OPEN CATECHESE - HAARLEM-CENTRUM
MEI 2000
HET BEROUW VAN GOD IN HET OUDE TESTAMENT
PROGRAMMA: I
INLEIDING
II
GODS BEROUW 'TEN KWADE' 2.1 2.2 2.3
III
Genesis 6:6,7 1 Samuël 15:11,35 Conclusie
GODS BEROUW 'TEN GOEDE' 3.1 3.2 3.3 3.4
inhouding van een oordeel opschorting van een aangekondigd oordeel een einde aan Gods berouw 'ten goede' Gods berouw in Israëls belijdenis
IV
GODS BEROUW EN HET NIEUWE TESTAMENT
V
CONCLUSIES
I
INLEIDING
Ruim 35x kom je in het Oude Testament tegen dat God ergens berouw van heeft. Het feit dat in de Bijbel staat dat God berouw kent, heeft al heel wat mensen hoofdbrekers gekost. Als je nadenkt over wat het betekent dat God berouw kan hebben, duiken er eigenlijk twee grote problemen op: 1. Spreekt de Bijbel zichzelf niet tegen als er staat dat God in berouw terug kan komen op zijn daden? Er zijn toch ook heel wat teksten die spreken over de 'onberouwelijkheid' of de 'onveranderlijkheid' van God (zie Num. 23:19, 1 Sam. 15:29, Jak. 1:17). 2. Kàn het sowieso wel, God die berouw heeft over zijn daden? Kan God ooit zeggen: 'Ik heb verkeerd gehandeld', of: 'had Ik dit of dat maar vooruit geweten'? Botst het hebben van berouw niet met zijn God-zijn? En: is een God die berouw kan hebben niet eigenlijk onberekenbaar? Niet alleen 'gewone' bijbellezers komen deze problemen tegen, ook theologen vonden het een moeilijk onderwerp. In de discussies erover kom je twee verschillende opvattingen tegen. Aan de ene kant zie je (vooral in de vroege kerk) een wegredeneren van het spreken over Gods berouw. Griekse vertalingen van het Oude Testament proberen soms de gedachte aan Gods berouw gewoon weg te vertalen en gebruiken dan woorden als 'genadig zijn' of 'toornen' in plaats van 'berouwen'. Bovendien vonden veel filosofen in die tijd het goddeloos om te beweren dat God emoties zou kennen. Men vond het getuigen van wijsheid als je als filosoof boven gemoedstoestanden verheven was, hoeveel te meer gold dit dan voor God? God heeft geen menselijk trekken, en als de Bijbel over God spreekt in menselijke beelden (antropomorfismen), dan is dat het gevolg van Gods aanpassing aan ons. God moet soms wel eens iets anders zeggen dan dat Hij bedoelt, omdat wij Hem anders niet begrijpen. Het spreken over Gods berouw vatte men daarom op als oneigenlijk, beeldend spreken, zonder echte openbaringswaarde. Naast deze lijn is er ook een te letterlijk opvatten van het bijbelse spreken over Gods berouw geweest. Dat gebeurde in de vroege kerk, vooral als reaktie op het bovenstaande denken. Maar in onze tijd zie je het terugkomen, bij moderne theologen als H.M. Kuitert en H. Berkhof. Kuitert moet niets hebben van het spreken over antropomorfismen als 'oneigenlijke' manier van zeggen. Gods wezen ís zijn Openbaring. Gods wezen ligt juist in wat wij aanpassing aan ons noemen: God is onze Bondgenoot. Daarbij is berouw karakteristiek voor God, God verandert steeds van voornemen, en zijn allerlaatste woord is niet dat van toorn, maar van genade (Zach. 8:14,15).
