Preek Esther – God IS genade (preek in de serie Oude Testament)
Liturgie 22 april 2012 - ds. D. Vonck te Houten
(dopen Bas de Rijke)
Votum/ zegengroet Psalm 50:1,7 Gebed Kinderen naar Kidspoint Introductie Ezra-Nehemia Preek a.d.h.v. Nehemia 9 God IS genade Gezang 157 Vader vol van vrees en schaamte Wetslezing Exodus 34:4-11a, 12, 16,17, 21, 26a, 27,28 Opwekking 678 - luisterlied http://www.youtube.com/watch?v=3AfSU35R-50 Gebed Kindermoment Gezang 23 Uw woord is een lamp voor mijn voet Doopformulier 3 (zie PPT) doopvragen na doop Gezang 124:1,4,5 zegengebed opwekking gemeente Collecte – uitreiken van de doopkaart Psalm 136:1,3,10,18,21 Zegen
Introductie We gaan met elkaar stilstaan bij een gedeelte uit het bijbelboek Nehemia en dat doen we omdat we als gemeente bezig zijn om het Oude Testament opnieuw te lezen en opnieuw te ontdekken. Zo zijn we deze morgen aangekomen bij Ezra en Nehemia. Voordat we een gedeelte uit Nehemia gaan lezen, wil ik eerst in het kort vertellen waar het in deze boeken over gaat en in welke tijd we dit ongeveer moeten plaatsen, zodat we een beetje achtergrond informatie hebben om het gedeelte uit Nehemia goed te kunnen lezen. Op het eerste plaatje (dia 1) zie je bovenaan een tijdbalk. Je ziet dat God bij Abraham een nieuwe start maakt en zegt: nu ga ik één volk tot Mijn volk maken, Ik ga hen een eigen land geven en daarom bevrijd Ik hen uit Egypte. Ik ga dat volk heel groot maken en uit dat volk zullen alle volken van de wereld gezegend worden. Met het volk gaat het heel erg heen en weer, dat zal straks uitdrukkelijk aan de orde komen; het volk blijft op bepaalde momenten God trouw, maar ook op heel veel momenten wordt het God ontrouw. God reageert daar ondermeer op door de Rechters te sturen, die het volk erop wijzen:
1
keer terug tot God; die het volk bevrijden. Maar na een tijdje ziet je dat het volk toch weer terugvalt en dat God weer een rechter geeft. Op den duur komen de Koningen met koning David als de grote koning. God belooft hem: van jouw nageslacht zal er altijd iemand op de troon zitten en uit jouw nageslacht zal de Redder geboren worden. Maar het koninkrijk scheurt heel snel in tweeën: Israël en Juda. Beide koninkrijken hebben een tijd lang koningen en ontwikkelen een eigen eredienst. Maar uiteindelijk zie je in beide koninkrijken dat ze God ontrouw worden en dat God ze straft. Dat zorgt ervoor dat Israël in 722 voor Chr. weggevoerd wordt naar Assur en een aantal jaren later wordt ook Juda weggevoerd in ballingschap naar Babylonië in 597 voor Chr. Ook Jeruzalem, waar de tempel staat, wordt verwoest. Deze morgen staan we stil bij Ezra en Nehemia. Ezra begint eigenlijk met een heel bijzonder en mooi verhaal, want koning Kores (ook wel Sirus genoemd) die in Perzië aantreedt en er uiteindelijk voor zorgt dat zijn rijk een wereldrijk wordt, geeft de opdracht aan de Israëlieten om terug te gaan naar hun plaats en daar de tempel te gaan herbouwen. Je ziet op verschillende momenten dat God werkt, ook in heidense koningen. Dat zie je heel duidelijk bij koning Kores terug; ze krijgen de opdracht om de tempel te gaan herbouwen. Uiteindelijk gaan zo’n 50.000 man van het volk terug naar Israël en dat is maar een heel klein gedeelte, zo’n 2,5% ongeveer van het gedeelte dat weggevoerd is. En dat gaat met z’n ups en downs zullen we zo zien. In 458 voor Chr. komt Ezra met ongeveer 1800 mensen naar Israël