OPEN CATECHESE HAARLEM-CENTRUM
MEI 2000
DE HEILIGHEID VAN GOD IN HET OUDE TESTAMENT
PROGRAMMA: I
INLEIDING 1.1 het woord 'heilig' 1.2 het woord 'heilig' in het Oude Testament
II
GOD ALS DE HEILIGE 2.1 De Onvergelijkelijke 2.2 Gods heiligheid als bron van schrik 2.3 Gods heiligheid als bron van vreugde
III
GODS HEILIGHEID EN GODS VOLK 3.1 de eredienst 3.2 de heiliging van Gods volk 3.3 heiligheid en heiliging in het Nieuwe Testament
I
INLEIDING
1.1 Het woord 'heilig' In het Nederlandse spraakgebruik heeft het woord 'heilig' verschillende betekenissen. We hebben het over een 'heilige' oorlog van moslimfundamentalisten, over een 'heilig boontje', over 'heilig' ontzag voor iets of iemand hebben. In ieder geval wordt met het woord 'heilig' iets bedoeld wat respectabel is, of verheven. In de RK-kerk heeft men in de loop der geschiedenis op deze manier heel wat mensen 'heilig' verklaard. Het begrip 'heilig' kom je in alle godsdiensten tegen. In alle godsdiensten wordt onderscheid gemaakt tussen het heilige en het profane. Het heilige is huiveringwekkend en fascinerend. In de oude oosterse godsdiensten speelden twee begrippen een rol. Het eerste is mana (het heilige). Dit is het heilige als een geheimzinnige macht, die goed kan doen, maar ook gevaarlijk kan zijn en in allerlei zaken aanwezig is. Je kon door toverspreuken, riten en offers proberen de gevaarlijke kant te bezweren en de goede kant naar je toe te trekken. Het andere begrip is taboe (gewijd, niet bestemd voor het gewone leven). Dit duidt altijd de gevaarlijke kant aan van het heilige; het is een geheimzinnige macht die schuilt in voorwerpen, personen of tijden waarvoor je per definitie uit moet kijken. 1.2
Het woord 'heilig' in het Oude Testament
Op het eerste gezicht lijkt het bijbelse woord 'heilig' ook deze magische kant te hebben. In 2 Sam.6:6 mag de ark bv. niet aangeraakt worden, en dit geldt ook van het heilige gerei van de tabernakel in Num.4:15. In beide gevallen is de dood het gevolg van de overtreding. Toch is er een verschil. Het blijkt dat in het OT niet de geheimzinnige macht van het voorwerp zelf de dood veroorzaakt, maar dat dit een daad van God is (2 Sam.6:7). De voorwerpen zijn niet in zichzelf gevaarlijk, maar ze worden als het ware door de Here bewaakt. Hij heeft bepaalde voorwerpen bestemd voor zijn dienst en niet de aanraking met dit voorwerp is dodelijk, maar de overtreding van Zijn gebod. Dat geldt van alles dat de Here toebehoort (de sabbat, de eerstgeborene, Israël zelf, de berg Sion, de grond waar Hij verschijnt, de tempel, het tempelgereedschap enz). De Here heeft op deze dingen zijn beslag gelegd en daarom zijn ze heilig. Israël kent geen voorwerpen, personen of tijden die in zichzelf een geheimzinnige kracht hebben, maar wel voorwerpen, personen of tijden waarvan de Here gezegd heeft: Die horen Mij toe en zijn bestemd voor mijn dienst en als jullie je daar aan vergrijpen zal Ik straffen. In Israël is alleen de Here heilig. De gevaren of zegeningen schuilen niet in de schepping, maar in de Here Zelf en in Hem alleen. Het Hebreeuwse woord voor heilig is qadosj, dat waarschijnlijk moet worden afgeleid van een werkwoordstam die betekent: 'scheiden'. Heilig is dan wat gescheiden is van het gewone, het profane. Heel duidelijk is dit in Lev. 20:26: "Weest Mij heilig, want heilig ben Ik, de Here, en Ik heb u afgezonderd van de volken, opdat gij Mij zoudt toebehoren". Hier blijkt ook dat aan dat heilig zijn twee duidelijke kanten zitten: het is een afgezonderd zijn van het zondige, van de wereld, en een toegewijd zijn aan God. II
GOD ALS DE HEILIGE