Hoe moeten we nu tegen Gods berouw aankijken? Een antwoord op die vraag zullen we in het Oude Testament zelf moeten zoeken. We kunnen de teksten in twee categorieën verdelen: enerzijds teksten die spreken over Gods berouw 'ten kwade' (berouw dat resulteert in oordeel), anderzijds teksten die spreken over Gods berouw 'ten goede' (berouw dat God heeft over aangekondigd onheil, zodat het niet wordt uitgevoerd). Opmerkelijk is dat bijna alle teksten blijken te gaan over dit berouw 'ten goede'. Slechts op twee momenten in het Oude Testament is sprake van Gods berouw over een 'heilsdaad', nl. bij de zondvloed en bij Sauls verwerping. II
GODS BEROUW 'TEN KWADE'
2.1 Genesis 6:6,7 Helemaal aan het begin van de Bijbel komen we voor het eerst tegen dat van het berouw van God gesproken wordt. "Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde, en al wat de overleggingen van zijn hart voorbrachten te allen tijde slechts boos was..." (vs.5) ... "toen berouwde het de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart" (vs.6). Dit is zo'n tekst waarbij latere vertalingen hebben geprobeerd de passage wat te verzachten: men heeft het 'berouwde' vertaald met 'overdacht', 'overlegde bij Zichzelf' en 'werd toornig'. Maar het gaat wel degelijk om berouw van God, kijk maar naar het daaropvolgende 'het smartte Hem in zijn hart'. Dat wil zeggen dat het diep ingreep bij de Here God, het deed Hem diep verdriet. Wat betekent Gods berouw hier nu? Niet dat Hij terugkomt op iets dat Hij verkeerd gedaan zou hebben. Ook niet, dat God spijt heeft van iets dat Hij niet gedaan zou hebben als Hij van te voren had geweten hoe het zou aflopen. Gods berouw is hier, dat Hij met veel pijn ziet, hoe het met de mens gaat en dat Hij zijn handelwijze met de mens gaat veranderen. Dat Gods berouw niet voorkomt uit een besef van verkeerd gehandeld te hebben, blijkt wel uit het vervolg. God houdt nl. vást aan de mens die Hij gemaakt had (vs. 8, 8:21). De schepping van de mens op zich was niet verkeerd, en God houdt vàst aan zijn oorspronkelijke bedoeling, maar gaat nu langs een ander spoor. God is de levende God die in bewogenheid reageert op de mens, in dit verband is te spreken over het berouw van God.
Het is interessant dat ook uit andere landen uit het oude Midden-Oosten verhalen bekend zijn over een zondvloed. In 2 Babylonische verhalen wordt verteld hoe de goden om vage redenen hebben besloten tot een zondvloed om de mensheid te verdelgen. Ook hier wordt een mens (omdat het besluit uitgelekt is) gered door het bouwen van een boot. Na de vloed brengt die mens een offer aan de goden, waarop zij 'als vliegen' afkomen omdat ze de offers zo lang gemist hebben. De goden hebben dan grote spijt dat ze de zondvloed over de aarde hebben laten gaan. Het blijkt dat het berouw van de goden in deze verhalen een berouw is over eigen kortzichtigheid, over eigen toegeeflijkheid tegenover één god die de verdelging van de mensen wilde. Het berouw betreft eigen gedrag, de eigen besluiten waren verkeerd en het komt pas achteraf, als de zondvloed achter de rug is. In Genesis 6 is het berouw van God niet een inzien van verkeerd handelen van Hem Zelf, maar een reaktie op de boosheid van de mens. Omdat God Gód is, moet Hij wel reageren op de radicale boosheid van de mens. Je zou kunnen zeggen dat het godenberouw in de Babylonische verhalen een menselijk soort berouw is, en het berouw van God in Genesis 6 een goddelijk berouw.