toe en uiteindelijk komt ook Nehemia in 444 voor Chr. weer terug naar Israël. Daar komen we deze twee bijbelboeken tegen. De twee bijbelboeken zijn eigenlijk het vervolg op Kronieken. In sommige bijbels kom je tegen dat Kronieken ‘1 en 2 Ezra’ genoemd wordt en Ezra en Nehemia ‘3 en 4 Ezra’. Het is daar eigenlijk een vervolg op dat de hele lijn van de geschiedenis verteld. Ezra 1 tot 6 – 1e rond, herbouw (536 voor Chr.) Ezra 1 tot 6 gaat over de eerste ronde waar 50.000 mensen terug zijn gekomen en ze gaan herbouwen. Je ziet al heel snel dat het toch wel een hele moeilijk periode gaat worden met heel veel tegenstand. De bouw wordt stilgelegd. Ezra 7-10 – Ezra, hervormingen (458 voor Chr.) In 458 voor Chr. komt Ezra naar Israël en hij gaat door met de bouw van de tempel. Ezra was een priester en wijst het volk opnieuw erop: kijk, we hebben de wetten van God gekregen en God heeft bekend gemaakt hoe Hij wil dat wij leven. Ezra gaat heel duidelijk de strijd aan tegen verkeerde vormen waarin mensen zijn gaan leven; tegen gemengde huwelijken treedt hij bijvoorbeeld heel duidelijk op, tegen het feit dat de wetten van God niet meer gerespecteerd worden. Nehemia 1-7 – Nehemia, herbouw (444 voor Chr.) Een aantal jaren later komt Nehemia vanuit het Perzische Rijk naar Israël en ook Nehemia gaat verder met de herbouw van de stad, met name met de muren van de stad. Je ziet in de verhalen dat er een enorme tegenstand is, dat het volk het ontzettend zwaar heeft. Ze zijn een minderheid geworden in hun eigen land; er zijn mensen blijven wonen en mensen toegevoegd die een eigen dienst hebben geregeld en een eigen vorm van leven: de Samaritanen, die je in het Nieuwe Testament ook weer tegenkomt. Er is heel veel strijd. Ze zijn bezig het rijk weer op te bouwen, maar er is strijd van buitenaf waardoor ze op den duur met een speer in de hand moeten werken. Maar ook strijd van binnenuit omdat het volk zegt op den duur zegt: weet je, het is
2
allemaal wel klaar… wij willen gewoon ons huis bouwen en wij willen gewoon prettig wonen… laat ons nou maar… Daar gaat Nehemia heel duidelijk tegen in. Nehemia 8-13 – hervormingen Je ziet dat Nehemia ook heel veel vernieuwingen doorvoerd en dat is het gedeelte dat wij met elkaar gaan lezen. Je moet dus in gedachten houden dat er heel veel strijd is van buitenaf en van binnenuit en Nehemia wil staan voor de wetten van God. Nehemia wil staan voor wat God gezegd heeft en hoe Hij zich bekend gemaakt heeft. We gaan nu met elkaar lezen uit Nehemia 9. De preek is eigenlijk het samen lezen van Nehemia 9; ik zal gedeelten eruit pakken, zodat het nog duidelijker wordt, maar er zit zoveel rijkdom in dit gedeelte, dat het zichzelf uitlegt.
Preek aan de hand van Nehemia 9 In Nehemia 8 wordt verteld over de viering van het loofhuttenfeest en Nehemia 8 begint ermee dat Ezra de wet van God voorleest. Je ziet iets heel bijzonders gebeuren: het volk breekt uit in groot gehuil en geween. Er moet een vreselijk gebeuren geweest en de mensen worden daar zo ontzettend diep geraakt dat ze God niet op de eerste plek hebben staan, dat ze inzien hoe goed de wetten van God zijn en dat ze daar helemaal niet mee bezig zijn. Maar Ezra en Nehemia zeggen: stop nu met huilen, want dat past niet, het is feest! Het is loofhuttenfeest en we moeten juist vieren en dankbaar zijn voor datgene dat God geeft. Niet blijven terugkijken, maar vooruitkijken.
