout is.
Schrijf de woorden bij alle plaatjes.
✪
Zoek rijmwoorden bij bang, drank, ring, flink en vonk. Schrijf de woorden in rijtjes onder elkaar.
19
83
Het bezoek lust geen gebak z i n
i n
Doel ____________________________ • De leerlingen kunnen woorden schrijven met een stomme e in de eerste lettergreep (be~, ge~, ver~). Categorie_ ______________________ • be~, ge~, ver~ (2.1): begin, gevaar, verdriet Strategieën _ ____________________ • De leerlingen schrijven woorden met een stomme e in de eerste lettergreep met de hoorstrategie: ze luisteren naar de delen, ze schrijven elk deel op, en weten dat de stomme e met e wordt geschreven. Bij woorden met be~, ge~ of ver~ gebruiken ze kapstokwoorden (be gin, gevaar, verdriet) om te oefenen; ze rubriceren naar analogie. Materialen_ _____________________ • Werkboek A, pagina 20 • Antwoordenboek A, pagina 20 • Lijsterbij 1 • Schrift • Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4 Vooraf__________________________ • Schrijf op het bord:
Ik ga bij oma op bezoek. Ze leest een verhaal voor, en ik krijg een stuk gebak.
84
s p e l l i n g
◆ Introductie
• Laat de leerlingen de zinnen op het bord lezen en vraag naar de klank in de onderstreepte delen (de stomme e). • Vertel dat ze vandaag woorden gaan leren met een stomme e in het eerste deel: woorden met be~, ge~ of ver~ zoals bezoek, gebak en verhaal op het bord.
◆ Instructie
• Lees de woorden bezoek, verhaal en gebak in twee delen voor. Zet op het bord een streep tussen de delen: be/zoek, ver/haal, ge/bak. • Stel met de leerlingen vast dat ze in het eerste deel een /e/ horen. Die stomme e wordt met een e geschreven, dat hebben ze al geleerd bij woordjes als de, we, je en ze. Ook daar schrijven ze een e voor de /e/-klank. Het tweede deel van de woorden is zoek, haal en bak; deze woorden hebben ze al leren schrijven door goed te luisteren. • Demonstreer op het bord met het woord begin hoe leerlingen woorden met be~, ge~ of ver~ kunnen schrijven: Luister goed naar de delen, schrijf elk deel op. Denk eraan dat de stomme e met een e wordt geschreven. • Laat enkele leerlingen uitleggen hoe ze te werk gaan bij gevaar en verdriet en schrijf deze woor den naast begin op het bord. • Vertel dat begin, gevaar en verdriet kapstok woorden zijn: ze helpen bij het juist schrijven van woorden met be~, ge~ of ver~. • Verdeel hierna de leerlingen in drie groepen en laat de leerlingen in iedere groep woorden met be~, ge~ of ver~ opzoeken in de Lijsterbij. • Schrijf een aantal woorden die de leerlingen hebben gevonden onder de kapstokwoorden op het bord. Bijvoorbeeld: bericht - beschuit - beton; gerust - gesprek - gewei; vergeet - verstaan - ver tellen. • Misschien noemen leerlingen ook gele of geven. Vraag ze dan toch waarom deze woorden niet passen in de reeks met ge~. Vraag ze dit ook als ze de woorden niet uit zichzelf noemen (ze moe- ten niet alleen naar de letters kijken, ze moeten ook goed luisteren naar de woorden. De e in ‘gevaar’ klinkt heel anders dan de eerste e in ‘gele’ of ‘geven’).
• Er zijn misschien leerlingen die opmerken dat woorden met be~, ge~ of ver~ samenstellingen zijn. Dat klopt niet: be~, ge~ en ver~ hebben immers los geen betekenis. • Laat de leerlingen hun werkboek voor zich ne men op pagina 20. Bespreek de titel (bezoek, gebak) en de instructie van die pagina. Benoem samen de plaatjes van opdracht 1: behang, ge bouw, geweer, verkeer, bezweet, gewei, vergiet, getal.
◆ Verwerking
• De leerlingen maken de opdrachten van pagina 20. • Bij opdracht 1 maken ze de woorden met be~, ge~ of ver~ af. Vervolgens schrijven ze de woorden over. • Bij opdracht 2 onderstrepen ze de woorden met be~, ge~ of ver~. Ze schrijven de onderstreepte woorden daarna over in het juiste stuk taart. • De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. • Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4.
◆ Reflectie
• Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. • Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze hebben woorden met be~, ge~ of ver~ ge leerd door goed naar de delen te luisteren en elk deel op te schrijven. Ze weten dat ze de stomme e in deze woorden met een e moeten schrijven. - Ze onthouden de kapstokwoorden begin, gevaar en verdriet om de beginstukjes goed te leren. • Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun zin- nen met be~, ge~ en ver~-woorden voor. Bijvoorbeeld: Ik beloof het geheim niet te vertellen. Ik vergis me beslist niet in het getal. Of eventueel in losse zinnen: Ik betaal het ijsje. Jan heeft altijd geluk. Ik let op in het verkeer.
eenheid 4 | les 2
Het bezoek lust geen gebak zin
1
eenheid 4 | les 2
s p e l l i n g
Vul in: be, ge of ver. Schrijf daarna het hele woord over.
het het
be hang behang
hij is hij is
2
i n
be zweet bezweet
het het
het het
ge bouw gebouw
ge wei gewei
het
het het
ge weer geweer
ver giet vergiet
het het
het het
ver keer verkeer
ge tal getal
Differentiatie / extra hulp_ ________ • Woorden met be~, ge~ of ver~ zijn voor zwakke spellers vaak een pro- bleem. Besteed de nodige aandacht aan de manier waarop ze woorden met be~, ge~ of ver~ lezen. Kunnen ze het woord in woorddelen splitsen? Kunnen ze de stomme e auditief herkennen? • Leerlingen die de e weglaten (bgin, gnoeg) kunt u tijdens het uitspreken van het woord laten meeklappen: een zachte klap voor de eerste letter greep en een hardere klap voor de tweede lettergreep. • U kunt met de leerlingen oefenen in het vormen van tweelettergrepige woorden door kaartjes met be~, ge~ en ver~ en ~zweet, ~weeg, ~rust, ~luk, ~trek en ~stop te maken.
Welke woorden zijn met be~, ge~ of ver~? Bart is op bezoek. Ik zal hem een stuk gebak geven. Ik doe er geen suiker op, maar zout. Bart trekt een lelijk gezicht. ‘Ik begrijp het niet,’ zegt hij.
bezoek begrijp beloof
Differentiatie / extra stof__________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 20 • Werkboekje bij de Lijsterbij 1 • Slagwerk spelling B1
‘Het lijkt wel vergif!’ Ik heb Bart gefopt. Ik beloof het nooit meer te doen. Vertel het verhaal niet door.
Schrijf de woorden in het juiste stuk taart. be~ begin
✪
het
Basis
ge~ gevaar
gebak gezicht gefopt
ver~ verdriet
vergif vertel verhaal
Maak zinnen met een be~-, ge~- en ver~-woord. Bijvoorbeeld: Ik begin met een verhaal over heerlijk gebak.