2.2 1 Samuël 15:11,35 Aanleiding is het sparen door Saul van het waardevolste van de buit na de overwinning op Amalek. De opdracht was geheel anders (1 Sam. 15:3). Het sparen van de koning van Amalek was een teken van eerzucht; een gevangen vorst oogt goed. Verder zou slapheid van Saul een rol gespeeld kunnen hebben. In ieder geval is het woord van God niet opgevolgd. Na herhaaldelijk aandringen van Samuël wordt dit ook door Saul erkend. De breuk is echter niet meer te helen. God zegt: "Het berouwt Mij, dat Ik Saul tot koning heb aangesteld, want hij heeft zich van Mij afgekeerd en mijn bevelen niet uitgevoerd" (vs.11). Het slotwoord van dit hoofdstuk herhaalt dit nog eens: "En de Here had berouw, dat Hij Saul tot koning over Israël had aangesteld" (vs.35). Wat voor berouw is dit? God heeft berouw, niet omdat Hij iets verkeerds gedaan zou hebben, maar omdat Sául iets verkeerds gedaan heeft. Het berouw van God is het einde van zijn verkiezend handelen met Israël via de weg van Saul. Maar tegelijk zet Gods handelen in een Messiaans vorst zich voort; niet meer via Saul, maar nu via David (vs. 28). God komt hier in diepere zin op zijn besluit níet terug (1 Sam. 8:7,9,22). Gods berouw verandert niet zijn uiteindelijke plannen. Zo staat het berouw van God in 1 Samuël 15 op één lijn met Genesis 6. In beide gevallen gaat het om een verandering in Gods handelwijze, een gedeeltelijk terugkomen op een zaak om deze zaak des te beter voort te kunnen zetten (in Gen. 8 een vernieuwd begin met de mensheid, in 1 Sam.16 een vernieuwd begin met het koningschap). In beide teksten wordt het berouw van God veroorzaakt door de ontrouw van de mens. In 1 Samuël 15 is nog iets bijzonders aan de hand. In dit hoofdstuk staat nl. tussen de woorden over Gods berouw van vs.11 en vs.35 in een tekst die zegt dat God géén berouw heeft. Vs.29: "Ook liegt de Onveranderlijke Israëls niet en Hij kent geen berouw; want Hij is geen mens, dat Hij berouw zou hebben". Hoe is dit nu mogelijk in één en hetzelfde hoofdstuk? Het afscheuren van de slip in vs.27 is een symbool van het oordeel dat het koningschap van Saul wordt afgescheurd en aan een ander gegeven. Uit Sauls gedrag en woorden tot nu toe blijkt, dat het naar zijn mening wel mogelijk is het met God 'op een akkoordje' te gooien. Maar dan prent Samuël Saul in dat Gods oordeel dat een ánder over Israël koning zal zijn (vs.28) èrnst is. Mocht Saul denken dat het met dit oordeel niet zo'n vaart loopt, dan vergist hij zich! God is niet te vermurwen, Hij zal op dit woord beslist niet meer terugkomen. God is niet als een mens, wispelturig, onstandvastig, dat Hij het ene moment zus en het andere moment zo spreekt. Een mens kan van het ene op het andere moment berouw van iets krijgen, God niet. Gods berouw heeft in 1 Samuël 15 dus twee kanten die beide waarheid zijn, twee kanten die elkaar aanvullen: enerzijds dat God berouw heeft over Saul (vs.11,35), maar dit betekent geen willekeur (vs.29); anderzijds dat God geen mens is om wispelturig te zijn en zijn woord te berouwen (vs.29), maar dit betekent niet dat God zijn manier van handelen als reaktie op wat de mens doet niet kan veranderen (vs.11,35). Samengevat: Gods berouw is echt, een reageren op menselijke schuld, maar dit berouw is niet zoals het menselijke berouw wispelturig of willekeurig. Ditzelfde vind je in Num. 23:19. Bileam heeft Israël gezegend. De teleurgestelde Balak wil het dan vanuit een andere hoek proberen: wellicht heeft God dan een ander woord. Zo zou je het van mensen kunnen verwachten: wispelturigheid, verandering, op een woord terug komen. Maar zo is God niet: "God is geen man, dat Hij liegen zou; of een mensenkind dat Hij berouw zou hebben. Zou Hij zeggen en niet doen, of spreken en niet volbrengen?". Balak hoeft niet te denken dat God die de zegen over Israël heeft laten uitspreken daar even later in berouw op terugkomt. Hij is God en geen mens. Dit betekent net als in 1 Samuël 15 niet dat God geen berouw kan hebben, maar wel dat God niet op menselijke wijze berouw heeft, onstandvastig en wispelturig is.
2.3
Conclusie
1.
3.
Slechts 2x is er in het Oude Testament sprake van het berouw van God over een heilsdaad. Dit staat echter beide malen in verband met een nieuwe belofte, die de lijn van Gods plan doortrekt. Het doel blijft hetzelfde, de weg waarlangs het doel wordt bereikt verandert. Gods berouw is niet iets totaal anders dan menselijk berouw: het gaat gepaard met smart en brengt een verandering in handelwijze. Gods berouw is ook niet hetzelfde als menselijk berouw: het is niet wispelturig en gaat niet gepaard met zelfverwijt of schuldgevoel. Gods berouw hangt samen met het handelen van mensen, met de schúld van mensen.
