Processtukken binnen het personen- en familierecht
Melanie Nadorp Hogeschool van Amsterdam HBO-Rechten Oktober 2010 513879
Voorwoord Dit onderzoeksrapport, naar de processtukken binnen het personen- en familierecht, is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de Hogeschool van Amsterdam bij de opleiding HBO-rechten. Het onderzoeksrapport is uitgevoerd naar aanleiding van een opdracht van een Advocatenkantoor te Den-Haag. Het betreft een kantoor waar elf advocaten werkzaam zijn. De advocate voor wie mijn onderzoek is uitgevoerd is advocate op het gebied van personen- en familierecht, waarbij voornamelijk het echtscheidingsrecht centraal staat. Daarnaast houdt zij zich bezig met mediation. Het onderzoek heeft vijf maanden in beslag genomen. Voorheen had ik weinig kennis op het gebied van het personen- en familierecht, maar door dit onderzoek is dat omgeslagen. Het rapport bestaat uit een literatuur- en een praktijkonderzoek. In het literatuuronderzoek wordt er gekeken naar de verschillende processtukken binnen het personen- en familierecht en waar deze juridisch inhoudelijk aan dienen te voldoen. Uit het praktijkonderzoek is een modellenbank voor deze processtukken ontstaan. Ten slotte wil ik graag vermelden dat dit onderzoek mede tot stand is komen dankzij de suggesties en opbouwende kritiek van mijn afstudeerbegeleidster, mevrouw Phillips, van de Hogeschool van Amsterdam. Verder wil ik graag eenieder bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van dit onderzoek. Mede dankzij jullie is het mogelijk geweest mijn afstudeerperiode goed af te sluiten. Amsterdam, oktober 2010
Inhoudsopgave Verklarende woordenlijst ..................................................................... 9 Afkortingenlijst .................................................................................. 13 Samenvatting ...................................................................................... 15 Inleiding ............................................................................................. 19 1.
Het personen- en familierecht in een notendop .......................... 21 1.1 Wat houdt het personen- en familierecht in? ............................ 21 1.2 Het toepassingsgebied van het personen- en familierecht ........ 22 1.2.1 Verwantschap ..................................................................... 22 1.2.2 Het recht op een naam........................................................ 24 1.2.3 Woonplaats ........................................................................ 26 1.2.4 De burgerlijke stand ........................................................... 26 1.2.5 Het huwelijk ....................................................................... 27 1.2.6 Geregistreerd partnerschap ................................................ 30 1.2.7 Scheiding............................................................................ 31 1.2.8 Afstamming........................................................................ 33 1.2.9 Adoptie ............................................................................... 35 1.2.10 Minderjarigheid & het gezag over minderjarigen ............ 37 1.2.11 Omgang ............................................................................ 39 1.2.12 Meerderjarigenbescherming ............................................ 40
2.
De verzoekschriftprocedure ........................................................ 44 2.1 De verzoekschriftprocedure ..................................................... 44 2.1.1 Inleiding ............................................................................. 44 2.1.2 Het verzoekschrift .............................................................. 47 2.1.3 Indiening ter griffie ............................................................ 47 2.1.4 Oproep voor de behandeling .............................................. 48 2.1.5 Verweerschrift.................................................................... 48 2.1.6 De behandeling .................................................................. 49 2.1.7 Beschikking........................................................................ 50 2.1.8 Hoger beroep ...................................................................... 51 2.1.9 Cassatie .............................................................................. 52
3.
Naamswijziging .......................................................................... 54 3.1 Wijzigen voornaam................................................................... 54 3.1.1 De procedure ...................................................................... 54 3.1.2 De vereisten ....................................................................... 55 3.2 Wijzigen achternaam ................................................................ 56 3.2.1 De procedure ...................................................................... 56 3.2.2 De vereisten ....................................................................... 58 3.2.3 Wetswijziging minister ...................................................... 61
4. Echtscheidingsrecht ........................................................................ 63 4.1 De rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de relatieve competentie ..................................................................................... 63 4.2 Voorlopige voorzieningen ........................................................ 64 4.2.1 Het exclusieve gebruik van de echtelijke woning.............. 65 4.2.2 Afgifte goederen ................................................................ 66 4.2.3 De kinderen ........................................................................ 66 4.2.4 De partneralimentatie ......................................................... 66 4.2.5 Uitspraak ............................................................................ 67 4.2.6 Hoger beroep ...................................................................... 67 4.2.7 Einde voorlopige voorziening ............................................ 68 4.3 Verzoekschrift tot echtscheiding .............................................. 68 4.3.1 Gegevens van partijen ........................................................ 69 4.3.2 Omschrijving van het verzoek en de gronden .................... 69 4.3.3 Ouderschapsplan ................................................................ 70 4.3.4 Echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek................... 71 4.4 Betekeningexploot .................................................................... 71 4.5 Nevenverzoeken ....................................................................... 72 4.5.1 De kinderen (artikel 827 lid 1 sub c Rv): ........................... 73 4.5.2 Partneralimentatie .............................................................. 75 4.5.3 De verdeling van de gemeenschap ..................................... 79 4.5.4 De echtelijke woning ......................................................... 79 4.6 Verweerschrift .......................................................................... 80 4.6.1 Zelfstandig verzoek ............................................................ 81 4.7 De referteverklaring .................................................................. 81 4.8 Akte van berusting en verklaring non-appèl............................. 82
5. Geregistreerd partnerschap ............................................................. 83 5.1 Omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk 83 5.2 Wederzijds goedvinden ............................................................ 84 5.3 Ontbinding door de rechter ....................................................... 85 6. Ongehuwd samenleven .................................................................. 87 6.1 Samenlevingsovereenkomst ..................................................... 87 6.2 Goederenrechtelijke aspecten ................................................... 88 6.3 Verbintenisrechtelijke aspecten ................................................ 89 7. Vaderschap ..................................................................................... 90 7.1 De vader .................................................................................... 90 7.2 Het huwelijksvaderschap .......................................................... 91 7.3 Ontkennen van het huwelijksvaderschap ................................. 91 7.4 Erkenning.................................................................................. 93 7.5 Gerechtelijke vaststelling vaderschap ...................................... 97 8. Mediation ....................................................................................... 99 8.1 Wat is mediation? ..................................................................... 99 8.2 Het Nederlands Mediation Instituut ....................................... 100 8.3 Wanneer is mediation geschikt? ............................................. 102 8.4 Het verloop van mediation ..................................................... 103 8.5 Wat als mediation mislukt? .................................................... 108 Conclusie .......................................................................................... 111 Literatuurlijst .................................................................................... 115
Verklarende woordenlijst Absolute competentie Met absolute competentie wordt bedoeld welke rechter kennis neemt van een geschil. Alimentatie Alimentatie is een financiële uitkering in de kosten van levensonderhoud die na een echtscheiding door de meest draagkrachtige partner wordt verstrekt. Belanghebbende Degene wiens belang rechtstreeks betrokken is bij de rechtszaak. Beschikking De verzoekschriftprocedure eindigt met een beschikking (artikel 30 Rv). Dit is een gemotiveerde beslissing van de rechter op het verzoek. Betekeningexploot Gerechtelijk bekendmaken en mededelen van de inhoud van het verzoekschrift door een deurwaarder. Cassatie Van de beschikking die in hoger beroep is gewezen, staat cassatieberoep open bij de Hoge Raad in Den Haag. Erkenning Door erkenning van een kind door een man ontstaat een familierechtelijke betrekking tussen de man en het kind. Geregistreerd partnerschap Het geregistreerd partnerschap is een wettelijk geregelde en erkende samenlevingsvorm.
9
Hoger Beroep Door middel van hoger beroep kan de partij die zich niet in de beslissing van de rechter in eerste aanleg kan vinden een herbeoordeling vragen. Juridisch vaderschap Het juridisch vaderschap kan op meerdere manieren tot stand komen. De man die getrouwd is met de moeder op het moment van de geboorte is van rechtswege de juridische vader. Indien de man niet van rechtswege de juridische vader is, bestaat er de mogelijkheid het kind te erkennen. Indien de man niet wil instemmen met erkenning, kan zijn vaderschap worden vastgesteld op verzoek van het kind of de moeder. Mediation Mediation is een vorm van conflicthantering door een onafhankelijke bemiddelaar, de zogenoemde mediator. Ongehuwd samenwonen Samenwonenden zonder geregistreerd partnerschap of huwelijk, er geldt geen wettelijke regeling. Ouderschapsplan Het ouderschapsplan is een verplichte regeling waarin ouders die gaan scheiden afspraken vastleggen over hun minderjarige kinderen. Overeenkomst Een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen gezamenlijk één of meerdere verbintenissen aangaan. Personen- en familierecht Het personen- en familierecht is onderdeel van het burgerlijk recht en is voornamelijk neergelegd in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het verschaft uiteenlopende regels en richt zich onder andere op afstamming, huwelijk, echtscheiding en geboorte maar ook op andere rechtsgebieden betreffende bevoegdheden van personen- en familiebetrekkingen. 10
Relatieve competentie Met relatieve competentie wordt bedoeld in welke regio het geschil voor de rechter gebracht moet worden. Samenlevingcontract Dit is een schriftelijke overeenkomst die de vermogensrechtelijke en goederenrechtelijke verhoudingen tussen twee personen regelt. Verweerschrift Het verweerschrift bevat het onderbouwde en van bewijsstukken voorziene verweer ten aanzien van de ingediende verzoeken. Verzoekschrift Het verzoekschrift is een processtuk, niet zijnde een dagvaarding, waarmee een belanghebbende zich wendt tot de rechtbank en aan de rechter verzoekt een bepaalde beslissing te nemen. Verzoekschriftprocedure Een procedure die begint met een aan de rechter gericht verzoekschrift, gevolgd door een verweerschrift. Daarna volgt de behandeling en de beschikking. Voorlopige voorziening In echtscheidingszaken kunnen beide echtgenoten voorlopige voorzieningen vragen. Deze voorzieningen hebben de aard van een ordemaatregel met een voorlopig karakter.
11
12
Afkortingenlijst Advw BW EVRM EU GR HR IVRK LJN NJ p. PA PS Rb. RO Rv Stb. Stcrt. Wobka
Advocatenwet Burgerlijk Wetboek Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens Europese Unie Gedragsregels voor Advocaten 1992 Hoge Raad Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind Landelijk Jurisprudentienummer Nederlandse Jurisprudentie pagina Procesreglement Alimentatie Procesreglement Scheiding Rechtbank Wet op de Rechtelijke Organisatie Rechtsvordering Staatsblad Staatscourant Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie
13
14
Samenvatting Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van een advocate en richt zich op de verschillende processtukken op het gebied van het personen- en familierecht. In dit onderzoek heeft de volgende vraagstelling centraal gestaan: Van welke processtukken wordt het meest gebruik gemaakt binnen het personen- en familierecht en waaraan dienen deze processtukken juridisch inhoudelijk te voldoen? Door middel van een literatuuronderzoek zijn de meest gebruikte processtukken van het personen- en familierecht in kaart gebracht. De inzichten die aan de hand van dit onderzoek zijn verkregen, zijn vertaald naar een achttal hoofdstukken. Ter inleiding wordt in het eerste hoofdstuk een overzicht gegeven van het personen- en familierecht. Hierin worden de meest besproken onderwerpen van het Burgerlijk Wetboek 1 nader toegelicht. De onderwerpen die worden besproken zijn: verwantschap, recht op een naam, woonplaats, burgerlijke stand, het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, scheiding, afstamming, adoptie, minderjarigheid, gezag, omgang en bescherming van meerderjarigen. Verzoekschriftprocedure In hoofdstuk twee komt de verzoekschriftprocedure aan de orde. In het personen- en familierecht wordt gebruik gemaakt van de verzoekschriftprocedure, krachtens artikel 261 Rv. De procedure vangt aan met het indienen van een verzoekschrift ter griffie. De rechter bepaalt een dag en een tijdstip voor de behandeling ter zitting (artikel 279 lid 1 Rv). Tot aanvang van de behandeling kan door iedere belanghebbende een verweerschrift worden ingediend (artikel 282 Rv). De behandeling van het verzoekschrift vindt mondeling plaats en achter gesloten deuren. De verzoekschriftprocedure eindigt met een beschikking (artikel 30 Rv), dit is een gemotiveerde beslissing van de rechter op het verzoek. 15
De meest voorkomende onderwerpen in de praktijk van de advocate zijn: naamswijzigingen, echtscheidingsrecht, einde geregistreerd partnerschap, ongehuwd samenleven, vaderschap en mediation. Naamswijziging Zowel de voor- als achternaam van personen kunnen worden gewijzigd. De voornaam kan door middel van een wijzigingsverzoek bij de rechtbank door de ouders van het kind of door het meerderjarige kind veranderd worden (artikel 1:4 lid 4 BW). De geslachtsnaam kan op meerdere manieren worden gewijzigd. De meest voorkomende manier geschiedt door de Koning (artikel 1:7 lid 1 BW). Dat verzoek dient te worden ingediend bij het Ministerie van Justitie. Daarnaast kan een naam van een minderjarige worden gewijzigd als gevolg van veranderingen in de relatie tussen degenen die hem opvoeden (artikel 1:5 lid 2 BW) of bij verandering in het gezag (artikel 1:253t BW). Echtscheidingsrecht Bij het echtscheidingsrecht is de „algemene verzoekschriftprocedure‟ van toepassing. Een echtscheiding wordt uitgesproken op verzoek van één van de echtgenoten of op gezamenlijk verzoek, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Artikel 815 Rv vormt een aanvulling op hetgeen artikel 278 lid 1 Rv voorschrijft ten aanzien van de inhoud van een verzoekschrift. Op grond van artikel 816 lid 1 Rv doet de verzoeker bij een eenzijdig verzoek, het verzoekschrift na de indiening betekenen aan de andere echtgenoot. Einde geregistreerd partnerschap Het geregistreerd partnerschap kan op grond van artikel 1:80c BW op verschillende wijzen beëindigd worden: door de dood, door vermissing, door omzetting in een huwelijk, door inschrijving van een verklaring omtrent beëindiging door de partners en door ontbinding op verzoek van de partners.
16
Ongehuwd samenleven Het vermogensrecht voor paren die informeel samenleven, is niet afzonderlijk in een wettelijke regeling neergelegd. Dat betekent dat tussen de partners bijvoorbeeld geen onderhoudsplicht bestaat jegens elkaar. De verhouding tussen de partners onderling wordt geregeld door het verbintenissen- en goederenrecht, zoals dat geldt voor een ieder die rechtshandelingen met een ander verricht. Vaderschap Het juridisch vaderschap kan op meerdere manieren tot stand komen. De man die getrouwd is met de moeder op het moment van de geboorte (artikel 1:119 sub a en b BW), is van rechtswege de juridische vader. Indien de man niet van rechtswege de juridische vader is, bestaat er de mogelijkheid het kind te erkennen (artikel 1:119 sub c BW). Indien de man niet wil instemmen met erkenning, kan zijn vaderschap worden vastgesteld op verzoek van het kind of de moeder (artikel 1:199 sub d BW). Mediation Mediation is een vorm van conflicthantering door een onafhankelijke bemiddelaar. De mediator helpt de betrokken partijen alle belangen en standpunten helder te krijgen. Mediation verloopt in een zestal fasen te weten: de voorfase, de intake, de mediationovereenkomst, mediationbijeenkomsten, de onderhandelingsfase en de vaststellingsovereenkomst.
17
18
Inleiding Binnen het personen- en familierecht wordt er gebruikt gemaakt van diverse processtukken, voornamelijk verzoekschriften en verweerschriften, bijvoorbeeld voor de aanvraag van een echtscheiding of een naamswijziging. De advocate voor wie ik dit onderzoek heb verricht is advocaat bij een Advocatenkantoor in DenHaag; zij is werkzaam binnen het personen- en familierecht en dan voornamelijk op het gebied van echtscheidingsrecht, alsmede mediation. Voor haar heb ik een modellenbank gemaakt, maar ook voor beginnende advocaat-stagiaires binnen het personen- en familierecht is deze modellenbank nuttig. In deze modellenbank zijn modellen alsmede voorbeelden opgenomen van de meest gebruikte processtukken in haar praktijk. Voor de totstandkoming van deze database is het van belang om te weten welke processtukken het meest binnen haar praktijk gebruikt worden en waar deze processtukken inhoudelijk aan dienen te voldoen, vanwaar dit inhoudelijke rapport. In mijn onderzoek naar de verschillende processtukken bij het personen- en familierecht staat de volgende vraagstelling centraal: Van welke processtukken wordt het meest gebruik gemaakt binnen het personen- en familierecht en waaraan dienen deze processtukken juridisch inhoudelijk te voldoen? Het inhoudelijke onderzoek is beperkt tot de processtukken binnen het personen- en familierecht en dan gerelateerd aan de praktijk van de advocate voor wie het onderzoek is uitgevoerd. Haar praktijk omvat voornamelijk het echtscheidingsrecht en tevens een aantal andere onderwerpen binnen het personen- en familierecht, alsmede mediation. Het onderzoek is beperkt tot de meest gebruikte processtukken van de advocate binnen het personen- en familierecht. Het inhoudelijke onderzoek is voornamelijk een literatuuronderzoek, waarbij de juridische aspecten met betrekking tot de diverse onderwerpen toegelicht zullen worden.
19
Het onderzoek is als volgt ingedeeld: in hoofdstuk 1 zal het personenen familierecht in een notendop worden omschreven, waarbij de relevante onderwerpen binnen het personen- en familierecht toegelicht zullen worden. De verzoekschriftprocedure, waarvan binnen het personen- en familierecht veelvuldig gebruik wordt gemaakt, zal uitgebreid worden behandeld in hoofdstuk 2. In de hoofdstukken daarop volgend worden de belangrijkste onderwerpen binnen het personen- en familierecht voor de praktijk van de advocate nader toegelicht. Hoofdstuk 3 heeft betrekking op de naamswijziging, waarbij zowel de wijziging van de voornaam als van de achternaam worden toegelicht. Hoofdstuk 4 betreft het echtscheidingsrecht; hierin wordt de gehele procedure van de echtscheiding besproken, alsmede de relevante processtukken. In het hoofdstuk daaropvolgend zal het einde van het geregistreerd partnerschap kort en bondig worden toegelicht, gevolgd door het ongehuwd samenleven. Hoofdstuk 7 heeft betrekking op het vaderschap. De onderwerpen die aan bod komen zijn: het vaderschap, ontkenning van het vaderschap, erkenning en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. In het laatste hoofdstuk zal op verzoek van de advocate mediation worden behandeld, aangezien zij momenteel een opleiding volgt tot mediator. Het geheel zal worden afgesloten met een conclusie.
20
1. Het personen- en familierecht in een notendop 1.1 Wat houdt het personen- en familierecht in? Het personen- en familierecht is onderdeel van het burgerlijk recht en is voornamelijk neergelegd in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het verschaft uiteenlopende regels en richt zich onder andere op afstamming, huwelijk, echtscheiding en geboorte maar ook op andere rechtsgebieden betreffende bevoegdheden van personen- en familiebetrekkingen. Tevens maakt het personen- en familierecht onderdeel uit van verdragen zoals het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Voornamelijk artikel 8 EVRM is in het personen- en familierecht van belang, aangezien het grote invloed heeft op de rechtspraak en wetgeving. In dit artikel is het recht op familie- en gezinsleven vastgelegd. Dit recht is een verzamelnaam voor uiteenlopende betrekkingen die deel uitmaken van het gezinsleven en families. Het Europese Hof heeft in het Marckx-arrest geoordeeld dat de lidstaten hun nationale wetgeving zo moeten inrichten dat personen die een gezinsband hebben met elkaar een normaal gezinsleven moeten kunnen hebben.1 De Hoge Raad heeft naar aanleiding van voorgenoemd arrest een aantal rechten voor de Nederlandse burgers geformuleerd, welke zijn opgenomen in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
1
EHRM 13 juni 1979, NJ 1980, 462.
21
De bemoeienis van de rechter op het terrein van het personen- en familierecht pleegt men aan te duiden met de term: voluntaire jurisdictie (vrijwillige rechtspraak) of wel oneigenlijke rechtspraak. Oneigenlijke rechtspraak is burgerlijke rechtspraak in zaken waarbij er geen sprake is van een juridisch geschil. Deze vorm van rechtshandhaving komt bijvoorbeeld voor indien de rechtstoestand van een persoon gewijzigd moet worden, zoals bij ondercuratelestelling of bij de benoeming van een voogd.
1.2 Het toepassingsgebied van het personen- en familierecht In deze paragraaf zullen de belangrijkste onderwerpen binnen het personen- en familierecht kort besproken en toegelicht worden. Deze onderwerpen zijn, verwantschap, recht op een naam, woonplaats, burgerlijke stand, het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, scheiding, afstamming, adoptie, minderjarigheid, gezag, omgang en bescherming van meerderjarigen. 1.2.1 Verwantschap Met verwantschap wordt bedoeld de samenhang tussen personen die tot dezelfde familie behoren. De graad van verwantschap is voor verschillende gebieden van het personen- en familierecht van belang. Het Burgerlijk Wetboek onderscheidt in artikel 1:3 BW twee soorten verwantschap: Bloedverwantschap De graad van bloedverwanten wordt bepaald door het geval van de geboorten. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat erkenning, adoptie en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap worden gelijkgesteld aan een geboorte.
