Preek over psalm 42 (Hartstocht voor God) – Overdenkingen bij het H. Avondmaal Eerste tafel (Psalm 42:1-3) Hebben jullie wel eens een hinde zien smachten? De NBV vertaalt dat eerste vers een beetje te liefelijk naar mijn smaak. Ook een tikje ouderwets. De HSV is wat rauwer: ‘Zoals een hert schreeuwt naar de waterstromen, zo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!’ Ik wil het aan deze eerste tafel met jullie hebben over hartstocht. En dan nemen we dat hert als voorbeeld. De vergelijking zit ook in het eerste vers: zoals een hert schreeuwt om water, zo schreeuw ik (mijn ziel) om God. Willen we begrijpen wat dat is, hartstocht, dan moeten we kijken naar dat hert. Het hert van psalm 42 heeft een probleem. Het kan geen water vinden. Op de Veluwe leven ook herten, maar die hebben wel water. Een Veluws hert schreeuwt niet om water zoals dat hert van Psalm 42. Die heeft misschien wel eens dorst, maar niet zó. Het dier leeft in een omgeving waar niet voldoende water is. Toen onze huiskat (Tim) tijdens onze vakantie bij zijn oppasadres van het balkon sprong, en we hem gelukkig na een paar weken terugkregen – iemand had de dierenambulance gebeld – was –ie sterk vermagerd en vies. Je kon zien dat hij moeite had moeten doen om te overleven. Het ging, maar niet vanzelf. De dichter van Psalm 42 heeft een probleem. Hij kan God niet vinden. Hij ziet Hem niet. Merkt Hem niet. Ervaart Hem niet. Het boekje ‘Feest van Genade’ zet in met een citaat uit de Westminster Confessie (een geloofsbelijdenis): het doel van ieder mens is God verheerlijken door van Hem te genieten. Zoiets, maar dan nog mooier staat ook in de Heidelbergse Catechismus: God heeft de mens geschapen om Hem van harte lief te hebben en met Hem in eeuwige heerlijkheid te leven om Hem te loven en te prijzen (v/a 6). Herten zijn gemaakt om genoeg water te hebben. Mensen om genoeg gemeenschap met God te hebben. Wat is hartstocht? Niet de ervaring dat je genoeg hebt en dat alles van een leien dak gaat. Hartstocht is niet de ervaring dat je op de toppen van je relatie met God loopt.
Hartstocht is van God veel te weinig merken. Hem niet kunnen vinden. En dan naar Hem vragen. V/a 6 van de catechismus, en daarom vind ik die mooier, vraagt eerst: ‘Ben ik dan verkeerd geschapen?’ Het antwoord is: ‘nee, je bent gemaakt om voor eeuwig met God te leven, om Hem te loven en te prijzen en om God van harte lief te hebben.’ Hartstocht is schreeuwen om God, zoals dat hert om water. Het is de schreeuwende ziel van iemand die gebrek leidt. Gebrek aan gemeenschap met God. Met de levende God. gebrek aan Hem zien (zijn gelaat aanschouwen). Dat is: merkt dat Hij er is. Dát is hartstocht. Als je die hartstocht hebt, het verlangen naar die gemeenschap met God, dan zit je hier op de goede plaats. Hier is eten genoeg. En stromend water. Brood en wijn voor de ziel.
Twee tafel (Psalm 42:4-7) Hartstocht is het verlangen van iemand die geestelijk droog staat naar de gemeenschap met God. Dat hebben we net gezien. Nu iets over de omstandigheden. Hoe komt het dat de ziel van deze dichter schreeuwt om God? Het hert van Psalm 42 heeft een probleem. Maar wat opvalt is, dat we hier niet te maken hebben met een opvallend zondig hert. Het kan zijn dat je van de gemeenschap met God weinig merkt omdat er concrete, verkeerde dingen tussen jou en God in staan. Zoals in Psalm 51 (de Psalm die David schreef na de moord op Uria en zijn overspel met Batseba). Dat kan. Maar dat is híer niet aan de hand. De Psalm is van een Korachiet. Van iemand die muziek maakt in de tempel. Maar hij is helemaal niet in de buurt van de tempel! Vers 7: ‘Mijn ziel is bedroefd, daarom denk ik aan u, hier in het land van de Jordaan, bij de Hermon, op de top van de Misar. We weten niet waarom, maar hij is ver van Jeruzalem, helemaal in het noorden. Weinig van God merken kan komen als geen deel hebt aan zijn gemeenschap. Dat kan door eigen schuld – je kiest ervoor om aan de zijlijn te blijven staan. Je pikt af en toe een kerkdienst mee. Je zoekt de gemeenschap niet in gezamenlijke bijbelstudie, in de ontmoeting, in het samen eten. Je schermt je af voor anderen. Maar het kan ook, denk even aan de Korachiet van deze Psalm, door omstandigheden die je niet zelf in de hand hebt. Door een ramp. Door ziekte. De dichter van deze Psalm noemt twee omstandigheden in het bijzonder waar hij aan leidt, en die te maken hebben met zijn gemis aan Godservaring. Spot van anderen. Mensen die zeggen: nou, dat helpt zeg, dat je gelooft in God! Kijk es wat er allemaal gebeurt in jouw leven. Dat doet pijn. En: lichamelijke zwakheid. De dichter zegt: ‘tranen zijn mijn brood, bij dag en nacht.’ (vers 4) Hij eet niet. Misschien omdat er geen eten is. Waarschijnlijker nog omdat hij daarvoor te depressief is. Hij eet niet en slaapt niet. Geestelijke gezondheid en gebrek aan Godservaring hebben met elkaar te maken.