20
85
Ik schrok op straat z i n
i n
Doelen __________________________ • De leerlingen kunnen eenletter grepige woorden schrijven met medeklinkerclusters van drie letters: ~rst, str~ en spr~. • De leerlingen kunnen eenletter grepige woorden schrijven die begin nen met schr~. Categorieën_ ____________________ • ~mmm, mmm~ (1.3): worst, strik, sproet • mmmm~ (1.4): schroef, schrob, schreef Strategieën _ ____________________ • ~Mmm- en mmm~-woorden schrijven de leerlingen met de hoor strategie. Bij bepaalde, frequente clusters, zoals ~rst, str~ en spr~, gebruiken ze kapstokwoorden (worst, strik, sproet); ze rubriceren naar analogie. • De leerlingen leerden al de sch~ door de cluster in te prenten: hoor je na /s/ een /ch/ dan schrijf je sch, nu passen ze ook nog de hoorstrategie toe voor de r: aan de cluster sch~ voegen ze r toe.
s p e l l i n g
◆ Introductie
• Laat de leerlingen naar het bord kijken. Vraag welke letters op de plaats van de rondjes kunnen worden ingevuld (str~, schr~, spr~ en ~rst) en laat de leerlingen de woorden in een zin ge bruiken. Bijvoorbeeld: Op het pakje zit een strik. Ik tril van de schrik. Er zit een sproet op zijn neus. Jan eet graag worst. • Veeg de rondjes in de woorden op het bord weg en vul de letters in. Schrijf bij ~ik de twee ant woorden op: strik en schrik. Vertel de leerlingen dat ze vandaag woorden gaan Zin in str~, schr~, spr~ of ~rst en laat de woorden nog even op het bord staan.
◆ Instructie
• U zegt twee woorden die u daarna op het bord schrijft, in het tweede woord onderstreept u de afwijkende letter. Verwoord bij het schrijven de hoorstrategie: ik luister goed naar de klanken, ik schrijf voor elke klank een letter. Doe zo twee sets woorden voor:
steek staat
- -
streek straat
• Laat bij de volgende sets woorden de leerlingen de letter die wordt toegevoegd zeggen voordat u de woorden op het bord schrijft.
steel
-
streel
Materialen_ _____________________ • Werkboek A, pagina 21 • Antwoordenboek A, pagina 21 • Lijsterbij 1 • Schrift • Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4
schik scheef schijf
- - -
schrik schreef schrijf
spuit
-
spruit
Vooraf__________________________ • Schrijf op het bord:
kost kers
- -
korst kerst
~rst ik
str~ spr~ schr~ oet wo
• •
86
•
• Van woorden met schr~ weten de leerlingen al dat je sch schrijft als je na een /s/ een /ch/ hoort. Door goed te luisteren kunnen ze nu ook woorden met schr~ schrijven door de letter r toe te voegen. • Vertel dat bij woorden met str~, schr~, spr~ of ~rst ook kapstokwoorden kunnen helpen om de woorden te schrijven, dat zijn hier: strik, schrik, sproet en worst. Verwijs hierbij naar het bord
waar deze woorden nog staan. Bij de kapstok woorden strik, schrik en sproet letten ze goed op de beginstukjes, bij het kapstokwoord worst op het eindstukje. • Laat de leerlingen hun werkboek voor zich ne men op pagina 21. Bespreek de titel (schrok, straat) en de instructie van die pagina. Benoem de plaatjes van opdracht 1: schram, schroef, schrift, streep en opdracht 2: strik, korst, sproet en worst.
◆ Verwerking
• De leerlingen maken de opdrachten van pagina 21. • Bij opdracht 1 maken ze de woorden met schr~ en str~ af. Vervolgens schrijven ze de woorden over. • Bij opdracht 2 maken ze de woorden met str~, spr~ of ~rst af en schrijven deze woorden bij de plaatjes. • Bij opdracht 3 onderstrepen ze de woorden met str~, spr~ of schr~. Ze schrijven de onderstreepte woorden vervolgens over in de juiste rij. • De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. • Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4.
◆ Reflectie
• Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. • Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze hebben woorden met str~, spr~ of ~rst ge leerd door goed te luisteren naar de klanken. - Van woorden met schr~ weten ze dat je een sch schrijft als je na een /s/ een /ch/ hoort. Door verder goed te luisteren weten ze dat ze hier nog een r aan toe moeten voegen. - Ze weten dat ook de kapstokwoorden kunnen helpen en onthouden strik, schrik, sproet en worst. • Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun tien moeilijkste woorden van het werkblad voor. Bijvoorbeeld: schrift, worst, sproet, schroef, schrok, strik, sproeier, stroef, korst, streep.
Basis
eenheid 4 | les 3
Ik schrok op straat z i n
1
i n
Vul de letter in. Schrijf het hele woord over.
de sch r am de
2
schram
de sch r oef de
de
schroef
•strik ik
het
• korst
de ko
de
de
de
de st r eep
schrift
de
streep
•sproet
de wo
oet
de
•
worst
Welke woorden zijn met str~, spr~ of schr~? Wat hoor ik achter die struik? Ik spring opzij want ik schrok. Het is een sproeier. Die maakt me kletsnat.
struik stroef straat
Differentiatie / extra stof__________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 21 • Werkboekje bij de Lijsterbij 1 • Slagwerk spelling B1
Ik spreek raar. Ik stap stroef. Er zit een schroef los. Ik zet me schrap. Ik steek de straat over.
Schrijf de woorden in de juiste rij. str~ strik
✪
het sch r ift
Welke letters zijn verstopt: str~, spr~ of ~rst?
de
3
eenheid 4 | les 3
s p el l i n g
spr~ sproet
spring sproeier spreek
Differentiatie / extra hulp_ ________ • Voor leerlingen die /schr/ herleiden tot sr of skr is het goed laten horen van de /ch/ belangrijk. Als onder steuning kan een regel helpen: ‘Als je achter de s een r hoort, staat er altijd ch tussen.’ In de Randstad kan alleen met die regel worden gewerkt, omdat daar de /ch/ in schr~ door velen niet wordt uitgesproken. • Oefeningen met woorden als schrik schik, schrok - schok kunnen de aandacht van de leerlingen voor de clusters sch en schr verbeteren. • De beginclusters str~, schr~ en spr~ en de eindcluster ~rst kennen een vrij complexe structuur. Het opnieuw laten verklanken van het woord, als het eenmaal geschreven is, helpt de leerling om zelf fouten in de ge schreven woorden op te sporen.
Tip_____________________________ • Overweeg om de extra opdracht door alle leerlingen te laten maken. Door de leerlingen zelf moeilijke woorden te laten kiezen, versterkt u hun inzicht in het eigen kunnen. Bovendien verschaft deze opdracht u waardevolle informatie over het inzicht van de leerlingen in de spel lingproblematiek. Laat leerlingen ook vertellen wat ze moeilijk vinden aan een gekozen woord.
schr~ schrik
schrok schroef schrap
Schrijf de tien moeilijkste woorden van dit werkblad over.
21
87
Bewaar het geheim z i n
i n
Doel ____________________________ • De leerlingen leren bij het opzoeken van een woord in de Lijsterbij ook op de derde en de vierde letter te letten. Strategie________________________ • De leerlingen breiden de opzoek strategie uit door ook te letten op de derde en de vierde letter van een woord. Materialen_ _____________________ • Werkboek A, pagina 22 • Antwoordenboek A, pagina 22 • Lijsterbij 1 • Schrift • Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4 Vooraf__________________________ • Schrijf op het bord:
begin geluk vergeet beslist gesnapt vergif bevel gezeur verlies
s p e l l i n g
◆ Introductie
◆ Verwerking
gaat zeggen. Op het bord staan drie van de vier woorden. De leerlingen moeten aangeven welk woord ontbreekt. begin, beloof, beslist, bevel geluk, gesnapt, gewoon, gezeur vergeet, vergif, verlies, vertel • Schrijf de ontbrekende woorden onder de juiste rij op het bord. • Vertel de leerlingen dat ze vandaag in de Lijsterbij woorden gaan opzoeken met be~, ge~ of ver~, zoals beloof, gewoon en vertel.
ze opzoeken in de Lijsterbij. • Bij opdracht 2 vullen ze ook woorden in bij stuk jes die ze opzoeken in de Lijsterbij. • Bij opdracht 3 zetten ze woorden uit de Lijsterbij in de juiste volgorde. • De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. • Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4.