22
Bloedverwanten zijn er dus in verschillenden graden. De graad van verwantschap is te vinden door de stappen te tellen die in de stamboom doorlopen dienen te worden om van de ene bloedverwant bij de andere te komen. Zie onderstaand schema: Figuur 1: bloedverwantschap
Overgrootouders 3
4 Oudoom/ tante
Grootouders 2 Ouders
3
5
Oom/tante
Achterneef/ nicht
1
2
4
6
Startpunt
Broer/zus
Neef/nicht
Achterneef/ nicht
1
3
5
7
Kinderen
Neef/nicht
Achterneef/ nicht
Achterneef/ nicht
2
4
6
8
Kleinkinderen
Achterneef/ nicht
Achterneef/ nicht
Achterneef/ nicht
3
5
7
9
Achterkleinkinderen
Achterneef/ nicht
Achterneef/ nicht
Achterneef/ nicht
23
Aanverwantschap Door het huwelijk of geregistreerd partnerschap ontstaat aanverwantschap. Aanverwanten zijn alle personen die een bloedverwant zijn van de partner. De graad van aanverwantschap is gelijk aan het bloedverwantschap. Door ontbinding van het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt de aanverwantschap niet opgeheven, op grond van artikel 1:3 lid 3 BW. 1.2.2 Het recht op een naam Titel 2 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vormt de kern van het recht op een naam. Het telt een zestal artikelen. In deze bepalingen wordt aangegeven hoe een voornaam wordt verkregen en onder welke omstandigheden deze kan worden gewijzigd. Ook wordt in deze artikelen bepaald welke geslachtsnaam het kind zal krijgen. Het recht op een naam is geen vermogensrecht. Het is een persoonlijkheidsrecht en valt daarom onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Het is een recht waarop anderen niet ongestraft een inbreuk mogen maken. De voornaam De voornamen van een pasgeborene worden bij de geboorte aangegeven. De aangever van de geboorte bepaalt de voornamen van het kind. Nederland kent een keuzevrijheid voor het kiezen van een voornaam. Echter, in artikel 1:4 BW worden een aantal beperkingen geformuleerd; de naam mag niet ongepast zijn en de naam mag niet gelijk zijn aan de achternaam, tenzij dit een gebruikelijke voornaam is. De vader is verplicht om aangifte van de geboorte te doen, de moeder daarentegen is hiertoe bevoegd. De aangifte moet binnen een termijn van drie dagen na de geboorte worden gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
24
De achternaam Elk kind krijgt bij de geboorte een achternaam, ook wel geslachtsnaam genoemd. Een kind welke wordt geboren in een familierechtelijke betrekking met beide ouders, kan zowel de naam van de moeder als van de vader krijgen. De ouders dienen daarvoor bij de geboorteaangifte een keuze te maken. Er bestaan echter ook andere opties, uiteengezet in onderstaande tabel: Tabel 1: achternaam Achternaam Moeder Huwelijk
Vader Naam van de vader, tenzij naamskeuze
Naam van de moeder, tenzij gezamenlijke verklaring waarin wordt Erkenning bepaald dat voor de achternaam van de vader wordt gekozen Naam van de moeder, tenzij gezamenlijke verklaring waarin wordt Gerechtelijke vaststelling bepaald dat voor de achternaam van de vader wordt gekozen Keuze is vrij aan partijen Adoptie en staat in de rechterlijke uitspraak vermeld In beginsel behoudt het kind zijn achternaam, maar partijen kunnen ervoor Partneradoptie kiezen om het kind de achternaam van de nieuwe ouder te geven 25
Het wijzigen van de naam, welke voorwaarden daaraan verbonden zijn en welke procedure gevolgd dient te worden, zal besproken worden in hoofdstuk 3. 1.2.3 Woonplaats Onder woonplaats wordt verstaan de plaats waar iemand met betrekking tot de uitoefening van rechten en de vervulling van zijn verplichtingen geacht wordt aanwezig te zijn. Als woonplaats van een natuurlijke persoon geldt zijn „woonstede‟ op grond van artikel 1:10 lid 1 BW. Hieronder wordt verstaan, de plaats waar men zijn huis en haard heeft. De woonplaats van een persoon, is in verschillende opzichten van belang. Allereerst is het een antwoord op de vraag waar bepaalde procesrechtelijke handelingen moeten plaatsvinden. Bijvoorbeeld het betekenen van de dagvaarding. Verder is de bepaling van iemand zijn woonplaats van belang voor de relatieve bevoegdheid van de rechter, artikel 99 Rv. Met relatieve competentie wordt bedoeld in welke regio het geschil voor de rechter gebracht moet worden. 1.2.4 De burgerlijke stand Het doel van de burgerlijke stand is het registreren van rechtsfeiten die de staat van personen bepalen en daarop van invloed zijn. Voorbeeld van dergelijke rechtsfeiten zijn: geboorte, erkenning en overlijden. Ambtenaar van de burgerlijke stand De ambtenaar van de burgerlijke stand wordt door het college van Burgermeesters en Wethouders benoemd, geschorst en ontslagen. De ambtenaar functioneert echter als zelfstandige en is verplicht aan de rechter verantwoording af te leggen.
26
De ambtenaar van de burgerlijke stand is belast met familierechtelijke rechtsfeiten. De taak van de ambtenaar is hierin tweeledig: het opmaken van akten en het toevoegen van latere vermeldingen en de bewaring van en de zorg voor de toegankelijkheid van de in de akten opgenomen gegevens. Registers Op grond van artikel 1:17 lid 1 BW bestaat voor iedere gemeente een viertal registers, te weten een geboorteregister, een huwelijksregister, een register voor geregistreerde partnerschappen en een register van overlijden. 1.2.5 Het huwelijk Vereisten en formaliteiten voor het aangaan van een huwelijk Aan het burgerlijk huwelijk zijn door de wetgever verstrekkende gevolgen toegekend. De wet regelt de vereisten voor het aangaan van een huwelijk in de wetsartikelen 1:31 BW tot en met 1:42 BW. Daarin worden de volgende vereisten gesteld: o Leeftijd Uit artikel 1:31 lid 1 BW blijkt dat de leeftijd van 18 jaar moet zijn bereikt om een huwelijk aan te kunnen gaan. o Monogamie Er mag geen sprake zijn van polygamie. Van polygamie is sprake wanneer er een echtelijke verbintenis is met meerdere personen tegelijk. Op grond van artikel 1:33 BW mag men slechts met één persoon getrouwd zijn.
27
o Toestemming Er mag geen sprake zijn van een gestoord geestesvermogen waardoor een partij niet in staat is zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen. Handelingsonbekwamen kunnen geen huwelijk aangaan zonder toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger. Een minderjarige heeft altijd toestemming nodig van zijn ouders. Staat de belanghebbende onder voogdij, dan is de toestemming van de voogd vereist, artikel 1:35 BW. Bij ondercuratelestelling is toestemming vereist van de curandus of de rechter, artikel 1:37 en 1:38 BW. o Overige beletselen Er mag geen sprake zijn van een te nauw bloedverwantschap of familierechtelijke band, op grond van artikel 1:41 BW, ter voorkoming van incest. Van incest is sprake bij alle relaties tussen bloedverwanten in de eerste en tweede graad, dus bijvoorbeeld tussen vader en dochter of broer en zus. Voordat men in het huwelijk kan treden moet er vooraf voldaan worden aan een tweetal formaliteiten. De volgende formaliteiten zijn vereist: o Huwelijksaangifte, artikel 1:43 BW Als men een huwelijk wil aangaan, moet hiervan aangifte worden gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één van de partijen. De geldigheidsduur van deze akte is beperkt tot de periode van één jaar. o Bescheiden, artikel 1:44 tot en met 1:49a BW In artikel 1:44 BW worden de stukken die nodig zijn voor de aangifte van het huwelijk bij de burgerlijke stand limitatief opgesomd; dit zijn onder andere de geboorteakte van beide partners en een gewaarmerkt afschrift van de gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens.
28
De voltrekking van het huwelijk Nadat voldaan is aan de formaliteiten treden er twee termijnen in werking. Na de huwelijksaangifte geldt een termijn van veertien dagen, een zogenoemde wachttijd, voordat men mag gaan trouwen en een termijn van één jaar waarbinnen het huwelijk gesloten dient te worden. Het huwelijk wordt in het openbaar, in het gemeentehuis ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand voltrokken. Uit hoofde van artikel 1:63 BW moeten hierbij tenminste twee en ten hoogste vier meerderjarige getuigen aanwezig zijn. De aanstaande echtgenoten moeten ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand en in aanwezigheid van de getuigen verklaren dat zij elkaar aannemen tot echtgenoten en dat zij getrouw de plichten zullen vervullen, die door de wet aan de huwelijkse status worden verbonden. Nadat deze verklaring is afgelegd, verklaart de ambtenaar dat partijen door de echt aan elkaar verbonden zijn en maakt hij daarvan een huwelijksakte op die door de echtgenoten en de getuigen wordt ondertekend, artikel 1:67 BW. Gemeenschap van goederen en huwelijkse voorwaarden In Nederland bestaan er twee vormen van huwelijksgemeenschap: in gemeenschap van goederen (titel 7 van boek 1 BW) en onder huwelijkse voorwaarden (titel 8 van boek 1 BW). o Gemeenschap van goederen Nadat een huwelijk voltrokken is, bestaat er tussen de echtgenoten een complete gemeenschap van goederen. De hoofdregel is dat alle tegenwoordige en toekomstige goederen en schulden binnen de gemeenschap vallen. Dat wil zeggen: dat alle bezittingen en schulden die ieder heeft gemeenschappelijk worden vanaf het moment van het huwelijk.
29
o Huwelijkse voorwaarden Uit artikel 1:93 BW blijkt dat door het sluiten van huwelijkse voorwaarden de omvang van de gemeenschap beperkt kan worden. De huwelijkse voorwaarden dienen bij notariële akte te worden aangegaan, anders zijn ze nietig, hetgeen wil zeggen dat ze voor het recht nooit hebben bestaan. Deze voorwaarden kunnen zowel voor en tijdens het huwelijk worden gemaakt, blijkens artikel 1:114 en 1:115 BW. 1.2.6 Geregistreerd partnerschap Op 1 januari 1998 is titel 5A van het Burgerlijk Wetboek in werking getreden, waarin het geregistreerd partnerschap is geregeld. In een vijftal artikelen worden de voorwaarden voor registratie, de gevolgen van een geregistreerd partnerschap en de wijze van beëindiging geregeld.2 Er gelden ongeveer dezelfde voorwaarden voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap als voor een huwelijk. Men mag slechts met één persoon een geregistreerd partnerschap aangaan, blijkt uit artikel 1:80a lid 1 en 2 BW. Aanvullend hierop is dat men niet tegelijkertijd getrouwd mag zijn. De registratie van het partnerschap geschiedt door middel van een akte van registratie door een ambtenaar van de burgerlijke stand. De vermogensrechtelijke gevolgen van een geregistreerd partnerschap worden geregeld in artikel 1:80b BW. Dit artikel bepaalt dat de titels 6, 7 en 8 betreffende het huwelijks vermogensrecht van toepassing zijn op het geregistreerd partnerschap.
2
Van Buchem-Spapens 2009, p. 521.
30
Het geregistreerd partnerschap eindigt door de dood of door vermissing van één van de partners (artikel 1:80c sub a en b BW). Ook kan een geregistreerd partnerschap ontbonden worden op verzoek van partijen, met wederzijds goedvinden of op verzoek van één van de partijen, op grond van artikel 1:80c sub c en d. De laatste mogelijkheid is sinds 1 april 2001 om een geregistreerd partnerschap om te zetten in een huwelijk, blijkens artikel 1:80g BW. Het einde van het geregistreerd partnerschap zal verder worden behandeld in hoofdstuk 5. 1.2.7 Scheiding Slechts de mogelijkheden tot scheiding zullen in hoofdstuk 1 worden besproken; een meer gedetailleerde uiteenzetting van het echtscheidingsrecht komt in het onderzoek nog nader aan de orde. Echtscheiding Op grond van artikel 1:149 BW kunnen echtgenoten hun huwelijk beëindigen door middel van een echtscheiding. Artikel 1:150 BW bepaalt dat een echtscheiding wordt uitgesproken op verzoek van één van de echtgenoten of op gezamenlijk verzoek. De grond waarop de echtscheiding wordt uitgesproken is duurzame ontwrichting, blijkt uit artikel 1:51 BW. Dit is de enige grond waarop een echtscheiding uitgesproken kan worden; degene die de echtscheiding verzoekt volstaat met te stellen dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. De echtscheiding komt niet tot stand door enkel een echtscheidingsbeschikking. Voor het voltooien van de echtscheiding dient de beschikking binnen zes maanden nadat deze definitief is geworden te worden ingeschreven in het register van de burgerlijke stand. Het echtscheidingsrecht zal uitgebreid worden behandeld in hoofdstuk 4.
31
Scheiding van tafel en bed Scheiding van tafel en bed wil zeggen dat gehuwde personen uit elkaar gaan maar het huwelijk in stand blijft. Hieruit vloeit voort dat trouwen met een ander via deze weg niet mogelijk is, maar samenwonen wel. Door scheiding van tafel en bed zijn op grond van artikel 1:92a BW de bepalingen van de zesde titel, betreffende de rechten en verplichtingen van echtgenoten, niet meer van toepassing. Op grond van artikel 1:173 BW dient een scheiding van tafel en bed te worden ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. De scheiding van tafel en bed kan op dezelfde wijzen en op dezelfde grond worden verzocht als een echtscheiding. De scheiding van tafel en bed kan ongedaan worden gemaakt wanneer de echtgenoten zich met elkaar verzoenen. Indien verzoening is ingeschreven in het huwelijksregister, eindigt de scheiding van tafel en bed, artikel 1:176 BW. Hierdoor herleven alle rechtsgevolgen van het huwelijk alsof er geen scheiding heeft plaatsgevonden. Nadat men van tafel en bed gescheiden is, is er geen mogelijkheid meer tot echtscheiding maar moet het huwelijk na scheiding van tafel bed ontbonden worden. Ontbinding van het huwelijk van echtgenoten die van tafel en bed gescheiden zijn, wordt in beginsel uitgesproken op gemeenschappelijk verzoek. Ook één van de echtgenoten kan het verzoek tot ontbinding indienen. Hierbij geldt dat de scheiding ten minste drie jaar moet hebben geduurd. De ontbinding komt tot stand door inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand, op grond van artikel 1:179 tot en met 1:183 BW.
32
1.2.8 Afstamming Het afstammingsrecht is bij wet van 24 december 1997 ingrijpend gewijzigd. Deze wet is op 1 april 1998 inwerking getreden. 3 De wetgever heeft met deze herziening van het afstammingsrecht willen bewerkstelligen dat bij het tot stand komen en tenietgaan van afstammingsrelaties zoveel mogelijk aansluiting zou worden gezocht bij de biologische waarheid. De term afstamming duidt op de biologische familierechtelijke betrekking die door de geboorte ontstaat. Het afstammingsrecht regelt de familierechtelijke betrekkingen tussen een kind, zijn ouders en de daarbij behorende bloedverwanten (artikel 1:197 BW). Moederschap De moeder staat altijd in familierechtelijke betrekking tot het kind. Artikel 1:198 BW regelt dat de moeder van een kind is: de vrouw uit wie het kind is geboren of de vrouw die het kind heeft geadopteerd. Vaderschap Artikel 1:199 BW bepaalt dat de vader van een kind is de man die op het tijdstip van de geboorte van het kind met de vrouw uit wie het kind is geboren is getrouwd, die het kind heeft erkend, wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld of die het kind heeft geadopteerd. Ontkenning vaderschap Het door het huwelijk ontstane vaderschap kan uit hoofde van artikel 1:200 lid 1 BW worden ontkend op de grond dat de man niet de biologische vader van het kind is. De ontkenning kan plaatsvinden door de vader, de moeder en door het kind.
3
Kamerstukken I 2007/08, 24 649, nr. 11d.
33
Ontkenning van het vaderschap is niet mogelijk indien de man voor het aangaan van het huwelijk wist dat de vrouw zwanger was van een andere man of indien de man heeft ingestemd met een daad die verwekking tot gevolg kan hebben. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een zogenoemde IVF behandeling. Het rechtsgevolg van de ontkenning van het vaderschap is, dat het kind geacht wordt vanaf zijn geboorte slechts in familierechtelijke betrekking tot zijn moeder gestaan te hebben. De ontkenning van het vaderschap heeft dus terugwerkende kracht, blijkens artikel 1:202 BW. Erkenning Een manier waarop een familierechtelijke betrekking tussen een man en een kind kan ontstaan is door middel van erkenning. Erkenning wordt volgens Nederlands recht niet gezien als waarheidshandeling van afstamming, maar als rechtshandeling. Dit betekent dat erkennen ook kan geschieden door een man die niet de biologische vader van het kind is. Een kind kan in meerdere fases worden erkend: voor de geboorte, bij de geboorte en op een later tijdstip. Erkenning kan zelfs nog plaatsvinden als een kind meerderjarig is.4 Erkenning geschiedt door een akte van erkenning. Deze kan worden opgemaakt door een ambtenaar van de Burgerlijke stand of door een notaris (notariële akte). Om een kind te kunnen erkennen heeft de man toestemming nodig van de moeder en/of van het kind. De toestemming moet op grond van artikel 1:204 lid 1 sub c en d BW schriftelijk worden gegeven. Is het kind jonger dan 12 jaar, dan is alleen de toestemming van de moeder vereist. Betreft het een kind van 12 jaar of ouder, dan dient het kind ook zelf toestemming te geven.
4
Van Buchem-Spapens 2009, p. 492.
34
Een erkenning kan ongedaan gemaakt worden, hiervoor dient er een verzoekschrift ingediend te worden bij de rechter. Vernietiging van de erkenning heeft terugwerkende kracht, hetgeen erop neer komt dat de erkenner juridisch gezien nooit de vader van het kind is geweest. Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap Het vaderschap kan ook gerechtelijk worden vastgesteld op grond van artikel 1:207 BW. Dit is mogelijk sinds de inwerkingtreding van het nieuwe afstammingsrecht op 1 april 1998. De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap vindt plaats op verzoek van de moeder, zolang het kind de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt en te allen tijde op verzoek van het kind, op grond van artikel 1:207 lid 1 BW. Wordt de procedure tijdens de minderjarigheid van het kind ingesteld, dan wordt het kind vertegenwoordigd door een bijzondere curator. De vaststelling van het vaderschap heeft eveneens terugwerkende kracht en werkt terug tot het moment van de geboorte van het kind. Het vaderschap, ontkenning van het vaderschap, erkenning en gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zullen nader worden toegelicht in hoofdstuk 7. 1.2.9 Adoptie Er is een drietal verschillende vormen van adoptie te onderscheiden: o landelijke adoptie o interlandelijke adoptie o partner adoptie
35
Landelijke adoptie & partneradoptie Artikel 1:227 BW bepaalt dat adoptie geschiedt door een uitspraak van de rechtbank, op verzoek van één of twee personen. Twee personen kunnen slechts het verzoek tot adoptie bij de rechtbank indienen als zij drie jaar voorafgaand aan het verzoek met elkaar hebben samengewoond. Bij partneradoptatie kan slechts een verzoek tot adoptie worden ingediend wanneer de partner de drie jaren voorafgaand aan het verzoek met de ouder van het kind heeft samengeleefd. Daarnaast geldt een verzorgingstermijn van één jaar, waarin het kind moet zijn verzorgd en opgevoed door degene die het kind wil adopteren. De adoptie kan worden toegekend als deze in het kennelijk belang is van het kind en indien is voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 1:228 BW. Door adoptie komen de geadopteerde en de adoptiefouders in familierechtelijke betrekking tot elkaar te staan. De oorspronkelijke familierechtelijke betrekkingen houden op te bestaan, tenzij er sprake is van partneradoptie. De adoptie heeft gevolgen vanaf de dag waarop de uitspraak van de rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan. Interlandelijke adoptie Voor de adoptie van kinderen buiten Nederland, ook wel interlandelijke adoptie genoemd, bestaan een aantal bijzondere voorwaarden. Deze zijn te vinden in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (hierna te noemen: Wobka); naast deze wet zijn ook een aantal verdragen van toepassing.
