De sociaalrechtelijke positie van de stagiair,
een heel gepuzzel… Masterscriptie Ruud Heesters 27 juni 2012
1
De sociaalrechtelijke positie van de stagiair, een heel gepuzzel…
Een onderzoek naar de sociaalrechtelijke positie van de stagiair in het Nederlandse recht.
Ruud Heesters S927868
Masterscriptie Universiteit van Tilburg Faculteit der Rechtsgeleerdheid Duale Master Sociaal Recht en Sociale Politiek Scriptiebegeleider: mr. dr. W.G.M. Plessen Tweede lezer: mr. N. Zekic
Stage Advokatenkollektief Oud-Charlois Stagepatroon: mr. C.C.M. Welten
27 juni 2012 Tilburg
2
Inhoudsopgave
Voorwoord
p. 5
Hoofdstuk 1 Inleiding en onderzoeksvraag
p. 6
§ 1.1 Inleiding
p. 6
§ 1.2 Onderzoeksvraag
p. 7
Hoofdstuk 2 De stage
p. 9
§ 2.1 Inleiding
p. 9
§ 2.2 De achtergrond van de stage
p. 9
§ 2.2.1 Nota Participatie-Onderwijs 1975
p. 10
§ 2.2.2 Discussienota Stages 1977
p. 11
§ 2.2.3 SER Advies Stages 1981
p. 12
§ 2.2.4 Beleidsnota Stages 1981
p. 12
§ 2.3 De rechtsbetrekkingen tussen de drie partijen
p. 14
§ 2.4 De leerovereenkomst en de praktijkovereenkomst
p. 16
§ 2.5 Werkdefinitie stage
p. 17
§ 2.6 Conclusie hoofdstuk 2
p. 18
Hoofdstuk 3 De stagiair in het arbeidsovereenkomstenrecht
p. 20
§ 3.1 Inleiding
p. 20
§ 3.2 De stagiair en de arbeidsovereenkomst
p. 20
§ 3.3 De elementen van de arbeidsovereenkomst
p. 22
§ 3.4 Het element arbeid
p. 23
§ 3.4.1 Verricht de stagiair arbeid?
p. 24
§ 3.4.2 Verschuiving en samenloop
p. 29
§ 3.4.2.1 Verschuiving van het leerelement
p. 30
§ 3.4.2.2 Samenloop
p. 32
§ 3.5 De overige elementen van de arbeidsovereenkomst
p. 35
§ 3.5.1 Het element loon
p. 35
§ 3.5.2 Het element gezagsverhouding
p. 39
§ 3.5.3 Het element persoonlijk arbeid verrichten
p. 40
§ 3.5.4 Het element gedurende zekere tijd
p. 41
§ 3.6 Conclusie hoofdstuk 3
p. 41
3
Hoofdstuk 4 De stagiair in het socialezekerheidsrecht
p. 44
§ 4.1 Inleiding
p. 44
§ 4.2 De stagiair en de Werkloosheidswet
p. 45
§ 4.3 De stagiair en de Ziektewet
p. 46
§ 4.4 De stagiair en de Wet WIA
p. 50
§ 4.5 De stagiair en de Wet Wajong
p. 51
§ 4.6 Conclusie hoofdstuk 4
p. 53
Hoofdstuk 5 Eindconclusie en aanbevelingen
p. 54
§ 5.1 Eindconclusie
p. 54
§ 5.2 Aanbevelingen
p. 57
Literatuurlijst
p. 59
4
Voorwoord Deze masterscriptie is niet alleen de afsluiting van de Master Sociaal Recht en Sociale Politiek, maar daarnaast ook een beetje de afsluiting van mijn studietijd. Toen ik zo’n vijf jaar geleden begon met studeren aan de Universiteit van Tilburg had ik niet durven dromen dat het allemaal zo snel zou gaan. Achteraf gezien ben ik er doorheen gefietst. Niet altijd strak recht vooruit mijn stuur stug vasthoudend, maar af en toe ook de gelegenheid genomen én gekregen een klein beetje van het pad af te wijken. Een mooie tijd met vele hoogtepunten en met als absoluut hoogtepunt de stage bij het Advokatenkollektief Oud-Charlois. Zonder twijfel een tijd om nooit te vergeten. Hierbij wil ik graag enkele mensen bedanken. Zonder hen had ik dit nooit kunnen bereiken.
Mam, bedankt hè… 23 jaar een eigen bedrijfje gaat je nog maar goed af. Ik ben ongelooflijk trots op je!
Charlotte, Naast wat academische graden en een meestertitel heb ik ook iets anders moois aan die studietijd overgehouden. Bewondering voor je positieve blik en doorzettingsvermogen. Samen komen wij er wel!
Iedereen van het Advokatenkollektief Oud-Charlois en in het bijzonder Carlo en Henk-Jan. Zonder twijfel het leukste en sociaalste kantoor van Nederland. Hartstikke bedankt voor deze geweldige ervaring.
Willem Plessen, Volgens mij mag ik onderhand wel Willem zeggen toch? Bedankt voor de fijne samenwerking en de goede begeleiding.
En daarnaast ik wil graag mijn vrienden en familieleden bedanken die mij hebben gesteund en voor voldoende afleiding hebben gezorgd. Zeker niet onbelangrijk. 5
Hoofdstuk 1 Inleiding en onderzoeksvraag § 1.1 Inleiding Sinds enige tijd is de stage in de Nederlandse onderwijspraktijk een veelvoorkomend fenomeen. Op vrijwel alle onderwijsniveaus worden opleidingen aangeboden met daarin de mogelijkheid voor de leerling om gedurende een bepaalde tijd stage te lopen bij een bedrijf of instantie. In veel opleidingen is het lopen van stage zowaar een vereiste voor het behalen van een diploma.1 Een voorbeeld van een verplichte stage is de maatschappelijke stage die vanaf schooljaar 2011-2012 verplicht is in het voortgezet onderwijs. Bij de maatschappelijke stage gaat het om het doen van vrijwilligerswerk. Dit vindt voornamelijk plaats in de nietcommerciële sector, zoals bij een vrijwilligersorganisatie, een vereniging, een instelling of een maatschappelijke organisatie. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het helpen op een kinderboerderij, in een dierenasiel of in een bejaardentehuis.
2
Waar de maatschappelijke stage vooral bedoeld is om jongeren bewust te maken van de maatschappij, zijn de stages in het hoger- en middelbaar beroepsonderwijs, alsmede in het wetenschappelijk onderwijs, hoofdzakelijk gericht op de beroepspraktijk. Door het verrichten van werkzaamheden wordt werkervaring opgedaan die vaak een welkome toevoeging is op de theoretische kant van het onderwijs dat op onderwijsinstellingen wordt verkregen. Ook ik heb als student van de duale Masteropleiding Sociaal Recht en Sociale Politiek aan de Universiteit van Tilburg gekozen voor het volgen van een stagetraject. Bij aanvang van de masteropleiding heb ik een tweejarige stageovereenkomst gesloten met een advocatenkantoor met het voornemen na mijn studie in de advocatuur te gaan werken. De aanleiding voor het schrijven van deze scriptie is gelegen in één van de bepalingen van de door mij gesloten stageovereenkomst.
1
http://www.fnvjong.nl/stagelopen/soorten-stages http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/maatschappelijke-stage?ns_campaign=Themaonderwijs_en_wetenschap&ro_adgrp=Maatschappelijke_stage&ns_mchannel=sea&ns_source=go ogle&ns_linkname=%2Bmaatschappelijke%20%2Bstage&ns_fee=0.00 en http://www.maatschappelijkestage.nl/over-maatschappelijke-stage/wat-is-mas 2
6
De bepaling luidt als volgt: “Het element scholing wordt door partijen – te rekenen als een gemiddelde over de totale 2 jarige contractsduur – op 1/3 gedeelte van de totale overeengekomen werk- en opleidingstijd geschat. Voor het overige 2/3 gedeelte wordt productieve arbeid verricht en is deze overeenkomst aan te merken als arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 van het Burgerlijk Wetboek.” Enkele vragen die na het lezen van deze bepaling in mij naar boven rezen, waren: Is deze stageovereenkomst nu ook een arbeidsovereenkomst? Heb ik recht op het wettelijk minimumloon of slechts op 2/3 daarvan? Wat gebeurt er als ik arbeidsongeschikt raak tijdens mijn stage? Ben ik dan verzekerd? Kortom wat zijn mijn rechten en plichten nu eigenlijk als stagiair en waar zijn deze beschreven? De geciteerde bepaling doet vermoeden dat de stage raakvlakken heeft met het arbeidsovereenkomstenrecht
en
in
het
verlengde
daarvan
ook
met
het
socialezekerheidsrecht. In deze scriptie wordt onderzocht wat deze raakvlakken zijn en op welke wijze de sociaalrechtelijke positie van de stagiair wordt ingekleurd.
§ 1.2 Onderzoeksvraag De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt: Op welke wijze is de sociaalrechtelijke positie van stagiair in het Nederlandse recht geregeld en welke aanbevelingen ten aanzien van die positie kunnen worden gedaan? Deze onderzoeksvraag zal worden beantwoord aan de hand van bestudering van een drietal deelonderwerpen. Het eerste deelonderwerp betreft onderzoek naar de achtergrond van de stage alsmede onderzoek naar de wijze waarop de positie van de stagiair wordt bepaald. Tevens wordt er onderzoek gedaan naar de definitie van de stage. Deze onderwerpen worden besproken in hoofdstuk 2.
7
Het tweede deelonderwerp betreft de positie van de stagiair binnen het Nederlandse arbeidsovereenkomstenrecht. In hoofdstuk 3 wordt onderzocht in hoeverre een stagiair (werkzaam op grond van een stageovereenkomst) tevens kan worden aangemerkt als werknemer werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. Het derde deelonderwerp betreft de positie van de stagiair binnen het Nederlandse socialezekerheidsrecht.
In
dit
kader
wordt
onderzocht
voor
welke
(werknemers)verzekeringen de stagiair verzekerd is. Dit deelonderwerp wordt besproken in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden alle bevindingen samengevat in een eindconclusie waarin een antwoord op de onderzoeksvraag wordt gegeven. Tevens zal ik enkele aanbevelingen doen ten aanzien van de sociaalrechtelijke positie van de stagiair.
8
Hoofdstuk 2 De stage § 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de definitie en de positie van de stagiair besproken. In dit kader wordt eerst gekeken naar de historische achtergrond van het beleid omtrent stages. Centraal hierbij staat de zoektocht naar de definitie van het begrip stage. Daarna vindt er bespreking plaats van de rechtsbetrekkingen tussen de betrokken partijen en de wijze waarop de positie van de stagiair wordt ingekleurd. In de daaropvolgende paragraaf wordt kort aandacht besteed aan het verschil tussen de stageovereenkomst en de praktijkovereenkomst. Ten slotte wordt afgesloten met twee concluderende paragrafen. Eerst wordt de werkdefinitie van de stage in het kader van de scriptie besproken. Daarna volgt een korte conclusie van dit hoofdstuk.
§ 2.2 De achtergrond van de stage In 1975 werd de nota ‘Naar het Participatie-onderwijs’, hierna te noemen: “Nota Participatie-onderwijs 1975”, door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen aan de 3
toenmalige Tweede Kamer aangeboden. De nota bevatte een schets van de hoofdlijnen van het beleid inzake de ontwikkeling van nieuwe onderwijsmogelijkheden. Deze nota richtte zich op diverse vormen van praktisch buitenschools leren in het kader van het zogenoemde ‘participerend leren’, waaronder ook de stage valt. De Nota Participatieonderwijs 1975 erkende dat er onduidelijkheden en problemen bestonden omtrent het inpassen van stages in het onderwijs, maar kon geen oplossingen bieden. De Nota Participatie-onderwijs 1975 was vooral probleemsignalerend van aard.
4
Tijdens de behandeling van de Nota Participatie-onderwijs 1975 werd toegezegd een discussienota op te stellen waarin de stage(problematiek) in bredere zin aan bod zou komen. 5 In 1977 werd de Discussienota Stages, hierna te noemen: “Discussienota Stages 1977”, door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen en de Minister van 6
Sociale Zaken aan de toenmalige Tweede Kamer aangeboden. In de Discussienota 3
Nota Participatie-onderwijs, Kamerstukken II, 1974/75, 13 415, nrs. 1-2. Nota Participatie-onderwijs, Kamerstukken II, 1974/75, 13 415, nr. 2, p. 6. 5 Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976/77, 14 450, nr. 1, p. 1. 6 Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976/77, 14 450, nr. 2. 4
9
Stages 1977 werd een opzet gemaakt voor het stagebeleid. Door middel van een nieuwe wettelijke stageregeling zouden de (beleids)voorstellen gerealiseerd worden. In 1981 werd de Beleidsnota Stages, hierna te noemen: “Beleidsnota Stages 1981”, door de Minister en de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen alsmede door de Minister van Sociale Zaken aan de Tweede Kamer aangeboden. De Beleidsnota Stages 1981 was de opvolger van de Discussienota Stages 1977. In de Beleidsnota Stages 1981 zijn de hoofdlijnen van het stagebeleid uitgezet. Voordat de Beleidsnota Stages 1981 tot stand kwam, heeft de Sociaal Economische Raad (SER) in de publicatie “Advies stages in het onderwijs”, hierna te noemen: “SER Advies Stages 1981”, haar advies uitgebracht op een eerder uitgebracht concept van de Beleidsnota Stages 1981.7 De bevindingen in zowel de Beleidsnota Stages 1981 en het SER Advies Stages 1981 zullen de rode draad door dit hoofdstuk van de scriptie vormen. In de hiernavolgende subparagrafen 1 tot en met 4 wordt kort ingegaan op de inhoud van de hierboven genoemde drie nota’s evenals op het SER Advies Stages 1981. In het kader van een definitiebepaling zal met name gekeken worden naar de kenmerken van een stage.
§ 2.2.1 Nota Participatie-Onderwijs 1975 De stage is een van de vormen van praktisch buitenschools leren in het kader van het 8
zogenoemde ‘participerend leren’. Deze vorm van onderwijs wordt omschreven als het 9
afstemmen van leerervaringen op maatschappelijke ervaringen. In onze maatschappij wordt grote waarde gehecht aan individuele ontplooiing en het zelfstandig functioneren in verschillende samenlevingsverbanden. Het onderwijs heeft hierbij een belangrijke voorbereidende en stimulerende taak. Het participerend leren, waaronder ook de figuur van de stage valt, moet bijdragen aan de vermaatschappelijking van het onderwijs en daarmee zorgen voor een betere afstemming tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt.
10
Hierbij moet opgemerkt worden dat de stage slechts één van de middelen is om dit doel te bereiken.
7
SER, Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1981. Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p.14. 9 Nota Participatie-onderwijs, Kamerstukken II, 1974/75, 13 415, nr. 2. 10 Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976/77, 14 450, nr. 2, p 15-17. 8
10
Naast de stage kunnen ook andere onderwijsmiddelen zoals de praktijkwerkplaats, de praktijkobservatie en de praktijksimulatie hieraan bijdragen.
11
Dit laatste wil echter niet
zeggen dat dezelfde leerdoelstellingen kunnen worden bereikt als met de stage. Als voorbeeld van deze praktijkobservaties en praktijksimulaties kan in het kader van een rechtenopleiding worden gedacht aan het bijwonen van een zitting bij een rechtbank of het naspelen van een comparitie in een zogenaamde oefenrechtbank waarbij studenten oefenen met het houden van een juridisch betoog.
De Nota Participatie-onderwijs 1975 heeft echter, mede door het algemene karakter, weinig kunnen toevoegen aan het debat omtrent het stagebeleid. De nota was vrijwel uitsluitend probleemsignalerend van aard. De nota kan worden beschouwd als een startschot voor het realiseren van stagebeleid.
§ 2.2.2 Discussienota Stages 1977 In de Discussienota Stages 1977 wordt een opzet voor een definitie van het begrip stage gemaakt. De nota gaat hierbij uit van de volgende kenmerken. De stage is een middel in het kader van een onderwijsleerproces. De stage dient plaats te vinden in een zogenaamde praktijksituatie buiten de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling en de stagebiedende organisatie zijn beide verantwoordelijk voor de stage en dienen beide een bijdrage te leveren aan het leerproces. Ten slotte wordt aangegeven dat de duur van de stage langer dient te zijn dan slechts enkele dagen.
12
Met inachtneming van de hiervoor genoemde kenmerken komt men tot de volgende definitie:
13
“Een stage is een al dan niet aaneengesloten periode van langere duur waarin een leerling van een onderwijsinstelling in een stagebiedende organisatie onder begeleiding activiteiten ontplooit op basis van het onderwijsprogramma van de onderwijsinstelling.” Tevens worden er in de Discussienota Stages 1977 diverse voorstellen gedaan voor de organisatie van stages in het onderwijs. Door middel van een nieuwe wettelijke stage regeling zouden de ontwikkelde voorstellen gerealiseerd worden. Hierover meer in paragraaf 2.2.4.
11
Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 23. Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976-77, 14 450, nr. 2, p 8. 13 Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976-77, 14 450, nr. 2, p 8. 12
11
§ 2.2.3 SER Advies Stages 1981 De Sociaal-Economische Raad (SER) heeft in haar advies, SER Advies Stages 1981, voorgesteld de term stage beperkter te gaan gebruiken zodat de ongerichte groei van stages en stageactiviteiten wordt tegengegaan. Volgens de SER komt een ongefundeerd gebruik van stages in het onderwijs de stagepraktijk niet ten goede. Zo kan bij stagebiedende organisaties de indruk ontstaan dat het leeraspect niet meer of minder van belang is en dat op het beroepsaspect de nadruk wordt gelegd. Dit kan het organiseren van stages, zoals deze als onderwijsmiddel bedoeld zijn, bemoeilijken. De
SER
geeft
aan
dat
de
beroepsgerichtheid
van
de
14
leerdoelen
en
het
beroepsopleidende element belangrijke, zo niet de belangrijkste, aspecten van een zinrijke stage zijn. Naar het oordeel van de SER kan slechts met recht van een stage worden gesproken indien het gaat om een meer gerichte fase van een beroepsopleiding, waarin het zinvol (en noodzakelijk) is de beroepspraktijk te ervaren als een leeractiviteit die bijdraagt tot het bereiken van beroepsgerichte leerdoelen.
15
De activiteiten die tijdens
de stage worden verricht, dienen te zijn gericht op de praktijk van het beroepsleven in ruime zin.