• Vertel de leerlingen dat u telkens vier woorden
◆ Instructie
• De leerlingen nemen de Lijsterbij voor zich en gaan na of de woorden in de rijtjes met be~, ge~ of ver~ in de juiste volgorde staan. Maak drie groepen: de leerlingen van de eerste groep con troleren de woorden met be~, de leerlingen van de tweede groep de woorden met ge~ en de leer lingen van de derde groep de woorden met ver~. • Laat enkele leerlingen aan het woord en kom tot de conclusie dat de woorden in de eerste en tweede rij niet in de juiste volgorde staan, teken pijltjes om de juiste volgorde aan te geven:
begin beslist bevel beloof
geluk gesnapt gezeur gewoon
vergeet vergif verlies vertel
• Laat de leerlingen uitleggen hoe ze tot het juiste antwoord zijn gekomen. • Herhaal dat ze bij het opzoeken eerder al geleerd hebben te letten op de eerste en tweede letter van een woord. Bij woorden met be~ of ge~, met dezelfde begin- en tweede letter, letten ze voor de juiste volgorde op de derde letter die ook in de volgorde van de rups staat. Bij woorden met ver~, die de drie zelfde beginletters hebben, kijken ze naar de vierde letter. • Laat de leerlingen hun werkboek voor zich ne men op pagina 22. Bespreek de titel (bewaar, geheim) en de instructie van die pagina. Op dracht 3 is een nieuw type opdracht. Met behulp van de rups in de Lijsterbij kunnen de leerlingen deze opdracht zelfstandig uitvoeren zonder het alfabet van buiten te kennen.
88
• De leerlingen maken de opdrachten van pagina 22. • Bij opdracht 1 vullen ze woorden in bij stukjes die
◆ Reflectie
• Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. • Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze weten dat ze bij het opzoeken van woorden in de Lijsterbij niet alleen de eerste en tweede maar ook de derde en vierde letter kunnen ge bruiken om een woord te vinden. • Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen de zin nen met be~, ge~ en ver~ voor. Ik bedank de postbode. Ik vertrek morgen. Wie heeft dat gedaan? Ik verdeel de taart. Je hebt gelijk. Betaal aan de kassa! Ik bewaar het geheim. Ik geloof hem niet. Versier je de stoel? Na les 4 kunt u een controledictee afnemen dat inzicht geeft in de vorderingen van de leerlingen. Het vertelt u ook welke vervolgactiviteiten in les 5 en 6 voor de leerlingen gekozen kunnen worden.
Basis
eenheid 4 | les 4
Bewaar het geheim z i n
1
i n
Wat moet er staan? Kijk in de Lijsterbij. be~
ik
Het laatste woord met be~ is
Het woord met be~ is
bezweet
ik
het geheim
het
verkeer
Het eerste woord met ge~ is
Het woord onder gesprek is
Het woord onder gezeur is
gebaar
het
Differentiatie / extra stof__________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 22 • Werkboekje bij de Lijsterbij 1 • Slagwerk spelling B1
Het woord onder verjaardag is
het gezeur
getal
het
gezicht
Welke woorden horen op de lijntjes? Kijk in de Lijsterbij.
het
beschermen
het
gehakt
het
vergiet
beschuit
het
geheim
het
vergif
beslag
het geheugen
beslist
✪
bewaar
de verjaardag
het gesprek
de
3
be~ het geheim
ge~
het
2
eenheid 4 | les 4
s p el l i n g
Differentiatie / extra hulp_ ________ • Maak een inschatting van welke leerlingen moeite zullen hebben met de opdrachten. Overweeg om ze (een gedeelte van) de opgaven onder uw begeleiding te laten maken.
vergissen ik vergis
gehoorzaam
me
Kijk in de Lijsterbij. In welke volgorde staan deze woorden? begin
bedankt
gesnapt
gebak
verlies
verdriet
bedankt
begin
gedicht
gedicht
verdriet
verhaal
behang
behang
gebak
gesnapt
verhaal
verlies
Wat past er: be, ge of ver? Schrijf de hele zin over. Ik
dank de postbode.
Ik
Ik
trek morgen.
Je hebt
Wie heeft dat
daan?
deel de taart. lijk.
taal aan de kassa!
Ik
waar het geheim.
Ik
loof hem niet. sier je de stoel?
22
89
Controledictee z i n
i n
Doel____________________________ • De leerlingen laten zien dat ze de belangrijkste stof uit eenheid 4 beheersen. Categorieën_ ____________________ • ~mmm, mmm~ (1.3): straf, sprong, eerst, schaamt, straks, spreek, schelp • mmmm~ (1.4): schreef, schrijf • be~, ge~, ver~ (2.1): bezweet, gedaan, verdriet, bezoek, vertel, verhaal, geheim • /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9): kring, bank, lang, flink Materialen_ _____________________ • Groepsoverzicht 4a, kopieerblad 19 of 20 • Signaleringsformulier 4a, kopieerblad 23 • Groepsoverzicht 4b, kopieerblad 21 of 22 • Signaleringsformulier 4b, kopieerblad 24 • Schrijfblaadjes of een dicteeschrift
s p e l l i n g
◆ Afname controledictee 4a
• Ook het totaal aantal fouten per leerling kunt u
dictee af te nemen. Geef hierbij aan dat het dictee een manier is om te kijken of ze de stof van de eerste vier lessen beheersen. • Maak met de leerlingen afspraken zodat het voor iedereen mogelijk is om rustig te werken. • Neem nu het dictee af. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de hele zin.
• Vertel de leerlingen dat het nu tijd is om een
◆ Correctie en registratie
• Na de afname kijkt u zelf de dictees na. U let hierbij alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie. Elk doelwoord kan maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in het woord. • Beslis of u het liefst het groepsoverzicht invult met de woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met de woorden in categorievolgorde. Vul nu het overzicht in. U doet dit door een kruis je te zetten bij de doelwoorden die de leerling fout heeft geschreven. • Het groepsoverzicht geeft u een goed beeld van de mate waarin op groepsniveau de stof wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden of categorieën, dan verdient deze leerstof in les 5 en 6 nog extra aandacht.
◆ Controledictee 4a
Woorddictee 1. De kinderen staan in een kring. 2. Ze zijn bezweet. 3. Bas zit op de bank. 4. Hij kreeg straf. 5. Wat heeft hij gedaan? 6. Hij sprong op zijn boekentas. 7. Hij schreef op de muur. 8. Eerst was hij boos. 9. Nu heeft hij verdriet. 10. Hij schaamt zich.
◆ Controledictee 4b
kring bezweet bank straf gedaan sprong schreef eerst verdriet schaamt
Zinsdictee 1. Bas is al lang weer flink. 2. Straks schrijf ik hem een brief. 3. Ik spreek met hem af. 4. Ik ga bij hem op bezoek. 5. Ik vertel dan een leuk verhaal. 6. Het heet: Het geheim van de schelp.
90
Woorddictee 1. Knol, het oude paard, loopt mank. 2. Ik streel zijn rug. 3. Hij houdt zijn kop scheef. 4. Hij eet een korst brood. 5. Bles is een jong paard. 6. Hij schrikt nergens van. 7. Hij doet gewoon zijn zin. 8. Straks gaan we rijden. 9. Nu verzorg ik Bles. 10. Kom je eens op bezoek?
mank streel scheef korst jong schrikt gewoon straks verzorg bezoek
Zinsdictee 1. Ik breng een beschuit naar het schaap. 2. De boer schreef: dieren niet voeren. 3. De boer heeft me gezien. 4. Ik verstop me achter de bank. 5. Dan spring ik weg. 6. Denk je dat de boer streng is?
uit het groepsoverzicht afleiden. In het algemeen kunt u uitgaan van de volgende normering: Minder dan 2 fouten 2 - 4 fouten 5 - 6 fouten Meer dan 6 fouten
goed voldoende twijfelachtig onvoldoende
• Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoor den goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten heeft gemaakt in het controledictee, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. Hiervoor gebruikt u het signaleringsformulier.
