Is God wel eerlijk? Psalm 73 Jaren geleden schreef de bekende schrijver Maarten ’t Hart een serie artikelen over de onjuistheden in de Bijbel. De artikelen verschenen in NRC Handelsblad en deden onder gelovigen nogal wat stof opwaaien. Zoveel, dat NRC stopte met de serie. Later heeft Maarten deze artikelen met nog wat niet verschenen materiaal uitgegeven in een boek met de titel “Wie God verlaat heeft niets te vrezen.” Daarmee verbouwt hij een berijmde psalm, namelijk psalm 32 couplet 5, waarin staat: “Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen, maar wie op Hem vertrouwt en schuld belijdt, omringt Hij met zijn goedertierenheid.” Maar heeft Maarten ’t Hart niet gewoon gelijk gekregen? Wat heeft hij te vrezen? Hij is een veelgelezen schrijver, terwijl de protesterende christenen van toen waarschijnlijk nog steeds wachten op alle smart die Maarten zou moeten overkomen… De bijbel belooft op vele plaatsen voorspoed voor de trouwe gelovigen en rampen voor degenen die God verwerpen. Maar is dat wel in overeenstemming met wat we in werkelijkheid zien? Is het niet vaak omgekeerd? Gelukkig wie nederig van hart zijn? Nee: gelukkig de trotsen en brutalen! Gelukkig de zachtmoedigen? Nee: gelukkig de keiharde zakenlui! Gelukkig wie zuiver van hart zijn? Nee: gelukkig wie met slim liegen en bedriegen alles voor elkaar krijgen! Gelovigen hebben het vaak maar moeilijk als ze trouw en eerlijk willen zijn, terwijl mensen die zich aan God noch gebod houden heel gelukkig zijn en welvarend! En dan kijken ze ook nog eens neer op die domme gelovigen, die zich zo braaf aan allerlei regeltjes houden. Daarin worden ze ook niet gestraft, al belooft de Bijbel dat wel. Is God dan wel eerlijk? Dat is precies het punt waar de schrijver Asaf in Psalm 73 ook mee zit.
HET PROBLEEM Een psalm van Asaf Ja, God is goed voor Israël, voor wie zuiver zijn van hart! Toch had ik bijna een misstap begaan, bijna waren mijn voeten uitgegleden, want ik keek met afgunst naar de dwazen, benijdde het geluk van wie kwaad doen. Daar heb je het probleem: dwaze mensen die geluk hebben terwijl ze kwaad doen! Waar is dan die God die goed is voor zijn volk, voor de mensen die eerlijk willen zijn? Je merkt daar toch niet zo veel van? Je kunt misschien maar beter niet in God geloven, dat maakt het leven een stuk makkelijker en aangenamer. Voor je aards geluk is het misschien nog wel beter ook! Stel je maar eens voor dat je niet naar de kerk zou gaan. Geen wekelijks collectegeld meer, geen maandelijkse bijdrage van je salaris, geen giften aan allerlei christelijke organisaties, geen kerkdiensten meer, geen bijbelstudiekring… Je houdt geld en tijd over!
1
Kijk maar eens in de verzen 4 tot en met 12: Tot hun dood blijven zij voor ziekte gespaard, hun buik is goedgevuld, aardse kwellingen kennen zij niet, het lijden van anderen gaat aan hen voorbij. Daarom is hoogmoed hun halssieraad en bedekt geweld hen als een mantel, hun ogen puilen uit het vet, van eigenwaan zwelt hun hart. Ze spotten, spreken kwaad en dreigen vanaf hun hoge zetels, ze zetten een mond op tot aan de hemel en hun tong roert zich overal op aarde. Daarom lopen de mensen achter hen aan, drinken hun woorden in als water en zeggen: ‘Hoe zou God iets weten? Heeft de Allerhoogste een antwoord?’ Zo zijn de goddelozen ten voeten uit, ze verrijken zich, onverstoorbaar. Alles zit hen mee! Gezondheid, lekker en veel eten, geen gepieker over problemen en geen zorgen over de andere mensen om je heen. Leef! Geniet! Vier! Het gaat vanuit die zorgeloze welvaart als vanzelf over in trots: we maken er wat van, dat hebben we tenslotte zelf verdiend! Trotse mensen zetten uiteindelijk zichzelf als het ware op een troon, anderen zijn minder waard, domme onderkruipsels. En God? Laat me niet lachen! God heb ik niet nodig! God is verzonnen door domme mensen om zichzelf voor de gek te houden. Als God bestond, zou Hij toch zo goed zijn voor die gelovigen? Nou, dat is Hij niet, dus Hij bestaat niet! Wie God verlaat heeft niets te vrezen. Jullie noemen het zonde? Zonder God bestaat ook zonde niet, dan is alles geoorloofd. Wie van God los is, kan zich onverstoorbaar verrijken. Zo tekent Asaf de mensen, die leven alsof er geen God is. Voor hen telt alleen het leven hier en nu en dat hier en nu blijft zolang je leeft. Dus neem het ervan en leef volop! Dat maakt hen zo zelfverzekerd en gaat het hen voor de wind.
