Positie van de Molenstichting Noord-Brabant Dave Fresen Tom van Ommen Kevin van den Nieuwenhuyzen Jan-Willem Nuy Sjoerd Tjeerdsma Studiebegeleider: drs. Marjolein van Noort
Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg
Mei 2004 Wetenschapswinkel Universiteit van Tilburg Postbus 90153 5000 LE Tilburg Tel. 013-4662645 E-mail:
[email protected] Internet: www.uvt.nl/wetenschapswinkel ISBN 90-73758-62-9
Voorwoord De Molenstichting Noord-Brabant houdt zich bezig met het instandhouden en bevorderen van de Brabantse molencultuur in de breedste zin van het woord. Op verzoek van Molenstichting Noord-Brabant hebben Dave Fresen, Tom van Ommen, Kevin van den Nieuwenhuyzen, JanWillem Nuy en Sjoerd Tjeerdsma de organisatiestructuur van de stichting onder de loep genomen. Reden hiervoor is dat er bij veel betrokkenen in de ‘molenwereld’ onduidelijkheid bestaat over die structuur. Daardoor is het voor moleneigenaren, molenaars en andere geïnteresseerden vaak lastig om juiste informatie te verkrijgen of bijvoorbeeld subsidies aan te vragen. Fresen, Van Ommen, Van den Nieuwenhuyzen, Nuy en Tjeerdsma hebben in het kader van hun studie Business Studies bekeken hoe de huidige situatie is op het gebied van molenbehoud en wat de plaats van Molenstichting Noord-Brabant in dezen is. Door kritisch te kijken naar de organisatiestructuur zoals die is en door gesprekken te voeren met betrokken personen, hebben zij inzicht gekregen in de situatie en vervolgens aanbevelingen gedaan die kunnen helpen een meer heldere organisatie te creëren. Nienke de Vries Bemiddelaar Wetenschapswinkel
Voorwoord van de auteurs Op dit moment wordt de molenwereld gedomineerd door enkele grote organisaties. Deze organisaties vormen een monopoly in het verstrekken van informatie aan molenaars, moleneigenaren en andere geïnteresseerden. Temidden van dit collectief hebben kleine organisaties, waarvan de meeste afhankelijk zijn van vrijwilligers, weinig kans op overleven. Kleine stichtingen kampen vaak met een gebrekkige infrastructuur en inefficiënte communicatiemiddelen. De molenstichting Noord-Brabant is hier een voorbeeld van. In een poging om deze beperkingen te overkomen benaderden zij de Wetenschapswinkel. De Wetenschapswinkel heeft op haar beurt ons team, van vijf studenten Business Studies van de faculteit economische wetenschappen, aangewezen om de huidige situatie in de molenwereld voor de stichting te onderzoeken. Dave Fresen Tom van Ommen Kevin van den Nieuwenhuyzen Jan-Willem Nuy Sjoerd Tjeerdsma
Inhoudsopgave 1
2
3
4
Introductie
3
1.1
Doelstellingen
3
1.2
Probleemstelling
3
1.3
Onderzoeksvragen
4
1.4
Onderzoeksmethode / strategie
4
Structuur Noord-Brabantse molenwereld
7
2.1
Introductie
7
2.2
Structuur binnen de MS-NB
7
2.3
Doelstellingen van de MS-NB
8
2.4
Huidige communicatie zoals beschreven door de MS-NB
8
2.5
Communicatie met andere stichtingen en organisaties
9
2.6
Vastgestelde problemen
10
2.7
Invloed van de MS-NB
12
Communicatiestructuur binnen de Molenstichting NoordBrabant
15
3.1
Introductie
15
3.2
Verbeterde communicatie
15
3.3
Aanpassing van de algemene doelen
17
Subsidiemogelijkheden voor moleneigenaren
19
4.1
Introductie
19
4.2
Gemeentelijke subsidies
19
4.3
De provincie
22
4.4
Rijksdienst voor de Monumentenzorg
24
4.5
Prins Bernhard Cultuur Fonds
26
4.6
Nationaal Restauratiefonds
27
viii
POSITIE VAN DE MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
4.7 5
Conclusie
Ontwikkeling van een biotoop voor de molen
31 33
5.1
Introductie
33
5.2
De biotoop van de molen
34
5.3
De molen als een beschermd stads- of dorpsgezicht.
36
5.4
Bestemmingsplan en hoe in beroep te gaan
39
5.5
Conclusie
43
6
Conclusies & Aanbevelingen
45
7
Referenties
47
Bijlagen Hoofdstuk 2
49
Bijlagen Hoofdstuk 3
76
Bijlagen Hoofdstuk 4
80
Bijlagen Hoofdstuk 5
101
Samenvatting Dit onderzoeksproject is gedaan in opdracht van de Molenstichting Noord-Brabant waarnaar zal worden gerefereerd als de “MS-NB”. De MS-NB is in het leven geroepen om de monumenten die het Nederlandse landschap sieren te helpen in hun voortbestaan, en is werkzaam in de gehele provincie Noord-Brabant. De stichting dient te fungeren als een centraal informatiepunt voor iedereen die geïnteresseerd is of op enige manier betrokken is bij “de molenwereld”. De huidige molenwereld is echter zo ongestructureerd dat verscheidene autoriteiten elkaar beconcurreren in plaats van een communicatief geheel te vormen. Ook de moeilijke procedures om subsidies en biotopen aan te vragen belemmeren de organisatorische structuur van de molenwereld. Deze problemen zouden een punt op de agenda van de MS-NB moeten zijn; de stichting heeft hier echter niet de middelen voor. Het eerste probleem betreft de organisatorische structuur. De communicatie verloopt niet naar behoren, en er is onduidelijkheid over de onderlinge verbanden tussen de betrokken personen. Ook de frequentie waarmee contact wordt gezocht is verre van voldoende. Als gevolg daarvan is de invloed van de MS-NB nauwelijks merkbaar, en haar doelen dus niet haalbaar. De communicatie zou verbeterd kunnen worden door de structuur te evalueren en te verdelen over een of twee personen. Bijkomend zal er gebruik moeten worden gemaakt van ICT mogelijkheden zoals een discussion board en een database op de website om deze daarmee te verbeteren. De taken binnen de structuur van de organisatie zouden beter verdeeld moeten worden door middel van standaardisatie. Dit zal de efficiëntie van in dit geval de inzet van vrijwilligers met beperkte vrije tijd opschroeven. De rol van de MS-NB is vaak onduidelijk; vooral met betrekking tot subsidieaanvragen is de positie van de stichting vaag. Een veel voorkomende vergissing die wordt gemaakt is dat mensen denken dat de MS-NB een centrale rol speelt in de feitelijke aanvraag, terwijl de stichting een meer informatieve functie heeft. Die informatieve functie omvat het verdelen van documenten met de specificaties over monumenten en de aanvraag van subsidies daarvoor. Het is echter niet mogelijk om een enkel ontwerp te maken, aangezien de regelingen per geval verschillen. Het laatste punt waar onderzoek naar is gedaan is de mogelijkheid tot het creëren van een enkel document voor de aanvraag van een beschermde biotoop. In tegenstelling tot wat de meeste mensen denken,
2
POSITIE VAN DE MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
behandelt de MS-NB tot op heden deze zaken niet. Ook op dit vlak zou een rol als informatiepunt voor de stichting nuttig zijn. Vooral het inlichten van molenaars en moleneigenaren over de mogelijkheden die zij voor handen hebben zou zeer bruikbaar zijn. De aanvraag van een beschermde biotoop is vaak een waar ‘gevecht’ met overheidsinstanties, en vraagt veel tijd. Mede daardoor zijn er maar enkele molens die omgeven zijn door een beschermde biotoop. De MS-NB zal alleen een respectabele positie in de molenwereld verkrijgen als de communicatiestructuur dusdanig wordt verbeterd zodat het voor iedereen duidelijk is wat de stichting doet, wat haar doelen zijn en hoe zij mensen kan voorlichten.
1
Introductie
1.1
Doelstellingen
De molenwereld valt langzaam uit elkaar in kleine stukjes. Er zijn verschillende autoriteiten, maar zij werken langs elkaar heen en de communicatie en samenwerking tussen hen kan verbeterd worden. De Molenstichting Noord-Brabant, waarnaar van nu af aan gerefereerd zal worden met MS-NB, wil graag die verschillende autoriteiten verenigen. Verder wil de stichting een duidelijke structuur scheppen voor de molenaars, moleneigenaren en iedereen die geïnteresseerd is in molens in de regio Noord-Brabant. Momenteel zijn er beperkte financiële middelen beschikbaar voor de molens. Er is een bepaalde subsidie van de overheid, maar deze is niet voldoende. Bovendien is het niet duidelijk wie molenaars en moleneigenaren kunnen benaderen voor financiële hulp voor het behoud en de restauratie van molens. De problemen van de MS-NB, waar zij zich mee bezig willen gaan houden, zullen verdeeld worden in drie onderwerpen: - structuur - subsidies - biotoop De doelstellingen van het project zullen zijn: onderzoek doen voor deze organisatie naar de huidige organisatiestructuur en de mogelijkheden om mensen beter te informeren over de onderwerpen subsidie en de biotoop. 1.2
Probleemstelling
De zojuist genoemde problemen vormen de basis van de probleemstelling die centraal staat bij dit onderzoek. Er is op dit moment niet genoeg duidelijkheid in de organisatiestructuur van de molenwereld in de regio Noord-Brabant. Er is onvoldoende kennis over de manier van aanvragen van subsidies en een beschermde biotoop rondom molens. Deze problemen komen naar voren in een centrale vraag die hieronder genoemd wordt: “Hoe kan de Molenstichting Noord-Brabant het behoud van de molens in Noord-Brabant vergemakkelijken?”.
4
1.3
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Onderzoeksvragen
De hoofdstukken van het project worden verdeeld in drie afzonderlijke delen. De eerste twee onderzoeksvragen hebben betrekking op de structuur van de organisatie, de communicatie daarbinnen en hoe dit alles verbeterd kan worden. Vervolgens zal door middel van een vraag mogelijkheden naar voren gebracht worden voor een format voor het verkrijgen van financiële middelen. De laatste vraag bestaat uit een format waarin de procedure om een beschermde biotoop te verkrijgen beschreven wordt. De vragen zijn als volgt geformuleerd: 1. Hoe is de molenwereld in Noord-Brabant op dit moment gestructureerd? 2. Wat voor netwerk kan de Molenstichting Noord-Brabant hanteren om de structuur van de organisatie te verbeteren? 3. Wat voor soort format kan de Molenstichting Noord-Brabant maken om de financiële relaties tussen moleneigenaren en financiers efficiënter te maken. 4. Kan de Molenstichting Noord-Brabant een format maken om ervoor te zorgen dat er een duurzame en beschermde omgeving voor molens ontstaat? 1.4
Onderzoeksmethode / strategie
Om de doelstellingen daadwerkelijk te behalen is er een bepaalde strategie nodig om het onderzoek te verrichten. De strategie voor dit onderzoek bestaat niet alleen uit een literatuuronderzoek of een enquête. Om informatie te verkrijgen over de organisatie van de MS-NB is het nodig om verschillende strategieën te combineren. 1.4.1
Personen
Ten eerste waren er interviews nodig met verschillende personen met verschillende posities in de molenwereld. Voorbeelden hiervan zijn het bestuur, werkgroepen, molenaars / moleneigenaars en kleinere molenstichtingen uit de regio. Verder is er contact geweest met Ivonne Vlooswijk, een andere studente die een onderzoek verricht voor de MS-NB. Voor algemene vragen werd er gebruik gemaakt van de kennis van de contactpersoon Dr. Paul Terwindt. Omdat de tijd beperkt is voor het onderzoek zijn er ook vragenlijsten rondgestuurd naar verschillende groepen binnen de molenwereld. Die
INTRODUCTIE
5
lijsten werden per e-mail rondgestuurd en waren voor elke groep verschillend. 1.4.2
Literatuur
Er is onderzoek gedaan op literatuurgebied naar boeken die informatie bevatten over organisatiestructuren, in het bijzonder in vrijwilligersorganisaties. Het boek voor het vak ‘project assignment B’ is verder van nut geweest bij het opzetten van het onderzoek zelf. 1.4.3
Documenten
Documenten die gebruikt zijn, zijn afkomstig van de Rijksdienst voor Monumentenzorg’ en Het Nationaal Restauratiefonds. Deze documenten stonden op websites van de instanties (of zijn besteld via die websites) en hadden betrekking op het aanvragen van subsidie en een beschermde biotoop.
2
Structuur Noord-Brabantse molenwereld
2.1
Introductie
De eerste onderzoeksvraag zal meteen informatie verstrekken over de structuur van de MS-NB en haar interne en externe communicatie. Dit hoofdstuk fungeert ook als instrument om de gebreken in de huidige structuur en communicatie te ontdekken. Aan het einde van het hoofdstuk zal er een conclusie getrokken worden die gebruikt kan worden bij het beantwoorden van de volgende onderzoeksvraag in hoofdstuk 3. 2.2
Structuur binnen de MS-NB
De MS-NB bestaat uit een bestuur met: - een voorzitter - een secretaris - een penningmeester - maximaal twee notulisten - 5 andere bestuursleden In het bestuur zijn sommige van de kleinere molenstichtingen uit de regio vertegenwoordigd. Al deze organisaties mogen een vertegenwoordiger in het bestuur van de molenstichting plaatsen; helaas vinden niet al die organisaties dat nodig. Het bestuur komt maximaal vier keer per jaar bijeen: een vergadering met de werkgroepen, twee normale vergaderingen en een algemene vergadering voor alle geïnteresseerden en betrokkenen uit de regio. Naast het bestuur heeft de MS-NB drie actieve werkgroepen: - PR & educatie, bestaande uit zes leden - database, bestaande uit zeven of acht leden - techniek, bestaande uit zeven of acht leden Deze groepen zouden uitgebreid kunnen worden met professionele leden ter verbetering van hun werk. Om de communicatie tussen de werkgroepen en het bestuur te verbeteren zou het nuttig zijn om vanuit elke werkgroep minimaal één persoon in het bestuur te hebben. De werkgroepen hebben vier vergaderingen per jaar en deze moeten voorafgaan aan de vergaderingen van het bestuur. Het schema van de organisatiestructuur is te vinden in Bijlage 2.1.
8
2.3
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Doelstellingen van de MS-NB
De MS-NB is opgericht op 16 november 1994. Het belangrijkste doel van de organisatie was het verbeteren van het behoud van molens en resten van molens in de provincie Noord-Brabant. De stichting tracht dit doel te bereiken door: - het stimuleren van de culturele en educatieve waarde van molens in Noord-Brabant - het behouden van streekeigen eigenschappen en taalgebruik met betrekking tot molens - het behoud en herstel van een passende molenomgeving - het beïnvloeden van het algemene molenbeleid van alle overheidsniveaus - het fungeren als ‘contactpersoon’ tussen individu (molenaar) en/of lokale molenorganisatie enerzijds en de overheid anderzijds - het verlenen van medewerking aan provinciale activiteiten en/of evenementen op het gebied van molens - het inventariseren van molens en restanten van molens Daarnaast wil de stichting systematisch aandacht vragen voor het onderhoud van molens, vooral aan locale en provinciale overheden. 2.4
Huidige communicatie zoals beschreven door de MS-NB
De volgende paragrafen geven een beschrijving van de communicatie zoals die op dit moment plaats vindt. Een schema daarvan is ook te vinden in Bijlage 2.2. 2.4.1
Intern
Ten eerste moeten het bestuur en de werkgroepen, door middel van een goede coördinatie van de informatie, goed op de hoogte blijven van elkaars activiteiten. Elke vergadering wordt vastgelegd in een verslag en dat verslag wordt verstuurd naar al de bestuursleden en leden van de werkgroepen. Daarnaast heeft de MS-NB een digitaal kantoor op internet waar belangrijke informatie centraal opgeslagen wordt. De bestuursleden en leden van de werkgroepen bepalen welke informatie er daadwerkelijk opgeslagen wordt op het digitale kantoor. Deze personen kunnen de informatie benaderen als ze zijn geautoriseerd en geïnformeerd door de sys teembeheerder.
STRUCTUUR VAN DE MOLENWERELD
2.4.2
9
Extern
De vertegenwoordigers van andere stichtingen krijgen alle besluiten van het bestuur en de werkgroepen via e-mail. Zij moeten vervolgens die informatie verspreiden naar andere leden van de organisatie. Door middel van een nieuwsbrief bereikt de meeste algemene informatie alle betrokkenen. Deze nieuwsbrief wordt drie keer per jaar voornamelijk via e-mail verspreid. Geïnteresseerden kunnen zich inschrijven voor de nieuwsbrief op de website van de MS-NB. De meeste leden van de stichting staan natuurlijk al geregistreerd voor de nieuwsbrief. De inhoud van de nieuwsbrief wordt bepaald door de redactie. De redactie maakt deel uit van de werkgroep PR en Educatie. Ook kleinere molenstichtingen kunnen informatie leveren voor de nieuwsbrief. Eenmaal per jaar wordt een algemene vergadering georganiseerd om belangrijke zaken van de stichting te bespreken. Deze vergadering kan ook bijgewoond worden door mensen die normaal niet betrokken zijn bij vergaderingen, maar toch geïnteresseerd zijn in de onderwerpen die besproken worden. In de zomer organiseert de MS-NB het zogenaamde ‘Molenweekend Noord-Brabant’. De gedachte hierachter is het laten draaien van zoveel mogelijk molens in de regio gedurende dat weekend. Het is ook een manier om het contact tussen de MS-NB en molenaars te verbeteren en ze te betrekken bij de activiteiten van de MS-NB. Specifieke communicatie vindt meestal plaats op een informele manier. Dit houdt in dat mensen die elkaar kennen binnen de organisatie elkaar om hulp of informatie vragen, bijvoorbeeld door telefonisch contact of email. Deze manier van communicatie is logisch binnen een regio van grote omvang. Mensen benaderen liever mensen die ze kennen en dicht in de buurt wonen. De enige persoon die als een soort contactpersoon gezien kan worden is dhr. R. Verkerk. Hij is de secretaris van de molenstichting en zit in het bestuur. Op de website van de MS-NB wordt hij min of meer gepresenteerd als de persoon om contact mee op te nemen en om vragen aan te stellen. Dit kan gebeuren via telefonisch contact of e-mail. 2.5
Communicatie met andere stichtingen en organisaties
Er bestaan andere organisaties, zoals De Hollandse Molen, Het Gilde van Vrijwillige Molenaars, en ‘Vereniging van particuliere Moleneigenaren’, die betrokken zijn bij de molenwereld. De nationale molenstichting De Hollandse Molen werkt op een hoger en professioneler niveau dan de MS-NB. De Hollandse Molen is een veel grotere organisatie dan de MS-NB en heeft een betaald bestuur.
10
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Een voorbeeld van de communicatie tussen deze organisatie en de MSNB is een nationale contactdag die jaarlijks georganiseerd wordt. Ander contact is vooral informeel. De tweede organisatie die genoemd werd, Het Gilde van Vrijwillige Molenaars, wil het draaien van de molens in stand houden. Zij leveren een cursus voor vrijwilligers zodat zij molens kunnen draaien en bedienen. Daarnaast heeft deze stichting contact met veel molenaars en moleneigenaren, aangezien zij proberen hun molens draaiende te houden. De MS-NB werkte vroeger samen met deze stichting maar dat contact is nu beperkt, namelijk tot een keer per jaar. De laatstgenoemde organisatie, ‘De Vereniging van particuliere Moleneigenaren’, is een organisatie die moleneigenaren verenigt en bijeenkomsten zoals een weekend voor moleneigenaren organiseert. Om lid te worden moet wel een contributie worden betaald. Die bedraagt ¼ Deze stichting heeft wel een afgevaardigde in het bestuur van de MSNB, namelijk dhr. J. De Jong. Hij is het voornaamste contact tussen de twee organisaties. 2.6
Vastgestelde problemen
Het is belangrijk te weten hoe mensen vanuit verschillende posities in de molenwereld denken over de organisatiestructuur van de MS-NB om erachter te komen waar de gebreken zich bevinden. Daarom zijn er eerst vragenlijsten rondgestuurd via e-mail naar verschillende groepen uit de molenwereld: - mensen uit het bestuur en de werkgroepen van de MS-NB (Bijlage 2.3) - leden van kleinere molenstichtingen in Noord-Brabant (Bijlage 2.4) - molenaars en moleneigenaren (Bijlage 2.5) Ten tweede zijn er interviews gehouden met verschillende personen om zicht te krijgen op de communicatiestructuur (Bijlage 2.6-2.13). 2.6.1
Resultaten
De meeste betrokkenen uit de molenwereld zijn het er over eens dat de interne communicatie verbeterd moet worden. Hierdoor kan de rol van de molenstichting in het proces van informatie verzamelen vergemakkelijkt worden. De molenwereld is momenteel nogal versnipperd. De verscheidene organisaties die bestaan om de molenaars en moleneigenaren te helpen, concurreren dikwijls eerder met elkaar dan dat zij samenwerken en zich richten op belangrijkere zaken. Hierdoor benaderen molenaars en moleneigenaren eerder kleine organisaties en kennissen voor informatie en hulp.
STRUCTUUR VAN DE MOLENWERELD
a.
11
De organisatie van de MS-NB
Een probleem binnen de werkgroepen is dat zij soms bestaan uit vrijwilligers en beroepskrachten. Deze twee groepen hebben verschillende voorkeuren wanneer zij willen en kunnen werken. Beroepskrachten willen overdag werken en vrijwilligers juist buiten kantooruren. Over het algemeen is er altijd tijd tekort omdat de MS-NB een vrijwilligersorganisatie is. Vaak heerst er het gevoel dat er te weinig mankracht is en er weinig oplossingen zijn. De organisatie draaiende houden kost al veel tijd en het uitbreiden van de organisatie lijkt niet haalbaar. Het is niet zomaar mogelijk om mensen aan te trekken zoals in een bedrijf, vrijwilligers komen en gaan wanneer zij willen. De communicatie binnen de organisatie verloopt ook niet zonder gebreken. Het is niet duidelijk op welke manier de uitnodigingen voor de vergaderingen verstuurd worden. De secretaris is verantwoordelijk voor dit soort taken maar hij heeft nogal veel taken, misschien wel te veel. b.
Communicatie met molenaars / moleneigenaren
Ten eerste vormt de grootte van de regio een probleem. Afstanden zijn relatief groot en het is belangrijk om alle individuele partijen te verenigen. De molenwereld is nogal individualistisch georganiseerd. Molenaars en moleneigenaars staan vaak met elkaar in contact, maar dit contact is over het algemeen gebaseerd op vriendschap. Er bestaat zo goed als geen contact tussen de MS-NB en de molenaars. Een uitzondering vormen personen die een functie hebben binnen de molenstichting. Essentieel zal zijn om de molenaars beter op de hoogte te brengen van de MS-NB en haar taken. Communicatieproblemen hebben ertoe geleid dat molenaars elders zoeken voor antwoorden op hun vragen. Bijvoorbeeld door contact op te nemen met De Hollandse Molen en Rijks Dienst Monumentenzorg (RDMZ). Verder worden vragen gesteld bij kleinere molenstichtingen en gemeentes. De meeste molenaars/moleneigenaren zijn ook niet tevreden over de communicatie zoals deze tegenwoordig verloopt. Een moleneigenaar over de nieuwsbrief: ”Af en toe wordt er een nieuwsbrief uitgegeven, maar er staat meestal alleen informatie over een activiteit zoals het molenweekend in”. Het geheel aan communicatie wordt niet voldoende geacht. Hierdoor twijfelen mensen aan het nut van het bestaan van de MSNB. Tenslotte wordt er ook commentaar geleverd op de website van de molenstichting. Deze is zwaar verouderd, vooral veel e-mailadressen zijn incorrect en de beschikbare informatie is achterhaald.
12
c.