Zie de enorme genade van God. Dan begint Nehemia 9 : Op de vierentwintigste dag van deze maand kwamen de Israëlieten weer bijeen. Het loofhuttenfeest duurde tot de 22e dag van die maand. Het was groot feest. En de 23e dag is een dag waarop het rustig is en waar verder niets over verteld wordt, maar op de 24e kwamen de Israëlieten weer bijeen. Ze vastten en waren gehuld in boetekleren, met stof op hun hoofd. 2 De geboren Israëlieten gingen apart staan van de vreemdelingen, en zij beleden schuld voor hun zonden en voor de wandaden van hun voorouders. 3 Zo stonden ze daar, en gedurende een vierde deel van de dag werd er voorgelezen uit het boek van de wet van de HE E R , hun God, en nog eens een vierde deel van de dag beleden ze schuld en bogen ze zich neer voor de HE E R , hun God. Hier zie je dat er een moment genomen wordt waarin gezegd wordt: laten we nu alsnog eerlijk naar Gods wet kijken, eerlijk kijken naar het woord van God. Toen was het niet het moment om te rouwen en te weeklagen, maar dat is het nu wel. Heel duidelijk zie je ze hier terugkomen en dan is het opvallend dat erbij gezegd wordt: de geboren Israëlieten gingen apart staan van de vreemdelingen. Er waren mensen teruggekomen uit Perzië die geboren Israëlieten waren en behoorden tot het volk van God. Maar er waren ook heel veel vrouwen en vrienden, mensen die van God gehoord hadden en mensen die dachten; kom, laten we daar naar toe gaan, een soort nieuwe start. Hier wordt voor het eerst duidelijk gemaakt: wacht even, het maakt verschil wat voor achtergrond je hebt. Gods volk moet apart gezet worden van diegene die nog niet behoren tot Zijn volk. 3
Vervolgens staat er van hen: en zij beleden schuld voor hun zonden en voor de wandaden van hun voorouders. Die vreemdelingen werden niet weggestuurd, allerminst, maar juist die geboren Israëlieten wilden stilstaan bij alles wat zich hier had afgespeeld en bij de schuld van hun zonden, maar ook bij de wandaden van hun voorouders; het feit dat het volk Israël door God was weggestuurd en uitgeleid naar een vreemd land. Ze doordachten die hele voorgeschiedenis en daar wilden ze ook voor staan: God, dat hadden wij en onze ouders niet moeten doen. God, U moet daar enorm door gekwetst, geraakt en verdrietig zijn en we belijden U schuld en we erkennen U ook dat onze voorouders het niet goed hebben gedaan. Zo stonden ze daar, en gedurende een vierde deel van de dag werd er voorgelezen uit het boek van de wet van de HE E R , hun God, en nog eens een vierde deel van de dag beleden ze schuld. Uren en uren luisterden ze daar. Kijk, ik kan lang preken, toch!? Duurt lang, zeg je dan…. maar een vierde deel van de dag! Zes uur lang werd er gepreekt, werd er voorgelezen uit de wet! Bij ons kunnen de tien geboden al lang duren dat je denkt: nou is het wel genoeg… nu heb ik het wel door… Maar er werd heel nadrukkelijk de tijd genomen om stilgezet te worden bij wat er fout was gegaan; bij wat God wil en wat niet gedaan is. Dan gaat de tekst verder: 4 Op de verhoging van de Levieten stonden Jesua, Bani, Kadmiël, Sebanja, Bunni, Serebja, Bani en Kenani, en met luide stem riepen zij de HE E R , hun God, aan. De levieten stonden daar en ze baden publiekelijk naar God. 5 De Levieten Jesua, Kadmiël, Bani, Chasabneja, Serebja, Hodia, Sebanja en Petachja zeiden: ‘Sta op, prijs de HEER, uw God, voor eeuwig en altijd: Ze hebben geluisterd naar God, ze hebben hun schuld