◆ Differentiatie na het dictee
• Op basis van het groepsoverzicht bepaalt u de Woorden van de Week. Dit zijn minimaal 5 en maximaal 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hebben. U markeert de woorden in het groepsoverzicht en zet ze op het bord. U komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. • Leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoor den bij het dictee krijgen in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking. De leerlingen die goed scoorden gaan zelfstandig aan het werk. Voor leerlingen die voldoende scoorden, kunt u zelf bepalen of ze meedoen met de ver lengde instructie en begeleide verwerking of dat ze zelfstandig gaan werken.
◆ Extra hulp en remediëring
• Bij de verlengde instructie en begeleide verwerking in les 5 en 6 kan nevenstaande achtergrondinformatie u ondersteunen bij het geven van extra hulp en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten.
◆ Afname controledictee 4b
• Controledictee 4a en 4b zijn gericht op dezelfde spellingcategorieën, maar bevragen voor een groot gedeelte andere woorden. Dictee 4a neemt u in ieder geval af. Dictee 4b gebruikt u wanneer u een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid na les 6. • U volgt exact dezelfde opzet zoals geschetst is bij en na de afname van controledictee 4a.
eenheid 4 | dictee
~mmm, mmm~ (1.3) Wat is belangrijk? • Het herkennen van de afzonderlijke klanken van een woord. • Het koppelen van de juiste letters aan de klan ken in de juiste volgorde.
mmmm~ (1.4) Wat is belangrijk? • Het herkennen van de afzonderlijke klanken van een woord. • Het koppelen van de juiste letters aan de klan ken in de juiste volgorde.
Wat kan er fout gaan? • De leerling herkent de afzonderlijke klanken onvoldoende, en laat bijvoorbeeld een letter uit de medeklinkercluster str~, spr~ of ~rst weg. • De leerling verwart woorden zoals kost en korst. • De leerling schrijft de medeklinkers in de ver keerde volgorde, bijvoorbeeld trost in plaats van trots. • Door overdreven articulatie voegt de leerling een letter toe en schrijft bijvoorbeeld stereng in plaats van streng. • De leerling spreekt /sch/ uit als /sk/ of /sr/. • De leerling kent sch~ niet of onvoldoende en schrijft sg in plaats van sch.
Wat kan er fout gaan? • De leerling herkent de afzonderlijke klanken onvoldoende. • De leerling spreekt /schr/ uit als /skr/ of /sr/. • De leerling kent de cluster schr~ niet of onvol doende en schrijft sgr in de plaats van schr.
Wat kunt u doen? Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 2 Spellingkaart 14, 15 • Leerlingen die fouten maken bij mmm~-woor den met str~ of spr~ laat u zoveel mogelijk de woorden als een geheel schrijven. • Aan het woordeinde (~mmm-woorden) zijn meer medeklinkercombinaties mogelijk, daar is het luisteren naar de klanken en één voor één opschrijven van de letters belangrijk: ‘je schrijft wat je hoort’. Dit komt nog uitgebreid aan bod in de volgende jaargroep. • Leerlingen die letters weglaten, verwarren of toevoegen, laat u de woorden duidelijk uitspreken en rubriceren onder de kapstokwoorden strik, sproet en worst. • De medeklinkerclusters str~, spr~ en ~rst ken nen een vrij complexe structuur. Het opnieuw laten verklanken van het woord, als het een maal geschreven is, helpt de leerling om zelf zijn fouten in de geschreven woorden op te sporen. • Bij leerlingen die /sch/ herleiden tot sk of sr is het goed laten horen van de /ch/ belangrijk. Als ondersteuning kan een regel helpen: ‘Als je achter de s een r hoort, staat er altijd ch tussen.’ • De sch~ heeft een vaste schrijfwijze. De leer lingen oefenen woorden met sch~ onder het kapstokwoord schaap.
Wat kunt u doen? Les 6 verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Spellingkaart 15 • De aandacht voor de cluster kan worden ver beterd door oefeningen met woorden zoals schrik - schik, schrok - schok. • De schr~ heeft een vaste schrijfwijze. De leer lingen oefenen woorden met schr~ onder het kapstokwoord schrik. • Bij leerlingen die /schr/ herleiden tot skr of sr is het goed laten horen van de /ch/ belangrijk. Als ondersteuning kan een regel helpen: ‘Als je achter de s een r hoort, staat er altijd ch tussen.’ be~, ge~, ver~ (2.1) Wat is belangrijk? • Het onderscheiden van de klankgrepen in het woord. • Het koppelen van de letter e aan de stomme e. Wat kan er fout gaan? • De leerling onderscheidt de klankgrepen onvol doende omdat de stomme e onvoldoende ge- hoord wordt. • De leerling laat bij het uitspreken van het woord de stomme e weg (bgin, gnoeg). • De leerling koppelt de /e/ aan de letter u van bus. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 2 Spellingkaart 22 • Leerlingen die fouten maken in be~, ge~ of ver~ laat u deze woorden rubriceren onder de kapstokwoorden begin, gevaar, verdriet. Be langrijk hierbij is het duidelijk uitspreken en het goed beluisteren van de woorden. • Leerlingen die de klankgrepen samentrekken (bgin, gnoeg) kunt u tijdens het uitspreken la-
ten meeklappen: een zachte klap voor de eer ste en een hardere klap voor de tweede letter greep. • Leerlingen die een verkeerde klank-letter koppeling maken en een u schrijven, oefenen ook met rijtjes onder de kapstokwoorden begin, gevaar, verdriet. /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) Wat is belangrijk? • Het herkennen en onderscheiden van de /n/-, /ng/- of /ngk/-klank in het woord. • Het koppelen van de juiste letters aan de klanken. Wat kan er fout gaan?
• De leerling onderscheidt de /n/, /ng/ en /ngk/ niet van elkaar in klank. • De leerling herkent de betekenis van het woord in de context niet, waardoor het niet duidelijk is over welk woord het gaat (zin - zing - zink). • De leerling houdt bij het schrijven van de /ng/en de /ngk/-klank vast aan het principe één klank, één letter en weet niet dat deze klanken met twee letters worden geschreven. • De leerling verwart ng en nk als letters. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Spellingkaart 18, 19 • Laat leerlingen die moeite hebben met de klan ken het verschil in uitspraak duidelijk ervaren: bij de /n/ komt de tong tegen de bovenste tanden, bij de /ng/ gaat de tong naar beneden. Bij /ngk/ wordt de /ng/-klank gevolgd door de plofklank /k/. Wijs de leerlingen erop dat de lettergroep ~ngk niet bestaat. • Geef mondelinge oefeningen waarbij de leer lingen de hoorstrategie oefenen. Laat ze letten op de klankverschillen of -overeenkomsten. Bijvoorbeeld: Klinken de woorden hetzelfde (den denk)? Bij welk kapstokwoord (slang of plank) past het woord? • Betrek bij op elkaar lijkende woorden, zoals bang - bank, zing - zink, de betekenis. Leerlingen die het verschil niet kunnen horen, kunnen de woorden met hun betekenis dan inprenten.
91
Denk flink na! z i n
i n
Doel ____________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze eenheid. Categorieën_ ____________________ • be~, ge~, ver~ (2.1) • /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) Strategieën _ ____________________ • De leerlingen schrijven woorden met een stomme e in de eerste lettergreep met de hoorstrategie: ze luisteren naar de delen, ze schrijven elk deel op, en weten dat de stomme e met e wordt geschreven. Bij woorden met be~, ge~ of ver~ gebruiken ze kapstokwoorden (begin, gevaar, verdriet) om te oefenen; ze rubrice ren naar analogie. • Ze leren woorden met ~n, ~ng of ~nk met de hoorstrategie. Ze pren ten de woorden met hun betekenis in als als ze het verschil niet horen. Vooraf__________________________ • Zet de Woorden van de Week op het bord. Dit zijn de woorden (minimaal 5, maximaal 10) waar veel leerlingen in het dictee nog moeite mee hadden. • Bepaal op basis van het afgenomen controledictee welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaar ten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze.
