XT .143 Phytopathologisch Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te
te
Amsterdam
Gent
TIJDSCHRIFT
PLANTENZIEKTEN ONDER REDACTIK VAN
Prof. Dr. J.
RITZEMA BOS
Directeur
vau
lietl'hytopattiologiscli
G.
STAES
Praeparator aan de Hoogcioliool
Laboratorium
te
G-
Secretaris
WiUie Commelin Scholten te Amsterdam
van
liet
Ivrnldkui
«''g (••f»uo.- 'sflKip
VIERDE JAARGANO 1898 (RIET 5
PLATEN EN TALRIJKE FIGUREN)
GENT BOEK
II
AXDEL
J.
\'
üYL
-.
'l
E K E
1S98
A
Phytopathologiscli Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsteidaiu
EN Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te Gent
TIJDSCHRIFT
PLANTENZIEKTEN ONDER REDACTIE VAN
tl
(;i:nï,
diukk.
v.
van
d()o,ssi'.i,ai:rk
INHOUD.
J.
Ritzema Bos.
— Is
liet
gcwcnscht, dat door de overheid
toegestaan worde de ontdooiing van sneeuw met i)ekel
op tramlijnen, waarlangs boomen staan? J.
Ritzema Bos.
—
1
Ziekte der Sjalotten, veroorzaakt door
Peronospora Schleideni Unter en Macrosporium parasüicxtn Thiiwen
— Het rotten der aardappelen Staes. — Een ziekte van sommige Lilhtm- (Lelie-) soorten. Staes. — Chloorbaryumoplossing als bestrijdingsmiddel
10
P. Nijpels.
16
G.
18
G.
voor snuitkcvers
H.
J.
Calkoen. laudsche
—
24
Verslag van de vergadering der Ncder-
Phytopathologische Vereeniging gehouden
op Zaterdag 5 Maart 1898
G. Staes. G- Staes. en
— Cetonia stictlca in broeibakken — De Hederik of Akkermosterd
25 .
,
2()
{Sinapis arvcnsis)
zijne verdelging
',il
—
G. Staes. Een practische en eenvoudige insectenband voor ooftboomen (met figuren) G. Staes. De San-José-schildluis (Asjndiotns perniciosus
.%
—
Comstock) (met figuren)
G. Staes.
— Een Orchideeënwants (P/(?/tócom
4.^
milüaris "Wk.st-
wood) (met een figuur) De behandeling van pootaardappelcn met Bortleauxschepap en met formaline.
G. Staes.
(il
—
65
—
G. Staes. De invloed van het gebruik van molcnstol' op den brand der graangewassen G. Staes.
van den brand der graangewass(>n
G. Staes.
72
— Noordamerikaansche middelen tot het voorkomen — De roode spin
78
of spinnende mijt {Ictranychus tela-
rius, L.) imet 3 figuren)
,S;{
— G. Staes.
IV
—
— Ecu Orchidecönkever {Xyleborus perforans Wall.)
(met figuren)
G
Staes.
')'>
— De blcckzucht
G. Staes. -
Is
ol'
chlorose
bij ilo
planten
....
de aanwezigheid van brand.sporen in het voeder IK)
gevaarlijk voor het vee?
J.
Rltzema Bos.
J.
Ritzema Bos.
—
Het laboratorium voor plantenziekten
en beschadigingen
—
Het
te
Hamburg
tijdig
ploegen der
121»
en de
stoi)pels,
invloed daarvan op zekere ziekten van
onze halm-
gewassen J.
13.5
Ritzema Bos.
—
Ziekte der vruchten en twijgen van den
perzikboom, veroorzaakt door Mouilia fructiffcna Persoon .
J.
Ritzema Bos. boomen
G. Staes.
97
— Het
" "
—
Door spechten veroorzaakte
"
(met 2 platen) schurft
van de vruchten
bij
»
van de takken en het
14(>
ringI.ö4
"
spikkelen
"
peer en appel
l-"37
Ritzema Bos. — Insnocringsziektcn, veroorzaakt door zwammen van het geslacht Peslalozzia (met 3 i)laten) G. Staes. — De Hamster in België (met 3 figuren)
J.
.
Kil H."^
Phytopathologisch Laboratorium
WILLIE OOMMELIN SCHOLTEN
Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te
Amsterdam
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten ,„^^„ NEW
ONDKK RKDATIK VAN D-^ J.
I"
IS
RITZEMA BOS
en G.
STAES.
Aflevering.
i«
Maart
1898.