III
GODS BEROUW 'TEN GOEDE'
2.
3.1 Inhouding van een oordeel Op drie plaatsen is sprake van Gods berouw over een oordeel dat al in gang is. Gods berouw betekent dan dat het gericht niet ten einde toe voltrokken wordt. -
2 Sam. 24:16 en 1 Kron. 21:15 hebben betrekking op de volkstelling van David. Als Jeruzalem vernietigd dreigt te worden, grijpt God in: "Toen de engel zijn hand naar Jeruzalem uitstrekte om het te verdelgen, berouwde het onheil de Here en Hij zeide tot de engel die verderf bracht onder het volk: Genoeg! Laat nu uw hand zinken." Het berouw van God roept een halt toe aan Gods oordeel, dat terecht was. Gods heilsplan gaat voort, waarin Jeruzalem een centrale positie inneemt. Het berouw van God is hier een bewogen inhouden van het rechtvaardige oordeel.
-
Jer. 42:10. Jeruzalem is verwoest, veel ballingen zijn naar Babel weggevoerd. Nadat de stadhouder van Nebukadnesar door Joden is vermoord, wil overste Jochanan naar Egypte vluchten, maar consulteert eerst Jeremia. Tien dagen moet hij wachten tot het antwoord van God komt: "Indien gij rustig in dit land blijft, dan zal Ik u bouwen en niet afbreken, u planten en niet uitrukken, want Ik heb berouw over het kwaad dat Ik u heb aangedaan" (vs.10). Met het 'kwaad' waar God berouw over heeft, is bedoeld de verovering van het land en de wegvoering in ballingschap. Er is geen sprake van dat Gods berouw hier betekent dat God ten onrechte het onheil over Jeruzalem gebracht zou hebben. Maar: God stopt het onheil, na de tijd van uitrukken is het nu de tijd van planten. God kan het niet meer aanzien! God heeft berouw, dat betekent: er komt een ommekeer in de geschiedenis.
3.2 Opschorting van een aangekondigd oordeel Op meerdere plaatsen is sprake van een aangekondigd oordeel dat God niet ten uitvoer brengt, omdat Hij 'berouw' krijgt. Gods berouw is hier een Zelfbeheersing, een grenzen stellen aan zijn toorn. -
Ex. 32:14. Na de zonde met het gouden kalf wil de Here God het volk vernietigen. Mozes treedt dan op als voorbidder, met drie argumenten: 1. waarom zou de Here een zo groots begonnen werk afbreken (vs.11), 2. het beeld dat de heidenen zouden krijgen (vs.12), 3. herinnering aan de beloften aan de aartsvaders. Na deze voorbede volgt vs. 14: "En de Here kreeg berouw over het kwaad, dat Hij gezegd had zijn volk te zullen aandoen". Het berouw van God betekent een omkeer op een kritiek moment, een laten varen van de toorn. Maar niet een teniet doen van het oordeel (vs. 34).
-
Amos 7:3,6. Ook hier brengt een profetische voorbede God tot berouw. Amos ziet in zijn 1e visioen een ramp met sprinkhanen, maar hij roept: "Here Here, vergeef toch! Hoe zou Jakob staande kunnen blijven? Hij is immers klein!" (7:2), daarop volgt: "Dit berouwde de Here. Het zal niet geschieden, zeide de Here" (7:3). In het daaropvolgende visioen ziet hij een ramp door vuur en roept: "Here, Here, houd toch op! Hoe zou Jakob staande kunnen blijven? Hij is immers klein!" (7:5) en opnieuw berouwt het de Here (vs.6). Maar in het 3e visioen bidt Amos niet meer; de tijd van het berouw is hier voorbij, het oordeel komt. Het berouw van God in de eerste twee visioenen betekent: nóg beheerst de Here zich. Het is een opschorten van het oordeel. Maar in het derde visioen wordt het duidelijk: de tijd van Gods berouw is voorbij.
