Preek over psalm 16, gehouden in Hoofddorp op 16-08-2009.
Aanwijzingen voor de liturgie: lezen: ps. 16; zingen: ps. 16; ps. 15 (na de wet); GK 161; ps. 16 (Psalmen voor Nu).
Gemeente van Christus, gasten, Wat is het mooiste dat je hebt? Je auto? Nintendo? Je spaarrekening? sieraden? Je gezin? Zo kunnen we nog wel een paar dingen bedenken. Het mooiste dat je hebt. David zegt in de psalm die we net hebben gelezen: weet je wat het mooiste is dat ik heb? Nou? God! David schrijft: ‘U bent mijn Heer, mijn geluk, niemand gaat u te boven.’ En verderop in psalm 16: God is mijn enig bezit.
Dat is gek, eigenlijk. Van God kan je geen plaatje laten zien. Maar toch zegt David als je het hem zou vragen: het mooiste dat ik heb, dat is God. Over wat dit betekent gaat de preek vanochtend.
Boven de psalm staat in het Hebreeuws: een ‘miktam’. Onze Bijbelvertaling vertaalt dit met: ‘een stil gebed’. Maar dat woord is eigenlijk heel moeilijk te vertalen. In onze vorige vertaling stond: ‘een kleinnood’. In weer andere vertalingen staat bijvoorbeeld: ‘vanwege een gelofte’ (Willibrord), of: ‘een (gouden) inscriptie.
Conclusie: we weten eigenlijk niet goed wat dit woord betekent. Je zou haast zeggen dat ‘kleinnood’ de beste vertaling is, omdat ook bijna niemand begrijpt wat dit betekent. Net als ‘miktam’. Het is in ieder geval: iets ingetogens, iets kleins. Iets wat dierbaar is. teer.
Er is nog iets dat we niet weten over deze psalm. David vervolgt: ‘Behoed mij God, want ik schuil bij U.’ David heeft reden om bang te zijn als hij deze psalm schrijft. Maar waarvoor, is niet duidelijk. Uit het slot van de psalm blijkt, dat David vreest voor zijn leven. ik denk dat het goed zou kunnen dat hij ziek was. Psalm 16 is dus geschreven door iemand in nood, in gevaar. Het mooie van de Bijbel, en van de psalmen in het bijzonder is dat de Bijbel eigenlijk nooit doet alsof gelovige mensen helden zijn, die nooit iets overkomt. Mensen, die nooit bang zijn. Mensen die niet ziek worden. De Bijbel gaat over gewone mensen. Maar daar kunnen we wel veel van leren: wat doe je, als je bang bent? Wat doe je, als je ziek wordt? Dan zoek je God. Ingetogen, bibberend, misschien. En je begint met te zeggen: God, U bent mijn meest waardevolle bezit. De andere dingen die ik heb staan op het spel: werk, een huis, een relatie, gezondheid. En dat vind ik verschrikkelijk. Maar U bent mijn meest waardevolle, mijn duurste bezit. U bent mijn geluk. Wist je dat wij soms ook, net als David, Hebreeuws praten? Sommige Nederlandse woorden komen zo uit het Hebreeuws. ‘jatten’ bijvoorbeeld. En ook: ‘tof’. David zegt tegen God: U bent mijn geluk. Letterlijk staat er: ‘U bent mijn tof’. Tof, dat is iets dat je geweldig vindt, beter dan de rest: voor David is God ‘tof’. Wat betekent dat, als je zegt dat God je geluk is? Is dat niet een beetje makkelijk gezegd? Lekker vaag? Ik zei net al, van God kun je geen plaatje laten zien.
Onthoud wel goed, dat psalm 16 de belijdenis is van iemand die het niet makkelijk had. Van iemand die wat hem dierbaar is, dreigt kwijt te raken. Zijn gezondheid. Zijn leven.
In psalm 16 gaat een koning door de knieën. In een peperduur gewaad. In een paleis in Jeruzalem. Maar er gaat ook een mens door de knieën. Die bang is. Die veel heeft meegemaakt, ook: die kinderen heeft verloren. Die vrienden heeft zien sneuvelen in gevechten. Die weet wat ruzie is, in zijn eigen gezin.