beleden en hebben daar heel nadrukkelijk een tijd lang bij stilgestaan. En dan is het moment om te zeggen: laten we nu samen onze God prijzen, laten we nu samen daarin voor het aangezicht van God gaan staan. En dan begint dat gebed: “Moge uw luisterrijke naam, die verheven is boven alle lof en roem, geprezen zijn. 6 U alleen bent de HE E R, u hebt de hemel gemaakt, de hoogste hemel en alle hemellichamen, de aarde en de zeeën met alles wat daar leeft. U geeft aan alles het leven, voor u buigen de hemelse machten. Ze loven en prijzen God en ze beginnen met Gods genade te bezingen. Er komt een soort lof reden op wat God allemaal gedaan heeft. Eigenlijk is de boodschap van het gedeelte dat we zo verder zullen lezen: zie eens wat een genade God geeft, zie eens wat God gedaan heeft voor Zijn volk: allereerst heeft Hij de wereld gemaakt, zo lazen we net. En het gaat verder: 7 U bent de HE E R , de God die Abram heeft uitgekozen, die hem uit Ur, de stad van de Chaldeeën, heeft geleid, die zijn naam veranderd heeft in Abraham. 8 U hebt gezien hoe zijn hart trouw bleef aan u, u hebt een verbond met hem gesloten en hem beloofd het land van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Perizzieten, de Jebusieten en de Girgasieten aan zijn nageslacht te geven. U hebt uw woord gehouden, u bent rechtvaardig. God heeft zich niet alleen bekend gemaakt als de Schepper die de wereld gemaakt heeft, Hij heeft zich ook verbonden aan mensen. Hij heeft Abraham geroepen. Daar zit iets van genade in. Dat is bijzonder, God had het niet hoeven doen. God zegt: met jou wil ik verder en door jou heen wil Ik de hele wereld gaan zegenen. Gods genade blijkt uit dat Hij de wereld maakte. Gods genade blijkt uit dat Hij mensen roept en Zich verbindt aan mensen. Het gaat verder: 9 U zag de ellende van onze voorouders in Egypte, bij de Rietzee hoorde u hen om hulp roepen. 10 Daarop verrichtte u tekenen en wonderen bij de farao en al zijn dienaren, bij zijn hele volk, omdat u wist hoe slecht zij onze voorouders behandelden. Zo vestigde u uw naam, die tot op heden 4
voortleeft. 11 Voor de ogen van de Israëlieten spleet u de zee, midden in de zee liepen zij op het droge. U wierp hun achtervolgers in de diepte, als een steen in kolkend water. God bevrijdde Zijn volk en dat niet alleen. God bevrijdde Zijn volk niet alleen van de onderdrukkers, de Egyptenaren waarbij gezegd wordt: U zag hoe slecht zij onze voorouders behandelden. In vers 10 wordt hier een woord gebruikt dat je verderop in de verzen weer tegenkomt en dat typerend was voor het gedrag van de Egyptenaren: in hun arrogantie en hun eigengereide manier waarop ze omgingen met Uw volk, heeft U hen gestraft. Hier wordt niet alleen verteld van de bevrijding door God als genade, maar ook van het oordeel dat erin klinkt, wat daartegenover staat. En heel mooi gaan we dat straks hier voorin de kerk zien als Joël en Matthijs gedoopt mogen worden. Waarom kon het volk Israël niet alleen door de Rietzee heengeleid worden en dat dan het water weer dichtviel zodat de Egyptenaren daar nog stonden, zodat niet een heel volk zou hoeven omkomen? Omdat hier duidelijk gemaakt wordt dat God van die arrogantie, die zelfverheffing en dat egoïsme niet alleen zegt dat het niet goed is, maar Hij zegt ook: Ik wil dat het weggevaagd word. Weg ermee! Dat is de reden waarom in deze lofprijzing op de genade van God ook dit genoemd wordt. Dat maakt duidelijk wat genade is; dat voor God egoïsme en zelfverheffing niet mag en niet kan bestaan en tegelijk dat God daaruit wil redden. Hij deed het. We gaan verder lezen. God redde niet alleen het volk, Hij bleef ook bij dat volk en zorgde voor het volk: 12 Overdag leidde u hen in een wolkkolom, ’s nachts in een vuurzuil, zodat er licht was op de weg die ze moesten gaan. 13 U daalde neer op de Sinai, u sprak met hen vanuit de hemel, u gaf hun juiste rechtsregels, deugdelijke wetten en goede voorschriften en geboden. 