HET GEWENSCHT, DAT DOOR OË OVERHEID TOE&ESTA&N WORDE
DE 0)ITDOOIIN& VAN
SNEEUW
lïlET
PEKEL OP TRAfflLIJNEN, WAARLANGS
BOOMEN STAAN? d)
Iii
zooals
geringe hoeveelheden moet
men
verschillende chloriden,
chlorcalium, chlornatrium (keukenzout), chlorcalcium,
als plantenvoedingsstoffen
beschouwen; in de Stassfurten zouten,
die zoo'n belangrijke rol
als
chloriden, en daaronder zijn
Daarentegen
grootere hoeveelheden keukenzout voor de meeste planten
bepaald vergiftig. ten,
komen
kunstmeststoffen spelen,
ook keukenzout, voor.
welke aan
't
Eene uitzondering vormen
die plantensoor-
strand en op andere zouti'ijke plaatsen groeien;
deze kunnen met geconcentreerde keukenzoutoplossingen worden
overgoten, zonder dat alle
zij
er nadeel
van ondervinden.
sterke
keukenzout in den grond.
Om die
bemesting met Stassfurter
reden kan ook eene te
zouten
nadeelig
werken.
CO Nessier [Centjrdblatt filr Agricidtur chemie, 1877, p. O^ nam opzettelijk proeven met keukenzoutoplossingen. co
P~
Maar
andere planten zijn zeer gevoelig voor de aanwezigheid van
te veel
YOk""
botanu
318)
De
.
(l)Dit artikel is oorspronkelijk een advies, gegeven aan Burgemeester en Wethouders der Gemeente Groningen.
;
kieming van zaden van klaver, koolzaad en vlas leed reeds, M^anneer die zaden zich bevonden in eene 0,5 procentige keukenzout-oplossing
de kieming
;
van tarwe ondervond van eene
zoodanige oplossing geen nadeel, maar wèl van eene van sterkere concentratie
Laat
%).
(1
men
druppels van eene geconcentreerde keukenzout-
oplossing vallen op
van verschillende boomen
bladeren
en
kruidachtige planten, dan sterven die plekken der bladeren,
waar deze oplossing neerkwam, der Pilanzen,
»
I,
bl.
af.
[Ft^ank,
nabij de kust groeien, zeer schadelijk zijn,
althans voor een deel, zout,
't
welk
«
Die Krankheiten
Dat zeewinden voor boomen, die
125.)
moet zonder
twijfel,
worden toegeschreven aan het keuken-
meevoeren.
zij
Hartig (Lehrbuch der Baumkrankhoiten,
2^
d., bl. 250),
zegt dat het chlornatrium (keukenzout) herhaaldelijk schadelijk
geworden voor boomen,
is bij
die achter de duinen groeiden, en die
springvloeden werden overstroomd
het water niet kon wegstroomen,
grond moest trekken. meest en stierven bood.
Grove den,
zelfs;
In Juli 1874 deed
;
bepaaldelijk
wanneer
maar langzamerhand eik en
els,
beuk leden
%)
der Noordzee (3,47 in
Jonge boomen
't
als die
Avater
(den, spar, acacia, beuk),
den grond staande, werden met deze twee zoutoplossingen
begoten, n.
1.
sommige met 14
andere met 14
liter
liter
Oostzeewater op de
M"^
Noordzeewater op dezelfde oppervlakte.
Natuurlijk werd het water,
waarmee gegoten werd,
gelijkmatig
Zoowel de éénjarige
als de drie-
over de oppervlakte verdeeld.
jarige (fijne) sparren stierven én door 't
liet
Hartig met Sclaitze gezamenlijk proe-
en van eene concentratie als die van °/o).
den
terwijl de berk het meest weerstand
ven met keukenzout-oplossingen van eene concentratie der Oostzee (2
in
't
Noordzeewater èn door
Oostzeewater; zesjarige fijne sparren stierven wèl door de
begieting
met Noordzeewater,
niet door Oostzeewater.
Fijne
sparren van manshoogte, van welke ieder met 14 hter Noord-
—3— zeewater werd begoten, andere slechts een'
voor een gedeelte, terwijl
stierven
lang biniine naalden kregen, en zich later
tijd
herstelden.
Éénjarige acacia's stierven voor
't
ineerendeel reeds door
Oostzeewater; dertigjarige beuken lieten eerst na eenigentijd een afsterven van de toppen der bladeren
De
overigens ongedeerd.
waarnemen, maar bleven
(grove) den bleek
bij al
deze proefne-
mingen het meest ongevoelig voor de inwerking van keukenzout, waarschijnlijk tengevolge van de grootere diepte,
boom
wortels van dezen
wortels van de
in
den grond verbreiden, terwijl de
spar zich
(fijne)
waarop zich de
altijd
in lagen,
dicht
bij
de
oppervlakte, vertakken.