VAN JALOEZIE NAAR ZELFBEKLAG Wat nu, als jij straks dood gaat en God blijkt inderdaad niet te bestaan…? Heb je dan niet het gevoel, dat je enorm veel gemist hebt in je leven? Zou het geen doodzonde zijn van alle leuke dingen, die je nu niet mag? Dan heb je rekening gehouden met allerlei geboden en verboden – maar allemaal voor niets! Als gelovige probeer je zuiver te leven, maar… als er geen God is, hoeft dat helemaal niet! “Als God niet bestaat is alles toegestaan,” schreef de beroemde Russische schrijver Dostojevski. Waarom plaag je jezelf dan met het houden van Gods geboden!? Dat is toch jezelf straffen? Ja, vergeefs hield ik mijn geweten zuiver en waste ik mijn handen in onschuld! Want ik werd gestraft, dag aan dag, en geslagen, elke morgen weer. Hier zien we de kern van het probleem: Asaf leefde zoals het moest, maar voelde zich daardoor gestraft. Hij was onschuldig, maar hij voelde zich behandeld als een zondaar. En dat, terwijl de goddelozen zich onverstoorbaar en ongestraft kunnen verrijken. Dat is toch niet eerlijk? Zo denkend ontstaat de behoefte om God om opheldering te vragen, misschien wel ter verantwoording te roepen. En om te klagen over zijn oneerlijkheid. Dus klaag je tegen anderen, zoals tegen lotgenoten die er ook zo over denken. Niet dat het helpt of iets verbetert aan de situatie. Integendeel, je blijft hangen in een sfeer van negatieve gedachten en gevoelens, waardoor je lamgeslagen wordt – dag aan dag. Je zou het geloof bijna opgeven, want wat levert het op? Het is vergeefse moeite. Maar op dat punt gekomen zegt Asaf ineens tegen zichzelf: Stop! Als ik zo doorga, doe ik iets verkeerd. 2
MAAR MIJN VERANTWOORDELIJKHEID DAN? Maar zou ik spreken als zij, ik pleegde verraad aan Gods kinderen! Dus bleef ik nadenken, ik wilde weten waarom… Liever vertaal ik de Hebreeuwse tekst van vers 15 als volgt: Maar zou ik spreken als dit, dan pleegde ik verraad aan Gods kinderen. Op een dergelijke manier vertalen ook de Willibrordvertaling 1995, Naardense Bijbel en NBG’51. Dat past beter in het verband: Asaf realiseert zich wat hij zou aanrichten onder de medegelovigen, wanneer hij zijn klachten tegen hen zou uitspreken. Hij was namelijk Davids belangrijkste musicus, een zangleider en een profeet. (zie 1 Kronieken 16:5, 25:2 en 2 Kronieken 29:30) Daarom was hij een voorbeeld voor de andere musici en zangers, hun inspirator en leider. Het is alsof hij ineens beseft welke verantwoordelijkheid hij voor deze mensen droeg. Want welke invloed zou zijn opstandige spreken hebben op andere gelovigen? Daarom zweeg hij maar, al bleef de vraag onbeantwoord in zijn gedachten rondhangen. Besef jij, wat jouw invloed is op anderen als je met kritiek op God komt? Hoe makkelijk nemen we dan niet anderen mee in ons negatieve gepraat of gedrag! Denk maar eens aan het volk Israël, hoe snel ze mopperden en klaagden, ook al was God niets dan goed voor hen. Als er een paar begonnen met kritiek op God of Mozes, dan stond al snel iedereen bij Mozes voor de tent, soms al met de stenen in de hand. Eén voorbeeld: twaalf verspieders kwamen terug uit het prachtige land Kanaän, maar tien van hen hadden er geen vertrouwen in dat God hen ook daadwerkelijk in het beloofde land kon brengen. Jozua en Kaleb probeerden nog een ander geluid te laten horen. “Maar de mannen die met hem mee waren geweest zeiden: „We kunnen dat volk niet aanvallen, het is te sterk voor ons.