14 U maakte uw heilige sabbat aan hen bekend, u gaf hun uw geboden, voorschriften en wetten bij monde van uw dienaar Mozes. 15 Wanneer ze honger hadden gaf u hun brood uit de hemel, wanneer ze dorst hadden liet u water voor hen uit een rots stromen. U beval hun het land binnen te gaan en in bezit te nemen, het land dat u hun onder ede had beloofd. God bleef zorgen voor Zijn volk. God bevrijdde en leidde het volk niet alleen, maar God bleef zorgen voor Zijn volk. Ook daarin zie je zo duidelijk die genadige God. Die genadige God die zich ook wil verbinden, die ook deze twee kleine jongetjes roept. Die ook u, jou en mij roept. Of je nu al gedoopt bent en als het ware door de Rietzee heen bent gegaan, of niet. Dàt is God en dat willen de Levieten hier in dit gedeelte duidelijk maken. En dat is wat Gods Geest ons wil duidelijk maken door dit gedeelte: dìt is God. Dit is hoe God niet alleen werkt, maar wie Hij is; Hij doet wat Hij zegt. Op deze manier wordt in dit gedeelte die genade heel duidelijk bezongen: zie eens hoe vol genade God is. Dit is wat God doet. Wat een enorme genade is er nodig… En dan komt er een soort omslag in de tekst. Want tot nu toe is het eigenlijk alleen maar gegaan over God, God, God….. Er staat drie keer in: maar zij…. en drie keer gaat het over de Egyptenaren en twee keer gaat het erover dat God zijn volk leidde, dan is het volk het lijdend voorwerp om het maar zo te zeggen. God doet het met hen. Maar nu komt er een hele belangrijke omslag. Je zou thuis eens de ‘U’ en de ‘zij’ kunnen omcirkelen; ‘U’ en ‘het volk’ ….. 5
We gaan verder: Zo’n genadige God …. 16 Maar onze voorouders hebben zich misdragen; koppig als ze waren luisterden ze niet naar uw geboden. 17 Ze weigerden te luisteren en ze vergaten de wonderen die u voor hen verricht had. Koppig stelden ze een nieuwe leider aan, ze wilden weer slaven worden in Egypte. Maar u bent een God van vergeving, genadig en liefdevol, geduldig en zeer trouw: u verliet hen niet. Wat deden zij met die God? Ze tergden Hem, staat er. Hier wordt hetzelfde woordje gebruikt als er voor de Egyptenaren wordt gebruikt in vers 10 en dat is niet toevallig. Ze waren net zo arrogant; ze tergden Hem. Ze waren net zo eigenwijs; ze gingen heel bewust in tegen wat God zei. Sterker nog, ze zeiden: weet U, laat U Uw werk maar zitten … stuur ons maar weer terug naar Egypte… Dat is rebellie tegen God. En wat deed God? We lazen het: maar u bent een God van vergeving, genadig en liefdevol, geduldig en zeer trouw: u verliet hen niet. Ondanks dat ze zeiden: laat maar…. verliet God hen niet. De tekst gaat verder: 18 Ze tergden u door een stierkalf te gieten en te zeggen: ‘Dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid!’ 19 Maar liefdevol als u bent, hebt u hen zelfs toen, daar in de woestijn, niet verlaten. Boven hen stond steeds de wolkkolom om hun bij dag de weg te wijzen, en ’s nachts was er de vuurzuil die de weg verlichtte waarlangs ze moesten gaan. 20 U gaf hun uw goede geest, en zo verkregen ze inzicht; u stilde hun honger met manna, u leste hun dorst met water. 