92
s p e l l i n g
◆ Introductie
◆ Verlengde instructie en begeleide
dictee. Verwijs hierbij naar de Woorden van de Week die op het bord staan. • Bespreek met de leerlingen de Woorden van de Week. Laat ze deze lezen en de moeilijkheid verwoorden. Vertel dat deze woorden de komen de week centraal zullen staan en tussendoor geoefend zullen worden (zie ook : Tips).
1: /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) • De leerlingen nemen spellingkaart 18 voor zich. Herhaal samen de kapstokwoorden met ~ng. Herinner de leerlingen eraan dat ze maar één klank horen, maar twee letters moeten schrijven. • Schenk vervolgens aandacht aan de kapstok woorden met ~nk op spellingkaart 19. Herhaal dat de lettergroep ngk niet bestaat, de klank /ngk/ wordt met twee letters geschreven (n-k). • Laat de leerlingen vervolgens alle rijtjes van beide spellingkaarten nog een keer goed bekijken. • Vervolgens leggen ze hun spellingkaarten weg en zegt u woorden met ~ng of ~nk door elkaar. Als de leerlingen een woord horen met ~ng, steken ze hun vinger op. (U kunt eventueel ook woorden met ~n tussendoor gebruiken: den, ben, kan, kin.) • Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen en maak samen opdracht 1 en 2 van pagina 23.
• Blik met de leerlingen terug op het gemaakte
◆ Werkinstructie
• Leerlingen die geen of weinig fouten hebben ge- maakt in de categorieën die aan de orde zijn, ma ken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 23. • De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking.
• De doelwoorden in de titel van pagina 23 zijn: denk en flink. • Bij opdracht 1 schrijven de leerlingen van samen stellingen het woorddeel met ~ng of ~nk over. • Bij opdracht 2 maken ze met de losse letters een ~ng- of ~nk-woord. • Bij opdracht 3 maken ze de woorden met be~, ge~ of ver~ af en schrijven deze in zinnen. • De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. • Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 18, 19 en/of 22. Ze kiezen zelf twee opdrachten per kaart, of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken. • Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4.
verwerking
2: woorden met be~, ge~ of ver~ (2.1) • De leerlingen nemen spellingkaart 22 voor zich. Laat ze de kapstokwoorden begin, gevaar en verdriet lezen. Wijs erop dat de stomme e in be~, ge~ en ver~ duidelijk wordt gehoord en met een e wordt geschreven. • Laat de leerlingen de rijen onder de kapstok woorden hardop lezen en daarbij de woorden in lettergrepen splitsen: be/zoek, be/waar. • Maak met de leerlingen nu opdracht 3 van pagina 23. • Daarna kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4.
Her haling
eenheid 4 | les 5
Denk flink na! z i n
1
2
i n
Lees de samenstelling. Schrijf alleen het stuk met ~ng of ~nk over. dankbaar
dank
vensterbank
bank
frisdrank
drank
wenkbrauw
wenk
hangkast
hang
gifslang
slang
zangles
zang
springtouw
spring
uitgang
gang
oorring
ring
Differentiatie / extra stof__________ • Spellingkaart 18, keuzeopdrachten • Spellingkaart 19, keuzeopdrachten • Spellingkaart 22, keuzeopdrachten • Werkboekje bij de Lijsterbij 1 • Slagwerk spelling B1
Kies de goede letters. Vul het woord in.
i fl nk ng e ng nk br
3
eenheid 4 | les 5
s p el l i n g
Hij eet
Ik
flink
breng
i nk dr ng
.
het boek terug.
sch nk e ng
drink
Ik
Ik
melk.
schenk
de melk in.
Vul het woord met be~, ge~ of ver~ in. zoek
Vandaag komen mijn nichtjes op
bezoek
.
keer
Ze zijn wat later door het drukke
verkeer
.
zeur
Maar geen
schil
Ellen en Emma zijn een tweeling. Ik zie geen
luk
We spelen met kaarten. Ellen heeft
zweet
Ze heeft het er erg warm van. Ze is helemaal
slist
Het volgende spel wil ik
lies
Het lukt me niet, ik
noeg
Ik heb geen zin meer. Ik heb
gezeur
, ze komen wel.
verschil
geluk
beslist
verlies genoeg
tussen die twee. .
bezweet
Materialen_ _____________________ • Werkboek A, pagina 23 • Antwoordenboek A, pagina 23 • Spellingkaart 18 • Spellingkaart 19 • Spellingkaart 22 • Lijsterbij 1 • Schrift • Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4
.
de winnaar zijn.
Tips____________________________ • Deze les kan afgestemd worden op de instructie- en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de lesstof spreiden over twee lessen. Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aan tal malen de Woorden van de Week tussendoor kort te oefenen. Laat de leerlingen de woorden bijvoorbeeld in zinnen gebruiken. • Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spelling kaarten.
opnieuw. gespeeld.
23
93
Verstopt achter de struik z i n
i n
Doel ____________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze en voorgaande eenheden. Categorieën_ ____________________ • mmm~ (1.3) • mmmm~ (1.4)
• be~, ge~, ver~ (2.1) • /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk (2.9) Strategieën _ ____________________ • ~Mmm- en mmm~-woorden schrij ven de leerlingen met de hoor strategie. Bij bepaalde, frequente clusters, zoals ~rst, str~ en spr~, gebruiken ze kapstokwoorden (worst, strik, sproet); ze rubriceren naar analogie. • De leerlingen leerden al de sch~ door de cluster in te prenten: hoor je na /s/ een /ch/ dan schrijf je sch, nu passen ze ook nog de hoorstrategie toe voor de r: aan de cluster sch~ voegen ze de r toe. Vooraf__________________________ • Zorg dat de Woorden van de Week nog op het bord staan. • Op basis van het afgenomen contro ledictee bepaalt u welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaar ten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze.
94
s p e l l i n g
◆ Introductie
• Dek de Woorden van de Week af of draai het bord om. Dicteer de woorden. De leerlingen schrijven ze in hun schrift. • Maak de Woorden van de Week weer zichtbaar en laat de leerlingen hun werk controleren. • Veeg de woorden uit die door alle leerlingen juist geschreven zijn. De andere blijven nog een week staan (zie ook : Tips).
◆ Werkinstructie
• Leerlingen die geen of weinig fouten hebben gemaakt in de categorieën die aan de orde zijn, ma ken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 24. • De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking.
• De doelwoorden in de titel van pagina 24 zijn: verstopt en struik. • Bij opdracht 1 kiezen de leerlingen de juiste woor den en schrijven deze in de zinnen. • Bij opdracht 2 maken ze woorden af en plaatsen ze enkele letters of woorden in zinnen. • De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. • Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 14 en/of 15. Ze kiezen zelf twee opdrachten per kaart, of u geeft aan welke op drachten ze moeten maken. • Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4.
◆ Verlengde instructie en begeleide
verwerking
1: mmm~ (1.3), mmmm~ (1.4) • De leerlingen nemen spellingkaart 14 en 15 voor zich. Herhaal met de leerlingen enkele rijtjes met sch~ en het rijtje woorden met schr~. • Schrijf de kapstokwoorden schaap en schrik op het bord. U zegt woorden van de twee rijen door elkaar. De leerlingen moeten het kapstokwoord zeggen. Geef snelle beurten. • Als ondersteuning kan de regel gelden: Als je /schr/ hoort, staat er altijd ch tussen de s en r. Je schrijft schr.