Je kunt letterlijk ziek worden door het gemis aan gemeenschap met God. Het kan ook andersom. Dat je door je ziekte minder van God gaat merken. ‘De stem van Uw waterstromen – al uw golven slaan zwaar over mij heen.’ Is het ongeluk van de dichter van Psalm 42 een straf van God? Dat zegt onze Korachiet niet. Hij zegt wel: U bent toch de levende God? De God die mij ziet, en redt? Ik merk wel dat U God bent. Zelfs in mijn ellende. Maar niet dat U mijn God bent! Ik dreig eraan onderdoor te gaan. Onder Uw golven. Dát is hartstocht. Verlangen naar een leven in gemeenschap met God. Er is nog een Psalm, op de wijze van de hinde (!) van de dageraad. Het is Psalm 22. ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten? U blijft ver weg en redt mij niet, ook al schreeuw ik het uit. ‘Mijn God!’ roep ik overdag, en U antwoordt niet, ’s nachts, en ik vind geen rust.’ Richt je hartstocht op Hem, die stierf voor jou. Die door God verlaten werd. Dan kan jij, met de dichter van Psalm 42 zeggen: ‘eens zal ik hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt.’
Tafel 3 (Psalm 42:8-12) Hartstocht is het verlangen van iemand die geestelijk droog staat naar de gemeenschap met God. Dat kwam, in het geval van Psalm 42, omdat de dichter ver weg is van Jeruzalem, van de tempel van God. Hij werd er letterlijk ziek van. Maar nu. Wat doe je eraan? Hoe ga je ermee om, als je niks of weinig van God merkt. Hoe houd je de hartstocht brandend naar God, voor wie je gemaakt bent en met wie je echt gelukkig bent? Daarover leert Psalm 42 ons ook iets. Stort je hart uit bij God. ‘Tot God, mijn rots, wil ik zeggen: ‘Waarom vergeet u mij, waarom ga ik gehuld in het zwart, door de vijand geplaagd?’ (vers 10). Geef niet op. Blijf smachten of schreeuwen. Geloven is niet altijd alleen maar genieten van God. Net als in een huwelijk is geloven soms ook: God bestormen met je vragen. Als je ruzie hebt – tegen elkaar schreeuwt – is dat niet leuk, maar het is wel een teken dat de ander nog in het huwelijk wil investeren. In de relatie met God mag je ook wel eens lopen op het randje. Verder: herinner hoe het was. ‘Weemoed vervult mijn ziel nu ik mij herinner hoe ik meeliep in een dichte stoet en optrok naar het huis van God – een feestende menigte, juichend en lovend.’ Het was niet altijd zo. Trek je ook op aan de goede ervaringen met God. Roep Gods liefde actief in herinnering. Doe je dat? ‘Overdag bewijst de HEER mij zijn liefde, ’s nachts klinkt een lied in mij op, een gebed tot de God van mijn leven.’ ’s Nachts ontwaakt bij de muzikant een lied, als een gebed tot de God van zijn leven. Hij roept ook de mooie dingen van God actief in herinnering. Het laatste is: preek tegen jezelf. Dat doet de Korachiet van Psalm 42. Het blijft niet altijd nacht. Preken is dat ook tegen jezelf zeggen. Om te preken moet je eerst goed luisteren. Een goede dominee weet eerst te luisteren, want dan weet hij hoe hij de boodschap moet afstemmen op zijn gehoor. Dat doet onze dichter ook. Hij luistert naar zijn ziel, z’n binnenste. Hij weet wat er in zichzelf leeft. Hij kent zijn verdriet.
Preken is op een gegeven moment ook stoppen met luisteren naar jezelf en dan tegen jezelf zeggen: ‘Wat ben je bedroefd, mijn ziel, en onrustig in mij. Vestig je hoop op God!’ Jezelf oproepen tot serieus zelfonderzoek. Jezelf de vraag stellen: waar hoop ik eigenlijk op, in mijn ellende? Ja, waar hoop ik eigenlijk nog op? Op mijn kinderen, mijn gezondheid, mijn functie in het bedrijf waar ik werk? Preken is: je hoop verplaatsen. Tegen jezelf zeggen: kom op! Vestig je hoop weer op God! Tot slot. Wat nog mooi is, is dit. De dichter sluit af door tegen zichzelf te zeggen: ‘eens zal ik hem weer loven, mijn God die mij ziet en redt.’ Hij zegt niet: ik loof Hem al. Ook niet: ik geef het op. Maar ik zal het weer doen. Zo geeft hij antwoord op zijn eigen preek!