21 Veertig jaar lang hebt u hen onderhouden, in de woestijn ontbrak het hun aan niets, hun kleding raakte niet versleten en hun voeten zwollen niet op. 22 U gaf hun koninkrijken en volken, hun gebied verdeelde u onder hen. Ze namen het land van Sichon in bezit, het land van de koning van Chesbon en dat van Og, de koning van Basan. 23 Hun kinderen maakte u zo talrijk als de sterren aan de hemel, en u bracht hen naar het land waarvan u hun voorouders had gezegd dat ze het in bezit moesten nemen. 24 Hun kinderen kwamen inderdaad om het land in bezit te nemen. Voor hun ogen dwong u de Kanaänieten, de inwoners van het land, op de knieën, en u leverde de koningen en de volken die er woonden aan hen uit, zodat ze met hen konden doen wat ze wilden. 25 Ze namen versterkte steden in en veroverden vruchtbare grond, ze namen huizen in bezit, vol met de mooiste goederen, en ook uitgehouwen putten, wijngaarden, olijfbomen en fruitbomen. Ze aten, ze raakten verzadigd en werden vet, ze baadden in weelde door uw grote goedheid. Doordat het weer zo’n lang stuk gaat over Gods goedheid, zou je haast vergeten waar het mee begon: Ze tergden u door een stierkalf te gieten en te zeggen: ‘Dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid. Daar begon het mee…. Maar ondanks dat het volk dat deed, ging God verder met Zijn plan en Hij zorgde ervoor dat er gebeurde wat Hij beloofd had. En we lezen wat dat het volk oplevert: ze leefden daar vol in rijkdom en weelde en ze hadden het goed. En wat de Levieten in dit gebed duidelijk willen maken door het ook zo tegenover elkaar te stellen: Gods gaven zijn niet het teken van rechtvaardiging. En hier zit ook voor ons, die baden in weelde, rijk te eten en te drinken hebben en die zo ontzettend veel gaven en mogelijkheden hebben, net zo goed een belangrijke boodschap in zit. Dat je het goed hebt en dat God je rijk wil zegenen, daar mag je niet de conclusie uit trekken: en dus zit het goed in mijn leven. Als God zo ontzettend veel wil geven, dan zal het dus in mijn leven wel goed zitten… Pas daar mee op! Dat is wat de Levieten in dit gebed duidelijk maken. 6
Pas daar mee op, vergeet niet waar het mee begonnen is. Zij tergden God, ze gingen in tegen Hem, maar Hij gaf het! Waarom? Omdat Hij het beloofd had! Dan komt het tweede gedeelte van het gebed waarin dat ‘Hij’ en ‘zij’ weer heel duidelijk terug ziet komen, maar als het ware verder gaat. Toch verandert de toon wel een klein beetje. We gaan het eerst lezen, dan valt het misschien wel op: We beginnen vanaf vers 25b te lezen voor het contrast: …… Ze aten, ze raakten verzadigd en werden vet, ze baadden in weelde door uw grote goedheid. 26 Toch kwamen ze in opstand; ze rebelleerden –daar heb je dat woord weer- en traden uw wetten met voeten. Ze vermoordden uw profeten, dezelfde profeten die hen naar u wilden terugbrengen en hen daarom hadden gewaarschuwd, en ze lasterden u. 27 Daarom leverde u hen uit aan hun onderdrukkers. Wanneer ze werden onderdrukt riepen ze u aan, en u, vanuit de hemel, verhoorde hen. In uw grote liefde stuurde u bevrijders naar hen toe, en telkens weer redden die hen van hun onderdrukkers. 