Díe koning zegt: ‘U bent mijn Heer, mijn geluk, niemand gaat u te boven.’ Deze koning kijkt dus voorbij wat hij heeft, of nier meer heeft. Hij houdt God voor ogen. In alle omstandigheden. Hij zoekt zijn geluk, niet in de dingen. Zelfs niet in mensen. Hij zoekt zijn geluk bij God. Vergelijk het met een relatie. Iemand waarvan je houdt. Als hij of zij er is, dan voel je je gelukkig. Je mist hem, als hij weg is. daar kan geen spaarrekening tegenop. Geen sierraad of parfum. Of iPhone. Je houdt niet van iemand vanwege de cadeautjes. Hopelijk. Maar vanwege hem of haar zelf.
David heeft dit met God. Hij heeft geleerd dat zelfs mensen elkaar niet gelukkig kunnen maken. Want mensen vallen tegen. Of die vallen weg. Maar God niet. David heeft het dus met God. Paulus, in het Nieuwe Testament, heeft dit met Jezus Christus. Hij schrijft in vers 7-8: ‘[…] wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles […]’. Paulus roept ons daarom ook op: Filippenzen 1 vers 1: ‘laat de Heer uw vreugde blijven’. Dat is: wees blij met God! Iemand uit de 17e eeuw, een Schots theoloog, die zei het zo: ‘The worth and excellency of a soul is to be measured by the object of its love’ [Henry Scougal, The Life of God in the Soul of Man, 1677].
Dat betekent: de waarde en de schoonheid van de ziel moet worden afgemeten aan het voorwerp van haar liefde.
Met andere woorden: wat iemand waard is, kan je zien aan waar hij of zij van houdt. Een bankstel, mooie kleren. Een huis. Wat is het waard? Huizenprijzen kunnen óók dalen, weten we sindskort. Investeringen worden soms afgeboekt omdat de waarde ervan op de beurs verdampt is. Zelfs mensen stellen teleur. En als ze dat niet doen, kunnen ze ziek worden en dood gaan. Maar de waarde van God is niet te bepalen. Hij overstijgt alles. Hij is God. Mag Hij het voorwerp van jouw liefde zijn? We gaan naar vers 3 en 4 ‘de goden in het land’. Wie zijn dat? De tekst is hier weer moeilijk te vertalen. In andere belangrijke vertalingen, je kunt het bijvoorbeeld ook zien in vers 1 van psalm 16 die we aan het begin van de dienst gezongen hebben. Daar zongen we: ‘Mijn blijdschap is uw heilig volk op aarde: hen acht ik hoog, hen houd ik steeds in waarde.’
Wat is het nu? De afgoden of de heiligen? Het kan allebei. Het is gewoon niet duidelijk. Je zou bij de tweede vertaling kunnen denken: wacht even, David had toch net gezegd ‘God, U bent mijn geluk, niemand gaat U te boven’? Waarom dan direct daar achteraan: mijn blijdschap is uw heilig volk op aarde? Ik ben ervan overtuigd dat dit toch geen tegenstelling is. Let maar eens op. Het één sluit naadloos aan op het ander. De heiligen, dat zijn de heiligen van Gods volk. De andere mensen die bij God horen. In God je geluk zoeken is dus ook: je geluk vinden andere mensen die hun geluk bij God zoeken. Ja, in God je geluk zoeken is geen eenzaam avontuur. Geloven is niet voor mij, of jou alleen. Dat ik het goed met God kan vinden.
Nee, je mag het geluk dat je bij God vindt, delen met anderen. En zo samen gelukkig zijn. Met elkaar. In elkaar, dat ook. Je mag het geluk ook in elkaar ontdekken. Mooi is dat! Denk aan de cursus pastoraat voor gemeenteleden die veel mensen hier gevolgd hebben. Dat heeft daar alles mee te maken:
het geluk dat iedereen voor zichzelf in God vindt, en gevonden heeft: dat mag je delen. Elkaar helpen ook, om dit weer opnieuw te vinden als dat nodig is. Ok, ik hoor sommige mensen al denken: maar die andere goden dan, waar zijn die gebleven? Daar gaan vers 4 en 5 over. De tekst is daar wel duidelijk (je zou het zo kunnen vertalen): ‘wie een ander (dan God) volgt, wacht veel verdriet, […]’
Dat heeft David in zijn leven ook gemerkt. Dat, als je andere goden volgt dat je dan bedrogen uitkomt. Andere goden volgen. Dat is: aan de andere kant beginnen. Tegen iets dat God gemaakt heeft, zeggen: U bent mijn God.