‟ En ze vertelden de Israëlieten allerlei ongunstigs over het land dat ze verkend hadden. „Het land dat wij op onze verkenningstocht doorkruist hebben, „zeiden ze, „verslindt zijn inwoners, en alle mensen die we er gezien hebben waren uitzonderlijk lang. We hebben daar zelfs reuzen gezien, de Enakieten. Vergeleken bij dat volk van reuzen voelden wij ons maar nietige sprinkhanen, en veel meer zullen we in hun ogen ook niet geweest zijn.‟ Hierop barstte het hele volk in tranen uit, heel de nacht door klonk hun gejammer. Ze begonnen zich allemaal te beklagen. „Waren we maar in Egypte gestorven, „zeiden ze tegen Mozes en Aäron, „of hier in de woestijn. Waarom brengt de HEER ons naar dat land? Om door het zwaard geveld te worden, en om onze vrouwen en kinderen te laten buitmaken? We kunnen beter teruggaan naar Egypte.‟ En tegen elkaar zeiden ze: „Laten we een leider kiezen en teruggaan naar Egypte.‟” Tien mannen met negatieve verhalen laten een heel volk de moed ontzinken! Wat een verantwoordelijkheid heb je tegenover andere gelovigen, helemaal als je een voorbeeldfunctie hebt als ouder of leidinggevende. Ben je je daarvan bewust?
HET KEERPUNT Maar… waar moet je dan met je onbeantwoorde vragen en negatieve gevoelens naar toe? Nou, misschien wel gewoon naar God! Dát is wat Asaf in elk geval deed: … het was een vraag die mij kwelde, tot ik Gods heiligdom binnenging… Hier zitten we op het scharnierpunt in deze psalm. Asaf vond uiteindelijk de oplossing voor zijn brandende vragen bij God in zijn heiligdom. 3
Gods heiligdom, dat was in Asafs tijd de tempel, dat machtige gebouw waar alles rook naar God, waar alles heiligheid ademde, waar alles gericht was op verzoening en vergeving van zonden, tonen van dankbaarheid, eer en verheerlijking van de Schepper van hemel en aarde. De plaats waar je als mens klein wordt bij de heiligheid van God. Daar schreeuw je niet meer, daar verstomt het gemopper. Daar kun je alleen maar buigen, fluisteren, lofzingen, danken en aanbidden. En dan gebeurt er iets met je: in de aanwezigheid van de Almachtige worden jouw grote vragen kleiner en minder belangrijk. In aanbidding voor de Eeuwige kom je tot het besef dat je zelf niet eeuwig kunt leven, dan alleen door Zijn genade. Ineens leer je het leven te zien vanuit Gods perspectief: …en mij hun einde voor ogen bracht. Eerst keek Asaf naar de goddelozen met aardse ogen – vergelijkend – en wat hij zag maakte hem jaloers (vers 3). Maar als je zo kijkt, ben je kortzichtig, je kijkt niet verder dan het aardse leven lang is. Maar wie in aanbidding tot dicht bij de troon van de Eeuwige nadert, ziet ineens iets anders dan het aardse. Die ontdekt, dat een leven zonder God uiteindelijk geen leven is. En dan verandert er iets in je manier van kijken. Het gelukkige leven van de mens zonder God, blijkt uiteindelijk ongeluk op te leveren op de lange termijn. Hun toekomst is niet zo rooskleurig!