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Communicatie met andere organisaties en stichtingen
In het schema van de molenwereld is te zien dat er meerdere organisaties betrokken zijn. Echter, zoals ook eerder vermeld, de huidige situatie in de molenwereld is dat deze erg aan het versnipperen is. Op de eerste plaats zijn er kleinere molenstichtingen in Noord-Brabant waarvan maar sommigen zijn aangesloten bij de MS-NB. Anderen zien het nut er niet van in om contact te onderhouden met de MS-NB en gebruik te maken van haar informatie. Dit is waarschijnlijk zo omdat zij de toegevoegde waarde van de MS-NB niet zien en denken alleen beter af te zijn. Een ander fenomeen is dat deze stichtingen bestaan uit vriendengroepen die geen behoefte hebben aan vergaderingen en formaliteiten. Ze willen geen andere partijen betrekken bij hun bezigheden omdat ze de molen(s) zien als een gezamenlijke hobby. De stichtingen, die de vragenlijsten hebben beantwoord en die aangesloten zijn bij de MS-NB, twijfelen ook aan het nut van de molenstichting. Iemand antwoordde dat de notities, die hij/zij ontving van de vergaderingen, niet voldoende waren. Iemand anders was verontwaardigd dat hij/zij niet eens op de hoogte was van dit project en dat het typisch was voor de huidige communicatie. Namelijk dat er te weinig wordt gecommuniceerd vanuit de MSNB. Op de tweede plaats zijn er organisaties zoals De Hollandse Molen en Het Gilde van Vrijwillige Molenaars. Het blijkt dat de meeste leden van de kleinere molenstichtingen, molenaars en moleneigenaren contact hebben met deze organisaties. Vooral Het Gilde van Vrijwillige Molenaars wordt gezien als waardevol in de molenwereld volgens een aantal geïnterviewde molenaars. Het zou slim zijn om te kijken naar de manier waarop er daar gecommuniceerd wordt met de molenaars en moleneigenaren. Misschien kan de MS-NB die manier gebruiken of deels overnemen ter verbetering van de eigen communicatie. Maar er kwam ook naar voren dat die organisatie de MS-NB meer als een bedreiging ziet en vindt dat het bestaan ervan onnodig is. Het gilde houdt zich ook bezig met de problemen van molens en ziet daarom geen nut in activiteiten zoals het molenweekend. 2.7
Invloed van de MS-NB
De invloed die de MS-NB heeft is momenteel niet goed te merken en te beschrijven. Molenaars en moleneigenaren klagen over de prestaties van de MS-NB. Er is te weinig gerealiseerd als men kijkt naar het feit dat de stichting werd opgericht om meer invloed te kunnen uitoefenen op de gemeentes en de provincie als een provinciale organisatie. Doelen zoals het onderhandelen voor subsidies voor onderhoud en de zogenaamde
STRUCTUUR VAN DE MOLENWERELD
13
draaipremieregeling staan nu niet eens meer in de lijst met doelstellingen. Verder is er ook weinig veranderd voor het verkrijgen van een biotoop rondom de molens. Leden zijn niet zeker van hun eigen invloed en weten niet eens of ze de MS-NB als een professionele organisatie kunnen zien. Dat hoewel de leden wel graag een dergelijke status willen verwezenlijken in de toekomst. Om dat te bereiken moet de communicatie veranderen op meerdere fronten. De MS-NB moet veranderen om de molenwereld te kunnen verenigen in Noord-Brabant. Vooral omdat het tegenwoordig moeilijk is om een vrijwilligersorganisatie draaiende te houden moet er zo efficiënt mogelijk gewerkt worden. Het is belangrijk om met regelmaat te luisteren naar verschillende groepen die betrokken zijn. Om doelstellingen te kunnen verwezenlijken, zoals de contactpersoon en informatiebron te zijn voor alle betrokkenen, moet dit het uitgangspunt worden van de organisatiestructuur. Tot slot zal de MS-NB duidelijk moeten maken aan iedereen wat wel en wat niet tot de doelstellingen behoort die nagestreefd zullen worden in de toekomst.
3
Communicatiestructuur binnen de Molenstichting Noord-Brabant
3.1
Introductie
In de vorige vraag werd er beargumenteerd dat de meeste mensen die betrokken zijn in de molenwereld vooral de communicatiestructuur als onvoldoende zien. Indien de communicatie zou verbeteren, zou de rol van de stichting een duidelijkere positie krijgen in het proces van informatie vergaren. De huidige molenwereld is zo ongestructureerd dat verscheidene autoriteiten elkaar beconcurreren in plaats van een communicatief geheel te vormen. De weerstand die men ondervindt om subsidies aan te vragen en de procedure om een beschermde biotoop te verkrijgen, belemmeren de organisatorische structuur van de molenwereld. Deze problemen zouden een punt op de agenda van de MS-NB moeten zijn; de stichting heeft hier echter niet de middelen voor. Daarom zal de structuur van de MS-NB ook moeten veranderen. Mogelijke oplossingen worden in dit hoofdstuk behandeld. 3.2
Verbeterde communicatie
Een schema voor een verbeterde communicatiestructuur kan gevonden worden in Bijlage 3.1. 3.2.1
De mensen binnen de organisatie
Literair onderzoek (Bijlage 3.2) toont de beperkingen van vrijwillige organisaties. Deze problemen worden ook behandeld in de eerste onderzoeksvraag. Om het probleem van gebrek aan mankracht aan te pakken, moet het werk zo efficiënt mogelijk worden gedaan. De manier waarop gestelde doelen dienen te worden verwezenlijkt moet goed doordacht worden. Alle taken moeten duidelijk zijn voor degenen die aan deze taken werken. Iedere persoon dient te weten wat er van hem verwacht word. Vaak worden goede bedoelingen als even belangrijk beschouwd als het effectieve handelen. Actieve leden moeten dit beseffen voordat ze beginnen aan hun taken voor de MS-NB. De communicatie binnen de organisatie dient te worden gestandaardiseerd. Uitnodigingen moeten altijd op dezelfde manier worden gepresenteerd aangezien dit het versturen via e-mail vergemakkelijkt. Mensen die niet over internet beschikken kunnen alsnog een geschreven versie
16
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
ontvangen. Dit traject, dat wordt uitgevoerd door de secretaris, dient simpel en duidelijk te zijn. De uitnodigingen moeten tijdig worden verstuurd zodat mensen die niet aanwezig kunnen zijn bij een vergadering de kans hebben om af te zeggen. Als een vergadering wordt afgezegd dienen alle betrokkenen te worden geïnformeerd om onduidelijkheden te voorkomen. De meeste communicatie met en binnen de MS-NB gaat via de secretaris. Daarom dient de functie van de secretaris te worden geëvalueerd. Om zijn werk te vergemakkelijken zouden enkele van zijn taken aan een nieuwe contactpersoon kunnen worden toebedeeld. 3.2.2
Communicatie met molenaars/moleneigenaren
De communicatie met de meest belangrijke groepering, de molenaars/eigenaren, is momenteel verre van voldoende. Daarom moet er een nieuwe communicatiestructuur worden aangemeten. Omdat de middelen van de stichting beperkt zijn, zal er gebruik moeten worden gemaakt van ICT oplossingen. Er wordt drie keer per jaar een nieuwsbrief verspreid onder de leden. De nieuwsbrief wordt door de meeste molenaars en moleneigenaren niet als waardevol beschouwd. De brief dient daarom vaker te worden verspreid. De informatie zou uitgebreider en relevanter moeten zijn. Door het gebruik van e-mail zou het verdelen van de nieuwsbrief goedkoop en eenvoudig zijn. De MS-NB wil als informatiepunt fungeren, daarom moet het mensen informeren over haar eigen ontwikkelingen en de ontwikkelingen in het beleid van subsidie- en biotoopaanvragen. 3.2.3
ICT voorstellen
Uit het onderzoek kwam naar voren dat de technische werkgroep niet actief aan het werk is. Om eerder gestelde doelen te bereiken, om ICT in meerdere organisaties te implementeren, dient deze werkgroep professioneler te handelen. De huidige website wordt voornamelijk als achterhaald en incompleet gezien. Ten eerste moet de rol en reden van bestaan van de MS-NB explicieter worden weergegeven op de website. Ook dienen bezoekers van de site verwezen te worden naar een contactpersoon. Op het moment ontbreken beide. Mensen zouden bijeen moeten worden gebracht op de site door middel van een ‘discussion board’. Dit kan mensen vanuit de gehele regio met elkaar in contact stellen. Problemen kunnen dan door de stichting zelf en door andere mensen uit de molenwereld worden behandeld. Er kan dan een discussie plaatsvinden en een oplossing worden gevonden voor een
VERBETERDE ORGANISATIESTRUCTUUR
17
probleem. Deze informatie is dan voor iedereen toegankelijk zodat ook zij ervan kunnen leren. Daarnaast moet er een databank worden gemaakt op de website waar belangrijke documenten kunnen worden gevonden. Indien de technische werkgroep deze oplossingen zelf niet kan realiseren, kunnen zij ICT-studenten hiervoor benaderen om zo’n informatiepunt op te zetten in het kader van hun opleiding. De laatste verandering betreft de groepering van geïnteresseerde mensen die buiten de molenwereld staan. Mensen die een molen willen bezoeken of er meer over te weten willen komen, zouden via de site met een molen in de regio contact op moeten kunnen nemen. Daarom moet er een databank van adressen worden gemaakt op de site. 3.3
Aanpassing van de algemene doelen
De MS-NB is volgens de molenaars opgericht om alle molenaars uit Noord-Brabant samen te brengen. Dit is volgens deze molenaars echter niet goed gelukt. De meerwaarde van de MS-NB is niet duidelijk voor de molenwereld. Een gevolg daarvan is dat andere stichtingen geen vertegenwoordiger naar de MS-NB willen sturen. Ondanks het feit dat de stichting gebaseerd is op vrijwilligerswerk, zullen veel sceptici het nut van de stichting gaan inzien als er een duidelijke bestaansreden is. De MS-NB wordt nu veelal als overbodig gezien. De progressie van de stichting en het bereiken van mijlpalen wordt vaak over het hoofd gezien. Het concept van de leskisten wordt echter met veel enthousiasme ontvangen. De MS-NB dient meer nut te krijgen door het herdefiniëren van haar doelen. Zij dient haar actieve leden op provinciaal niveau regelmatig op de hoogte van haar voortgang te houden via e-mail. De MSNB moet een belangrijkere rol spelen in het leven van molenaars. Dit kan gebeuren door de molenaars te betrekken in de progressie van de stichting en het definiëren van haar doelen. Ook kan de MS-NB via email haar leden frequent op de hoogte brengen van haar vooruitgang en directe ontwikkelingen. De MS-NB zou moeten heroverwegen om vertegenwoordigers van andere stichtingen zoals Peelland en West-Brabant in haar bestuur op te nemen. Dit zou het Gilde van Vrijwillige Molenaars kunnen overtuigen van de meerwaarde van de MS-NB. Deze stichtingen moeten op de hoogte blijven van de voortgang door middel van notities van vergaderingen. Op deze manier zouden ze meer bij de MS-NB betrokken raken. Het blijft echter te ambitieus om alle geïnteresseerden in de molenwereld bijeen te brengen, gezien de vrijwillige basis van de stichting. De MS-NB kan iedereen die geïnteresseerd is in molens bereiken via de molenaars, en in de toekomst mogelijk via de verbeterde website.
4
Subsidiemogelijkheden voor moleneigenaren
4.1
Introductie
Dit deel van het rapport gaat over het aanvragen van subsidies. Grotendeels door communicatieve problemen is dit onderwerp vaak onduidelijk voor molenaars, moleneigenaren en leken. In deze sectie van het rapport zal de bovenstaande vraag worden beantwoord in zoverre dat het enige wanorde verduidelijkt. Dit deel bestaat uit vijf subdelen, namelijk: - gemeentelijke subsidies - provincie - Rijksdienst voor Monumentenzorg (RDMZ) - Prins Bernhard Cultuur Fonds - Nationaal Restauratiefonds 4.2
Gemeentelijke subsidies
4.2.1
Introductie
Gemeentelijke monumenten zijn gebouwen en landschappen die belangrijk zijn voor het lokale bestuur. Dit type monumenten is onderworpen aan bepaalde regelgeving; zonder toezegging of vergunning mag er niets aan de karakteristieke uitstraling van deze monumenten veranderd worden. De binnenzijde van het monument mag naar eigen inzicht worden veranderd tenzij daar expliciet een verbod op staat. Een gemeentelijke subsidie voor gemeentelijke monumenten is een monetaire bijdrage door het lokale bestuur om deze gebouwen die geregistreerd staan op de gemeentelijke monumentenlijst te behouden. Gemeenten baseren hun subsidiebeleid op het Besluit Restauratie Rijksmonumenten. Deze wet omschrijft dat gemeenten met meer dan 100 monumenten een eigen budgettaire functie hebben ten opzichte van de monumentenhouders. Dit houdt in dat het lokale bestuur beslist over de prioriteiten van restauraties van monumenten binnen hun arrondissement. Om dit te ondersteunen creëren gemeentes een jaarlijks programma door middel van een waardering van de monumenten welke in aanmerking komen voor een subsidie. Eigenaren van een monument zijn niet automatisch gerechtigd om een subsidie te ontvangen, maar kunnen onder bepaalde omstandigheden wel een subsidie aanvragen. Veel van deze eigenaren zijn gewend geraakt aan deze financiële hulpmiddelen.
20
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
4.2.2
Hoe kan men een subsidie aanvragen?
De eigenaar van een staatsmonument vraagt bij de gemeente een vergunning voor een restauratie, renovatie of een afbraak van een monument aan. Zonder deze vergunning is enige vorm van renovatie of restauratie verboden. Een gemeente met de zogenaamde monumentenverordening (meer dan 100 monumenten) mag zelf beslissingen nemen over deze zaken. De gemeente moet dan wel een adviescommissie aangesteld hebben. Wanneer een gemeente niet een speciale monumentenverordening heeft, dan wordt de aanvraag doorgestuurd naar het RDMZ welke dan een oordeel zal vellen over de restauratie. Er is geen wetgeving die het verbied om een monument te onderhouden. De eigenaar van een monument mag een aanvraag indienen voor subsidie als de onderhoudskosten aanzienlijk hoger liggen dan normaal. De aanvraag van de subsidie zelf is kosteloos. Wanneer een subsidie wordt aangevraagd moet de eigenaar een formulier invullen met daarop de volgende informatie: - naam en adres van de aanvrager - gegevens van het geplande onderhoud - financiële gegevens m.b.t. het geplande onderhoud - naam en adres van de aannemer of persoon die het werk uitvoert - gegevens m.b.t. de hedendaagse staat van het monument Verder zal de aanvrager ook het volgende moeten meenemen: - een gedetailleerde schatting van de onkosten - een beschrijving van het werk dat moet worden uitgevoerd - een tekening van de bestaande en toekomstige staat van het monument (schaal: 1:100) - een tekening van de gevel - foto’s van de gevel - tekeningen van een aantal details a. Stappen voor aanvraag 1.
2.
3.
Na ontvangst van de aanvraag controleert het lokale bestuur of alle documenten aanwezig zijn en of deze correct en compleet zijn ingevuld. Als iets ontbreekt of niet correct is zal de aanvrager een brief ontvangen met het verzoek enige aanpassingen te doen of dingen aan te vullen. Als hier niet op gereageerd wordt zal de aanvraag komen te vervallen.
FINANCIEEL FORMAT
4.
21
Het lokale bestuur zal zich dan gaan buigen over de aanvraag en beoordelen of deze kan worden uitgevoerd onder de wetgeving m.b.t. het restaureren van monumenten.
Het lokale bestuur zal zijn beslissing binnen 6 maanden vanaf de eerste dag van ontvangst van de aanvraag bekend maken. Deze termijn kan eenmalig worden verlengd met 12 weken. b. Resultaten 1. 2. 3.
De aanvraag is goedgekeurd. De aanvraag is afgewezen. De aanvrager zal een schriftelijke verklaring ontvangen omtrent de redenen van de afwijzing. De aanvraag wordt niet in behandeling genomen.
c. Reacties Een subsidie zal pas worden uitbetaald na de voltooiing van het project onder de volgende omstandigheden: 1. 2. 3. 4.
4.2.3
Een brief met vermelding van de voltooiing van het project is binnen 8 weken na de voltrekking van het project opgestuurd. De verrichtingen zijn gecontroleerd door de burgemeester en wethouders. Rekeningen en methoden van betaling zijn gecontroleerd door de burgemeester en wethouders. De eigenaar is akkoord gegaan om verder goed voor het monument te zorgen. Gemeentelijke aanvraag voor een subsidie
Gemeentes werken om informatieve en financiële redenen vaak met vaste pakketten. Deze pakketten kunnen een complete financiering voorzien aan elke eigenaar van een monument dat gerestaureerd moet worden. Dit vergemakkelijkt de gehele zoektocht van de eigenaar naar subsidies. De eigenaar hoeft zich zodoende alleen tot het lokale bestuur te wenden en eenmalig een subsidie aan te vragen, ongeacht of het een nationaal monument, een gemeentelijk monument of een ander soort van monument betreft. De subsidies van gemeentelijke monumenten kunnen oplopen tot maximaal 25% van de te financieren kosten met een maximum van ¼ Een gemeente met een monumentenverordening stuurt een aanvraag (inclusief een berekening van de kosten met betrekking tot het verstrekken van de subsidie) naar het ministerie dat verantwoordelijk is voor
22
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Monumentenzorg. Zij zullen aangeven of de subsidieaanvraag kan worden gehonoreerd vanuit het restauratieprogramma dat wordt gehanteerd. 4.3
De provincie
4.3.1
Introductie
Nederland is ingedeeld in 12 provincies. Deze provincies voorzien in de taken waar het rijk te groot voor is maar de gemeenten te klein. Provincies zijn er voor het aanpakken van maatschappelijke problemen in hun regio. Zij houden zich bezig met het beantwoorden van vragen als: Hoe verdelen wij de beperkte ruimte voor nieuwe natuur, economische bedrijvigheid en woningbouw? Kan in een bepaalde regio een ziekenhuis gehandhaafd worden of moet het met andere zorginstellingen fuseren? Is er voldoende openbaar vervoer van en naar die ene plaats of is alternatief vervoer nodig? Hoe komen jongeren in nood terecht bij de juiste hulpverlener? Bij veel zaken werkt de provincie daarom nauw samen met andere overheden (rijk, gemeenten, waterschappen), het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en instellingen. 4.3.2 Stichting ter behoud van monumenten en historische gebouwen In 1973 is een speciaal instituut in het leven geroepen om het bewaren van het cultureel erfgoed te bewaken. Eigenaren van monumenten kunnen hiervan lid worden. Deze stichting inspecteert de monumenten regelmatig en kan hierdoor de eigenaar adviseren over het moment waarop hij zou moeten denken aan een restauratie. Klein onderhoud kan direct gedaan worden door de Stichting ter Behoud van Monumenten en Historische Gebouwen. 4.3.3 ken
Hoe kan men de Monumentenwacht Noord-Brabant berei-
De molenaar kan voor de draaipremieregeling een aanvraag indienen bij de Monumentenwacht Noord-Brabant: Stichting Monumentenwacht Noord-Brabant Sparrendaalseweg 5 5262 LR Vught Telefoon: 0411 - 64 33 66 Fax: 0411- 64 34 05
FINANCIEEL FORMAT
23
Internet: www.monumentenwachtbrabant.nl E-mail:
[email protected] 4.3.4
Draaipremieregeling
De provincie kan de molenaar voorzien van een subsidie gerelateerd aan het aantal omwentelingen die een molen maakt. Deze voorziening is bekend als de draaipremieregeling. Het bedrag dat een molenaar kan ontvangen uit deze subsidieregeling is afhankelijk van hoe vaak een molen draait. De provincie probeert met deze regeling het gebruik van molens verder te stimuleren. Het is gebleken dat een molen die regelmatig draait over het algemeen minder onderhoudskosten nodig heeft. De molen vervalt sneller als hij niet draait. De bijdrage wordt geleverd zolang er geld beschikbaar is in de planning van het budget uit de provincie. Elke moleneigenaar uit Noord-Brabant kan een aanvraag indienen voor deze subsidie. Er zijn echter enkele condities waaraan de molen moet voldoen om in aanmerking te komen voor deze subsidie. De molen moet jaarlijks worden geïnspecteerd door de Monumentenwacht NoordBrabant. In de molen moet een door Monumentenwacht Noord-Brabant te verstrekken en te onderhouden omwentelingenteller zijn geplaatst. De Monumentenwacht Noord-Brabant zal het instrument meestal samen met de jaarlijkse gebouwinspectie inspecteren. Het standaardbedrag dat een molenaar ontvangt wanneer een omwentelingenteller is geïnstalleerd is ¼RSMDDUEDVLV'LWEHGUDJLVJHOLMNYRRUDOOHPROHQVLQ1RRUGBrabant. Het minimum aantal omwentelingen dat een molen moet maken om verder in aanmerking te komen voor de draaipremieregeling is 15.000 omwentelingen. Boven op de ¼ DOV EDVLVVXEVLGLH ]LMQ GH verdere rotaties ingedeeld in het volgende systeem: - van 15.000 tot 120.000 omwentelingen met factor 2 - van 120.001 tot 300.000 omwentelingen met factor 1 - van 300.001 tot 600.000 omwentelingen met factor 0,5 - vanaf 600.000 omwentelingen met factor 0 De provincie bepaalt op basis van de hoogte van het beschikbare budget voor deze subsidie een norm. De hoogte van deze norm kan jaarlijks worden gevonden in het Provinciaal Blad van Noord-Brabant. Deze norm wordt vermenigvuldigd met de factor maal de omwentelingen die passen bij dat bepaalde factorblok. Als de norm ¼ EHGUDDJW HQ GH molen zou 130,000 omwentelingen maken in een jaar dan ziet de subsidieberekening er ongeveer zo uit: ¼ ¼ * ¼ ¼
24
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Om deze subsidie aan te vragen moet de molenaar de tellerstand jaarlijks voor 15 januari schriftelijk doorgeven aan de Monumentenwacht Noord-Brabant. 4.3.5
Onderhoudsregeling
In een onderzoek door een extern adviesbureau werd bevestigd wat reeds langer de ervaringen in de dagelijkse praktijk waren. De regeling was door de onduidelijke bepalingen niet altijd goed toe te passen. Bovendien bleek dat slechts een bepaalde categorie monumenten vooral van de regeling gebruik maakte. Momenteel is er nog bestuurlijk overleg gaande bij de provincie of en zo ja in welke vorm er een vervolg aan de onderhoudsregeling gegeven gaat worden. Voor de bezitters van monumenten in onze provincie betekent dit echter dat geen beroep meer gedaan kan worden op deze regeling. Indienen van aanvragen voor subsidie heeft dan ook geen zin meer. Het geld is echter nog steeds bij de provincie en ligt daar al 2 jaar. 4.4
Rijksdienst voor de Monumentenzorg
4.4.1
Wat is de RDMZ?
Historische gebouwen in een stad, dorp of landschap hebben hun eigen typische karakter en schoonheid. Het zijn de tastbare herinneringen van onze geschiedenis. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ), opgericht in 1947 en onderdeel van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, is het centrale punt voor kennis en onderzoek op het gebied van monumentenzorg. De RDMZ is namens de staatssecretaris van OC en W verantwoordelijk voor de uitvoering van de Monumentenwet 1988 en de subsidieregelingen. De dienst richt zich niet alleen op gebouwen, maar ook op de bescherming van de historische omgeving, zoals stads- en dorpsstructuren en het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Naast de uitvoering van deze belangrijke taak is de RDMZ belast met: - subsidies toekennen voor restauratie en onderhoud van monumenten - wetenschappelijk onderzoek doen op het gebied van monumentenzorg - advies geven op technisch, stedenbouwkundig, cultuurhistorisch en juridisch gebied - ondersteunen en adviseren van gemeenten, provincies en particuliere organisaties op het terrein van monumentenzorg - het geven van voorlichting Naast deze reguliere taken stimuleert de RDMZ veel projecten, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs en met betrekking tot internationale
FINANCIEEL FORMAT
25
samenwerking. De RDMZ publiceert voorlichtingsmateriaal, boeken en brochures. Deze stichting beheert de grootste gespecialiseerde bibliotheek op het terrein van monumentenzorg, een omvangrijke foto- en tekeningencollectie en het register van alle beschermde rijksmonumenten. 4.4.2
Contact zoeken met RDMZ?
Bezoekadressen: Broederplein 41, 3703 CD Zeist Het Rond 6c, 3701 HS Zeist Correspondentieadres: Postbus 1001, 3700 BA Zeist Telefoon: 030-6983211 Fax: 030-6916189 E-mail:
[email protected] Voor meer informatie en voor het terugvinden van folders, brochures en formulieren betreffende subsidie-onderwerpen, kunt u zich wenden tot de afdeling communicatie: Telefoon: 030 - 69 83 456 Fax: 030 - 69 16 189 Voor specifieke vragen over subsidieverstrekking, gemeentelijke budgetten etc. kunt u terecht bij mevr. S. Richel-Bottinga, telefoon: 030 - 69 83 382. 4.4.3
Onderhoudssubsidie
Om het behoud van een monument te stimuleren kan de RDMZ een onderhoudssubsidie toekennen. Een molen kan aanspraak maken op deze subsidie. Deze subsidieregeling kan worden aangevraagd bij de RDMZ. Het grootste gedeelte van de monumenten in Nederland zijn woonhuizen, die geen aanspraak kunnen maken op deze regeling. Deze groep kan wel aanspraak maken op belastingaftrek van onderhoudskosten. 4.4.4
Vergunning voor onderhoud
Wanneer de gemeente geen bepaalde regeling heeft, zal zij het aanvraagformulier doorsturen naar de RDMZ. Deze zal dan een besluit nemen. Er is geen vergunning nodig voor het onderhoud van een nationaal monument.