16
§ 2.2.4 Beleidsnota Stages 1981 In de Beleidsnota Stages 1981 wordt de definitie uit de Discussienota Stages 1977 echter niet overgenomen. De voornaamste reden hiervoor is dat deze definitie te ruim wordt geacht. Hierdoor zouden ook andere vormen van praktisch buitenschools leren, die langer dan enkele dagen duren, onder de definitie van de stage vallen. Ook wordt opgemerkt dat de hiervoor genoemde definitie niets vermeldt over de activiteiten die een stagiair in het kader van een stage zou moeten verrichten.
17
In de Beleidsnota Stages
1981 is er voor gekozen geen exacte definitie van het begrip stage op te stellen. Een directe reden hiervoor wordt niet genoemd. Men geeft enkel aan dat: “Een definitie van stages pas betekenis krijgt in de context van de regelgeving”.
18
Zoals reeds kort aangestipt heeft men in de Discussienota Stages 1977 voorgesteld de stage in een wettelijke regeling onder te brengen. Kernpunt van het voorstel was het feit dat de stagiair een eigen juridische status zou krijgen. “Een stagiair is niet langer soms
14
SER, Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1981, p. 9 en 14. SER, Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1981, p. 9-10. 16 SER, Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1981, p. 8. 17 Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 15. 18 Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 16. 15
12
19
tevens werknemer, hij is stagiair.”
Op grond van deze nieuwe status zou een stagiair
niet langer tevens de status werknemer kunnen hebben. Het doel van een dergelijke regeling was dat er duidelijkheid zou komen omtrent de positie van de stagiair en de stage.
Het
gevolg
van
deze
wettelijke
regeling
was
tevens
dat
het
arbeidsovereenkomstenrecht niet van toepassing kon zijn op een stagiair. Specifieke stageregelingen
zouden
de
coördinatie
en
harmonisatie
van
stages
kunnen
vergemakkelijken. In de Beleidsnota Stages 1981 is echter geoordeeld dat een nieuwe wettelijke regeling niet nodig is. De Beleidsnota Stages 1981 zegt hierover het volgende: 20 “Profilering van de positie van de stagiair als leerling van een onderwijsinstelling kan geschieden door in samenwerkings- en/of stageovereenkomsten met de werkorganisatie duidelijke afspraken te maken, over de bedoeling van het verblijf van de stagiair aldaar. Over de juridische
positie
van
de
stagiair
als
zodanig
bestaat
geen
onduidelijkheid. Er behoeft in concrete gevallen geen misverstand te bestaan omtrent de vraag of er bij een stage tevens sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet. Wij kunnen constateren dat veelal naast een stage-overeenkomst tevens een arbeidsovereenkomst aanwezig is.” Volgens de Beleidsnota Stage 1981 bestaat er geen onduidelijkheid omtrent de positie van de stagiair. De stagiair dient primair als leerling van een onderwijsinstelling te worden beschouwd. Het feit dat de gestelde leerdoelen kunnen worden gerealiseerd door arbeid te verrichten, neemt niet weg dat het uitgangspunt van de stage leren betreft. Samenloop van stageovereenkomst en arbeidsovereenkomst hoeft er niet voor te zorgen dat dit uitgangspunt in gevaar komt. De positie van de stagiair kan volgens de Beleidsnota Stages 1981 voldoende worden gewaarborgd door de afspraken tussen de betrokken partijen en onderwijsregelgeving.
21
In paragraaf 2.3 vindt bespreking plaats van de wijze waarop de positie van de stagiair door middel van afspraken in overeenkomsten wordt ingekleurd. Gezien het feit een wettelijke regeling niet nodig wordt geacht en de definitie van een stage kennelijk pas betekenis krijgt in het kader van regelgeving, wordt volstaan met het opsommen van enkele kenmerken waaraan stages volgens de Beleidsnota Stages 1981 moeten voldoen.
19
Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976-77, 14 450, nr. 2, p. 44-47. Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 37 21 Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 36 -37 en 39. 20
13
Typerend voor stages zijn een reeks activiteiten:
22
van een leerling van een onderwijsinstelling;
zoals aangegeven in het leerplan ter bereiking van onderwijsdoelstellingen;
in een stagebiedende organisatie;
die functioneel
moeten
zijn in
het
kader
van
het
leerplan
van
de
onderwijsinstelling en functioneel kunnen zijn in het kader van de doelstellingen van de stagebiedende organisatie;
gedurende een al dan niet aangesloten periode van een bepaalde duur;
in het kader van een samenwerkings- en/of stageovereenkomst;
onder begeleiding van een onderwijsinstelling en een stagebiedende organisatie;
Opmerkelijk is dat ook bij deze kenmerken een duidelijke omschrijving ten aanzien van de te verrichten activiteiten van de stagiair ontbreekt. Verderop in de Beleidsnota Stages 1981 blijkt dat het voornamelijk van belang is de stagedoelstellingen te vertalen naar activiteiten van de stagiair. Wat moet de stagiair ten minste ondervinden of meemaken om de stage- en/of leerdoelstellingen te bereiken.
23
Op het voorstel van de SER de term stage beperkter te gaan gebruiken gaat men in de Beleidsnota Stages 1981 niet verder in.
§ 2.3 De rechtsbetrekkingen tussen de drie partijen In de Beleidsnota Stages 1981 wordt gesteld dat de profilering van de positie van de stagiair kan geschieden door middel van het maken van afspraken tussen de betrokken partijen. De belangen van de stagiair kunnen worden beschermd door het maken van duidelijke afspraken vastgesteld in overeenkomsten tussen de onderwijsinstelling, de stagebiedende organisatie en de stagiair. Deze afspraken bepalen de positie van de stagiair.
24
In deze paragraaf vindt bespreking plaats op welke wijze de positie van de stagiair wordt bepaald. Hierbij worden tevens de rechtsbetrekkingen tussen de genoemde partijen uitgelegd.
22
Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 16. Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 18. 24 Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 40. 23
14
De stage is een driepartijenovereenkomst. Zoals reeds aangegeven worden de rechtsbetrekkingen tussen de partijen bepaald door overeenkomsten.
25
De afspraken die
tussen de drie bovengenoemde partijen zijn gemaakt, worden hierin vastgelegd. Figuur 1 geeft een schematisch beeld van deze driehoeksverhouding.
Figuur 1 De rechtsbetrekking tussen de stagiair en de onderwijsinstelling wordt bepaald door wat in
de
Discussienota
Stages
1977
en
de
Beleidsnota
Stages
1981
‘onderwijsovereenkomst’ wordt genoemd. Deze overeenkomst wordt geacht te ontstaan doordat de leerling zich inschrijft bij de onderwijsinstelling. De rechtsbetrekking tussen de onderwijsinstelling en de stagebiedende organisatie wordt bepaald door een samenwerkingsovereenkomst. In de Discussienota Stages 1977 en de Beleidsnota
Stages
1981
wordt
aangedragen
dat
de
afspraken
tussen
de
onderwijsinstelling en stagebiedende organisatie schriftelijk dienen te worden vastgelegd. Het gaat hierbij om kaderafspraken die voorafgaand aan de stage worden gemaakt. De samenwerkingsovereenkomst geeft dus geen concrete invulling van de stage weer, maar omvat onder andere de algemene doelstellingen van de stage, de taken van de begeleiding en de te sluiten verzekeringen.
26
De rechtsbetrekking tussen de stagiair en de stagebiedende organisatie wordt bepaald door de stageovereenkomst. Het betreft een schriftelijke overeenkomst waarin binnen het kader van de samenwerkingsovereenkomst concrete en individuele afspraken gemaakt worden met de stagiair.
27
De stageovereenkomst geeft de wederzijdse rechten en
plichten weer.
25
Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976-77, 14 450, nr. 2, p. 35 en Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 37. 26 Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976-77, 14 450, nr. 2, p. 35 en bijlage 3 p. 83 en Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 37. 27 Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 37.
15
Uit de Discussienota Stages 1977 en de Beleidsnota Stages 1981 kan worden opgemaakt dat het hier een overeenkomst tussen de leerling en de stagebiedende organisatie betreft. In de Praktijkgids Flexibele Arbeid wordt vermeld dat het ook mogelijk is dat de stageovereenkomst gesloten wordt tussen de onderwijsinstelling en 28
stagebiedende organisatie. Volgens de Praktijkgids verdient het echter de voorkeur dat de stageovereenkomst door alle drie de partijen gesloten wordt. Een argument voor dit standpunt wordt niet genoemd. Vermoedelijk is de reden voor een dergelijk standpunt gelegen in het feit dat het bij een driepartijenovereenkomst in beginsel voor alle betrokken partijen bekend is, wat er onderling is afgesproken.
§ 2.4 De leerovereenkomst en de praktijkovereenkomst Zoals herhaaldelijk is aangegeven is de stage(overeenkomst) niet wettelijk geregeld. Juridisch gezien is de stageovereenkomst geen bijzondere overeenkomst, ook wel benoemde overeenkomst genoemd, zoals de arbeidsovereenkomst die is geregeld in titel 10
van
boek
7
van
het
Burgerlijk
Wetboek.
Juridisch
gezien
bestaat
de
stageovereenkomst niet als zodanig, maar betreft het een overeenkomst waar het algemene verbintenissenrecht op van toepassing is. In tegenstelling tot de stageovereenkomst kennen de leerovereenkomst (tot 1995) en de praktijkovereenkomst wel een eigen wettelijke regeling. De leerovereenkomst werd geregeld in de Wet op het Leerlingwezen. Deze wet is echter sinds 1995 vervallen. De leerovereenkomst bestaat juridisch gezien niet meer, maar de term wordt in de praktijk nog veelvuldig gebruikt, ook als synoniem van de stageovereenkomst.
29
Gezien het feit
dat deze wet vervallen is, wordt er vooralsnog niet ingegaan op de inhoud van deze wet. In paragraaf 3.4.2.1 wordt een uitspraak besproken omtrent de leerovereenkomst. In voormelde paragraaf vindt een korte bespreking plaats van de status en achtergrond van de leerovereenkomst in de zin van de Wet op het Leerlingwezen. Uit de voormelde paragraaf zal blijken dat bepalingen uit het arbeidsovereenkomstenrecht buiten toepassing werden verklaard indien er sprake was van leerovereenkomst. De Wet op het Leerlingwezen en de leerovereenkomst zijn opgevolgd door de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) en de praktijkovereenkomst. Deze wet richt zich slechts op het middelbaar beroepsonderwijs en niet op het hoger- en wetenschappelijk onderwijs. Artikel 7.2.8 WEB vormt de basis voor de praktijkovereenkomst, ook wel beroepspraktijkvormingsovereenkomst (bpvo) genoemd. Lid 2 van het voormelde artikel stelt dat de praktijkovereenkomst de rechten en plichten van de betrokken partijen 28 29
E.J. Kronenburg-Willems, Praktijkgids Flexibele Arbeid 2004, Deventer: Kluwer 2004, p. 415. A.M. Vergne, Praktijkgids Arbeidsrecht 2009, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009, p. 125.
16
beschrijft en geeft aan dat de praktijkovereenkomst ten minste bepalingen dient te bevatten over de duur, de begeleiding, de kwalificatie c.q. beoordeling van de deelnemer en het voortijdig ontbinden van de overeenkomst. De positie van de praktijkovereenkomst binnen het arbeidsovereenkomstenrecht wordt in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs niet besproken. In tegenstelling tot de Wet op het Leerlingwezen worden de bepalingen uit het arbeidsovereenkomstenrecht niet buitenspel gezet.
30
Uit de Memorie van
Toelichting bij artikel 7.2.8 WEB blijkt dat de wetgever bewust hiervoor gekozen heeft.31 De toelichting bij het artikel luidt: “Tijdens de praktijkperiode staat het onderricht in de praktijk van het beroep centraal. De deelnemer is en blijft deelnemer aan de instelling waar het onderwijs wordt gevolgd. Afhankelijk van de aard van de feitelijk te verrichten activiteiten en de verhoudingen waarbinnen deze activiteiten verricht worden kan in bepaalde gevallen naast de deelnemerstatus en de overeenkomst ook sprake zijn van een werknemerstatus en een arbeidsovereenkomst. Artikel 7.2.8 dwingt daar niet toe, maar sluit een dergelijke optie ook niet uit.” De praktijkovereenkomst heeft weliswaar een wettelijke grondslag maar de positie van de praktijkovereenkomst binnen het arbeidsovereenkomstenrecht wordt, evenals bij de stageovereenkomst zoals is bedoeld in de Beleidsnota Stages 1981, niet in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs geregeld. In feite maakt dat een praktijkovereenkomst voor dit onderzoek niet anders dan een stageovereenkomst. Voor deze scriptie wordt een dergelijk onderscheid dan ook niet gemaakt. Om verdere verwarring te voorkomen wordt in de volgende paragraaf een werkdefinitie van het begrip stage voor deze scriptie omschreven.
§ 2.5 Werkdefinitie stage De Beleidsnota Stages 1981 heeft een omschrijving gegeven van de kenmerken waaraan de stage moet voldoen. Deze definitie sluit in beginsel aan op wat in de praktijk bedoeld wordt met het woord stage. Het probleem is echter dat juridisch gezien de stage(overeenkomst) en de stagiair niet als zodanig bestaan omdat er geen wettelijke regeling of bepaling bestaat die beide begrippen een juridische definitie geeft. Dit maakt het voor deze scriptie moeilijk deze begrippen te hanteren. Vanwege het ontbreken van
30
G.J.J. Heerma van Voss, Scholing in het sociaal recht, Deventer: Kluwer 2008, p. 104, 106 en 109-111. 31 Kamerstukken II 1993/94, 23 778, nr. 3, p. 139 en 140.
17
een dergelijke definitie wordt in deze scriptie aangehaakt bij de kenmerken zoals omschreven in de Beleidsnota Stages 1981.
32
In deze scriptie wordt dus onder stage verstaan een reeks activiteiten;
van een leerling van een onderwijsinstelling;
zoals aangegeven in het leerplan ter bereiking van onderwijsdoelstellingen;
in een stagebiedende organisatie;
die functioneel
moeten
zijn in
het
kader
van
het
leerplan
van
de
onderwijsinstelling en functioneel kunnen zijn in het kader van de doelstellingen van de stagebiedende organisatie;
gedurende een al dan niet aangesloten periode van een bepaalde duur;
in het kader van een samenwerkings- en/of stageovereenkomst;
onder begeleiding van een onderwijsinstelling en een stagebiedende organisatie;
Zoals in de hieraan voorafgaande paragraaf is aangestipt heeft de praktijkovereenkomst op grond van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs wel een juridische grondslag, maar is de positie van de praktijkovereenkomst binnen het arbeidsovereenkomstenrecht niet in die wet geregeld. Net als bij de stageovereenkomst zoals bedoeld in deze scriptie bepalen de afspraken in de gesloten overeenkomsten de rechten en plichten van de betrokken partijen. Naast de stageovereenkomst en praktijkovereenkomst worden in de literatuur en in de rechtspraak
ook
andere
benamingen
gebruikt
zoals
de
leerovereenkomst,
trainingsovereenkomst en opleidingsovereenkomst. Deze begrippen worden doorgaans veelvuldig door elkaar en als synoniemen van elkaar gebruikt.33 Een onderscheid tussen deze begrippen wordt, om verwarring te voorkomen, in deze scriptie niet gemaakt. In deze scriptie is gekozen voor gebruik van de begrippen stage, stagiair en stageovereenkomst. Met het oog op een correcte bronvermelding zijn de begrippen en termen, genoemd in overwegingen en citaten uit de aangehaalde jurisprudentie en literatuur, zoveel mogelijk in stand gelaten.
§ 2.6 Conclusie hoofdstuk 2 In de Beleidsnota Stages 1981 heeft men beoogd duidelijkheid te scheppen omtrent de positie van de stagiair. Uitdrukkelijk is niet gekozen voor een wettelijke regeling, maar 32 33
Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 16. Voor concrete voorbeelden uit de rechtsliteratuur en rechtspraak zie paragraaf 3.4.1.
18
voor regulering
door
middel
van afspraken tussen de betrokken
partijen in
samenwerkingsovereenkomsten en/of stageovereenkomsten. Volgens de Beleidsnota Stages 1981 hoeft er dan ook geen onduidelijkheid over de positie van de stagiair te bestaan. De positie van de stagiair wordt voor een groot deel bepaald door de overeenkomsten die tussen die onderwijsinstelling, stagiair en de stagebiedende organisatie worden gesloten. Doordat er vrijwel uitsluitend beleid en aanbevelingen ten aanzien van de invulling en organisatie van stages bestaan en er geen wettelijke stageregeling bestaat, is de vrijheid om afspraken te maken voor de betrokken partijen groot. De afspraken die de drie partijen maken worden vrijwel uitsluitend begrensd door wat in het kader van het verbintenissenrecht en onderwijsregelgeving mogelijk is. De Beleidsnota Stages 1981 vermeldt dat de belangen van de stagiair kunnen worden beschermd door het maken van duidelijke afspraken. Het probleem hierbij is dat het maken van dergelijke ‘duidelijke’ afspraken niet juridisch afdwingbaar is. De rechten en plichten van de stagiair vloeien voort uit de afspraken die zijn vastgelegd in de gemaakte overeenkomsten. Zijn deze afspraken niet ‘duidelijk’ of bieden zij onvoldoende bescherming, dan is daar in beginsel juridisch gezien niet veel tegen te doen. De stagiair kan in veel gevallen slechts nakoming van deze afspraken vorderen. De rechten en plichten uit wettelijke bepalingen van dwingend of regelend recht, zoals deze bestaan voor de arbeidsovereenkomst, zijn wel juridisch afdwingbaar. Voor de stagiair bestaat een dergelijke mogelijkheid niet. Daarnaast meent de Beleidsnota Stages 1981 dat er ook geen onduidelijkheid hoeft te bestaan over de vraag of een stageovereenkomst tevens aan te merken is als arbeidsovereenkomst. In veel gevallen zou dit het geval zijn. In de Beleidsnota Stages 1981 heeft men er dus bewust voor gekozen de mogelijkheid dat een stageovereenkomst tevens een arbeidsovereenkomst op kan leveren, open te laten. Vanwege het feit dat de stageovereenkomst geen wettelijke regeling kent zoals de Wet op het Leerlingwezen die bepalingen van het arbeidsovereenkomstenrecht buitenspel zet, is deze vorm van samenloop juridisch gezien mogelijk. In geval van samenloop speelt het Nederlandse arbeidsrecht een grote rol. In hoofdstuk 3 wordt de positie van de stagiair binnen het arbeidsrecht uitgebreid besproken. Hierbij wordt onderzocht in hoeverre de voormelde stelling omtrent samenloop uit de Beleidsnota Stages 1981 juist is. Kernpunt van dit hoofdstuk is de vraag wanneer de stageovereenkomst tevens een arbeidsovereenkomst oplevert.