36
Op grond van de Wobka worden de volgende vereisten voor de adoptie gesteld:5 o de minister moet beginseltoestemming hebben gegeven (artikel 2 Wobka); o geen van de aspirant-adoptiefouders mag in beginsel ouder zijn dan tweeënveertig jaar (artikel 5 Wobka); o het verschil in leeftijd tussen het kind en de aspirantadoptiefouders mag niet meer dan veertig jaar zijn (artikel 5 en 6 Wobka); o bij binnenkomst van het kind in Nederland dient op grond van artikel 8 Wobka, het kind de leeftijd van zes jaar niet nog te hebben bereikt. Er bestaat een sterke- en een zwakke adoptie. Bij een sterke adoptie wordt de familierechtelijke betrekking tussen het kind en de oorspronkelijke ouders verbroken. Bij zwakke adoptie blijft de oorspronkelijke familierechtelijke betrekking bestaan. 1.2.10 Minderjarigheid & het gezag over minderjarigen Minderjarigheid Op grond van artikel 1:233 BW is iemand die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt minderjarig. Hierop bestaan echter wel een aantal uitzonderingen, bijvoorbeeld in geval van een huwelijk- of meerderjarigheid verklaring. Er is een tweetal gevolgen verbonden aan minderjarigheid. Een minderjarige is onbekwaam om rechtshandelingen te verrichten, met uitzondering van de rechtshandelingen die in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk zijn (artikel 1:234 BW). Het tweede gevolg is dat minderjarigen onder gezag staan, op grond van artikel 1:245 BW.
5
Van den Berg 2009, p. 97.
37
Gezag Minderjarigen staan altijd onder gezag. Er bestaan drie vormen van gezag, te weten: ouderlijk gezag, gezamenlijk gezag en voogdij (zie onderstaande figuur 2). Figuur 2: gezag
Gezag
Ouderlijk gezag: Het gezag wordt uitgeoefend door de ouders samen of door één ouder
Gezamenlijk gezag: Het gezag wordt uitgeoefend door een ouder samen met een ander (derde)
Voogdij: Het gezag wordt uitgeoefend door één of twee derden
Ouderlijk gezag vangt aan bij de geboorte van het kind en eindigt wanneer het kind meerderjarig wordt. Het ouderlijk gezag kan worden uitgeoefend door beide ouders of door een ouder alleen. Wordt het gezag uitgeoefend door één ouder, dan is er sprake van eenhoofdig gezag. Ook kan het gezag worden uitgeoefend door een ander die niet ouder is van het kind, dit wordt gezamenlijk gezag genoemd. Gezag kan tevens ontstaan door een gerechtelijke beslissing (artikel 1:295 BW) of een testamentaire beslissing (artikel 1:292 BW); deze gezagsvorm wordt voogdij genoemd. Van voogdij is sprake wanneer het gezag wordt uitgeoefend door een ander dan de ouders.
38
Wie gezag uitoefent over een minderjarige heeft een aantal rechten en plichten. Het gezag heeft op grond van artikel 1:245 lid 1 BW betrekking op een drietal punten: de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen. De persoon die belast is met het gezag is op grond van artikel 1:247 BW verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van het kind. Het gezag houdt voorts in dat de ouders die het gezag uitoefenen de plicht hebben het vermogen van het kind als goede bewindvoerders uit te voeren, zo blijkt uit artikel 1:253j BW. Tenslotte betekent gezag dat de personen die het gezag dragen het kind waar nodig vertegenwoordigen in burgerlijke handelingen, bijvoorbeeld het zetten van een handtekening. 1.2.11 Omgang Ieder kind heeft recht op omgang met zijn ouders en degene die met hem in een familierechtelijke betrekking staan. Als een ouder geen gezag heeft over een kind, bestaat er wel recht op omgang met elkaar, op grond van artikel 1:377a BW. Bij omgang wordt op de eerste plaats gedacht aan een bezoekregeling, maar ook schriftelijk, telefonisch of e-mailcontact is een, zij het beperktere, vorm van omgang. 6 Als ouders er ten aanzien van de omgang niet gezamenlijk uitkomen, kan de rechter besluiten hoe een omgangsregeling eruit moet zien, op grond van artikel 1:377a lid 2 BW. Als anderen dan de ouders omgang willen met het kind, kunnen zij hiertoe bij de rechter een verzoek indienen op grond van artikel 1:377a lid 2 BW. Er moet dan sprake zijn van family life, in de zin van artikel 8 EVRM.7
6 7
Van den Berg 2009, p. 156. Van Buchem-Spapens 2009, p. 525.
39
Als de ouders geen gezamenlijk gezag uitoefenen over een minderjarig kind, dan moet de gezaghebbende ouder de ander informeren en raadplegen over belangrijke zaken, de zogenoemde consultatieplicht op grond van artikel 1:377b BW. Hierbij kan gedacht worden aan schoolkeuze en medische behandelingen. 1.2.12 Meerderjarigenbescherming In bepaalde gevallen kan het voorkomen dat een meerderjarige niet volledig in staat is om voor zichzelf te zorgen en daardoor niet in staat is zijn eigen belangen te behartigen. Er zijn hierbij een drietal maatregelen mogelijk die in deze paragraaf besproken zullen worden, voor een inleiding zie tabel 2. Tabel 2: meerderjarigenbescherming Meerderjarigenbescherming Curatele Bewind
Mentorschap Een meerderjarige Een meerderjarige die als gevolg van zijn die als gevolg van zijn lichamelijke of lichamelijke of geestelijke toestand geestelijke toestand tijdelijk of duurlijk Geestelijke stoornis, tijdelijk of duurzaam niet in staat is of Grond verkwisting en gewoonte niet in staat is ten bemoeilijkt wordt van drankmisbruik volle zijn zijn belangen van vermogensrechtelijke nietbelangen zelf vermogensrechtelijke behoorlijk waar te aard zelf behoorlijk nemen waar te nemen Niet meer zelf Niet meer zelf beslissen over beslissen over de Gevolg Handelingsonbekwaamheid verzorging, goederen die onder verpleging en bewind staan behandeling 40
Curatele Een geestelijke stoornis, verkwisting en gewoonte van drankmisbruik zijn gronden waarop door de kantonrechter curatele kan worden uitgesproken, op grond van artikel 1:378 lid 1 BW. Bij een geestelijke stoornis valt te denken aan psychiatrische patiënten, verstandelijk gehandicapten of dementerenden. Verkwisting is het onverantwoord doen van uitgaven die niet in verhouding staat tot het inkomen en vermogen. Drankmisbruik spreekt voor zich. Curatele kan worden verzocht door de betrokken persoon zelf, diens echtgenoot of andere levensgezel, geregistreerde partner, een beperkte groep van bloedverwanten en eveneens door het openbaar ministerie, op grond van artikel 1:379 BW. De kantonrechter zal in zijn beslissing aangeven wie wordt benoemd tot curator. Een ondercuratelestelling heeft tot gevolg dat een meerderjarige handelingsonbekwaam wordt. Dit kan worden vergeleken met minderjarigheid, zie paragraaf 1.2.10. Een rechtshandeling verricht door een handelingsonbekwame kan door de curator worden vernietigd, uit hoofde van artikel 3:32 lid 2 BW. Binnen tien dagen nadat de uitspraken ten uitvoer kunnen worden gelegd, moeten ze worden gepubliceerd in de Staatscourant en in een tweetal door de rechter aan te wijzen dagbladen (artikel 1:390 BW). Bij de rechtbank Den Haag is een openbaar register waarin alle lopende ondercuratelestellingen in Nederland zijn opgenomen. Het curatelenregister is ook online te raadplegen via www.rechtspraak.nl.
41
Onderbewindstelling Onderbewindstelling is mogelijk als blijkt dat een meerderjarige niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. In dat geval kan een kantonrechter op grond van artikel 1:431 BW een beschermingsbewind instellen. De rechter die het bewind instelt, benoemt ook de bewindvoerder. Het bewind kan worden ingesteld over één of meerdere goederen van de belanghebbende. Artikel 1:432 BW bepaalt wie de onderbewindstelling kunnen verzoeken. Het zijn behalve de rechthebbende zelf: diens echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel, de naaste bloedverwanten, het openbaar ministerie, de voogd, de curator of mentor. Door het bewind verliest de rechthebbende het beheer over de onder het bewind vallende goederen en kan hij slechts beschikken over die goederen indien de bewindvoerder daarmee instemt. Tot het verrichten van rechtshandelingen, anders dan tot beheer, blijft de rechthebbende bevoegd. Uit artikel 1:428 BW blijkt dat tijdens het bewind uitsluitend de bewindvoerder bevoegd is tot het verrichten van beheershandelingen. Mentorschap Het mentorschap beoogt een aanvulling te geven op de regeling onderbewindstelling. Het betreft de bescherming van de belangen die niet van vermogensrechtelijke aard zijn. Uit artikel 1:450 BW kan worden opgemaakt dat de grond voor instelling van een mentorschap is dat een minderjarige als gevolg van een geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is zijn belangen van nietvermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Uit artikel 1:451 lid 1 BW blijkt dat het mentorschap kan worden aangevraagd door de rechthebbende zelf, diens echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel, de naaste bloedverwanten, het openbaar ministerie, de voogd, de curator of mentor en de rechter op grond van artikel 1:451 lid 3 BW. 42
De betrokkene is tijdens het mentorschap onbevoegd om rechtshandelingen te verrichten die zijn verzorging, verpleging of behandeling aangaan. De mentor vertegenwoordigt met betrekking tot deze rechtshandelingen de betrokkene. De mentor kan echter toestemming verlenen aan de betrokkene om de betreffende rechtshandeling zelf te verrichten.
43
2. De verzoekschriftprocedure In dit hoofdstuk wordt de algemene verzoekschriftprocedure besproken waar binnen het personen- en familierecht gebruik van wordt gemaakt. In de hoofdstukken daaropvolgend zullen de processtukken per onderwerp nader worden toegelicht.
2.1 De verzoekschriftprocedure 2.1.1 Inleiding Procedures kunnen, behalve met een dagvaarding, ook worden ingeleid met een verzoekschrift.8 Het verzoekschrift wordt ook wel aangeduid met de term „rekest‟. De wet gaat ervan uit dat de dagvaardingsprocedure wordt gevolgd, tenzij expliciet de verzoekschriftprocedure wordt aangewezen; dit wordt ook wel een gesloten systeem genoemd (artikel 261 lid 2 Rv). De verzoekschriftprocedure verschilt op een aantal punten met de dagvaardingsprocedure. De procedure wordt niet ingeleid met een aan de wederpartij gerichte dagvaarding, maar met een aan de rechter gericht verzoekschrift. De behandeling is niet gefaseerd en schriftelijk, maar geconcentreerd en mondeling, waardoor informeler en sneller. Er is niet altijd een wederpartij, maar eventuele belanghebbenden worden voor de behandeling van het verzoek opgeroepen. De procedure mondt niet uit in een vonnis, maar in een beschikking.9
8 9
Van Mierlo 2001, p. 84-89. Wieten 2007, p. 66.
44
In familiezaken geldt slechts de verzoekschriftprocedure. Op grond van artikel 261 Rv is titel 3 van boek 1 BW van toepassing op alle verzoekschriftprocedures, tenzij de wet anders bepaalt. Aanvullingen en afwijkingen op de algemene verzoekschriftprocedure staan voor personen- en familierechtzaken in titel zes van boek 3. Deze titel is verdeeld in twee afdelingen. De eerste afdeling, artikelen 798 tot en met 813 Rv bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op het personen- en familierecht. In de tweede titel, artikelen 815 tot en met 827 Rv zijn de bepalingen voor scheidingszaken opgenomen. Wil men een verzoekschriftprocedure aanhangig maken, dan dient men zich af te vragen welke rechter absoluut- en relatief bevoegd is. Ten aanzien van de absolute bevoegdheid is de regeling te vinden in artikel 42 Wet RO. De rechtbanken nemen in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, tenzij in een wettelijke bepaling anders is bepaald. Als hoofdregel voor de relatieve bevoegdheid geldt, op grond van artikel 262 Rv, de woonplaats van de verzoeker of van de belanghebbende. De woonplaats van de belanghebbende moet niet als subsidiair worden gezien maar als alternatief bevoegdheidscheppend.10 Dat wil zeggen dat de woonplaats van belanghebbende een extra maar gelijkwaardige mogelijkheid is. De uitzonderingen op de hoofdregel zijn opgenomen in de artikelen 263 tot en met 270 Rv.
10
Kamerstukken II 2000/01, 26855, nr. 3, p. 151.
45
Een gewone verzoekschrift procedure verloopt kort weergegeven als aangegeven in figuur drie. Figuur 3: indienen verzoekschriftprocedure
Verzoekschrift (artikel 278 Rv)
Indienen verweerschrift ter griffie (artikel 278 lid 2 Rv)
Rechter toetst bevoegdheid
Absolute bevoegdheid (artikel 42 RO)
Beslissing
Bevoegd
Rechter bepaalt dag en uur van behandeling en beveelt oproepen verzoeker en belanghebbenden (artikel 279 lid 1 Rv)
Rechter wijst verzoek toe (artikel 279 lid 1 Rv)
Relatieve bevoegdheid (artikel 262 e.v. Rv)
Onbevoegd
Doorverwijzen (artikel 270 lid 1 Rv)
Verweerschrift (artikel 282 Rv) Mondelinge behandeling (artikel 279 Rv)
Beschikking (artikelen 286-289 Rv)
46
2.1.2 Het verzoekschrift Het verzoekschrift is een processtuk, niet zijnde een dagvaarding, waarmee een belanghebbende zich wendt tot de rechtbank en aan de rechter verzoekt een bepaalde beslissing te nemen. Het verzoekschrift wordt door de verzoeker (rekwestrant) gericht tot de rechter die volgens de regels van de relatieve en absolute bevoegdheid competent is en bij de griffie van het gerecht ingediend. Het verzoekschrift dient de gegevens te vermelden betreffende de verzoeker, een omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust, op grond van artikel 278 lid 1 Rv. Voordat het verzoekschrift naar de rechter gaat, dient het te worden ondertekend. Dit geschiedt in een kantonzaak door de verzoeker zelf of door diens gemachtigde. Betreft het een verzoekschrift dat wordt behandeld door de sector civiel recht, dan dient het verzoekschrift te worden ondertekend door de advocaat, blijkens artikel 278 lid 3 Rv. Is aan de eisen met betrekking tot de inhoud of ondertekening niet of niet voldoende voldaan, dan leidt dit niet direct tot nietigheid. De rechter kan gelegenheid geven tot herstel van het gebrek, een wettelijk herstelregeling is dus niet nodig.11 2.1.3 Indiening ter griffie De procedure begint, zoals hierboven is aangegeven, met een verzoekschrift. Het verzoekschrift dient krachtens artikel 278 lid 2 en 3 Rv ter griffie te worden ingediend bij de rechtbank, vanaf dat moment is de procedure aanhangig. In kantonzaken kan de verzoeker het verzoekschrift zelf indienen of het door een gemachtigde laten indienen. Moet het verzoekschrift door een advocaat worden ondertekend, dan dient de advocaat het ter griffie in te dienen, blijkens artikel 278 lid 3 Rv.
11
Rueb 2009, p. 290.
47
Het verzoekschrift kan op werkdagen tijdens openingsuren bij de griffie worden ingediend. Op grond van artikel 33 Rv is het mogelijk het verzoekschrift per fax of elektronisch aan de griffie te verzenden. 2.1.4 Oproep voor de behandeling Krachtens artikel 279 lid 1 Rv bepaalt de rechter een dag en een tijdstip voor de behandeling ter zitting, tenzij de rechter zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst. Krachtens datzelfde artikel roept hij de verzoeker en de in het verzoekschrift genoemde belanghebbende(n) op. Ook kan de rechter niet in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden voor de zitting doen oproepen (artikel 279 lid 1 Rv). Oproepingen worden verzorgd door de griffier (artikel 271 tot en met 277 Rv). Als hoofdregel geldt dat de verzoeker bij brief wordt opgeroepen en de eventuele belanghebbende bij aangetekende brief. In de oproep wordt aangegeven waar de zitting zal plaatsvinden, inclusief datum en tijdstip. 2.1.5 Verweerschrift Tot de aanvang van de behandeling kan blijkens artikel 282 Rv door iedere belanghebbende een verweerschrift worden ingediend, dus ook de belanghebbenden die niet zijn opgeroepen. De procesreglementen voorzien in een regeling voor uitstel voor het indienen van het verzoekschrift.12 De rechter dient te beslissen op een dergelijk verzoek, waarbij gewaakt dient te worden tegen onredelijke vertraging. Het verweerschrift bevat het onderbouwde en van bewijsstukken voorziene verweer ten aanzien van de ingediende verzoeken. Het verweerschrift mag een zelfstandig verzoek bevatten (artikel 282 lid 4 Rv), maar dit wordt slechts toegestaan als het verzoek betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als het oorspronkelijke verzoek. 12
Artikel 5.2 PS.
48
Het verweerschrift dient, op grond van de wet, te voldoen aan een aantal vereisten, zo blijkt uit artikel 282 lid 1 Rv. Het dient een aantal gegevens van de verweerder te bevatten, te weten voornamen, naam, woonplaats en/of vaste verblijfplaats. Hiervoor gelden dezelfde regels als bij het verzoekschrift (artikel 278 lid 1 Rv). Artikel 282 lid 4 Rv geeft aan dat het verweerschrift de gronden moet bevatten waarop het verweer berust. Anders dan bij het verzoekschrift kent de wet geen bijzondere bepalingen die nadere of aanvullende dan wel alternatieve eisen stellen aan de inhoud van het verweerschrift.13 Het verweerschrift dient te worden ondertekend. De ondertekening geschiedt door degene die het verweerschrift indient. Indiening ter griffie geschiedt als hoofdregel door een advocaat, behalve bij kantonzaken. Bij kantonzaken geschiedt de indiening door de belanghebbende zelf of door zijn gemachtigde. Het verweerschrift en de daarbij overgelegde bescheiden dienen vergezeld te gaan van de nodige afschriften. Het aantal afschriften wordt bepaald door het totale aantal verzoekers en andere opgeroepen belanghebbenden, vermeerderd met een exemplaar voor het griffiedossier. 2.1.6 De behandeling De behandeling van het verzoekschrift vindt mondeling plaats en in familierechtelijke zaken altijd achter gesloten deuren. Tijdens de mondelinge behandeling krijgt de verzoeker de gelegenheid het verzoek- en eventuele verweerschriften toe te lichten. Ook de eventuele verweerder en andere belanghebbenden krijgen de gelegenheid om hun standpunt uiteen te zetten.
13
Van Nispen 2009, boek 1, titel 3, afdeling 4, aantekening 4.
49
De rechter moet ervoor zorgen dat de eis van hoor en wederhoor zorgvuldig in acht wordt genomen; bij niet-naleving maakt dat zijn beslissing aantastbaar.14 Hoor en wederhoor is een fundamenteel beginsel van het procesrecht en is neergelegd in artikel 19 Rv. Het houdt in dat partijen het recht hebben zich uit te laten over de wederzijdse standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht. 2.1.7 Beschikking De verzoekschriftprocedure eindigt met een beschikking (artikel 30 Rv). Dit is een gemotiveerde beslissing van de rechter op het verzoek. De rechter moet op grond van artikel 23 en 26 Rv beslissen over al hetgeen is verzocht. De rechter is verplicht ambtshalve de aangevoerde rechtsgronden aan te vullen die door de verzoeker niet of verkeerd zijn aangeleverd (artikel 25 Rv). Uitspraak vindt plaats in het openbaar. Beschikkingen zijn onder te verdelen in een drietal categorieën te weten: declaratoire, constitutieve en condemnatoire beschikkingen. Een declaratoire beschikking is een verklaring voor recht, een constitutieve beschikking is een wijziging in de rechtstoestand en een condemnatoire beschikking is een beschikking waarin een persoon tot een bepaalde prestatie wordt veroordeeld.15 De vereisten voor de inhoud van een beschikking worden gesteld in artikel 278 lid 1 Rv. In de eerste plaats dienen de gegevens van partijen te worden vermeld. Hun namen en woonplaatsen, de namen van hun gemachtigden of advocaten staan in de kop van de beschikking. Daarna moet het verloop van de procedure worden weergegeven. Vervolgens volgt het dictum en de motivering daarvan (artikel 30 Rv). Het dictum is de eigenlijke beslissing van de rechter. Iedere beschikking moet tenslotte de naam of de namen van de rechter(s) vermelden, alsmede de dag van de uitspraak. De beschikking wordt ondertekend door de griffier en de rechter.
14 15
HR 22 november 1996, NJ 1997, 204. Wieten 2007, p. 68.