26
4.4.5
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Eigen initiatief
Op lokale en regionale schaal zijn er veel monumentale organisaties en historische verenigingen, die zorg dragen voor de bescherming en instandhouding van specifieke monumenten. Deze organisaties en verenigingen zijn overkoepeld door een nationaal platform, de stichting Nationaal Contact Monumenten (NCM). Deze zorgt voor het onderlinge contact tussen de aaneengesloten organisaties en voor de raadpleging met de overheid. 4.5
Prins Bernhard Cultuur Fonds
4.5.1
Wat is het Prins Bernhard Cultuur Fonds?
Het Prins Bernhard Cultuur Fonds stimuleert cultuur en natuurbehoud in Nederland en Nederlandse cultuur in het buitenland. Deze hulp wordt gerealiseerd door middel van het verlenen van subsidies, uitreiken van prijzen, aanstelling van projecten en door middel van het beschikbaar stellen van studiebeurzen. Het is een nationale, particuliere stichting met een stichtingsbestuur. Het hoofdkantoor is gevestigd te Amsterdam en handelt projecten af van nationale betekenis en projecten in het buitenland. Vijftien regionale kantoren opereren in twaalf provincies van Nederland en in de steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Zij steunen locale culturele activiteiten in hun regio. Elk regionaal kantoor heeft zijn eigen stichtingsbestuur en is autonoom. 4.5.2
Contact zoeken met het Prins Bernhard Cultuur Fonds?
Correspondentieadres: Herengracht 476 1017 CD Amsterdam Telefoon:020 - 52 06 130 Fax: 020 - 62 38 499 Internet: http://www.cultuurfonds.nl E-mail:
[email protected] 4.5.3
Budget van het Prins Bernhard Cultuur Fonds
Het jaarlijkse budget voor de activiteiten van het Prins Bernhard Cultuur Fonds wordt gevormd door inkomsten zoals opbrengsten van loterijen, opbrengsten van de Anjeractie (een jaarlijkse collectie) en door middel van contributie van donateurs. Ook erfenissen en giften zijn medebepa-
FINANCIEEL FORMAT
27
lend voor het budget van de activiteiten. Een ander belangrijk deel van het jaarlijkse budget ontstaat uit obligaties, welke op naam staan van de Culturele stichting. 4.5.4
Algemene richtlijnen: aanspraak maken op een subsidie
Financiële hulp is alleen mogelijk wanneer er een aantoonbaar tekort aanwezig is. Op basis van de aanvraag van de projectbegroting wordt de mogelijkheid voor financiële steun en de kosten hiervan bekeken. Het Prins Bernhard Cultuur Fonds draagt bij aan de kosten, maar dekt niet het totale tekort. Meer richtlijnen zijn te vinden in Bijlage 4.2. De aanvrager kan zijn subsidieverzoek indienen, wanneer deze aan de volgende eisen voldoet: - collectieve personen, zonder een winststreven (stichtingen of organisaties) en met dezelfde doelen als het Prins Bernhard Cultuur Fonds. Het zou tevens moeten beschikken over een breed tellend management team. - collectieve personen, met een winststreven, en met activiteiten die gerelateerd zijn aan het Prins Bernhard Cultuur Fonds. Het is belangrijk dat deze activiteiten expliciet vertegenwoordigd worden in de specifieke richtlijnen van het Prins Bernhard Cultuur Fonds (bijvoorbeeld publicaties, film producties en (galerij) presentaties in het buitenland). 4.6
Nationaal Restauratiefonds
4.6.1
Introductie
Deze stichting bestaat uit twee groepen mensen: monumenteneigenaren en autoriteiten. De stichting wil monumenteneigenaren helpen in het restaureren van hun monumenten in een aanvaardbare staat, zodat deze monumenten ook in de toekomst kunnen worden behouden. Het wil de financiële problemen zo veel mogelijk elimineren voor de monumenten eigenaren die aan renovatie willen doen. De stichting doet dit door middel van het ontwikkelen en schenken van financiële middelen en het geven van informatie op het gebied van financiering van een renovatie. Het Restauratiefonds opereert als een bank voor monumenteneigenaren en kijkt naar gepaste oplossingen voor het financieren van een restauratie. Verder is de stichting bezig met het voorzien van autoriteiten. Voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betaalt het Restauratiefonds de subsidies voor monumenten uit, distribueert en regelt de financiën in samenwerking met het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten (BRRM) en Besluit Rijkssubsidiëring Onderhoud Monumenten (BROM) en draagt zorg voor het nieuwe fonds. Bijkomend zorgt
28
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
de stichting voor de ontwikkeling van subsidiële en financiële systemen voor gemeenten en provincies en controleert subsidieadministratie. Wanneer een subsidie verleend is, wordt het vaak pas na een aantal jaren uitgekeerd. Het Restauratiefonds financiert deze subsidie en stelt de monumenteneigenaar in staat zijn restauratie te starten. Het Restauratiefonds heeft verschillende mogelijkheden waarmee het kan helpen en voorzien in financiën voor een restauratie. Deze mogelijkheden zijn: Restauratiefonds-hypotheek, Annuïteitenlening, Aflossingsvrije lening, Continu-hypotheek, Voorfinanciering Belastingteruggave, en Polishypotheek en Beleggingshypotheek. Deze zijn allemaal ingesloten in het totale pakket dat betrekking heeft op de zogenaamde Bouwrekening. Deze kan gezien worden als een aparte rekening waar alle kosten voor de renovatie vanaf worden gehaald. 4.6.2
Restauratiefonds-hypotheek
Wanneer een monumenteneigenaar het recht heeft om de restauratiekosten af te trekken van zijn/haar belasting, dan zijn bijna alle eigenaren van rijksmonumenten (als reeds eerder genoemd, alle molens zijn rijksmonumenten) in staat om van een Restauratiefonds-hypotheek gebruik te maken. De hoogte van deze lage interest lening is 70% van de totale belasting aftrekbare restauratiekosten (de Belastingsdienst noemt het de kosten van onderhoud). Samen met de belastingmeevaller zullen bijna alle restauratiekosten worden gedekt. De Restauratiefonds-hypotheek is vergelijkbaar met de contributie van de rijkssubsidieregeling voor de restauratie van monumenten, de BRRM, en is vaak voordeliger beoordeeld. Het grootste verschil tussen de twee is dat het geld bij de hypotheek onmiddellijk beschikbaar is, en bij de subsidietoekenningen pas later wordt uitbetaald. Dit staat garant voor een snellere restauratie, welke vooruit loopt op een jaarlijkse stijging van de restauratiekosten van 15%. De Restauratiefonds-hypotheek geldt alleen wanneer het een restauratie betreft, dus niet bij onderhoud! Dit betekent dus dat deze middelen niet voor regulier onderhoud gebruikt kunnen worden. Je kunt aantonen met een monumentenvergunning (volgens art. 11 Monumentenwet 1988) dat deze hypotheek in principe nodig is voor restauratie. Als de gemeente laat weten dat zo`n monumentenvergunning niet nodig is, dan kan toch onder voorwaarden de Restauratiefonds-hypotheek nog steeds aangevraagd worden: - de gemeente verklaart dat geen vergunning nodig is - de investering stijgt boven één van de volgende limieten (Tabel 4.1)
FINANCIEEL FORMAT
29
Tabel 4.1 Limieten van belastingaftrek
WOZ-waarde Tot 100.000 100 tot 250.000 250 tot 750.000 750 tot 1.500.000 1.500.000 and hoger
Lage limiet van belastingaftrekbare onderhoudskosten van het monument. 5.000 10.000 25.000 50.000 75.000
Als de belastingaftrekbare onderhoudskosten de lage limiet in Tabel 4.1 overschrijdt, dan zal de gehele hoeveelheid die belastingaftrekbaar is de basis vormen voor de Restauratiefonds-hypotheek. Let op: De tabel hierboven geldt niet wanneer er een monumentenvergunning is verleend. Ten eerste moet de persoon die bij de gemeente verantwoordelijk is voor de monumenten benaderd worden met een plan voor restauratie. Deze persoon kan dan de monumenteneigenaar informeren over de mogelijkheden die men heeft tijdens een restauratie. Wanneer het plan concreet wordt kan de monumenteneigenaar het Bureau Monumentenpanden van de Belastingdienst (BBM) vragen voor het vaststellen van de hoeveelheid belastingaftrekbare onderhoudskosten. In bijna alle gevallen zal een taxateur langskomen om dit te doen. Een notificatie van het BBM zal binnen 10 weken volgen, met daarin de bindende bekendmaking voor de monumenteneigenaar. Dezelfde bekendmaking zal de basis vormen voor de Restauratiefonds-hypotheek. Een hypotheekaanvraag kan direct gedaan worden bij het Nationaal Restauratiefonds. Voorwaarden hiervoor zijn: - het werk kan nog niet gestart worden - er is nog geen aanvraag gedaan voor de subsidie van het BRRM bij de gemeente - er is een monumentenvergunning uitgegeven door de gemeente, of een verklaring van de gemeente dat er geen vergunning nodig is Als deze informatie geen antwoord kan geven op alle vragen, wordt u doorverwezen naar www.monumenten.nl. Op deze site is een stappenplan aanwezig waarmee men kan bepalen of aanspraak gemaakt kan worden op een Restauratiefonds-hypotheek.
30
4.6.3
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Annuïteitenlening
De restauratie van het monument is afgerond. Nu is het tijd dat de monumenteneigenaar het Nationaal Restauratiefonds gaat terugbetalen voor de uitgebreide onderhoudskosten. Kortom, het bevat dat gedeelte van de kosten die niet zijn gedekt door subsidies en/of eigen geld. Als deel van het totale financiële pakket, biedt het Restauratiefonds aan deze non-subsidiale kosten om te zetten in een hypothecaire lening met een maximum van 30 jaar. Deze wordt de annuïteitenlening genoemd. Het rentetarief voor deze hypotheek ligt dicht onder het marktrentetarief voor eerste hypotheken. Er is een optie voor een vast rentetarief van 5, 10 of 15 jaar. Deze keuze heeft een effect op de hoogte van het rentetarief. Met de annuïteitenlening is de maandelijkse betaling altijd hetzelfde. Deze bestaat uit één deel aflossing en het andere deel rente. Aan het begin is het rentebedrag groter dan het terugbetaalbedrag. Aan het einde is het aflossingsbedrag hoger en de rente lager. 4.6.4
Aflossingsvrije lening
Sommige gemeenten hebben samen met het Restauratiefonds een nieuw subsidiesysteem ontwikkeld. Dit systeem is een subsidie-optermijn. Het is een mix van subsidies en financiën. De gemeente geeft de subsidie en het Restauratiefonds de bijbehorende lening zonder terugbetaling. Deze lening vereist geen terugbetaling tijdens de looptijd. Het vereist alleen rentebetalingen. De lening heeft dezelfde looptijd als de subsidie en is ontlast door de beschikbare subsidie. Een voorwaarde voor de aflossingsvrije lening is dat tijdens de looptijd van de lening het pand goed is onderhouden. De rente voor deze lening ligt net iets onder het marktrentetarief van eerste hypotheken. Hierbij is ook een optie van vaste rente tarieven van 5, 10, of 15 jaar. 4.6.5
Continu-hypotheek
Deze lening is speciaal bedoeld voor toekomstige monumenteneigenaren. Deze hypotheek zou een perfect middel zijn voor iemand die van plan is om een monument te kopen in de nabije toekomst. Het bedrag dat geleend wordt kan oplopen tot 75% van de hoofdwaarde van het monument. Voor deze hypotheek is een taxatierapport vereist. Er is een optie voor een vast rentetarief voor een periode van 5 of 10 jaar. Alleen rentebetalingen moeten voldaan worden, geen terugbetalingen! De looptijd van een Continu-hypotheek heeft een maximum van 75 jaar.
FINANCIEEL FORMAT
4.6.6
31
Voorfinanciering Belastingteruggave
De monumenteneigenaar moet in het bezit zijn van het fiscale advies van het Bureau Monumentenpanden (BBM), voordat hij/zij een fiscale regeling kan aanvragen. Wanneer er een mogelijkheid is voor belastingaftrek, maar de monumenteneigenaar kan hier niet volledig gebruik van maken op een bepaald tijdstip (bijvoorbeeld door een restauratie), biedt het Restauratiefonds een mogelijkheid om een korte annuïteitenlening af te sluiten. Dit betekent meer financiële ruimte tijdens de restauratie. De monumenteneigenaar ontvangt een kortlopende annuïteitenlening op het bedrag van de belastingaftrekbaarheid. Dit bedrag zal meteen beschikbaar zijn voor de monumenteneigenaar via de Bouwrekening. De maandelijkse lasten zijn bijna gelijk aan de maandelijkse aflossingen aan de belastingautoriteiten. 4.6.7
Polishypotheek en Beleggingshypotheek
Uit ervaring leert men dat het Restauratiefonds niet alle kosten dekt door middel van subsidies of particuliere middelen. Er is vaak vraag naar meer financiële hulp. Naast de annuïteitenlening is er een alternatief voor monumenteneigenaren. Er zijn twee mogelijkheden verbonden aan het Restauratiefonds: een polishypotheek en een beleggingshypotheek. Beide zijn leningen zonder directe aflossingen. De aflossing wordt gedaan aan het eind van hun looptijd met de winst van de investering. De beleggingshypotheek is de makkelijkste variant van de twee. Het bedrag dat de monumenteneigenaar maandelijks of eenmalig inlegt wordt geïnvesteerd in investeringsfondsen. Het is een hypotheekvorm met lage kosten en veel vrijheid. Een nadeel is echter dat er tegenwoordig een levensrisicoverzekering is. De Polishypotheek heeft zo`n verzekering. De mate van risico die de monumenteneigenaar wil nemen is al bepaald door de keuze van de varianten. Beide varianten bieden iets extra`s dat men kan gebruiken om de belastingaftrek volledig te benutten. 4.7
Conclusie
Een belangrijke conditie voor het aanvragen van een subsidie is dat de monumenten voldoen aan bepaalde eisen. Gerelateerd aan de verschillende types van monumenten bestaan er alternatieve condities. Het is daarom onmogelijk om een vast formaat of systeem te creëren voor het aanvragen van subsidies. Het is echter wel mogelijk om de molenaars, moleneigenaars en geïnteresseerden te ondersteunen door het voorzien van relevante informatie. Men kan als MS-NB wel de goede richting aanwijzen in iedere situatie. Bijvoorbeeld: welke organisaties en fondsen kunnen worden geconsulteerd? Om de transparantie van de molenwe-
32
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
reld te verbeteren zouden de financiële relaties verbeterd moeten worden. De MS-NB zou moeten voorzien in duidelijke informatie met doorverwijzingen naar de bevoegde instanties en personen. Als de MS-NB hierin zou slagen ligt het voor de hand dat de procedure van het aanvragen van subsidies makkelijker zal verlopen en dat men ook beter gebruik kan maken van de beschikbare fondswervingen.
5
Ontwikkeling van een biotoop voor de molen
5.1
Introductie
De omgeving van molens wordt vaak bedreigd door dichtbij zijnde gebouwen en/of bomen. Er is een mogelijkheid om een beschermingszone te creëren rondom de molen die geen hoge bomen en gebouwen toestaat rondom de molen. Dit is belangrijk voor de molen omdat deze voorzien moet worden van genoeg wind om de molen draaiende te houden. Indien dit niet lukt, zullen de kosten van verval exponentieel stijgen. Een ander punt van bezorgdheid is het feit dat veel molenaars/moleneigenaren niet precies weten wat hen te doen staat wanneer de directe omgeving van hun molen wordt bedreigd door een (nieuw) bestemmingsplan van lokale overheden. In dit hoofdstuk wordt de structuur van de omgeving van de molens in kaart gebracht en worden aanbevelingen gedaan om de samenwerking met (lokale) overheden te verbeteren. De volgende vraag is hierbij geformuleerd: Kan de Molenstichting Noord-Brabant een format maken om ervoor te zorgen dat er een duurzame en beschermde omgeving voor molens ontstaat? Dit hoofdstuk bestaat uit drie delen. In het eerste gedeelte zal de biotoop van de molen worden geïntroduceerd, samen met haar problemen. Bovendien wordt er uitgelegd waarom een duurzame omgeving noodzakelijk is voor een molen. In het tweede gedeelte wordt de bescherming van de molen als een beschermd stads- of dorpsgezicht aan de orde gesteld. Dit soort van bescherming geschiedt op nationaal niveau, van waaruit lokale bestemmingsplannen kunnen worden beïnvloed. Als derde komt naar voren wat er moet gebeuren om het belang van een duurzame omgeving duidelijk te maken tegenover lokale overheden, zodat er rekening mee wordt gehouden bij het maken van de bestemmingsplannen. Molenaars en moleneigenaren moeten ook bekwaam zijn om zichzelf te verdedigen tegen bedreigende bestemmingsplannen van gemeenten. Er zal uitgelegd worden op wat voor manier en via welke regels dit bereikt kan worden.
34
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
5.2
De biotoop van de molen
5.2.1
Introductie
Molens kunnen niet bestaan zonder wind; sinds eeuwen is de biotoop van de molen bepaald door het feit dat er geen obstakels waren die de hoeveelheid wind verminderde. De biotoop van een molen kan beschreven worden als de totale omgeving van de molen, in hoeverre deze omgeving het functioneren van de molen beïnvloedt als maalmachine en als monument. Twee zaken zijn hier belangrijk. Ten eerste is het belangrijk dat de omgeving op een dergelijke manier gestructureerd is dat men er zeker van is dat er voldoende aanvoer en afvoer van lucht is. Vervolgens is de perceptie van de omgeving belangrijk. Dit houdt in dat de molen niet omringd mag worden door gebouwen die niet passen in het monumentale karakter van de molen. Dit is ook de reden waarom veel molens gebouwd zijn op een heuvel of terp en waarom een molen vaak uitsteekt boven een dorp (of stad), als herkenningspunt. Niet alleen de grootte van deze omringende gebouwen is belangrijk maar ook de vormen en kleuren. Voor watermolens is uiteraard voldoende toevoer van water de belangrijkste factor om de molen goed te kunnen laten functioneren. In veel gevallen ging de biotoop van de molen hard achteruit nadat de molens hun oorspronkelijke functies (malen, enz.) verloren. In de laatste 30 jaar is de staat van 35% van de molens zo hard achteruit gegaan dat deze niet of nauwelijks werken. 5.2.2
Voorwaarden voor molenbehoud
Voor zinvol molenbehoud is het van het grootste belang dat molens kunnen functioneren. Een stilstaande molen betekent verval en dat leidt uiteindelijk tot verdwijning van de molen. Om te kunnen functioneren moet de molen in goede staat verkeren. Daarvoor zijn restauraties en onderhoud nodig. Daarnaast moet er een molenaar, of het liefst meerdere molenaars, zijn om de molen te laten malen. Molenaars voeren ook klein onderhoud uit. Op deze wijze wordt veel geld bespaard: een stilstaande molen vervalt binnen 15 jaar, terwijl bij goed onderhoud er pas na 25 jaar een grote onderhoudsbeurt nodig is. Tenslotte moet een molen, zoals eerder genoemd, over voldoende wind beschikken om te kunnen malen. Dit kan alleen bereikt worden door de aanwezigheid van een goede biotoop.
FORMAT BIOTOOP
5.2.3
35
Problemen met betrekking tot de biotoop
Het gevolg van veel hoge bomen in de directe omgeving van een molen is dat de molen minder wind zal vangen. Een ander probleem dat veel voorkomt is dat de wind naar de molen komt in een verkeerde hoek. Dit zorgt ervoor dat de wieken van de molen in de verkeerde richting geschud worden. Minder wind zal betekenen dat de molen minder kan werken en voor een molen betekent dat verval. Bovendien zal wind vanuit de verkeerde hoek de oudere delen van de molen beschadigen. 5.2.4
Voorbeelden van problemen
Het gebeurd nog vaak dat plannen uitgewerkt worden zonder dat men zich realiseert dat er een molen staat, die eisen aan zijn omgeving stelt. Elk nieuw plan kan een bedreiging voor de molen vormen. Bijvoorbeeld: a. Binnen de bebouwde kom: - stads- en dorpsuitbreidingen - inbreidingen - nokverhogingen - parkaanleg en laanbeplanting - hoge beplantingen rondom sportaccommodaties en begraafplaatsen b. Buiten de bebouwde kom: - landschapsinrichting - beplanting op golfbanen - geluidswallen - aanleg snelwegen en spoorwegen - bij verzwaring - grootschalige bosaanleg - windhagen rond kwekerijen Bij de planning van dergelijke bouw- en plantactiviteiten is het heel goed mogelijk in het vervolg de molenomgeving te betrekken. Met name de onder ‘binnen bebouwde kom’ genoemde aspecten kunnen via bestemmingsplannen geregeld worden; de onder ‘buiten bebouwde kom’ genoemde aspecten in streekplannen. 5.2.5
Formule om biotoop te berekenen
Volgens een bepaalde formule is te berekenen hoe de obstakelhoogte zich verhoudt tot de afstand tot de molen. Anders gezegd, hoe hoog een obstakel mag zijn op een bepaalde afstand van een molen zonder teveel
36
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
windbelemmering te veroorzaken. Er is echter twijfel of dit algemeen geaccepteerd wordt: De formule luidt als volgt: H= X/n + c.z Dit kan ook als volgt geschreven worden: X = n(H x - c.z) Zie de berekening: H = hoogte van het obstakel (dit is de berekende uitkomst) X = afstand van het obstakel tot de molen N = 140 voor open, 75 voor ruw, 50 voor gesloten gebied C = constante is 0,2 Z = askophoogte 5.2.6
Berekening
Bij toepassing van de formule wordt uitgegaan van een windreductie van 5%. In dit geval blijft er 95% van de oorspronkelijke windsnelheid over, hetgeen een vermogensreductie van 14% inhoudt. De uitkomst van de berekening is dus gebaseerd op een compromis. In een open gebied komt de berekening ongeveer uit op wat de 1:100regel genoemd wordt. Dat betekent dat elke 100 meter verder van de molen het obstakel 1 meter hoger mag zijn. In de praktijk is deze norm nauwelijks haalbaar. Slechts in het open polderlandschap kan hiervoor gepleit worden. Een te bouwen boerderij met een nokhoogte van 10 meter zou derhalve zo’n kilometer van de molen moeten staan. Er wordt bezwaar gemaakt tegen een bestemmingsplan of artikel 19-procedure als de boerderij op bijvoorbeeld 200 meter van de molen gesitueerd wordt. In een stedelijk gebied, een gesloten gebied, komen we uit op de 1:50 regel. Op 100 meter afstand mag het obstakel een hoogte hebben van 4,5 meter. Daarna mag de hoogte van het obstakel elke 100 meter verder met 2 meter verhoogd worden. Een plaatje ter illustratie van de berekening van een beschermde biotoop voor de molen kan gevonden worden in Bijlage 5.1. 5.3
De molen als een beschermd stads- of dorpsgezicht.
5.3.1
Bescherming van stads- en dorpsgezichten
De bescherming van ‘gezichten’ van steden is niet een geheel nieuw fenomeen in Nederland. Sinds de eerste monumentenwet in 1961 de mogelijkheid creëerde, zijn er 350 ‘gezichten’ aangewezen. Hier gaat het alleen om gebieden/gebouwen met een historische waard. Molens zijn natuurlijk in de meeste gevallen een gezicht of herkenningspunt van een stad of dorp. En zij bestaan vaak al een lange tijd.