Dat was letterlijk zo, vroeger, in de tijd van David. Mensen maakten afgodsbeelden. Trouwens, je kunt geen home-makeover programma bekijken of er gaapt je een fabrieks- of handgemaakte boedda aan, waarbij je kaarsjes kunt branden of zoiets. Andere goden volgen. Dat is: aan de andere kant beginnen. Je begint dan bijvoorbeeld bij geld, je spaarrekening. Of verzekering. Of je gezondheid, of een relatie. Allemaal dingen die God mensen geeft, die je mag gebruiken, van genieten.
En dan zeg je tegen die dingen: ‘mijn God’. Ik ben afhankelijk van u, zonder u kan ik niets beginnen. Wat moet ik, zonder een all risk verzekering! Wat moet ik, zonder seks, voor mij de bevestiging dat een ander mij ziet staan? Wat moet ik, zonder mijn gezondheid?
Precies hetzelfde als de afgoden in de tijd van David! Ook die verzekerden (ik kan beter zeggen: beloofden) vruchtbaarheid, potentie, kracht, gezondheid. Maar net als David merken wij denk ik ook wel dat deze goden veeleisend zijn. En niet waarmaken wat ze beloven. Mensenoffers, in de tijd van het Oude Testament. En ook nu. We horen van zelfmoord omdat mensen hun huis uit moeten, alles kwijtraken. Bindingsangst, omdat we niet meer weten hoe een relatie werkt. Veeleisende goden vragen grote offers. Hoe kan dat? Omdat, als je aan de verkeerde kant begint, je erin verstrikt raakt. Zeg dan, als dit ook bij jezelf merkt, net als David, tegen die dingen dit: ‘Ik pleng voor jullie geen bloed meer, niet langer ligt jou naam op mijn lippen. HEER, mijn enig bezit, mijn levensbeker, u houdt mijn lot in handen.’
Even tussendoor: is een christen iemand, die zich daarom maar niet verzekert, geen geld uitgeeft, zijn hele leven alleen blijft? Helemaal niet! Een christen begint wel aan de andere kant: bij God. U, God, bent het mooiste dat ik heb!
Want God kan, wat niets of niemand kan. Geen verzekering. Geen relatie: God kan jouw lot in handen houden (vers 5b). dat is het geheim. In vers 5 zegt David: ‘God is mijn enig bezit, mijn levensbeker.’ Mijn enig bezit, wat is dat? Kun je God bezitten zoals je een auto bezit? Om beter te begrijpen wat David hier bedoelt moeten we kijken op een andere plaats in het oude Testament. In Numeri 18:20 staat: ‘Ook zei de HEER tegen Aäron: ‘Jij krijgt geen eigen grondgebied en geen andere bezittingen zoals de overige Israëlieten. Ik ben je bezit en je grondgebied.’ Als we psalm 16 zingen in de vertaling van ons kerkboek zingen we: het meetsnoer viel voor mij in schone dreven. Dan bedoelen we: mijn mooiste bezit (land werd toegewezen met een meetsnoer) is God.
De rest kreeg land: maar Aäron kreeg de HEER als deel. De andere Israëlieten kregen een stuk land. Maar de priesters en de Levieten moesten zich verheugen in de Heer. Zij moesten leven van wat de rest aan God gaf: de tienden.
In het Oude Testament had je dus priesters, die kregen geen land, maar als erfdeel de Heer. Dan heb je David, een man met heel veel land, die toch ook zegt: mijn mooiste bezit, dat is God. Maar wij zijn ook priesters.