50
De verzoeker en de in het geding verschenen belanghebbenden krijgen van de griffier een afschrift van de beschikking. Daarnaast hebben de verzoeker en alle belanghebbenden recht op inzage en een afschrift van de overige processtukken, blijkens artikel 290 Rv. Derden hebben tegen een vergoeding slechts recht op een afschrift van de beschikking (artikel 28 lid 2 Rv). 2.1.8 Hoger beroep Door middel van hoger beroep kan de partij die zich niet in de beslissing van de rechter in eerste aanleg kan vinden, een herbeoordeling vragen. Hoger beroep wordt ook „appèl‟ genoemd. Het hoger beroep kan worden ingesteld tegen een eindbeschikking. Een eindbeschikking maakt een einde aan de procedure en bevat een gehele of gedeeltelijke toewijzing of afwijzing van het verzoek, een onbevoegdheidverklaring van de rechter of een nietontvankelijkheidverklaring van de verzoeker. Soms zijn er uitsluitingen van hoger beroep opgenomen in de wet. Van een dergelijk rechtsmiddelenverbod is sprake bij bepaalde materiële beschikkingen, zoals die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen en die waarbij de huurprijzen of de servicekosten van een woonruimte worden vastgesteld.16 Het hoger beroep dient door de verzoeker of door een in de procedure verschenen belanghebbende te worden ingediend. Het hoger beroep dient te worden ingediend bij het gerechtshof, door middel van een beroepschrift (artikelen 332-362 Rv). Het hoger beroep moet binnen een termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak van de beschikking worden ingediend (artikel 358 Rv). Ook door andere belanghebbenden kan hoger beroep worden ingesteld. Dit dient te gebeuren binnen drie maanden van betekening van de beschikking of nadat deze hem op andere wijze bekend is geworden, blijkens artikel 358 lid 2 Rv. 16
Rueb 2009, p. 293.
51
Indien er hoger beroep is ingesteld, krijgen alle overige belanghebbenden de gelegenheid om bij verweerschrift hoger beroep in te stellen (artikel 358 lid 4 Rv). In dit verweerschrift kunnen incidentele grieven naar voren worden gebracht. Dit betekent dat de verweerder hoger beroep kan instellen tegen één of meer van de in eerste aanleg gegeven beslissingen. De behandeling in hoger beroep is te vergelijken met de behandeling in eerste aanleg, ook voor wat betreft de beschikking gelden dezelfde vereisten. Het beroepschrift in de verzoekschriftprocedure dient in beginsel steeds de grieven en gronden te bevatten voor het hoger beroep, op straffe van niet-ontvankelijkheid.17 Het dient voor de appèlrechter en de wederpartij voldoende kenbaar te zijn, waar verweerder zich tegen verweert.18 2.1.9 Cassatie Van de beschikking die in hoger beroep is gewezen, staat cassatieberoep open bij de Hoge Raad in ‟s-Gravenhage (artikelen 398-429Rv). Bij de appèlrechter kunnen door een rechter nieuwe feiten worden vastgesteld in een zaak, de Hoge Raad doet dit niet maar gaat uit van de feiten zoals die door de voorgaande rechters zijn vastgesteld (artikel 419 lid 3 juncto 429 lid 2 Rv). De Hoge Raad zal in beginsel slechts beoordelen of de voorgaande rechters op basis van de vastgestelde feiten op een juist oordeel hebben geveld. Een uitspraak van de voorgaande rechters kan door de Hoge Raad in een tweetal mogelijkheden worden vernietigd. De uitspraak zal worden vernietigd indien: er sprake is van een schending van het recht, bijvoorbeeld de voorgaande rechter heeft een wettelijke bepaling onjuist toegepast, of er in de uitspraak vormverzuimen zijn, bijvoorbeeld de voorgaande rechter heeft het vonnis onvoldoende gemotiveerd. 17 18
HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 2. HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 620.
52
De Hoge Raad kan in de uitspraak zelf een eindbeslissing nemen, in dat geval behoudt de Hoge Raad het vonnis van de lagere rechter. De Hoge Raad kan ook een zaak terugverwijzen naar een lagere rechter, in dat geval wordt het vonnis vernietigd en dient een lagere rechter opnieuw een beslissing in de zaak te nemen.19 Artikel 426a Rv bepaalt dat het beroep in cassatie wordt ingesteld door middel van een beroepschrift en dat het beroepschrift de cassatiemiddelen bevat. Het beroepschrift kan worden beantwoord met een verweerschrift op grond van artikel 427 Rv. De gronden waarop beroep in cassatie en de termijn waarbinnen de cassatie moet zijn ingesteld, zijn dezelfde als in de gewone procedure. Een uitzondering echter is dat partijen alleen kunnen verschijnen door tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad, blijkens artikel 407 en 409 Rv. Dit zijn alle advocaten die bij de rechtbank in het arrondissement „s-Gravenhage zijn ingeschreven (artikel 1 lid 2 Advocatenwet).
19
Rueb 2009, p. 231.
53
3. Naamswijziging 3.1 Wijzigen voornaam 3.1.1 De procedure De voornaam kan door middel van een wijzigingsverzoek bij de rechtbank door de ouders van het kind of door het meerderjarige kind gewijzigd worden (artikel 1:4 lid 4 BW). Een kind is handelingsonbekwaam en kan niet zelfstandig een verzoek tot naamswijziging indienen, zijn wettelijke vertegenwoordigers dienen dit namens hem te doen. De gebruikelijke verzoekschriftprocedure moet hierbij worden toegepast, zie hoofdstuk 2. Op grond van artikel 262 Rv is de bevoegde rechter, de rechter van de woonplaats waar de verzoeker woonachtig is. Bij gebreke van een woonplaats in Nederland zal de werkelijke verblijfplaats bepalend zijn om de relatieve competentie te beantwoorden. Heeft de verzoeker geen woonplaats en/of geen werkelijke verblijfplaats, dan is overeenkomstig artikel 269 Rv de Rechtbank Den Haag bevoegd over de naamswijziging te oordelen. De rechter moet een beschikking toekennen om de voornaam te mogen wijzigen. Indien de rechter dit heeft gedaan betekent dat nog niet dat de voornaam daadwerkelijk is gewijzigd. De voornaamswijziging wordt definitief door een vermelding op de geboorteakte. De ambtenaar van de burgerlijke stand krijgt kennis van de beschikking door de griffier van het college waar de zaak aanhangig is en krijgt een afschrift van de beschikking zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, artikel 1:20a lid 1 BW.
54
3.1.2 De vereisten Onder het wijzigen van de voornamen wordt verstaan het schrappen of veranderen van de voornamen en/of het toevoegen van een voornaam. Er zijn diverse redenen denkbaar voor het wijzigen van een voornaam: bij de geboorteaangifte is niet de juiste naam opgegeven; de naam kan door het kind niet passend gevonden worden, door bijvoorbeeld nare gebeurtenissen; de voornaam is niet meer passend na een geslachtswijziging. De rechter dient te beoordelen met een tweedelige maatstaf. Hij dient in de eerste plaats te beoordelen of er voldoende belang is bij de inwilliging van een verzoek tot voornaamswijziging. Indien hier volgens de rechter aan voldaan is dient er op grond van artikel 1:4 lid 2 BW te worden beoordeeld of de gevraagde naam geoorloofd is. De rechtelijke uitspraken over de toelaatbaarheid van het wijzigen van de voornaam door de rechtelijke macht lopen uiteen. Het Hof Amsterdam stond de wijziging van Jacqueline Antionette Dymphna Maria in Selma toe, omdat de tot het islamitisch geloof bekeerde vrouw vreesde anders niet tot Mekka toegelaten te worden.20 Hof Amsterdam oordeelde in een andere zaak echter dat er geen gronden aanwezig waren om de naam Petrus Johannes te veranderen in Pjer.21
20 21
Hof Amsterdam 23 juni 1999, FJR 2002, 7/8. Hof Amsterdam 12 maart 1990, NJ 1990, 774.
55
3.2 Wijzigen achternaam 3.2.1 De procedure Op een aantal manieren kan een geslachtsnaam gewijzigd worden. De meest voorkomende manier geschiedt door de Koning (artikel 1:7 lid 1 BW). Het verzoek kan worden ingediend bij het Ministerie van Justitie afdeling naamswijzingen, door de drager of zijn wettelijke vertegenwoordiging.22 Daarnaast kan in specifieke gevallen een naam van een minderjarige worden gewijzigd als gevolg van veranderingen in de relatie tussen degenen die hem opvoeden (artikel 1:5 lid 2 BW) of een verandering in het gezag (artikel 1:253t BW), zie figuur 4. Figuur 4: wijziging geslachtsnaam Wijziging geslachtsnaam
Ministerie van Justitie
Ambtenaar van de burgerlijke stand
Rechter
Artikel 1:5 lid 2 BW
Artikel 1:253t BW
Artikel 1:7 BW juncto Besluits Geslachtsnaamwijziging
Verschillende gronden voor wijziging
Verschillende soorten wijzigingen in naam mogelijk
22
Sluiten van een huwelijk of geregistreerd partnerschap door ouders
Naam van de andere ouder
Verzoek wijziging in naam van een van beide ouders
Afwijziging: Kind van 12 jaar of ouder stemt niet in verzoek gezamenlijk gezag wordt afgewezen Verzoek is niet in belang kind
Naamswijziging, Den-Haag: Ministerie van Justitie 2007, p. 23.
56
Wijziging via artikel 1:7 BW Artikel 1:7 lid 5 BW bepaalt dat de wijze van indiening en behandeling van het verzoek tot naamswijziging is geregeld in een algemene maatregel van bestuur. Dit is het Besluit geslachtsnaamwijziging. Onder het wijzigen moet worden begrepen het toevoegen en/of veranderen van een geslachtsnaam, op grond van artikel 2 Besluit geslachtsnaamwijziging. De procedure tot naamsverandering duurt meestal ongeveer een jaar23 en hieraan zijn kosten verbonden.24 Van het Koninklijk Besluit tot wijziging of vaststelling van de geslachtsnaam, wordt een afschrift toegezonden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in de geboortegemeente (1:20e BW). De ambtenaar voegt, net als bij het wijzigen van de voornaam, een latere vermelding aan de geboorteakte toe (artikel 1:20 lid 1 BW juncto 20a lid 1 BW). Als de minister meent dat het verzoek tot naamswijziging niet wordt ingewilligd, kan hij dit verzoek afwijzen.25 Als de minister voornemens is een positieve voordracht te doen voor een Koninklijk Besluit tot inwilliging van het verzoek tot naamsvaststelling of naamswijziging, dan deelt de minister dit mee aan de verzoeker.26 Artikel 1:7 lid 6 BW vermeldt expliciet dat deze schriftelijke mededeling aan te merken is als beschikking.
23
De Groot 2009, titel 2, art. 7 aant. 12. Richtlijn kostenvergoeding geslachtsnaamwijziging 2007, Stcrt, 2007, 1, p.8. 25 Artikel 4 Regeling betreffende verzoeken tot naamswijziging en tot naamsvaststelling. 26 P. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 74. 24
57
Wijziging via artikel 1:5 lid 2 BW In het voorjaar van 2009 is een nieuwe mogelijkheid tot wijziging ingevoerd in artikel 1:5 lid 2 BW.27 Het betreft de situatie dat twee ongehuwde, niet-geregistreerde ouders een kind krijgen, dat door de vader wordt erkend. Wanneer de ouders later in het huwelijk treden of een geregistreerd partnerschap aangaan, kunnen zij de keuze van de geslachtsnaam van het kind herzien. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt een akte van naamskeuze op. Wijziging via artikel 1:253t BW De laatste optie is een geslachtsnaamwijziging naar aanleiding van het verkrijgen van gezamenlijk gezag door de ouder en zijn partner op basis van artikel 1:253t BW. In dit geval heeft het kind al een geslachtsnaam die kan worden gewijzigd in de naam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien de rechter hier goedkeuring aan verleent. Het kind van twaalf jaar of ouder dient met het verzoek in te stemmen. Het verzoek tot gezamenlijk gezag moet worden toegewezen en het belang van het kind mag zich niet tegen de toewijzing verzetten.
3.2.2 De vereisten Op grond van artikel 1:7 BW komt er een zestal namen in aanmerking voor een geslachtsnaamwijziging, welke hierna besproken zullen worden:28
27 28
Kamerstukken II 2004/05, 29 353, nr. 18. P. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 74.
58
Kennelijk onwelvoeglijke of bespottelijke namen De geslachtsnamen waarvan objectief is vast te stellen dat zij onwelvoeglijk en/of bespottelijk zijn, kunnen op deze grond worden gewijzigd. Een naam die uit zichzelf onwelvoeglijk of bespottelijk is, is bijvoorbeeld de naam Poepjes. In uitzonderlijke gevallen kan een naam in combinatie met een beroep bespottelijk of onwelvoeglijk zijn, bijvoorbeeld een oogarts met de naam Schele.29 Uit jurisprudentie is gebleken dat de Rechtspraak van de Raad van State niet snel aanneemt dat een naam onwelvoeglijk is.30 Dat de naam “kennelijk” onwelvoeglijk of bespottelijk is betekent dat het niet uitsluitend gaat om het oordeel of gevoel dat betrokkene zelf over zijn naam heeft, maar het moet door een ieder zo beoordeeld of gevoeld worden.31 Veel voorkomende namen Een veel voorkomende naam kan zijn onderscheidend vermogen verloren hebben. De mate waarin de naam voorkomt in het hele land is daarbij cruciaal. Toestemming kan verleend worden om een voorof achtervoegsel toe te voegen aan de naam, dan wel enkele letters om te zetten. De nieuwe naam moet wel Nederlands klinken.32 Niet-Nederlandse namen Personen die het Nederlanderschap hebben verkregen, kunnen hun eventuele niet-Nederlandse naam laten wijzigingen in een Nederlands klinkende naam, dit ingevolge artikel 12 lid 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. In de Rijkswet op het Nederlanderschap staat dat bij naturalisatie de achternaam kan worden gewijzigd. Nadat naturalisatie heeft plaatsgevonden, is naamswijziging slechts in zeer beperkte mate mogelijk. Tijdens het naturalisatieproces bestond de mogelijkheid om een naamskeuze te maken.
29
Naamswijziging, Den-Haag: Ministerie van Justitie 2007, p. 16. ARRvS, 16 april 1977, AB1997, 207 en ARRvS 26 april 1977, AB 1997, 307. 31 Nota van Toelichting Besluit geslachtsnaamwijziging, Stb. 1997, 463, p.6. 32 P. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 75. 30
59
Slechts indien de niet-Nederlandse naam bijvoorbeeld moeilijk uit te spreken is, kan een naamswijziging worden verzocht. Indien men de naam wil wijzigen op grond van culturele, religieuze of politieke redenen is geen naamswijziging mogelijk.33 Onjuist gespelde namen Namen die in het gebruik anders gespeld werden dan bij de invoering van de burgerlijke stand zijn geregistreerd, kunnen worden gewijzigd. De drager dient deze fout dan aan te tonen.34 Namen van kinderen Met ingang van 1 april 2004 zijn de regels met betrekking tot het wijzigen van de geslachtsnaam van minderjarigen jonger dan twaalf jaar aangescherpt.35 Verzoeken om geslachtsnaamswijziging van minderjarigen jonger dan twaalf jaar worden slechts toegewezen als beide ouders daarmee instemmen. Er kan slechts toestemming gegeven worden zonder toestemming van één van de ouders indien: o de weigerende ouder strafrechtelijk is veroordeeld wegens het plegen van misdrijven tegen het kind; o de weigerende ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet; o de verzoekers aan kunnen tonen dat de weigerende ouder niet meer dan een vierde deel van de periode voorafgaand aan de verzorgingstermijn van vijf jaar in gezinsverband met het kind heeft samengeleefd. Bij minderjaren van twaalf jaar of ouder geeft de instemming van de minderjarige zelf de doorslag. Een verzoek tot een geslachtsnaamwijziging van een kind ouder dan twaalf jaar wordt ingewilligd als het kind daarmee instemt, ook al gaan beide ouders niet akkoord.
33
Naamswijziging, Den-Haag: Ministerie van Justitie 2007, p. 15. P. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 74. 35 Nota van Toelichting Besluit geslachtsnaamwijziging, Stb. 1997, 463, p. 5. 34
60
Namen van meerderjarigen die de naam van de andere ouder of verzorger wensen Artikel 4 van het Besluit geslachtsnaamwijziging regelt dat meerderjarigen hun geslachtsnaam door middel van een verzoek kunnen wijzigen in die van de ouder die hem of haar na een scheiding verder heeft verzorgd en opgevoed. De periode dat zij door de persoon wiens geslachtsnaam zij willen verkrijgen zijn opgevoed, moet minimaal drie jaar tijdens de minderjarigheid zijn. 3.2.3 Wetswijziging minister Demissionair minister van Justitie de heer Hirsch Ballin wil dat ouders meer vrijheid krijgen in de keuze van de achternaam voor hun kinderen; dit blijkt uit een brief van zijn hand aan de Tweede Kamer.36 Ouders die binnen een jaar besluiten dat hun eerstgeboren kind de verkeerde achternaam heeft gekregen, kunnen die als de wetswijziging wordt aangenomen eenvoudig veranderen. Hirsch Ballin is van mening dat ouders de kans moeten krijgen om tijdens het eerste levensjaar van hun kind terug te komen op de keuze voor de achternaam die bij de geboorte is gemaakt. Mocht er tussen de ouders onenigheid bestaan over welke achternaam het kind dient te krijgen, dan kunnen zij dit geschil in deze periode voorleggen aan de rechter. Tevens wordt het gemakkelijker voor ouders om de keuze van de achternaam van het kind kenbaar te maken bij de gemeente. Nu moeten gehuwde ouders allebei in persoon verschijnen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand wanneer zij het kind de achternaam van de moeder willen geven. Dit geldt tevens voor ongehuwde ouders die de achternaam van de vader willen geven aan het kind. Na de wetswijziging kan er worden volstaan met een schriftelijke verklaring aan de ambtenaar. 36
Minister H. Ballin, Rapport werkgroep libalisering naamrecht, Den-Haag 27 juli 2010.
61
Naast deze wijzigingen wil Hirsch Ballin de wet op nog een aantal punten wijzigen. Het is de bedoeling dat het voor bepaalde categorieën volwassenen mogelijk wordt om hun achternaam te wijzigen. Voor geadopteerde kinderen moet het mogelijk worden om na hun achttiende verjaardag de oorspronkelijke familienaam aan te nemen en iemand die zijn achternaam wil wijzigen maar niet voldoet aan de voorwaarden kan voortaan beroep aantekenen wanneer hij aantoont bijzondere belangen te hebben bij de naamswijziging. Slachtoffers van mishandeling of incest kunnen hun achternaam gratis laten veranderen. Ten slotte wordt het voor mensen van adel mogelijk om een uitgestorven of met uitsterving bedreigde achternaam van de moeder aan hun achternaam toe te voegen.37
37
Minister H. Ballin, Rapport werkgroep libalisering naamrecht, Den-Haag 27 juli 2010.
62
4. Echtscheidingsrecht In dit hoofdstuk zullen de voor het echtscheidingsrecht belangrijke processtukken besproken worden. Voor de echtscheidingsprocedure gelden enkele bijzondere bepalingen, deze hebben betrekking op: de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de relatieve competentie, de procedure, de nevenvoorzieningen na echtscheiding en de voorlopige voorzieningen gedurende de echtscheidingsprocedure.38 Naast deze onderwerpen zullen ook de volgende onderwerpen worden besproken: verzoekschrift tot echtscheiding, gemeenschappelijk verzoek, betekeningexploot, verweerschrift, referteverklaring, akte van berusting en verklaring van non-appèl, voor zover deze afwijken van de gewone verzoekschriftprocedure zoals besproken in hoofdstuk 2.
4.1 De rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de relatieve competentie Bij echtscheiding gelden eigen regelingen betreffende de rechtsmacht van de Nederlandse rechter, welke onder andere is geregeld in de EGverordening betreffende bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging in familierechtelijke zaken (Brussel II). In artikel 2 van de verordening zijn de regels opgenomen op grond waarvan de Nederlandse rechter de bevoegdheid kan ontlenen om een echtscheidingsverzoek te behandelen. Deze gronden zijn in drie regels samen te vatten:39 beide echtgenoten zijn Nederlander, hierbij is het niet van belang dat zij in Nederland een woonplaats hebben; de verweerder heeft zijn verblijfplaats in Nederland; de verzoeker verblijft in Nederland en de echtgenoten hebben hier hun gewone verblijfplaats gehad.
38 39
Rueb 2009, p. 293. Rueb 2009, p. 294.
63
De sector civiel van de rechtbank is bevoegd om van een echtscheidingsverzoek kennis te nemen, blijkens artikel 40 RO. In artikel 262 Rv is de relatieve competentie geregeld. Naast de rechter van de woonplaats van de verzoeker is ook de rechter van de woonplaats van de andere echtgenoot bevoegd. Indien geen van beide echtgenoten woonplaats in Nederland heeft, is op grond van artikel 269 Rv de rechter te Den-Haag bevoegd.