2.1 De Onvergelijkelijke We hebben al gezien dat in de wereld rondom Israël het vooral allerlei zaken, tijden, plaatsen, personen, voorwerpen en dergelijke zijn die met heiligheid geladen zijn, op een onpersoonlijke, haast magische wijze. In het Oude Testament komt dit alles in een heel ander licht te staan, en wel een heel persoonlijk licht. In Israël is alleen de HERE in volstrekt zin 'heilig'. Alle andere zaken en personen zijn slechts in zoverre heilig als ze bij Hem horen. Op een unieke wijze wordt ons in het Oude Testament verkondigd dat God Zelf de Heilige is. Wat is de betekenis hiervan? Prof. Peels zegt het in zijn boekje zo: Hij is de Onvergelijkelijke, die Zich niet zomaar laat inpassen in de ons vertrouwde menselijke denkkaders. "Dat God de Heilige is, kunnen we wellicht nog het beste vertalen door te zeggen dat Hij de Gans Andere is". Gods heiligheid is in de eerste plaats zijn onvergelijkelijkheid met iets of iemand anders. Zo zegt God
Zelf het: "Met wie dan wilt gij Mij vergelijken, dat Ik Hem zou gelijk zijn? zegt de Heilige." (Jes.40:25). En Israël heeft dit ook zelf uitgesproken. Bij de Schelfzee zong het volk: "Wie is als Gij, onder de goden, Here, wie is als Gij, heerlijk in heiligheid, vreselijk in roemrijke daden, wonderbaar in uw doen?" (Ex.15:11). Zijn heiligheid is kenmerkend voor de God van de Bijbel. Geen ander begrip zegt zoveel over wie God werkelijk is, en geen ander begrip wordt in het Oude Testament zo vaak van God gebruikt. Gods heiligheid heeft te maken met al zijn andere 'eigenschappen'. Gods liefde bijvoorbeeld, is een heilige liefde, zijn toorn is een heilige toorn, zijn erbarmen een heilig erbarmen. God is in dat alles de Heilige, de Gans Andere. 2.2
Gods heiligheid als bron van schrik
2.2.1 Gods heiligheid betekent afstand De heiligheid van God wil in de eerste plaats dus zeggen dat Hij totaal ánders is dan al het geschapene. Hos.11:9: "Want Ik ben God en geen mens, heilig in uw midden". Het anders zijn van God wordt in deze uitspraak door het woord heilig onderstreept: dáárom handelt Hij wonderlijk, anders dan de mens ooit zou verwachten. Gods heiligheid betekent daarmee tegelijk een schrikwekkende distantie, afstand tussen God en mens. Een afstand die een mens op de knieën brengt. Tegenover deze heiligheid moet een mens zijn nietigheid beseffen. Het duidelijkst wordt de inhoud van het woord 'heilig' in Jes. 6. De profeet Jesaja heeft in zijn roepingsvisioen God leren kennen in zijn heiligheid; dit maakte een blijvende indruk op zijn leven, zodat hij later in zijn prediking telkens over God spreekt als de heilige God of de Heilige Israëls. Wat de heiligheid van God betekent, blijkt uit het lied en het gedrag van de engelen. Zij zingen het driemaal heilig, terwijl zij hun aangezicht voor deze heilige God bedekken (Jes.6:2). Als zij zingen: "heilig, heilig, heilig is de Here der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol", roept Jesaja uit: "Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien". Duidelijk is ook dat Gods heiligheid te maken heeft met zijn heerlijkheid (de stam qds heeft in het babylonisch-assyrisch zowel de betekenis van: vreselijk zijn, als van: helder glanzen; dit raakt aan Ex. 15:11: "Hij is heerlijk in heiligheid, vreselijk in roemrijke daden en verricht wonderdaden")
-
Ps. 99:3,5,9: Ook hier komen we een drievoudig 'Heilig is de Here' tegen. Tegelijk worden de volkeren opgeroepen te 'beven' en te 'sidderen' (vs. 1) en Gods naam wordt 'geducht' (= vreeswekkend) genoemd. In Jes. 8:13 krijgt Jesaja de instructie: "De Here der heerscharen, Hèm zult gij heilig achten en Hij moet het voorwerp van uw vrees en Hij moet het voorwerp van uw schrik zijn". "God 'heiligen' en Hem 'vrezen' is hier synoniem. Het is belijden, dat Hij de Heilige is, erkennen, dat er tussen de heilige God en de nietige, zondige mens een absolute tegenstelling bestaat en zich daarom in diepe ootmoed voor Hem buigen" (B.J. Oosterhoff in De vreze des Heren in het Oude Testament).