19
Hoofdstuk 3 De stagiair in het arbeidsovereenkomstenrecht § 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de positie van de stagiair binnen het arbeidsrecht. In dit kader wordt gezocht naar een antwoord op de volgende twee belangrijke vragen: In hoeverre kan een stagiair (werkzaam op grond van een stageovereenkomst) tevens worden aangemerkt als werknemer werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst en waar ligt het omslagpunt tussen beide hoedanigheden gedurende een stage. Alvorens een antwoord op deze vragen kan worden gegeven, moet eerst duidelijk worden gemaakt wat een arbeidsovereenkomst is en aan welke vereisten voldaan dient te worden voordat er sprake is van een dergelijke overeenkomst. In de hierna volgende paragrafen wordt de definitie van de arbeidsovereenkomst besproken en wordt er per onderdeel gekeken in hoeverre dit onderdeel terug te vinden is bij de stage.
§ 3.2 De stagiair en de arbeidsovereenkomst Zoals in de paragrafen 2.2.4 en 2.6 al is aangegeven, bestaat er de mogelijkheid dat de stagiair
tevens
is
aan
te
merken
als
werknemer
die
op
basis
van
een
arbeidsovereenkomst werkzaamheden verricht. De Beleidsnota Stages 1981 stelt dat het in de praktijk vaak voor komt dat een stagiair tevens aan te merken is als werknemer op grond van een arbeidsovereenkomst. De reden voor dit standpunt is volgens deze nota betrekkelijk eenvoudig. De leerervaring die een stagiair in een stagebiedende organisatie moet opdoen, wordt vaak bereikt door het verrichten van arbeid zodat er in veel gevallen sprake is van een arbeidsovereenkomst.34 De SER laat zich in haar advies kritisch uit over bovengenoemde redenering. De SER is echter wel verdeeld op dit punt. Een deel van de SER is van mening dat ook al vertonen activiteiten van de stagiair overeenkomsten met de normale beroepsuitoefening, dit niet wil zeggen dat er automatisch sprake is van een arbeidsovereenkomst. Indien de stagebiedende organisatie de stagiair werkzaamheden laat verrichten die geen onderdeel
34
Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 37 en SER, Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1981, p. 17.
20
zijn van de gesloten overeenkomsten, vloeit hier geen arbeidsovereenkomst uit voort. Het uitgangspunt is dat de stagiair een leerling is.
35
Een ander deel van de SER gaat ook uit van dit uitgangspunt. Echter dit deel van de SER is van mening dat het verrichten van activiteiten met het karakter van de normale beroepsuitoefening, niet strijdig hoeft te zijn met de gemaakte stageafspraken en leerdoelen. In dit kader zou er in veel gevallen van een feitelijke arbeidsovereenkomst sprake zijn. Om toch de status als leerling te benadrukken, wil dit deel van de SER de stagiair van enkele uit de arbeidsovereenkomst voortkomende werknemersrechten uitzonderen. Indien de stagebiedende organisatie de stagiair werkzaamheden opdraagt die niet zijn afgesproken met de onderwijsinstelling of indien de stage langer duurt dan onderwijskundig gezien noodzakelijk is, dan geldt de status van de werknemer onverkort.36 De derde groep binnen de SER is van mening dat indien er feitelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst, de stagiair de status van de werknemer onverkort toekomt.37 De Beleidsnota Stages 1981 lijkt zich van de afwijkende opvattingen van een deel van de SER weinig aan te trekken en legt deze opvattingen zonder bespreking naast zich neer. Wel wordt er ingegaan op de in de Discussienota Stages 1977 naar voren gebrachte stelling dat het in veel gevallen onduidelijk is of een stagiair tevens werkzaam is op grond van een arbeidsovereenkomst of niet.
38
De Beleidsnota Stages 1981 komt met de
volgende uitleg op de proppen. In de praktijk zal er bij een stage in veel gevallen worden voldaan aan een aantal noodzakelijke elementen voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
39
De grote vraag voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst
is echter of aan alle noodzakelijke elementen van de arbeidsovereenkomst wordt voldaan. Voordat hier verder op kan worden ingegaan, is het van belang dat duidelijk wordt gemaakt wat een arbeidsovereenkomst precies is en aan welke elementen moet zijn voldaan. Het al dan niet bestaan van een arbeidsovereenkomst is namelijk van grote invloed op de rechten en plichten van de stagiair en de stagebiedende organisatie. Wanneer er sprake is van een arbeidsovereenkomst is daarmee titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Deze titel bevat de wettelijke regeling omtrent de arbeidsovereenkomst en regelt een enorme reeks arbeidsrechtelijke onderwerpen zoals ontslag en loon, maar bijvoorbeeld ook de rechten van de werknemer
35
SER, Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1981, p. 17. SER, Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1981, p. 17. 37 SER, Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1981, p. 18. 38 Discussienota Stages, Kamerstukken II, 1976/77, 14 450, nr. 2, p. 41. 39 Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 39. 36
21
bij overgang van een onderneming.
40
In veel bepalingen uit titel 10 van boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek worden rechten aan de werknemer toegekend. Het bestaan van een arbeidsovereenkomst zorgt er tevens voor dat vele andere arbeidsrechtelijke regelingen en wetten van toepassing zijn. Het bestaan van een arbeidsovereenkomst is voor een reguliere werknemer dus van groot belang. De arbeidsovereenkomst kan worden beschouwd als een bron van rechten en verplichtingen, die tevens toegang biedt tot weer andere sociaalrechtelijke rechten en verplichtingen.41 Indien een stagiair geen arbeidsovereenkomst heeft, is titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dus niet op hem van toepassing. In dat geval kan hij in beginsel geen rechten ontlenen aan de bepalingen uit de voormelde titel. Een stagiair zonder arbeidsovereenkomst kan daarnaast ook geen beroep doen op diverse andere arbeidsrechtelijke
regelingen
en
wetten,
waarvoor
het
hebben
van
een
arbeidsovereenkomst vereist is. Zo heeft een stagiair zonder arbeidsovereenkomst bijvoorbeeld geen recht op het wettelijke minimumloon.
42
In de praktijk zal een stagiair
zonder arbeidsovereenkomst minder bescherming toekomen omdat zijn rechten en plichten hoofdzakelijk voortvloeien uit de gemaakte afspraken c.q. de gesloten overeenkomsten en niet uit wettelijke bepalingen.
§ 3.3 De elementen van de arbeidsovereenkomst In artikel 7:610 lid 1 BW wordt de definitie van de arbeidsovereenkomst gegeven. Het artikel luidt: “De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.” Een arbeidsovereenkomst bevat de volgende kenmerken, ook wel elementen van de arbeidsovereenkomst genoemd: arbeid, gezagsverhouding, loon, persoonlijk, gedurende zekere tijd. Zoals reeds is aangestipt heeft de stageovereenkomst geen wettelijke grondslag. Juridisch gezien is de stageovereenkomst een ‘gewone’ overeenkomst die, indien aan de vereisten van artikel 7:610 BW wordt voldaan, tevens een arbeidsovereenkomst oplevert. Met gewone overeenkomst wordt bedoeld dat de stageovereenkomst geen bijzondere overeenkomst is zoals de leerovereenkomst in de zin van de Wet op het Leerlingwezen 40
J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 32 en A.T.J.M. Jacobs, Sociaal Recht, Zutphen: Paris 2007, p. 49. 41 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 29. 42 Zie artikel 2 lid 1 Wet Minimumloon en minimum vakantiebijslag
22
dat wel was. Hierover meer in paragraaf 3.4.2.1. Indien een (stage)overeenkomst de hierboven genoemde elementen bevat is er sprake van een arbeidsovereenkomst. In de komende paragrafen zal bespreking plaatsvinden van de arbeidsovereenkomst en haar elementen. Telkens zal er per element gekeken worden in hoeverre het element aanwezig is of kan zijn bij een stage.
§ 3.4 Het element arbeid Het verrichten van arbeid kan beschouwd worden als de belangrijkste verplichting van de werknemer aan zijn werkgever. Maar wat houdt het begrip arbeid eigenlijk in en wat is er vereist om van arbeid te kunnen spreken. Het begrip arbeid wordt in het Burgerlijk Wetboek niet nader omschreven. In de rechtsliteratuur en in de rechtspraak wordt het begrip arbeid ruim geïnterpreteerd.
43
Molenaar omschrijft arbeid als ‘iedere gewilde
44
spierbeweging’. Volgens Koopmans is deze omschrijving te ruim. In dit kader levert in beginsel werkelijk iedere gedraging arbeid op. Als voorbeeld geeft hij de werknemer die tijdens zijn schafttijd voetbalt of zijn lunch nuttigt. Koopmans geeft aan dat er arbeid wordt verricht zodra iemand zijn arbeidskracht ter beschikking van een ander heeft gesteld.
45
Volgens Van Drongelen/Fase wordt onder arbeid verstaan “iedere willekeurige bezigheid, moeite kostend of niet, van geestelijke of lichamelijke aard”.
46
Volgens Van Slooten gaat het om de beschikbaarheid van werknemer ten behoeve van de werkgever.
47
Deze opvatting komt ook terug in de rechtspraak. In het arrest
Jebliouazzani/Casa Migrantes oordeelde de Hoge Raad dat het verrichten van slaapdiensten in opdracht van de werkgever arbeid opleverde omdat de werkneemster 48
beschikbaar was. In casu ging het om een werkneemster die als mentrix werkte in een opvangtehuis voor migrantenjongeren. Zij verrichte slaapdiensten waarbij zij controle en toezicht moest houden op de jongeren. Naast slapen levert ook wachten arbeid op. Zo oordeelde de kantonrechter Utrecht dat treinstewards die na het eindigen van de dienst met hun treinkarretje nog naar de standplaats reizen, arbeid verrichten. Bij de invulling van het begrip arbeid is het volgens
43
J.M. van Slooten, Arbeid en loon, Deventer: Kluwer 1999, p. 141 en Monografieën BW B37, Jacobs/Massuger/Plessen, De arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer 2009, p. 5. 44 A.N. Molenaar, Arbeidsrecht, Zwolle: Tjeenk Willink 1957, p. 13. 45 T. Koopmans, De begrippen werkman, arbeider en werknemer, Alphen aan den Rijn, N. Samsom n.v. 1962, p. 65-66. 46 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 33. 47 J.M. van Slooten, Arbeid en loon, Deventer: Kluwer 1999, p. 142. 48 Hoge Raad 15 maart 1991, NJ 1991, 417. Een andere uitspraak waar een slaapdienst als arbeid werd aangemerkt heeft de Hoge Raad gedaan op 20 maart 1987, NJ 1988, 4.
23
de kantonrechter voornamelijk van belang of de werknemer beschikbaar is voor de werkgever om arbeid te verrichten. In casu oordeelde de kantonrechter dat het hier niet ging om een puur theoretische formele beschikbaarheid, maar dat er sprake was van 49
arbeid. Ook het Hof van Justitie EG heeft in het kader van de Europese arbeidstijden en 50
rusttijden richtlijn 93/104/EG geoordeeld dat wachten en slapen arbeid oplevert.
Beschikbaarheid van de werknemer levert dus arbeid op. Het maakt hierbij niet uit of er daadwerkelijk inspanningen worden geleverd. zake.
52
51
De aard van de arbeid doet evenmin ter
Daarnaast wordt opgemerkt in de literatuur dat de arbeid van waarde moet zijn
voor de werkgever.53 De prestatie, waarmee de beschikbaarheid van de werknemer wordt bedoeld, dient een reële prestatie aan de werkgever te zijn. Puur theoretische en formele beschikbaarheid levert geen productieve arbeid op.
54
§ 3.4.1 Verricht de stagiair arbeid? Nu duidelijk is geworden wat onder de noemer arbeid valt, kan gekeken worden of de stagiair arbeid verricht. Volgens de Beleidsnota Stages 1981 is het bij de vraag of aan alle elementen van de arbeidsovereenkomst is voldaan vooral de vraag of de stagiair arbeid verricht. Volgens de Beleidsnota Stages 1981 mag ervan uit worden gegaan dat dit het geval is indien de stagiair binnen de stagebiedende organisatie werkzaamheden verricht die gewoonlijk in die organisatie worden verricht en die tevens enig nut opleveren voor de stagebiedende organisatie. Een grondslag voor deze redenering noemt men echter niet. Op het eerste gezicht lijkt het er op dat de stagiair aan deze voorwaarden voldoet. Ook gezien de zeer ruime interpretatie van het begrip arbeid is het mogelijk dat er in veel stages arbeid wordt verricht door de stagiairs. Toch lijkt niets minder waar. In de rechtsliteratuur wordt namelijk het volgende geschreven over de vraag of stagiairs arbeid verrichten of niet. Koopmans geeft aan dat bij deze vraag gekeken moet worden of de arbeid van de leerling (stagiair) wel als prestatie jegens de patroon (werkgever) kan worden gezien en
49
Ktr Utrecht, 3 december 1997, JAR 1988, 26. Vgl. HvJ, 3 oktober 2000, JAR 2000, 251 en HvJ, 9 september 2003, JAR 2003, 226. 51 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 165. 52 I.P.Ascher-Vonk, W.H.A.C.M. Bouwens en H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 54. 53 J.M. van Slooten, Arbeid en loon, Deventer: Kluwer 1999, p. 145 en W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 5. 54 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 165 zie ook Ktr Utrecht, 3 december 1997, JAR 1988, 26. 50
24
55
de prestatie niet geheel ten eigen bate wordt verricht. Volgens Van der Grinten moet de te verrichten arbeid een prestatie aan de werkgever zijn. Indien de arbeid niet van waarde is voor de werkgever, maar gericht is op scholing en vorming zal de stageovereenkomst niet tevens een arbeidsovereenkomst zijn.
56
Van Drongelen/Fase geven aan dat een
stagiair geen arbeid verricht wanneer hij geen productieve arbeid verricht en uitsluitend leert in het kader van zijn opleiding.
57
Zij noemen de stagiair als voorbeeld van puur
theoretische formele beschikbaarheid. De jurisprudentie over stages is redelijk schaars. Toch heeft de rechtspraak grote invloed gehad op de totstandkoming van de heersende leer. De Hoge Raad heeft zich in 1982 uitgelaten over de vraag of een stagiair arbeid heeft verricht.
58
In het arrest
Hesseling/Ombudsman ging het om een stagiair, Hesseling, die op basis van een stageovereenkomst gedurende tien maanden voor 30 uur per week werkzaamheden verrichte bij stichting De Ombudsman. Krachtens de stageovereenkomst kreeg Hesseling een vergoeding van ruim 400 gulden per maand, wat onder het wettelijke minimumloon lag. Hesseling stelde dat er naast de gesloten stageovereenkomst ook een arbeidovereenkomst heeft bestaan omdat hij onder gezag productieve arbeid heeft verricht voor De Ombudsman. De rechtbank was van mening dat het ontstaan van de door Hesseling gestelde arbeidsovereenkomst niet reeds uit de stukken voortvloeide. De bewijsopdracht die Hesseling kreeg om het bestaan van de arbeidsovereenkomst te bewijzen, vond Hesseling overbodig. De Hoge Raad oordeelde hierover als volgt: “Voorop dient te worden gesteld dat de Rb. bij haar oordeel dat het bestaan van de door Hesseling gestelde arbeidsovereenkomst niet reeds voortvloeit uit de in het geding gebrachte bewijsstukken, niet slechts heeft betrokken de in de aanhef onder A van het middel opgesomde feiten en omstandigheden, doch mede de vaststellingen in haar derde r.o. onder 3, 4 en 5, te weten dat de werkzaamheden van Hesseling plaatsvonden binnen het kader van het praktisch jaar van de sociale academie De Horst te Driebergen, alwaar Hesseling gedurende 1 (vrij)dag per week onderwijs bleef volgen, en dat die werkzaamheden primair gericht waren op de in het vonnis nader aangeduide, door Hesseling zelf geformuleerde en tussentijds gewijzigde leerdoelen. In verband daarmede moeten de overwegingen van de Rb. waartegen het middel zich richt, aldus worden verstaan dat de Rb. 55
T. Koopmans, De begrippen werkman, arbeider en werknemer, Alphen aan den Rijn: Samsom n.v. 1962, p. 84. 56 W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Alphen aan den Rijn: Samsom Uitgeverij1979, p. 14. en W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 5. 57 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 165. 58 Hoge Raad, 29 oktober 1982, NJ 1983, 230.
25
van oordeel was dat naar de bedoeling van beide pp. de activiteiten van Hesseling zozeer gericht waren op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring, zulks mede met het oog op de voltooiing van zijn opleiding aan de sociale academie, dat behoudens nader door Hesseling te leveren bewijs niet gesproken kan worden van een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor de andere arbeid te verrichten in de zin van art. 1637a BW.” De Hoge Raad legde de overwegingen van de rechtbank zo uit dat naar de bedoeling van partijen de werkzaamheden van de stagiair zozeer gericht waren op het uitbreiden van zijn eigen kennis en ervaring, zulks medegericht waren op het voltooien van zijn opleiding, dat er niet gesproken kan worden van arbeid en derhalve dus ook niet van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. De Hoge Raad heeft hiermee het criterium gegeven voor de beantwoording op de vraag of de arbeid die wordt verricht door de stagiair aan te merken is als arbeid in de zin van artikel 7:610 BW.
59
In de conclusie van advocaat-generaal Biegman-Hartogh bij het arrest merkt zij op dat het lastig is om precies aan te geven waar het verschil ligt tussen een arbeidsovereenkomst en een stageovereenkomst. Toch is het belang van het onderscheid erg groot. Indien de stageovereenkomst
tevens een arbeidsovereenkomst blijkt te zijn, zijn allerlei
dwingendrechtelijke bepalingen van toepassing. Zou men te gemakkelijk oordelen dat een stageovereenkomst geen arbeidsovereenkomst is, dreigt er wellicht het gevaar dat arbeidsrechtelijke bepalingen worden ontdoken. Zou men te gemakkelijk oordelen dat een stageovereenkomst een arbeidsovereenkomst is, kan dit het leeraspect van de stage negatief beïnvloeden en kan de bereidheid van stagebiedende organisaties om mee te werken aan stages afnemen. Het verschil tussen de stageovereenkomst en de arbeidsovereenkomst omschrijft zij in haar conclusie als een kwestie van meer-of-minder. In beginsel bevatten beide overeenkomsten vaak dezelfde kenmerken zoals arbeid, gezagsverhouding en een vergoeding. De stagiair ontvangt minder vergoeding c.q. loon, maar krijgt meer begeleiding
en
instructies dan
een
gewone
werknemer.