4.2 Voorlopige voorzieningen In echtscheidingszaken kunnen beide echtgenoten voorlopige voorzieningen vragen. Deze voorzieningen hebben de aard van een ordemaatregel met een voorlopig karakter, bestemd om te voorzien in de moeilijkheden die rijzen, doordat tussen echtgenoten een scheidingsprocedure aanhangig is of zal worden gemaakt.40 De rechtbank die de echtscheiding in eerste aanleg zal behandelen is bevoegd om een voorlopige voorziening te geven; hierbij is de algemene verzoekschriftprocedure van toepassing. De voorzieningen kunnen gevraagd worden zowel voor als tijdens de echtscheidingsprocedure. Het verzoek tot voorlopige voorziening kan worden gecombineerd met het echtscheidingsverzoek, maar artikel 3.2 Procesreglement Scheiding (hierna: PS) verlangt afzonderlijke verzoekschriften. De voorlopige voorzieningen worden binnen drie weken behandeld ter zitting, op grond van artikel 812 lid 2 Rv. Het verzoekschrift tot echtscheiding dient binnen vier weken na dagtekening van de beschikking voorlopige voorziening ingediend te zijn, anders verliezen de voorlopige voorzieningen hun kracht (artikel 821 lid 4 Rv).
40
Den Hartog Jager 2007, p 58.
64
Artikelen 822 en 823 Rv bepalen welke voorlopige voorzieningen er getroffen kunnen worden. Deze opsomming is limitatief. Ten aanzien van andere voorlopige voorzieningen is men aangewezen op het kort geding. Er zijn voorlopige voorzieningen mogelijk met betrekking tot: het exclusieve gebruik van de echtelijke woning; afgifte goederen; de kinderen; de partneralimentatie.
4.2.1 Het exclusieve gebruik van de echtelijke woning Artikel 1:83 lid 1 BW is vervallen, dit tot gevolg hebbende dat gehuwden niet meer verplicht zijn tot samenwonen. Toewijzing van het exclusieve gebruik van de echtelijke woning vindt plaats na een belangenafweging. De belangen die worden afgewogen vormen: de verzorging van de kinderen, speciale voorzieningen in de woning bij mindervaliden, het beroep van één van de partijen en de plaats waar een beroep wordt uitgeoefend. Er kan een regeling getroffen worden ten aanzien van de betaling van de woonlasten. Er zijn hierbij een tweetal mogelijkheden: De echtgenoot aan wie het exclusieve gebruik van de echtelijke woning is toegekend betaald een vergoeding aan de andere echtgenoot. Gaat het om een eigen huis, dan kan de rechter „verstaan‟ dat de ene partij de eigenaarlasten van de woning zal dragen, ook al wordt het gebruik van de woning voorlopig aan de ander toegekend. Een zogenaamde verstaansbeschikking.41
41
Heide e.a. 2010, p. 40.
65
4.2.2 Afgifte goederen Er kan krachtens beschikking afgifte gevraagd worden van goederen die toebehoren aan één van de echtgenoten maar die zijn meegenomen door de andere echtgenoot.
4.2.3 De kinderen Er kan een voorlopige voorziening worden gevraagd voor minderjarige kinderen, dat wil zeggen kinderen tot achttien jaar. Het is mogelijk dat de kinderen worden toevertrouwd aan één van de ouders. Het toevertrouwen van de kinderen aan één van de ouders heeft slechts betrekking op de dagelijkse gang van zaken. Beide ouders houden het gezamenlijk gezag gedurende de periode van de voorlopige voorzieningen, indien zij dat daarvoor ook hadden. Beslissingen ten aanzien van de opvoeding en de verzorging van de kinderen, moeten gezamenlijk door de ouders genomen worden. Een omgangsregeling kan ook als voorlopige voorziening worden gevraagd, op grond van artikel 822 lid 1 sub d Rv. Een kinderbijdrage, welke nader zal worden toegelicht in paragraaf 4.5.1, kan als voorlopige voorziening worden opgelegd. Dit wordt ook wel kinderalimentatie genoemd.
4.2.4 De partneralimentatie Er kan een voorlopige voorziening worden getroffen voor het vaststellen van alimentatie voor de echtgenoot die daaraan behoefte heeft. Beslissend bij het vaststellen van alimentatie in het kader van de voorlopige voorzieningen zijn: de draagkracht van de alimentatieplichtige en de behoefte van de alimentatiegerechtigde. Voor een uitgebreidere uitleg over alimentatie, zie paragraaf 4.5.2.
66
4.2.5 Uitspraak Artikel 10.1 PS schrijft een uitspraaktermijn voor van twee weken. Er is daarmee invulling gegeven aan artikel 821 lid 3 Rv, namelijk dat de beslissing zo spoedig mogelijk na de behandeling ter zitting gegeven dient te zijn. De voorlopige voorzieningen vangen aan op de dag van de dagtekening van de beschikking, tenzij de rechter een eerdere of een latere aanvangsdatum heeft vastgesteld, zoals blijkt uit artikel 822 Rv. 4.2.6 Hoger beroep Op grond van artikel 822 Rv is tegen een beschikking voorlopige voorzieningen geen appèl mogelijk,42 dit betekent dat er geen hoger beroep mogelijk is. Wel kan er een wijziging van de beschikking voorlopige voorziening worden verzocht, blijkens artikel 824 lid 2 Rv. Dit is mogelijk indien de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking in zodanige mate zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking is uitgegaan van onjuiste omstandigheden. De rechtbank of het gerechtshof, die de beschikking voorlopige voorziening heeft gegeven, is bevoegd tot het toekennen van de wijziging (artikel 824 lid 2 Rv).
42
Hof Amsterdam 27 september 1993, NJ 1994, 133 en Hof Amsterdam 17 januari 1994, NJ 1994, 694.
67
4.2.7 Einde voorlopige voorziening Voorlopige voorzieningen verliezen in elk van de volgende gevallen hun kracht, volgens artikel 821 lid 4 en 826 Rv: Indien niet binnen vier weken na de beschikking voorlopige voorzieningen een verzoek tot echtscheiding is ingediend. Indien een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt ingetrokken. Indien een beschikking, waarbij de echtscheiding is uitgesproken, wordt ingeschreven in het register of indien de mogelijkheid tot inschrijving vervalt. Op de bovenstaande hoofdregel is een tweetal uitzonderingen van toepassing: De voorlopige voorzieningen met betrekking tot de kinderen behouden hun kracht totdat de definitieve gezagsvoorziening van kracht wordt. De beslissing betreffende partneralimentatie behoudt haar kracht totdat een beslissing op een verzoek om definitieve alimentatie (artikel 1:157 BW) bij toewijzing voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt.
4.3 Verzoekschrift tot echtscheiding Een echtscheiding wordt uitgesproken op verzoek van één van de echtgenoten of op gezamenlijk verzoek, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Uit het gebruik van het woord „verzoek‟ kan worden afgeleid dat het gaat om een verzoekschriftprocedure. Expliciete vermelding wordt dan ook overbodig geacht.43 Artikel 815 Rv vormt een aanvulling op wat artikel 278 lid 1 Rv voorschrijft ten aanzien van de inhoud van een verzoekschrift. De inhoud van het verzoekschrift tot echtscheiding moet dus voldoen aan de vereisten van artikel 278 lid 1 en 815 Rv. In de navolgende paragrafen zullen de juridische vereisten voor een verzoekschrift tot echtscheiding nader worden toegelicht. 43
Kamerstukken II 2000/01, 21881, nr. 5, p. 4
68
4.3.1 Gegevens van partijen Op het verzoekschrift tot echtscheiding is het standaard artikel voor verzoekschriften van artikel 279 lid 1 Rv van toepassing. Artikel 815 lid 1 Rv geeft aan wat in het verzoekschrift tot echtscheiding dient te worden vermeld. Er zijn altijd twee partijen, dit staat vast omdat het gaat om een scheidingsverzoek. Het verzoek tot echtscheiding kan gezamenlijk maar ook eenzijdig worden ingediend. In het geval van een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding moeten, op grond van artikel 278 lid 1 Rv, de gegevens van partijen worden aangegeven. Hier zijn de naam, voornaam en woonplaats en/of werkelijke verblijfplaats van beide partijen van belang. Bij een eenzijdig verzoek tot echtscheiding wordt dit geëist door artikel 815 lid 1 Rv. Dat ook de werkelijke verblijfplaats van de niet-verzoekende echtgenoot voorgeschreven is, hangt samen met de 44 betekeningvoorschriften. Dit blijkt artikel 816 lid 1 juncto artikel 57 lid 1 Rv. Op grond van artikel 815 lid 1 sub b Rv dient ook, indien bekend, de naam van de raadsman van de niet-verzoekende partij te worden aangegeven. De (voor)namen, woonplaats en/of werkelijke verblijfplaats van de minderjarige kinderen die de echtgenoten gezamenlijk hebben dienen eveneens te worden vermeld. Deze vermelding is noodzakelijk in verband met nevenvoorzieningen en het ouderschapsplan.
4.3.2 Omschrijving van het verzoek en de gronden Op grond van de algemene regeling van de verzoekschriftprocedure dient een verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust te bevatten. Het scheidingsrecht kent als enige grond de duurzame ontwrichting van het huwelijk, op grond van artikel 1:151, 1:169 en 1:80e BW. 44
Van Nispen 2009, boek 1, inhoud verzoekschriften, aant. 2.
69
4.3.3 Ouderschapsplan Door de inwerkingtreding van de Wet bevordering voorgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding is artikel 815 Rv uitgebreid met een drietal leden. Een zogenoemd ouderschapsplan dient te worden toegevoegd aan het scheidingsverzoek. Dit dient te bevorderen dat ouders vroegtijdig nadenken over de invulling van het ouderschap en hierover goede afspraken maken. Het ouderschapsplan is dus een processuele eis bij een verzoek tot scheiding, die in de wet is geformuleerd. Dit plan dient zowel bij een gemeenschappelijk als bij een eenzijdig verzoek te worden ingediend. Drie onderwerpen zijn verplicht om op te nemen in het ouderschapsplan, deze staan genoemd in artikel 815 lid 3. Sub a heeft betrekking op de verplichting tot het regelen van de zorg- en opvoedingstaken. Er mag in het plan niet van contact met het kind worden afgezien. Op grond van sub b dienen de ouders aan te geven hoe zij onderling de informatie- en consultatieverplichting van artikel 1:337b BW verdelen. Als derde, sub c, dienen beide partijen een voorstel te doen met betrekking tot de kosten van de opvoeding en verzorging van minderjarige kinderen. De volgende punten kunnen verder in het ouderschapsplan aan bod komen: dagelijkse zorg voor de kinderen; school; sport; medische zorg; vakantie. Om de scheidingsprocedure en indiening van het gezamenlijk verzoekschrift te bevorderen, dient in het verzoekschrift eveneens te worden aangegeven over welke van de gevraagde voorzieningen overeenstemming is bereikt en over welke niet.
70
Het is van belang dat de minderjarige kinderen worden betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. De wijze waarop de kinderen worden betrokken dient te worden aangegeven in het verzoekschrift. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in tweevoud ter griffie worden ingediend. Als ten behoeve van minderjarige kinderen gezag- of omgangsvoorzieningen dienen te worden getroffen, moet een extra kopie voor de Raad van de Kinderbescherming worden bijgevoegd (artikel 2.1 PS).
4.3.4 Echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek Echtscheiding kan ook op basis van gemeenschappelijk verzoek worden uitgesproken. Dit is mogelijk indien partijen van oordeel zijn dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechter kan op grond van artikel 819 Rv de regelingen die onderling zijn getroffen in een echtscheidingsconvenant in de echtscheidingsbeschikking opnemen. Een echtscheidingsconvenant is een document waarin de afspraken die rondom een echtscheiding worden gemaakt tussen de partijen worden vastgelegd. Voor indiening van een gemeenschappelijk verzoekschrift gelden dezelfde vereisten als die bij het verzoekschrift tot echtscheiding zijn toegelicht. Het gemeenschappelijk verzoekschrift kan echter door één advocaat worden ondertekend en ingediend (artikel 7 Gedragsregels voor Advocaten 1992).
4.4 Betekeningexploot Op grond van artikel 816 lid 1 RV moet verzoeker bij een eenzijdig verzoek het verzoekschrift binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift betekenen aan de andere echtgenoot. De betekening binnen Nederland geschiedt door een gerechtsdeurwaarder (artikel 45 e.v. Rv). 71
In het betekeningexploot moeten op grond van artikel 45 Rv de volgende onderwerpen worden vermeld: dat het verzoekschrift met bijlagen wordt betekend; de datum van betekening; de naam, voornamen en woonplaats van verzoeker en de gekozen woonplaats in Nederland (artikel 111 lid 2 Rv); de naam en het adres van de advocaat. De verzoeker wordt geacht bij zijn advocaat woonplaats te hebben gekozen tot aan de eindbeschikking (artikel 278 lid 3 Rv); de naam en woonplaats van gedaagde; de deurwaarder vermeldt degenen aan wie het afschrift van het exploot is gelaten; de periode waarbinnen een verweerschrift kan worden ingediend en om uitstel daarvan te verzoeken; de wijze waarop het verweerschrift dient te worden ingediend of uitstel dient te worden gevraagd (artikel 816 lid 1 Rv); het exploot wordt ondertekend door de deurwaarder (artikel 45 lid 4 Rv). Het originele exploot dient ter griffie te worden ingediend, op grond van artikel 816 lid 1 Rv. Artikel 4 PS geeft ook instructies voor het betekeningexploot. Zo dient het originele exploot binnen vier weken na de datum waarop het verzoekschrift werd ingeschreven, te worden overlegd.
4.5 Nevenverzoeken In het verzoekschrift waarin de rechter wordt gevraagd de echtscheiding uit te spreken, kan men de volgende nevenvoorzieningen vragen (artikel 827 Rv): de kinderen; partneralimentatie; verdeling van gemeenschap en de echtelijke woning.
72
Het betreft echter geen limitatieve opsomming, op grond van artikel 817 lid 1 sub f Rv, blijkt dat andere voorlopige voorzieningen ook kunnen worden gevraagd mits deze voldoende samenhang vertoond met het verzoek tot echtscheiding en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging in het geding zal leiden. 4.5.1 De kinderen (artikel 827 lid 1 sub c Rv): Er kunnen voorzieningen gevraagd worden betreffende het gezag over de minderjarige kinderen. In beginsel zal het gezamenlijk gezag na echtscheiding gecontinueerd worden; op verzoek vindt toewijzing van het gezag plaats aan één van de ouders, op grond van artikel 1:251a lid 1 BW. Dit verzoek zal uitsluitend worden toegewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of dat een wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Daarnaast kan er een voorziening worden gevraagd over de hoofdverblijfplaats van het kind, artikel 1:253a lid 1 sub b BW. Er kan een beslissing genomen worden over de omgangs- en/of informatieregeling. Het omgangs- en informatierecht is geregeld in de artikelen 1:377a tot en met 1:337g BW. De rechter heeft de mogelijkheid het omgangsrecht tijdelijk te ontzeggen of een proefregeling op te leggen. De Hoge Raad heeft beslist dat de afwijzing van een omgangsverzoek altijd tijdelijk is en dat bij wijziging van omstandigheden een nieuw verzoek tot omgang mogelijk is.45 De rechter kan ambtshalve een omgangsregeling opleggen of wijzigen indien een kind van twaalf jaar of ouder dat wenst (artikel 1:377g BW).
45
HR 27 februari 2009, LJN BG504.
73
Sinds de wetswijziging van 2 november 1995 is het recht op informatie wettelijk vastgelegd. De met het gezag belaste ouder heeft de plicht om de andere ouder te informeren (artikel 1:377b BW), voornamelijk bij de aangelegenheden die de persoon en het vermogen van het kind betreffen. In hetzelfde artikel wordt bepaald dat de andere ouder dient te worden geraadpleegd over beslissingen die dergelijke onderwerpen betreffen. In de wet is sinds 1 maart 2009 kinderalimentatie opgenomen in artikel 1:400 lid 1 BW.46 Voor minderjarige kinderen geldt de algemene onderhoudsverplichting van artikel 1:404 BW. Voor meerjarige kinderen tussen 18 en 21 jaar geldt artikel 1:395a BW. Ouders zijn verplicht tot betaling van het levensonderhoud en de studie van deze kinderen. Zoals hiervoor is aangegeven dient het echtscheidingsverzoek van ouders van minderjarige kinderen een ouderschapsplan te bevatten (artikel 815 lid 2 Rv). Hierin dienen de ouders aan te geven hoe ze de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen na de scheiding zullen bekostigen. In 1994 heeft de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak een rapport gepubliceerd „Kosten van kinderen van ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie‟. In dit rapport komt een tabel voor „eigen aandeel kosten van kinderen per maand‟, welke afhankelijk van leeftijd, het aantal kinderen en het nettogezinsinkomen richtbedragen geeft. Het eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen is dat deel van de kosten dat per maand uit hun eigen inkomen wordt betaald. Met bijtelling van de kinderbijslag vallen zo de gemiddelde kosten per maand van een kind vast te stellen. De kinderbijdrage moet worden voldaan aan de verzorgende ouder of aan de jongmeerderjarigen zelf (artikel 1:408 lid 1 BW).
46
Wet van 27 november 2008, Stb. 500.
74
4.5.2 Partneralimentatie Op grond van artikel 827 Rv kan de rechter bij het verzoek tot echtscheiding de nevenvoorziening alimentatie toekennen aan één van de echtgenoten ten laste van de andere echtgenoot. In artikel 1:157 BW wordt bepaald dat de rechter bij de echtscheidingsbeschikking of bij een latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten heeft voor levensonderhoud en deze in redelijkheid niet kan verwerven, een uitkering ten gunste van die echtgenoot kan toekennen. Dit wordt partneralimentatie genoemd. Volgens artikel 1:157 BW heeft de rechter een discretionaire bevoegdheid ten aanzien van toekenning van alimentatie; het artikel leest: de rechter kan. Uitgangspunt bij de vaststelling van alimentatie is dat de beslissing goed gemotiveerd dient te zijn.47 De rechter heeft grote vrijheid met betrekking tot de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. 48 Er is een drietal data mogelijk: a. de datum van het inleidende verzoekschrift; b. de datum waarop de rechter beslist en c. de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die tot alimentatieplicht aanleiding geven. Sinds de invoering van de Wet limitering van alimentatie na scheiding per 1 juli 1994, is de alimentatieduur wettelijk beperkt.49 De alimentatieplicht geldt tot 12 jaar na ontbinding van het huwelijk (artikel 1:157 lid 4 BW). Was het huwelijk echter kinderloos en duurde het niet langer dan vijf jaar, dan is de duur van de alimentatie beperkt tot de duur van het huwelijk (artikel 1:57 lid 6 BW).
47
HR 29 juni 2002, NJ 2001, 495. HR 8 juli 1996, NJ 1997, 120. 49 Wetten van 29 april 1994, Stb. 1994, 324 en 325. 48
75
De hoogte van de alimentatie is bepaald door de werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Deze rapporten worden gepubliceerd op internet en worden eens per twee jaar aangepast. Uitgangspunt van het hiernavolgende is het meest voorkomende geval dat de vrouw behoefte heeft aan alimentatie. Vastgesteld dient te worden welk bedrag de man aan alimentatie kan voldoen. Van zijn (netto-)inkomen mag de man in ieder geval dat deel behouden dat overeenkomt met de bijstandsnorm voor alleenstaanden. Zodoende beschikt de man over het minimale om in leven te blijven. Behalve de kosten die zijn verdisconteerd in de bijstandsnorm zal de man nog een aantal andere, voor zijn levensonderhoud noodzakelijke kosten hebben. Denk bijvoorbeeld aan de werkelijke woonlasten, die meestal hoger zijn dan de in de bijstandsnorm opgenomen kosten. Het meerdere wordt opgeteld bij het bedrag dat de man voor zichzelf mag houden. In totaal noemt men dit het draagkrachtloos inkomen. Het verschil tussen het netto-inkomen en het draagkrachtloos inkomen, noemt men de draagkrachtruimte.50 Afhankelijk van de omstandigheden van de man, komt een bepaald percentage van de draagkrachtruimte in de vorm van alimentatie in de eerste plaats ten goede aan de kinderen, als er dan nog ruimte is aan de ex-echtgenote. Sinds 1 maart 2009 bestaat er in de wet voorrang voor de kinderalimentatie uit hoofde van artikel 1:400 lid 1 BW.51 Voor het berekenen van alimentatie zijn twee rekenmodellen ontwikkeld door de werkgroep Alimentatienormen, de zogenoemde netto- en de brutomethode. De nettomethode is bestemd voor alimentatieplichtigen met een inkomen van maximaal €2000, - bruto per maand en uitsluitend belast in box 1. De brutomethode dient om de draagkracht te berekenen van alimentatieplichtigen met inkomens boven €2000, - of met relevante fiscale aftrekposten.
50 51
Heide e.a. 2010, p. 70. Wet 27 november 2008, Stb. 500.