VAN JALOEZIE NAAR MEDELIJDEN In plaats van verbitterd te blijven over je eigen lot, ontdek je wat mensen zonder God in hun onafhankelijkheid, trots, zelfverzekerdheid en rijkdom allemaal juist moeten missen: Ja, u zet hen op een glibberig pad en stort hen in een diepe afgrond. In een oogwenk is het met hen gedaan, hun ondergang, hun einde is een verschrikking. Ze zijn als een nachtmerrie na het ontwaken, Heer, bij het opstaan verjaagt u ze als beelden uit een droom. Wat was Asafs fout? Hij eiste van God rechtvaardigheid in een periode waarin God juist zijn geduld en genade laat zien. Zeker – God zál een keer rechtvaardig ingrijpen en oordelen, maar nú is het de tijd van genade en geduld. Wij willen misschien zo graag dat God nú direct al ingrijpt, maar daarmee misgunnen we eigenlijk de mensen zonder God hun kansen op bekering. God gunt niemand een verschrikkelijk einde, maar wil genadig zijn voor iedereen: “Zo waar ik leef–spreekt God, de HEER –, de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft. Kom toch terug van de heilloze weg die jullie zijn ingeslagen, keer om, want waarom zouden jullie sterven…?” (Ezechiël 33:11) En Petrus schrijft in zijn 2e brief: “De Heer is niet traag met het nakomen van zijn belofte, zoals sommigen menen; hij heeft alleen maar geduld met u, omdat hij wil dat iedereen tot inkeer komt en niemand verloren gaat. … Bedenk dat het geduld van onze Heer uw redding is.” (2 Petrus 3:9,15) Nu is het de tijd van Gods geduld, pas als de nieuwe hemel en aarde gekomen zijn, zal de tijd van gerechtigheid aanbreken. Tot het zover is, geldt: het geduld van de Heer is je redding.
4
Asafs nieuwe kijk op de werkelijkheid veranderde ook zijn houding. We lezen niets meer over jaloezie, maar in deze verzen klinkt veel meer medelijden met de goddelozen: het gaat slecht met ze aflopen en dat is geen reden voor een goed gevoel! Integendeel, het getuigenis van Asaf krijgt de lading van een wake-up-call: Mensen, word wakker: straks is het te laat en dan loopt het slecht met je af! Wie gaat dat aan de mensen vertellen? Jij? Of ben je soms ook jaloers op alle mensen die maar lekker van God los leven? Gaat het jou dan niet aan het hart, dat hun leven uiteindelijk niet meer waard is dan iets vluchtigs als een droom die verdwijnt bij het ontwaken? Iemand moet het hen vertellen, ze wakker schudden voor het te laat is: “Kom toch terug van de heilloze weg die jullie zijn ingeslagen, keer om!”
FOCUS VAN DE ANDER NAAR JEZELF Beschaamd focust Asaf zich nu op zijn eigen onverstandige denken. Zolang ik verbitterd was, gekwetst van binnen, dom en dwaas, was ik bij u als een redeloos dier. Het echte probleem met de onrechtvaardigheid in de wereld zit niet in de goddeloze medemens en ook niet in de vermeende oneerlijkheid van God. Nee, ontdekt Asaf, het probleem zit vooral in mijzelf! Eigenlijk dacht hij, dat hij Gods genade wel had verdiend door zijn goede leven en het rekening houden met God. Daardoor was het gekomen, dat hij het leven en met name Gods rol daarin oneerlijk vond. Maar wie vanuit het perspectief van God heeft leren zien, ontdekt hoe dom, dwaas en onredelijk dat is. Genade is een gáve, het is niet te verdienen. Door God te aanbidden zie je, dat Hij bij uitstek de Rechtvaardige is: Hij had geduld met mij, zou Hij dan ook geen geduld mogen hebben met de anderen? Ik heb zoveel van Hem gekregen uit genade, zou ik dan anderen die genade willen ontzeggen? In aanbidding – dicht bij de Rechtvaardige – leer je beseffen dat Gods gedachten hoger zijn dan de mijne, dat Gods wegen andere zijn dan ik in gedachten had. (Jesaja 55:8-9)