Herhaaldelijk
komen
in
andere landen vergiftigingen van
planten voor in de nabijheid van buizen,
waar doorheen keuken-
zoutoplossingen van sterke concentratie worden voortgeleid «
Salinen
»,
(bij
gradeerwerken, enz.).
Uit proefnemingen van St07'p
(«
Landwirthschaftliche Jahr-
werkt keukenzout op de planten
bücher,
»
als gift;
maar ook nog op eene andere wijze werken oplossingen
van deze
1883,
811),
bl.
wasdom der planten, amihoudende bevloeiing met op den
stof nadeelig
den bodem
bij
n.
1.
(zelfs
door dat
weinig
geconcentreerde) keukenzoutoplossingen, plantenvoedingsstoffen
worden onttrokken. Fransch Raygras enThimotheegras werden gezaaid èn op grond,
waarmee
niets
was
geschied èn op hoe-
veelheden aarde, die vooraf met keukenzoutoplossingen van verschillende concentratie
waren uitgewassch(m, maar zóó dat het
keukenzout er weer uitgehaald was, door herhaald begieten
met water.
De oogst van de op
die verschillende
hoeveelheden
grond verbouwde grassen gaf des te slechter resultaten, en de geoogste planten bevatten des te minder eiwitstofTen en phos-
phorzuur, naarmate
men den grond met meer geconcentreerde
keukenzoutoplossingen had uitgewasschen.
Het
is
van algemeene bekendheid, dat polders, die door
-
4
—
zeewater worden overstroomd, daar veel slechter van worden, d. i. minder geschikt voor eene rendeerende teelt van kuituur-
gewassen; ten deele moet eene verandering
dit
zeker worden toegeschreven aan
in de struktuur
van den grond ten gevolge van
de overstrooming, maar ten deele ook aan het zoutgehalte van het water, hetwelk over
Kortom
het
:
is
't
land stroomde.
aan geen twijfel onderhevig, dat keuken-
zout in eenigszins grootere hoeveelheden
in
den grond zeer
schadelijk werkt op den groei en de ontwikkeling der planten;
ook dat keukenzout nadeelig werkt op boomen, en wel het meest op sparren, veel minder op grove dennen, beuken en eiken. Omtrent de gevoeligheid van den
wegen zooveel wordt vinden.
Nu
gephxnt,
iep,
kan
ik
die in steden en langs
helaas geene opgaven
— echter de vraag
:
of de pekel, die voor
sneeuw wordt gebruikt, nadeelig
is
't
ontdooien der
voor de boomen, onder die
bepaalde omstandigheden, waaronder
zij
wordt aange-
wend.
Nu
Dit hangt ten deele af van de concentratie der pekel.
speekt het van
zelf,
dat
men om
er diensten
geene noodeloos groote kwantiteiten
van hooge concentratie.
van
te vervoeren,
te
Informatiën, ingewonnen
sterdamsche Omnibus Maatschappij
,
leerden mij
,
hebben en
pekel neemt bij
Am-
de
dat de pekel
met den loogmeter op 16 graden wordt gewogen de verhouding Eene zeer sterk geconis dus 4 kilo water op 1 kilo zout. ;
centreerde keukenzoutoplossing dus, waardoor het gevaar voor
de boomen vergroot wordt.
Maar nu 't
zijn er andere omstandigheden, die het gevaar
gebruik van pekel langs de
tramwegen minder groot doen
van
zijn.
Als planten in eene periode van krach tigen groei, van flinke
ontwikkeling, van krachtige werkzaamheid, verkeeren, dan zijn zij
veel
wanneer
meer vatbaar voor zij
allerlei schadelijke invloeden,
een' toestand van rust zijn ingetreden.
En
dan dit
—5— nu
is
boomen
het geval met do
Tegen den
den winter.
in
tijd
dathet wortelgestel weer krachtig begint te werken, - het voorjaar,
—
is
zeer veel van het in den grond aanwezige keuken-
zout er weer uitgewasschcn door regen en gesmolten sneeuw.
Ten tweede men gebruikt wèl geconcentreerde pekel, maar :
grond dringt, wordt vooreerst sterk verdund door de sneeuw. Soms kan die verdunningzoodanig zijn, dat de keukenzoutoplossing voor schadelijke werking op de boomen de pekel, die in den
niet
meer geconcentreerd genoeg
is.
— Ten slotte zijn er omstan-
digheden, die het aanwenden van pekel op de tramwegen in steden vrij
maar
onschadelijk maken,
buiten de
die
steden
ontbreken. Als er gepekeld wordt,
is
gewoonlijk de grond bevroren,
en de pekel kan er dus niet gemakkelijk en niet dan zeer lang-
zaam
in dringen.