76
Het percentage van de draagkrachtruimte bedraagt voor alleenstaanden in de berekeningen volgens de nettomethode 70% en bij berekeningen volgens de brutomethode 60%. Een percentage van 50% respectievelijk 45% is toepasselijk indien de man samenwoont met een partner die niet in haar eigenlijk levensonderhoud kan voorzien of alleenstaande ouder is. Het bedrag dat verkregen wordt door bovenstaande percentages wordt aangeduid als draagkracht. Zie in onderstaande tabel de alimentatieberekening schematisch weergegeven.52 Tabel 2: berekening alimentatie Inkomsten
Netto besteedbaar inkomen volgens netto of bruto methode
€…
Af: Lasten Bijstandsnorm
€…
Andere relevante lasten
€…
Draagkrachtloos inkomen Draagkrachtruimte Draagkracht = bepaald % van de draagkrachtruimte Maximale alimentatie = draagkracht + eventueel fiscaal voordeel
52
A. Heide e.a. 2010, p. 71.
77
De minimale behoefte van een vrouw zonder inkomsten of vermogen wordt als volgt berekend. De bepaling van de behoefte aan partneralimentatie is in beginsel maatwerk, maar in standaardgevallen kan men de nettobehoefte berekenen aan de hand van een vuistregel. Deze vuistregel gaat ervan uit dat het besteedbaar gezinsinkomen, na aftrek van de kosten van de kinderen, beschikbaar was voor de kosten van levensonderhoud van beide partijen. Alleenstaanden zijn duurder uit dan samenwonenden, daarom wordt de helft van het te verdelen inkomen verhoogd met 20%. De behoefte kan in dat geval gelijkgesteld worden aan 60% van het nettogezinsinkomen tijdens het huwelijk. Meestal is de draagkracht niet voldoende om in de minimale behoefte van de vrouw te voorzien. De vrouw zal dan ter aanvulling een beroep moeten doen op de bijstand. Indien de draagkracht van de man groot is, zal de werkelijke behoefte van de vrouw het uitgangspunt zijn. Daarbij kan het welvaartsniveau dat de vrouw gewend was gedurende haar huwelijk een rol spelen bij de vaststelling van de alimentatie.53 Op grond van artikel 1:401 BW is alimentatie voor zowel wat betreft het bedrag, als wat betreft de van rechtswege geldende of door de rechter of in onderling overleg overeengekomen termijn, vatbaar voor wijzigingen. Zoals blijkt uit artikel 1:401 lid 1 BW kan het toegekende of overeengekomen bedrag worden gewijzigd op grond van veranderde omstandigheden. Vervolgens kan een wijziging worden verzocht indien bij de rechterlijke uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (artikel 1:401 lid 4 BW). Ook kan een alimentatieovereenkomst worden gewijzigd indien zij is aangegaan door miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 4 BW).
53
A. Heide e.a. 2010, p. 73.
78
Aan de verplichting tot betaling van alimentatie komt een einde indien: de alimentatiegerechtigde geen behoefte meer heeft; de draagkracht van de alimentatieplichtige nihil is geworden; de onderhoudsplichtige overlijdt; de onderhoudsgerechtigde overlijdt; de alimentatiegerechtigde huwt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel samenleeft met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun geregistreerd partnerschap laten registreren (artikel 1:160 BW); de van rechtswege geldende of overeengekomen of door de rechter vastgestelde termijn voor alimentatiebetaling is verstreken.
4.5.3 De verdeling van de gemeenschap Als de samenstelling van de gemeenschap bekend is, kan primair een voorstel tot verdeling op een bepaalde wijze gedaan worden en kan subsidiair een verzoek aan de rechter worden gedaan tot verdeling van de gemeenschap in overeenstemming met zijn inzicht. Als de samenstelling van de boedel nog niet duidelijk is, kan veroordeling van de wederpartij worden gevraagd om tot verdeling over te gaan. Ook kan de rechter ervoor kiezen de verdeling te laten plaatsvinden met bijstaan van een notaris en kan hij hiervoor een notaris benoemen (artikel 677 Rv).
4.5.4 De echtelijke woning Zolang de ontbonden huwelijksgemeenschap niet is verdeeld en de woning deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap, zijn beide partijen in beginsel voor gelijke delen tot het genot en het gebruik daarvan gerechtigd. Daardoor komt aan de niet-bewoner van de woning een vergoeding toe. 79
4.6 Verweerschrift Een echtscheidingsverzoek kan eenzijdig worden ingediend. Tegen dit verzoek kan de andere echtgenoot een verweerschrift indienen op grond van artikel 816 Rv. Het verweerschrift is gericht tegen het verzoekschrift en kan zowel een zelfstandig verzoek bevatten of een tegen verzoek op grond van artikel 816 lid 4 Rv. De algemene regel, besproken in paragraaf 2.1.5, is dat iedere belanghebbende tot de aanvang van de behandeling ter zitting, of in de loop van de behandeling een verweerschrift kan indienen (artikel 282 Rv). In afwijking daarvan geldt voor de verweertermijn in echtscheidingszaken zes weken of drie maanden vanaf de dag van de betekening van het echtscheidingsverzoekschrift (artikel 4.1 PS). Voor het hoger beroep geldt een termijn van vier weken van toezenden (artikel 361 lid 3 Rv). De procesreglementen voorzien in artikel 5.2 PS en artikel 3.2 PA in een regeling voor uitstel voor het verweerschrift. De rechter beslist op het verzoek, waarbij gewaakt dient te worden voor onredelijke vertraging. In de algemene verzoekschriftprocedure (zie hoofdstuk 2) bestaat geen verplichting tot het indienen van een verweerschrift. De belanghebbende mag ook mondeling verweer voeren, zoals blijkt uit artikel 3 PO. Een verweerschrift kan in die procedure dus ook niet te laat worden ingediend. In de echtscheidingsprocedure is dat echter anders. Een te laat ingediend verweerschrift leidt op grond van artikel 5.4 PS en artikel 3.4 PA tot weigering en terugsturing van het verweerschrift, behalve als wordt aangetoond dat de verzoeker geen bezwaar heeft of als er goede gronden worden aangevoerd. Het verweerschrift dient vergezeld te gaan van de nodige stukken. In het bijzonder zijn van belang de financiële bescheiden die nodig zijn voor de verzoeken tot vaststelling van (kinder)alimentatie (artikel 5.1 PS en 3.1 PA).
80
4.6.1 Zelfstandig verzoek Het verweerschrift in eerste aanleg mag een zelfstandig verzoek bevatten, zie hoofdstuk 2. Bij het hoger beroep kan geen zelfstandig verzoek worden gedaan (artikel 362 Rv) maar kan een incidenteel appèl worden ingesteld. Bij het echtscheidingsrecht ligt dit anders en kunnen nevenvoorzieningen voor het eerst in hoger beroep gevraagd worden.54
4.7 De referteverklaring In het echtscheidingsrecht bestaat de referteverklaring; dit is een stuk waarin de opgeroepen partij aangeeft zich niet te zullen verweren tegen toewijzing van het verzochte. De referte heeft dus als gevolg dat er geen zitting wordt gehouden, waardoor de procedure wordt versneld. In de referteverklaring moet verklaard worden dat de belanghebbende kennis heeft genomen van de inhoud van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dat wordt afgezien van een mondelinge behandeling. De verklaring dient door de belanghebbende en de advocaat te zijn ondertekend (artikel 5.5 PS). Uit artikel 5.5 PS blijkt dat een referteverklaring tot gevolg heeft dat de verweertermijn niet verder afgewacht behoeft te worden. Indien de stukken compleet worden bevonden kan er een beslissing worden genomen op het ingediende verzoek tot echtscheiding en eventuele nevenverzoeken. Er zal zo spoedig mogelijk een datum voor de beschikking worden bepaald, zonder dat behandeling als bedoeld in artikel 818 RV plaats hoeft te vinden. Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.
54
HR 7 april 2000, NJ 2000, 377.
81
4.8 Akte van berusting en verklaring non-appèl Indien beide partijen het eens zijn met de echtscheiding, bestaat er de mogelijkheid om afstand te doen van het wettelijk recht op hoger beroep door het ondertekenen van een akte van berusting. Partijen verklaren dat zij geen beroep tegen de beschikking zullen indienen. Het voordeel van de akte van berusting is dat de beroepstermijn van drie maanden niet behoeft te worden afgewacht, voordat de echtscheidingsbeschikking kan worden ingeschreven. Nadat de akte van berusting is ondertekend, wordt de beschikking met de akte van berusting naar de rechtbank gezonden om de uitspraak te laten voorzien van een verklaring van non-appèl, waarna deze moet worden ingeschreven in het huwelijksregister.
82
5. Geregistreerd partnerschap Het ontstaan van het geregistreerd partnerschap en de gevolgen die daaraan verbonden zijn, zijn reeds kort aan de orde gekomen in paragraaf 1.2.6. Het geregistreerd partnerschap kan op grond van artikel 1:80c BW op verschillende wijzen beëindigd worden: door de dood van een geregistreerde partner; door vermissing van een geregistreerde partner; door omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk; door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van een verklaring omtrent beëindiging door de partners; door ontbinding op verzoek van de partners of één van hen. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de laatste drie punten met betrekking tot het beëindigen van het geregistreerd partnerschap, de eerste twee punten zijn besproken in hoofdstuk 1.2.6.
5.1 Omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk De wetgever heeft in december 2000 in artikel 1:80g BW een optie gecreëerd om een geregistreerd partnerschap om te zetten in een huwelijk.55 Langs een eenvoudige weg kan de omzetting van het geregistreerd partnerschap worden gerealiseerd. De omzetting van het geregistreerd partnerschap in een huwelijk vindt plaats door de inschrijving van de akte tot omzetting in het huwelijksregister. De omzetting dient te worden verzocht door beide partners en moet worden verzocht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van één van de partijen. Artikel 1:65 en artikel 1:66 BW zijn van toepassing verklaard in artikel 1:80g lid 2 BW, hetgeen betekent dat partijen verplicht zijn in persoon voor de ambtenaar van de burgerlijke stand te verschijnen.
55
Stb. 2001, nr. 11.
83
De omzetting doet het geregistreerd partnerschap eindigen en het huwelijk beginnen. Dat geldt vanaf het moment dat de akte van omzetting in het register van huwelijken is ingeschreven, zo bepaalt artikel 1:80g lid 3 BW.
5.2 Wederzijds goedvinden Een belangrijk verschil tussen het geregistreerd partnerschap en het huwelijk ligt bij de beëindiging daarvan. Alleen een geregistreerd partnerschap kan zonder tussenkomst van de rechter worden beëindigd. Bij de beëindiging met wederzijds goedvinden wordt het geregistreerd partnerschap beëindigd zonder tussenkomst van de rechter. Dit is uitgewerkt in artikel 1:80d BW. Bij deze wijze van beëindiging van het geregistreerd partnerschap dient een overeenkomst opgesteld te worden waarbij partijen hebben besloten tot beëindiging (artikel 1:80d BW) en een verklaring waaruit de overeenkomst blijkt (artikel 1:80c sub c BW). De verklaring van de partners dient een datum te bevatten en door beide partners te zijn ondertekend, alsmede indien er gebruikt wordt gemaakt van advocaten door hun advocaten. Uit de verklaring dient tevens te blijken dat de partners op een bepaald tijdstip zijn overeengekomen hun geregistreerd partnerschap te willen beëindigen. Een geregistreerd partnerschap kan slechts worden beëindigd indien er sprake is van duurzame ontwrichting. In artikel 1:80d lid 1 BW wordt aangegeven welke onderwerpen in de overeenkomst aan de orde kunnen komen. Deze opsomming komt grotendeels overeen met het echtscheidingsconvenant bij een scheidingsprocedure op gezamenlijk verzoek, zoals besproken in paragraaf 4.3.4. De overeenkomst kan een regeling bevatten voor alimentatie, wie de huurder c.q. eigenaar van de woonruimte zal blijven en de verdeling van enige gemeenschap.
84
Formeel eindigt het geregistreerd partnerschap door inschrijving van de in artikel 1:80c onder c BW bedoelde verklaring in de registers van de burgerlijke stand. De verklaring dient door de ambtenaar van de burgerlijke stand binnen drie maanden te worden ingeschreven in het register (artikel 1:80d lid 3 BW).
5.3 Ontbinding door de rechter De ontbinding van het geregistreerd partnerschap door middel van een rechterlijke uitspraak is geheel te vergelijken met de procedure voor echtscheiding (artikel 1:80e BW). Artikel 828 Rv bepaalt dat op de ontbinding van een geregistreerd partnerschap veel bepalingen over scheidingszaken van overeenkomstige toepassing zijn. Sinds 1 maart 200956 geldt een beperking ten aanzien van de mogelijkheid om een geregistreerd partnerschap met wederzijds goedvinden te beëindigen. Een geregistreerd partnerschap kan niet meer worden beëindigd door middel van wederzijds goedvinden indien de partners: gezag uitoefenen over één of meer van hun gezamenlijke kinderen; op grond van artikel 1:253a BW of artikel 1:253t BW het gezag gezamenlijk uitoefenen over één of meer kinderen (artikel 1:80c lid 3 BW). In dat geval dient het geregistreerd partnerschap door de rechter te worden ontbonden en dient een ouderschapsplan, als nader toegelicht in paragraaf 4.3.3, opgesteld te worden (artikel 815 Rv).
56
Stb. 2008, nr. 500.
85
De ontbinding van een geregistreerd partnerschap middels een rechterlijke uitspraak komt tot stand door inschrijving van de ontbindingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De inschrijving geschiedt op verzoek van beide partijen of één van hen. Op grond van artikel 1:63 lid 3 BW dient de beschikking binnen een half jaar nadat deze in kracht van gewijsde is gegaan in de registers van de burgerlijke stand te worden ingeschreven (artikel 1:80e lid 2 BW).
86
6. Ongehuwd samenleven Het vermogensrecht voor paren die informeel samenleven, is niet afzonderlijk in een wettelijke regeling neergelegd.57 Dat betekent dat tussen de partners bijvoorbeeld geen onderhoudsplicht bestaat jegens elkaar. De verhouding tussen de partners onderling wordt geregeld door het verbintenissen- en goederenrecht, zoals dat geldt voor een ieder die rechtshandelingen met een ander verricht. Anders dan bij echtscheiding, verloopt een scheiding van ongehuwde samenlevers op informele wijze. Rechterlijke tussenkomst is voor het verbreken van de relatie niet aan de orde en evenmin vindt er een registratie van de beëindiging plaats. Vaak wordt er ook geen advocaat, notaris of bemiddelaar ingeschakeld, tenzij er conflicten tussen de partners ontstaan over de vermogensrechtelijke afwikkeling van de relatie. Lopen de geschillen dusdanig op dat zij er onderling niet meer uitkomen, dan dienen zij voor de vermogensrechtelijke onenigheden een dagvaardingsprocedure voor de rechter te starten (artikel 78 Rv e.v.). De bijzondere wettelijke regelingen uit titel 1.9 BW inzake de ontbinding van het huwelijk zijn niet van toepassing. Er is na scheiding dus geen wettelijk recht op alimentatie en ook geen wettelijk recht op het gebruik van de woning als bedoeld in artikel 1:165 BW.58
6.1 Samenlevingsovereenkomst Ongeveer 50 procent van de ongehuwde samenlevers heeft een (notarieel) samenlevingscontract gesloten. Dit is een schriftelijke overeenkomst die de vermogensrechtelijke en goederenrechtelijke verhoudingen tussen twee personen regelt. Deze aspecten zullen in de komende twee paragrafen aan de orde komen.
57 58
Schonewille 2007, p. 21. Schrama 2009, p. 98.
87
Een samenlevingscontract is een overeenkomst tussen twee partners en zij zijn vrij in de wijze van opstellen. Ook mondelinge afspraken kunnen als samenlevingsovereenkomst worden benoemd. Vaak wordt er gekozen om een samenlevingsovereenkomst af te sluiten bij een notaris, echter is het geen verplichting. Er worden in de notariële praktijk verschillende modellen gebruikt, die uiteenlopen van redelijk simpele regelingen met weinig economische verbondenheid tot uitgebreide contracten met meer economische verbondenheid.59 Indien de samenlevingsovereenkomst wordt afgesloten in een notariële akte verbindt de wet daar wel gevolgen aan: met een notarieel samenlevingscontract hebben de partners eerder recht op de vrijstelling van erfbelasting zoals die geldt voor echtgenoten, namelijk na zes maanden in plaats van vijf jaar; met een notarieel samenlevingscontract is in het geval van overlijden de partner beter beschermd tegen eventuele aanspraken van de kinderen of andere erfgenamen; daarnaast heeft het notariële samenlevingscontract de bewijsrechtelijke voordelen die elke notariële akte heeft.60
6.2 Goederenrechtelijke aspecten Er geldt geen bijzonder goederenrechtelijk regime voor ongehuwde samenlevers. Iedere partner is en blijft rechthebbende (eigenaar) van de goederen die hij bij aanvang van de relatie had en die gedurende de samenleving door hem zijn verkregen. Beide partners hebben het bestuur over de eigen goederen en zijn zelfstandig bevoegd om rechtshandelingen te verrichten en om goederen over te dragen. Een belangrijk verschil met het geregistreerd partnerschap en huwelijk is dat het gaan samenleven geen goederenrechtelijke effecten heeft.61
59
Schrama 2000, p. 21. Schrama, 2009, p. 98. 61 HR 8 oktober 1982, NJ 1984, 2. 60
88
6.3 Verbintenisrechtelijke aspecten De verbintenisrechtelijke aspecten bij het einde van een relatie betreffen de vraag hoe dient te worden omgegaan met de vermogens van beide partners bij scheiding. Tijdens de ongehuwde samenleving hebben beide partners bijgedragen aan elkaars vermogen, bijvoorbeeld door geld ter beschikking te stellen of werkzaamheden te verrichten die ten goede zijn gekomen aan de andere partner.62 Er dient hierbij een onderscheid te worden gemaakt tussen situaties waarin partners een overeenkomst zijn aangegaan over de desbetreffende prestatie en gevallen waarin een contract ontbreekt.63 Gaat het om een vermogensverschuiving die berust op een contractuele verbintenis, dan doet zich geen probleem voor om aan te tonen van welke partner het vermogensbestanddeel is, bijvoorbeeld bij een schenking. Indien partijen ten aanzien van een bepaald vermogensbestanddeel een overeenkomst hebben gesloten, dient de afwikkeling daarvan te voldoen aan de overeenkomst.64 Indien er geen sprake is van een contractuele verplichting kan de vermogensverschuiving op een viertal gronden na afloop ongedaan gemaakt worden: de redelijkheid en billijkheid, ongerechtvaardigde verrijking, onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling.65 In de praktijk blijkt dit bewijsrechtelijk vaak lastig te zijn.
62
Schrama, 2009, nr. 4, p. 92. HR 28 juni 2002, LJN AE1540. 64 Schrama 2009, p. 113. 65 Schrama, 2000, p. 130. 63
89
7. Vaderschap Het ontstaan van het vaderschap en de gevolgen die daaraan verbonden zijn, zijn reeds kort aan de orde gekomen in paragraaf 1.2.8. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op het huwelijksvaderschap, erkenning en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
7.1 De vader Het juridisch vaderschap kan op meerdere manieren tot stand komen (artikel 1:119 BW), zie onderstaand schema. De man die getrouwd is met de moeder op het moment van de geboorte (artikel 1:119 sub a en b BW), is van rechtswege de juridische vader. Indien de man niet van rechtswege de juridische vader is, bestaat er de mogelijkheid het kind te erkennen (artikel 1:119 sub c BW). Indien de man niet wil instemmen met erkenning, kan zijn vaderschap worden vastgesteld op verzoek van het kind of de moeder (artikel 1:199 sub d BW). Als laatste mogelijkheid kan een man de juridische vader worden van een kind, door middel van adoptie (artikel 1:99 sub e BW). Figuur 5: mogelijkheden vaderschap
Vaderschap
huwelijk artikel 1:119 sub a en b BW
erkenning artikel 1:119 sub c BW
gerechtelijke vaststelling vaderschap artikel 1:199 sub d BW
adoptie artikel 1:99 sub e BW
90
7.2 Het huwelijksvaderschap De man die getrouwd is met de moeder op het moment van de geboorte, is de juridische vader van het kind (artikel 1:199 BW). Het is hierbij niet van belang of de man de biologische vader van het kind is of niet. Uit artikel 1:199 sub b BW blijkt dat wanneer het huwelijk van de moeder en de man binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind is ontbonden door overlijden van de man, de man wordt beschouwd als juridische vader van het kind. Dit geldt ook indien de moeder sindsdien is hertrouwd met een nieuwe echtgenoot.