FOCUS VAN AARDS NAAR HEMELS Daarom is aanbidding zo belangrijk. Het geeft je de juiste kijk op Gods genade en jouw positie tegenover God. Vanuit aanbidding kan een diepe en intieme relatie met God groeien. Maar nu weet ik mij altijd bij u, u houdt mij aan de hand en leidt mij volgens uw plan. Dan neemt u mij weg, met eer bekleed. Wie buiten u heb ik in de hemel? Naast u wens ik geen ander op aarde. Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam, de rots van mijn bestaan, al wat ik heb, is God, nu en altijd. Wie ver van u blijven, komen om, wie u ontrouw zijn, verdelgt u. Als sneeuw voor de zon is het gemopper over oneerlijkheid verdwenen en het maakt plaats voor dankbaarheid en een gevoel van vrede en geluk. Want echt geluk is alleen bij God te vinden, ook als het aards geluk je niet toelacht. Deze verzen klinken totaal niet meer als een verwijt aan een God die ons vergeten is en in de steek laat. Nee, zegt Asaf, wie na de aanbidding weer vanuit Gods nabijheid in het normale leven terugkeert, weet vanuit ervaring dat God altijd dicht bij zijn kinderen is. Hij neemt ons bij de hand, zelfs voorbij de grens van de dood. Wie die grens passeert, wordt bovendien met eer bekleed, want je mag in het huis van de Koning wonen. 5
Hier verlegt de focus zich van aardse wensen naar het hemelse (vers 25) – van aardse bezittingen naar hemelse rijkdom (vers 26). Zie je de tegenstelling tussen vers 23 en 27? Wie God niet kent is ver van Hem, maar wie God wel kent weet zich altijd bij Hem. Hij neemt mij aan de hand en leidt mij volgens zijn plan! Gelovigen hebben een Helper gekregen op hun weg, die mensen zonder God moeten missen. Met God als Helper kun je het leven aan – hoe oneerlijk of onrechtvaardig het soms ook is: “Laat uw leven niet beheersen door geldzucht, neem genoegen met wat u hebt. Hij heeft immers zelf gezegd: „Nooit zal ik u afvallen, nooit zal ik u verlaten,‟ zodat we vol vertrouwen kunnen zeggen: „De Heer is mijn helper, ik heb niets te vrezen. Wat zouden mensen mij kunnen doen?‟” (Hebreeën 13:5-6)
EEN VERANDERD VERLANGEN – EEN (GE)ZUIVER(D) HART En dan gebeuren er twee dingen: Bij God te zijn is mijn enig verlangen, mijn toevlucht vind ik bij God, de HEER. Van al uw daden zal ik verhalen. Je wilt ten eerste gewoon heel vaak het diepe geluk ervaren dat God dicht bij je is. Daar ontdek je het leven vanuit Gods perspectief. Je leert te leven in en vanuit aanbidding; je zoekt steeds opnieuw de vrede op van Gods heiligdom. Dat kan zingend, biddend, Bijbellezend, overdenkend en in stille momenten. Steeds opnieuw kom je dan onder de indruk van Gods heiligheid, zijn grootheid, zijn liefde, zijn genade en … zijn geduld met mensen! En daardoor ontstaat in de tweede plaats ook het verlangen om die daden van God aan anderen te vertellen. Want Gods hart gaat niet alleen naar mij uit, maar naar álle mensen! Maar hoe zullen ze dat weten, als ik het hen niet vertel? (vgl. Romeinen 10:14) Achteraf terugkijkend op zijn leerproces, kon Asaf deze psalm daarom zo beginnen: Ja God is goed voor Israël, voor wie zuiver zijn van hart. Dáár draait het bij geloven ook om: niet om wat je ziet met je ogen, maar wat je ziet met je hart. Het hart is de sleutel in deze psalm: daar vond de verandering in Asaf plaats*. En dat gebeurde toen hij dicht bij het Vaderhart van God was gekomen. En wie het Vaderhart van God heeft horen kloppen, weet zich gezuiverd door zijn liefde en genade. Dan besef je dat de rijkdom van een zuiver hart belangrijker is dan de soms onrechtvaardige omstandigheden in het leven. Jezus bemoedigt ons daarin met deze woorden: “Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.” (Matteüs 5:8)
Amen
245 Hier in uw heiligdom 548 Hart van aanbidding 550 Dicht aan uw hart * Niet voor niets komt het woord ‘hart’ in deze Psalm zes keer voor. Telkens beschrijft Asaf dan welke overwegingen en gevoelens er in zijn hart zijn. (Vers vers 1, 7, 13, 21, 26a, 26b – zie de vertaling NBG’51). Zes is het getal van de mens.
Soest, 1 juni 2008 Zoetermeer, 13 juli 2008 Capelle aan den IJssel, 20 juli 2008 6