2.2.2 Gods heiligheid als oorzaak van gericht Dat Gods heiligheid mensen doet schrikken hangt niet alleen samen met een besef van nietigheid, maar vooral met besef van zondigheid dat een mens in de ontmoeting met de heilige God overvalt. God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1 Joh.1:5), wie Hem ontmoet wordt zich in één keer de eigen duisternis diep bewust. God is als de Heilige ook de Gans Andere in zijn reinheid en zondeloosheid. En meermalen komt Zijn heiligheid dan ook vooral uit in het gericht over de zonde. Lev. 10:1-3: Als de zonen van Aäron vreemd vuur op het altaar brengen, betoont God Zich de Heilige door hen te doden. Num. 20:10-13: Als Mozes op de rots slaat, tegen het woord van de Here in, mondt dit uit in het oordeel dat hij Israël niet zal mogen brengen in het beloofde land. Vs. 13 zegt dat de Here Zich op die manier de Heilige betoonde. Een enkele keer komen we de uitdrukking tegen dat God 'bij zijn heiligheid zweert' zodat er een gericht komt (vb. Amos 4:2). In al deze teksten blijkt: de zonde tast Gods heiligheid aan, en het gericht vloeit daaruit voort dat God voor zijn eigen heiligheid strijdt. Typerend voor de profeet Jesaja is de uitdrukking 'de Heilige Israëls'. Deze naam is een haast paradoxale uitdrukking: de Heilige-van-Israël. De Heilige God heeft Zich verbonden aan een zondig volk. Juist het feit dat Israël van God is en dat God de Heilige is, maakt de zonde
zo ernstig en de genade zo heerlijk. Jesaja predikt Israëls afval van de Heilige Israëls (Jes. 1:4, vgl. 5:24, 30:11, 31:1), hierover zal het gericht komen (Jes. 30:12-15, vgl. 5:24) en tegelijk zal God een 'rest' overlaten en zijn heiligheid tegen de vijand van Israël keren (Jes. 29:18-20, vgl. 10:17). 2.3
Gods heiligheid als bron van vreugde
2.3.1 Gods wonen bij de mensen Gods verheven heiligheid doet een mens zijn kleinheid en zondigheid beseffen, maar tegelijk is dat niet alles. We moeten steeds twee uitspraken tegelijk doen: Hij is de Heilige èn Hij is in ons midden (Hos.11:9)! Deze heilige God wil namelijk bij de mensen wonen! De mooiste tekst die dit zegt is Jes. 57:15: "Want zo zegt de Hoge en Verhevene, die in eeuwigheid troont en wiens naam de Heilige is: In den hoge en in het heilige woon Ik èn bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven.". God is de Heilige èn Hij is in ons midden. Hij kan tegelijk God zijn èn met Mozes spreken zoals iemand met zijn vriend spreekt (Ex.33:11). Gods wonen bij de mensen heeft te maken met zijn liefde. En Gods liefde is omdat Hij de Heilige is van een bijzondere kwaliteit: zijn liefde is een heilige liefde. Het is een liefde, die het niet hebben kan, dat de geliefde er niet geheel voor Hem is. God heeft Israël uitverkoren, Israël behoort Hèm toe. Het is karakteristiek voor zijn liefde dat Hij het niet verdragen kan, dat Israël zich aan andere goden zou geven. Het Oude Testament drukt dit uit met het woord 'naijver' (Ex.20:5). Gods naijver en Gods heiligheid gaan vaak samen. Dit kan in negatieve zin: vb. Jozua 24:19 (hier staan naijver en heiligheid in het teken van gericht over Israël), maar Gods naijver en heiligheid kunnen ook positief worden ingezet voor de redding van Israel: bv. Ez. 39:25. Dezelfde boodschap heeft Zach. 8:2: "Zo zegt de Here der heerscharen: Ik ben voor Sion in grote ijver ontbrand; in gloeiende ijver ben Ik ervoor ontbrand. Zo zegt de Here: Ik keer weder tot Sion en Ik woon binnen Jeruzalem; Jeruzalem zal de stad der trouw, en de berg van de Here de heerscharen zal de berg der heiligheid genoemd worden". 