7.3 Ontkennen van het huwelijksvaderschap Het kind, de moeder en de vader kunnen het vaderschap van een huwelijksvader die niet de biologische vader van het kind is ontkennen. Eerst zullen de voorwaarden worden besproken voor de vader en de moeder en vervolgens de voorwaarden die gelden voor het kind. De vader en de moeder kunnen het vaderschap van de huwelijksvader die niet de biologische vader is ontkennen. Op grond van artikel 1:200 lid 2 en 3 BW bestaat er een tweetal uitzonderingen: de vader en de moeder kunnen het huwelijksvaderschap niet ontkennen indien de vader voor het huwelijk wist dat de vrouw zwanger was van een andere man of indien de man toestemming heeft gegeven tot verwekking van het kind met donorzaad. Indien de moeder de vader heeft bedrogen betreffende de identiteit van de verwekker van het kind, dan mag de vader in de twee bovengenoemde gevallen wel zijn huwelijksvaderschap ontkennen (artikel 1:200 lid 4 BW).
91
Aan de ontkenning van het huwelijksvaderschap zijn voor de vader en de moeder verschillende voorwaarden verbonden. Door de moeder moet een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap worden ingediend binnen één jaar na de geboorte van het kind en de vader moet het verzoek indienen binnen één jaar nadat hij bekend is geworden met het feit dat hij vermoedelijk niet de biologische vader van het kind is (artikel 1:200 lid 5 BW). Het kind kan het huwelijksvaderschap van de niet-biologische vader ontkennen zonder verdere voorwaarden. De uitzonderingen die voor de vader en de moeder zijn gemaakt gelden niet voor het kind. Wel zijn aan de ontkenning door het kind zijn termijnen verbonden. Het verzoek van het kind moet worden ingediend binnen drie jaar nadat bekend is geworden dat de vader mogelijk niet de biologische vader is. Indien het kind minderjarig is wanneer dit feit bekend wordt, dan verloopt deze termijn op grond van artikel 1:200 lid 6 BW na drie jaar nadat het kind meerderjarig is geworden. De termijnen worden over het algemeen vrij strikt gehandhaafd, behalve als het kind een groot belang heeft.66 Het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap dient bij verzoekschrift te worden ingediend bij de rechtbank. Op deze regel bestaat echter één uitzondering. De moeder kan buiten de rechter om binnen één jaar na de geboorte van het kind ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat de juridische vader niet de biologische vader is indien: het kind is geboren binnen 306 dagen na ontbinding van het huwelijk door de dood van de man; de vader en de moeder gescheiden leefden of van tafel en bed gescheiden waren 306 dagen voor de geboorte (artikel 1:199 sub b BW).
66
Hof Amsterdam 6 oktober 2003, LJN AN7521.
92
De bevoegde rechtbank is in beginsel de rechtbank waar de belanghebbende woonplaats heeft (artikel 262 e.v. Rv). De zaak wordt behandeld door een kinderrechter, maar deze kan de zaak doorverwijzen naar een meervoudige kamer. Een minderjarige kan in de procedure niet voor zichzelf optreden: voor hem dient op grond van artikel 1:212 BW een bijzonder curator benoemd te worden door de rechtbank. Voor de procedure bij de rechtbank gelden de gewone regels van de verzoekschriftprocedure, zoals die is toegelicht in hoofdstuk 2. Krachtens artikel 803 Rv vindt de behandeling plaats achter gesloten deuren. Nadat de beschikking betreffende de gegrondverklaring van een ontkenningsverzoek van een door huwelijk ontstaan vaderschap in kracht van gewijsde is gegaan, wordt het door het huwelijk ontstane vaderschap geacht nooit te hebben bestaan. Door de gegrondverklaring van de ontkenning ontstaat geen vordering tot teruggave van kosten van opvoeding, verzorging, levensonderhoud en studie.67
7.4 Erkenning Op grond van artikel 1:203 e.v. BW kan een kind dat geen juridische vader heeft worden erkend indien er is voldaan aan bepaalde vereisten en een bepaalde procedure is gevolgd. De erkenning van een kind is te kwalificeren als een rechtshandeling. Erkenning is in Nederland geen waarheidshandeling, hetgeen betekent dat de erkenner niet de biologische vader van het kind hoeft te zijn. De man kan op grond van artikel 1:203 lid 1 BW een kind erkennen bij: een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand. De erkenner zal persoonlijk voor de ambtenaar moeten verschijnen;
67
P. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 302.
93
notariële akte; de notaris zal het afschrift of het uittreksel van de akte van erkenning zo spoedig mogelijk moeten sturen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand onder wie de geboorteakte van het kind berust. Wanneer de man het kind heeft erkend, is hij de juridische vader van het kind. Dit zorgt ervoor dat de man in de familierechtelijke band tot het kind komt te staan. Erkenning heeft geen terugwerkende kracht op grond van artikel 1:203 lid 2 BW. Dit betekent dat het van kracht is vanaf het ogenblik dat de rechtshandeling is verricht en niet daarvoor. Het is voor erkenning niet noodzakelijk dat de erkenner de biologische vader is van het kind.68 Zowel de verwekker van het kind, de levensgezel als een derde kan een kind erkennen, mits het kind slechts één juridische ouder heeft en de moeder toestemming geeft (art. 1:204 lid 1 sub f BW). Een kind kan zowel voor als na de geboorte worden erkend. Een kind kan ook worden erkend als het meerderjarig is. Voor erkenning van een kind dat 12 jaar of ouder is, is schriftelijke toestemming van het kind vereist en tot het 16 jaar oud is daarnaast ook de schriftelijke toestemming van de moeder, krachtens artikel 1:204 lid 1 sub c en d BW. Indien de moeder en/of het kind geen toestemming geven het kind te erkennen, kan de man onder bepaalde voorwaarden bij de rechter vervangende toestemming vragen. Een dergelijk verzoek kan slechts worden ingesteld door de man die het kind heeft verwekt, blijkens artikel 1:204 lid 3 BW. De rechtbank moet bekijken aan de hand van artikel 1:204 lid 3 BW of toestemming gegeven dient te worden voor vervangende toestemming. Artikel 1:204 lid 3 BW bepaalt dat de toestemming van de moeder door de rechtbank kan worden vervangen indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding tussen de moeder en het kind of de belangen van het kind niet zou schaden.
68
HR 1 april 1938, NJ 1938, 989.
94
De Hoge Raad heeft in 2001 deze maatstaf nader toegelicht: in deze zaak wil de biologische vader zijn minderjarige zoon erkennen. De moeder wil hem geen toestemming wil verlenen, daarom heeft de vader de Rechtbank verzocht hem vervangende toestemming te verlenen op grond van artikel 1: 204 lid 3 BW. Zowel het Hof als de Rechtbank, hebben het verzoek van de vader voor vervangende toestemming toegewezen. In cassatie betoogt de moeder dat artikel 1:204 lid 3 BW als eis stelt dat tussen de verwekker die wil erkennen en het kind "family life" als bedoeld in art. 8 EVRM bestaat. De Hoge Raad heeft het beroep van de moeder verworpen. In procedure tot verkrijging vervangende toestemming komt het aan op een afweging van de belangen van betrokkenen. Daarbij moet als uitgangspunt genomen worden dat zowel het kind als de verwekker aanspraak kunnen maken dat hun relatie wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. De belangen en de aanspraak van de man bij erkenning dienen te worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en van het kind bij niet-erkenning. Van schade van de belangen van het kind is slechts sprake indien er voor het kind reële risico‟s bestaan dat het belemmerd wordt in een evenwichtige sociaalspychologische en emotionele ontwikkeling.69 Artikel 1:204 BW bespreekt de nietigheid van erkenning en somt daarbij een limitatieve reeks van gebreken op. Een erkenning gedaan in strijd met artikel 1:204 BW is van rechtswege nietig en heeft voor het recht nooit bestaan. Nietigheid van erkenning is een sanctie op het overtreden van een wettelijk vereiste voor erkenning. De erkenning is in ieder geval nietig indien de erkenning wordt gedaan:70 door een man die op grond van artikel 1:41 BW geen huwelijk mag sluiten met de moeder; door een minderjarige die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt; indien het kind de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder; 69 70
HR 16 februari 2001, NJ 2001, 571. P. Vlaardingerbroek e.a. 2008, p. 288.
95
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het kind van twaalf jaar of ouder; door een op het tijdstip van erkenning gehuwde man; terwijl er twee ouders zijn. Voor minder eenvoudig te controleren gevallen, bestaat er vernietiging op grond van artikel 1:205 BW. Om erkenning te kunnen vernietigen is een beschikking van de rechtbank nodig. De erkenner kan de door hem gedane erkenning vernietigen, indien de erkenning tot stand is gekomen door bedreiging, dwaling of bedrog. Vernietiging van de erkenning kan echter slechts volgen indien de erkenner niet de biologische vader is. De moeder kan een vernietiging van de erkenning aanvragen indien zij onder voornoemde omstandigheden tot toestemming is bewogen. In beide gevallen geldt een maximale termijn voor indiening. De termijn voor indiening van een verzoek tot vernietiging van de erkenning bedraagt één jaar, startend vanaf het moment dat de invloed is ontdekt (artikel 1:205 lid 1 sub b en lid 3 BW). Het kind kan zelf indien hij of zij meerderjarig is, op de grond dat de erkenner niet zijn biologische vader is, bij de rechtbank een verzoek indienen tot vernietiging van de erkenning (artikel 1:205 lid 1 sub a en lid 4 BW). Het verzoek dient door het kind binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is te worden ingediend. Indien het kind bekend is geworden met het feit tijdens zijn minderjarigheid, kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden worden ingediend (artikel 1:205 lid 4 BW).
96
7.5 Gerechtelijke vaststelling vaderschap Indien de man heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben, doch niet van rechtswege juridisch vader is en niet bereid is het kind te erkennen, kan door de rechter het vaderschap worden vastgesteld. Door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap komt het kind in familierechtelijke band tot de man te staan. De gerechtelijke vaststelling werkt in tegenstelling tot de erkenning met terugwerkende kracht. Het werkt terug tot aan de geboorte van het kind (artikel 1:207 lid 5 BW). Bij gerechtelijke vaststelling vindt geen belangenafweging plaats. Het verwekkerschap of het instemmen met de verwekking zijn voldoende om het vaderschap gerechtelijk te kunnen vaststellen.71 De moeder en het kind kunnen een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap indienen. Dit geschiedt door middel van een verzoekschrift, welke is besproken in hoofdstuk 2. De moeder moet het verzoek indienen binnen vijf jaar na de geboorte van het kind, op grond van artikel 1:207 lid 3 BW. Was zij echter op dat moment niet bekend met de identiteit van de vermoedelijke verwekker, dan moet het verzoek binnen vijf jaar worden ingediend nadat de moeder met deze identiteit bekend is geraakt. Voor het kind is er geen termijn aan de indiening van het verzoek gebonden. Indien het kind is overleden voordat een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is ingediend, kunnen de eerstegraads afstammelingen van het kind binnen één jaar nadat het kind is overleden het verzoek indienen (artikel 1:204 lid 4 BW). Afstammelingen hebben deze mogelijkheid om bijvoorbeeld aanspraak te kunnen maken op de nalatenschap van de vader. Voor de biologische vader is er geen mogelijkheid om gerechtelijke vaststelling van zijn eigen vaderschap de verzoeken, hij is aangewezen tot erkenning van het kind.72
71 72
HR 25 maart 2005, NJ 2005, 313. Schrama 2009, p. 128.
97
Voordat een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap wordt toegewezen dient er voldaan te zijn aan een aantal voorwaarden. Op grond van artikel 1:207 lid 2 sub a en b BW wordt het verzoek slechts toegewezen indien het kind één juridische ouder heeft en er mag geen huwelijkbeletsel bestaan tussen de moeder en de man wiens vaderschap dient te worden vastgesteld. Het vaderschap van een verwekker of een instemmende levensgezel kan niet worden vastgesteld als deze op het moment dat het verzoek wordt ingediend de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt (artikel 1:207 lid 2 sub c BW). Ter verduidelijking zie figuur 6 gerechtelijke vaststelling vaderschap. Figuur 6: gerechtelijke vaststelling vaderschap
Wie kan wanneer gerechtelijke vaststelling van het vaderschap verzoeken?
Het kind heeft alleen een moeder (artikel 1:207 lid 2 sub a BW)
Geen huwelijksbeletselen tussen de moeder en de man (artikel 1:207 lid 2 sub b BW)
De man is zestien jaar of ouder (artikel 1:207 lid 2 sub c BW)
De moeder: Het kind is jonger dan 16 jaar. Vijf jaar na de geboorte van het kind of binnen vijf jaar na de dag waarop de identiteit van de man bij de moeder bekend is geworden (artikel 1:207 lid 3 BW)
Het kind: geen termijn (artikel 1:207 lid 1 BW)
Eerstegraads afstammelingen van het kind: een jaar na overlijden van het kind (artikel 1:207 lid 4 BW)
98
8. Mediation 8.1 Wat is mediation? Mediation is een vorm van conflicthantering door een onafhankelijke bemiddelaar, de zogenoemde mediator. De mediator helpt bij de betrokken partijen alle belangen en standpunten helder te krijgen. Het grote verschil met arbiters, advocaten en rechters is dat een mediator geen standpunt inneemt, geen beslissingen neemt en geen oplossingen bedenkt. De mediator helpt om partijen gezamenlijk tot een oplossing te laten komen die voor beide partijen aanvaardbaar is. Partijen kunnen ervoor kiezen zelf naar een mediator te gaan, maar het is ook mogelijk dat de rechter voorstelt mediation in te zetten. Het voordeel van mediation is dat ook niet-juridische aspecten betrokken kunnen worden in de oplossing, hetgeen in een juridische procedure niet mogelijk is.73 Bij mediation spelen twee belangrijke aspecten een rol, te weten vertrouwelijkheid en vrijwilligheid. Alles wat er in een mediationgesprek wordt besproken valt onder de geheimhoudingsplicht en is dus vertrouwelijk. Dit geldt tevens voor de gespreksverslagen, overeenkomsten en over de uitkomst van de mediationprocedure. Mediation kan alleen van start gaan indien alle betrokken partijen bereid zijn om vrijwillig aan mediation mee te werken, maar mediation is niet vrijblijvend.
73
„Wat is mediation naast rechtspraak?‟, Den-Haag: Rechtspraak <www.rechtspraak.nl/Naar+de+rechter/Mediation+naast+rechtspraak/Informatie+vo or+partijen/>.
99
8.2 Het Nederlands Mediation Instituut Het Nederlands Mediation Instituut (NMI) is een onafhankelijk kwaliteitsinstituut voor mediation. Het NMI is als volgt opgebouwd: een bestuur, een directielid en de dagelijkse organisatie met een beleidsafdeling en een uitvoerende organisatie.74 Doelstellingen van het NMI zijn het stimuleren van de toepassing van mediation in Nederland, het bevorderen en borgen van de kwaliteit van mediators, het geven van onafhankelijke informatie en voorlichting over mediation, kwantificering en onderzoek op het gebied van mediation en het bieden van een overlegstructuur voor en over mediation. Door het nastreven van zijn doelstellingen beoogt het NMI om mediation een structurele plaats en functie te geven binnen de maatschappij. Het NMI voorziet daarbij in een onafhankelijk kwaliteitskader voor mediation in Nederland. Het NMI heeft diverse taken, te weten: het organiseren van een kwaliteitssysteem met behulp van reglementen, modellen en een register van mediators. Het ontwikkelen en verspreiden van informatie en voorlichtingsmateriaal, het accrediteren en registreren van mediators en het bevorderen van opleidingsmogelijkheden.75
74
„Over het NMI‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/over_het_nmi/over_het_nmi.php>. 75 „Doelen en taken van het NMI‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/over_het_nmi/doelen_en_taken.php>.
100
Iedereen kan zich een mediator noemen, de titel van mediator is onbeschermd. Er bestaat echter de mogelijkheid om een NMImediator te worden. Per 1 mei 2003 heeft het NMI een certificatieschema ingevoerd. Als gevolg daarvan moet de mediator, wil hij als mediator ingeschreven zijn en blijven in het NMI-register, aan een aantal voorwaarden voldoen. Er zijn twee mogelijkheden om erkend NMI mediator te worden, te weten: NMI geregistreerd mediator en NMI gecertificeerd mediator. Om een geregistreerd NMI mediator te worden, moet voldaan zijn aan een aantal vereisten. De mediationopleiding bij een erkend NMI instituut moet met succes zijn afgerond en de kennistoets moet met succes zijn afgelegd. Naast de vereisten van NMI geregistreerd mediator moet er om NMI gecertificeerd mediator te worden nog een assessment worden afgelegd waarin door het spelen van rollenspellen de praktische vaardigheden worden getoetst. De reden om te certificeren is omdat uitsluitend NMI gecertificeerd mediators op doorverwijzing van de rechtbank mogen werken. Indien aan die vereisten is voldaan is het mogelijk om toe te treden tot het NMI register. Deze voorwaarden hebben als doel de kwaliteit van de mediators te bevorderen en te waarborgen.76 Daarnaast dient er om NMI mediator te blijven worden voldaan aan permanente educatie vereisten. De NMI mediator dient driejaarlijks aan een aantal activiteiten mee te doen om de kennis en vaardigheden op het gebied van mediation bij te houden. Deze activiteiten leveren de mediator Permanente Educatiepunten op. De geregistreerde NMI mediator dient 24 PE-punten te behalen, voor de NMI gecertificeerde mediator geldt een norm van 48 PE-punten.77
76
„Hoe wordt u NMI mediator?‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/data/nmi_mediator_worden/nmi_mediator_worden/hoe_wordt_u_nmi_ mediator.php>. 77 „Permanente educatie eisen‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/data/nmi_mediator_worden/nmi_mediator_worden/permanente_educat ie_eisen.php>.
101
Het NMI kent sinds 2001 een onafhankelijke klachtenregeling en tuchtcommissie. Het doel van deze regeling is de kwaliteit van de mediation dienstverlening te bevorderen. Daarnaast moet de regeling voorzien in een procedure om binnen zo kort mogelijke termijn adequaat te reageren op klachten.78
8.3 Wanneer is mediation geschikt? In principe lenen alle conflicten zich voor mediation, zoals arbeidsgeschillen, familiezaken, burenruzies, consumentenzaken en conflicten met de overheid. Daarnaast kunnen er diverse partijen betrokken zijn bij mediation, namelijk; particulieren, kleine en grote ondernemingen en organisaties, overheid en semi-overheid. Mediation heeft de meeste kans van slagen als, partijen de oplossing van het geschil in eigen hand willen houden, als in de toekomst de relatie met de wederpartij van belang is, een maatwerkoplossing nodig is omdat een juridische beslissing niet alle geschillen oplost en partijen bereid zijn met elkaar te overleggen en onderhandelen. Het voordeel van mediation ten opzichte van een juridische procedure is dat mediation sneller en goedkoper is. Er is sprake van een win-win situatie omdat beide partijen evenveel inspraak hebben en gezocht wordt naar de meest geschikte oplossing. Ook een voordeel van mediation is het informele karakter en er is deskundige begeleiding tijdens de gesprekken.79
78
„Klachten en tuchtrechtspraak‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/over_mediation/klachten_en_tuchtrechtspraak/klachtenanalyse.php>. 79 „Is mediation geschikt voor u?‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/over_mediation/over_mediation/is_mediation_geschikt_voor_u.php>.
102
8.4 Het verloop van mediation Mediation verloopt in een zestal fasen:80 1. Voor de start Mediation kan worden gestart op eigen initiatief, er moet dan een mediator worden geselecteerd en deze dient te worden benaderd. Ook kan mediation ontstaan doordat een rechter de zaak doorverwijst naar een mediator. De gerechtelijke procedure wordt dan tijdelijk stopgezet en er wordt getracht het conflict buiten rechte op te lossen door middel van het inzetten van een mediator. Elke rechtbank heeft een mediationfunctionaris die informatie verstrekt en helpt zoeken naar een geschikte mediator. 2. Intake De eerste bijeenkomst bij de mediator is een kennismakingsgesprek oftewel de intake. Er wordt kennis gemaakt met de mediator, die zal uitleggen wat mediation inhoudt, welke regels er zijn en welke uitgangspunten gelden tijdens mediation. Tevens worden beide partijen in de gelegenheid gesteld om de aard van het conflict toe te lichten. 3. Mediationovereenkomst Na de intake wordt er een mediationovereenkomst opgesteld. In de mediationovereenkomst worden de taken en verplichtingen van alle betrokkenen vastgelegd. Hierin wordt onder andere de vertrouwelijkheid, geheimhouding, het onderwerp van het conflict en het uurtarief vastgelegd. Tevens dienen partijen hierin te verklaren dat zij actief zullen meewerken teneinde het conflict op te lossen. De mediator verklaart in deze overeenkomst onpartijdig te zijn en geen persoonlijk belang te hebben bij de oplossing van het conflict. 80
„Hoe verloopt mediation?‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/over_mediation/over_mediation/hoe_verloopt_mediation.php>.