-
Twee teksten laten het verband zien tussen Israël bekering en het berouw van God. De eerste is Jer. 26:3,13,19. Het berouw van God is hier a.h.w. een voortdurend aanbod. Voor de samenhang tussen de bekering van de mens en het berouw van God, vgl. Jer. 36:1-3. De tweede tekst is Jona 3:10. God en Jona 'zien' de stad, maar wel op een verschillende manier. Wat Israël in Ex. 32 heeft ervaren, geschiedt nu aan Ninevé. Zie verder onder 3.4.
-
Hos. 11:8. In de vertaling van het NBG staat in vs. 8 het woord 'erbarmen'. Als je aan het woord dat in de Hebreeuwse grondtekst staat één letter verandert, komt je bij het werkwoord 'erbarmen' terecht. De Statenvertaling kiest echter wel de moeilijker lezing 'berouwen'. "Toen Israël een kind was heb Ik het liefgehad" (vs.1). De Here heeft Israël gekoesterd, verzorgd. Maar zij dwaalden weg. Daarom zal het oordeel komen, absoluut zeker (vs.5-7). Dan vindt er echter een wonderlijke wending plaats, in vs. 8: "Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm, u overleveren, Israël?.. Mijn hart keert zich om in Mij, ten volle wordt mijn berouw opgewekt". Ik kan het niet, zegt God, Ik kàn Israël niet voorgoed in het gericht ten onder laten gaan zoals Sodom en Gomorra. In plaats van Israëls 'omkering' volgt er een 'omkering' in Gods hart, veroorzaakt door zijn berouw. God zal Efraïm na het eens verkozen te hebben, nu niet definitief te gronde richten. God brengt zijn toorn niet definitief ten uitvoer. Dat betekent niet dat het oordeel geheel over gaat (vs.11). Maar door het oordeel heen gloort de hoop: Gods berouw stelt grenzen aan zijn toorn, omdat Hij zijn heilsplan wil voltooien. Gods berouw in deze tekst is ten diepste een zaak van Gods ontferming (hier geen samenhang met Israëls bekering of voorbede van een middelaar).
3.3 Een einde aan Gods berouw 'ten goede' Twee teksten waarin het einde van Gods berouw 'ten goede' in zicht komt zijn Jes. 57:6 en Jer. 15:6. De vertaling van Jes. 57:6 is wat moeilijk, maar het beste is te vertalen: 'zou Ik bij deze dingen nog berouw kunnen hebben?' Midden in de schildering van de goddeloosheid van het volk Israël klinkt de rhetorische vraag van de Here God: als de zaken zó staan, hoe zou Ik dan nog berouw kunnen hebben, mijn oordeel blijven opschorten? Ook in Jer. 15 is te lezen dat aan Gods zwijgen en gerichtsuitstel een eind komt, dat Gods geduld aan de grens is gekomen: "Ik ben het berouwen moe". In Amos 7 was te zien dat er een tijd komt dat de tijd van berouw voorbij is en dat het gericht komt (vgl. ook Hos.13:14, Jer.4:28, 15:6, 20:16, Ez.24:14, Zach.8:14). 3.4 Gods berouw en Israëls belijdenis Het berouw van God kan in het Oude Testament soms zo verwoord worden dat het een onderdeel van de belijdenis over God wordt. -
Jer. 18:7-10. De twee kanten van het verbond, zegen en vloek, leven en dood (Deut. 30:1120) worden hier met de prediking van Gods berouw samen gebracht. Gods woord is niet star en mechanisch, maar Hij reageert. Zijn berouw staat in directe relatie met het handelen van de mens, van het volk waarmee Hij zich verbond met eis en beloften.
-
Joël 2:13. In woorden die aan Ex. 34:6 herinneren roept Joël op tot bekering: "Want genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende over het onheil". God heeft graag berouw over het aangezegde oordeel, om het in te houden. Zo is het berouw van God een bron van hoop, een pleitgrond. In Jona 4:2 vinden we dezelfde belijdenis terug, maar dan in de mond van Jona nota bene als een verwijt richting God!