De
stagiair
verricht
werkzaamheden die meer voor hem van waarde zijn, namelijk het behalen van leerdoelen en het voltooien van een opleiding, en minder van waarde voor de stagebiedende organisatie dan in het geval van een gewone werknemer.
59
G.J. Mulder, Werken en leren, gaat dat samen?, ArbeidsRecht 2003, 36.
26
Advocaat-generaal Biegman-Hartogh laat zich niet concreet uit over de vraag wanneer de stagiair wel arbeid verricht en er sprake is van een samenloop van een stageovereenkomst en een arbeidsovereenkomst. In de noot bij het arrest heeft P.A. Stein kritiek geleverd op de manier van beredeneren door advocaat-generaal Biegman-Hartogh en de Hoge Raad. Allereerst wijst hij erop dat de meer-of-minder stelling van advocaat-generaal Biegman-Hartogh aansluit bij de leer in de rechtsliteratuur en hetgeen in de Beleidsnota Stages 1981 is bepaald. De te verrichten arbeid zou volgens die leer een prestatie moeten zijn aan c.q. van waarde moeten zijn voor de werkgever. Stein merkt hierbij op dat er in dit kader vooral gekeken wordt naar de economische strekking van de overeenkomst. Problematisch acht Stein hierbij dat dit criterium ruimte laat voor onduidelijkheid ten aanzien van de gevallen waarin het niet evident is voor welke partij de werkzaamheden het meeste voordeel hebben gehad. De stagiair of de stagebiedende organisatie. Stein is van mening dat de rechtbank in casu in haar vonnis een geschiktere grondslag had gevonden voor het oordeel dat Hesseling geen arbeid had verricht. De rechtbank oordeelde namelijk dat de stagiair slechts beperkt inzetbaar was en dat er om die reden geen arbeidovereenkomst kon bestaan. Als argument voor deze stelling noemt Stein dat het bij een stage vooraf vaststaat welke werkzaamheden aan de stagiair kunnen worden opgedragen. Bij een arbeidovereenkomst zou dit niet het geval zijn. Stein doelt hier op de afspraken tussen de onderwijsinstelling en de stagebiedende organisatie voor het bereiken van de opgestelde leerdoelen. Volgens Stein zorgt bovenstaande redenering voor een betere afgrenzing tussen stageovereenkomst en arbeidsovereenkomst. Volgens van Slooten is het argument van Stein echter niet overtuigend. Bij stages zijn lang niet alle werkzaamheden vooraf bepaald.60 In een andere uitspraak, ditmaal van de rechtbank ’s-Gravenhage, werd ook gekeken naar de vraag of de stageovereenkomst in casu tevens een arbeidsovereenkomst was.61 In dit geval ging het om de beëindiging van een stageovereenkomst wegens het meedoen aan acties om een zwartboek (een publicatie met misstanden) uit te geven. De rechtbank was van oordeel dat de stageovereenkomst, met als stagedoel de stagiaire mee te laten draaien in een zorghotel voor daklozen met het oog op haar vorming als toekomstig maatschappelijk werkster in het ‘inrichtingswerk’, weliswaar in menig opzicht met een arbeidsovereenkomst vergelijkbaar was, maar desondanks om meer dan één reden niet was aan te merken als een arbeidsovereenkomst. In de bewerkte uitspraak worden deze redenen echter niet genoemd.
60 61
J.M. van Slooten, Arbeid en loon, Deventer: Kluwer 1999, p. 147. Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juni 1979, NJ 1980, 237.
27
In weer een andere zaak heeft de kantonrechter Sittard-Geleen zich over een soortgelijke 62
kwestie uitgelaten. In casu ging het om de beoordeling van een trainee overeenkomst.
63
Het ging in dit geval om een stewardess in opleiding die een trainee overeenkomst had gesloten voor acht weken. Daarna zijn er tussen haar en de werkgever drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd gesloten. De laatste arbeidsovereenkomst is niet verlengd. De stewardess stelde zich op het standpunt dat de trainee overeenkomst moest worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst. Indien de trainee overeenkomst als arbeidsovereenkomst aan te merken zou zijn, zou er sprake zijn van een keten van vier opeenvolgende arbeidsovereenkomsten waardoor er op basis van de ketenregeling uit artikel 7:668a lid 1 onderdeel b BW een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan. De stewardess stelde als grondslag voor haar standpunt dat zij gedurende haar trainee overeenkomst het minimumloon heeft ontvangen en dat zij regulier werk als stewardess heeft verricht. De werkgever stelde zich uiteraard op het standpunt, onder verwijzing naar het arrest Hesseling/Ombudsman, dat zij uitsluitend werkzaamheden heeft verricht die noodzakelijk waren om zich de functie van stewardess eigen te maken. Volgens de werkgever was een trainee niet volledig inzetbaar en vertegenwoordigde de werkzaamheden die werden verricht geen economische waarden. De kantonrechter in deze zaak oordeelde dat partijen in de trainee overeenkomst uitdrukkelijk zijn overeenkomen dat er tussen hen geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. De aard van de werkzaamheden zal vanzelfsprekend tot gevolg hebben gehad dat de opleidingsituatie de werksituatie benaderde. De werkzaamheden waren primair gericht op het uitbreiden van eigen kennis, vaardigheden en ervaring met het oog op voltooiing van de opleiding. De werkzaamheden waren volgens de kantonrechter niet van zodanige economische waarde voor de werkgever dat gesproken kan worden van arbeid als bedoeld in artikel 7:610 BW. De kantonrechter Haarlem kwam in een andere zaak, waarin het opleidingscontract van een stewardess centraal stond, tot eenzelfde oordeel. De kantonrechter was van oordeel dat er geen productieve arbeid werd verricht en dat de cursiste tevens beperkt inzetbaar was.
64
Ook andere uitspraken, waarin de beoordeling van een stageovereenkomst centraal stond, geven een zelfde soort beeld. Vrijwel alle rechters verwijzen naar de rechtsregel van de Hoge Raad uit het arrest Hesseling/Ombudsman en komen tot de conclusie dat er 62
Ktr Sittard-Geleen, 14 mei 2002, JAR 2003, 156 Trainee is een Engelse term en betekent, vrij vertaald, stagiair. De term wordt veelvoudig gebruikt in het bedrijfsleven. Vaak wordt het traineeship geassocieerd met startersfuncties voor afgestudeerde studenten. In sommige gevallen is een traineeship vergelijkbaar met een stage zoals is bedoeld in deze scriptie. In casu werd het door de kantonrechter vertaald naar een overeenkomst van training. 64 Ktr Haarlem 16 februari 2002, JAR 2002, 73 63
28
geen sprake is van een arbeidsovereenkomst omdat het leeraspect (het uitbreiden van kennis en ervaring) prevaleert.
65
Concluderend kan worden gezegd dat een stagiair geen arbeid verricht wanneer de werkzaamheden primair gericht zijn op het uitbreiden van zijn kennis en ervaring. Het feit dat dit gebeurt met het oog op voltooiing van een opleiding is hierbij tevens van belang. Indien het leeraspect prevaleert, zijn de verrichte werkzaamheden geen prestatie aan de werkgever. Het feit dat de stagebiedende organisatie enig voordeel ondervindt zal hier in beginsel niets aan veranderen.
66
Het antwoord op de vraag wanneer er geen sprake is
van arbeid en dus ook niet van een arbeidsovereenkomst, is hierbij gevonden. Onduidelijk is echter nog steeds wanneer er wel sprake is van samenloop van stageovereenkomst en arbeidsovereenkomst. Deze mogelijkheid wordt zowel door de rechtspraak als in de literatuur opengehouden.67 Een antwoord wordt echter niet gegeven.
§ 3.4.2 Verschuiving en samenloop De vraag wanneer een stagiair wel arbeid verricht is tot op heden onbeantwoord gebleven. Uit de Beleidsnota Stages 1981 is gebleken dat de stage in beginsel een onderwijsmiddel is. In dit kader is het niet verwonderlijk dat de te verrichten werkzaamheden primair gericht zijn op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring alsmede met het oog op voltooiing van een opleiding. Voor het gros van de stages zal waarschijnlijk dus gelden dat er om bovenstaande reden geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Toch zullen er ook uitzonderingen op deze regel te vinden c.q. te bedenken zijn, waarin er wel sprake is van samenloop. Ik kan mij een tweetal situaties bedenken waarbij er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een stageovereenkomst en tevens een arbeidsovereenkomst omdat er arbeid wordt verricht. In het eerste geval heeft er gedurende de stage verschuiving plaatsgevonden van het leerelement naar het arbeidselement. De stagiair komt een stagebiedende organisatie binnen om te leren, maar gedurende de stage ontwikkelt hij zich als een meer productieve kracht. In het tweede geval gaat het om werkzaamheden die niet primair gericht zijn op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring maar in meerdere mate bijdragen aan de bedrijfsdoelstellingen van de stagebiedende organisatie.
65
Rb Arnhem, 4 februari 2010, LJN: BL2822, Ktr Utrecht, 10 september 2008, LJN: BG8852 en Ktr Utrecht, 3 mei 2007, LJN: BA4351. Zie ook Hoge Raad, 10 juni 1983, NJ 1984, 60 en Hoge Raad, 28 juni 1996, NJ 1996, 711. 66 G.J.J. Heerma van Voss Arbeidsovereenkomst, commentaar op artikel 610 Boek 7 BW, onder 6.4. 67 G.J.J. Heerma van Voss Arbeidsovereenkomst, commentaar op artikel 610 Boek 7 BW, onder 6.4.
29
§ 3.4.2.1 Verschuiving van het leerelement Het eerste geval betreft de situatie waarin er gedurende de stage verschuiving plaats vindt van het leerelement naar het verrichten van productieve arbeid. Op het moment dat de stagiair de stagebiedende organisatie binnenkomt staat de stage, al dan niet volledig, in het teken van leren en het uitbreiden van zijn kennis en vaardigheden. Maar doordat de stagiair leert en zich ontwikkelt tijdens het verrichten van de werkzaamheden, is het niet ondenkbaar dat hij op enig moment productieve arbeid verricht. Het is wellicht mogelijk dat de stagiair in wezen dezelfde werkzaamheden kan en mag uitvoeren als een gewone werknemer binnen de stagebiedende organisatie. Zou er in dit geval dan een arbeidsovereenkomst kunnen ontstaan? De Hoge Raad heeft zich in 1996 uitgelaten over de situatie waarin verschuiving tijdens de stage plaatsvindt van het leerelement naar het verrichten van productieve arbeid.
68
In
het arrest Verhoef/Van Zuijlen ging het om een stagiair genaamd Verhoef die een leerovereenkomst
had
gesloten
met
Van
Zuijlen.
Verhoef
verrichtte
diverse
werkzaamheden in het kader van de bedrijfsuitoefening van Van Zuijlen zoals haagknippen, snoeien, grond omspitten, maaien en schoffelen. De leerovereenkomst werd met wederzijds goedvinden beëindigd. Verhoef stelde zich op het standpunt dat hij productieve arbeid heeft verricht voor Van Zuijlen en dat de leerovereenkomst is overgegaan in een arbeidsovereenkomst omdat het oorspronkelijk karakter van de rechtsverhouding tussen partijen door deze feitelijke ontwikkeling verloren is gegaan. De Hoge Raad is van oordeel dat enkel de omstandigheid dat in de loop van de uitvoering van een leerovereenkomst het accent komt te liggen op productieve arbeid voor de patroon, dit niet betekent dat de rechtsverhouding tussen partijen stilzwijgend wordt omgezet in een afzonderlijke arbeidsovereenkomst, naast of los van de nog slechts voor de vorm bestaande leerovereenkomst. Volgens de Hoge Raad brengt juist de aard van de op de praktijkgerichte leerovereenkomst met zich mee dat de leerling geleidelijk (meer) productieve arbeid voor de patroon gaat verrichten. Daarnaast verzet de rechtszekerheid zich tegen het aannemen van een geruisloze omzetting, met verandering van de toepasselijke regelgeving, omdat het voor geen van beide partijen duidelijk is wanneer de omzetting zich precies zou hebben ontrokken. Bij dit arrest moet de kanttekening worden geplaatst dat het in casu ging om een leerovereenkomst in de zin van de Wet op het Leerlingwezen. Deze wet kende de leerovereenkomst een wettelijke status toe. Advocaat-generaal Koopmans merkt hierbij in zijn conclusie op dat zowel de wettelijke bepaling van de arbeidsovereenkomst als de Wet op het Leerlingwezen een conflictenregeling kende in geval van samenloop. Volgens de 68
Hoge Raad, 28 juni 1996, NJ 1996, 711.
30
eerste genoemde bepaling prevaleren de bepalingen omtrent de arbeidsovereenkomst ingeval van strijdigheid. Volgens artikel 9 van de Wet op het Leerlingwezen blijven de bepalingen omtrent de arbeidsovereenkomst alsmede het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 buiten toepassing ingeval van strijdigheid. Er is dus sprake van ‘conflicterende conflictregels’ zo stelt advocaat-generaal Koopmans. Tegen deze achtergrond gaat de lex specialis, in dit geval artikel 9 van de Wet op het Leerlingwezen, voor op de lex generalis. Dit standpunt blijkt ook uit de wetsgeschiedenis. De Memorie van Toelichting bij artikel 9 van de Wet op het Leerlingwezen geeft aan dat voorschriften van deze wet niet ter zijde kunnen worden gesteld en dat de bepalingen betreffende de leerovereenkomst prevaleerden. Indien men in de verhouding leerling-patroon bepalingen uit het arbeidsrecht wenste te doen prevaleren dan was dat uitsluitend mogelijk als er naast de leerovereenkomst een aparte arbeidsovereenkomst gesloten werd, die betrekking had op andere werkzaamheden dan die in het kader van de leerovereenkomst dienden te worden verricht.69 Advocaat-generaal Koopmans merkt in dit kader op dat Verhoef niet heeft gesteld dat er naast de leerovereenkomst ook een aparte arbeidsovereenkomst gesloten is die betrekking had op andere werkzaamheden. Verhoef stelde enkel dat er sprake was van een soort omzetting omdat hij productieve arbeid had verricht voor Van Zuijlen. Daarnaast wijst Koopmans op het feit dat de leerovereenkomst, al dan niet met wederzijds goedvinden, is beëindigd zodat het betoog omtrent omzetting grondslag mist. Ook wijst hij naar eerder gewezen arresten van de Hoge Raad, waaronder Hesseling/Ombudsman, waaruit voortvloeit dat het antwoord op de vraag of er naast ‘leerarbeid’ ook andere werkzaamheden worden verricht, berust op een feitelijk oordeel.70 De rechtsregel uit het arrest Verhoef/Van Zuijlen is zeer recentelijk nog door de voorzieningenrechter Arnhem toepast. In casu ging het om een leerling-stratenmaker die vier dagen per week werkzaamheden verrichtte. De leerling stelde zich op het standpunt dat het element arbeid het element leren overheerst. De rechter oordeelde echter dat de werkzaamheden primair gericht waren op het uitbreiden van kennis en ervaring, met het oog op het voltooien van de opleiding en dat de aard van de leerovereenkomst met zich 71
meebracht dat de leerling geleidelijk (meer) productieve arbeid gaat verrichten.
69
Kamerstukken II, 1962/63, 7178, nr. 3, p. 14-15. Hoge Raad, 10 juni 1983, NJ 1984, 60 en Hoge Raad, 29 oktober 1982, NJ 1983, 230. 71 Rb Arnhem, 4 februari 2010, LJN: BL2822 70
31
§ 3.4.2.2 Samenloop Indien het gaat om werkzaamheden die niet primair gericht zijn op het uitbreiden van eigen
kennis
en
ervaring
maar
in
overwegende
mate
bijdragen
aan
de
bedrijfsdoelstellingen van de stagebiedende organisatie, zou dit in het licht van het Hesseling/Ombudsman-arrest kunnen leiden tot de aanwezigheid van het element arbeid en in het verlengde daarvan tot het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Is er in een dergelijk geval mogelijk sprake van samenloop? De Hoge Raad heeft zich in 2006 over een enigszins vergelijkbare situatie uitgelaten in 72
het arrest ABVAKABO/UvA . Het ging in dit geval over de vraag of beurspromovendi op een universiteit arbeid verrichten en op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam waren. Naar analogie is deze uitspraak, mede gelet op het verweer van de universiteit, ook nuttig voor het leerstuk van de stage. De beurspromovendi deden wetenschappelijk onderzoek voor de universiteit op grond van een zogenaamde beursovereenkomst. De UvA stelde dat de werkzaamheden van de beurspromovendi primair gericht waren op het uitbreiden van kennis en vaardigheden alsmede op ‘zelf promotie’. Geoordeeld werd dat de beurspromovendi hun werk niet primair deden met het oog op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring, maar met het oog op onderzoek en onderzoeksresultaten die de UvA nastreefde in het kader van haar maatschappelijke doelstelling. Daarnaast had de UvA enig financieel/economisch belang door rijksbijdragen en intellectuele eigendomsrechten alsmede leverden de onderzoeken prestige op voor de universiteit. Er werd aangenomen dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst. Voor het stage leerstuk is de uitspraak van belang omdat geconcludeerd kan worden dat het feit dat de werkzaamheden ook in belangrijke mate van waarde zijn voor de werknemer, dit het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet in de weg hoeft te staan.