103
Mediation is als zodanig niet geregeld in de wet. De verhoudingen tussen de betrokken partijen en de mediator worden bepaald door de afspraken die zij met elkaar maken. Globaal gezien spelen de verhoudingen zich af op drie niveaus: de relatie tussen partijen onderling; de relatie tussen mediator en de partijen; de relatie tussen de mediator en de mediationorganisatie. Zowel de relatie tussen de mediator en de partijen als de relatie tussen partijen onderling, vindt de basis in de mediationovereenkomst81. Figuur 7: partijen mediationovereenkomst
Partij 1
Mediationorganisatie
Mediatior
Mediationovereenkomst
Partij 2
De mediationovereenkomst is een meerpartijenovereenkomst. Het is juridisch te kwalificeren als een letter of intent tussen de betrokken partijen. Zij spreken in de mediationovereenkomst namelijk af op welke wijze zij zullen onderhandelen om tot een eindafspraak te komen, zonder dat de eindafspraken van te voren reeds bekend zijn.
81
Schutte 2007, p. 20.
104
De relatie tussen de mediator en partijen is te kwalificeren als een overeenkomst van opdracht, in de zin van artikel 7:400 BW. De wettelijke definitie van een overeenkomst van opdracht luidt als volgt: “de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich jegens de andere partij, de opdrachtgever, verbindt buiten dienstbetrekking werkzaamheden te verrichten, die uit iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken”. Een overeenkomst van opdracht betreft dus een situatie waarin de ene partij de andere partij opdracht geeft om werkzaamheden uit te voeren. Deze werkzaamheden mogen geen betrekking hebben op het maken van een stoffelijk voorwerp, het bewaren van spullen, het uitgeven van werken of het vervoeren van zaken of personen. Het onderscheidende kenmerk tussen een arbeidsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht is het ontbreken van een gezagsverhouding. In de wet zijn voor de overeenkomst van opdracht geen vormvoorschriften vastgelegd en is dus in beginsel vormvrij. Dat betekend dat de overeenkomst van opdracht zowel mondeling als schriftelijk kan worden aangegaan. In het NMI reglement en de gedragsregels van het NMI is een schriftelijke vorm van een mediationovereenkomst nog niet verplicht. Dat brengt met zich mee dat een mediationovereenkomst ook mondeling kan worden gesloten. Dit brengt echter vele nadelen met zich mee; het bestaan en de inhoud van de afspraken zijn in een dergelijke situatie moeilijk te bewijzen.82 De schriftelijke mediationovereenkomst is wel als een vereiste gesteld voor NMImediators door de Tuchtcommissie van de Stichting Tuchtrechtspraak Mediators, zo blijkt uit meerdere uitspraken.83
82
Schutte 2007, p. 21. Tuchtcommissie 22 februari 2005, M 2004-6, AA 2005, nr. 7; Tuchtcommissie 14 september 2004, M 2004-2, AA 2005, nr. 3. 83
105
4. Mediationbijeenkomsten Na het ondertekenen van de mediationovereenkomst, gaat de mediation van start. Tijdens de bijeenkomsten zullen beide partijen hun kant van het conflict toelichten. Aan het eind van elke bijeenkomst vat de mediator de voortgang samen, welke eventueel kan worden vastgelegd in een gespreksverslag. Tijdens deze gesprekken is het van belang dat de standpunten en belangen van beide partijen helder in kaart gebracht worden, ook de niet juridische belangen. Het moet duidelijk worden hoe beide partijen tegen een conflict aankijken, wat de kern van het conflict is en welke zaken voor de toekomst cruciaal zijn.84 5. Onderhandelingsfase Indien fase vier is voltooid, is het punt bereikt waarop beide partijen constructief aan een oplossing kunnen gaan werken. De mediator zal zelf geen oplossingen bedenken voor de partijen, maar de mediator heeft wel verschillende technieken om de partijen te stimuleren bij het zoeken van een oplossing.85 6. Vaststellingsovereenkomst Als er een oplossing is gevonden waar beide partijen zich in kunnen vinden, legt de mediator deze oplossingen vast in een vaststellingsovereenkomst. Hierbij is de mediator in beginsel geen partij.86 Zie figuur 8.
84
„Hoe verloopt mediation?‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/over_mediation/over_mediation/hoe_verloopt_mediation.php>. 85 „Hoe verloopt mediation?‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/over_mediation/over_mediation/hoe_verloopt_mediation.php>. 86 E. Schutte, J. Spierdijk & A.F.M. Brenninkmeijer, Juridische aspecten van mediation, Den-Haag: SDU uitgevers 2007, p. 20
106
Figuur 8: partijen vaststellingsovereenkomst
Partij 1
Partij 2
Vaststellingsovereenkomst
In deze overeenkomst worden alle afspraken beschreven die partijen hebben gemaakt. De juridische basis voor de vaststellingsovereenkomst is te vinden in artikel 7:900 BW. Het artikel luidt als volgt: “Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken”. Een overeenkomst is pas een vaststellingsovereenkomst als aan de voorwaarden van bovenstaand artikel is voldaan. Er moet sprake zijn van een onzekerheid of een geschil, aan welke voorwaarde bij mediation altijd wordt voldaan. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst wordt grotendeels bepaald door de aard van het conflict, de partijen en de oplossing. Het is van belang om de namen van partijen op een juiste manier op te nemen in de vaststellingsovereenkomst, om latere onenigheid te voorkomen. Ook kan het van belang zijn om de considerans erin op te nemen en niet alleen de afspraken. Dit is belangrijk om ook achteraf te kunnen reconstrueren wat partijen hebben bedoeld met de afspraken, mocht hierover onduidelijkheid ontstaan.87
87
Schutte 2007, p. 117.
107
Op grond van artikel 14 van het NMI Mediation Reglement, dient de mediator ervoor zorg te dragen dat wat partijen zijn overeengekomen deugdelijk wordt vastgelegd. De tuchtcommissie bepaalt dat er deugdelijk geformuleerd dient te worden aan welk geschil een einde wordt gemaakt en op welke wijze dat geschil wordt opgelost.88 Bepalend voor de vaststellingsovereenkomst is dus hetgeen partijen onder de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs hebben afgesproken en van elkaar mogen verwachten. Om rechtskracht te kunnen toekennen aan de vaststellingsovereenkomst is het van belang dat de overeenkomst wordt ondertekend door beide partijen. Na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst is de mediation afgerond. Een vaststellingsovereenkomst heeft geen executoriale kracht en een eventuele vordering tot nakoming dient bij de rechter te worden ingesteld. Dit is anders indien de vaststellingsovereenkomst is opgenomen in een notariële akte, een proces-verbaal, een beschikking of een arbitraal schikkingvonnis.89
8.5 Wat als mediation mislukt? Wanneer er geen enkel resultaat is bereikt gedurende de mediation, is de (juridische) positie van partijen hetzelfde als voor de mediation. Het is voor partijen dan mogelijk zich tot de rechter te wenden. Indien de rechter mediation heeft voorgesteld en de mediation mislukt, kan de gerechtelijke procedure direct worden voortgezet. Zijn partijen het eens over een aantal zaken en blijft er een juridisch geschilpunt over, dan kan ook hierover een beslissing van de rechter worden verzocht. In een dergelijke situatie wordt de gedeeltelijke overeenstemming in de mediation vastgelegd.
88 89
M-2005-1/AA 2005, nr. 8. Schutte 2007, p. 118.
108
Alle informatie die gedurende de mediationprocedure door partijen zijn uitgewisseld, zoals uitspraken, meningen en feiten, blijven geheim en kunnen niet worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Dit is vooraf overeengekomen in de geheimhoudingsverklaring. Wordt de zaak alsnog aanhangig gemaakt bij de rechtbank, dan zullen alle argumenten en feiten opnieuw moeten worden aangevoerd en benoemd.
109
110
Conclusie Het doel van dit onderzoek is om voor de praktijk van de advocate te onderzoeken van welke processtukken het meest gebruik wordt gemaakt binnen haar personen- en familierecht praktijk en waar deze processtukken juridisch inhoudelijk aan dienen te voldoen, dit ten behoeve van een modellen bank. Dit onderzoek eindigt met een conclusie met daarin een antwoord op de hoofdvraag die luidt: Van welke processtukken wordt het meest gebruik gemaakt binnen het personen- en familierecht en waaraan dienen deze processtukken juridisch inhoudelijk te voldoen? Door middel van een literatuuronderzoek zijn de meest gebruikte processtukken van het personen- en familierecht in het onderzoeksrapport in kaart gebracht. De gebruikte procedure binnen het personen- en familierecht is de verzoekschriftprocedure, waar men uit kan concluderen dat “het verzoekschrift” het meest gebruikte processtuk is binnen het personen- en familierecht. Bijna alle procedures binnen het personen- en familierecht vangen aan met een verzoekschrift. Ook het daarmee samenhangende verweerschrift is een veel gebruikt processtuk binnen het personen- en familierecht, iedere belanghebbende(n) kan tenslotte een verweerschrift indienen tegen een verzoekschrift. De verzoekschriften dienen te voldoen aan een aantal juridische vereisten. Het verzoekschrift wordt door de verzoeker (rekwestrant) gericht tot de rechter die volgens de regels van de relatieve en absolute bevoegdheid competent is en bij de griffie van het gerecht ingediend.
111
Het verzoekschrift dient de gegevens te vermelden betreffende de verzoeker, een omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust, op grond van artikel 278 lid 1 Rv. Voordat het verzoekschrift naar de rechter gaat, dient het te worden ondertekend. Dit geschiedt in een kantonzaak door de verzoeker zelf of door diens gemachtigde. Betreft het een verzoekschrift dat wordt behandeld door de sector civiel recht, dan dient het verzoekschrift te worden ondertekend door de advocaat, blijkens artikel 278 lid 3 Rv. Is aan de eisen met betrekking tot de inhoud of ondertekening niet of niet voldoende voldaan, dan leidt dit niet direct tot nietigheid. De rechter kan gelegenheid geven tot herstel van het gebrek, een wettelijk herstelregeling is dus niet nodig.90 Op het verzoekschrift tot echtscheiding geldt een aanvulling hierop. Artikel 815 Rv vormt een aanvulling op wat artikel 278 lid 1 Rv voorschrijft ten aanzien van de inhoud van een verzoekschrift. Artikel 815 lid 1 Rv geeft aan wat in het verzoekschrift dient te worden vermeld. Er zijn altijd twee partijen, dit staat vast omdat het gaat om een scheidingsverzoek. Hier zijn de naam, voornaam en woonplaats en/of werkelijke verblijfplaats van beide partijen van belang (artikel 815 lid 1 Rv). Dat ook de werkelijke verblijfplaats van de nietverzoekende echtgenoot voorgeschreven is, hangt samen met de betekeningvoorschriften.91 Dit blijkt artikel 816 lid 1 juncto artikel 57 lid 1 Rv. Door de inwerkingtreding van de Wet bevordering voorgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding is artikel 815 Rv uitgebreid met een drietal leden. Het zogenoemd ouderschapsplan dient te worden toegevoegd aan het scheidingsverzoek. De inhoud van het verzoekschrift tot echtscheiding moet dus voldoen aan de vereisten van artikel 278 lid 1 en 815 Rv.
90 91
Rueb 2009, p. 290. Van Nispen 2009, boek 1, inhoud verzoekschriften, aant. 2.
112
Ook ten aanzien van de verweerschriften zijn er wettelijke vereisten. Tot de aanvang van de behandeling kan blijkens artikel 282 Rv door iedere belanghebbende een verweerschrift worden ingediend, dus ook de belanghebbenden die niet zijn opgeroepen. Het verweerschrift bevat het onderbouwde en van bewijsstukken voorziene verweer ten aanzien van de ingediende verzoeken. Het verweerschrift mag een zelfstandig verzoek bevatten (artikel 282 lid 4 Rv), maar dit wordt slechts toegestaan als het verzoek betrekking heeft op hetzelfde onderwerp als het oorspronkelijke verzoek. Het verweerschrift dient te voldoen aan de vereisten van artikel 282 lid 1 Rv. Het dient de gegevens van de verweerder te bevatten, te weten voornamen, naam, woonplaats en/of vaste verblijfplaats. Hiervoor gelden dezelfde regels als bij het verzoekschrift (artikel 278 lid 1 Rv). Artikel 282 lid 4 Rv geeft aan dat het verweerschrift de gronden moet bevatten waarop het verweer berust. Anders dan bij het verzoekschrift kent de wet geen bijzondere bepalingen die nadere of aanvullende dan wel alternatieve eisen stellen aan de inhoud van het verweerschrift.92 Het verweerschrift dient te worden ondertekend. De ondertekening geschiedt door degene die het verweerschrift indient. Indiening ter griffie geschiedt als hoofdregel door een advocaat, behalve bij kantonzaken. Het verweerschrift en de daarbij overgelegde bescheiden dienen vergezeld te gaan van de nodige afschriften. Het aantal afschriften wordt bepaald door het totale aantal verzoekers en andere opgeroepen belanghebbenden, vermeerderd met een exemplaar voor het griffiedossier.
92
Van Nispen 2009, boek 1, titel 3, afdeling 4, aant. 4.
113
De verzoekschriften en verweerschriften waar binnen de praktijk van advocate het meest gebruik van wordt gemaakt zijn: verzoekschrift tot voornaamswijziging, verzoekschrift tot wijzigen geslachtsnaam, verzoekschrift vaststelling voorlopige voorzieningen bij echtscheiding, verzoekschrift tot wijzigingen voorlopige voorzieningen, eenzijdig verzoekschrift tot echtscheiding met of zonder nevenvoorzieningen, verzoekschrift tot ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, gemeenschappelijk verzoekschrift tot echtscheiding, verzoekschrift tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap, verzoekschrift tot gerechtelijke vaststelling vaderschap en verzoekschrift tot vervangende toestemming bij erkenning. Tegen elk van deze verzoekschriften is het voor belanghebbende(n) mogelijk om een verweerschrift in te dienen. Daarnaast zijn er nog een aantal processtukken van belang binnen het personen- en familierecht, te weten: het echtscheidingsconvenant, het ouderschapsplan, het betekeningexploot, de referte verklaring, de akte van berusting en de verklaring van non-appèl. In hoofdstuk 8 is mediation aan bod geweest, de conclusie die daaruit volgt, is dat er twee overeenkomsten belangrijk zijn bij mediation, te weten: de mediationovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst. Deze twee overeenkomsten zullen ook worden opgenomen in de modellenbank, omdat de advocate hiervan ook veel gebruik maakt. De eindconclusie die getrokken kan worden is dat er binnen de personen- en familierecht praktijk van de advocate het meest gebruik wordt gemaakt van verzoek- en verweerschriften, alsmede enkele andere hiervoor vermelde processtukken. Al deze processtukken zijn opgenomen in de modellenbank die ten behoeve van de advocate is opgesteld. Op deze wijze heeft zij een overzicht van modellen van de in haar praktijk meest gebruikte processtukken.
114
Literatuurlijst Boeken Van den Berg 2009 M.F.M. van den Berg, Boom Basics personen- en familierecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2009. Buchem-Spapens 2009 A.M.J. van Buchem-Spapens, Deventer: Kluwer 2009.
Inleiding
privaatrecht,
De Groot 2009 G.R. de Groot, Personen- en Familierecht Groene Serie, Deventer: Kluwer 2009, titel 2, art. 7 aant. 12. Den Hartog-Jager 2007 W.H.B. den Hartog Jager, (echt)scheidingsprocesrecht, Den Haag: SDU uitgevers 2007. Heida 2010 A. Heida, Echtscheidingsrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010. Van Nispen 2009 C.J.J.C. van Nispen & A.I.M. van Mierlo, Tekst & commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, boek 1, titel 3, afdeling 4, aantekening 4, Deventer: Kluwer 2009. Van Nispen 2009 C.J.J.C. van Nispen & A.I.M. van Mierlo, Tekst & commentaar Burgerlijke Rechtsvordering, boek 1, inhoud verzoekschriften, aantekening 2, Deventer: Kluwer 2009. Rueb 2009 A.S. Rueb, Compendium van het burgerlijk procesrecht, Deventer: Kluwer 2009. 115
Schonewille 2007 F. Schonewille, Relatievermogensrecht Geschetst, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2007. Schrama 2000 W.M. Schrama, Vermogensrecht samenlevers, Deventer: Kluwer 2000.
voor
ongehuwde
Schrama 2009 W.M. Schrama, Familierecht geschetst, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009. Schutte 2007 E. Schutte, J. Spierdijk & A.F.M. Brenninkmeijer, Juridische aspecten van mediation, Den Haag: SDU uitgevers 2007. Vlaardingerbroek 2008 P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaags personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008. Wieten 2007 H.G.L. Wieten, Procederen in eerste aanleg, Deventer: Kluwer 2007. Wortmann 2009 S.F.M. Wortmann, Compendium van het personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2009. Jurisprudentie ARRvS, 16 april 1977, AB1997, 207. ARRvS 26 april 1977, AB 1997, 307. EHRM 13 juni 1979, NJ 1980, 462. Hof Amsterdam 12 maart 1990, NJ 1990, 774. Hof Amsterdam 27 september 1993, NJ 1994, 133. Hof Amsterdam 17 januari 1994, NJ 1994, 694. 116
Hof Amsterdam 23 juni 1999, FJR 2002, 7/8. Hof Amsterdam 6 oktober 2003, LJN AN7521. HR 1 april 1938, NJ 1938, 989. HR 8 oktober 1982, NJ 1984, 2. HR 16 oktober 1992, NJ 1993, 2. HR 8 juli 1996, NJ 1997, 120. HR 22 november 1996, NJ 1997, 204. HR 7 april 2000, NJ 2000, 377. HR 16 februari 2001, NJ 2001, 571. HR 28 juni 2002, LJN AE1540. HR 29 juni 2002, NJ 2001, 495. HR 25 maart 2005, NJ 2005, 313. HR 27 mei 2005, NJ 2005, 485. HR 14 oktober 2005, NJ 2006, 620. HR 27 februari 2009, LJN BG5045. Tuchtcommissie 14 september 2004, M 2004-2, AA 2005, nr. 3. Tuchtcommissie 22 februari 2005, M 2004-6, AA 2005, nr. 7. Kamerstukken Kamerstukken I 2007/08, 24 649, nr. 11d. Kamerstukken II 2000/01, 21881, nr. 5. Kamerstukken II 2000/01 26855, nr. 3. Kamerstukken II 2004/05, 29 353, nr. 18. Wet- en regelgeving Advocatenwet. Burgerlijk Wetboek, boek 1. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Gedragsregels voor Advocaten 1992. Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind. Procesreglement Alimentatie. 117
Procesreglement Scheiding. Richtlijn kostenvergoeding geslachtsnaamwijziging 2007. Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Wet op de Rechtelijke Organisatie. Wetboek van Rechtsvordering. Tijdschriften Van Mierlo 2001 A.I.M. van Mierlo, „de verzoekschriftprocedure op de voet van wetsvoorstel 2685‟, TCR 2001. Schrama 2009 W.M. Schrama, „groot vermogensrechtelijk nadeel als gevolg van liefdesrelatie, wie onverstandig handelt, heeft pech, ook al maakt liefde slechtziend‟, FJR 2009, nr. 4.
Websites „Doelen en taken van het NMI‟, Rotterdam: NMI, <www.nmi-mediation.nl/over_het_nmi/doelen_en_taken.php>. „Hoe verloopt mediation?‟, Rotterdam: NMI, <www.nmimediation.nl/over_mediation/over_mediation/hoe_verloopt_m ediation.php>. „Hoe wordt u NMI mediator?‟, Rotterdam: NMI, <www.nmimediation.nl/data/nmi_mediator_worden/nmi_mediator_worde n/hoe_wordt_u_nmi_mediator.php>.
118
„Is mediation geschikt voor u?‟, Rotterdam: NMI, <www.nmimediation.nl/over_mediation/over_mediation/is_mediation_ge schikt_voor_u.php>. Kennisbank personen- en familierecht, Den Haag 2010, <www.kennisbankpersonenenfamilierecht.nl/Default.asp?t_an on=none>. „Klachten en tuchtrechtspraak‟, Rotterdam: NMI, <www.nmimediation.nl/over_mediation/klachten_en_tuchtrechtspraak/kla chtenanalyse.php>. „Over het NMI‟, Rotterdam: NMI <www.nmi-mediation.nl/over_het_nmi/over_het_nmi.php>. „Permanente educatie eisen‟, Rotterdam: NMI <www.nmimediation.nl/data/nmi_mediator_worden/nmi_mediator_worde n/permanente_educatie_eisen.php>. Startpunt personen- en familierecht, Rotterdam 2010, <www.juridisch.com/gebied/Personen-_en_familierecht>. „Wat is mediation naast rechtspraak?‟, Den-Haag: Rechtspraak <www.rechtspraak.nl/Naar+de+rechter/Mediation+naast+recht spraak/Informatie+voor+partijen/>. Overige Minister H. Ballin, Rapport werkgroep libalisering naamrecht, Den Haag 27 juli 2010. Naamswijziging, Den Haag: Ministerie van Justitie 2007. Nota van Toelichting Besluit geslachtsnaamwijziging, Stb. 1997, 463. 119