Bij invallende dooi
nu wordtin de steden de
sneeuw gewoonlijk spoedig weggeruimd, hetgeen den,
waar
veel verkeer
is,
Waar
goede werkverschaffing.
met
pekel wordt
wel noodzakelijk
toegestaan,
sneeuw, ook op plaatsen, waar
is,
in groote ste-
en tevens eene
de ontdooiing van de sneeuw is 't
wegruiming der
spoedige
verkeer minder druk
noodzakelijk vereischte; immers waar gepekeld
is,
is,
een
wordt de
sneeuw, waar men vroeger vrij gemakkelij k doorheen kon loopen, veranderd in eene vuile, half vaste, half vloeibare massa, die de passage onmogelijk maakt,
Maar wordt nu de sneeuw ruimd, vóór
zij
en
weggeruimd
nog bevroren grond
in den
moet worden.
zeer spoedig na de ontdooiing opge-
doet het zoutgehalte van de ontdooide
is
ingetrokken, dan
sneeuw geen nadeel aan
de boomen; en schadelijk zou de pekel eerst worden, als de dooi flink
doorzette
maar
in
kelde sneeuw nog over
dit
is,
geval gaat
— immers
dooi
— grootendeels naar de riolen, en
zoo wordt alles met elkaar weggevoerd. te
er van de gepe-
met het regeiiwater
gaat veelal met regen gepaard,
heden meen ik het
wat
Aan
deze omstandig-
moeten toeschrijven, dat het pekelen van
de sneeuw langs tramwegen in de steden zelden of nooit gevaar
voor de boomen,
die langs de
wegen
Ik heb informatiën ingewonnen
staan, schijnt op te leveren.
verschillende gemeente-
bij
.ambtenaren, die in staat konden worden geacht, mij
mee
te deelen betreffende de
bedoelde kwestie.
De Hoofdopzichter der plantsoenen
mee
:
«
In
Amsterdam
te
Amsterdam
deelt mij
heeft zich de schadelijke invloed (van het
ontdooien met pekel) nog niet doen gevoelen, sen,
iets positiefs
waar de tram vlak langs de boomen
zelfs niet
op plaat-
Verder kan ik
loopt.
mcedeelen dat het pekelen der tramlijnen der A. O. M. niet slechts op de drukste punten,
wijze wordt toegepast
verschillende punten te
boomen, meestal
maar
overal, en overal op dezelfde
(Ik wil hier
".
nog bijvoegen, dat op
Amsterdam de tram vlak langs de
iepen, loopt; dit
is
het geval in de Vondelstraat,
aan den Amsteldijk, op enkele plaatsen langs de Prins Hendrikkade, enz.)
De Directeur van gemeentewerken «
In antwoord op
Uw'
brief
te
Arnhem
schrijft mij
:
van 7 dezer kan ik ü berichten dat de
Arnhemsche Tramway Maatschappij geregeld zout gebruikt om de
lijn
sneeuwvrij
te
maken, doch dat de opzichter der plant-
soenen nooit heeft kunnen bemerken, dat
dit
nadeeligen invloed
op één der vele langs de tramlijnen staande boomen uitoefende.
Den Gemeente-Architect
te
Wageningen had
»
ik gevraagd
naar de eventuëele schadelijke werking van keukenzout, voor zoover die mocht worden gebruikt tot ontdooing van de sneeuw
op de lijnen der Oostcrstoomtrammaatschappij (Station Zeist-
Driebergen-Amerongen-Rhenen-Wageningen-Arnhem) en op de tramlijn (Staatsspoor) Edo-Wageningen. Het
bekend dat op stoom tramlijnen alleen
met pekel doelmatig
is.
bij
was
mij overigens
de wissels ontdooiing
Ik kreeg het volgende
antwoord
:
^
De
Oosterstoomlramwegmaatschappij gebruikt pekel alleen voor dat gedeelte van haren weg, bij
de wissels..
.
waar verzonken sporen
Overigens baant de O.
S. T.
zijn,
en verder
M. haren weg met
een sneeuwploeg, lijn 't
voor de machine geplaatst wordt.
clie
Wageningen-Ede wordt gebaand met
overige door den vasten ploeg, die altijd op den
wordt er
lijk
—
De
ijzeren ploegen, voor
weg
is.