73
Uit bovenstaande uitspraak trek ik de conclusie dat het feit dat een stagiair kennis en ervaring opdoet niet per definitie wil zeggen dat er geen sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst. Dit standpunt ligt naar mijn mening in het verlengde van de rechtsregel uit het arrest Hesseling/Ombudsman omdat gekeken dient te worden waar de nadruk op wordt gelegd, leren of werken. In het geval van samenloop van stageovereenkomst en arbeidsovereenkomst, vraag ik me ten zeerste af of er in een dergelijk geval nog wel gesproken kan worden van een 72
Hoge Raad, 14 april 2006, NJ 2007, 447. W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 5 en Monografieën BW B37, Jacobs/Massuger/Plessen, De arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer 2009, p. 8. 73
32
zuivere stage. De grondgedachte achter de stage is immers dat het een onderwijsmiddel betreft om bepaalde leerdoelen te bereiken. Een stage is dus primair gericht op het uitbreiden van kennis en ervaring. Indien er sprake is van samenloop van stageovereenkomst en arbeidsovereenkomst, omdat de werkzaamheden in meerdere mate van belang zijn voor de bedrijfsvoering van de stagebiedende organisatie en dus in mindere mate gericht zijn op het uitbreiden van kennis en ervaring, blijft er van deze grondgedachte niets, althans zeer weinig over. Vrij recent heeft het Gerechtshof Arnhem in een zaak geoordeeld dat er sprake was van samenloop. 74 In casu ging het om een stagiair die werkzaamheden verrichtte bij een sportschool/fitnessclub. In eerste aanleg had de kantonrechter geoordeeld dat de overeenkomst die van 1 augustus 2003 tot en met 31 juli 2004 gold tussen partijen naast een stage-/leerovereenkomst tevens een arbeidsovereenkomst inhield. Voorts moet opgemerkt worden dat uit het arrest niet duidelijk is in hoeverre het hier echt ging om één stageovereenkomst of om een stageovereenkomst met daarnaast (vermoedelijk) een aparte arbeidsovereenkomst. Voor de goede orde citeer ik hieronder overweging 3. “Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat tussen partijen niet ter discussie staat dat, zoals de kantonrechter heeft overwogen, het voor het antwoord op de vraag wat het karakter van de overeenkomst was aankomt op wat hen bij het aangaan van die overeenkomst voor ogen stond, zoals onder meer blijkend uit de wijze waarop zij de overeenkomst hebben vormgegeven en de wijze waarop zij daaraan uitvoering hebben gegeven. Daarover staat het volgende vast: a. In de schriftelijke overeenkomst van 10 juli 2003, opgesteld door Fitanatic Sportief, de rechtsvoorganger van J4L, worden partijen aangeduid als "werkgever" en "werknemer" en wordt vermeld dat [geïntimeerde] "in dienst treedt van" Fitanatic "als stagemedewerker c.q. Sportinstructor". Aan het hoofd van deze overeenkomst is het woord "arbeidsovereenkomst" b. De
door
partijen
vermeld; en
het
Deltion
College
ondertekende
"praktijkovereenkomst" d.d. 1 augustus 2003 vermeldt in artikel 8 dat de overeenkomst onder meer tussentijds eindigt "bij verbreking van de arbeidsovereenkomst". “ Gezien het feit dat er gesproken wordt over ‘de overeenkomst’ alsmede gelet op het oordeel van de kantonrechter die spreekt over ‘de overeenkomst’ die naast een stage/leerovereenkomst tevens een arbeidsovereenkomst inhield, lijkt het mij dat het hier ging
74
Hof Arnhem, 4 augustus 2009, LJN: BJ4829.
33
om
één
overeenkomst
die
naast
een
stageovereenkomst
tevens
een
arbeidsovereenkomst was. Het Hof was evenals de kantonrechter van oordeel dat er in dit geval sprake was van zowel een stageovereenkomst als een arbeidsovereenkomst. Als hoofdreden noemde men het feit dat de stagiair buiten zijn opleiding om de bevoegdheid tot het geven van bepaalde trainingen had behaald en die trainingen bij de stagebiedende organisatie is gaan geven. Het geven van deze trainingen viel niet onder de reikwijdte van de stageovereenkomst volgens het Hof. Volgens de sportschool had de stagiair de trainingen slechts op bescheiden schaal en niet zelfstandig gegeven. Volgens de sportschool verrichtte de stagiair geen productieve arbeid. Het Hof oordeelde dat de sportschool haar stellingen onvoldoende had onderbouwd alsmede dat de sportschool onvoldoende informatie over de aard en intensiteit van de begeleiding heeft verstrekt. Mijns inziens geeft deze uitspraak enigszins een vertekend beeld van de mogelijkheid tot samenloop omdat het Hof in casu haar oordeel voornamelijk gebaseerd heeft op feitelijke aspecten. Daarnaast speelt de gebrekkige motivering en bewijslevering door de sportschool een grote rol. Zeer opmerkelijk aan deze uitspraak is het feit dat het Hof noch de kantonrechter in eerste aanleg, noch partijen verwijzen naar de eerder genoemde arresten van de Hoge Raad. De rechtsregel uit Hesseling/Ombudsman wordt in casu helemaal niet toegepast, terwijl deze als steunpilaar kan worden beschouwd van de heersende leer. Aan het leeraspect wordt in casu geheel voorbij gegaan, waardoor er mijns inziens in
dit
geval
beter
gesproken
kan
worden
van
een
verkapte
arbeidsovereenkomst dan van samenloop. In casu waren de werkzaamheden kennelijk niet primair gericht op leren. Het ging hier eerder om een verkapte arbeidsovereenkomst dan om een stage bedoeld als onderwijsmiddel. In mijn optiek druist samenloop van stageovereenkomst en arbeidsovereenkomst in tegen de oorspronkelijke gedachte achter beide hoedanigheden. De arbeidsovereenkomst is (primair) gericht op werken en de stage is primair gericht op leren. Het is het één of het ander. In het geval van de stagiair op de sportschool lijkt het leeraspect te zijn vergeten, althans is het leeraspect een achtergesteld belang. Het leeraspect dient echter voorop te staan. Zoals ook uit de Beleidsnota Stages 1981 blijkt, is het uitgangspunt dat de stagiair leerling is en is de stage bedoeld als onderwijsmiddel. Ingeval van samenloop zal het leeraspect in veel gevallen ondergeschikt zijn of kan in ieder geval de indruk ontstaan dat het leeraspect ondergeschikt is aan het aspect arbeid. Op dit moment kunnen beide hoedanigheden juridisch gezien naast elkaar bestaan omdat de stageovereenkomst geen opzichzelfstaande wettelijke grondslag heeft die het bestaan van een arbeidsovereenkomst uitsluit. De wet schrijft niet voor aan welke eisen een
34
stageovereenkomst en een stage moet voldoen. Juridisch gezien is samenloop dus mogelijk, maar mijns inziens doet deze opvatting te kort aan de grondgedachte achter de stage.
§ 3.5 De overige elementen van de arbeidsovereenkomst Nu het element arbeid uitgebreid besproken is, resteert bespreking van de overige elementen. In de komende subparagrafen zal kort worden uitgelegd wat het desbetreffende element inhoudt en in hoeverre het element aanwezig is of kan zijn bij een stage.
§ 3.5.1 Het element loon Het begrip loon wordt niet gedefinieerd in titel 10 van boek 7 van het Burgerlijke Wetboek. In het arrest Zaul/Gassink heeft de Hoge Raad in het kader van artikel 7:610 BW 75
uitgemaakt dat loon de tegenprestatie voor de verrichte of geleverde arbeid is. Loon is een vergoeding voor het verrichten van arbeid.
76
Het betalen van loon als tegenprestatie
voor het verrichten van arbeid is in de praktijk misschien wel de belangrijkste verplichting van de werkgever. Vermoedelijk met deze gedachte in het achterhoofd heeft de wetgever een reeks (dwingendrechtelijke) bepalingen inzake de loonbetalingsverplichting in de wet 77
opgenomen (artikel 7:616 BW tot en met artikel 7:633 BW). Artikel 7:617 BW geeft een limitatieve opsomming van de geoorloofde loonsvormen. In het merendeel van alle arbeidsovereenkomsten wordt geld gebruikt als vergoedingsvorm.
78
Vaak gaat het in dit
geval om een vast geldbedrag dat naar tijdruimte is vastgesteld (artikel 7:623 BW). Dit kan bijvoorbeeld loon per uur, per dag, per week of per maand zijn. Naast het loon dat naar tijdruimte is vastgesteld, bestaat er ook het ‘niet naar tijdruimte vastgesteld geldloon’ 79
ook wel stukloon genoemd. Hierbij is de hoogte van het loon afhankelijk van de inzet van werknemer (artikel 7:624 BW).
75
Hoge Raad, 18 december 1953, NJ 1954, 242. Zie ook Hoge Raad, 12 oktober 2001, NJ 2001, 635. 76 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 87. 77 I.P.Ascher-Vonk, W.H.A.C.M. Bouwens en H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 85. 78 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 87 en Monografieën BW B37, Jacobs/Massuger/Plessen, De arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer 2009, p. 23 en I.P.Ascher-Vonk, W.H.A.C.M. Bouwens en H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 86. 79 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 101.
35
Naast het naar tijdruimte vastgestelde geldloon zijn er ook andere vormen van loon in geld die onder deze noemer vallen. Te denken hierbij is aan vergoeding voor overwerk, een inconveniëntentoeslag voor belastend of smerig werk. Ook een winstaandeel, de veelbesproken bonus en de dertiende maanden vallen onder het loonbegrip.
80
Toch is geld niet de enige vorm waarin vergoeding kan geschieden. Naast geld noemt artikel 7:617 BW onder andere ook zaken geschikt voor persoonlijk gebruik, gebruik van een woning, onderricht, diensten en voorzieningen alsmede aandelen en effecten. Deze vormen van loon vallen onder de noemer loon in natura.
81
De aanwezigheid van het element loon is van groot belang voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Indien voor de verrichte arbeid geen loon verschuldigd is, is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst.
82
In dit kader kan het element loon een
struikelblok zijn voor de aanwezigheid van een arbeidsovereenkomst bij een stage. De stagebiedende organisatie is in beginsel niet gehouden een vergoeding aan de stagiair te betalen. De wet kent geen betalingsverplichting voor een vergoeding in geval van stage en van een verplichting loon te betalen is alleen sprake in geval er een arbeidsovereenkomst
bestaat.
Partijen
zijn
vrij
om
zelf
afspraken
over
een
stagevergoeding te maken. Een zekere harmonisatie per onderwijsinstelling of onderwijssoort is hierbij wel gewenst, maar kennelijk niet verplicht.83 In de praktijk komt hier weinig van terecht. Dit blijkt wel uit het volgende voorbeeld. Het Regionaal opleidingencentrum (ROC), een samenwerkingsverband van onderwijsinstituten in het middelbaar beroepsonderwijs, noemt inzake de vergoeding voor stages een normbedrag van € 13,60 bruto per werkdag, maar geeft tevens aan dat er geen verplichting voor het betalen van een stagevergoeding bestaat
84
Uit zeer recent onderzoek van FNV Jong
onder 500 stagelopende jongeren is gebleken dat ruim 40% van hen helemaal geen stagevergoeding ontvangt.
85
De vraag of een stagiair een vergoeding dient te krijgen is
weliswaar een interessante, maar niet juridisch van aard. In deze scriptie zal ik hier verder niet op ingaan. Relevant voor deze scriptie is de vraag in hoeverre het element loon aanwezig is bij een stage. Indien partijen geen vergoeding hebben afgesproken, is het antwoord zeer eenvoudig. In dat geval is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst omdat het 80
J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 88 en A.T.J.M. Jacobs, Sociaal Recht, Zutphen: Paris 2007, p. 71. 81 Monografieën BW B37, Jacobs/Massuger/Plessen, De arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer 2009, p. 22. Zie ook Hoge Raad 12 oktober 2001, NJ 2001, 635. 82 W.C.L.van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 7 en I.P.Ascher-Vonk, W.H.A.C.M. Bouwens en H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 85. Zie ook Hoge Raad, 18 september 1985, NJ 1986, 177. 83 Beleidsnota Stages, Kamerstukken II, 1980/81, 16 971, nr. 2, p. 42. 84 http://www.roc.nl/de fault.php?fr=help&item=6. 85 http://www.nu.nl/geldzaken/2693320/stagevergoeding-niet-vanzelfsprekend.html
36
element loon ontbreekt. Zeer recent heeft het Hof Leeuwarden zich over het ontbreken 86
van het element loon uitgelaten. In casu ging het niet zozeer om de vraag of er een arbeidsovereenkomst tussen de stagiair en de stagebiedende organisatie bestond, maar om de vraag wie er aansprakelijk was voor de door de stagiair veroorzaakte schade. Het Hof was van oordeel dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst omdat er geen recht op loon bestond. Vanwege het ontbreken van een arbeidsovereenkomst kon artikel 7:661 BW inzake werknemersaansprakelijkheid niet rechtstreeks worden toegepast. Gelet op de aard van de relatie stagiair - stagebiedende organisatie en de relatie werknemer - werkgever paste het Hof het voormelde artikel naar analogie toe waardoor noch de stagiair noch de onderwijsinstelling op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk waren voor de schade. Opmerkelijk aan dit oordeel is het feit dat het Hof de aanwezigheid van de elementen arbeid en gezagsverhouding niet uitgebreid heeft gemotiveerd. In overweging 8 overweegt het Hof het volgende: “Het hof gaat er, met partijen, vanuit dat de tussen [geïntimeerde sub 1] en [appellant] bestaande overeenkomst niet (ook) het karakter van een arbeidsovereenkomst heeft. [geïntimeerde sub 1] verrichtte weliswaar gedurende zekere tijd arbeid (zij het niet louter met een productief doel) voor [appellant] en was gehouden de instructies van [appellant] op te volgen, maar het ontbreken van aanspraak op loon staat aan het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de weg.” Het Hof stelt dat de werkzaamheden van de stagiair niet alleen productief van aard waren, maar ook gericht waren op het verwerven van praktische vaardigheden. Een verdere afweging maakt het Hof kennelijk niet. De gezagsverhouding werd aangenomen omdat de stagiair zich moest houden aan de binnen het bedrijf geldende normen en tevens werd begeleid. Mijn inziens heeft het Hof hier, gelet op de eerder besproken uitspraken, te eenvoudig aangenomen dat deze elementen aanwezig waren. Vermoedelijk heeft het Hof door het ontbreken van het element loon, zich er gemakkelijk van af gemaakt door niet uitvoerig in te gaan op de elementen arbeid en gezagsverhouding. In het geval dat partijen wel een stagevergoeding hebben bedongen is het de vraag of deze vergoeding aan te merken is als loon in de zin van titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Het maakt hierbij niet uit wat voor naam partijen aan de vergoeding
86
Hof Leeuwarden, 31 januari 2012, LJN: BV2352.
37
87
geven. Uit de rechtspraak volgt dat er gekeken moet worden naar de vraag in hoeverre de betaalde vergoeding in redelijke verhouding staat tot de verrichte arbeid. Er moet sprake zijn van een reële tegenprestatie.
88
Indien het gaat om een dekkende
onkostenvergoeding, zoals vergoeding van reiskosten van het openbaar vervoer, is er geen sprake van loon omdat deze niet is aan te merken als tegenprestatie van de 89
verrichte arbeid. Indien er sprake is van een vergoeding die de reële onkosten te boven gaat of een vergoeding die niet toeziet op gemaakte kosten, kan worden aangenomen dat er sprake is van loon. Problematisch van dit alles is het feit dat stagebiedende organisaties de aanwezigheid van het element loon en daarmee dus ook het bestaan van een arbeidsovereenkomst eenvoudig kunnen manipuleren door geen vergoeding te bedingen c.q. te betalen. Men is immers niet verplicht een vergoeding te betalen aan de stagiair indien dit niet overeengekomen is. Ik heb noch in de wet, noch in de rechtspraak en noch in de rechtsliteratuur een directe oplossing voor dit probleem kunnen vinden. Artikel 7:618 BW komt het dichtst in de buurt bij een oplossing. Het artikel vermeldt dat de werknemer, ingeval er geen loon is vastgesteld, aanspraak heeft op het loon dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor arbeid als de overeengekomene gebruikelijk is of, bij gebreke van een dergelijke maatstaf, op een loon dat met inachtneming van de omstandigheden van het geval naar billijkheid wordt bepaald. Het probleem is echter dat dit artikel slechts op arbeidsovereenkomsten van toepassing is. Daarnaast dient er een verplichting te bestaan tot het betalen van loon. Het artikel ziet toe op de situatie waarin er wel loon is bedongen, maar er geen afspraken zijn gemaakt over de hoogte van het 90
loon. Artikel 7:618 BW biedt in beginsel dus geen soelaas.
91
Een andere oplossing is wellicht te vinden in artikel 7:617 lid 1 onder d BW dat vermeldt dat loon ook uit onderricht kan bestaan. De aard van de stage brengt met zich mee dat de stagiair onderwijs krijgt van de stagebiedende organisatie. De stagebiedende organisatie is een verlengde van de onderwijsinstelling. In het merendeel van de stages zal ook zijn bedongen dat de stagiair begeleiding c.q. onderwijs ontvangt van de stagebiedende organisatie. Of bovenstaande redenering voldoende is om de aanwezigheid van het
87
W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 6. Zie ook Hoge Raad, 14 april 2006, NJ 2007, 447. 88 Zie Hoge Raad 3 juni 1981, NJ 1982, 206. Zie noot P.A. Stein. 89 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 89 en I.P.Ascher-Vonk, W.H.A.C.M. Bouwens en H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 85. 90 M.M. Olbers, Arbeidsovereenkomst, commentaar op artikel 618 Boek 7 BW, onder 1 en J.M. van Slooten, Arbeidsrecht, commentaar op artikel 618 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, onder 1. 91 Monografieën BW B37, Jacobs/Massuger/Plessen, De arbeidsovereenkomst, Deventer: Kluwer 2009, p. 23.
38
element loon vast te stellen, is aan de rechtspraak. Ik heb geen relevante uitspraken op dit punt kunnen vinden. Mijns inziens dient de rechter, in het geval dat geen vergoeding is bedongen, rekening te houden met de aanwezigheid van de overige elementen en met name met de aanwezigheid van het element arbeid alsmede met de feiten en omstandigheden van het geval. In dit kader zou de analogische toepassing van voormelde artikelen een uitkomst kunnen bieden om willekeur en misbruik tegen te gaan. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat indien er geen sprake is van arbeid er automatisch geen recht op loon bestaat. Zo oordeelde de kantonrechter te Utrecht dat een stagevergoeding niet aan te merken was als loon omdat er geen arbeid werd verricht en er dus geen sprake was van een arbeidsovereenkomst.92
§ 3.5.2 Het element gezagsverhouding Het element gezagsverhouding volgt uit de tekst van artikel 7:610 BW als het in dienst zijn van de andere partij. Hiermee wordt bedoeld dat de werknemer in zekere mate ondergeschikt is aan zijn werkgever. De werknemer moet in beginsel de aanwijzingen, instructies en opdrachten van zijn werkgever opvolgen en uitvoeren. Dit betekent echter niet dat de werkgever zijn werknemer zomaar alles kan bevelen en dat laatstgenoemde hieraan moet gehoorzamen. De aanwijzingen, instructies en opdrachten van de werkgever moeten functioneel zijn ten aanzien van de te verrichten arbeid en de omstandigheden waaronder die arbeid wordt verricht.