FORMAT BIOTOOP
5.3.2
37
Bescherming en ontwikkeling
Een molen kan alleen een stads- of dorpsgezicht worden wanneer het aangewezen wordt als zodanig. De aanwijzing als beschermd gezicht wordt gezamenlijk gedaan door de bewindspersonen van VROM en OC &W. Zij geven de erkenning en goedkeuring van het bijzondere historische karakter van het gebied. De bedoeling van de aanwijzing is de historische karakteristieken te behouden en nadrukkelijk een plaats te geven in de toekomstige ontwikkelingen. Dit gebeurt door middel van het bestemmingsplan dat de gemeente als uitvloeisel van de aanwijzing opstelt. Hoewel de Wet op de Ruimtelijke Ordening geen verplichting kent tot het opstellen van een bestemmingsplan voor de bebouwde kom, geldt dit wél in het geval van een beschermd gezicht. In de praktijk betekent dit dat de historische karakteristieken, zoals omschreven in de toelichting bij de aanwijzing, een belangrijke plaats krijgen bij de ruimtelijke inrichting. Voor een molen kan dit een zeer belangrijk punt zijn om te bereiken, omdat een dergelijke zone noodzakelijk is voor een goede biotoop van de molen. De bescherming heeft nadrukkelijk niet de bedoeling om de bestaande situatie te bevriezen of elke verandering tegen te houden. Dit hoeft niet het geval te zijn. De bescherming biedt een zekere mate van continuïteit aan het ruimtelijk beleid van de gemeente. Immers, vanwege de bescherming zal ook bij een toekomstige wijziging van het bestemmingsplan de historische karakteristiek op dezelfde manier worden meegewogen. De zogenoemde stads- en dorpsgezichten krijgen geen subsidie vanwege hun status. Het is ook niet zo dat de panden die binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht vallen automatisch de status van beschermd monument verwerven. 5.3.3
De aanwijzingsprocedure
Omdat met de aanwijzing van een gebied als beschermd stads- of dorpsgezicht veel belangen zijn gemoeid, dienen deze zorgvuldig tegen elkaar te worden afgewogen. Hieronder wordt beschreven hoe dat in zijn werk gaat. Daarbij zijn drie opeenvolgende fasen te onderscheiden: de voorbereiding, de wettelijke aanwijzingsprocedure en de bestemmingsplanprocedure. De fases zijn te vinden in een schema in Bijlage 5.2.
38
5.3.4
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Fase 1: De voorbereiding
Om tot een afgewogen keuze van te beschermen gezichten te komen, voert de RDMZ, een organisatie die monumentenzaken verzorgt voor de staat, landsdekkende inventarisaties uit. Er is bijvoorbeeld een inventarisatie gemaakt van gezichten die tot stand zijn gekomen tussen 1850 en 1940. De selectie van ruim 150 gezichten die hieruit voortkwam, wordt momenteel nader onderzocht en voor bescherming voorgedragen. Na beëindiging van dit programma zal ook de periode na 1940 worden geinventariseerd. Hoewel de inventarisaties met grote zorgvuldigheid zijn verricht en de uitvoering van de aanwijzingsprogramma's voorrang krijgt, kan in uitzonderingsgevallen een nieuw gezicht worden toegevoegd. Doorgaans dient de betreffende gemeente daartoe een verzoek in bij de RDMZ. 5.3.5
Fase 2: De wettelijke aanwijzingsprocedure
De stappen die moeten worden gezet om tot de bescherming van een stads- of dorpsgezicht te komen, zijn vastgelegd in artikel 35 van de Monumentenwet 1988 (Bijlage 5.3). Hierin wordt een termijn aan de aanwijzingsprocedure gesteld van zestien maanden. Het aanwijzingsvoorstel, dat bestaat uit de begrenzingkaart met toelichting die tijdens de voorbereidingsfase tot stand is gekomen, wordt door de RDMZ uit naam van de bewindspersonen van VROM en OCenW in procedure gebracht. De RDMZ draagt ook de zorg voor de voortgang. Overige autoriteiten die deelnemen aan het vaststellen van de aanwijzing van een stads- of dorpsgezicht zij de Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie, de Raad voor Cultuur en de Rijksplanologische Commissie. De gehele procedure kan gevonden worden in Bijlage 5.4. 5.3.6
Fase 3: De bestemmingsplanprocedure
Wanneer de RDMZ besluit tot aanwijzing van een stads- of dorpsgezicht betekent dit dat de gemeente in kwestie een bestemmingsplan voor het gebied dient op te stellen. Daarmee kan worden bereikt dat de hoofdstructuur van het gebied in stand blijft. De functionele ontwikkeling moet in hoofdlijn blijven aansluiten op de historische ontwikkeling. Bovendien moeten veranderingen aan gebouwen of ruimtelijke inrichting aan de historische karakteristieken worden getoetst.
FORMAT BIOTOOP
5.3.7
39
Bezwaar en beroep
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden bezwaar maken tegen het aanwijzingsbesluit. Zij dienen dit te doen binnen een termijn van zes weken na de bekendmaking van het besluit in de Nederlandse Staatscourant. De bezwaren worden behandeld door de Commissie voor de bezwaarschriften van het ministerie van OCenW. 5.4
Bestemmingsplan en hoe in beroep te gaan
5.4.1
Introductie
Bij de bescherming van de omgeving van molens gaat het in veel gevallen om de keuze van de juiste beplantings- en bebouwingshoogte. Deze beide factoren zijn te regelen in het bestemmingsplan. Het is daarom een instrument bij uitstek om de inrichting van de omgeving van molens vast te leggen. 5.4.2
Molenbeschermingszone
De omgeving van de molen wordt het beste beschermd indien er een molenbeschermingszone in het bestemmingsplan is opgenomen. Binnen deze zone dienen normen te gelden die aansluiten bij de eisen die de molen aan zijn omgeving stelt. Hiermee kan genuanceerd worden omgegaan door bijvoorbeeld binnen verschillende segmenten van de zone normen op te nemen die rekening houden met de bestaande situatie. Deze zone moet opgevat worden als een extra bestemming en is bedoeld voor het gebied dat van direct belang voor de molen is, zodat alle toekomstige beplanting en bebouwing in dat gebied daaraan worden getoetst. Een voorbeeld van zo een beschermingszone is te vinden in Bijlage 5.5. 5.4.3
Regeling via privaatrechtelijke overeenkomst met ketting beding
Particuliere boomaanplant in de nabijheid van molens kan in principe alleen geregeld worden in geval van nieuwbouw of projectontwikkeling. Door middel van een overeenkomst met de eigenaar van de gronden kan de maximale hoogte van de toegelaten beplanting vastgelegd worden. Eveneens moet overeengekomen worden dat de opvolgers van deze eigenaren aan die overeenkomst gebonden zijn. Daarom wordt er meestal een kettingbeding in het contract opgenomen. Dat wil zeggen dat een eigenaar zich verplicht om bij overeenkomst met een volgende
40
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
eigenaar hetzelfde beding in de koopakte op te nemen. In de overige situaties waarin begroeiing op particuliere gronden een bedreiging voor het functioneren van de molen vormt, is de gemeente de aangewezen instantie om het initiatief te nemen. In dat geval moet de gemeente met alle belanghebbenden komen tot een meerjarenplan. Daarin wordt aangegeven in welk jaar de desbetreffende bomen gerooid, gesnoeid of verplaatst moeten worden. Het is van groot belang dat moleneigenaren, molenorganisaties en molenaars voortaan zelf bedreigingen van de molenbiotoop signaleren. Bovendien moeten zij hierop reageren. De bescherming van de molenomgeving zou er een stuk effectiever op kunnen worden. Tot op heden hangt dit af van de activiteiten van het landelijk netwerk van biotoopwachters. 5.4.4
Werkzaamheden biotoopwacht
De biotoopwachters krijgen van de hoofdbiotoopwachter berichten uit de Staatscourant toegestuurd over bestemmingsplannen en de wijzigingen daarvan in hun rayon. Als een zodanig plan betrekking heeft op gronden in de buurt van een molen, vraagt de biotoopwachter inzage van het plan op het gemeentehuis. Indien nodig maakt de biotoopwachter dan bezwaar. Eventueel wordt de hulp ingeroepen van vereniging De Hollandse Molen die haar kijk op de zaak kenbaar kan maken. 5.4.5
Inzage van bestemmingsplannen
In plaats van dit aan de biotoopwachters over te laten kan men de bouwen plantactiviteiten in de omgeving van de eigen molen in de gaten houden door bij de gemeente het geldende bestemmingsplan in te zien. In bestemmingsplannen wordt namelijk vastgelegd wat er met de ruimte op het grondgebied van een gemeente mag gebeuren. In dit plan staat dus ook wat er in de buurt van een molen gebouwd of geplant mag worden. 5.4.6
Waarop te letten?
Bij lezing van een bestemmingsplan zijn er bepaalde zaken die voor de molenomgeving van belang zijn en waarop gelet dient te worden. a.
Bestemming
Wat is de bestemming van de gronden in de naaste omgeving van de molen? Onder naaste omgeving wordt de eerste driehonderd meter rondom de molen verstaan. Dit gebied is het meest van invloed op de
FORMAT BIOTOOP
41
windvang. Als de bestemming bijvoorbeeld agrarisch is, moet worden nagegaan of dit betekent dat een boer daar productiebos mag aanplanten. b.
Voorschriften
Wat voor bebouwingshoogten worden er in de voorschriften van het bestemmingsplan genoemd? Daarbij moet gelet worden op de nokhoogte. Met de in deel 1 van dit hoofdstuk genoemde formule kan eenvoudig berekend worden of de nokhoogte van de bebouwing inderdaad toelaatbaar is op de geplande afstand tot de molen. Ook de bepalingen omtrent aanlegvergunningen kunnen belangrijke consequenties hebben voor de molenomgeving en zijn daarom de moeite van het lezen waard. In de voorschriften is ook te lezen op welke wijze door Burgemeester en Wethouders (B&W) mag worden afgeweken van deze voorschriften. Dit wordt de bevoegdheid tot vrijstelling genoemd. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat de gemeenteraad het college van B&W de bevoegdheid heeft gegeven het plan te wijzigen. Het is verstandig om in geval van herziening van een bestemmingsplan aan te dringen op de opname van een artikel waarin wordt gezegd dat B&W de vrijstelling slechts verlenen of die wijzigingsbevoegdheid slechts toepassen nadat zij schriftelijk advies hebben ingewonnen bij een plaatselijke/regionale molenorganisatie of bij De Hollandse Molen. 5.4.7
Inspraakmogelijkheden en bezwaarmogelijkheden
a.
Herziening van bestemmingsplannen
Als een bestemmingsplan wordt opgesteld of herzien (dat dient in principe eens in de tien jaar te gebeuren) is het verstandig tijdig mee te denken. Daarvoor bestaat via een verplichte inspraakprocedure de mogelijkheid. Het kan voorkomen dat men niet op de hoogte is van de voorbereidingen van zo’n plan. Maar nadat het plan door de gemeenteraad is vastgesteld moet het in ieder geval ter visie worden gelegd. Deze ter visie legging duurt vier weken en moet tevoren bekend worden gemaakt. Dat gebeurt via plaatselijke bladen en de Staatscourant. Alleen gedurende die periode kan elke burger zijn of haar zienswijze kenbaar maken bij de gemeenteraad. Als er niet gereageerd wordt verliest men elke verdere mogelijkheid tot inspraak en bezwaren naar hogere instanties. In Bijlage 5.6 is een modeltekst van een bezwaarschrift te vinden. Het wordt aanbevolen bij zo’n bezwaar ook een tekening te voegen met berekening van de toelaatbare bebouwingshoogten.
42
b.
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Beroep bij provincie en Raad van State
Indien de gemeenteraad uw zienswijze niet overneemt, kunnen bedenkingen bij het college van Gedeputeerde Staten van de Provincie worden ingediend. Ook dat moet weer gebeuren tijdens de periode van vier weken dat het raadsbesluit ter visie ligt. Deze ter visie legging wordt weer via de krant bekend gemaakt. Het goedkeuringsbeleid van Gedeputeerde Staten is gebaseerd op het streekplan. Als zo’n plan in een artikel over de bescherming van de molenomgeving voorziet, wordt het raadsbesluit daaraan getoetst. Als ook bij de provincie geen gehoor wordt gegeven aan de gemaakte bedenkingen bestaat nog de mogelijkheid beroep in te stellen bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat beroep moet worden ingesteld binnen de termijn van zes weken, waarin bet besluit van Gedeputeerde Staten bij de gemeentesecretarie ter visie ligt. Dit weer na bekendmaking via de pers. Als echter tijdens de beroepstermijn bij de voorzitter van de afdeling Bestuursrechtspraak geen verzoek om schorsing is ingediend, treedt het besluit van Gedeputeerde Staten daags na afloop van die termijn in werking. Dat betekent dat er op grond van dat plan kan worden gebouwd en geplant en dat er achter het net wordt gevist, zelfs als later gelijk behaald wordt. Het zal niet de eerste keer zijn dat in beroep de molenbelangen alsnog erkend worden. c.
Artikel 19-procedure
De artikel 19-procedure is een mogelijkheid om van het geldende bestemmingsplan af te wijken. Belangrijk is dat artikel 19-aanvragen niet vier maar slechts twee weken ter visie liggen en alleen in het gemeenteblad vermeld worden en dus niet in de Staatscourant. Tegen de aanvragen kunnen gedurende die twee weken door iedereen bedenkingen worden ingediend bij de Burgemeester en Wethouders. Als B&W desondanks toch de verklaring van geen bezwaar bij Gedeputeerde Staten aan willen vragen moeten zij de bedenkingen meezenden. Gedeputeerde Staten moeten binnen acht weken beslissen of ze een dergelijke verklaring afgeven. Verleent het college de verklaring, dan kunnen B&W vrijstelling verlenen en bouwvergunningen afgeven. Tegen het besluit van Gedeputeerde Staten kan niet afzonderlijk bezwaar worden gemaakt, want dat besluit wordt, in deze procedure, geacht deel uit te maken van de besluiten van B&W. Tegen beide besluiten kan door belanghebbenden bij B&W bezwaar worden gemaakt. Dan moeten B&W hun besluit heroverwegen. Om te voorkomen dat er intussen wordt gebouwd, dient er tegelijk een
FORMAT BIOTOOP
43
verzoek om schorsing te worden ingediend bij de president van de arrondissementsrechtbank. Wijzen B&W het bezwaar af dan kunnen belanghebbenden binnen zes weken na bekendmaking van dat besluit beroep instellen bij de arrondissementsrechtbank. Verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, dan kan nog een beroep in tweede instantie worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit moet gebeuren binnen zes weken na de bekendmaking van de beslissing van de president van de rechtbank. 5.5
Conclusie
Er zijn verschillende manieren om een molen en zijn directe omgeving te beschermen. Ten eerste is er de mogelijkheid om een molen aangewezen te krijgen als een beschermd stads- of dorpsgezicht. Maar helaas ziet het ernaar uit dat de RDMZ zich nog niet realiseert dat een molen het recht kan hebben om officieel erkend te worden als een beschermd stads- of dorpsgezicht. Als gevolg hiervan is het erg moeilijk om zo’n erkenning te krijgen en daarom zou de MS-NB een sterkere lobby hier naartoe moeten krijgen. Ten tweede is er de mogelijkheid om een molenbeschermingszone te creëren. Met deze beschermingszone moet de lokale overheid rekening houden met de directe omgeving van de molen wanneer bestemmingsplannen worden gemaakt. Maar stel dat een dergelijke beschermingszone niet gerealiseerd kan worden, dan is het zeer belangrijk dat de molenaar/moleneigenaar zelf veel aandacht schenkt aan (wijzigende) bestemmingsplannen. Als een gevaar voor de biotoop van de molen dreigt in de gewijzigde bestemmingsplannen moet er een bezwaarprocedure gestart worden. Hoewel dit soms gezien wordt als een strijd die bij voorbaat verloren is, is het op dat moment de enige mogelijkheid die de omgeving van de molen en daarmee de molen zelf kan redden. Er is doorzettingsvermogen en uithoudingsvermogen voor nodig om de directe omgeving van de molen te verdedigen en hoewel het niet mogelijk is gebleken om een enkel format te maken, is de MSNB in staat om de molenaar/moleneigenaar te assisteren in zijn strijd. Het is belangrijk om te weten dat de MS-NB ondersteuning geeft door eerdere opgedane ervaringen en andere beschikbare kennis om de molenaar/moleneigenaar te stimuleren en motiveren.
6
Conclusies & Aanbevelingen
De MS-NB heeft als doel een centrale rol te spelen in de molenwereld en zodoende meer aan invloed te winnen. De stichting wil een centraal informatie- en hulppunt worden. Het feit dat zij afhankelijk is van vrijwilligers, en dus de nodige professionele expertise mist, belemmert echter deze groei. Ook de financiële mogelijkheden ontbreken hiervoor. Dit alles resulteert in een onsamenhangende organisatorische structuur die onduidelijk is voor zowel medewerkers als buitenstaanders. Hierdoor is de MS-NB enigszins overbodig en onbeduidend binnen de molenwereld. Ook in het oog van grotere stichtingen zoals De Hollandse Molen is de MS-NB vrij onbelangrijk. Hierdoor wordt de stichting vaak over het hoofd gezien. Een van de voornaamste voornemens van de MS-NB is om het aanvragen van subsidies voor restauraties te vergemakkelijken. De onmogelijkheid om een universeel formulier voor het aanvragen van zo’n subsidie te maken, heeft de vraag naar een centraal informatiepunt doen toenemen. Deze rol wil de MS-NB vervullen. Door de hierboven vermelde problemen wordt de stichting echter zelden geraadpleegd voor informatie. Het wordt de MS-NB aangeraden om enkele mogelijkheden in de ICT-sector aan te spreken en zodoende de communicatie te vergemakkelijken en de informatie te verspreiden. De poging van de MS-NB om molens te helpen behouden door het creëren van biotopen is om dezelfde reden niet gelukt als de hulp bij subsidies; het gebrek aan communicatieve efficiëntie zorgt ervoor dat mensen de stichting vaak over het hoofd zien als centraal informatiepunt. Daarom is een herstructurering in de organisatie van de stichting nodig om de stichting competitief te maken binnen de molenwereld. De manier waarop informatie wordt doorgespeeld in de molenwereld dient transparant te worden. De huidige structuur is te complex om tot enig nut te zijn voor molenaars, moleneigenaars en andere geïnteresseerden.
7
Referenties
Literatuur Dunlop, James J. 1990. ‘Balancing power, How to achieve a better balance between staff and volunteer influence’. In: Association Management. January, p. 39-45. Handy, Charles. 1988. Understanding voluntary organizations, how to make them function effectively from the author of understanding organizations. Penguin Books, London. Litterer, J.A. (ed.) 1969. Organizations, Vol.1. John Wiley & Sons, Inc. New York Meijs, Lucas C.P.M. 1997. Management van vrijwilligersorganisaties. Publicard Utrecht Pearce, Jone L. 1993. Volunteers, the organizational behavior of unpaid workers. Routledge, London/New York. Robbins, S.P. 1983. Organization theory; structure, design and applications. Englewood Cliffs New Yersey, Prentice-Hall Sekaran, U. 2003. Research methods for Business; A skill building approach. John Wiley & Sons, Inc. Internet sites http://www.bellingwedde.nl http://www.brabant.nl http://www.cultuurfonds.nl http://www.erfgoedbrabant.nl http://www.gelderland.nl http://www.hattem.nl http://www.kollumerland.nl http://www.molens.net/Brabant http://www.molens.nl http://www.molen.pagina.nl http://www.monumentenzorg.nl http://www.neede.nl http://www.provincies.nl
48
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
http://www.restauratiefonds.nl http://www.torenmolen.nl, de grafelijke torenmolen te Zeddam http://www.uithoorn.nl/onderwijs/monumenten.htm http://www.vrijwilligemolenaars.nl http://www.westmaasenwaal.nl Brochures De Toekomst, doelstellingen MS-NB Informatie brochure MS-NB Brochures Nationaal Restauratiefonds - Een nieuw leven voor uw monument, Restaureren zonder zorgen. - Uw monument en de belastingdienst, de fiscale faciliteiten voor het restaureren en het plegen van onderhoud aan uw monumentenpand. - Restauratiefonds bulletin, januari 2002 ( plankostenregelingspecial) - Infoblad, de restauratie-hypotheek, de bouwrekening, een kennismaking met het nationaal restauratiefonds - Formulieren, declaratie-, aanvraag- restauratiesubsidie Brrm 1997 Brochures Rijksdienst voor de monumentenzorg - Beleidsregels onderhoud en restauratie monumenten, - Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten, - Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997, Monumentenwet 1988.
Bijlagen Hoofdstuk 2 2.1
Organisatorische Structuur van de Molenstichting Noord-Brabant
1.
Figuur 2.1 Organisatorische Structuur van de Molenstichting Noord-Brabant
Interne invoer: Alle doorgetrokken lijnen die binnen het schema lopen. Externe invoer: De twee lijnen naar buiten toe vanuit de secretaris en de voorzitter.
50
2.2
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Organisatorische Structuur van de Molenstichting Noord-Brabant
Geïnteresseerden Hollandse Molen Molenaars & moleneigenaren
Regionale molenstichtingen
Molenstichting Noord-Brabant
Overheid
Subsidie fondsen
Figuur 2.2 Communicatiestructuur van de Molenwereld
Volle lijn: communicatief contact Gestippelde lijn: beperkte communicatie Gemeente: Gemeente, provincie, staat (RDMZ) Subsidie fonds: Prins Bernhard Cultuur Fonds, Nationaal Restauratie Fonds
BIJLAGEN
2.3
51
Vragenlijst ter attentie van de bestuursleden van de Molenstichting Noord-Brabant
- Hoe ziet u de relatie tussen molenaars / moleneigenaars / geïnteres seerden en de Molenstichting? - Hoe verloopt de communicatie tussen de genoemde partijen en de Molenstichting op dit moment? - Op welke manier denkt u dat deze communicatie beter kan verlopen? - Hoe staat de Molenstichting in contact met andere stichtingen zoals De Hollandse Molen? - Wat voor contact heeft de Molenstichting met de verschillende instanties afzonderlijk? - Monumentenwacht: - Monumentenzorg: - Het Prins Bernhard Cultuurfonds: - Hoe ziet u de functie van de Molenstichting in de toekomst? - Overige opmerkingen of vragen
52
2.4
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Vragenlijst ter attentie van de kleinere stichtingen in NoordBrabant
- Wat is uw relatie ten opzichte van de Molenstichting Noord-Brabant en wat houdt deze in? - Wordt u vertegenwoordigd door een van uw leden bij de Molenstichting - Welke gebreken heeft de Molenstichting Noord-Brabant volgens u? - Wat zou de Molenstichting Noord-Brabant kunnen veranderen volgens u? - Hoe staat u in contact met de Molenstichting Noord-Brabant en wat voor contact is dit? Hoe denkt U dat het contact kan verbeterd worden? - Hoe zit volgens u de molenwereld in elkaar? Bij wie stelt u uw vragen? - Heeft u ervaring met het aanvragen van subsidies? Zo ja, hoe vraagt u subsidies aan? - Heeft u moeilijkheden ondervonden tijdens het aanvragen van u subsidie? Zo ja, welke? - Heeft u een beschermende biotoop rond uw molen(s)? Zo ja, hoe heeft u dat aangepakt? - Heeft u verder nog alternatieve geldschieters voor uw molen(s)? - Heeft U conflicten (gehad) met de gemeente over bebouwing dicht bij uw molen(s)? - Bent u aangesloten bij de monumentenwacht of de monumentenzorg? - Staat U rechtstreeks in contact met andere instanties, zoals de Hollandse Molen? - Wat voor een informatie ontvangt u van de Molen Stichting NoordBrabant?Zo ja is dit voldoende naar uw mening? - Heeft u nog overige vragen of opmerkingen?
BIJLAGEN
2.5
53
Vragenlijst ter attentie van individuele molenaars of moleneigenaars
- Wat is uw relatie ten opzichte van de Molenstichting Noord-Brabant en wat houdt deze in? - Welke gebreken heeft de Molenstichting Noord-Brabant volgens u? - Wat zou de Molenstichting Noord-Brabant kunnen veranderen volgens u? - Hoe staat u in contact met de Molenstichting Noord-Brabant en wat voor contact is dit? Hoe denkt U dat het contact kan verbeterd worden? - Hoe zit volgens u de molenwereld in elkaar? Bij wie stelt u uw vragen? - Heeft u ervaring met het aanvragen van subsidies?Zo ja, hoe vraagt u subsidies aan? - Heeft u moeilijkheden ondervonden tijdens het aanvragen van u subsidie? Zo ja, welke? - Heeft u een beschermende biotoop rond uw molen? Zo ja, hoe heeft u dat aangepakt? - Heeft u verder nog alternatieve geldschieters voor uw molen? - Bent u aangesloten bij de monumentenwacht of de monumentenzorg? - Heeft U conflicten (gehad) met de gemeente over bebouwing dicht bij uw molen? - Staat U rechtstreeks in contact met andere instanties, zoals De Hollandse Molen? - Wat voor een informatie ontvangt u van de Molenstichting NoordBrabant?