-
Joël 2:14: "Wie weet, of Hij Zich niet wendt en berouw heeft en een zegen achter Zich laat overblijven...". 'Wie weet', deze woorden komen vaker voor en we noemen dat het profetische 'misschien' (zie Amos 5:15, Zef. 2:3). Wat betekent dit 'misschien'? Het is geen uiting van twijfel, maar van levende hoop (zie Joël 2:12). Verder is het geen uiting van onzekerheid tegenover een onberekenbare God, maar van de ootmoed van iemand die weet geen rechten te hebben. Uiteindelijk benadrukt het de vrijmacht van Gods handelen, ook t.a.v. zijn toorn. De menselijke bekering is wel voorwaarde, maar geen grond voor de redding. Dit is ook heel goed te zien in Jona 3:9. Op Jona's preek komt een gelovige reactie van de Ninevieten. Ze scheuren hun kleren als teken van afkeer van de zonde. Maar de redding komt hiermee niet automatisch. Ninevé klampt zich vast aan het mogelijk berouw van God: 'wie weet...'. Uiteindelijk is het Gods soevereine beslissing.
IV
GODS BEROUW EN HET NIEUWE TESTAMENT
Zo vaak als in het Oude Testament over het berouw van God gesproken wordt, zo weinig gebeurt dat in het Nieuwe Testament. Eigenlijk wordt in het Nieuwe Testament alleen gezegd dat God géén berouw heeft. Van belang is vooral Rom. 11:29, waar Paulus zegt dat de genadegaven en de roeping Gods t.a.v. Israël 'onberouwelijk' zijn. Hier wordt de lijn van Hosea 11 doorgetrokken: De Here laat zijn volk niet voorgoed los. Ook in Hebr. 7:21 is dezelfde lijn terug te vinden: God is onveranderlijk in trouw, wat Hij beloofd heeft zal Hij doen, Zijn heilsplan breekt Hij niet af. Wat is de reden dat het thema van Gods berouw in het Nieuwe Testament in feite ontbreekt? We zullen die reden moeten zoeken in de voortgang van de heilsgeschiedenis (zie vorige open catechese). Het berouw van God in het Oude Testament heeft op één of andere wijze altijd te maken met zijn oordeel. In de komst van de Here Jezus heeft Gods heilswerk echter zijn hoogste punt bereikt. Aan het kruis voltrekt zich het oordeel van God over de zonde, in die Ene. Ieder die in Hem gelooft, heeft vrede met God. Op ieder die Hem verwerpt, blijft de toorn van God - een oordeel dat gerealiseerd zal worden in het eindgericht. Ondertussen geldt van deze specifieke heilshistorische tijd dat het de tijd is van Gods geduld en lankmoedigheid. Hierin is voor het spreken over het berouw van God weinig plaats, want het oordeel ís gekomen in Christus, en het zál komen op de jongste dag. V
CONCLUSIES
1.
Gods berouw is niet hetzelfde als menselijk berouw. Wel is er een zekere overeenkomst, namelijk dat berouw een verandering in handelwijze met zich meebrengt en gepaard kan gaan met hevige emoties. Maar er is ook een groot verschil: Gods berouw komt nooit voort uit het besef van tekortkomen of onwetendheid.
2.
De twee lijnen van Gods berouw en van Gods onberouwelijkheid zijn niet tegenstrijdig, maar vullen elkaar aan. De lijn van Gods berouw geeft aan dat de Here een levende God is, die kan reageren op de mens; de lijn van Gods onberouwelijkheid geeft aan dat dit berouw geen willekeur inhoudt en dat Gods heilsplan onverminderd doorgaat. God verandert weleens de middelen, maar nooit het uiteindelijke doel.
3.
Aanleiding tot het berouw van God is bij zijn berouw 'ten kwade' de schuld van mensen (dan komt Gods heiligheid en Zijn toorn over de zonde in actie), en bij zijn berouw 'ten goede' bekering, voorbede of de dreigende vernietiging van zijn volk (dan komt Gods liefde en het opkomen voor de eer van zijn Naam in actie). Menselijke bekering kan wel een voorwaarde, maar nooit de grond voor het berouw van God zijn, dat wordt uitgedrukt in de teksten van het profetische 'misschien'.
4.