93
De aanwijzingen of opdrachten
van een werkgever hoeven niet per definitie gericht te zijn op de inhoud van de bedongen arbeid. De aard van de bedongen arbeid kan er voor zorgen dat de werknemer een grote(re) mate van vrijheid krijgt. Er is sprake van ondergeschiktheid indien de werkgever bevoegd is instructies te geven ter bevordering van de goede orde binnen de organisatie.
94
Het gezagselement geeft een duidelijk onderscheid weer tussen de arbeidsovereenkomst en de andere overeenkomsten op grond waarvan arbeid wordt verricht. Bij overeenkomsten van aanneming van werk of opdracht is het gezagselement niet
92
Ktr Utrecht, 10 september 2008, LJN: 8852. J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 32 94 W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 7
93
39
aanwezig.
95
Binnen de grenzen van hetgeen overeengekomen is, is de aannemer c.q. 96
opdrachtnemer vrij om te kiezen op welke manier het beoogde resultaat wordt behaald.
Op het eerste gezicht lijkt het gezagselement bij stages aanwezig te zijn. Ondergeschiktheid van de stagiair vloeit immers voort uit de relatie tot de stagebiedende organisatie alsmede de relatie tot zijn patroon of begeleider. Toch hoeft dit niet per definitie ondergeschiktheid in het kader van het gezagselement op te leveren. Het enkele feit dat er instructies worden gegeven in de relatie leerling-patroon hoeft niet te betekenen 97
dat er voldaan is aan het gezagscriterium. Uit de eerder genoemde stagerechtspraak heb ik geen rechtsregel kunnen halen met betrekking tot de aanwezigheid van dit element. In sommige gevallen komt de rechter niet toe aan inhoudelijke beoordeling van het gezagselement omdat het strandt op het element arbeid.
98
En in andere gevallen wordt
het niet aangenomen, al dan niet, om de reden dat er geen sprake is van arbeid.99 In de uitspraak omtrent de aansprakelijkheid van stagiair werd de aanwezigheid van het bestaan van een gezagsverhouding wel aangenomen met als reden dat de stagiair in casu gehouden was instructies op te volgen, zich diende te houden aan de binnen het bedrijf geldende regels en daarnaast begeleiding kreeg.
100
In de zaak van de sportschool
waarin samenloop werd aangenomen, repte het Hof geen woord over de aanwezigheid van dit criterium.101 Mijns inziens dient de aanwezigheid van dit element gekoppeld te worden aan de aanwezigheid van het element arbeid. Indien er sprake is van arbeid zal dit in de praktijk er vaak toe leiden dat er sprake is van een gezagsverhouding.
§ 3.5.3 Het element persoonlijk arbeid verrichten De arbeid dient persoonlijk door de werknemer te worden verricht. Dit element volgt niet zozeer uit artikel 7:610 BW, maar uit artikel 7:659 BW. Indien de werknemer niet gehouden is de arbeid persoonlijk (dus zelf) te verrichten en door een ander kan laten doen, is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Dit impliceert tevens dat de werknemer een natuurlijk persoon dient te zijn en daarmee dus geen rechtspersoon.
102
95
Aanneming van werk is geregeld in artikel 7:750 BW. De overeenkomst van opdracht is geregeld in artikel 7:400. 96 I.P.Ascher-Vonk, W.H.A.C.M. Bouwens en H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 55. 97 Vlg. Hoge Raad, 14 april 2006, NJ 2007, 447. 98 Ktr Utrecht, 3 mei 2007, LJN: BA4351 99 Ktr Sittard-Geleen, 14 mei 2002, JAR 2003, 156 100 Hof Leeuwarden, 31 januari 2012, LJN: BV2352. 101 Hof Arnhem, 4 augustus 2009, LJN: BJ4829. 102 I.P.Ascher-Vonk, W.H.A.C.M. Bouwens en H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007, p. 54 en W.C.L. van der Grinten,
40
Toetsing van dit element aan de stage is pas relevant indien er sprake is van het element arbeid. Vanwege de aard van het element behoeft het in deze scriptie mijn inziens geen nadere uitleg. In de praktijk zal vrijwel iedere stagiair de stagewerkzaamheden persoonlijk verrichten.
§ 3.5.4 Het element gedurende zekere tijd Het laatste element van de arbeidsovereenkomst heeft betrekking op de duur van de overeenkomst. Een arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan voor zowel bepaalde tijd als onbepaalde tijd. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan voor een termijn uitgedrukt in tijdseenheden, maar kan ook worden aangegaan voor een objectief bepaalbare duur die niet in tijdeenheden is uitgedrukt. In het eerste geval wordt er bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst aangegaan voor één jaar of tot een vooraf bepaalde beëindigingsdatum. In het tweede geval wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor een objectief bepaalbare duur. In dat geval is het niet duidelijk op welke datum de arbeidsovereenkomst eindigt, maar het is wel duidelijk dat de overeenkomst op een zeker moment zal eindigen. Een voorbeeld hiervan is het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een bepaalde opdracht of ter vervanging van een zieke werknemer. Van doorslaggevend belang is dat het einde van de arbeidsovereenkomst objectief bepaalbaar is. Het einde wordt niet bepaald door één 103
der beide partijen.
In de praktijk zal het element gedurende tijd vrijwel altijd terug te vinden zijn in iedere stageovereenkomst omdat er een aanvangsdatum en een einddatum van de stage of een stageduur wordt afgesproken.
§ 3.6 Conclusie hoofdstuk 3 In dit hoofdstuk is onderzocht wanneer een stageovereenkomst tevens aan te merken is als een arbeidsovereenkomst. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:610 BW is het van belang dat de elementen: (het persoonlijk verrichten van) arbeid, loon, gezagsverhouding en gedurende zeker tijd aanwezig zijn.
Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 5 en A.T.J.M. Jacobs, Sociaal Recht, Zutphen: Paris 2007, p. 50. 103 J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 33 en p. 209-210. Zie ook Rb Middelburg, 26 februari 1997, JAR 1998, 11 en Ktr Dordrecht, 4 november 1999, JAR 1999, 264.
41
Het element arbeid komt hierbij de grootste waarde toe. Bij de beoordeling of er sprake is van een arbeidsovereenkomst bij een stage is het voornamelijk de vraag of er arbeid wordt verricht. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat van arbeid geen sprake is indien de werkzaamheden primair gericht zijn op het uitbreiden van kennis en ervaring, zulks mede gericht op voltooiing van een opleiding (Hesseling/Ombudsman). Het enkele feit dat er tijdens de stage verschuiving plaats vindt van het leer aspect naar het verrichten van productieve arbeid, zorgt er niet voor dat er sprake is van arbeid. Volgens de Hoge Raad brengt de aard van de stage met zich mee dat de stagiair geleidelijk (meer) productieve arbeid gaat verrichten (Verhoef/Van Zuijlen). Het bestaan van een omslagpunt tijdens de stage is niet aannemelijk. Weliswaar is niet uit te sluiten dat een ander feitencomplex in combinatie met de verschuiving naar productieve arbeid, toch in een specifiek geval arbeid op kan leveren. In het arrest ABVAKABO/UvA heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het feit dat de werkzaamheden ook in belangrijke mate van waarde zijn voor de werknemer, dit het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet in de weg hoeft te staan. Er zal dus gekeken moeten worden op welk aspect de nadruk wordt gelegd. De aanwezigheid van het element loon is eenvoudiger vast te stellen. Uit de rechtspraak volgt dat er gekeken moet worden naar de vraag in hoeverre de vergoeding in redelijke verhouding staat tot de verrichte arbeid. Er moet sprake zijn van een reële tegenprestatie. Indien het gaat om een dekkende onkostenvergoeding of ingeval er helemaal geen vergoeding wordt betaald aan de stagiair, is er geen sprake van het element loon en dus ook niet van een arbeidsovereenkomst. Doordat er in beginsel geen verplichting bestaat voor de stagebiedende organisatie een vergoeding te betalen, maakt dit de aanwezigheid van het element loon en daarmee indirect ook het bestaan van de arbeidsovereenkomst, manipuleerbaar. Een directe oplossing voor dit probleem heb ik niet kunnen vinden. De aanwezigheid van de overige elementen gezagsverhouding, gedurende zekere tijd en het vereiste dat de arbeid persoonlijk dient te worden verricht, is mijns inziens zo direct gekoppeld aan het element arbeid dat zij in de praktijk bijna bij iedere stage aanwezig zijn mits ook het element arbeid aanwezig is. Indien een stageovereenkomst alle voormelde elementen bevat, is deze tevens aan te merken
als een
arbeidsovereenkomst
en
is er
sprake
van
samenloop
van
stageovereenkomst en arbeidsovereenkomst. Uit de aangehaalde jurisprudentie blijkt wel dat de rechterlijke macht zeer terughoudend is met het aanmerken van een stageovereenkomst als arbeidsovereenkomst. In de praktijk zal de rechter een dergelijk oordeel dan ook niet snel uitspreken. Dat blijkt ook wel uit het feit dat het in het merendeel van
de
aangehaalde
zaken
evident
is
dat
niet
alle
elementen
van
de
arbeidsovereenkomst aanwezig zijn. De stelling afkomstig uit de Beleidsnota Stages 1981 dat er in veel gevallen sprake zou zijn van samenloop is, lijkt op basis van de besproken
42
jurisprudentie niet helemaal juist. De Beleidsnota Stages 1981 geeft tevens aan dat er geen onduidelijkheid hoeft te bestaan omtrent dit punt. Gebleken is wel dat er voor de aanwezigheid van alle noodzakelijke elementen van de arbeidsovereenkomst, veel meer nodig is dan men in de Beleidsnota Stages 1981 heeft doen vermoeden. In zowel de politiek, de rechtsliteratuur als in de rechtspraak houdt men de mogelijkheid van samenloop open. De vraag is echter of dit standpunt wel juist is. Juridisch gezien kunnen beide hoedanigheden naast elkaar bestaan. De stageovereenkomst heeft geen opzichzelfstaande wettelijke grondslag. De stageovereenkomst is een ‘gewone’ overeenkomst die, indien aan de vereiste van artikel 7:610 BW wordt voldaan, tevens een arbeidsovereenkomst oplevert. Zoals
reeds
uiteengezet
druist
samenloop
van
stageovereenkomst
en
arbeidsovereenkomst naar mijn mening in tegen de oorspronkelijke gedachte achter beide hoedanigheden. De arbeidsovereenkomst is (primair) gericht op werken en de stage is primair gericht op leren. Het is het één of het ander. De nadruk ligt of op leren of op werken. Ingeval van samenloop zal het leeraspect in veel gevallen ondergeschikt zijn of kan in ieder geval de indruk ontstaan dat het leeraspect ondergeschikt is aan het aspect arbeid. De grondgedachte achter de stage zal in veel gevallen verloren gaan. In mijn optiek kan in geval van samenloop beter gesproken worden van (uitsluitend) een arbeidsovereenkomst
in
plaats
van
een
‘stageovereenkomst
tevens
arbeidsovereenkomst’. Het onderscheid tussen de (zuivere) stageovereenkomst en de arbeidsovereenkomst wordt hierdoor direct duidelijk. De (zuivere) stageovereenkomst is primair gericht leren en de arbeidsovereenkomst is gericht op werken.
43
Hoofdstuk 4 De stagiair in het socialezekerheidsrecht § 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de positie van de stagiair binnen het Nederlandse socialezekerheidsrecht. Hierbij wordt gekeken of de stagiair is verzekerd in het kader van de Werkloosheidwet (WW), de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Ook komt de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wet Wajong) aan bod. De bovengenoemde wetten behoren, met uitzondering van de Wet Wajong, tot de werknemersverzekeringen. Deze verzekeringen bieden bescherming tegen het verlies van inkomen in geval bepaalde (onvoorziene)
omstandigheden intreden zoals
arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Voordat hier verder op in wordt gegaan, moet nog opgemerkt worden dat er in dit hoofdstuk hoofdzakelijk wordt gekeken naar de vraag of de stagiair is verzekerd. Hierbij wordt voornamelijk ingegaan op de rechten die verkregen worden in de hoedanigheid van stagiair en/of ontstaan doordat zij uit de stage voortvloeien. Zo kan het zijn dat een persoon, die tevens stagiair is, ook op basis van een ander gegeven verzekerd is voor één van de genoemde verzekeringen terwijl dit compleet los staat van de stage. Ter illustratie, de stagiair die één dag per week stage loopt in de tuinbouwsector, maar naast zijn stage ook parttime werkt bij de plaatselijke bakker. Mocht blijken dat deze persoon op basis van zijn stage niet verzekerd is, zou hij toch op basis van de laatstgenoemde
dienstbetrekking
verzekerd
kunnen
zijn
voor
bijvoorbeeld
de
Werkloosheidswet. Het verzekerd zijn heeft dan in principe niets te maken met zijn stage in de tuinbouwsector.
Indien blijkt dat een stagiair op basis van de stage niet verzekerd is, wil dit dus niet per definitie zeggen dat deze persoon helemaal niet verzekerd is. Om verdere verwarring te voorkomen wordt in dit hoofdstuk met stagiair bedoeld de stagiair die niet tevens aan te merken is als werknemer met een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:610 BW.
44
§ 4.2 De stagiair en de Werkloosheidswet De Werkloosheidwet vangt inkomstenverlies op bij het intreden van werkloosheid. Indien men werkloos raakt, kan er op grond van deze wet voor een bepaalde periode aanspraak worden gemaakt op een uitkering. De lengte van deze uitkering is afhankelijk van het arbeidsverleden.
104
De hoogte van de uitkering per dag bedraagt de eerste twee
maanden 75% van het dagloon. Vanaf de derde maand bedraagt de uitkering per dag 70% van het dagloon.
105
Vanwege de aard van deze scriptie en de complexiteit van
enkele inhoudelijke aspecten van deze wet, zal ik de inhoudelijke kant buiten beschouwing laten. Voor meer informatie over de Werkloosheidswet verwijs ik naar Klosse/Noordam.
106
Gezien de relevantie voor deze scriptie wil ik mij uitsluitend richten op
de personele werkingsfeer van de Werkloosheidswet. De personele werkingssfeer van de Werkloosheidswet is geregeld in de artikelen 3 tot 9 WW. De Werkloosheidswet is gericht op werknemers. Op basis van artikel 15 WW heeft, kort gezegd, de werknemer die werkloos is recht op een uitkering. Op grond van artikel 3 WW is de werknemer een natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Het begrip werknemer als bedoeld in de Werkloosheidswet evenals in de andere sociale verzekeringen is echter ruimer dan het arbeidsrechtelijke begrip zoals dat voortvloeit uit artikel 7:610 BW. 107 Niet uitsluitend werknemers met een arbeidsovereenkomst zijn verzekerd. Sommige groepen personen worden gelijkgesteld met de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet. De wet geeft zelf in onder andere de artikelen 4 en 5 WW aan welke groepen ook aan te merken zijn als werknemer. Naast de Werkloosheidswet zijn er ook enkele uitvoeringsbesluiten die de kring van verzekerden uitbreiden zoals het Besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en het Besluit tot aanwijzing van gevallen waarin een arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd. 108 De zogenaamde fictieve dienstbetrekking. De stagiair of de leerling wordt echter noch in de Werkloosheidswet noch in de voormelde besluiten genoemd. Daarnaast heeft de Centrale Raad van Beroep vrij recentelijk nog
104
Zie hiervoor onder andere artikel 17 en 42 WW en S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 72. 105 Artikel 47 lid WW en zie ook S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 66. 106 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 35 e.v. 107 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 36. 108 Ook wel Rariteitenbesluit genoemd.
45
geoordeeld dat een stageovereenkomst, althans de stageovereenkomst in casu, niet is aan te merken als een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 Werkloosheidswet.
109
[…]”Voorts wijst de Raad erop dat in de op verzoek van gedaagde tot stand gekomen stageovereenkomst niet alleen uitdrukkelijk is bepaald dat deze overeenkomst geen arbeidsovereenkomst is in de zin van artikel 1637a van het Burgerlijk Wetboek, maar ook dat de hoogte van de vergoeding van f 1.000,-- per maand niet wijst op het bestaan van een normale
burgerrechtelijke
dienstbetrekking,
terwijl
bij
zo’n
dienstbetrekking aanwezige aspecten als overeengekomen werktijden en een bestaande gezagsverhouding eveneens bij werkzaamheden in het kader van een stage zullen gelden. Van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 van de WW is naar het oordeel van de Raad dan ook geen sprake.” Dientengevolge kan eenvoudig worden geconcludeerd dat de stagiair, zoals bedoeld in dit hoofdstuk, niet is aan te merken als werknemer en daarmee niet verzekerd is voor de Werkloosheidswet.
110
§ 4.3 De stagiair en de Ziektewet De Ziektewet beschermt tegen kortdurend inkomensverlies bij arbeidsongeschiktheid. Hiermee verschilt de Ziektewet met andere werknemersverzekeringen die beschermen bij arbeidsongeschiktheid zoals de Wet WIA en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (Wet WAO). Op grond van de Ziektewet kan een werknemer bij arbeidsongeschiktheid twee jaar (104 weken) aanspraak maken op een percentage van het loon dat in het verleden is verdiend. Dit bedrag wordt ziekengeld genoemd. Toch krijgt niet iedere verzekerde dit ziekengeld bij arbeidsongeschiktheid. Het gros van de verzekerden krijgt geen ziekengeld van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), maar dient zich rechtstreeks tot zijn werkgever te richten.
111
Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW
juncto artikel 29 lid 1 sub a ZW is de werkgever bij arbeidsongeschiktheid verplicht, behoudens enkele uitzonderingen, zie lid 3, 70% van het naar tijdruimte vastgesteld loon of
van
het
(minimum)loon
te
betalen.
Dit
wordt
de
zogenaamde
109
Centrale Raad van Beroep, 23 februari 2005, LJN: AS8381. Zie ook Centrale Raad van Beroep, 16 september 1987, RSV 1988, 103 110 D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, De dienstbetrekking in drievoud: het bereik in arbeidsrecht, fiscaal recht en socialeverzekeringsrecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 210. 111 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 125.