54
2.6
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Samenvatting van de antwoorden
- Wat is uw relatie ten opzichte van de Molenstichting NoordBrabant en wat houdt deze in? Over het algemeen hebben wij antwoord gekregen van vrijwillige molenaars, die weinig en onbeduidend contact hebben met de stichting. De MS-NB beschouwt zichzelf als informatiecentrum, dat mensen vitale informatie levert over de molenwereld. De relevantie van zo een centrum is echter beperkt; de meeste molenaars hebben een netwerk dat gebaseerd is op vriendschappelijke relaties. - Welke gebreken heeft de Molenstichting Noord-Brabant volgens u? Over het algemeen is de houding tegenover de MS-NB vrij negatief. Meestal laten mensen de stichting links liggen omdat deze geen nieuwe of relevante diensten aanbiedt. Dit is voornamelijk te wijten aan het geringe onderlinge contact. De organisatie wijt dit aan het tekort aan fondsen en vrijwilligers. - Wat zou de Molenstichting Noord-Brabant kunnen veranderen volgens u? Op deze vraag werd resoluut geantwoord dat de stichting haar communicatie moet verbeteren om hun rol in de molenwereld te definiëren. De molenaars vragen ook om een duidelijke definitie van de doelen van de stichting. - Hoe staat u in contact met de Molenstichting Noord-Brabant en wat voor contact is dit? Hoe denkt U dat het contact kan verbeterd worden? Het onderlinge contact tussen de stichting en molenaars is beperkt tot de molenaars die werkzaam zijn bij de MS-NB. Het is daarom essentieel dat meer molenaars het bestaan van de stichting kennen. Het contact zou bevorderd kunnen worden door het verdelen van folders en krantjes met daarin de activiteiten en voortgang van de stichting. - Hoe zit volgens u de molenwereld in elkaar? Bij wie stelt u uw vragen? De molenwereld is zeer verdeeld; de bestaande organisaties beconcurreren elkaar in plaats van elkaar en molenaars te helpen. Hierdoor con-
BIJLAGEN
55
sulteren molenaars vaak eerder kleinere organisaties en kennissen binnen de molenwereld. - Heeft u ervaring met het aanvragen van subsidies?Zo ja, hoe vraagt u subsidies aan? Het aantal molenaars dat een subsidie heeft aangevraagd is zeer miniem. Dit komt door het feit dat veruit de meeste molens eigendom zijn van een gemeente, en niet de molenaar, maar de eigenaar van een molen dient een subsidie aan te vragen. - Heeft u een beschermende biotoop rond uw molen? Zo ja, hoe heeft u dat aangepakt? Slechts enkele molens hebben een beschermde biotoop, door het feit dat deze vaak eigendom zijn van de overheid. De overheid heeft tegenstrijdige interesses, omdat zij behalve voor de molens ook verantwoordelijk zijn voor huisvesting en het milieu. De meeste inwoners van een stad geven de voorkeur aan huisvesting en bomen, en sturen de overheid aan om daarom hun preferenties in acht te houden. - Staat u in contact met andere stichtingen zoals De Hollandse Molen? De meeste molenaars hebben regelmatig contact met stichtingen De Hollandse Molen and Het Gilde van Vrijwillige Molenaars - Wat voor een informatie ontvangt u van de Molenstichting NoordBrabant? Het grootste minpunt van de MS-NB is de beperkte hoeveelheid informatie die molenaars van de stichting ontvangen. Dit heeft ertoe geleid dat de meesten afhankelijk zijn geworden van andere stichtingen als De Hollandse Molen.
56
2.7
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Notulen 1e afspraak Paul Terwindt
Datum: 29-10-2003 Aanwezig: Tom, Jan-Willem, Dave, Kevin, Sjoerd (onderzoekers), Paul Terwindt (bestuurslid Molenstichting Noord-Brabant) Afwezig: Momenteel zijn er twee onderzoeken gaande, namelijk: - onderzoek naar de positie van vrijwilligers in de molenwereld, uitgevoerd door Ivonne Vlooswijk - onderzoek naar de organisatiestructuur in de molenwereld, wij. (er zal overlapping plaatsvinden, dus neem contact op met Ivonne) Er zullen twee vakken van het 1e semester in het project verwerkt moeten worden, namelijk: - Corporate Finance 2 - Operations Management Er vindt een versnippering binnen de molenwereld plaats en om deze versnippering tegen te gaan wil de molenstichting Noord-Brabant fungeren als een platform, waar eenieder die wat met molens doet of wil doen bijeen wordt gebracht. Er zijn namelijk de volgende problemen: - er is weinig geld aanwezig binnen de molenwereld - er is veel onduidelijkheid voor verschillende groeperingen - en bovendien, aansluitend op het vorige punt: Het is ingewikkeld (o.a. subsidieaanvraag), wat het herstel niet ten goede komt Molens kunnen bezit zijn van: - particulieren (meestal molenaarsfamilies) - gemeenten - stichting De Molenstichting NB bezit geen grond of molens (eigendom), zij staat voor behoud. Er zijn twee soorten molens; water- en windmolens en bij de tweede (belangrijkste) gaat de belevingswaarde omlaag en treedt er verval op door bijvoorbeeld nieuwbouw. Het grote probleem is dat de verschillende landelijke instanties in de molenwereld langs elkaar heen werken. De grootste en oudste stichting binnen de molenwereld is de vereniging Hollandse molen. Dit is een belangenvereniging van molens die het karakter willen behouden.
BIJLAGEN
57
Molenaars kunnen op verschillende manieren aan hun geld komen, als volgt: - zelf voor geld zorgen - subsidies aantrekken (dit kost vaak veel moeite en lukt niet altijd) - fondsen (proberen hieruit geld te halen) De overheid zorgt voor het volgende: - bedrag voor onderhoud - bedrag voor herstel en reparatie (let op: dit bedrag gaat niet naar de molenstichting) Doel van onderzoek: structuur Molenstichting Noord-Brabant Uitleg: Organisatiestructuur weergeven, zodat mensen van buitenaf meer uitleg krijgen, of kunnen krijgen Contact opnemen met Hans Spierings (reeds met onderzoek gestopt: voorstel afgekeurd) en Ivonne Vlooswijk. Er zijn de volgende problemen: - subsidies - biotoop (ruimte die een molen nodig heeft om goed te kunnen functioneren) - onderhoudsproblemen (hiervoor krijgt men een overheidspotje, zoals reeds vermeld is), en men kan een teller op de as van de wieken doen, zodat men een draaipremie kan ontvangen.
58
2.8
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Notulen 2e afspraak Paul Terwindt
Datum: 12-11-2003 Aanwezig: Tom, Jan-Willem, Dave, Kevin, Sjoerd (onderzoekers), Paul Terwindt (bestuurslid Molenstichting Noord-Brabant) Afwezig: Gesprek wordt gehouden ter informatie en het bespreken van de voortgang van het project. Na presentatie worden er een aantal opmerkingen gemaakt over het formuleren van de eigenaar van de molens en over het begrip de “molenwereld”. Monument: - meer informatie over opzoeken - de eigenaar hiervan heeft geen plicht ter verzorging of behoudt van het monument De molenstichting Het ideaal van de stichting is dat de stichting een vertegenwoordiger wordt van iedereen die betrokken is bij molens of dat wil zijn in de regio Noord-Brabant. Ze willen een platform zijn voor al die mensen. Op het moment is niet iedereen betrokken of vertegenwoordigd door iemand in het bestuur van de stichting; het is wenselijk dat dit wel zou gebeuren. Maar mensen zijn hiertoe niet te verplichten. Sommige grotere stichtingen die een molen beheren leveren wel een vertegenwoordiger. Het aansluiten bij de stichting is niet noodzakelijk maar contact is zeker wel gewenst. Contact: Op het moment verloopt het contact met betrokkenen op de volgende manieren: - via het mailen of opsturen van een nieuwsbrief 3 keer per jaar met informatie over de stichting en activiteiten - jaarlijks wordt er een vergadering georganiseerd om belangrijke zaken te bespreken - jaarlijks is er een molenweekend in Noord-Brabant met als doel om alle molens in deze regio te laten draaien - tenslotte is er nog het informele contact tussen betrokkenen onderling Dhr. Terwindt geeft aan dat de secretaris contactpersoon is.
BIJLAGEN
59
Ons voorstel is om iemand aan te stellen als contactpersoon waarmee al het contact verloopt met de Molenstichting en betrokkenen. Structuur: Er is een bestuur dat bestaat uit 5 leden. Verder zijn er drie werkgroepen: - PR & educatie, bestaat uit 6 leden - Databank 7/8 leden, verzamelt gegevens over molens om een boek uit te brengen. - Technische werkgroep van ook 7/8 leden. Het probleem met de werkgroepen is dat er vooral in de technische werkgroep en databank-werkgroep ook beroepskrachten zitten die zich liever overdag inzetten. De rest zijn vrijwilligers die over het algemeen alleen ’s avonds tijd hebben. Gilde van vrijwillige molenaars: Een organisatie ter bevordering van het bedienen van de molens. Dit is een vereniging op landelijk niveau met als lid de burgemeester van Dongen. Deze man heeft goed contact met andere gemeentes. Verder houdt de organisatie zich bezig met het draaiende houden van molens en mensen hiervoor opleiden. Overig: De invloed van de stichting is op dit moment nog maar weinig. Er is maar weinig zekerheid en de leden zien het niet als een professionele stichting, maar zouden dit wel graag willen bereiken. Het probleem is dat het aantal vrijwilligers en betrokkenen gewoon niet zomaar te regelen is en vooral te beperkt is. De stichting De Hollandse Molen is een veel grotere organisatie met een betaalde staf. Contact met de MS-NB verloopt bijvoorbeeld door een nationale contactdag die elke jaar georganiseerd wordt. Mogelijke contactpersonen: -
-
-
Hr. Don Werts, bestuurslid Haps 048-322460 Hr. Bart Hoofs Hilvarenbeek 013-5053064 Emile van Es Molenaar te Spoordonk, heeft verstand van subsidie aanvragen Spoordonkse weg 130 0499-577186
60
2.9
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Vragenlijst/Antwoorden Interview
Interview dhr. Bart Hoofs 24-11-2003 - Heeft u een functie bij de Molenstichting Noord-Brabant? Bart Hoofs zit in het Bestuur van de Molenstichting Noord-Brabant, samen met Paul Terwindt. Bart Hoofs zit ook in Het Gilde van de vrijwillige molenaars. Het doel van het Gilde is het werven en opleiden van vrijwilligers. Deze organisatie is veel breder dan de Molenstichting NoordBrabant. Het Gilde heeft geen afgevaardigde meer in de Molenstichting NoordBrabant. Vroeger was dit wel het geval, maar de oude voorzitter was een beetje anti-Gilde. Hij had het idee om de opleiding beter te leren kennen en zodoende de opleiding beter te organiseren en verbeteren. Dit leidde tot een conflict, zodat het contact een beetje verwaterde. Nu herstelt het contact zich weer een beetje. De Molenstichting Noord-Brabant bestaat uit werkgroepen, als volgt: Werkgroep techniek, databank, PR en educatie. - Wat betekent de Molenstichting Noord-Brabant voor u? Het zou een nuttige instantie kunnen worden als zij haar activiteiten regionaal zou uitbreiden (zonodig taken De Hollandse Molen overnemen), zodat de organisatiestructuur duidelijker wordt. Tevens kent de Molenstichting Noord-Brabant de volgende belangrijke activiteiten: molenweekend (moeilijk te organiseren, vooral vorig jaar mislukt, doordat er tijdelijk geen leiding was), leskist voor schoolklassen, technische aanvraag adviezen, biotoop, draaipremie regeling. - Welke gebreken heeft de Molenstichting Noord-Brabant volgens u? T.o.v. Het Gilde is de molenstichting Noord-Brabant een beetje kortzichtig geweest. De oude voorzitter ging weg (Johan Vos) en er was niet meteen een vervanger (kartrekker). Na een rustige zomer is de Burgemeester van Boekel nu voorzitter geworden. Door deze afwezigheid van een voorzitter is er weinig gebeurd (bv: er is geen molenkaart uitgegeven in de tussentijd; zijn ze nu wel mee bezig). Ze werden/worden daarom een slapende stichting genoemd door mensen van buitenaf. Er is
BIJLAGEN
61
veel kritiek, maar deze mensen vergeten dat zij ook maar vrijwilligers zijn en niet zoals bij De Hollandse Molen, professionals zijn. - Denkt u dat de Molenstichting Noord-Brabant een toegevoegde waarde kan hebben voor het aanvragen van subsidies en/of in het voorzien van een beschermende biotoop? Hoe ziet u deze functie? Naar mijn mening willen ze zich hierop niet toespitsen, dit gebeurd namelijk al door de gemeenten. Een toegevoegde waarde is natuurlijk altijd goed. - Wat voor en hoe staat u in contact met de Molenstichting NoordBrabant? Hoe denkt U dat het contact kan verbeterd worden? Bestuurslid! Maar d.m.v. een nieuwsbrief verloopt het algemene contact. Specifiekere contacten verlopen via de informele weg (zoals de meeste zaken verlopen in de molenwereld), zoals via e-mail. Maar er is een probleem: De club is moeilijk bij elkaar te houden. Omdat het een grote provincie is zijn de afstanden groot en zijn er tevens grote verschillen tussen de Brabanders zelf. Vooral verschil in geloof! - Hoe zit volgens u de molenwereld in elkaar? Bij wie stelt u uw vragen? Ze willen De Hollandse molen wat minder gebruiken, en meer op regionaal niveau werken.Gemeente is heel belangrijk. Molen is ook eigendom van gemeente. Het ligt er tevens aan welke gemeente je treft als molenaar. Elke gemeente verschilt namelijk in zijn/haar beleid. Bevestiging: Ja, ze willen meer op regionaal niveau werken en de taken van De Hollandse Molen het liefst overnemen, al gaat dat moeilijk, omdat zij maar vrijwilligers (amateurs) zijn en De Hollandse Molen uit professionele mensen bestaat. - Heeft u ervaring met het aanvragen van subsidies? Nee, niet echt. Hier passen ze eigenlijk een beetje voor, want dit regelt de gemeente. Een particulier moet zelf achter zijn/haar subsidies aan. Dit is heel lastig en kost veel tijd. Gemeentes zijn meestal eigenaars van molens. Dus bijna geen problemen, gewoon goed contact onderhouden. - Hoe vraagt u subsidies aan? BNM (rijk), gemeente pot en provincie. Morgen meer hierover bij 2e afspraak! - Heeft u moeilijkheden ondervonden tijdens het aanvragen van uw subsidie? Zo ja, welke? Nee, want zijn gemeente werkt wel mee, als je het maar goed brengt en nauwe informele contacten onderhoudt.
62
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
- Heeft u een beschermende biotoop rond uw molen? Zo ja, hoe heeft u dat aangepakt? Nee, ondanks dat hij geen beschermende biotoop heeft rond zijn molen heeft hij geen problemen gehad (behalve dan van die bomen, zie beneden!). Een bestemmingsplan is zeer belangrijk voor een molen (zone). Sommige molens hebben die wel. Anders zijn ze afhankelijk van de goedheid van de buurt en gemeente. Komt een molen in gevaar, dan kan in het uiterste geval de Hoge raad ingeschakeld worden. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de Vinex locatie te Breda. Bavel heeft tevens verloren. Na zo‘ n verlies kan de molen natuurlijk wel blijven staan (als deze niet verplaatst wordt), maar deze zal dan minder wind vangen (hij draait namelijk moeilijker). - Welke subsidies krijgt u? Hoeveel is dat in totaal? 700 euro jaarlijks via de draaipremieregeling. Dus door eigen inzet. Er was een conflict in de gemeente Hezen. Zij wilden voorheen niets geven, maar na een lange strijd hebben zij nu een bedrag van 60.000 tot 80.000 van de gemeente ontvangen. Europees niveau: Interweg: voor een Europese subsidie moet je een project hebben die grensoverschrijdend is (uitstraling grensoverschrijdend). Anders geen geld van Brussel. Er is echter wel veel geld!, maar door slechte structuur komt het geld moeilijk bij doel. - Is uw molen een monument? Zo ja, wat voor een monument? Ja, want alle molens zijn rijksmonumenten. De molenwereld wil nu ook oude molens (te denken valt hier aan molens zonder wieken) aan de rijksmonumenten toevoegen. Ze werken er met z‘ n vieren en draaien er per twee (gemiddeld per windmolen). - Heeft u verder nog sponsors voor uw molen? Wat biedt u deze sponsors aan als wederdienst voor hun sponsering? Er is geen sprake van sponsors, ze willen namelijk de touwtjes in eigen handen houden. - Heeft u verder nog ander geldschieters voor uw molen? Rijk, provincie (alleen draaipremie), Prins Bernhard, Cultuurfonds. Nieuw is de Sponsor Bingo loterij: Goed doel, dus kun je goed scoren en makkelijk reclame mee maken = vier molens gezocht (die helemaal verrot
BIJLAGEN
63
waren), en zo via Hollandse molen 40.000 Euro bij elkaar gesprokkeld. In 2 jaar tijd zijn deze molens opgeknapt. - Bent u aangesloten bij de monumentenwacht/monumentenzorg? Voor de Monumentenwacht moet je aangesloten zijn als monument bij monumentenzorg. Tevens voor een draaipremie moet je daarbij aangesloten zijn (220 euro). - Krijgt u geld van het Prins Bernhard Cultuurfonds? Regelt gemeente bij hem, want de molen is eigendom van de gemeente. Geld via rijksdienst (BNM regeling, en gemeentefonds). Bijvoorbeeld een nieuwe wiek kost 20.000 euro. Vooral windmolens kosten veel geld. - Heeft u conflicten (gehad) met de gemeente over bebouwing dicht bij uw molen? Er stonden bomen vlakbij en bomen zijn heel belangrijk in Nederland. Maar het is goed gekomen, strijd aangegaan! Grootste gevaar voor de molens is echter hoogbouw. - Staat u rechtstreeks in contact met andere instanties, zoals De Hollandse Molen? De contacten zijn minimaal met andere instanties. Er is echter wel een afgevaardigde in de Molen Adviesraad van De Hollandse Molen. - Vragen tussendoor uit het hoofd - JW: Hoe zit het met de Provinciale molenverordening (die Gelderland bijvoorbeeld kent): Persoon, Jan van der Beek (bestemmingsplan kijken; staat molenbescherming in). > Doel van de stichting: Lobbyen, uitnodigen bij de molen om subsidies te krijgen, proberen over te halen. Er is nu weer een nieuwe voorzitter: nieuwe kansen. Het is een informeel circuit, > Den Haag: Dit contact loopt alleen via Hollandse molen. Hollandse molen krijgt veel geld van particulieren, nalatenschap etc. > Overleg Gilde: 1x per jaar overleg
64
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
> Overige stichtingen: Stichting Kuijk en West-Brabantse Molen zijn armlastig. Ze zijn meer gezelligheidsclubjes: geen bezigheid met biotoop en subsidies! Contacten E-mail adressen: - Jan van der Beek: via Kevin - Johan Vos: via Kevin - John de Jong: Via Kevin - Uw e-mail adres (Bart Hoofs):
[email protected] Afspraak morgen (25-11-2003): Particulier moleneigenaar, geërfd van vader, weet veel van subsidies.
BIJLAGEN
2.10
65
Vragenlijst/Antwoorden Interview
Interview dhr. Emile van Esch 25-11-2003 - Heeft u een functie bij de Molenstichting Noord-Brabant? Bestuur, met Paul Terwindt in PR en educatie. (belangrijk: een andere werkgroep te spreken krijgen)! - Wat betekent de Molenstichting Noord-Brabant voor u? Niets. Alleen Molenweekend is wel aardig. Alleen kwestie geld is belangrijk, omdat met een provinciale stichting makkelijker geld te krijgen is Elk jaar molenweekend. Samen met Paul leskisten maken: wordt goed gebruik van gemaakt. 5000 tot 6000 euro kost dat, maar omdat men een cultuurhistorisch en onderwijs karakter heeft, kan men makkelijk geld krijgen bij de overheid. Als individueel, alleen draaipremie is functie MNB. En dan weekend en leskisten. Waarom lid: “Contacten met andere molenaar”. - Welke gebreken heeft de Molenstichting Noord-Brabant volgens u? Draaipremie is 700 euro, maximaal 2000 euro. Wat gebeurt er nou aan het eind van het jaar: molenaars gaan veel toeren maken voor draaipremie. Kan ook bij watermolens. Negatief over de MS-NB: Ligt aan daadkracht bestuur. Nieuwe voorzitter, van der Voort (burgermeester) is een goede man, maar je kunt er niet veel van verwachten. Bestuurders doen namelijk alleen maar dingen op bestuurlijk niveau. Probleem: Je hebt te maken met verschillende mensen en teveel molens op een te groot gebied (123 molens). Bv: Gestorven: molenaar van Bavel, had horecagelegenheid en naar Hoge raad voor HSL, dus verschillende belangen afwegen: individu of algemeen In de molenwereld is er een grote categorie hobbyisten: klein onderhoud: iedereen gelukkig; gemeente ook; molen blijft namelijk in stand.
66
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
- Heeft u ervaring met het aanvragen van subsidies? Ja. Er vindt een decentralisatie van subsidies naar provinciehuis plaats. Althans dat is de bedoeling. De MS-NB moet tussen De Hollandse molen staan en molenaars. - Hoe vraagt u subsidies aan? Doen bij Rijksdienst. Rijksmonumenten zijn belangrijk. Onderhoudssubsidie: In provincie Noord-Brabant; geen onderhoudssubsidie, ga maar naar het Rijk. Maar is alleen voor groot noodzakelijk onderhoud, je moet een bepaalde drempel overstijgen, onderhoud voor bijvoorbeeld 2000 per jaar, kun je beter een jaar wachten en dan zo opbouwen voor ander jaar. (Dus aanvragen bij monumentenzorg!) Regelingen wijzigen heel vaak: daarom moet je regelmatig een literatuuronderzoek doen. De Rijksdienst van monumentendienst geeft blad uit, waarin alles nieuwe regels staan. Belastingdienst: Groot noodzakelijk onderhoud (omdat hij er een huis in heeft), van de belasting aftrekken. Heel centraal: verwarmingsketel is goed voor onderhoud pand, dus aftrekbaar. - Heeft u moeilijkheden ondervonden tijdens het aanvragen van uw subsidie? Zo ja, welke? 1984; molen gaan restaureren en huis gaan bouwen. Kwam niet voor onderhoudssubsidie in aanmerking, maar voor restauratiesubsidie, dus voor de molen kon hij 40% terug krijgen. Echter Stichtingen krijgen 70% terug, omdat ze het niet van de belasting kunnen aftrekken. Nog iets: van niets iets maken, dan kun je nog ergens geld vandaan halen bij de belasting. De drie zuidelijke provincies kennen een Bouwfonds, verenigd met aannemers: kun je ook nog subsidies aanvragen; informeel: 20.000 euro gaven ze weg. Hij kende de hoogste ambtenaar van de zuidelijke provincies en zodoende kreeg hij 10.000 gulden (Zuid Nederlands bouwfonds). (Bij potjes is het dus belangrijk wie je kent!) Dus in 1984 begonnen, maar voor subsidie ( restauratie ) eerst landelijk toestemming/toezegging. In 86 toezegging van 35.000 euro. Toen kon hij dus pas beginnen. Restauratiesubsidie echter in 85 afgeschaft. Advocaat ingeschakeld (5000 gulden in die tijd), toch toezegging gekregen.
BIJLAGEN
67
Dus hij is drie jaar bezig geweest en kon in de tussentijd dus niets doen. Dit geldt alleen voor restauratie. (DUS: Je moet weten waar je moet zijn, want je kunt als het ware hier en daar subsidie aanvragen). Interreg: grensoverschrijdend project, stimulus. - Heeft u een beschermende biotoop rond uw molen? Zo ja, hoe heeft u dat aangepakt? Watermolen, ligt dus iets anders: Waterschap: leiding over wateroppervlakte. Jaren 60, ruilverkaveling! provincie goedgekeurd, en toen raad van state. Nulpeil is wel gezakt, door al die bebouwing hier, zal hij ook nooit meer de oude waterstand krijgen. Er bevindt zich een Ecologische hoofdstructuur: door rivier. Streekplan aangenomen 2 jaar geleden, waarin staat dat alle natuurgebieden met elkaar verbonden moeten worden. Dus het liefst zou de molen afgebroken moeten worden voor de natuur. Gemeente stimuleert echter wel zijn plan natuurlijk; voor cultuur. Ecologische zone: Anderzijds wel blij, anders nieuwbouwwijken. Bestemmingsplannen kun je niets aan doen. Windmolens hebben veel meer problemen, ook met geluidswallen.