2.3.2 God als de heilige Verlosser In deze lijn wordt er in en na de ballingschap over Gods heiligheid gesproken. In zijn heiligheid laat de Here zijn volk niet ten onder gaan. En zijn heiligheid is zo een bron van troost en bemoediging. Deze boodschap klinkt vooral door in de tweede helft van het boek Jesaja (40-56), waar gesproken wordt over de Heilige God als de Verlosser. Vb. Jes. 41:14: "Vrees niet, gij wormpje Jakob, gij volkje Israël! Ik ben het, die u help, luidt het woord des Heren en uw Verlosser is de Heilige Israëls" (vgl. ook 43:14, 47:4, 48:17, 49:7, 54:5). De profeet Ezechiël heeft het voortdurend over Gods 'heilige Naam' die ontheiligd wordt. Maar de Here zal Zich als de Heilige bewijzen, ervoor zorgen dat zijn naam niet meer ontheiligd wordt (vgl. Ez. 20:39,41, 28:22,25 38:16, 39:25,27). Dit brengt Israël de redding. Kenmerkend is Ez. 36:22-28: "Ik zal mijn grote naam die onder de volken ontheiligd is, die gij temidden van hen ontheiligd hebt, heiligen; en de volken zullen weten, dat Ik de Here ben, luidt het woord van de Here HERE, wanneer Ik mij voor hun ogen aan u de Heilige zal betonen. Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeenvergaderen uit alle landen, en Ik zal u brengen naar uw eigen land". Duidelijk is dat het hier gaat om een profetie voor de toekomst. Heel Israëls toekomstverwachting loopt uit op de tijd dat de vijanden zullen boeten voor hun opstand tegen de Heilige Israëls (Jes. 47:4) en Israëls rest heilig zal heten (Jes.4:3). Dan zal de HERE in een nieuw verbond dit volk heiligen, zodat het Hem geheel zal toebehoren (Jer.31). God zelf zal de gehoorzaamheid leren, zodat zijn heilige naam niet meer ontheiligd wordt (Ez. 20:39). Zelfs de volken zullen andere, reine lippen krijgen om Gods naam aan te roepen (Zef.3:9). Het zal zijn een heilige God en een heilig volk, er zal een dag komen dat Gods heiligheid alles zal omvatten en er niets 'profaans' meer wezen zal. De profeet Zacharia heeft dat in een visioen gezien: "Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: de Here heilig; en de potten in het huis des Heren zullen zijn als de sprengbekkens vóór het altaar; ja, alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de Here der heerscharen heilig zijn" (Zach. 14:20). Zelfs gewone gebruiksvoorwerpen (bellen, potten) zullen even heilig zijn als het heilige vaatwerk in de tempel. God zal alles zijn en in allen en Zijn heiligheid zal dit bewerken.
III
GODS HEILIGHEID EN GODS VOLK
3.1
De eredienst
Omdat God heilig is, wordt in het Oude Testament ook alles heilig genoemd wat bij Hem hoort, waar Hij beslag op legt, wat men aan Hem wijdt. Er kan van personen worden gezegd dat zij heilig zijn: de engelen (Ps. 89:6,8, Job.15:15), de gelovigen in het algemeen (Ps.34:10), de eerstgeborenen (Ex. 13:2), de profeten (Jer.1:5), de priesters (Lev. 21:6) enz. Het volk Israël zelf heet 'een heilig volk' (Ex.19:6, Jer.2:3). Er zijn ook heilige plaatsen, bv. het Heilige der heiligen, de ontoegankelijke plaats achter in de tempel, waar God woont (Ex. 3:5, 19:12, Jes.11:9). En er zijn heilige tijden, zoals de sabbat (Jes.58:13, Ez.22;26, Ex.31:14) en andere feestdagen (Lev.23). Tenslotte zijn er heilige zaken, zoals de ark en de tabernakel, alles wat tot het tempelgerei behoort en de priesterkleding, de offers en de gaven. Vooral het feit dat er heilige zaken zijn, kan bij ons vreemd overkomen. Het lijkt alsof zij een soort magische kracht bezitten: soms is alleen het aanraken van heilige voorwerpen al genoeg om zelf 'heilig' te worden (Ex.29:37, 30:29) en mensen sterven als zij het heilige aanraken (Num.4:15,20, Lev.6:24-30). Het gaat er echter om dat God zijn stempel op die heilige zaken gedrukt heeft, ze behoren Hèm toe. Als iemand zich daaraan vergrijpt, wordt hij niet door een magische kracht aangetast, maar door het oordeel van God (zie 1.2). 3.2