• Laat de leerlingen in tweetallen oefenen. De ene leerling kiest een woord met sch~ of schr~ en dicteert het. De andere leerling schrijft het woord met zijn vinger op de bank. De eerste leerling ‘leest’ mee en controleert het woord. Daarna wisselen ze van rol. 2: ~mmm, mmm~ (1.3) • De leerlingen nemen spellingkaart 15 voor zich. Laat de leerlingen de reeksen met str~, spr~ en ~rst hardop lezen. Verlang een duidelijke uit spraak, zodat goed te horen is hoe je de woorden moet schrijven. • Schrijf de kapstokwoorden strik, sproet en worst op het bord. U zegt woorden met str~, spr~ en ~rst van de spellingkaart door elkaar. Als ze een woord horen dat bij strik past, steken ze hun vinger op. Vertel dat het bij deze woorden heel belangrijk is om goed te luisteren. • Oefen hierna door ze hun vinger op te laten steken bij woorden met spr~. Daarna kunt u een reeks woorden opnoemen met ~rst. • Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen en maak samen de opdrachten van pagina 24. • Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 14 en/of 15. Ze kiezen zelf een of twee opdrachten per kaart en oefenen de rijtjes verder zelfstandig. U kunt de opdrachten ook laten maken tijdens een les zelfstandig werken, of op een ander moment. • De leerlingen kunnen ook werken met Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4. Na les 6 kunt u eventueel controledictee 4b afnemen.
Her haling
eenheid 4 | les 6
Verstopt achter de struik z i n
1
i n
eenheid 4 | les 6
s p el l i n g
Welke woord past in de zin? Kies uit: schrap, slang, schroef, struik, plank, schopt, stang, schram, bank, schuur, schaar, hangt, ton, pink. De
slang
schroef
Vader draait een lange
Zet je De pestkop
kruipt onder de in de
plank
schrap
schopt
tegen de
schram
op mijn De
bank
2
de
schaar
staat voor de
schr
ft
Ik schrijf met een viltstift een in mijn nieuwe
schuur
ver
uik
Kijk eens achter de
zoek
Morgen ga ik bij mijn tante op
aat
vallen
stopt?
struik
!
be
zoek.
Ze woont in de Sport straat Karolien is
ge
haal .
Waar heeft onze poes zich
st
ver
schrift
stopt
.
vallen.
schram
sch
am
Ze heeft een
wo
st
Dirk ruikt gebraden
do
st
Hij heeft honger, maar ook
.
aan de haak.
.
Welke letters zijn verstopt? Vul de letters of het hele woord in. haal
stang
.
pink
ton
.
.
houd je vast aan de
De tuinman hangt Er zit een
struik
op haar arm.
worst dorst
Materialen_ _____________________ • Werkboek A, pagina 24 • Antwoordenboek A, pagina 24 • Spellingkaart 14 • Spellingkaart 15 • Lijsterbij 1 • Schrift • Zin in spelling cd-rom A, eenheid 4
.
.
Differentiatie / extra stof__________ • Spellingkaart 14, keuzeopdrachten • Spellingkaart 15, keuzeopdrachten • Werkboekje bij de Lijsterbij 1 • Slagwerk spelling B1 Tips____________________________ • Deze les kan afgestemd worden op de instructie- en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de lesstof spreiden over twee lessen. Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aantal malen de resterende Woorden van de Week tussendoor kort te oefenen. Laat de leerlingen bijvoor beeld een verhaal maken met de woorden. • Toon belangstelling voor de resul taten van leerlingen die gedurende deze eenheid met de computer gewerkt hebben. • Informeer naar de zelfstandig ge- maakte opdrachten bij de spelling kaarten.
.
24
95
naam
9027665577_groepsoverz.indd
(2.9)
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
19
(1.3)
straf
(1.3)
(2.9)
flink
(2.1)
08-10-2007
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
5-6 fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
s p e l l i n g
totaal aantal fouten
schelp (1.3)
geheim (2.1)
verhaal (2.1)
vertel
bezoek (2.1)
spreek (1.3)
schrijf (1.4)
straks (1.3)
(2.9)
lang
schaamt (1.3)
verdriet (2.1)
eerst
schreef (1.4)
sprong (1.3)
gedaan (2.1)
(2.9)
i n
bank
z i n
bezweet (2.1)
kring
Groepsoverzicht 4a groep: ____________________
datum: ____________________
dicteevolgorde
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 19
11:40:01
groep: ____________________
Groepsoverzicht 4a s p e l l i n g
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
5-6 fouten twijfelachtig
totaal aantal fouten
flink
lang
bank
kring
geheim
2.9 /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk
verhaal
vertel
bezoek
verdriet
gedaan
2.1 be~, ge~, ver~
bezweet
schelp
1.4 mmmm~
spreek
straks
schaamt
eerst
naam
sprong
straf
1.3 ~mmm, mmm~
> 6 fouten onvoldoende
categorievolgorde
schrijf
i n
schreef
z i n
datum: ____________________
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 20
9027665577_groepsoverz.indd
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
20
08-10-2007
11:40:01
groep: ____________________
Groepsoverzicht Groepsoverzicht 4b
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
(1.3) streng
5-6 fouten twijfelachtig
(2.9) denk
> 6 fouten onvoldoende
(1.3) spring
totaal aantal fouten
(2.9) bank
verstop (2.1)
gezien (2.1)
schreef (1.4)
schaap (1.3)
beschuit (2.1)
(2.9) breng
bezoek (2.1)
verzorg (2.1)
(1.3) straks
gewoon (2.1)
(2.9) jong
schrikt (1.4)
(1.3)
dicteevolgorde
korst
scheef (1.3)
(1.3) streel
s p e l l i n g
(2.9)
naam
i n
mank
z i n
datum: ____________________
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
9027665577_groepsoverz.indd
21
kopieerblad 21
08-10-2007
11:40:02
groep: ____________________
Groepsoverzicht 4b s p e l l i n g
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
5-6 fouten twijfelachtig
totaal aantal fouten
denk
bank
breng
jong
mank
2.9 /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk
verstop
gezien
beschuit
bezoek
verzorg
2.1 be~, ge~, ver~
gewoon
streng
1.4 mmmm~
spring
schaap
straks
korst
naam
scheef
streel
1.3 ~mmm, mmm~
> 6 fouten onvoldoende
categorievolgorde
schreef
i n
schrikt
z i n
datum: ____________________
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 22
9027665577_groepsoverz.indd
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
22
08-10-2007
11:40:02
naam: ____________________
Signaleringsformulier 4a z i n
i n
s p e l l i n g
doelwoorden
groep: ____________________ datum: ____________________
gemaakte fout(en)
aantal fouten
1.3 ~mmm, mmm~ straf sprong eerst schaamt straks spreek schelp 1.4 mmmm~ schreef schrijf 2.1 be~, ge~, ver~ bezweet gedaan verdriet bezoek vertel verhaal geheim 2.9 /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk kring bank lang flink
totaal aantal fouten
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
9027665577_groepsoverz.indd
23
kopieerblad 23
08-10-2007
11:40:02
naam: ____________________
Signaleringsformulier 4b z i n
i n
s p e l l i n g
doelwoorden
groep: ____________________ datum: ____________________
gemaakte fout(en)
aantal fouten
1.3 ~mmm, mmm~ streel scheef korst straks schaap spring streng 1.4 mmmm~ schrikt schreef 2.1 be~, ge~, ver~ gewoon verzorg bezoek beschuit gezien verstop 2.9 /n/ = n, /ng/ = ng, /ngk/ = nk mank jong breng bank denk
totaal aantal fouten
kopieerblad 24
9027665577_groepsoverz.indd
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
24
08-10-2007
11:40:02
De bank naast de den z i n
1
i n
eenheid 4 | les 1
s p elling
Lees het verhaal. Welke woorden zijn met ~nk? An en Tim zitten op een bank in het park. ‘Wat drink jij graag?’ vraagt An. ‘Schenk voor mij maar melk in,’ zegt Tim. Wat is dat! De plank zit los. Tim valt met een bonk op de grond. Zijn hand doet pijn. Zijn pink is rood. An doet er een lapje om. Tim blijft flink. Schrijf de nk-woorden over.