- Welke subsidies krijgt u? Hoeveel is dat in totaal? Bij provincie, in 2 jaar verdubbelt; nu tot 3700 euro onderhoudskosten. Komt dit bedrag = kosten, erboven dan heet het restauratiesubsidie (verschil!). Elke gemeente krijgt potje, afhankelijk van het aantal monumenten. Gemeente Oirschot heeft veel monumenten; dus meer geld. Er is altijd nog het Nationale Restauratiefonds: voorfinancieren met een lage rente. Prins Bernhard Cultuurfonds: 25.000 euro - Krijgt u geld van het Prins Bernhard Cultuurfonds? Onderhoud niets meer, maar wel voor restauratie. Vroeger briefje opsturen, begroting meesturen en geld kwam binnen, zonder controle! Maar nu, cultuurfonds gaat via de Hollandse Molenstichting. Maar alleen werkgroep techniek heeft contact met Hollandse Molen in Amsterdam.
68
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Maar wij zijn vrijwilligers en willen liever ‘ s avonds afspreken. Dus dat conflicteert! Gilde van Vrijwillige molenaars: Belangrijkste instantie voor alle vrijwilligers en stichtingen. Qua opleidingsverhaal, landelijk erkend diploma. Het Gilde ziet MS-NB als een bedreiging. Gilde staat voor belangen molens en molenaars. Brabant molenweekend vinden zij ook niet nodig. - Heeft u conflicten (gehad) met de gemeente over bebouwing dicht bij uw molen? Niet met gemeente, maar provinciaal. Zijn standpunt was: als de molen drie jaar stilstaat, dan kun je het opvegen. - Staat u rechtstreeks in contact met andere instanties, zoals De Hollandse Molen? Contact Hollandse Molen is er niet meer. Vereniging Particuliere moleneigenaren: geen lid, kost namelijk 125 euro, 1x per jaar weekend, te druk! De Jong: belangrijk! Contact?!
BIJLAGEN
2.11
69
Vragenlijst/Antwoorden Interview
Interview dhr. John de Jong 01-12-2003 - Heeft u een functie bij de Molenstichting Noord-Brabant? Zitting in het bestuur. Hij is eigenlijk afgevaardigde van de stichting van Particuliere moleneigenaars. Geen lid van een werkgroep. - Wat betekent de Molenstichting Noord-Brabant voor u? Niets. Alleen de leskisten zijn leuk en de molenkaart. Verder is het molenweekend wel aardig maar dat stuit op veel discussie. Er zijn ook regionale molenweekends en de regionale stichtingen willen die niet graag opgeven. Daarom gaat het molenweekend maar eens in de twee door. Molenstichting zou zich sterk kunnen maken bij de provincie maar heeft dit de voorbije jaren nagelaten. - Welke gebreken heeft de Molenstichting Noord-Brabant volgens u? De molenstichting is in het leven geroepen om een vuist te kunnen maken bij de provincie voor de Noord-Brabantse molens. Als men bekijkt wat er bereikt is dan is dat minimaal. De onderhoudspremies zijn weggevallen, de draaipremies zijn erg laag en er is weinig bereikt m.b.t. de biotoop. Er is geen afgevaardigde van de West-Brabantse molenstichting noch van de peellandse molenstichting. De communicatie binnen de stichting kan beter. Vorige vergadering kwam de voorzitter zelfs niet opdagen. Het is niet duidelijk hoe de uitnodigingen verstuurd worden. De secretaris is verantwoordelijk voor een hele boel dingen. Eigenlijk te veel. - Kent u enige oplossingen aangaande de gebreken bij Molenstichting Noord-Brabant? Meer aandacht schenken aan de onderhoudssubsidie bij de provincie. Het geld ligt daar gewoon. De molenstichting zou zich sterk moeten maken om voor deze subsidie te pleiten. - Denkt u dat de Molenstichting Noord-Brabant een toegevoegde waarde kan hebben voor het aanvragen van subsidies en/of in het voorzien van een beschermende biotoop? Hoe ziet u deze functie? Er is grote onwetendheid over het aanvragen van een beschermende biotoop. Een hoop molenaars weten niets van het bestaan van een mogelijkheid om beschermde zone aan te leggen rondom de molen om de wind de vrije toegang tot de molen te laten. Het zou aan de molenstichting Noord-Brabant kunnen zijn om hier voorlichting over te geven. De
70
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
molenstichting moet zich hard maken bij de provincie om te pleiten voor een onderhoudssubsidie. - Hoe zit volgens u de molenwereld in elkaar? Bij wie stelt u uw vragen? Gaat eerder naar De Hollandse molen en Monumentenzorg. Hij wint weinig adviezen in bij de Molenstichting Noord-Brabant. Er is volgens hem te weinig kennis aanwezig. Erfgoed Brabant, de federatie en het monumentenhuis zeggen hem niet zo veel. Hij weet alleen te vertellen dat de federatie tussenkomt wanneer er iets fout gaat bijvoorbeeld molen in Bavel. Hij is er weinig bij te rade gegaan. Hij zou ook eerder bij de stichting van particuliere moleneigenaars zijn vragen stellen dan bij MSNB. Hij zegt ook dat molenaars over het algemeen eerder naar de stichting voor particuliere moleneigenaars stappen dan naar MS-NB. Hij maakt een verwijt naar vrijwillige molenaars die in een gemeentelijke molen draaien. Hij zegt dat ze te weinig betrokken zijn bij het hele traject en niet geïnteresseerd zijn in subsidie aanvragen of een beschermende biotoop. Ze vinden het nogal snel goed zo. - Heeft u ervaring met het aanvragen van subsidies? Ja. Als particulier moleneigenaar moet je altijd zelf de subsidie-aanvraag indienen. Het is altijd een heel getouwtrek. - Hoe vraagt u subsidies aan? Er zijn twee subsidies die door het rijk worden uitgegeven: Aanvraag subsidie onderhoud bij gemeente (iemand die een aantal uren per week aan monumentenbeleid werkt) onderhoudssubsidie en de restauratiesubsidie. Het grootste verschil ligt hem in de grote van het bedrag. Tot 6800 naar monumentenzorg, daar krijg je dan de helft terug. Voor de andere helft hoop je dan op de gemeente. Hier komt dan draaipremie regeling rond 700 bij. De rest komt uit eigen kas. Bij zware kosten ga je naar het Restauratiefonds. Bijv bij 100.000 subsidie krijgt hij 60% (stichting 70%, omdat overheid denkt dat het hierbij beter besteed wordt). Maar als hij recht heeft op 60% dus 60000 dan is het er vaak niet. Het geld komt dan in stappen naar de moleneigenaar toe. Het Nationaal Restauratiefonds heeft daar een oplossing voor. Het voorfinanciert het bedrag in een totaalpakket. Voor de overige 40 % heeft de molenaar verschillende opties. Een deel zal door de moleneigenaar zelf betaald moeten worden, een ander deel kan aangevuld worden door verdere subsidies van o.a. gemeente, Prins Bernhard Cultuurfonds, en het Zuid-Nederlands bouwfonds. Geen onderhoudssubsidie meer bij de provincie, deze regeling is sinds twee jaar opgeschort en er zit momenteel geen beweging in. Hij had het
BIJLAGEN
71
vermoeden dat het geld was doorgeschoven naar het Prins Bernhard cultuur fonds om restauratie subsidie aan te vragen. - Heeft u moeilijkheden ondervonden tijdens het aanvragen van uw subsidie? Zo ja, welke? Er is steeds minder geld beschikbaar en er gaat veel tijd overheen om grote subsidies aan te vragen. Hij ondervindt weinig of geen problemen bij de gemeente Veldhoven. Bij de provincie is alleen de draaipremie regeling die op zich wel goed werkt, maar daar is dus geen onderhoudssubsidie meer. - Heeft u een beschermende biotoop rond uw molen? Zo ja, hoe heeft u dat aangepakt? Hij is eigenaar van een windmolen. Er is geen beschermende zone aangelegd rondom zijn molen. Het is ook al aardig volgebouwd rond zijn molen. Hij heeft echter wel goed contact met de gemeente Veldhoven die wijzigingen in het bestemmingsplan en bouwvergunningen rondom zijn molen met hem overleggen. Als resultaat van dit is er onlangs een aanbouw aan een bejaardenflat verplaatst naar de andere kant van het gebouw. - Welke subsidies krijgt u? Hoeveel is dat in totaal? Draaipremieregeling en onderhoudssubsidie vanuit monumentenzorg - Krijgt u geld van het Prins Bernhard Cultuurfonds? Nee enkel bij restauraties - Heeft u conflicten (gehad) met de gemeente over bebouwing dicht bij uw molen? Nee, de gemeente is heel bereidwillig als het de molen betreft. Hij is zelf ook realistisch genoeg en stelt niet te hoge eisen voor de biotoop rondom zijn molen. - Staat u rechtstreeks in contact met andere instanties, zoals De Hollandse Molen? Contact met Hollandse Molen over subsidies, dus niet bij MS-NB Voorzitter van de vereniging van particuliere moleneigenaren.
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
72
2.12
Notulen gesprek met Ivonne Vlooswijk
03-12-2003 - Hoe wordt de molen gezien? Tegenwoordig wordt een molen meer als een identiteit gezien en op een voetstuk geplaatst. Mensen zien de molens niet meer zoals ze eigenlijk altijd waren. Sommige mensen hechten zich aan de molens en halen het daardoor uit zijn verband. Molens worden mooier gemaakt dan dat ze eigenlijk altijd zijn geweest. Vroeger waren molens vooral praktisch en hingen er reclameborden aan de muren. Tegenwoordig wordt de praktische functie vaak vergeten en de molen wordt meer tot een symbool verheven. - Molenstichting Noord-Brabant versus Het Gilde van Vrijwillige Molenaars Het Gilde is nogal een gesloten club die erg hoog over zichzelf denken. Toch om praktische redenen zijn veel mensen noodgedwongen bij hen aangesloten. Vooral het diploma voor molenaars staat hoog aangeschreven. Hoe dan ook de Molenstichting lijkt een beter en objectievere organisatie om functies zoals informatie verstrekken en contact persoon spelen te zijn. Maar om dit te worden moet de stichting zich eerst waarmaken bij de molenaars en hun waarde bewijzen die zij meer hebben dan het Gilde. - Werkgroepen versus bestuur De werkgroepen zijn vaak productiever dan het bestuur. Vooral de leskisten zijn erg populair. Het databestand van de werkgroep techniek (o.a. Don Werts) schijnt al goed gevorderd te zijn. Maar helaas voelen niet alle molenaars die in dat bestand staan zich deel van de molenstichting Noord-Brabant. Voordat zo’n instrument gebruikt kan worden is het goed om hier de molenaars op attent te maken en om hun goedkeuring te vragen. - Kleine stichtingen versus de molenstichting Kleinere stichtingen zijn beter op de hoogte over regelingen met subsidies dan de Molenstichting. Hierdoor zijn er veel mensen die hun vragen stellen aan die kleinere stichtingen. Er is ook niet in elke provincie een overkoepelende molenstichting. Daarom is het belangrijk dat in deze provincie juist de toegevoegde waarde wordt bewezen anders zal het verdere bestaan van de stichting weinig zin hebben.
BIJLAGEN
2.13
73
Vragenlijst/Antwoorden Interview
Interview dhr. J. Scheirs 4/11/2003 - Heeft u een functie bij de Molenstichting Noord-Brabant? Nee. Maar hij is wel instructeur, namelijk leraar molenaars opleiding. Hij heeft echter geen bestuursfunctie bij de MS-NB. Wel heeft hij een eigen molen dan. - Wat betekent de Molenstichting Noord-Brabant voor u? Ziet het nut er nog niet zo van in. - Welke gebreken heeft de Molenstichting Noord-Brabant volgens u? Concrete problemen: 1. relaties, 2. subsidiestroom & 3. biotoop. Informatieve functie voor MS-NB. Waarom Het Gilde niet met MS-NB wil samenwerken: De conflicten spelen zich op een persoonlijk vlak af, maar waarom deze persoonlijke conflicten? Gilde zegt Molenzorg is toch taak van de overheid. Gemeente wordt er ook bij betrokken: zorgen voor de molen als project (betreffende subsidieaanvraag). Hollandse Molen: voor heel Nederland. Gilde heeft specifiekere taak: hoe met de molen om te gaan. Maar wat is dan de toegevoegde waarde van MS-NB?! Profileren zich misschien niet goed genoeg, mensen krijgen weinig informatie, MS-NB moet vuist maken naar vooral de overheid toe. Kleinere molenstichtingen zouden 1 iemand moeten sturen om te vertegenwoordigen in de MS-NB; komen 3 van de 5, ze hebben dus geen behoefte aan een overkoepelende organisatie; teveel individualistisch, veel belangenloosheid in een wereld van vrijwilligers. MS-NB hebben veel werk geleverd aan leskisten, maar staat veraf van bestuursfunctie. Grote problemen in de molenwereld: ondoorzichtigheid, stroperigheid, restauratie en onderhoudssubsidies: maar deze aspecten treden meer op landelijk niveau. Als individueel moleneigenaar ontbreekt bij hem het nut van MS-NB. - Kent u enige oplossingen aangaande de gebreken bij Molenstichting Noord-Brabant? - Alternatief: Als we ons dan opheffen, wat gebeurt er dan? - Ander alternatief: Hoe dan verder? Imago veranderen.
74
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
- Sponsoring Geld zit er wel in het bedrijfsleven. Er zijn namelijk hoge PR-potjes. Maar het bedrijfsleven wil er natuurlijk wel iets voor terugzien. Vroeger kon dat: Naam van het desbetreffende bedrijf op wieken. Of bijvoorbeeld de stelling rond de molen volhangen. Er zijn echter al een paar jaren nieuwe afspraken gemaakt: het cultuur historisch aspect van de molen moest in respect gehouden worden. En gemeente heeft tegenwoordig reclame regels. En Rijksmonumentenwet is in 1961 opgericht en heeft een verbod op reclame op molens. Dus er kan dus moeilijk iets tegenover staan tegenwoordig. Dat vormt dus de grootste belemmering. - Heeft u ervaring met het aanvragen van subsidies? Je hebt veel kleine stichtingen, die 1 of 2 kleine molens hebben, lokaal weliswaar. Ook in Oisterwijk. Zolang het om 1 molen gaat: makkelijk. - Hoe vraagt u subsidies aan? Via de Rijksdienst. - Heeft u moeilijkheden ondervonden tijdens het aanvragen van uw subsidie? Zo ja, welke? In Nederland nog steeds niet in geslaagd om dat kort en helder te houden. Rijksdienst van de Monumentenzorg: veel regels en belemmeringen. Rijk/minister (één pot nat), nog steeds niet in geslaagd om een goed beleids-/procedure plan te maken. Vergunning aanvragen, moet al apart van subsidie aanvraag, die komt later. Lange en ondoorzichtige procedure. Termijnen: 3 maanden staan er voor het verlenen van een vergunning, kunnen ze uittrekken tot 6 maanden. Dus formeel is de vergunning verleend, maar het kan voorkomen dat de Rijksdienst het verwerpt. Daarom gemeente bang. Gebrek aan communicatie, ambtenarij. - Heeft u een beschermende biotoop rond uw molen? Zo ja, hoe heeft u dat aangepakt? Soms klein succesje: Raad van State. Maar zijn kleine spetters op warme plaat. Vechten tegen de bierkaai. Biotoop hoort eigenlijk niet te worden overgelaten aan molenaars/gemeente, maar door bijvoorbeeld Monumentenzorg. België en Duitsland: Hier kunnen molenlandschappen worden beschermd. In Nederland beschermen ze alleen de molen.
BIJLAGEN
75
Nu stads- dorpsgezichten idee: Plein met huizen eromheen, maar vaak niet de molen. Belangrijk: Molen is afhankelijk van zijn omgeving. Maar molens zijn economisch uit de tijd. We houden ze als historisch monument overeind. Maar dan werken ze niet en gaat de staat snel achteruit. - Welke subsidies krijgt u? Hoeveel is dat in totaal? Rijksdienst - Krijgt u geld van het Prins Bernhard Cultuurfonds? Particuliere organisaties met eigen centen, staat dus los van Rijk. Als het gat nog te groot is, dan helpen ze niet mee. - Bijlage Tegenover MS-NB: Proberen te tempelen, want het is namelijk geen “uitgebreid” afstudeerproject. Vrijwilligers doen het: vergelijkbaar met veel andere organisaties. Kenmerken: veel losse molenaars/eigenaars actief, en vier of vijf stichtingen met aantal eigen molens Vriendenclubs, meer als hobby voor die mensen. En daarboven staat dan de molenstichting, mensen zien het nut er nog niet zo van in. Vergelijking doen met andere non profit/ of culturele sector. In welke opzichten verschilt MS-NB met andere vergelijkbare instanties. Aspecten daarin betrekken: professionalisering, versnippering.
76
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Bijlagen Hoofdstuk 3 3.1
Verbeterde structuur van de Molenwereld
Geïnteresseerden Hollandse Molen
Molenaars & Moleneigenaren
Regionale molenstichtingen
Molenstichting Noord-Brabant
Overheid
Subsidie fondsen
Figuur 3.1 Verbeterde structuur van de Molenwereld
Huidige communicatie: Alle lijnen in het structuurschema met uitzondering van het geadviseerde nieuwe contact. Huidige communicatie waar verbetering nodig is: De (communicatie) lijnen tussen: Geïnteresseerden – Molenaars & Moleneigenaren Molenstichting Noord-Brabant – Regionale molenstichtingen Molenstichting Noord-Brabant – Overheid Geadviseerd nieuw contact: De (communicatie) lijn tussen de Molenstichting Noord-Brabant en de subsidie fondsen.
BIJLAGEN
3.2
77
Literair onderzoek van vrijwillige organisaties
Structuuraspecten in non-profit organisaties In organisatietheorieën wordt het onderwerp ‘organisatiestructuur’ uitgebreid besproken. Alhoewel auteurs zich verdiepen in verschillende delen van structuren, is er een consensus over het feit dat het gaat om de ‘identificatie van elementen in een organisatie en de relaties tussen deze’ (Litterer). Een deel van een organisatiestructuur is de formele autoriteitsstructuur, de verschillende organisatorische delen en de distributie van taken en autoriteiten. Robbins beschrijft organisatiestructuren in drie termen: complexiteit, formalisering en centralisering. Complexiteit geeft aan in welke mate een organisatie zich differentieerde, het aantal hiërarchische lagen in de organisatie en de geografische spreiding. Formalisering geeft aan in welke mate de organisatie gebruik maakt van regels en procedures om mensen te sturen en leiden. Ten slotte geeft centralisatie de locatie aan waar besluiten worden gemaakt. Vrijwillige organisaties Voordelen - verbetering van een persoonlijke interesse, steun en trots van leden betreffende de organisatie - het gebruikt effectieve expertise van de vrijwilligers op alle mogelijke velden - verbetering van het begrijpen van vragen van de leden - vergroting van de verbintenis en bekendheid met de organisatie van de lokale gemeenschap - lage kosten van arbeid Nadelen - er is meer tijd nodig voor het maken van beslissingen en om tot een consensus te komen - verantwoordelijkheden naar verschillende beleidsvelden zijn moeilijker te scheiden; mensen willen meer betrokken zijn in het proces van besluitvorming - uitvoering van werk wordt vertraagd, niet voltooid of voltooid met een haast, omdat vrijwilligers andere plichten hebben - gebrek aan stabiliteit en consistentie in leiderschap van de organisatie Vrijwilligerswerk en management Vrijwilligerswerk en organisaties zijn twee concepten, welke een intense onderlinge relatie hebben. Organisatievrijwilliging is intern natuurlijk te-
78
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
genstrijdig. Het is werk - werken met een formele structuur om diensten aan te bieden aan anderen - en het is een vrijetijdsactiviteit; er wordt iets gedaan wanneer het uit komt en het persoonlijk beloond wordt (Pearce). Organisaties hebben vanuit dit oogpunt als doelstelling het limiteren van vrijwilligersvrijheid, terwijl vrijwilligers van mening zijn dat dit juist niet moet gebeuren in vrijwilligerswerk. Onplezierige effecten Het vrijwillige karakter van een organisatie kan ongunstige effecten hebben, die door Handy worden omschreven als gevaar van voluntarisme, ‘tirannie van democratie’, ‘strategisch vergrijp’ en ‘het bediende syndroom’. Met ‘tirannie van democratie’ doelt Handy op de verwarring die er bestaat doordat goedkeuring en consensus door elkaar worden gehaald. Goedkeuring gebeurt wanneer mensen daadwerkelijk een beslissing die genomen is moeten goedkeuren: “Je kunt me niet vertellen wat ik moet doen, vraag het me en ik kan weigeren”. Consensus komt voor wanneer iedereen het met elke beslissing eens moet zijn; hierdoor moet ook iedereen aan elke beslissing een bijdrage leveren. Handy kwalificeert dit als ‘een ridiculisering van democratie, tijd verslindend, vervelend en gerafeld met politiek en breuken. ‘Strategisch vergrijp’ bestaat alleen wanneer het belangrijker is om voor een goede zaak te staan dan het bereiken van het uiteindelijke doel van deze goede zaak. Een nadeel hiervan is dat het mogelijk is dat iemand het zich kan veroorloven om alle definities van succes comfortabel te negeren, comfortabel omdat een definitie van succes altijd een mogelijkheid van falen impliceert. Goede bedoelingen zijn belangrijker dan de effectieve acties. Het ‘bediende syndroom’ bestaat uit twee componenten. Het eerste deel heeft te maken met de cultuur waarin vrijwilligers werken. Omdat mensen voor ‘niks’ werken, bestaat er een cultuur met een ‘soort van ingebouwde inefficiëntie als een deel van de cultuur en een ethos die zegt dat iedereen zijn eigen huishouden moet beheren, zijn eigen postzegels moet likken en zelf zijn eigen typewerk moet doen’. Het tweede deel gaat over de druk die op de vrijwilligers ligt. Hoe komt het dat het oké is om nee te zeggen wanneer er geen grenzen zijn opgesteld aan de taak? Als een gevolg kan er veel druk komen te liggen bij vrijwilligers. Organisatiecontrole Organisatiecontrole betekent niet dat men daadwerkelijk mensen moet gaan controleren op hun werk, maar organisatiecontrole houdt in dat men er vanuit kan gaan dat iedereen zijn afspraken nakomt en zijn werk
BIJLAGEN
79
naar behoren uitvoert. Voor organisaties die met vrijwilligers werken is dit vaak omschreven als de terugslaande niet verplichte aspecten. Vrijwilligers zijn moeilijker te controleren dan professionele arbeiders. Wanneer het nodig is bestaat er geen hiërarchie, zijn er geen sancties voor slecht werk en zijn er geen verschillende beloningen. Organisatiecontrole is bij vrijwilligerwerk in de eerste plaats gebaseerd op persoonlijke relaties, het delen van dezelfde overtuigingen en het reduceren van het vrijwilligerwerk naar meer aantrekkelijke en minder moeilijke taken. Wanneer men het over persoonlijke relaties heeft, doelt men vooral op de relatie tussen de harde kern vrijwilliger en de andere vrijwilliger. Harde kern vrijwilligers zijn de vrijwilligers die het centrum van de organisatie bezetten. Harde kern vrijwilligers spenderen gemiddeld genomen meer tijd aan de organisatie, geven prioriteit aan hun belofte jegens de organisatie en zijn merkbaar voor anderen in de organisatie. De andere groep van vrijwilligers doet vaak wat van ze gevraagd wordt voor de persoon die het hun vraagt en niet voor de functie van die persoon. Persoonlijke relaties (tussen harde kern vrijwilligers en andere vrijwilligers) zijn de meest controlerende krachten binnen een vrijwilligersnetwerk. De gedeelde opvattingen hebben betrekking op de ideologische doelstelling van de organisatie. Door deze gemeenschappelijke opvattingen zijn vrijwilligers erg betrokken bij de organisatie. Maar deze betrokkenheid kan ook nadelige gevolgen hebben. Organisatorische betrokkenheid refereert aan de motivatie om bij een bepaalde organisatie te blijven. Mensen hebben soms een verplichting jegens een zeker doel of organisatie zonder alle details. Dit kan lijden tot ‘groepsvorming’ waar sociale aspecten belangrijker kunnen worden dan het doel van de organisatie. Er is genoeg betrokkenheid maar om de verkeerde reden.