Het gevolg van het berouw van God bestaat in concrete actie. De gevolgen 'ten goede' zijn het stoppen van een begonnen gericht of het opschorten van de uitvoering van een aangekondigd gericht. Gevolg is altijd, dat Gods heilsplan voortgaat. Als God berouw heeft kan Hij nog wel straffen, maar niet meer ten volle vernietigen.
5.
De betekenis van het Oudtestamentische spreken van Gods berouw is dat hier duidelijk wordt dat God de lévende God is. Hij is niet de onbewogen Beweger van de oude filosofen, Hij is ook niet de al te menselijke Bondgenoot-God van Kuitert. Hij is de bewogen Here die in zijn levende omgang met deze wereld en met zijn volk zijn weg gaat, niet statisch maar van nabij-reagerend. Het feit dat dat God berouw kan hebben is uitdrukking van zijn bewogenheid en vrijheid en zo een machtig teken van zijn majesteit.
Haarlem, 2 mei 2000 Miranda Renkema.
HET BEROUW VAN GOD IN HET OUDE TESTAMENT PROGRAMMA: I
INLEIDING
II GODS BEROUW 'TEN KWADE' 2.1 2.2 2.3
Genesis 6:6,7 1 Samuël 15:11,35 Conclusie
III GODS BEROUW 'TEN GOEDE' 3.1 3.2 3.3 3.4
inhouding van een oordeel opschorting van een aangekondigd oordeel een einde aan Gods berouw 'ten goede' Gods berouw in Israëls belijdenis
IV GODS BEROUW EN HET NIEUWE TESTAMENT V CONCLUSIES
I
INLEIDING
-
35x in Oude Testament Gods berouw - spreekt de Bijbel zichzelf niet tegen? - kàn God wel berouw hebben?
-
hoe moeten we tegen Gods berouw aankijken? het antwoord zoeken in Oude Testament zelf
-
2 categorieën teksten: - Gods berouw 'ten kwade' - Gods berouw 'ten goede'
II GODS BEROUW 'TEN KWADE' 2.1
Genesis 6:6,7 -
2.2
God ziet hoe het met de mens gaat en gaat zijn handelwijze veranderen Hij houdt vast aan zijn oorspronkelijke bedoeling, maar gaat nu langs een ander spoor 1 Samuël 15:11,35
2.3
op één lijn met Genesis 6: verandering in handelwijze om het oorspronkelijke plan voort te zetten, beide veroorzaakt door ontrouw van de mens Gods berouw in 1 Samuël 15 heeft twee kanten die elkaar aanvullen Conclusie
-
slechts 2x in OT sprake van berouw van God over een heilsdaad berouw van God is niet iets totaal anders dan menselijk berouw, het is ook niet hetzelfde berouw van God hangt samen met het handelen van mensen
III GODS BEROUW 'TEN GOEDE' 3.1
Inhouding van een oordeel -
3.2
2 Sam. 24:16, 1 Kron. 21:15 Jer. 42:10 Opschorting van een aangekondigd oordeel
3.3
Ex. 32:14 Amos 7:3,6 Jer. 26:3,13,19, Jona 3:10 Hos. 11:8 Een einde aan Gods berouw 'ten goede'
3.4
Jes. 57:6 Jer. 15:6 Gods berouw in Israëls belijdenis
-
Jer. 18:7-10 Joël 2:13 Joël 2:14, Jona 3:9 het profetische 'misschien'
IV GODS BEROUW EN HET NIEUWE TESTAMENT -
NT spreekt bijna niet over Gods berouw Rom. 11:29, Hebr. 7:21: Gods heilsplan gaat door reden ligt in voortgang heilsgeschiedenis: het oordeel ìs gekomen in Christus en zàl komen op de jongste dag
V CONCLUSIES 1. Gods berouw is niet hetzelfde als menselijk berouw. 2. De twee lijnen van Gods berouw en van Gods onberouwelijkheid zijn niet tegenstrijdig, maar vullen elkaar aan. 3. Aanleiding tot het berouw van God: - bij berouw 'ten kwade': schuld van mensen - bij berouw 'ten goede': bekering, voorbede, dreigende vernietiging v.h. volk 4. Gevolg van het berouw van God bestaat in concrete actie. 5. Betekenis van het OT-ische spreken over Gods berouw: God is de lèvende God.