De heiliging van Gods volk
Als God Heilig is, de Gans Andere, dan zal ook het volk dat bij Hem behoort, heilig moeten zijn, gans anders. De Heilige, die in het midden van Israël woont, neemt Israël geheel voor zich in beslag en het hele Israëlitische leven zal hiervan het stempel moeten dragen. In Deuteronomium zien we vooral dat deze 'heiliging' met zich meebrengt een uitbanning van heidense gewoonten en gebruiken. Deut. 7:6: "Want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; ú heeft de Here, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn". Deze woorden worden in h. 14 herhaald met een verbod op allerlei heidense gewoonten. Verkiezing en heiliging gaan samen. In Leviticus 17-26 komen we een samenhangend gedeelte tegen dat wij de 'heiligheidswet' noemen. Deze naam is ontleend aan het belangrijkste vers uit dit gedeelte: Lev.19:2: "Heilig zult gij zijn, want Ik, de Here, uw God, ben heilig". Op alle mogelijke terreinen van het leven klinkt het 'Ik ben de Here uw God', en daarom hebben jullie je zo en zo te gedragen. De levenspraktijk van Israël lag echter vaak bedroevend ver onder deze maat. 3.3
Heiligheid en heiliging in het Nieuwe Testament
Wie vanuit het Oude Testament verder leest merkt dat in het Nieuwe Testament de lijnen van Gods heiligheid worden doorgetrokken. En wel heel direkt. Hos.11:9, de tekst waar we mee begonnen, wordt in de Here Jezus volle werkelijkheid: Jezus ìs de Heilige God temidden van zijn volk. Hij is de Immanuël, God met ons. Niet alleen heeft Christus ons met God verzoend door zijn sterven en opstanding, volgens 1 Kor.1:30 is Hij ook de zijnen gegeven tot heiliging. Het is de Heilige Geest die deze heiliging realiseert in het leven van gelovigen. De gelovige gemeente wordt net als het volk Israël aangesproken als 'heiligen' (Rom. 1:7, 1 Kor.1:2). Dit geldt niet alleen voor bijzondere christenen, gevorderden of ingewijden, maar dit geldt alle gelovigen. De heiligen zijn de burgers van het volk, dat de Heilige uitverkoren, geroepen en gereinigd heeft (1 Petr.2:9,10). Het is een naam die God aan hen geeft, een geschenk en niet een prestatie. Maar daarom geldt van hen, wat ook van Israël gold: God wil hun heiliging. Het 'weest heilig, want Ik ben heilig' uit het Oude Testament geldt nu ook in de gemeente van Christus: 1 Petr.1:15: "Voegt u, als gehoorzame kinderen, niet naar de begeerten uit de tijd uwer onwetendheid, maar gelijk Hij, die u geroepen heeft heilig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig, want Ik ben heilig". Niet langer zijn allerlei zaken, tijden of plaatsen heilig: dat alles behoorde tot het oude verbond. Maar de gelovigen worden opgewekt om in hun hele bestaan een heilig en Gode welgevallig offer te brengen (Rom.12:1). Hun hele leven wordt zo een eredienst.
-
God wil onze heiliging, daartoe heeft Hij zijn Heilige Geest gegeven. Het is zelfs zo, dat zonder heiliging niemand God zal zien (Heb.12:14). De heiliging is daarom iets waar de gelovigen mee bezig moeten zijn, waarnaar zij moeten jagen. Maar bovenal is het iets dat hun geschonken zal worden in een wonderlijke zuiverheid bij de komst van Christus (Op. 21:2, 1 Thess.3:13).