28 Maar zodra ze weer rust hadden deden ze weer wat slecht is in uw ogen. Dan leverde u hen aan hun vijanden uit, die hen vervolgens weer overheersten, en dan riepen zij u opnieuw aan, en vanuit de hemel verhoorde u hen weer. Liefdevol als u bent, redde u hen vele malen. 29 U waarschuwde hen, om hen terug te brengen naar uw wet, maar zij misdroegen zich, ze luisterden niet naar uw geboden en ze overtraden uw rechtsregels – terwijl ieder die ze nakomt, leven zal! Ze verzetten zich met hand en tand en hardnekkig weigerden ze te luisteren. 30 U had vele jaren geduld met hen, u waarschuwde hen door uw geest, bij monde van uw profeten, maar zij luisterden niet, en daarom leverde u hen uit aan de volken om hen heen. 31 Maar in uw grote liefde hebt u hen niet voor altijd vernietigd. U hebt hen niet verlaten, want u bent een genadige en liefdevolle God. Wederom zie je hier het ‘zij’ en het ‘U’. Wat zij deden was opstaan tegen God; Gods woord werd monddood gemaakt door de profeten uit te schakelen en de wetten aan de kant te zetten. God, wat U te zeggen hebt dat zal wel, maar wij weten het beter …. Maar God ging verder met het volk. God leverde hen wel uit en dat was het grote verschil met hiervoor. God strafte wel degelijk. Bij Gods genade moet niet gedacht worden dat Hij niet reageert op de zonde, of alles wegwist. Nee, Hij liet hen wel de gevolgen van hun zonde voelen. Hij liet het toe dat er onderdrukkers kwamen en Zijn hand zat daar heel duidelijk achter. Ja, God laat ons ook net zo goed soms de gevolgen van onze zonde en onze keuzes voelen. Maar toch, wanneer ze God aanriepen, wat hij daar en redde hij hen en bevrijdde hij hen. Ergens is dit, zeker voor ouders, niet vreemd. Jullie zullen dat vast en zeker gaan merken als deze twee kleine boefjes straks grote boefjes gaan worden. En als het gaat over dat woord ‘tergen’ denk ik dat je als vader en moeder –als je het al niet weet- dat binnen korte tijd zult ontdekken wat dat inhoudt. Want kinderen kunnen soms – ondanks dat je zoveel goeds met ze voorhebt en dat je ze zo graag wilt wijzen hoe het hoort- zo precies het tegenovergestelde doen. Niemand is dat vreemd.
7
Maar juist daarin geloof ik dat God Zich als onze Vader zich bekent maakt, zodat je als vader en moeder, of als opa en oma of als mensen om hen heen ontdekt: kijk, als ik naar mijn kinderen kijk en zie wat ze in mij kunnen oproepen, hoe ze af en toe het bloed onder je nagels vandaan kunnen halen – ook dat gevoel en die ervaring is God niet vreemd. Op zo’n moment kijk je eigenlijk in de spiegel: doe ik eigenlijk niet heel vaak hetzelfde naar God toe… en dan wil ik Hem betrekken in mijn leven en dan doe ik het zelf weer… en dan vraag ik Hem om hulp en Hij helpt en vervolgens ga ik weer de fout in en maak ik weer niet de keuze voor Hem. Het woord van verzet en arrogantie kom je hier in vers 29 weer heel duidelijk tegen. Er zit iets Egyptisch in deze Israëlieten. Er zit iets Egyptisch in ons allemaal. En dat is de reden waarom we straks zullen dopen, zodat we te horen krijgen: kijk, daar is Jezus voor gestorven. Jezus heeft de dood geleden die wij hadden verdiend. Jezus is gestorven voor ons verzet en onze arrogantie die ook in deze kleine kinderen ten diepste zit. Maar het oordeel daarover heeft geklonken en daarom hoeven we niet bang te zijn om dat op een bepaald moment in de ogen te kijken en te erkennen: ja, ook ik ben zo. Wat in dit gebed heel duidelijk naar voren komt is dat onze daden en ons gedrag niet de basis is voor hoe wij tegenover God mogen staan.