46
112
loondoorbetalingverplichting genoemd.
Op grond van artikel 29 lid 1 sub a ZW heeft
deze loondoorbetalingverplichting voorrang op het ziekengeld. In de praktijk heeft de Ziektewet voornamelijk een vangnetfunctie voor diegene die geen recht hebben op de loondoorbetalingverplichting.
113
Mocht blijken dat ook de stagiair verzekerd is op grond
van de Ziektewet dan maakt hij geen aanspraak op de loondoorbetalingverplichting, maar op ziekengeld. Titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is immers niet van toepassing op de stagiair. Gezien de aard van deze scriptie wil ik niet verder uitweiden over de inhoudelijke kant van de Ziektewet, maar mij vooral bezig houden met de personele werkingsfeer van de Ziektewet en daarmee met de vraag of de stagiair verzekerd is in het kader van de Ziektewet. Voor meer informatie over de Ziektewet verwijs ik naar Klosse/Noordam.
114
De personele werkingssfeer van de Ziektewet is geregeld in de artikelen 3 tot en met 8a en 8c ZW. Net als de Werkloosheidswet richt ook de Ziektewet zich op werknemers. In grote lijnen sluit de personele werkingsfeer van de Ziektewet aan bij de personele werkingsfeer van de Werkloosheidswet.
115
Toch bestaan er enkele verschillen. Het
belangrijkste verschil voor de stagiair is het bestaan van artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW. Deze bepaling betreft het volgende: ”(lid 1)
Als
dienstbetrekking
wordt
mede
beschouwd
de
arbeidsverhouding van - (onderdeel g) - degene die werkzaam is om vakbekwaamheid te verwerven, onder wie mede wordt begrepen degene die als leerling van een instelling van onderwijs praktisch werkzaam is, alsmede degene die aan een bedrijfsschool opleiding ontvangt, één en ander indien een beloning wordt genoten die niet uitsluitend bestaat in het ontvangen van onderricht.” Op grond van deze bepaling wordt de stagiair in het kader van de Ziektewet als werknemer aangemerkt c.q. gelijkgesteld. Op grond van artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW juncto artikel 3 ZW juncto artikel 20 ZW is de stagiair verzekerd voor de Ziektewet. Hierbij is wel vereist dat de stagiair een beloning ontvangt.116
112
J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht deel 1, Zutphen: Paris 2009, p. 143 e.v. en W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 95 e.v. 113 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 125. 114 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 125 e.v. 115 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 128. 116 Lanting, Tekst & Commentaar, Socialezekerheidsrecht, Gelijkgestelde arbeidsverhouding bij: Ziektewet artikel 4.
47
De vraag is echter wat onder een beloning verstaan moet worden. De Centrale Raad van Beroep heeft zich over deze vraag uitgesproken.
117
In deze uitspraak ging het om een
leerling stewardess. De Raad stelde vast dat het in casu ging om een opleiding aan een bedrijfsschool als bedoeld in artikel 4 lid 1 onderdeel g van de Ziektewet. De vraag was echter of de stewardess wel een beloning ontving. De Raad oordeelde als volgt: “Nu eiseres een vergoeding van ƒ 38 netto per dag per leerlingstewardess verstrekt, is naar het oordeel van de Raad voldaan aan het in deze bepaling neergelegde vereiste, dat de betrokken stewardess in opleiding een beloning geniet, die niet uitsluitend bestaat in het ontvangen van onderricht. Anders dan eiseres, is de Raad van oordeel, dat onder het in evengenoemde bepaling gebezigde begrip ‘beloning’ mede verstaan kan worden een onkostenvergoeding, aangezien gesproken wordt van ‘beloning’ en niet van ‘loon’ als bedoeld in artikel 14 van de ZW jo artikel 4 van de CwSV.” Een beloning is dus wat anders dan het begrip loon. Volgens de Raad is het feit dat een stagiair een (onkosten)vergoeding ontvangt, voldoende om van een beloning te kunnen spreken. Iedere vergoeding, niet bestaande uit het ontvangen van onderricht, is in dit kader voldoende om aan de voorwaarde uit artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW te voldoen. Concluderend kan worden gezegd dat de stagiair verzekerd is voor de Ziektewet. Vereist hierbij is dat de stagiair een beloning ontvangt, die niet uitsluitend uit het ontvangen van onderricht bestaat. Duidelijk is geworden dat de stagiair aanspraak kan maken op ziekengeld. Twee belangrijke vragen die nu nog resteren zijn: Op welk moment heeft de stagiair recht op ziekengeld en hoeveel krijgt hij dan uitbetaald? Op grond van artikel 29 lid 2 onderdeel a ZW wordt, indien het gaat om een verzekerende op grond van artikel 4 en 5 ZW, het ziekengeld vanaf de derde dag van ongeschiktheid tot werken uitgekeerd. De wetgever heeft dus twee zogenaamde wachtdagen bepaald voordat een stagiair aanspraak kan maken op ziekengeld. Uit het bovenstaande maak ik op dat de stagiair tijdens zijn stage aanspraak kan maken op ziekengeld. De wet vermeldt niet dat de stage dient te zijn beëindigd alvorens het ziekengeld wordt uitbetaald. De hoogte van het ziekengeld bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde, zo stelt artikel 29 lid 7 ZW. Volgens artikel 15 lid 1 ZW is het dagloon het 1/261e deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het 117
Centrale Raad van Beroep, 24 augustus 1994, RSV 1995, 83.
48
aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken is ingetreden, verdiende. Het dagloon is gemaximeerd en wordt eens per half jaar opnieuw vastgesteld. Voor 1 januari 2012 tot 1 juli 2012 bedraagt het bruto 118
maximumdagloon € 191,82 inclusief vakantiegeld.
De hoogte van het ziekengeld is dus afhankelijk van het inkomen dat de stagiair voorafgaand aan zijn uitval heeft verdiend. Hierbij is niet alleen de stagevergoeding van belang. Ook andere vormen van inkomen zoals een bijbaantje naast de stage worden bij deze berekening meegenomen. Wanneer de stagiair minder dan 261 dagen heeft gewerkt
in
het
refertejaar,
bepaalt
artikel
6
Besluit
Dagloonregels
Werknemersverzekeringen dat het loon in dat geval gedeeld dient te worden door het aantal dagloondagen. Op deze manier kan het dagloon bijgesteld worden. Ten slotte dient nog een opmerking gemaakt te worden over de achtergrond van artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW. Tijdens het schrijven van deze scriptie is herhaaldelijk naar de gedachte achter deze bepaling gevraagd. Hoe is het voormelde artikel in de Ziektewet gekomen? Een mogelijke verklaring hiervoor is te vinden in de Ongevallenwet 1901, een voorloper van de Ziektewet en tevens de eerste sociale verzekeringswet in Nederland, en diens ‘opvolger’ de Ongevallenwet 1921. Beide wetten kennen respectievelijk in artikel 2 lid 3 en artikel 2 lid 2 onderdeel 2 en lid 3 een enigszins vergelijkbare bepaling met de voormelde bepaling uit de Ziektewet, waarbij leerlingen die in verband met hun (onvoltooide) opleiding geen loon ontvangen voor hun activiteiten toch worden aangemerkt als werklieden en derhalve verzekerd zijn.
119
De stagiair was naar
verwachting dus ook verzekerd in beide voorgangers van de Ziektewet. Aanvankelijk bevatte de Ziektewet een andere bepaling omtrent stagiairs en leerlingen, namelijk artikel 1 onderdeel b ZW. Op grond van deze bepaling viel de persoon wiens loon uitsluitend uit onderricht bestaat, niet onder de reikwijdte van de toenmalige Ziektewet. De huidige bepaling inzake stagiairs en leerlingen is pas bij een wetwijziging in 1963 in de Ziektewet opgenomen. 120 De bij de wetswijziging behorende Memorie van Toelichting bij artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW geeft aan dat leerlingen en stagiairs, wiens
118
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/werkloosheid/vraag-en-antwoord/wat-is-dagloon-enwat-is-het-maximumdagloon.html 119 H.W. Groeneveld, De Ongevallenwet 1901, 1911, p. 73. (Uitgave van de vereniging van ambtenaren bij de rijksverzekeringsbank te Amsterdam) en H.W. Groeneveld en G.J. Stemberg, De Ongevallenwet 1921, Alphen aan den Rijn: N. Samsom 1922, p. 31 en 41. G. Meijerink, Ongevallenwet 1921, Zwolle: Tjeenk Willink 1955, p. 57-59. 120 http://www.st-ab.nl/g1/1-66085ks12-zw.htm#b4
49
beloning uitsluitend bestaat uit het ontvangen van onderricht, niet verzekerd zijn omdat er in dat geval van inkomensderving geen sprake is.
121
Een verdere toelichting ontbreekt.
Tot 28 december 1998 kende de Wet WAO in artikel 4 lid 1 onderdeel g Wet WAO een bijna identieke bepaling inzake stagiairs en leerlingen zoals de huidige bepaling van artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW. De voormelde bepaling van de Wet WAO is vanaf de genoemde datum vervallen.122 In de Memorie van Toelichting noemt de wetgever twee redenen voor het schrappen van deze bepaling.
123
Ten eerste geeft de wetgever aan dat
de gedifferentieerde WAO-premie voor kleine werkgevers snel het maximumniveau zal bereiken indien een stagiair arbeidsongeschikt wordt. Dit heeft een ontmoedigend effect op het aanbieden van stageplaatsen door werkgevers. Ten tweede geeft de wetgever aan dat de positie van de stagiair meer verwant is met de positie van de student dan met de positie van de werknemer. In dat kader past de stagiair beter onder het bereik van de Wet Wajong. Om bovenstaande redenen is de voormelde bepaling uit de Wet WAO geschrapt. De bepaling van artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW is in de Ziektewet blijven staan.
§ 4.4 De stagiair en de Wet WIA Evenals de Ziektewet biedt de Wet WIA bescherming tegen inkomensverlies door arbeidsongeschiktheid. De Wet WIA is echter niet gericht op arbeidsongeschiktheid van een relatief kortere duur (twee jaar) zoals bij de Ziektewet het geval is, maar op arbeidsongeschiktheid van langere duur. Vanwege de aard van deze scriptie en de complexiteit van enkele inhoudelijke aspecten van de Wet WIA, zal ik de inhoudelijke kant zoals de voorwaarden voor recht op uitkering alsmede de hoogte van de uitkering buiten beschouwing laten. Voor meer informatie over de Wet WIA verwijs ik naar Klosse/Noordam124 Ik zal mij derhalve uitsluitend richten op de personele werkingsfeer van de Wet WIA. De personele werkingssfeer is geregeld in de artikelen 7 tot en met 10 Wet WIA. In de Wet WIA wordt aangeknoopt bij het werknemers begrip uit de Ziektewet. Artikel 8 Wet WIA geeft aan dat een werknemer in de zin van de Wet WIA de werknemer in de zin van de Ziektewet is. De werknemer die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW is echter uitgezonderd, zo zegt artikel 8 Wet WIA. Uit de voorgaande paragraaf blijkt dat de stagiair voor de Ziektewet verzekerd is omdat hij op grond van 121
Kamerstukken II, 1962/63, 7171, nr. 8, p. 14. E.J. Kronenburg-Willems, Kluwer Sociale Zaken, commentaar op artikel 4 WAO. 123 Kamerstukken II, 1998/99, 26 239, nr. 3, onder 4. 124 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 167 e.v. 122
50
artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW wordt aangemerkt als werknemer. Deze bepaling geldt echter niet voor de Wet WIA. De stagiair is in het kader van de Wet WIA derhalve niet aan te merken als werknemer en is om die reden dus niet verzekerd voor de Wet WIA.125 126
Tot bovenstaande conclusie komt ook de bestuursrechter Arnhem.
In casu ging het om
een stagiair bij het Waterschap Rivierenland. De Rechtbank oordeelde als volgt: “De rechtbank overweegt allereerst dat de stage die eiser vanaf 1 februari 2005 heeft gevolgd bij Waterschap Rivierenland moet worden beschouwd als een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder g van de ZW. De stage is immers door eiser gevolgd in het kader van zijn opleiding Personeel en Arbeid en hij heeft hiervoor een vergoeding genoten. Dat betekent, gelet op artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA, dat eiser ten tijde van die stage geen werknemer in de zin van de Wet WIA was, en dus ook niet verzekerd.” Zoals uit de hierboven geciteerde overweging blijkt, heeft de rechtbank eerst gekeken of de stagiair in casu op grond van artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW verzekerd is voor de Ziektewet. De rechtbank is van mening dat dit het geval is. Daarna past de rechtbank artikel 8 lid 1 Wet WIA toe dat bepaalt dat een stagiair die op grond van voormelde bepaling voor de Ziektewet verzekerd is, niet is verzekerd voor de Wet WIA.
§ 4.5 De stagiair en de Wet Wajong Met ingang van 1 januari 2010 is de ‘oude’ Wajong grondig gewijzigd en omgedoopt tot de Wet Werk en Arbeidsondersteuning Jonggehandicapten (Wet Wajong). Het doel van deze verandering is dat de nadruk komt te liggen op arbeidsinschakeling en arbeidsondersteuning van jonggehandicapten en niet meer zozeer op het verstrekken van een uitkering. Uitgangspunt is jonggehandicapten zoveel mogelijk kansen te bieden te gaan werken. Indien het niet lukt werk te vinden, kan er aanspraak worden gemaakt op een uitkering.127 De personele werkingsfeer van de Wet Wajong wijkt af van die van de eerder genoemde verzekeringen. In beginsel is iedere natuurlijke persoon die in Nederland woont op grond van artikel 1:2 Wet Wajong aan te merken als ingezetene. In beginsel is dus iedere 125
D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, De dienstbetrekking in drievoud: het bereik in arbeidsrecht, fiscaal recht en socialeverzekeringsrecht, Deventer: Kluwer 2008, p. 210 en N. Ridder, Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, de WIA, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2008, p. 18. 126 Rechtbank Arnhem, 20 juli 2007, LJN: BN2188. 127 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010, p. 171.
51
persoon die in Nederland woont van rechtswege verzekerd. Het betreft dus een volksverzekering. Er kan dus al worden geconcludeerd dat ook de stagiair verzekerd is voor de Wet Wajong. Het feit of iemand wel of geen stagiair is, heeft hier in beginsel niets mee te maken. In tegenstelling tot de eerdergenoemde verzekeringen richt de Wet Wajong zich niet op de werknemer, maar op de jonggehandicapte. In artikel 2:3 lid 1 Wet Wajong juncto artikel 1:2 Wet Wajong wordt aangegeven wie als jonggehandicapte wordt aangemerkt. Om aanspraak te kunnen maken op voorzieningen voortvloeiend uit deze wet dient men dus jonggehandicapt te zijn. Het antwoord op de vraag of een bepaalde stagiair valt onder dit begrip staat, zoals reeds is gesteld, in beginsel helemaal los van het feit of hij stagiair is of niet. Volledigheidshalve zal ik toch kort aangeven in hoeverre de hoedanigheid van de stagiair een rol kan spelen. De jonggehandicapte is volgens artikel 2:3 lid 1 onderdeel a Wet Wajong degene die: “aansluitend op de dag waarop hij 17 jaar wordt als rechtstreeks en objectief
medisch
vast
te
stellen
gevolg
van
ziekte,
gebrek,
zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen één jaar volledig zal herstellen.” Het tijdstip van arbeidsongeschiktheid is dus een zeer belangrijk criterium. Treedt de arbeidsongeschiktheid in op een later tijdstip, komt men op grond van deze bepaling geen rechten toe. Het criterium wordt echter wat uitgebreid door onderdeel b van de bepaling. Artikel 2:3 lid 1 onderdeel b Wet Wajong bepaalt dat men ook als jonggehandicapte is e
aan te merken indien de arbeidsongeschiktheid ontstaat na de 17 verjaardag en men op dat moment tenminste zes maanden studerende was. Relevant is natuurlijk de vraag wanneer een persoon kan worden aangemerkt als studerend. Wie studerende is wordt bepaald door artikel 1:4 Wet Wajong. Op grond van artikel 1:4 lid 1 onderdeel e Wet Wajong kan de stagiair op basis van zijn stage aangemerkt worden als studerend indien hij gedurende gemiddeld ten minste 213 klokuren per kwartaal in verband met onderwijs of een beroepsopleiding lessen of stages volgt. Tevens is vereist dat hij jonger is dan 30 jaar. Voldoet de stagiair aan deze voorwaarden dan kan hij op grond van artikel 2:3 lid 1 onderdeel b Wet Wajong mogelijk ook worden aangemerkt als jonggehandicapte mits hij aan de overige voorwaarden omtrent de arbeidsongeschiktheid van het artikel voldoet.
52
§ 4.6 Conclusie hoofdstuk 4 Gebleken is dat de stagiair niet voor alle werknemersverzekeringen verzekerd is. Voor zowel de Werkloosheidswet als de Wet WIA is de stagiair niet verzekerd omdat hij niet aan te merken is als werknemer. Dit zou anders zijn indien de stageovereenkomst van de stagiair tevens aan te merken is als arbeidsovereenkomst en de stagiair daarmee werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst (dienstbetrekking). In geval van samenloop van stageovereenkomst en arbeidsovereenkomst is deze persoon in beginsel verzekerd voor beide verzekeringen. De stagiair is op grond van artikel 3 ZW juncto artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW aan te merken als werknemer in de zin van de Ziektewet. De stagiair is derhalve wel verzekerd voor de Ziektewet. Uit artikel 1:2 Wet Wajong blijkt dat in beginsel iedereen die in Nederland woont, verzekerd is voor deze wet. Of een persoon wordt aangemerkt als jonggehandicapte hangt vooral af van andere omstandigheden. Het maakt in beginsel dus niet uit of men stagiair is of niet. Of een verzekerde ook recht heeft op een uitkering op grond van een van genoemde verzekeringen is een andere vraag. Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang dat aan alle inhoudelijke voorwaarden voldaan wordt.
53
Hoofdstuk 5 Eindconclusie en aanbevelingen In de hieraan voorafgaande hoofdstukken is onderzoek gedaan naar de onderzoeksvraag van deze scriptie: Op welke wijze is de sociaalrechtelijke positie van stagiair in het Nederlandse recht geregeld en welke aanbevelingen ten aanzien van die positie kunnen worden gedaan? In dit hoofdstuk zal ik mijn bevindingen samensmeden tot een eindconclusie en een antwoord op de onderzoeksvraag geven. Daarnaast doe ik enkele aanbevelingen ten aanzien van de sociaalrechtelijke positie van de stagiair.