In het Nieuwe Testament is veel in vervulling gegaan van wat we in het Oude Testament tegenkwamen. Het belangrijkste is gebeurd: Jezus Christus is gekomen en Hij heeft het mogelijk gemaakt dat zondige mensen mogen omgaan met de Here God, die de Heilige is! Maar de toekomst is nog niet ten volle gerealiseerd. Het visioen uit Zacharia 14 is nog geen werkelijkheid. Die dag hebben we dus nog te verwachten. Dan zal opnieuw het driemaal heilig uit het Oude Testament gezongen worden: "Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt" (Op.4:8). En het nieuwe Jeruzalem zal de heilige stad genoemd worden (Op.22:19) waarin God alles zal zijn en in allen. "En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam. En de stad heeft de zon en de maan niet van node, dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar lamp is het Lam. ... En in haar zal niets onreins binnenkomen, en niemand, die gruwel en leugen doet, maar alleen zij, die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam" (Op.21:22-27).
Haarlem, 22 mei 2000 Miranda Renkema.
DE HEILIGHEID VAN GOD IN HET OT PROGRAMMA: I
INLEIDING 1.1 1.2
het woord 'heilig' het woord 'heilig' in het Oude Testament
II GOD ALS DE HEILIGE 2.1 2.2 2.3
de Onvergelijkelijke Gods heiligheid als bron van schrik Gods heiligheid als bron van vreugde
III GODS HEILIGHEID EN GODS VOLK 3.1 3.2 3.3
de eredienst de heiliging van Gods volk heiligheid en heiliging in het Nieuwe Testament
I
INLEIDING
1.1 Het woord 'heilig' -
in Nederlands spraakgebruik verschillende betekenissen in alle godsdiensten onderscheid tussen het heilige en het profane - mana (het heilige als magische kracht) - taboe (gewijd, niet bestemd voor het gewone leven)
1.2 Het woord 'heilig' in het Oude Testament -
lijkt ook deze magische kant te hebben (2 Sam.6:6, Num.4:15) verschil: niet aanraking met voorwerp zelf is dodelijk, maar overtreding van Gods gebod qadosj = scheiden: dat wat gescheiden is van het gewone heilig = afgezonderd van de wereld en toegewijd aan God (Lev. 20:26)
II GOD ALS DE HEILIGE 2.1 de Onvergelijkelijke -
In Israël is alleen de Here heilig; alle andere zaken en personen slechts in zoverre ze bij Hem horen God is de Heilige = de Onvergelijkelijke, de Gans Andere (Jes.40:25, Ex.15:11) Geen ander begrip zegt zoveel over wie God is; het heeft te maken met al Gods 'eigenschappen'
2.2 Gods heiligheid als bron van schrik a. Gods heiligheid betekent afstand -
Hos.11:9: "Want Ik ben God en geen mens, heilig in uw midden" ÿ besef van nietigheid - Jes.6 - Ps.99:3,5,9 - Jes.8:13
b. Gods heiligheid als oorzaak van gericht -
Gods heiligheid komt uit in gericht over de zonde - Lev.10:1-3 - Num.20:10-13 - Amos 4:2 - uitdrukking 'de Heilige Israëls' bij Jesaja (Jes.1:4, 30:12-15, 29:18-20)
2.3 Gods heiligheid als bron van vreugde a. Gods wonen bij de mensen -
God is de Heilige èn Hij is in ons midden (Hos.11:9) - Jes.57:15 - Gods naijver: Jozua 24:19, Ez.39:25 - Zach.8:2
b. God als de heilige Verlosser -
God laat zijn volk niet ten onder gaan, Hij is de Verlosser en zal Zelf zijn Naam heiligen - Jes.41:14 - Ez.36:22-28 - Zach.14:20
III GODS HEILIGHEID EN GODS VOLK 3.1 De eredienst -
omdat God heilig is, is ook alles wat bij Hem hoort heilig - personen - plaatsen - tijden - zaken
3.2 De heiliging van Gods volk -
omdat God Heilig is moet het volk dat bij Hem hoort heilig zijn - Deut.7:6 - Lev.19:2
3.3 Heiligheid en heiliging in het Nieuwe Testament -
-
Jezus Christus is de Heilige God temidden van zijn volk (vervulling Hos.11:9) - gelovige gemeente aangesproken als 'heiligen' - het 'weest heilig want Ik ben heilig' geldt ook in de gemeente van Christus (1 Petr.1:15) - geen heilige zaken, tijden of plaatsen, maar hele leven van de gelovigen is eredienst De toekomst is nog niet ten volle gerealiseerd