Moge-
de wissels pekel gebruikt. Aangezien de pekel
bij
gebruikt wordt ter plaatse
waar geen boomen
staan,
kan
ik
U
over den invloed van de pekel op de boomen geen voldoend
antwoord geven. dat toch op
» Bij dit laatste
sommige
mededeeling van
plaatsen,
den
schrijven wil ik doen opmerken,
waar de
O. S. T.
Gemeente-Architect
M. blijkens de
amu Wageningen,
keukenzout, gebruikt, wèl boomen langs de wegen staan
ken
die streken zeer goed),
blijkbaar bedoelt
van
maar niet onmiddelijk
ook genoemde Heer met de
zijn brief alleen
niet vlak langs de
maar dat de
rails
teeren dat op de plaatsen,
deeling de
langs de
sneeuw soms
is,
de rails
:
laatste zinsnede
op de bedoelde plaatsen
boomen gaan Mijne
met de streken, waarvan hier sprake
bij
(ik
plaatselijke bekendheid
veroorlooft mij te consta-
waar volgens de bovenstaande mede-
niet geheel ontdooid wordt, de
wegen volkomen gezond
zijn
boomen
—
Ik heb ecnigszins uitvoerig meegedeeld alles wat omtrent de
werking van keukenzout op den plantengroei
plaatselijke 't
algemeen en op de boomen
alles
wat
in dezen
ik omtrent elders
kon
te
in
bijzonder bekend
't
is,
in
alsmede
met het pekelen opgedane ervaringen
weten komen. Ik zou nu echter
niet
graag eene
conclusie willen trekken die geldigheid zou moeten hebben in alle gevallen,
waar men pekel wenscht
te
gebruiken op tram-
lijjien,
waarlangs boomen staan. Ik geloof dat men gerust kan
zeggen
:
In steden
is
het gebruik van pekel Ier ontdooiing van de
sneeuw op de tramlijnen absoluut ongevaarlijk voor de boomen, welke langs te
die lijnen staan, mits in die steden de rioleering niet
wenschen overlaat, en mits de sneeuw na de ontdooiing met
pekel worde opgeruimd.
Op buitenwegen, waarin geen
riolen liggen, en alles dus in
den grond moet dringen, kan m.
i.
de pekel wèl uadeelige
—
s
-
gevolgen op de boomen hebben,
te
sprake
meer omdat daar ook geen
van spoedige opruiming.
is
Of er nadeelige gevolgen zullen worden opgemerkt of niet,
hangt vrij
af
van de sterkte van de pekel (maar
altijd
geconcentreerd nemen), van het aantal malen, dat het pekelen
geschiedt,
sneeuw (ik
men wel
die zal
—
van de hoeveelheid sneeuw, die er
meer verdunnen),
zal de pekel
herinner eraan dat de
fijne
—
ligt
(want veel
van de boomsoort
spar zoo bijzonder gevoelig
is),
—
en van den afstand waarop zich de boomen bevinden van de rails.
Ik wil dit opstel niet eindigen, zonder mijnen dank te hebben betuigd aan de Heeren, die mij zoo welwillend hunne ervaringen
omtrent de werkingen van de pekel op boomen meedeelden
:
den
Hoofdopzichter der plantsoenen te Amsterdam, den Directeur
van Gemeentewerken
te
Arnhem en den Gemeente-Architect van
Wageningen. J.
RiTZEMA Bos.
NASCHRIFT. Het bleek mij
uit later
woordig verschillende
gevoerde correspondenties, dat tegen-
tramway-maatschappijen,
wegens de
schadelijke eigenschappen van chlornatrium voor den plantengroei, voor de ontdooiing «
tramway-kalizout
»,
mij gericht, of deze stof vaarlijk
is,
van de sneeuw, onder den naam van
carnalliet gebruiken
nu voor
liet
bij
den Heer
en de vraag werd tot
beoogde doel volkomen onge-
met het oog op de boomen,
Ik informeerde
;
Z)'"
die langs de
wegen
staan.
K. H. M. van der Zande,
Directeur van het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn, naar de juiste samenstelling
van het
carnalliet,
waarvan
ik wist dat het
naast chloikalium en chlormagnesium toch eene aanzienlijke hoeveelheid chlornatrium bevat.
LP'
van der Zande, wion
ik bij
dezen mijnen vriendelijken dank betuig voor de mij verschafte
— inlichtingen,
9
-
antwoordde mij dat de samenstelling van carnalliet
(^Jhlorkalium
is
— dikke laag
is
concentratie
0,04
-
Reken de laag 1,5M
uitgebreid. slechts 10
bij
10
^jo
dik,
dan wordt de
bodemvoclit toch niet hooger dan
"
°/o.