80
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Bijlagen Hoofdstuk 4 4.1
Monumentenwet
Artikel 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze minister: onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; b. monumenten: - 1. alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde; - 2.terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige zaken als bedoeld onder 1; c. archeologische monumenten: de monumenten, bedoeld in onderdeel b, onder 2; d. beschermde monumenten: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers; e. kerkelijke monumenten: onroerende monumenten welke eigendom zijn van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en welke uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging; f. stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich bevinden één of meer monumenten bevinden; g. beschermde stads- en dorpsgezichten: stads- en dorpsgezichten die door Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als zodanig ingevolge artikel 35 van deze wet zijn aangewezen, met ingang van de datum van publikatie van die aanwijzing in de Nederlandse Staatscourant; h. het doen van opgravingen: het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt; i. de Raad: de Raad voor het cultuur, bedoeld in artikel 2a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.
BIJLAGEN
81
Artikel 2. - 1. Bij de toepassing van deze wet wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument. - 2. Met betrekking tot een kerkelijk monument wordt geen beslissing genomen ingevolge deze wet dan na overleg met de eigenaar § 1. De aanwijzing Artikel 3. - 1. Onze minister kan, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten aanwijzen als beschermd monument. - 2. Voordat Onze minister ter zake een beschikking geeft, vraagt hij advies aan de raad van de gemeente waarin het monument is gelegen en, indien de monumenten zijn gelegen buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, tevens aan gedeputeerde staten. - 3. Onze minister doet mededeling van de adviesaanvraag, bedoeld in het tweede lid, aan degenen die in de kadastrale registratie als eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld, aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers en, indien om aanwijzing is verzocht, aan de verzoeker. - 4. Burgemeester en wethouders stellen de in het derde lid genoemde belanghebbenden in de gelegenheid zich te doen horen en plegen het overleg, bedoeld in artikel 2, tweede lid. - 5. De gemeenteraad brengt zijn advies uit binnen vijf maanden na de verzending van de in het tweede lid bedoelde adviesaanvraag, gedeputeerde staten binnen vier maanden. - 6. Onze minister beslist, de Raad gehoord, binnen tien maanden na de datum van de verzending van de adviesaanvraag aan de gemeenteraad, dan wel indien om aanwijzing is verzocht, binnen tien maanden na ontvangst van dat verzoek. Artikel 4. Onze minister doet mededeling van zijn beschikking aan de gemeenteraad en aan gedeputeerde staten. Ingeval van aanwijzing leggen burgemeester en wethouders de beschikking op de secretarie ter inzage. De burgemeester maakt die terinzagelegging op de gebruikelijke wijze bekend. Artikel 5. Met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel 3, derde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in het register, bedoeld in artikel 6 of artikel 7, plaatsvindt dan wel vast-
82
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
staat dat het monument niet wordt ingeschreven in een van die registers, zijn de artikelen 11 tot en met 33 van overeenkomstige toepassing. Artikel 6. - 1. Onze minister houdt voor elke gemeente een register aan van de beschermde monumenten. In het register schrijft hij de monumenten in die hij heeft aangewezen, voorzover geen beroep tegen die aanwijzing is ingesteld of een beroep is afgewezen. - 2. Van de inschrijving in het register zendt Onze minister aan gedeputeerde staten, aan burgemeester en wethouders en aan de bewaarder van het kadaster en de openbare registers telkens één afschrift. - 3. Het aan burgemeester en wethouders gezonden afschrift wordt ter inzage ter secretarie van de gemeente neergelegd. Een ieder kan zich aldaar op zijn kosten afschriften doen verstrekken. - 4. Onze minister doet onverwijld een afschrift inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 3.1.2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 7. - 1. Indien het monument niet gelegen is binnen het grondgebied van enige gemeente, zijn artikel 3, tweede tot en met zesde lid, artikel 4 en artikel 6 niet van toepassing. - 2. Alvorens Onze minister ten aanzien van een monument als bedoeld in het eerste lid een beschikking geeft, hoort hij de Raad. - 3. Indien om aanwijzing is verzocht beslist Onze minister binnen vijf maanden na ontvangst van dat verzoek. - 4. Onze minister houdt een landelijk register aan waarin hij de door hem aangewezen monumenten, bedoeld in het eerste lid, inschrijft voorzover geen beroep tegen die aanwijzing is ingesteld of een beroep is afgewezen. Een afschrift van de inschrijving wordt gezonden aan de instantie die het betrokken gebied beheert, aan de bewaarder van het kadaster en de openbare registers alsmede, indien het monument is gelegen binnen het grondgebied van een provincie, aan gedeputeerde staten. Artikel 6, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 8. - 1. Onze minister is bevoegd ambtshalve of op verzoek van belanghebbenden in het register wijzigingen aan te brengen. De artikelen 3 tot en met 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
BIJLAGEN
83
- 2. Indien de wijziging naar het oordeel van Onze minister van ondergeschikte betekenis is of indien de wijziging betreft het doorhalen van de inschrijving van een monument dat is teniet gegaan, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3 achterwege. Artikel 9. - 1. Van wijziging in de in artikel 48, tweede lid onder a, van de Kadasterwet (Staatsblad 1989, 186) bedoelde gegevens of de kadastrale aanduiding van een beschermd monument geeft de bewaarder van het kadaster en de openbare registers binnen veertien dagen kennis aan Onze minister, die deze wijziging aanbrengt in het register. - 2. Onze minister doet mededeling van de wijziging aan gedeputeerde staten aan burgemeester en wethouders. Artikel 10. Indien de afschriften van het register niet overeenstemmen met het register dan wel onderling niet gelijkluidend zijn, worden als beschermd monument slechts aangemerkt de monumenten die staan vermeld op het afschrift van het register, dat is opgenomen in de openbare registers, bedoelt in afdeling 3.1.2 van het Burgerlijk Wetboek. § 2. Vergunningen tot wijziging, afbraak of verwijdering Artikel 11. - 1. Het is verboden een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. - 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning: a. een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen; b. een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Artikel 12. - 1. Een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 moet worden ingediend bij burgemeester en wethouders. - 2. Indien de aanvraag in behandeling wordt genomen, leggen burgemeester en wethouders de aanvraag op de secretarie voor een ieder ter inzage. Indien in de aanvraag gegevens voorkomen of uit de aanvraag kunnen worden afgeleid, waarvan de geheimhouding met het oog op de bescherming van bedrijfsgeheimen gerechtvaar-
84
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
digd is, besluiten burgemeester en wethouders op een daartoe strekkend verzoek van de aanvrager dat die gegevens niet ter inzage worden gelegd. De burgemeester doet kennisgeving van de terinzagelegging op de gebruikelijke wijze en vermeldt daarbij de mogelijkheid om binnen een termijn van veertien dagen zienswijzen naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders. Indien artikel 17, eerste lid, van toepassing is zenden burgemeester en wethouders tijdig naar voren gebrachte zienswijzen onmiddellijk door aan Onze minister. Artikel 13. In afwijking van het bepaalde in artikel 12 wordt een aanvraag om vergunning die betrekking heeft op een monument als bedoeld in artikel 7, eerste lid, ingediend bij Onze minister. Artikel 14. - 1. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanvraag, bedoeld in artikel 12, tenzij het betreft: a. een archeologisch monument; b. een monument dat in gebruik is bij Onze Minister van Defensie en tevens een militaire bestemming heeft. - 2. In de gevallen waarin burgemeester en wethouders niet beslissen, beslist Onze minister. Artikel 15. - 1. De gemeenteraad stelt een verordening vast waarin tenminste de inschakeling wordt geregeld van een commissie op het gebied van de monumentenzorg, die burgemeester en wethouders adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11. - 2. De vastgestelde verordening, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld ter kennis gebracht van Onze minister. Zij treedt twee maanden nadat zij ter kennis is gebracht van Onze minister in werking, tenzij Onze minister vóór die datum de verordening tot schorsing heeft voorgedragen. - 3. Op wijziging en intrekking van de verordening is het bepaalde in het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing. Artikel 16. - 1. In de gevallen dat burgemeester en wethouders over de aanvraag om vergunning beslissen, zenden zij onmiddellijk afschrift van de aanvraag aan de directeur van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en, indien het beschermde monument ligt buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, aan
BIJLAGEN
85
gedeputeerde staten. - 2. Onze minister en gedeputeerde staten adviseren schriftelijk over de aanvraag binnen drie maanden na de datum van verzending van het afschrift. - 3. Burgemeester en wethouders beslissen binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het laatste van de adviezen, bedoeld in het tweede lid, doch in ieder geval binnen zes maanden na de datum van indiening van de aanvraag. - 4. Burgemeester en wethouders kunnen, indien daartoe naar hun oordeel gegronde redenen bestaan, de in het derde lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennisgeven binnen de in het derde lid bedoelde termijn. - 5. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het derde of vierde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend. - 6. Van de beschikking, bedoeld in het derde lid, doen burgemeester en wethouders mededeling aan Onze minister en aan gedeputeerde staten. - 7. De werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de president van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. Artikel 17. - 1. In de gevallen dat Onze minister over de aanvraag om vergunning beslist, zenden burgemeester en wethouders de aanvraag onmiddellijk na ontvangst aan hem door. Zij zenden gelijktijdig afschrift aan gedeputeerde staten en stellen de aanvrager schriftelijk in kennis van de datum van doorzending. Voor de toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht worden burgemeester en wethouders aangemerkt als het in dat artikel bedoelde bestuursorgaan. - 2. Burgemeester en wethouders en, indien het beschermde monument ligt buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, gedeputeerde staten adviseren aan Onze minister over de aanvraag binnen drie maanden na de datum van doorzending. - 3. Onze minister beslist binnen drie maanden na de datum van ontvangst van het laatste van de adviezen, bedoeld in het tweede lid,
86
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
doch in ieder geval binnen zes maanden na de indiening van de aanvraag. - 4. Artikel 16, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 16, zevende lid, is van toepassing. - 5. Van de beschikking wordt mededeling gedaan aan burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten. Artikel 18. Burgemeester en wethouders dan wel Onze minister nemen met betrekking tot een kerkelijk monument geen beslissing ingevolge artikel 16 of 17 dan in overeenstemming met de eigenaar, voorzover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of de levensovertuiging in dat monument in het geding zijn. Artikel 19. - 1. Burgemeester en wethouders dan wel Onze minister kunnen aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg. - 2. De vergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend. Artikel 20 . - 1. Burgemeester en wethouders en, voor zover het betreft de monumenten die niet gelegen zijn binnen het grondgebied van enige gemeente, Onze minister houden een openbaar register aan, waarin aantekening wordt gehouden van: a. ingevolge artikel 16, derde lid, of artikel 17, derde lid, verleende vergunningen; b. vergunningen die ingevolge artikel 16, vijfde lid, of artikel 17, vierde lid, worden geacht te zijn verleend. - 2. In het in het eerste lid bedoelde register worden voorts aangetekend: a. de datum van de vergunning; b. het nummer van de vergunning; c. de plaats van het monument waarop de vergunning betrekking heeft, alsmede van de van belang zijnde kadastrale gegevens daarvan; d. de aard van de werkzaamheden. - 3. Aantekening als bedoeld in het tweede lid vindt plaats binnen een week na de dag waarop: a. een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onder a, is verleend; b. een vergunning als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt ge-
BIJLAGEN
87
acht te zijn verleend. Artikel 21. - 1. De vergunning kan door degene die haar heeft verleend worden ingetrokken indien: a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend; b. blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 19, eerste lid, niet naleeft; c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen. - 2. Van een besluit tot intrekking van een vergunning wordt mededeling gedaan aan Onze minister dan wel burgemeester en wethouders en aan gedeputeerde staten. § 3. Schadevergoeding in verband met de beslissing op de vergunningaanvraag Artikel 22. - 1. Voorzover blijkt dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in artikel 11 ten gevolge van de weigering daarvan of ten gevolge van de aan de vergunning verbonden voorschriften schade lijdt, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent, behoudens het bepaalde in het tweede lid, Onze minister, de schadebeoordelingscommissie gehoord, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. - 2. Ingeval de beslissing over de vergunningaanvraag is genomen door burgemeester en wethouders in afwijking van het advies van Onze minister, besluit de gemeenteraad, de schadebeoordelingscommissie gehoord, omtrent de schadevergoeding, bedoeld in het eerste lid, ten laste van de gemeente. De artikelen 23 tot en met 29, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de gemeenteraad in de plaats treedt van Onze minister. Artikel 23. - 1. Onze minister stelt met het oog op de advisering over één of meer verzoeken om schadevergoeding een schadebeoordelingscommissie in. (*1) - 2. De schadebeoordelingscommissie bestaat uit een of meer leden. - 3. Een lid van de schadebeoordelingscommissie mag niet de betrekking bekleden van ambtenaar in dienst van het ministerie of van een dienst, bedrijf of instelling, werkzaam onder verantwoordelijkheid van Onze minister.
88
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
- 4. Met ambtenaar, bedoeld in het derde lid, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk, gelijkgesteld zij die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn. Artikel 24. - 1. Onze minister zendt binnen veertien dagen na de dag waarop het verzoek om schadevergoeding is ingediend, het verzoekschrift aan de schadebeoordelingscommissie, vergezeld van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. - 2. Onze minister verleent aan de schadebeoordelingscommissie de gevraagde medewerking. Artikel 25. - 1. De schadebeoordelingscommissie stelt de verzoeker of zijn gemachtigde in de gelegenheid zijn verzoek om schadevergoeding in een openbare vergadering tegenover haar nader toe te lichten. - 2. De schadebeoordelingscommissie kan ambtenaren in dienst van het ministerie of van een dienst, bedrijf of instelling, werkzaam onder verantwoordelijkheid van Onze minister oproepen om in de openbare vergadering te verschijnen tot het geven van inlichtingen. - 3. Indien de schadebeoordelingscommissie een plaatsopneming wil houden, deelt zij het tijdstip van de plaatsopneming vooraf mede aan de verzoeker en aan Onze minister. Artikel 26. De schadebeoordelingscommissie brengt binnen drie maanden na de dag waarop het verzoek om schadevergoeding is ingediend, advies uit aan Onze minister. Zij zendt gelijktijdig een exemplaar daarvan aan de verzoeker. Artikel 27. - 1. Onze minister stelt de verzoeker in de gelegenheid schriftelijk, of mondeling in tegenwoordigheid van de schadebeoordelingscommissie, zijn opvatting omtrent het advies kenbaar te maken. - 2. De schadebeoordelingscommissie verstrekt Onze minister desgevraagd nadere toelichting op het advies en geeft desgevraagd haar mening omtrent de opvatting daarover van de verzoeker. Artikel 28. De kosten van de schadebeoordelingscommissie worden de verzoeker niet in rekening gebracht. Artikel 29.
BIJLAGEN
89
Onze minister beslist binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de schadebeoordelingscommissie. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht blijft buiten toepassing. § 4. Bestuursdwang Artikel 30. Onze minister is, voor zover hij vergunningverlenend gezag is, bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van een verbod als bedoeld in artikel 11, of van een voorschrift als bedoeld in artikel 19. Artikel 31. De werking van een beschikking tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 30 wordt opgeschort tot de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet. Artikel 32. (Vervallen, Wet van 4 december 1997, Stb 580) Artikel 33. (Vervallen, Wet van 4 december 1997, Stb 580) Artikel 34. - 1. Onze minister kan subsidie verstrekken ten behoeve van het herstel en de instandhouding van beschermde monumenten. - 2. De subsidie bestaat uit hetzij een vast bedrag per jaar hetzij een percentage van de door Onze minister vast te stellen kosten. - 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het verstrekken van subsidie, bedoeld in het eerste lid. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur bij het verstrekken van subsidie worden betrokken, en kunnen voorts betrekking hebben op: a. de criteria op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt; b. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald; c. de vaststelling van een subsidieplafond; d. de aanvraag van een subsidie; e. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend; f. de verplichtingen van de subsidieontvanger; g. de vaststelling van de subsidie; h. de betaling en terugvordering van de subsidie, alsmede het verle-
90
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
nen van voorschotten op de subsidie. - 4. Indien bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in een subsidieplafond, worden daarbij regels gesteld omtrent de wijze van verdeling. - 5. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het derde lid treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de dagtekening van het Staatsblad, waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Beschermde stads- en dorpsgezichten Artikel 35. - 1. Gehoord de gemeenteraad, gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie en de Raad, kunnen Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht en kunnen zij zodanige aanwijzingen intrekken. - 2. Onze minister zendt het voorstel tot aanwijzing of intrekking gelijktijdig aan de gemeenteraad, gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie en de Raad. De gemeenteraad brengt advies uit via gedeputeerde staten binnen 6 maanden, gedeputeerde staten binnen 9 maanden, de Rijksplanologische Commissie en de Raad binnen 12 maanden na verzending van het voorstel. - 3. Onze minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslissen over aanwijzing of intrekking binnen zestien maanden na verzending van het voorstel. - 4. De bekendmaking van een besluit tot aanwijzing of tot intrekking daarvan geschiedt door plaatsing in de Staatscourant. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen en aan de gemeenteraad, gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie en de Raad. Artikel 36. - 1. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Staatsblad 1985, 626). Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld. - 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt.
BIJLAGEN
91
Artikel 37. - 1. In beschermde stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). - 2. Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders. - 3. De artikelen 21 tot en met 23 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing (Staatsblad 1984, 406) zijn van toepassing. Artikel 38. Vervallen. Opgravingen en vondsten Artikel 39. - 1. Het is verboden opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning van Onze minister. - 2. De vergunning kan worden verleend aan een rijksdienst, een instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente. - 3. De vergunning wordt geweigerd indien: a. er grond is om aan te nemen dat de aanvrager niet bekwaam is tot het doen van opgravingen; b. redelijkerwijze niet verwacht kan worden dat de aanvrager in staat is tot het doen van opgravingen; c. de aanvrager een gemeente is die niet beschikt over een depôt voor bodemvondsten als bedoeld in artikel 44. - 4. Onze minister kan aan een vergunning voorschriften verbinden. - 5. De vergunning wordt voor een bepaalde opgraving of voor een bepaald gebied en voor een bepaalde tijd of tot wederopzegging verleend. - 6. Onze minister kan de vergunning intrekken wanneer de vergunninghouder op ondeskundige wijze opgravingen verricht, de aan de vergunning verbonden voorschriften niet nakomt of anderszins misbruik maakt van de vergunning. Artikel 40. Onze minister beslist, de Raad gehoord, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van de aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 39. De termijn kan eenmaal worden verlengd met ten hoogste drie maanden.
92
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Artikel 41. Van de aanvang en van het einde van een opgraving doet de vergunninghouder mededeling aan de directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Artikel 42. Onze minister kan bepalen dat een rechthebbende ten aanzien van een terrein moet dulden dat een overheid of instelling als bedoeld in artikel 39, tweede lid, in het belang van archeologisch onderzoek dat terrein betreedt, daarop metingen verricht dan wel daarin opgravingen doet. Voor zover een rechthebbende hierdoor schade lijdt, wordt hem deze door de Staat vergoed. Rechtsvorderingen tot vergoeding van deze schade staan ter kennisneming van de rechtbank binnen welker rechtsgebied het terrein of het grootste gedeelte daarvan gelegen is. Artikel 43. - 1. Roerende monumenten die gevonden zijn bij het doen van opgravingen en waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen, zijn eigendom van de Staat. - 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid zijn roerende monumenten die gevonden zijn bij het doen van wettige opgravingen door een gemeente en waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen, eigendom van die gemeente. - 3. De eigenaar van de grond waarin de roerende monumenten zijn opgegraven, ontvangt van de eigenaar van die roerende monumenten een vergoeding ten bedrage van de helft van de waarde van die monumenten. - 4. Rechtsvorderingen ter zake van de vergoeding staan ter kennisneming van de in artikel 42 bedoelde rechtbank. Artikel 44. - 1. Onze minister kan, indien wordt voldaan aan de eisen die hij noodzakelijk acht voor het op verantwoorde wijze onderbrengen van roerende monumenten, een gebouw of een gedeelte van een gebouw aanmerken als depôt voor bodemvondsten. - 2. Onze minister kan een beslissing als bedoeld in het eerste lid intrekken. Artikel 45. - 1. Onze minister wijst, de Raad gehoord, bij het doen van een opgraving gevonden roerende monumenten die eigendom zijn van de
BIJLAGEN
93
Staat toe aan depôts voor bodemvondsten. Met ingang van het moment van de overgave aan een depôt voor bodemvondsten berust de eigendom bij de eigenaar van dat depôt. - 2. Aan de toewijzing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de monumentenzorg. Artikel 46. Desgevraagd krijgt de opgraver toegang tot roerende monumenten die zijn gevonden bij een opgraving waartoe hij op grond van de bepalingen van deze wet bevoegd was of worden deze hem voor wetenschappelijk onderzoek tijdelijk ter beschikking gesteld. Artikel 47. - 1. Hij die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is, is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen. - 2. De aangifte dient te geschieden bij de burgemeester van de gemeente waar de vondst is gedaan of, wanneer de vondst werd gedaan buiten het grondgebied van enige gemeente, bij Onze minister. - 3. De burgemeester geeft van deze aangifte onverwijld kennis aan de directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Artikel 48. De gerechtigden tot een roerend monument als bedoeld in artikel 47 zijn gehouden het monument gedurende zes maanden, te rekenen van de dag van de in het vorige artikel bedoelde aangifte ter beschikking te houden of te stellen voor wetenschappelijk onderzoek. Artikel 49. - 1. Onze minister kan, de Raad gehoord, ten behoeve van een in te stellen wetenschappelijk onderzoek voorschriften geven met betrekking tot de uitvoering van werken waarbij een zaak als bedoeld in artikel 47 is gevonden, dan wel gelasten dat die werken voor bepaalde of onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk worden stilgelegd. - 2. Schade, veroorzaakt door een maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt door de Staat vergoed. Rechtsvorderingen tot vergoeding van deze schade staan ter kennisneming van de rechtbank binnen welker rechtsgebied de vondst is gedaan. Artikelen 50-55. Vervallen.
94
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Strafbepalingen Artikel 56. - 1. Hij die opzettelijk handelt in strijd met artikel 11, met artikel 37, eerste lid, of met een maatregel getroffen op grond van artikel 49, eerste lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie. - 2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een der artikelen 39, eerste lid, en 47, eerste lid, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie. - 3. De feiten zijn misdrijven. Artikel 57. - 1. Hij die handelt in strijd met artikel 11, met artikel 37, eerste lid, of met een maatregel getroffen op grond van artikel 49, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vijfde categorie - 2. Hij die handelt in strijd met een der artikelen 39, eerste lid, en 47, eerste lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vijfde categorie - 3. De feiten zijn overtredingen. Artikel 58. - 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze minister onderscheidenlijk de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen. - 2. Met de opsporing van de bij artikelen 56 en 57 strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, voor zover zij bij besluit van Onze Minister van Justitie daartoe zijn aangewezen. De ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf. - 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner. - 4. Van een besluit van Onze Minister van Justitie als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
BIJLAGEN
95
Overgangs- en slotbepalingen Artikel 59. - 1. Zolang een gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 15 niet van kracht is, beslist Onze minister omtrent aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 11. - 2. Op de beslissing omtrent de aanvraag zijn de artikelen 17 tot en met 21 van toepassing. Artikel 60. De Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) wordt ingetrokken. Artikel 61. - 1. Beslissingen die op grond van de artikelen 9, 15, 17, 20, 22, tweede lid, 23, eerste lid, 25, eerste lid, dan wel 31, eerste lid, van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) zijn genomen, gelden als beslissingen als bedoeld in onderscheidenlijk de artikelen 3, zesde lid, 11, 30 of 31, 35, 39, eerste lid, 42, 49 dan wel 58, eerste lid, van deze wet. - 2. Indien tegen de beslissingen die op grond van de in het eerste lid genoemde artikelen van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) zijn genomen nog beroep kan worden ingesteld dan wel beroep is ingesteld, wordt dat beroep afgehandeld met inachtneming van de artikelen 26 en 27 van die wet. Artikel 62. - 1. Kennisgevingen die op grond van artikel 8 van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) zijn verzonden, worden afgehandeld met inachtneming van de artikelen 8 en 9 van die wet. - 2. Verzoeken om vergunning als bedoeld in artikel 14 van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wet worden afgehandeld met inachtneming van artikel 15 van die wet. Artikel 63. - 1. Het register, de overschrijving en de melding, bedoeld in artikel 10 van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200), gelden onderscheidenlijk als register, overschrijving en melding als bedoeld in artikel 6 van deze wet. - 2. Een dwangbevel tot invordering van ingevolge de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) verschuldigde kosten als bedoeld in artikel 19 van die wet geldt als dwangbevel tot invordering van ingevolge deze wet verschuldigde kosten als bedoeld in artikel 33.