We lezen het laatste gedeelte: 32 En nu, o God, grote, sterke en ontzagwekkende God, u die zich trouw houdt aan het verbond, wees niet onverschillig voor de rampspoed die ons getroffen heeft, ons en onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze profeten, onze voorouders en heel uw volk, vanaf de tijd van de Assyrische koningen tot op de dag van vandaag. 33 U handelde rechtvaardig bij alles wat ons overkomen is, u bent betrouwbaar en wij zijn het die verkeerd handelden. 34 Onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze voorouders hielden zich niet aan uw wet. Ze sloegen geen acht op de geboden en voorschriften die u hun gegeven hebt. 35 Zij hadden hun eigen koninkrijk – in uw grote goedheid door u aan hen gegeven –, maar in dat ruime en vruchtbare land, het land dat u hun had gegeven, hebben ze u niet gediend. Hun wangedrag hebben ze niet opgegeven. 36 Kijk naar ons: nu zijn wij slaven! In het land dat u onze voorouders hebt gegeven om er te eten van de vruchten en van al het goede dat het opbrengt, in dat land zijn wij slaven. 37 Omdat wij gezondigd hebben, valt alle rijke oogst toe aan de koningen die u over ons hebt aangesteld, die over ons lichaam regeren en die met ons vee doen wat ze willen. Wij leven in grote ellende. 1 Op grond van dit alles gaan wij een verbintenis aan en stellen die op schrift. Tot zover de lezing van vanmorgen. Zie de enorme genade van God! U God, U bent genade. In alles wat U doet klinkt die genade. En wat levert dat hier op door die genade zo sterk te benadrukken? We zien in dit gedeelte dat die genade uitdrukkelijk bezongen wordt; dat God niet alleen genade is, maar ook steeds laat doorgaan. En dan vers 33 die het heel kort zegt: maar wij zijn slecht.
8
Wat is de conclusie van dit gebeuren? Wat is de uitwerking hiervan? 1 Op grond van dit alles gaan wij een verbintenis aan en stellen die op schrift. God, omdat wij beseffen dat U zo vol genade bent; God, omdat wij beseffen dat wij ten diepste niets bij U in te brengen hebben, sterker nog: we zullen weten dat we ingaan tegen U; God, omdat we weten dat U genadig bent willen wij ons verbinden met U. Willen wij een verbond aangaan met U. Zie dat dit 100% genade is en tegelijkertijd wel degelijk een keuze en een verbintenis inzit van de mensen en dat dit ook geldt voor jullie kleine kinderen. Dat je ze zult mogen vertellen wat God allemaal in hun leven gedaan heeft en wil doen en zal gaan doen, met als doel dat zij daarop zullen reageren en zeggen: maar God, omdat U zo bent wil ik mij verbinden met U! Wil ik leven in dat verbond met U. Dat mogen we hier straks gaan zien in de doop, wat benadrukt dat God het helemaal gedaan heeft. En tegelijk dat jullie als ouders zeggen: maar wij willen de genade van God duidelijk maken zodat ook onze kinderen zich willen gaan verbinden met die God, zodat ze gaan ontdekken hoe rijk die God en Zijn genade is en hoe die genade voor u, jou en mij mag gelden. Zo mogen wij ons verbonden weten met die God, ook al ben je niet gedoopt. Ook al ben je gedoopt en zeg je: ja, maar wacht, ik ben er nog niet over uit wat ik daarmee wil… Je mag je verbinden met die God, zodat je je steeds weer vergeven weet en vooral ook dat je hoop krijgt op een hele rijke en volle toekomst. God vol van genade.
Amen.
9