Eene andere vraag echter
is,
of niet plaatselijke beschadi-
gingen kunnen ontstaan, wanneer eene sterke oplossing door kanaaltjes in den grond (verondersteld dat er barsten in den
grond
ook
zijn) plaatselijk
dit
zal zeer
met
gevaar schijnt niet groot te
goede rioleering
Bij
ziju.
zeker carnalliet geene schadelijke werking op de boomen
uitoefenen,
—
natuurlijk nog minder dan keukenzout.
echter niet positief kunnen
boom wordt Mocht
Dit zou
worden beweerd, wanneer de
ring te wenschen overlaat en
per
Maar
een' wortel in aanraking komt.
wanneer
veel
meer dan 2a 3 Kilo
gebruikt.
dit laatste
wending ook van
het geval zijn, dan
carnalliet
is
er kans dat de aan-
Daar de
schade veroorzaakt.
wateropneming door de wortels een endosmolisch proces dit
riolee-
is,
kan
proces alleen dan plaatsgrijpen, wanneer de oplossing van
voedende
stofifen in
den bodem veel minder geconcentreerd
dan het celvocht der wortelcellen.
Is
is
het omgekeerde het geval,
dan wordt aan de wortels vocht onttrokken, en de planten verdrogen, althans
kan eene zelfs
van
te
stoflen, die
werken. aan
zij
lijden
deze reden zij
het ook
anders plantenvoedingstoffen
zijn, schadelijk
om
die reden zeer
Zorg voor Hinken waterafvoer
te bevelen overal
met pekel
Om
gebrek aan water.
sterk gecondenseerde bodemoplossing,
is
waar men de sneeuw
ontdooit,
't zij
dan
of carnalliet. J.
ZIEKTE
DER
RiTZEMA Bos.
SJALOTTEN,
VEROORZAAKT DOOR Peronospora Schleideni Unger en Macrosporhim parasiti-
cum Thümen. D' J. Th. Cattie, Directeur der
Rijkstuinbouwschool
ningen, zond mij in de tweede helft van Mei
j.1.
te
Wage-
eenige sjalotten,
— wanrvan het
loof verbleekt en verschrompeld was, hier
met bruine vlekken schrompeld
bezet; de bollen
hunne schubben waren
;
dun, slap en taai geworden
waren uitgezogen. licht.
't
zij
:
waren eveneens inéén in plaats
ik
schimmels {Penicüium en oorzaken van plantenziekten
maar
die
wèl
als
saprophyten verschijnen op plan-
geworden en gestor-
Verder vond ik mijten, welko op zieke of stervende
zijn.
maar
bollen (op hyacinthen vooral) nooit ontbreken,
nooit als
die toch
oorzaak eener ziekte van bolgewassen werden ont-
Ook
maskerd.
trof ik in de
bolschabben aan enkele wormpjes
van het geslacht Endiytraeüs.
wormpjes, welke behooren toe
alsof zij
niet als
tendeelen, welke door andere oorzaken ziek
ven
ge-
van dik en vleezig,
hadden het voorkomen,
Op de schubben vond
zijn,
en daar
Het onderzoek derbollen bracht nietveel aan
Aspergühis), welke echter bekend
—
11
tot die
Zooals bekend
is,
zijn
deze
groep der Ringwormen, waar-
ook de Regenwormen worden gerekend (Oligochaeten), zeer
algemeen
in
humus bevaltenden groml; toch
eiken
zijn
ook
herhaaldelijk gevallen van schadelijkheid dezer kleine diertjes
kwamen
Maai* in de mij gezonden sjalotten
geconstateerd.
de
Enchytraeïden niet algemeen genoeg en in niet voldoend getal voor,
om hen
mogen
voor de oorzaak van
ik bacillen
;
kwijnen van
't
maar daar deze
in
zij
gewas
te
de gezonde schubben geheel en al
bleken te ontbreken, zoo mochten ook gezien, dat
dit
In de stervende en gestorven bolschubben vond
aanzien.
zij
er niet op
worden aan-
de ziekte zoud(Mi kunnen hebben veroorzaakt.
Nu onderzocht
—
ik het loof, en vond daarop de bruine conidiën-
dragers met de bruine, dikwandige, veelcellige sporen van eene
Macrosporium
soort; en uit nader onderzoek, waarbij ik de hulp
van Prof. Oiidemans
inriep, bleek dat wij hier te
doen hadden
mei Macrosporiitmparasiticum Thüm. [M.AUiorum Cooke).