2
Zoek de woorden met ~nk. ik
de
ik
de
de
de
de
de
de
de
de
de
Schrijf de woorden bij alle plaatjes. Zoek rijmwoorden bij bang, drank, ring, flink en vonk. Schrijf de woorden in rijtjes onder elkaar.
19
Het bezoek lust geen gebak z i n
1
i n
sp el l in g
Vul in: be, ge of ver. Schrijf daarna het hele woord over.
het
hang
het
hij is hij is
2
eenheid 4 | les 2
het
bouw
het
zweet
het
het het
wei
het
het
het
keer
het
giet
het
het
tal
het
Welke woorden zijn met be~, ge~ of ver~? Bart is op bezoek. Ik zal hem een stuk gebak geven. Ik doe er geen suiker op, maar zout. Bart trekt een lelijk gezicht. ‘Ik begrijp het niet,’ zegt hij.
‘Het lijkt wel vergif!’ Ik heb Bart gefopt. Ik beloof het nooit meer te doen. Vertel het verhaal niet door.
Schrijf de woorden in het juiste stuk taart. be~ begin
ge~ gevaar
Maak zinnen met een be~-, ge~- en ver~-woord. Bijvoorbeeld: Ik begin met een verhaal over heerlijk gebak.
20
weer
ver~ verdriet
Ik schrok op straat z i n
1
am
de
de sch
oef
de
het sch
ift
het
de st
eep
de
Welke letters zijn verstopt: str~, spr~ of ~rst?
de de
3
s p elling
Vul de letter in. Schrijf het hele woord over.
de sch
2
i n
eenheid 4 | les 3
•
ik
•
de ko
de
de
de
•
oet
•
de wo de
Welke woorden zijn met str~, spr~ of schr~? Wat hoor ik achter die struik? Ik spring opzij want ik schrok. Het is een sproeier. Die maakt me kletsnat.
Ik spreek raar. Ik stap stroef. Er zit een schroef los. Ik zet me schrap. Ik steek de straat over.
Schrijf de woorden in de juiste rij. str~ strik
spr~ sproet
schr~ schrik
Schrijf de tien moeilijkste woorden van dit werkblad over.
21
Bewaar het geheim z i n
1
i n
eenheid 4 | les 4
s p elling
Wat moet er staan? Kijk in de Lijsterbij. be~
ik be~ het geheim
Het laatste woord met be~ is
Het woord met be~ is
ik
ge~
2
Het woord onder verjaardag is
het geheim
het gesprek
het het gezeur
Het eerste woord met ge~ is
Het woord onder gesprek is
Het woord onder gezeur is
het
het
het
Welke woorden horen op de lijntjes? Kijk in de Lijsterbij.
beschermen de
3
de verjaardag
het
het
het
het
het
het geheugen
vergissen
ik
gehoorzaam
Kijk in de Lijsterbij. In welke volgorde staan deze woorden? begin
gesnapt
verlies
bedankt
gedicht
verdriet
behang
gebak
verhaal
Wat past er: be, ge of ver? Schrijf de hele zin over. Ik
dank de postbode.
Ik
Ik
trek morgen.
Je hebt
Wie heeft dat
22
daan?
deel de taart. lijk.
taal aan de kassa!
Ik
waar het geheim.
Ik
loof hem niet. sier je de stoel?
me
Denk flink na! z i n
1
2
i n
s p elling
Lees de samenstelling. Schrijf alleen het stuk met ~ng of ~nk over.
dank
dankbaar
frisdrank
wenkbrauw
hangkast
gifslang
zangles
springtouw
uitgang
oorring
vensterbank
Kies de goede letters. Vul het woord in.
i fl nk ng e ng nk br
3
eenheid 4 | les 5
Hij eet
Ik
.
het boek terug.
i nk dr ng
Ik
melk.
sch nk e ng
Ik
de melk in.
Vul het woord met be~, ge~ of ver~ in. zoek
Vandaag komen mijn nichtjes op
.
keer
Ze zijn wat later door het drukke
.
zeur
Maar geen
schil
Ellen en Emma zijn een tweeling. Ik zie geen
luk
We spelen met kaarten. Ellen heeft
, ze komen wel. tussen die twee. .
zweet Ze heeft het er erg warm van. Ze is helemaal slist
Het volgende spel wil ik
lies
Het lukt me niet, ik
noeg
Ik heb geen zin meer. Ik heb
. de winnaar zijn. opnieuw. gespeeld.
23
Verstopt achter de struik z i n
1
i n
s p elling
Welke woord past in de zin? Kies uit: schrap, slang, schroef, struik, plank, schopt, stang, schram, bank, schuur, schaar, hangt, ton, pink.
De
tegen de
Er zit een
de
op mijn De
aan de haak. .
staat voor de
.
Welke letters zijn verstopt? Vul de letters of het hele woord in.
schr
ft
Ik schrijf met een viltstift een
haal
in mijn nieuwe
.
stopt
Waar heeft onze poes zich
stopt?
uik
Kijk eens achter de
zoek
Morgen ga ik bij mijn tante op
st
aat
vallen
!
Ze woont in de Sport
Karolien is
zoek. .
vallen.
sch
am
Ze heeft een
wo
st
Dirk ruikt gebraden
do
st
Hij heeft honger, maar ook
.
.
De tuinman
haal
24
. houd je vast aan de
De pestkop
.
in de Zet je
kruipt onder de
Vader draait een lange
2
eenheid 4 | les 6
op haar arm.
. .
Zwijsen
Zwijsen
Zo moet je het doen z i n
i n
s p e l l i n g
Op elke kaart staan woorden. Die woorden horen bij elkaar. Kijk naar het teken. Hoe schrijf je de woorden?
Auteurs Betty Cranshoff Johan Zuidema
3e druk
Omslagillustratie Benjamin Leroy
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg www.zwijsen.nl www.zininspelling.nl
Bureauredactie Amanda Woestenburg LeesMij PrePublishing Projectgroep Zwijsen Jos Cöp, Jeske Heezemans (projectleiding en redactie) Miranda van Zeelst (bureauredactie) Tony Riboch (vormgeving) Milton Cavis (productiebegeleiding) Anita Verschure (marketingadvies) Huub Lucas (uitgever)
65607_zis_spk_a_os.indd 1
A 4
Lees de woorden hardop. Kijk goed naar de blauwe stukjes.
ISBN 978.90.276.6560.7
Lay-out en dtp Patricia Smits - Studio Spider
jaargroep
Luister goed. Denk aan de regel. Onthoud het woord. Denk aan het kapstokwoord.
B 5
C 6
D 7
E 8
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Deze uitgave volgt de officiële spelling, zoals in oktober 2005 is vastgelegd.
Vouw de flappen open. Maak twee opdrachten. Alleen of samen met een ander. Schrijf ze in je schrift.