96
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Artikel 64. Beslissingen die op grond van artikel 23, tweede lid, van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) zijn genomen behouden hun geldigheid na de intrekking van die wet. Artikel 61, tweede lid, van deze wet is van overeenkomstige toepassing. Artikel 65. - 1. De Monumentenraad, bedoeld in artikel 3, eerste lid, alsmede de vijf afdelingen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) gelden als onderscheidenlijk de Monumentenraad, bedoeld in artikel 50, eerste lid, en de vijf afdelingen, bedoeld in artikel 52 van deze wet. - 2. De benoemingen die op grond van artikel 4 van de Monumentenwet hebben plaatsgevonden gelden als benoemingen als bedoeld in artikel 51 van deze wet. - 3. Voorschriften die op grond van artikel 6 van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200) zijn gegeven, gelden als regels als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van deze wet. Artikel 66. De Wet tot behoud van cultuurbezit (Staatsblad 1984, 49) wordt gewijzigd als volgt: Artikel 1, onderdeel d, wordt vervangen door: d. de Commissie: de Rijkscommissie voor de musea, bedoeld in artikel 52 van de Monumentenwet 1988 (Staatsblad 638). Artikel 67. De Wet op de Ruimtelijke Ordening (Staatsblad 1985, 626) wordt gewijzigd als volgt: A. Artikel 28, tweede lid, tweede volzin komt te luiden: Alvorens te beslissen horen zij de provinciale planologische commissie. B. Artikel 28, vijfde lid, tweede volzin vervalt. C. Artikel 37, achtste lid, vervalt. D. Artikel 40, tweede lid, onder b, komt te luiden: b. Gedeputeerde staten, alvorens te besluiten, de provinciale planologische commissie horen;. E. Artikel 46, zesde lid, komt te luiden: - 6. De aanhouding, bedoeld in het vijfde lid, duurt totdat omtrent goedkeuring van een ter voldoening aan artikel 36 van de Monumentenwet 1988 (Staatsblad 638) vast te stellen of te herzien bestemmings-plan onherroepelijk is beslist.
BIJLAGEN
97
Artikel 68. De Woningwet (Staatsblad 1964, 222) wordt gewijzigd als volgt: Artikel 50, zesde lid, komt te luiden: - 6. De aanhouding, bedoeld in het vijfde lid, duurt totdat omtrent goedkeuring van een ter voldoening aan artikel 36 van de Monumentenwet 1988 (Staatsblad 638) vast te stellen of te herzien bestemmingsplan onherroepelijk is beslist. Artikel 69. In bijlage 2 bij de Wet van 22 december 1983, houdende regels inzake de financiële gevolgen voor provincies en gemeenten van rijksbeleid en inzake de uitkeringen uit 's Rijks kas aan provincies en gemeenten (Staatsblad 649), worden de onderdelen 13 tot en met 18, alsmede de derde voetnoot geschrapt. Artikel 70. De Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Staatsblad 519) wordt gewijzigd als volgt: In artikel 42a, zevende lid, tweede volzin, wordt "artikel 10 van de Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200)" vervangen door: artikel 6 van de Monumentenwet 1988 (Staatsblad 638). Artikel 71. De Wet op belastingen van rechtsverkeer (Staatsblad 1970, 611) wordt gewijzigd als volgt: In artikel 15, eerste lid, onderdeel p, wordt "Monumentenwet (Staatsblad 1961, 200)" vervangen door: Monumentenwet 1988 (Staatsblad 638). Artikel 72. Deze wet treedt in werking op een bij Koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel 73. Deze wet kan worden aangehaald als Monumentenwet met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
98
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Gegeven te ’s-Gravenhage, 23 december 1988 BEATRIX De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, L.C. Brinkman De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, E.H.T.M. Nijpels (Uitgegeven de dertigste december 1988) De Minister van Justitie, F. Korthals Altes
BIJLAGEN
4.2
99
Specifieke richtlijnen
Uit de praktijk blijkt dat de meeste aanvragen die het Cultuurfonds ontvangt zijn onder te verdelen in een aantal projecten en activiteiten. Voor deze projecten en activiteiten zijn specifieke richtlijnen opgesteld. Aan de hand van deze specifieke richtlijnen wordt beoordeeld of en in welke mate financiële ondersteuning mogelijk is. Er zijn specifieke richtlijnen voor:
Restauratie Financiële ondersteuning kan worden verleend ten behoeve van de instandhouding van het Nederlandse culturele erfgoed. Niet alleen het behoud van het erfgoed maar ook het bevorderen van het gebruik en de toegankelijkheid ervan kunnen worden ondersteund. Restauratie kan worden ondersteund ten behoeve van:
Kunstvoorwerpen - alleen in uitzonderlijke gevallen en dan alleen indien het voorwerp niet in eigendom is van de overheid. Onroerende monumenten - voor een monument van bijzondere (kunst-)historische waarde dat vermeld wordt op de landelijke monumentenlijst of dat voorkomt op een gemeentelijke monumentenlijst of deel uitmaakt van een beschermd dorps- of stadsgezicht; wanneer het geen officieel rijksmonument betreft, kan steun worden verleend als vermelding op de monumentenlijst op korte termijn is te voorzien - voor woonhuizen indien eigendom van een stichting of vereniging die zich ten doel stelt monumenten te restaureren, ook wanneer ze niet voor het publiek toegankelijk zijn - voor kerkorgels die voorkomen op de landelijke monumentenlijst en regelmatig worden bespeeld; bovendien geldt dat bij beschermde orgels nieuwbouw om een oude klankkern kan worden ondersteund - voor kleinere objecten als gevelstenen, dorpspompen, torenuurwerken, grafmonumenten, carillons e.d.; behandeling door een afdeling Roerende monumenten - voor een monument dat van groot belang is voor het culturele erfgoed waarvan de eigenaar een privaatrechtelijke rechtspersoon is - indien het object past binnen het verzamelplan van de aanvrager - wanneer het object voor het publiek toegankelijk is
100
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
- indien het vertrouwen bestaat dat de eigenaar het monument in stand kan houden m.b.v. een goede exploitatie en een voorziening voor het onderhoud Niet ondersteund worden: - onderhoud - nieuwbouw bij monumenten of uitbreiding van monumenten
Aanvrager: De algemene richtlijnen zijn van toepassing. Voor de restauratie van monumenten geldt bovendien dat aanvragen ook gedaan kunnen worden door: - rechtspersonen die zich statutair mede ten doel stellen het monument zonder winstoogmerk te behouden - kerkbesturen - particuliere eigenaren van molens
Beoordeling: Inhoudelijk - eigenaren van een monument dienen het monument zorgvuldig te beheren, regelmatig onderhoud te plegen en lid te zijn van de provinciale Monumentenwacht - de restauratie van rijksmonumenten dient te zijn goedgekeurd door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ); steun is niet afhankelijk van een overheidsbijdrage - het bureau vraagt bij molens, schepen en bepaalde monumenten advies aan de desbetreffende koepelorganisatie - verzoeken betreffende schepen in particulier bezit worden verwezen naar de Federatie Oud-Nederlandse Vaartuigen (FONV)
)LQDQFLHHO - gebruikers, belanghebbenden of omwonenden dienen zelf financieel aanmerkelijk bij te dragen - een bijdrage heeft in beginsel betrekking op het voor de eigenaar resterende tekort in de door de RDMZ subsidiabel verklaarde restauratiekosten. Als richtlijn wordt aangehouden dat 6% van deze vastgestelde kosten subsidiabel zijn met een maximum van 18.000 euro, tenzij het een uitzonderlijke restauratie of monument betreft - in geval van verhuur dient de eigenaar een berekening te maken van de onrendabele top. Bij deze berekening wordt uitgegaan van het rendement dat wordt verkregen afgezet tegen de investering die wordt gedaan bij de restauratie. Voor het berekenen van de onrendabele top is een calculatieformulier beschikbaar
BIJLAGEN
Bijlagen Hoofdstuk 5 5.1
Berekening molenbiotoop
Figuur 5.1 Illustratie van de berekening van de molenbiotoop
101
102
5.2
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Schema van de aanwijzingsprocedure
Figuur 5.2 Schematische voorstelling van de aanwijzingsprocedure voor dorp- en stadsgezichten.
BIJLAGEN
5.3
103
Artikelen uit de Monumentenwet 1988
Artikel 35 Gehoord de gemeenteraad, gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie en de Raad [voor Cultuur], kunnen Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht en kunnen zij zodanige aanwijzingen intrekken. Onze minister zendt het voorstel tot aanwijzing of intrekking gelijktijdig aan de gemeenteraad, gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie en de Raad [voor Cultuur]. De gemeenteraad brengt advies uit via gedeputeerde staten binnen 6 maanden, gedeputeerde staten binnen 9 maanden, de Rijksplanologische Commissie en de Raad [voor Cultuur] binnen 12 maanden na verzending van het voorstel. Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslissen over aanwijzing of intrekking binnen zestien maanden na verzending van het voorstel. De bekendmaking van een besluit tot aanwijzing of tot intrekking daarvan geschiedt door plaatsing in de Staatscourant. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de daarvoor in aanmerking komende dag- of nieuwsbladen en aan de gemeenteraad, gedeputeerde staten, de Rijksplanologische Commissie en de Raad [voor Cultuur]. Artikel 36 De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Staatsblad 1985, 626). Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt. Artikel 37 In beschermde stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning). Geen sloopvergunning is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
104
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
De artikelen 21 tot en met 23 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing (Staatsblad 1984, 406) zijn van toepassing
BIJLAGEN
5.4
105
Volledige fase 2: De aanwijzingsprocedure
De aanwijzingsprocedure start met de gelijktijdige verzending van het aanwijzingsvoorstel aan de gemeente in kwestie, Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie, de Raad voor Cultuur en de Rijksplanologische Commissie. Van deze instanties wordt verwacht dat zij de bewindspersonen adviseren over het aanwijzingsvoorstel. In eerste instantie is de gemeente aan bod. De gemeenteraad dient de consequenties van de aanwijzing voor het ruimtelijk beleid in overweging te nemen. Het rechtsgevolg van de aanwijzing is immers de vaststelling van een (nieuw) bestemmingsplan. In voorbereiding op de raadsvergadering zal de gemeente het voorstel plaatselijk bekend maken en de belanghebbenden in de gelegenheid stellen om hun mening kenbaar te maken. De uitkomsten hiervan wegen mee in de besluitvorming van de raad. Het advies van de gemeenteraad wordt via Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie aan de bewindspersonen gezonden. De gemeenteraad wordt geacht zijn advies uit te brengen binnen zes maanden na verzending van het voorstel. Vervolgens zijn Gedeputeerde Staten (GS) van de betreffende provincie aan zet. Ook zij dienen de voorgenomen bescherming te toetsen aan hun ruimtelijk beleid. GS verlenen immers goedkeuring aan de door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplannen. Van GS wordt verwacht dat zij het advies van de gemeenteraad meewegen. Daarbij kunnen zij zich laten adviseren door de Provinciale Planologische Commissie. GS worden geacht hun advies uit te brengen binnen negen maanden na verzending van het voorstel. Daarna is de beurt aan de Raad voor Cultuur. Deze geeft een oordeel over de cultuurhistorische waarde van het voor bescherming voorgedragen gebied. De daarvoor vereiste deskundigheid is aanwezig bij de leden van de Bijzondere Commissie voor Monumenten en Archeologie. De commissie richt haar advies aan de Minister van OCenW, en doet dat binnen twaalf maanden na verzending van het voorstel. Als vierde en laatste instantie is de Rijksplanologische Commissie aan de beurt. Deze zal alle voorgaande adviezen in ogenschouw nemen en laten meewegen in haar oordeel. Haar advies is aan de Minister van VROM gericht en dient binnen twaalf maanden na verzending van het voorstel te worden uitgebracht. Op grond van deze vier adviezen komen de bewindspersonen van OCenW en VROM tot een gezamenlijk aanwijzingsbesluit. Zij worden geacht dit besluit te nemen binnen zestien maanden na verzending van het voorstel. De aanwijzing is een feit als hun besluit is gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.
106
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Commentaar van één van de hiervoor genoemde instanties kan leiden tot een aanpassing van de begrenzing of toelichting. De RDMZ zal hierover in overleg treden met de betreffende instantie. Als daarbij grote verschillen van mening aan het licht komen, kan de Commissie Bescherming en Ontwikkeling, die ook bij de voorbereidingsfase was betrokken, bemiddelen.
BIJLAGEN
5.5
107
Modelteksten van voorschriften ten behoeve van bestemmingsplannen rond windmolens
Algemene beschrijving van het systeem van de regeling De invloedssfeer van door bebouwing of beplanting optredende windbelemmering kan aan de hand van de werkwijze gepropageerd in deze handleiding worden bepaald. Al naar gelang de omvang van deze invloedssfeer kan de begrenzing daarvan geheel of gedeeltelijk op de plankaart worden aangeduid als molenbeschermingszone. Binnen deze zone is naast de verschillende afzonderlijke daarin gelegen bestemmingen, een aparte bestemming ‘molen’ van kracht, ter bescherming van het specifieke belang van de molen. Met het oog op de belangenafweging in de goedkeuringsprocedure ware het belang van de molen reeds in de toelichting zo sterk mogelijk te presenteren. Wat betreft de voorschriften voor de bebouwing in de beschermingszone kan de norm in het concrete geval worden bepaald door toepassing van de in voorgestane rekenwijze die in het hoofdstuk molenbiotoop terug te vinden is. Wat betreft de voorschriften voor het gebruik van de grond dient bij aanvraag van een aanlegvergunning te worden nagegaan wat de gevolgen zijn uit oogpunt van windbelemmering. Al naar gelang het beleidsinzicht van Burgemeester en Wethouders kunnen bij het verlenen van de aanlegvergunning boomsoorten die hoger worden dan voor de windvang van de molen gewenst is, worden geweerd. De reden van de opname van de voorgestelde aanlegvergunning dient in de toelichting op het bestemmingsplan uitvoerig te worden gemotiveerd. Artikel 1 Molenbeschermingszone (dubbelbestemming) lid 1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘molenbeschermingszone’ aangewezen gronden zijn, onverminderd het in deze voorschriften bepaalde ten aanzien van de voor deze gronden overigens geldende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen van de functie van de in dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als landschapsbepalend element.
108
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
Uit de twee volgende artikelen dient een keuze te worden gemaakt, afhankelijk van het type molen. lid 2 Bebouwing (bij grondzeilers) 1
Op de in lid 1 bedoelde gronden, voor zover meer dan 100 meter verwijderd van de voet van de molen, mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/.. van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de op de plankaart aangeduide molen, vermeerderd met ... meter.
2
Op de in lid 1 bedoelde gronden, mogen voor zover zij minder dan 100 meter verwijderd zijn van de molen geen bouwwerken worden opgericht.
lid 2 Bebouwing (bij belt- en stellingmolens)
1
Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/.. van de afstand, gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de op de plankaart aangeduide molen, vermeerderd met ... meter.
2
Het onder 1 vervatte verbod geldt niet voor bouwwerken waarvan de hoogte lager is dan het niveau van de belt of de stelling van de molen.
lid 3 Aanlegvergunning 1
Het is verboden op de in lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: a het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur; b.het ophogen van gronden; c het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing.
BIJLAGEN
109
2
Het onder 1 vervatte verbod geldt niet voor: a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel die welke voortvloeien uit bet normale gebruik overeenkomstig de bestemming; b. werken en werkzaamheden, welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.
3
De werken en werkzaamheden, als bedoeld onder 1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 2 Molen lid 1 Bestemmingsomschrijving De tot ‘molen’ aangewezen gronden zijn bestemd ter instandhouding en/of herstel van de op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het plan, aanwezige molen en zijn cultuurhistorische en landschappelijke waarden. lid 2 Bebouwing Op de voor ‘molen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend een molen en, voor zover noodzakelijk ten dienste van bet molenbedrijf, één of meer bijgebouwen worden opgericht, met dien verstande dat: a de hoogte van de molen, gemeten van bet hoogste punt van een zuiver verticaal staande wiek tot aan het maaiveld*, niet meer zal bedragen dan.. meter; b de hoogte van de as van bet wiekenkruis, gemeten tot aan het
110
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
maaiveld* niet minder zal bedragen dan..meter; c de hoogte van de bijgebouwen niet meer zal bedragen dan... .. meter; d de totale oppervlakte van de bijgebouwen niet meer zal bedragen dan.. m2 * ‘maaiveld’ (met betrekking tot gebouwen) dient in de voorschriften, bijvoorbeeld in het artikel betreffende de wijze van meten, te zijn bepaald. lid 3 Ander gebruik van de grond en gebruik van de opstallen 1
Het is verboden de voor de molen aangewezen gronden en de daaropvoorkomende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, behoudens het bepaalde in artikel 4. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik: a voor de uitoefening van enige tak van handel en/of nijverheid met uitzondering van het molenbedrijf; b voor permanente of tijdelijke bewoning; (indien de molen op het tijdstip van de ter visie legging van het plan reeds wordt bewoond, of bewoning om andere reden wenselijk is, dient het onder b gestelde niet in de voorschriften te worden opgenomen).
2
Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde onder 1, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
lid 4 Aanlegvergunning 1
Op de voor ‘molen’ aangewezen gronden is het verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning), de volgende wer-
BIJLAGEN
111
ken, voorzover geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren: a het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur; b hetophogen van gronden; c het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing. 2
Het onder 1 vervatte verbod geldt niet voor: a werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel die welke voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming; b werken en werkzaamheden, welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren. 3 De werken en werkzaamheden, als bedoeld onder 1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, het huidige en/of het toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element, niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 3 Agrarische doeleinden met beperkte bebouwing lid 1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘agrarische doeleinden met beperkte bebouwing’ aangewezen gronden, alsmede de daarop in of krachtens dit artikel toegestane bouwwerken, zijn bestemd voor de agrarische bedrijfsvoering.
112
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
lid 2 Bebouwing 1
2
Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen – behoudens het bepaalde in artikel 2 - uitsluitend worden opgericht: a hooi- c.q. strobergingen, geen gebouwen zijnde, met dien verstande, dat de oppervlakte van deze bouwwerken per bedrijf hoogstens 100 m2 en de hoogte maximaal 12 meter bedragen; b andere bouwwerken geen gebouwen zijnde, van geringe omvang, ten dienste van de bestemming, zoals terreinafscheidingen, voederbakken, melkinstallaties e.d. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, behoudens het bepaalde in artikel 2, vrijstelling te verlenen van het onder 1 van dit artikellid ten aanzien van de uitsluitend toegestane bebouwing gestelde, voor het oprichten van agrarische hulpgebouwen zoals melkstallen, kapschuren en schuilgelegenheden voor het vee, mits deze gebouwen noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering en met dien verstande, dat de oppervlakte van deze gebouwen per bedrijf hoogstens 100 m2 en de hoogte maximaal 5,5 meter bedraagt.
lid 3 Ander gebruik van de grond en gebruik van de opstallen 1
Het is verboden de in lid 1 bedoelde gronden alsmede de daarop voorkomende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, behoudens het bepaalde in artikel 4.
2
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld onder 1 wordt in iedergeval gerekend het gebruik. a als staan- of opslagplaats voor het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen dan wel onderdelen daarvan; b als stort- of opslagplaats van andere, al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of produkten, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
BIJLAGEN
113
c voor recreatieve doeleinden. 3
Tot een met de bestemming strijdig gebruik van de opstallen als bedoeld onder 1 wordt in ieder geval gerekend het gebruik: a voor de uitoefening van enige tak van handel en/of bedrijf, met uitzondering van agrarische bedrijfsdoeleinden, voor zover betrekking hebbende op het op de desbetreffende gronden uit te oefenen agrarische bodemgebruik; b voor permanente of tijdelijke bewoning.
4
Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van onder 1 van dit lid bepaalde, indien strikte toepassing van die bepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 4 Overgangsbepalingen lid 1 Het ten tijde van het van kracht worden van het plan bestaande gebruik van gronden en bouwwerken, dat van de bepalingen van dit plan afwijkt, mag worden voortgezet. lid 2 Wijziging van het met het plan strijdige gebruik van gronden en bouwwerken is toegestaan, mits door deze wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot. lid 3 Bouwwerken, welke ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp van het plan bestonden of in uitvoering waren dan wel konden of kunnen worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en welke afwijken van het plan, mogen - behoudens onteigening volgens de wet - gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen ook naar de aard niet worden vergroot en geen nieuwe afwijkingen ontstaan. lid 4 Bouwwerken als bedoeld in lid 3 welke ten gevolge van een calamiteit te niet zijn gegaan, mogen - behoudens onteigening volgens de wet - geheel worden herbouwd, zo nodig met overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits overigens de bestaande afwijkingen ook naar de aard niet worden vergroot en de vergun-
114
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
ning tot nieuwbouw binnen drie jaar na het tenietgaan is aangevraagd.
BIJLAGEN
5.6
115
Modeltekst van een bezwaarschrift
Aan de gemeenteraad van de gemeente Molenhoek Postbus 175 1000 MV MOLENHOEK
November 1995 Hooggeacht College, In een publicatie van de gemeente Molenhoek werd bekend gemaakt dat het bestemmingsplan industrieterrein Molenhoek met ingang van 21 oktober ter visie ligt. Tegen dit bestemmingsplan maken wij bezwaar. Uitgangspunten: -
het gevlucht van de windkorenmolen De Hoop is 23,5 meter,
-
de molen bevindt zich op een verhoging -de molenberg- van 7 meter,
-
de locatie van het industrieterrein bevindt zich op een afstand van 150 tot 300 meter ten zuiden van molen De Hoop,
-
het plan voorziet in een bebouwingshoogte van 10 meter.
1.
De bebouwingshoogte.
Tegen de bebouwingshoogte van 10 meter maken wij bezwaar. In het rapport “De inrichting van de omgeving van molens” wordt aangegeven welke normen gehanteerd dienen te worden teneinde de windvang van molens veilig te stellen. Daarbij wordt niet van een optimale situatie uitgegaan! Om een berekening uit te kunnen voeren, wordt uitgegaan van een windsnelheidsreductie van 5%, hetgeen een vermogensreductie van
116
ONDERZOEKSPROJECT MOLENSTICHTING NOORD-BRABANT
14% betekent. Uit bijgaande schets, waarop de berekening van de toelaatbare obstakelhoogte is aangegeven, blijkt dat een gebouw met een nokhoogte van 10 meter niet dichter bij de molen mag staan dan 300 meter. Op een afstand van 160 meter is de toelaatbare bebouwingshoogte 7 meter. Dichter naar de molen toe mag de berghoogte van 7 meter niet overschreden worden. Vanaf 160 meter loopt de nokhoogte dus langzaam op naar 10 meter op een afstand van 300 meter. 2.
De begroeiing
Wij maken bezwaar tegen de in het plan voorkomende begroeiing en tegen het ontbreken van regels die te hoog opgaand geboomte kunnen voorkomen. Een bestemmingsplan biedt mogelijkheden de omgeving van een windmolen optimaal in te richten en te beschermen. Met name aan de hoogte van begroeiing kunnen grenzen worden gesteld. De aanwezige begroeiing in de vorm van bomen en struiken is thans reeds zo hoog dat de molen bij het functioneren wordt belemmerd. Deze begroeiing dient te worden wegbestemd, waarna zo nodig geleidelijk passende lage begroeiing kan worden aangeplant. 3.
Een molenbeschermingszone.
Wij maken er bezwaar tegen dat in het plan geen molenbeschermingszone is opgenomen. Binnen deze zone dienen normen te gelden die een redelijke windvang van molen De Hoop garanderen. Deze zone dient tenminste over een afstand van 300 meter van de molen te worden ingericht. Dit geldt zowel voor het zuidelijk als voor het noordelijk gelegen terrein binnen de bestemmingsplangrenzen. Wij zijn gaarne bereid aan te geven op welke wijze een molenbeschermingszone nader kan worden ingericht. Met de meeste hoogachting,