Wat moeten wij met de gruwelverhalen uit het Oude Testament?
Is de God van het oude testament wel dezelfde als de liefdevolle Vader?
Richteren 4:21-24 21 Maar Jaël, de vrouw van Cheber, nam een tentpin, greep de hamer, trad zacht op hem toe en dreef de pin in zijn slaap tot zij in de grond drong – want hij was van uitputting in een diepe slaap gevallen – en hij stierf. 22 En zie, daar kwam Barak, die Sisera achtervolgde. Jaël ging naar buiten, hem tegemoet, en zeide tot hem: Kom, en ik zal u de man tonen, die gij zoekt. Toen trad hij bij haar binnen en zie, Sisera lag daar dood, met de pin in zijn slaap. 23 Zo vernederde God op die dag Jabin, de koning van Kanaän, voor de Israëlieten. 24 En de hand der Israëlieten drukte steeds zwaarder op Jabin, de koning van Kanaän, totdat zij Jabin, de koning van Kanaän, verdelgd hadden.
Jozua 6:20-21 20 Het volk dan juichte, terwijl men op de horens blies; zodra het volk het geluid van de hoorn vernam, hief het een luid gejuich aan. En de muur stortte ineen, en het volk klom de stad binnen, ieder recht voor zich uit, en zij namen de stad in. 21 Toen sloegen zij alles wat in de stad was, met de ban, zowel man als vrouw, zowel jong als oud, tot runderen, schapen en ezels toe, met de scherpte des zwaards.
Psalmen 109:1-20 1 O God, die ik loof, zwijg niet, 2 want een goddeloze en bedrieglijke mond hebben zij tegen mij opengedaan; zij spreken tegen mij met een leugentong, 3 met woorden van haat omringen zij mij en zij bestrijden mij zonder oorzaak; 4 tot loon voor mijn liefde weerstaan zij mij, maar ik ben een en al gebed; 5 zij laden kwaad op mij in plaats van goed, en haat tot loon voor mijn liefde. 6 Stel een goddeloze als rechter over hem, een aanklager sta aan zijn rechterhand; 7 voor het gericht gedaagd, ga hij als schuldige uit, zijn gebed worde tot zonde;
8 mogen zijn dagen weinige zijn, moge een ander zijn ambt nemen; 9 mogen zijn kinderen wezen worden, zijn vrouw weduwe; 10 mogen zijn kinderen overal ronddolen en bedelen, en opgejaagd worden uit hun puinhopen. 11 De schuldeiser aze op zijn ganse bezit, vreemden mogen plunderen wat hij met moeite verwierf; 12 hij hebbe niemand, die hem liefde blijft bewijzen, niemand ontferme zich over zijn wezen; 13 zijn nakroost zij ter uitroeiing, in het volgend geslacht worde hun naam uitgewist. 14 De ongerechtigheid van zijn vaderen blijve bij de Here in gedachtenis, en de zonde van zijn moeder worde niet uitgewist;
15 dat deze bestendig vóór de Here zijn, opdat Hij hun gedachtenis van de aarde verdelge; 16 omdat hij er niet aan dacht liefde te bewijzen, maar de ellendige, de arme en de versaagde van hart ten dode toe vervolgde. 17 De vloek had hij lief – die kome over hem; de zegen wilde hij niet – die blijve verre van hem; 18 hij bekleedde zich met vloek als met zijn gewaad die kome als water in zijn binnenste, als olie in zijn gebeente; 19 die zij hem als een kleed waarin hij zich hult, als een gordel die hij bestendig draagt. 20 Dit zij van de Here het loon van mijn belagers, en van hen die kwaad tegen mij spreken.
Vroege “oplossingen”: Marcion en het Gnosticisme.
1) Progressieve openbaring
Hebreeën 1:1-3 1 Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, 2 heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken in de Zoon, die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft. 3 Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge
Matteüs 5:17-19 17 Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen. 18 Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. 19 Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen.
Matteüs 5:21-22 21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. 22 Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.
Matteüs 5:27-28 27 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. 28 Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd.
Matteüs 5:31-48 31 Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haar een scheidbrief geven. 32 Maar Ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht, maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt echtbreuk. 33 Wederom hebt gij gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken, doch aan de Here uw eden gestand doen. 34 Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren: bij de hemel niet, omdat hij de troon van God is;
35 bij de aarde niet, omdat zij de voetbank zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de stad van de grote Koning is; 36 ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet één haar wit kunt maken of zwart. 37 Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze. 38 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand. 39 Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe; 40 en wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel; 41 en zal iemand u voor één mijl pressen, ga er twee met hem.
42 Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u lenen wil. 43 Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. 44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, 45 opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. 46 Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat voor loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde? 47 En indien gij alleen uw broeders groet, waarin doet gij meer dan het gewone? Doen ook de heidenen niet hetzelfde? 48 Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.
Christus, verborgen in het Oude Testament
1 Petrus 1:8-12 8 Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben; in Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien, en gij verheugt u met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, 9 daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen. 10 Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, 11 terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna.
12 Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan.
Jona 4:10-11 10 Toen zeide de Here: Gij wildet de wonderboom sparen, waarvoor gij u geen moeite hebt gegeven en die gij niet hebt doen groeien, die in één nacht is ontstaan en in één nacht is vergaan. 11 Zou Ik dan Nineve niet sparen, de grote stad, waarin meer dan honderdtwintigduizend mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand, benevens veel vee?
God openbaart Zich in de gebrekkige kennis van een bepaalde tijd:
Psalmen 139:13-14 13 Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven. 14 Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid,wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel.
Psalmen 139:15-16 15 Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk; 16 uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond.
1 Samuël 1:4-6 4 Wanneer de dag aanbrak, dat Elkana offerde, gaf hij aan zijn vrouw Peninna en aan al haar zonen en dochters ieder een deel, 5 maar aan Hanna gaf hij een dubbel deel, want hij had Hanna lief, hoewel de Here haar moederschoot toegesloten had. 6 Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen, omdat de Here haar moederschoot toegesloten had.
Genesis 1:3 En God zeide: Er zij licht; en er was licht
2) De Bijbel is Gods Woord, natuurlijk, maar:
Geen geschiedenis, maar wel Evangelie:
1 Korinthiërs 10:11 Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.
Typologie en allegorie
1 Petrus 3:18-21 18 Want ook Christus is eenmaal om de zonden gestorven als rechtvaardige voor onrechtvaardigen, opdat Hij u tot God zou brengen: Hij, die gedood is naar het vlees, maar levend gemaakt naar de geest, 19 in welke Hij ook heengegaan is en gepredikt heeft aan de geesten in de gevangenis, 20 die eertijds ongehoorzaam geweest waren, toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden.
21 Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus,
Galaten 4:21-27 21 Zegt mij, gij, die onder de wet wilt staan, luistert gij niet naar de wet? 22 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, één bij de slavin en één bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het (woord) Hagar betekent de berg Sinai in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij.
26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder. 27 Want er staat geschreven:Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij die geen weeën kent; want talrijker zijn de kinderen der eenzame dan van haar, die een man heeft.