ISBN 978-90-276-6560-7
A spellingkaar ten z i n
i n
s p e l l i n g
5-1-2010 17:13:25
Spellingkaart 14 z i n
i n
s p e l l i n g
schaap school schoon schoof schoot
schaal schaar schaats schaam
scheef scheel scheen scheer
schep schelp schenk scherp
schuim schuin schuit schuif
schoen schiet schuur scheur
schik schip schilt
schok schot schort
schat schuw schub
categorie 1.3
65607_zis_bw_spkrt_a.indd 14
6-1-2010 8:25:26
Spellingkaart 15 z i n
i n
s p e l l i n g
schrik
strik
sproet
schram schrap schroef schrift schrijf schrok
straat streep streel stroef strook stroop stroomt struik straf strak strijk straks streng strand stro
spreek spreuk sprak spring sprong sprei
worst barst borst eerst dorst kerst vorst korst morst categorie 1.3 / 1.4
65607_zis_bw_spkrt_a.indd 15
6-1-2010 8:25:26
Spellingkaart 18 z i n
i n
s p e l l i n g
slang
breng
ring
tong
bang gang hang lang tang stang
eng meng streng
ding ging hing zing kring spring
zong jong long sprong
engel hengel stengel mengen brengen
ringen kringen dwingen springen vinger slinger
angel vangen zanger langs angst vangst
jongen longen honger
categorie 2.9
65607_zis_bw_spkrt_a.indd 18
6-1-2010 8:25:27
Spellingkaart 19 z i n
i n
s p e l l i n g
plank
denk
pink
vonk
bank dank mank slank klank drank stank
schenk
vink zink hink flink drink
bonk zonk dronk schonk
banken janken planken anker
enkel denken schenken wenkbrauw
winkel hinkel blinken links inkt
kronkel vonken bonken donker jonkie
categorie 2.9
65607_zis_bw_spkrt_a.indd 19
6-1-2010 8:25:27
Spellingkaart 22 z i n
i n
s p e l l i n g
begin
gevaar
verdriet
bezoek bewaar betaal beweeg beloof
gebak genoeg getal geheim geluk
vergis verhaal vergeet vergiet vergif
beschuit beslag beslist bestaan behang
gedaan gewoon gerust gehakt gepast
verzin versier verkeer verlies vertel
bericht bedrag bestek bedankt bezweet
gesprek gebrek geschikt gesnapt gezicht
verschil verstop vertrek verbruik verzorg
categorie 2.1
65607_zis_bw_spkrt_a.indd 22
6-1-2010 8:25:27
Oefenopdrachten z i n
i n
Inhoud
s p e l l i n g
1. Schrijf vijf korte woorden over. Schrijf daarna vijf langere woorden over. 2. Kies vijf woorden. Maak er korte zinnen mee. Schrijf je zinnen op. 3. Maak een zin met één woord van de kaart. Maak een zin met twee woorden van de kaart. Gebruik steeds een woord meer. Schrijf vijf zinnen op. 4. Lees tien woorden hardop voor. Een ander kind schrijft de woorden op. Jij kijkt de woorden na. 5. Maak woordraadsels. Doe het zo: schrijf tien woorden over van de kaart. Laat de blauwe letters weg. Een ander kind raadt de woorden en schrijft ze op. Jij kijkt de woorden na.
z i n
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
i n
Spellingkaart 29 s p e l l i n g
boek, duif, reus geit, geiten lijn, lijnen pauw, mouw,,pauwen,,mouwen beer, hoor, deur haai, mooi, bloei meeuw, nieuw, sluw sla, stro, nu, mee zon, sok, voet,,fop slak, spin, staan, traag vlieg, groen, knap, snel dans, kaars, kant, feest, fiets, gesp, rups drukt, kwast, stapt,, schaap schrik, strik, sproet, worst dag, traag pech, nacht, recht, dicht, bocht, lucht slang, breng, ring, tong plank, denk, pink, vonk wolk, kalm, half, tulp, wilg,, warm, sterk, durf,,slurp, erg,,doorn begin, gevaar, verdriet sterke,tanden deksel, bliksem, morgen, winter boekje, zusje, beestje poort poorten, bord borden,,, groep groepen, heb hebben,,, zak+doek, acht+tien, sport+dag boom - bomen bom - bommen
z i n
i n
Extra opdrachten z i n
s p e l l i n g
é én meer b om bo mmen m at m atten b ek b ekken m us m ussen v os v ossen gr ap gr appen vl ek vl ekken st uk st ukken sp in sp innen v in v innen
i n
s p e l l i n g
1. Kies vijf woorden. Maak er onzin-zinnen mee. Dit zijn grappige zinnen. In het echt kunnen ze niet. Schrijf je zinnen op. 2. Kies vijf woorden. Maak er een verhaal of een gedicht mee. 3. Kies twee woorden. Maak er een stripverhaal mee. Teken wat nodig is. Gebruik ook wolkjes met woorden of zinnen.
ik wij f op f oppen kl op kl oppen pl ak pl akken v al v allen z eg z eggen zw em zw emmen p uf p uffen pl uk pl ukken l ig liggen kl im kl immen
4. Maak vijf raadsels. Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld: een schoen voor de regen (= een laars). Laat een ander kind raden. 5. Maak een puzzel met woorden. Doe het zo: teken een vierkant. Schrijf er vijf woorden van de kaart in. Van links naar rechts. Of van boven naar beneden. Schrijf daarna in het vierkant nog andere letters. Laat een ander kind je woorden zoeken.
categorie 4.2
65607_zis_spk_a_os.indd 2
5-1-2010 17:13:26
Oefenopdrachten z i n
i n
Inhoud
s p e l l i n g
1. Schrijf vijf korte woorden over. Schrijf daarna vijf langere woorden over. 2. Kies vijf woorden. Maak er korte zinnen mee. Schrijf je zinnen op. 3. Maak een zin met één woord van de kaart. Maak een zin met twee woorden van de kaart. Gebruik steeds een woord meer. Schrijf vijf zinnen op. 4. Lees tien woorden hardop voor. Een ander kind schrijft de woorden op. Jij kijkt de woorden na. 5. Maak woordraadsels. Doe het zo: schrijf tien woorden over van de kaart. Laat de blauwe letters weg. Een ander kind raadt de woorden en schrijft ze op. Jij kijkt de woorden na.
z i n
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29
i n
Spellingkaart 29 s p e l l i n g
boek, duif, reus geit, geiten lijn, lijnen pauw, mouw,,pauwen,,mouwen beer, hoor, deur haai, mooi, bloei meeuw, nieuw, sluw sla, stro, nu, mee zon, sok, voet,,fop slak, spin, staan, traag vlieg, groen, knap, snel dans, kaars, kant, feest, fiets, gesp, rups drukt, kwast, stapt,, schaap schrik, strik, sproet, worst dag, traag pech, nacht, recht, dicht, bocht, lucht slang, breng, ring, tong plank, denk, pink, vonk wolk, kalm, half, tulp, wilg,, warm, sterk, durf,,slurp, erg,,doorn begin, gevaar, verdriet sterke,tanden deksel, bliksem, morgen, winter boekje, zusje, beestje poort poorten, bord borden,,, groep groepen, heb hebben,,, zak+doek, acht+tien, sport+dag boom - bomen bom - bommen
z i n
i n
Extra opdrachten z i n
s p e l l i n g
é én meer b om bo mmen m at m atten b ek b ekken m us m ussen v os v ossen gr ap gr appen vl ek vl ekken st uk st ukken sp in sp innen v in v innen
i n
s p e l l i n g
1. Kies vijf woorden. Maak er onzin-zinnen mee. Dit zijn grappige zinnen. In het echt kunnen ze niet. Schrijf je zinnen op. 2. Kies vijf woorden. Maak er een verhaal of een gedicht mee. 3. Kies twee woorden. Maak er een stripverhaal mee. Teken wat nodig is. Gebruik ook wolkjes met woorden of zinnen.
ik wij f op f oppen kl op kl oppen pl ak pl akken v al v allen z eg z eggen zw em zw emmen p uf p uffen pl uk pl ukken l ig liggen kl im kl immen
4. Maak vijf raadsels. Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld: een schoen voor de regen (= een laars). Laat een ander kind raden. 5. Maak een puzzel met woorden. Doe het zo: teken een vierkant. Schrijf er vijf woorden van de kaart in. Van links naar rechts. Of van boven naar beneden. Schrijf daarna in het vierkant nog andere letters. Laat een ander kind je woorden zoeken.
categorie 4.2
65607_zis_spk_a_os.indd 2
5-1-2010 17:13:26