Maar daar Frank (1)
Frank,
••
(1)
opgeeft, dat deze
zwam
Die Krankheiten der Pllanzen
,
altijd
II, bl.
op de bladeren 320.
vau uien [Allium) werd aangetroffen, nadat deze eerst door
Peronospora Schleidcni waren aangetast, hand, ook naar de laatstgenoemde
werd
zwam
lag het voor de
zoeken
te
dan ook door Prof Oudemans gevonden
zij
blik echter,
waarop
;
;
en weldra
op het oogen-
ik de sjalotten ter onderzoeking ontving,
waren de bladeren hoofdzakelijk met Macrosporium parasiiicum bedekt, welke zwam, althans op de meeste
plaatsen, de
—
Macrosporium behoort tot Peronospora had vervangen. zwammen, die gewoonlijk saprophytisch leven, om zoo te zeggen, oorspronkelijk saprophyten zijn, maar de Pleospora-3iQhi\ge
waarvan levende,
vele soorten onder bepaalde omstandigheden zich op 't
zij
dan ziekelijke of volkomen gezonde, planten
De Perowosjoorrtsoorten daarentegen
gen.
parasitisch leven: en
leiden
Peronospora Schleideni
is
vesti-
allen
een
bekend
als
een ernstige vijand van de uienteelt. 't
Lag dus voor de hand,
in de sjalotten deze
als do eigenlijke
Peronospora Schleideni
het loof, dat eerst door deze
zwam
ziek
waardoor het er voor de
sjalotten
te
beschouwen;
werd gemaakt, werd
m j^arasiticiwi
vervolgens ook nog door Mac7'-osporiu tast,
oorzaak der ziekte
nog
niet beter op
aange-
werd.
Langzamerhand werd de Peronospora door het Macrosporium verdrongen. gevolge,
En
het vroegtijdig afsterven van het loof had ten
dat de jonge, eerst sedert kort gevormde sjalotten
zelve (de bollen) niet voldoende gevoed werden, zoodat de schub-
ben langzamerhand slap en
werden.
taai
Thans nog eenige woorden meer
in
— hot bijzonder over de
twee hier genoemde zwammen.
Feronospojri Schleideni Unger (Sorauer en anderen noe-
men haar P. Schleideniana)
schijnt over geheel
breid te zijn en heeft o. a een jaar of veel schade teweeggebracht.
aangetast, inéén.
worden bleek, ten
vijf
Europa ver-
geleden in Italië zeer
De bladeren,
die
erdoor worden
slotte bijkans wit, en
schrompelen
Eerst geschiedt dit verbleeken der bladeren pleksge wijze;
later breiden zich de bleeke
plekken steeds meer en meer
uit.
—
—
13
De zwamdraden van deze Peronospora groeien, evenals die
van
hare verwanten, steeds tussclien de cellen van het aan-
al
getaste plantendeel; nooit doorboren
de wanden der cellen.
zij
Door de huidinondjes heen treden de conidiëndragers naar
soms ten getale van iwee
buiten,
of drie
Deze coni-
elkaar.
bij
diëndragers zijn betrekkelijk dik en stevig;
vertakken zich
zij
telkens in tweeën, en wel gewoonlijk vier tot zes maal, en dragen
waarvan de benedenste
aldus een verschillend aantal takken,
De
het grootst zijn.
kleinste vertakkingen dragen
aan haar
einde langwerpig-ovale, eenigszins peervormige, conidiën, die aan
lang
hunne
plaatste bladeren;
grootc
mM.
basis spits toeloopen, 0,044-0,052
Als deze conidiën loslaten, vallen
zijn.
zeer
ook kunnen
zij
zij
uit-
op lager ge-
door den wind naar ;indere
planten worden voortbewogen en aldus de ziekte van plant plant verbreiden.
de
zwam
— Inwendig in de
aangetaste bladeren vormt
hare zoogenaiimde oösporen of
dikker van
wand dan
tot
eie7''eti;
deze zijn
iets
de conidiën (hoewel juist Pei^onospora
Schleideni betrekkelijk dunwandige oösporen vormt); wanneer later het plantendeel, waarin
ken zij
vrij
;
zij
gezeten
zijn, verrot,
vallen op den grond en raken later
zij
onder de oppervlakte;
zij
bij
gera-
bewerking
overwinteren en kunnen het volgende
jaar aanleiding geven tot het opnieuw verschijnen der ziekte.
De
om
conidiën, die zich buiten op de bladeren vormen, zijn te teer te
overwinteren: deze zorgen slechts voor de verbreiding van
de ziekte in den zomer. Bij
vochtig weer kan de
Peronospora-
het voorjaar
droog
;
ziektQ der uien en
Nu was
sjalotten eene groote uitbreiding erlangen.
echter juist
1897, vooral te Wageningen, aanhoudend zeer
en de ziekte zou daar dan ook
stellig
van weinig betee-
kenis zijn gebleven, wanneer niet op de door Peronospo7-'a aangetaste sjalotten zich eene andere
zwam had
slechts de aangetaste deelen der bladeren
ven dan anders
't
nog
geval zou geweest zijn,
gevestigd, die niet sneller deed afster-
maar
zich alras
ook
-
-_ 14
over de gezonde deelen verbreidde en ze deed sterven.
zwam, Mac7''Osporium parasiticum,
is
in
veel minder van uitwendige invloeden afhankelijk dan de
nospora, en heeft veel minder vocht noodig dan deze, digheden werd dus het
van de
sterfte in
Macrosporium weldra de hoofdoorzaak
de sjalotten te Wageningen.