§ 5.1 Eindconclusie Uit hoofdstuk 2 is gebleken dat de stage geen wettelijke regeling kent, waarin de rechten en plichten van de stagiair, de onderwijsinstelling en de stagebiedende organisatie zijn vermeld. De arbeidsovereenkomst kent dergelijke regelgeving wel. Uit de Beleidsnota Stages 1981 blijkt dat uitdrukkelijk niet voor een dergelijke regeling is gekozen, maar dat de profilering van de positie van de stagiair dient te geschieden door het maken van ‘duidelijke’ afspraken vastgelegd in overeenkomsten tussen de onderwijsinstelling, de stagebiedende organisatie en de stagiair. Inhoudelijke vereisten omtrent de rechten en plichten van de partijen worden niet gegeven en wettelijke bepalingen van dwingend of regelend recht, zoals deze bestaan voor de arbeidsovereenkomst, bestaan voor de stage dus niet. Problematisch aan deze keuze is het feit dat het maken van dergelijke ‘duidelijke’ afspraken niet juridisch af te dwingen is en de stagiair, naar mijn verwachting, in de praktijk is aangewezen op de waarborgen en bescherming die de onderwijsinstelling voor hem bedingt. Volgens de Beleidsnota Stages 1981 zullen veel stageovereenkomsten tevens aan te merken zijn als arbeidsovereenkomst. De wettelijke bepalingen uit titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn in geval van samenloop ook van toepassing op de stagiair. Ingeval van samenloop wordt de positie van de stagiair mede bepaald door de bepalingen van het arbeidsovereenkomstenrecht. Voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst is het van belang dat alle voor de arbeidsovereenkomst noodzakelijke elementen (het persoonlijk verrichten van arbeid,
54
loon, gezagsverhouding en gedurende zekere tijd) aanwezig zijn. De aanwezigheid van het element arbeid speelt hierbij de grootste rol. Uit de besproken jurisprudentie en met name het arrest Hesseling/Ombudsman blijkt dat van arbeid geen sprake is indien de werkzaamheden primair gericht zijn op het uitbreiden van kennis en ervaring, zulks mede gelet op voltooiing van een opleiding. Het enkele feit dat er tijdens de stage verschuiving plaatsvindt van het leer aspect naar het verrichten van productieve arbeid, zorgt er niet voor dat er sprake is van arbeid. Uit de aangehaalde rechtspraak blijkt dat er in de praktijk niet snel sprake is van samenloop. Toch wordt een enkele keer geoordeeld dat er wel sprake is van een stageovereenkomst die tevens aan te merken is als arbeidsovereenkomst, zo blijkt uit de uitspraak over de stagiair op de sportschool. De kanttekening die ik hierbij gemaakt heb, is dat samenloop niet strookt met de aard van de stage. Juridisch gezien is samenloop mogelijk, maar mijns inziens druist samenloop in tegen de hoofdgedachte dat de stage een onderwijsmiddel is. De stage en meer specifiek de te verrichten werkzaamheden dienen primair gericht te zijn op het uitbreiden van kennis en ervaring. Indien er tevens sprake is van een arbeidsovereenkomst zullen de werkzaamheden hoogstwaarschijnlijk, mede gelet op de rechtsregel uit het arrest Hesseling/Ombudsman, niet primair gericht zijn op het uitbreiden van kennis en ervaring, maar primair het bedrijfsdoel van de stagebiedende organisatie c.q. de werkgever dienen. Mijns inziens kun je in geval van samenloop beter spreken van (uitsluitend) een arbeidsovereenkomst
in
plaats
van
een
‘stageovereenkomst
tevens
arbeidsovereenkomst’ omdat het karakter van de stage in veel gevallen verloren zal gaan doordat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het onderscheid tussen de (zuivere) stageovereenkomst en de arbeidsovereenkomst wordt hierdoor direct duidelijk. Hoewel ik hierboven bezwaren heb geuit tegen de feitelijke kant van de mogelijkheid van samenloop, is samenloop zoals reeds aangestipt juridisch gezien mogelijk. Juridisch gezien is de stageovereenkomst een ‘gewone’ overeenkomst die, mits wordt voldaan aan de
vereisten
van
7:610
lid
1
Burgerlijk
Wetboek,
aan
te
merken
is
als
arbeidsovereenkomst. Daarnaast is het bestaan van de toetsing van samenloop, vanuit het oogpunt van de stagiair gezien, ook wenselijk omdat een dergelijke toetsing door de rechter bescherming biedt tegen het gebruik van verkapte arbeidsovereenkomsten zoals in het geval van de stagiair op de sportschool. Ten slotte heb ik onderzoek gedaan naar de positie van de stagiair in het socialezekerheidsrecht, waarbij onderzocht is voor welke (werknemers)verzekeringen de stagiair verzekerd is. Gebleken is dat de stagiair met slechts een stageovereenkomst niet
55
verzekerd is voor de Werkloosheidswet en ook niet voor de Wet WIA. Op grond van artikel 4 lid 1 onderdeel g ZW is de stagiair wel verzekerd voor de Ziektewet mits hij een beloning ontvangt die niet uitsluitend uit onderricht bestaat. Uit de jurisprudentie is gebleken dat iedere vergoeding, niet bestaande uit het ontvangen van onderricht, voldoende is om aan de bovengenoemde voorwaarde te voldoen. Naast de genoemde werknemersverzekeringen heb ik tevens gekeken of de stagiair verzekerd is voor de Wet Wajong. Uit artikel 1:2 Wet Wajong blijkt dat in beginsel iedereen die in Nederland woont, de stagiair hierbij inbegrepen, verzekerd is voor deze wet. Nu de onderzoeksvraag is beantwoord resteert er nog één vraag: Hoe zit het nu eigenlijk met mijn eigen stage? Is mijn stageovereenkomst nu tevens aan te merken als arbeidsovereenkomst of niet. Zoals uit hoofdstuk 3 is gebleken, dient voor het antwoord op deze vraag gekeken te worden of alle voor de arbeidsovereenkomst noodzakelijke elementen genoemd in artikel 7:610 lid 1 BW aanwezig zijn. De elementen gezagsverhouding, persoonlijk en gedurende zekere tijd zijn vermoedelijk wel aanwezig. Ook het element loon zal in mijn geval geen struikelblok zijn omdat ik iedere maand keurig een vergoeding voor mijn werkzaamheden ontvang. Ik vermoed echter dat het element arbeid wel een probleem zal opleveren. Gelet op het feit dat de rechtspraak de rechtsregels uit de arresten Hesseling/Ombudsman en Verhoef/Verzuijlen strikt toepast, verwacht ik dat mijn werkzaamheden geen arbeid opleveren. De werkzaamheden die ik verricht zijn, met name de eerste periode van de stage, primair gericht op het uitbreiden van mijn eigen kennis en ervaring. Zeker als ik kijk naar wat ik allemaal heb (bij)geleerd. Naast vele juridische zaken, heb ik ook vele praktische dingen geleerd. Daarnaast heb ik ook op sociaal vlak veel geleerd. Weliswaar zijn niet alle activiteiten c.q. werkzaamheden gericht op het voltooien van de opleiding omdat de stage zich vooral richt op de advocatenpraktijk en slechts voor een deel aansluit op de cursusstof, maar naar mijn mening is het evident dat het leerproces en de begeleiding van dit leerproces in mijn stage centraal staan. Derhalve verwacht ik dat mijn stageovereenkomst een zuivere stageovereenkomst is en niet tevens aan te merken als arbeidsovereenkomst.
56
§ 5.2 Aanbevelingen en opmerkingen Allereerst wil ik er op wijzen dat het mijns inziens aanbeveling verdient dat het stagebeleid duidelijk wordt gepresenteerd. Uit eigen ervaring kan ik stellen dat er niet altijd duidelijkheid bestaat over de positie van stagiair alsmede over de rechten en plichten van de stagiair en de stagebiedende organisatie. Deze onduidelijkheid wordt mede veroorzaakt door een gebrek aan juiste en eenvoudig te bereiken informatie. Het is niet te verwachten dat stagebiedende organisaties en stagairs gaan zoeken naar kamerstukken zoals de Beleidsnota Stages 1981 om na te gaan hoe de positie van de stage nu geregeld is. De eenvoudig te bereiken websites over stages zijn veelal van commerciële aard en bevatten mijns inziens onvoldoende (juiste) informatie. In het kader van een transparant stagebeleid is het van belang dat de overheid zorgt voor eenvoudig te bereiken en goede informatie voor de stagiair, de stagebiedende organisatie en de onderwijsinstelling. Dit zou bijvoorbeeld kunnen geschieden door middel van een website of een handboek. Daarnaast zou ook een landelijke reclamecampagne, zoals een Postbus 51 spotje, een positieve bijdrage kunnen leveren. In het verlengde hiervan acht ik het van belang dat het stagebeleid aansluit op de juridische kant van de stage. Uit hoofdstuk 2 en 3 is gebleken dat de Beleidsnota Stages 1981 op enkele punten niet geheel juist is. Men stelt bijvoorbeeld dat in de praktijk vele stageovereenkomsten tevens aan te merken zijn als arbeidsovereenkomst, terwijl uit de besproken jurisprudentie en literatuur blijkt dat eerder het tegendeel waar is. Daarnaast vind ik de visie zoals beschreven in de Beleidsnota Stages 1981 omtrent de profilering van de stage door middel van het maken van duidelijke afspraken naïef te noemen. Door slechts te stellen dat er ‘duidelijke’ afspraken gemaakt dienen te worden, maak je nog geen stagebeleid. Het maken van dergelijke ‘duidelijke’ afspraken is niet juridisch af te dwingen. Wel juridisch afdwingbaar is het vorderen van nakoming van reeds gemaakte onduidelijke en ongunstige (voor de stagiair) afspraken omtrent de wederzijdse rechten en plichten. Daar zal een stagiair in de praktijk echter weinig aan hebben. In hoeverre een wettelijke regeling met bepalingen van dwingend en aanvullend recht een uitkomst biedt is op basis van de bevindingen van deze scriptie moeilijk te zeggen. Het leerstuk van de stage is bijzonder complex. Zowel op politiek, onderwijskundig als op juridisch gebied zitten er veel haken en ogen aan het realiseren van een dergelijke wettelijke regeling.
57
Mijns inziens is er wel degelijk behoefte aan harmonisatie en duidelijkheid, maar daarnaast ook aan rechtvaardigheid wanneer ik denk aan de vijfdaagse stages zonder een enkele vorm van vergoeding en waarbij de verhouding leren - werken twijfelachtig is. Een wettelijke regeling heeft vanuit juridisch oogpunt de voorkeur. Het verdient in beginsel aanbeveling dat de politiek c.q. de wetgever een oplossing zoekt met daarin een goede balans tussen de belangen van de onderwijsinstelling, de stagebiedende organisatie en de stagiair. In dit kader kan gedacht worden aan een vergelijkbare regeling zoals titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek voor de arbeidsovereenkomst of aan een regeling met minimum voorwaarden. Hoewel wettelijke regulering een uitkomst zou kunnen bieden, ben ik ook enigszins terughoudend met het aanbevelen van een wettelijk regeling. Ter illustratie, de Wet Educatie en Beroepsonderwijs heeft de positie van de praktijkovereenkomst en de stagiair naar mijn mening niet verduidelijkt. Deze wet kent de praktijkovereenkomst dan wel een wettelijke status toe, maar schept vervolgens weinig duidelijkheid over de relatie praktijkovereenkomst – arbeidsovereenkomst. De Wet op het Leerlingwezen is op dat punt
duidelijker.
Deze reeds vervallen wet verklaart de
bepalingen van het
arbeidsovereenkomstenrecht in geval van een leerovereenkomst buiten toepassing. Echter, duidelijk recht is niet per definitie ook rechtvaardig recht. Ter afsluiting van deze scriptie een toepasselijke en wijze uitspraak:
“Liever onzekerheid van recht, dan zekerheid van onrecht” - Bregstein128
128
M.H. Bregstein
58
Literatuurlijst Boeken I.P. Ascher-Vonk, W.H.A.C.M. Bouwens en H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2007. J. van Drongelen en W.J.P.M. Fase, Individueel arbeidsrecht Deel 1, Zutphen: Paris 2009. H.W. Groeneveld, De Ongevallenwet 1901, 1911. (Uitgave van de vereniging van ambtenaren bij de rijksverzekeringsbank te Amsterdam) H.W. Groeneveld en G.J. Stemberg, De Ongevallenwet 1921, Alphen aan den Rijn: N. Samsom 1922. W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Alphen aan den Rijn: Samsom Uitgeverij 1979. W.C.L. van der Grinten, Arbeidsovereenkomstenrecht, Deventer: Kluwer 2011. G.J.J. Heerma van Voss, Scholing in het sociaal recht, Deventer: Kluwer 2008. A.T.J.M. Jacobs, Sociaal Recht, Zutphen: Paris 2007. A.T.J.M. Jacobs, P.M.M. Massuger en W.G.M. Plessen, De arbeidsovereenkomst, Monografieën BW B37, Deventer: Kluwer 2009 S. Klosse en F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer: Kluwer 2010. T. Koopmans, De begrippen werkman, arbeider en werknemer, Alphen aan den Rijn: N. Samsom n.v. 1962. E.J. Kronenburg-Willems, Praktijkgids Flexibele Arbeid 2004, Deventer: Kluwer 2004. G. Meijerink, Ongevallenwet 1921, Zwolle: Tjeenk Willink 1955. A.N. Molenaar, Arbeidsrecht, Zwolle: Tjeenk Willink 1957.
59
N. Ridder, Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, de WIA, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2008. J.M. van Slooten, Arbeid en loon, Deventer: Kluwer 1999 A.M. Vergne, Praktijkgids Arbeidsrecht 2009, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2009. D.V.E.M. van der Wiel - Rammeloo, De dienstbetrekking in drievoud: het bereik in arbeidsrecht, fiscaal recht en socialeverzekeringsrecht, Deventer: Kluwer 2008.
Rechtspraak Hof van Justitie, 3 oktober 2000, JAR 2000, 251. Hof van Justitie, 9 september 2003, JAR 2003, 226. Centrale Raad van Beroep, 16 september 1987, RSV 1988, 103. Centrale Raad van Beroep, 24 augustus 1994, RSV 1995, 83. Centrale Raad van Beroep, 23 februari 2005, LJN: AS8381. Hoge Raad, 18 december 1953, NJ 1954, 242 Hoge Raad, 3 juni 1981, NJ 1982, 206. Hoge Raad, 29 oktober 1982, NJ 1983, 230 Hoge Raad, 10 juni 1983, NJ 1984, 60. Hoge Raad, 18 september 1985, NJ 1986, 177. Hoge Raad, 20 maart 1987, NJ 1988, 4. Hoge Raad, 15 maart 1991, NJ 1991, 417. Hoge Raad, 28 juni 1996, NJ 1996, 711. Hoge Raad, 12 oktober 2001, NJ 2001, 635. Hoge Raad, 14 april 2006, NJ 2007, 447. Gerechtshof Arnhem, 4 augustus 2009, LJN: BJ4829. Gerechtshof Leeuwarden, 31 januari 2012, LJN: BV2352. Rechtbank ’s-Gravenhage, 14 juni 1979, NJ 1980, 237. Rechtbank Middelburg, 26 februari 1997, JAR 1998, 11. Rechtbank Arnhem, 20 juli 2007, LJN: BN2188. Rechtbank Arnhem, 4 februari 2010, LJN: BL2822.
60
Kantonrechter Utrecht, 3 december 1997, JAR 1988, 26. Kantonrechter Dordrecht, 4 november 1999, JAR 1999, 264. Kantonrechter Haarlem, 16 februari 2002, JAR 2003, 73. Kantonrechter Sittard-Geleen, 14 mei 2002, JAR 2003, 156. Kantonrechter Utrecht, 3 mei 2007, LJN: BA4351. Kantonrechter Utrecht, 10 september 2008, LJN: BG8852.
Parlementaire stukken Kamerstukken II, 1962/63, 7178 nr. 3. Kamerstukken II, 1962/63, 7171 nr. 8. Kamerstukken II, 1974/75, 14 450 nrs. 1 en 2 Kamerstukken II, 1976/77, 13 415 nrs. 1 en 2 Kamerstukken II, 1980/81, 16, 971 nrs. 1 en 2 Kamerstukken II, 1993/94, 23 778 nr. 3. Kamerstukken II, 1998/99, 26 239 nr. 3.
Overige publicaties en tijdschriftartikelen SER Advies stages in het onderwijs, Publikatie no. 2 – 20 februari 1081 G.J. Mulder, Werken en leren, gaat dat samen?, ArbeidsRecht 2003, 36.
Commentaren bij wetsartikelen (via Kluwer Navigator) G.J.J. Heerma van Voss, Arbeidsovereenkomst, commentaar op artikel 610 boek 7 BW. E.J. Kronenburg-Willems, Kluwer Sociale Zaken, commentaar op artikel 4 WAO. B.B.B. Lanting, Tekst & Commentaar, Socialezekerheidsrecht, Gelijkgestelde arbeidsverhouding bij: Ziektewet artikel 4. M.M. Olbers, Arbeidsovereenkomst, commentaar op artikel 618 boek 7 BW. J.M. van Slooten, Arbeidsrecht, commentaar op artikel 618 boek 7 BW.
61
Internetbronnen http://www.fnvjong.nl http://www.rijksoverheid.nl http://www.maatschappelijkestage.nl http://www.roc.nl http://www.nu.nl Online databases https://www.legalintelligence.com http://www.kluwer.nl Daarnaast geraadpleegd: http://www.st-ab.nl http://www.overheid.nl http://www.statengeneraaldigitaal.nl http://www.officielebekendmakingen.nl
62
De sociaalrechtelijke positie van de stagiair, een heel gepuzzel…
Een onderzoek naar de sociaalrechtelijke positie van de stagiair in het Nederlandse recht.
63
Well, you're in your little room And you're working on something good But if it's really good You're gonna need a bigger room And when you're in the bigger room You might not know what to do You might have to think of How you got started Sittin' in your little room... - John “Jack White” Gillis129
129
Jack White, White Stripes, Little Room van het album White Blood Cells, 2002
64