Gelovige mensen zijn volgens 1 Petrus 2: 9-10: ‘een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht. Eens was u geen volk, nu bent u Gods volk; eens viel Gods ontferming u niet ten deel, nu wordt zijn ontferming u geschonken.’ Ons erfdeel, het mooiste dat jij en ik hebben: dat is Gods ontferming. Wat Hij geeft: vergeving, vernieuwing. Zijn eigen Zoon. Zichzelf. Daar mag je verrukt, blij van worden. David houdt God voor ogen. Zelfs ’s nachts denkt hij aan God. Is het je wel eens opgevallen dat je vaak droomt over wat je veel bezighoudt? Die nieuwe auto, […]. Als God zo belangrijk voor je wordt, ga je zelfs ’s nachts aan Hem denken.
Laten we God altijd voor ogen houden. Net als David. Dat staat in vers 8 en 9. Hoe doe je dat? 1. Door te zeggen: ik zal niet wankelen. Want God is mijn rots. Op Hem hoef te niets af te schrijven zoals met een nieuwe auto. Hij kan niet minder waard worden, zoals een huis of een stuk land. Of een relatie.
2. Door: je te verheugen in God. Ook als je verdrietig bent. Net als David. Denk ook terug aan Fil. 1:1. Ook Paulus zat gevangen.
3. Door: je veilig te voelen. Ja, óók als je ziek bent… denk aan vers 2: David was ‘in nood’. Toch schrijft hij: ‘mijn lichaam voelt zich veilig en beschut.’ 4. En door (tot slot): naar Jezus te kijken. Daar gaat het laatste stuk van deze psalm over: ‘U levert mij niet over aan het dodenrijk en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien. U wijst mij de weg naar het leven: overvloedige vreugde in uw nabijheid, voor altijd een lieflijke plek aan uw zijde.’ Wist je dat deze psalm ‘vervuld’ werd door Jezus? Weet je wat dat betekent, als we zeggen dat deze psalm vervuld is? In het Nieuwe Testament wordt deze psalm twee keer aangehaald. Eerst door Petrus – in zijn Pinksterpreek – en daarna door Paulus. Paulus schrijft in Paulus Hand. 13: ‘Dat hij (God) Jezus uit de dood heeft doen opstaan en hem niet weer aan de ontbinding zal prijsgeven, heeft hij aangekondigd met deze woorden: […] “Het lichaam van uw trouwe dienaar zal niet tot ontbinding overgaan.” Wat David betreft, hij is, nadat hij de mensen uit zijn eigen tijd had gediend, overeenkomstig Gods wil gestorven en met zijn voorouders verenigd; hij is tot ontbinding overgegaan, maar hij die door God tot leven is gewekt, is niet tot ontbinding overgegaan.
Jezus ging verder dan David kón gaan. De eerste koning stierf en liet alles achter. De tweede koning stond op uit de dood en regeert nu in majesteit. Hij wijst ons de weg naar het leven. Hem mogen we noemen: het mooiste dat ik heb, mijn geluk, mijn bezit, mijn deel, mijn levensbeker. Dankzij Hem worden wij niet overgeleverd aan het dodenrijk: Sheol in het Hebreeuws. Sheol betekent in het Oude Testament niet zomaar doodgaan.
Het is ten onder gaan aan zorgen, moeiten, ziekte, aanvallen. Dat kan al beginnen voor je begraven wordt. Je bent levend dood. Sheol is doodgaan voor je tijd, zouden wij zeggen.
Wat je nu wel eens hoort, dood = dood. Dat klopt niet. Sheol is niet zomaar dood. De dood is veel grimmiger. En toch, Jezus ging voor jou en mij door ‘sheol’. Hij Overwon de dood en wijst de weg naar het leven. Wat nu grimmiger is dan veel mensen weten is sindsdien voor wie gelooft heerlijker dan iemand kan bedenken. Want dankzij Jezus is dood geen eindpunt maar doorgang. Die ons zijn voorgegaan, die zijn niet ‘dood=dood’, maar zaaigoed dat ligt te wachten. Lees 1 Kor. 15 er maar op na. Sinds Pasen is begraven zaaien. Zaaigoed dat erop wacht om vrucht te dragen. Om op te staan. Overvloedige vreugde voor altijd. Dat is de toekomst voor iedereen die z’n geluk zoekt in God. Mag Hij het voorwerp van jouw liefde zijn?
[amen]