Hoewel nu deze zwam gewoonlijk
zich vestigt op uien en
door Peronospora Schleideni werden
die vooraf
sjalotten,
Pero-
om welig
Onder de gegeven omstan-
en zich te vermeerderen.
te tieren
Deze
hare vermeerdering
aangetast, zegt Prillieux toch dat
eener ziekte kan optreden
zij
ook zelfstandig
als
oorzaak
(1),
DezeFransche plantenziektenkundige beschouwt Mac^-ospo-
rüun parasiticum
als een' bijzonderen
vorm van
de algemeen
voorkomende Pleospora he7''barum [Cladosporium herbarum),
op
die
allerlei
gestorven en stervende plantendeelen zeer
algemeen voorkomt en door hare zwarte of donkerbruine conidiëndragers daarop een zwart pluis doet ontstaan, onder den
naam
«»
het zwart
»
Evenwel kan het zwart ook
bekend
oorzaak van eene bepaalde ziekte
bij
graanplanten optreden
De oppervlakte der sjalottenbladeren
waar
MacrospoiHum
zich het
het gevolg van
is
als (2y.
op de plaatsen,
veriooni, zwart gevlekt; dit
de aanwezigheid van tallooze, in groepjes
is
bij
elkaar staande, bruine, uit verscheiden cellen bestaande conidiëndragers, welke hier en daar kleine opzwellingen vertoonen,
en op sommige plaatsen zijtakken vormen,
die
hoofdtakken, op hun uiteinde een conidium dragen. diën
bruin, zeer groot en
zijn
(1) Prillieux
«
Maladies des plantes agricoles
Prillieux et Delacroix siticu'iu », in
3" fase.
!>.
«
Maladie de
1'ail
vrij
Deze coni-
onregelmatig door
», I. bl.
145
II.
230.
produite par Ie Macrospo)-ium parw-
Bulletin de la sociêtê mycologique de France
»,
Tomé IX
1893,
201.
(2) Zie
wassen
«
dik,
even als de
», I,
o. 1)1.
a.
73.
Ritzema Bos,
«
Ziekten en beschadigingen der Kultuurge-
;
—
15
—
lusscheuschotlen verdeeld en niet altijd van denzelfden
soms ovaal, soms bijkans bolvormig,
meer lang dan breed.
vorm
in ieder geval niet
Hare lengte bedraagt 0,042-0,048
:
veel
mill.
—
De plekken der bladeren, welke door Peronospo7^(i alleen met een
zijn aangetast, zijn geelwit of wit,
de
(aan
bedekt
met
conidiëndragers
maar waar ook Macrospojnum
;
lilakleurig grijs dons
de conidiën
toe
schrijven)
te
zich bevindt,
worden
de gestorven bladvlekken met een zw^art aanslag bekleed.
mycelium van deze
zwam
bladeren en woekert snel voort.
—
Zoodra men op zijne akkers met sjalotten waarneemt de
Peronospora -ziekte
alleen,
zij
't
Het
verbreidt zich in het inwendige der
alleen,
't zij
de MacrosjJorium-ziekie
't zij
eindelijk beiden gezamenlijk,
is
het raadzaam, de
aangetaste planten ten spoedigste te verwijderen en te verbran-
Wel
den.
gewend dit
zegt Frank,
het zwavelen in
ziekte
zijn;
te
middel,
't
dat in Italië tegen de
Peronospora-
voorjaar met succes schijnt aan-
't
maar het
ligt
in
den aard der zaak dat
welk met zoo goed gevolg tegen verschillende
soorten van meeldauw
(o. a.
tegen de druivenziekte) wordt aan-
gewend, tegen dePeronospora niet geheel afdoend kan in
zijn, wijl
laatste geval niet slechts de uitwendig op de bladeren zit-
't
tende conidiën maar ook inwendig in de bladeren aanwezige
oösporen
te bestrijden zijn
Zeker zal door het zwavelen de
verbreiding der conidiën kunnen worden tegengegaan of althans
verminderd alleen niet
;
maar men
zal toch in ieder geval
kunnen volstaan, en men
nietigen, de zieke planten
zal
om
met zwavelen
de oösporen te ver-
moeten uittrekken en verbranden.
Daar de Bouillic Bordelaise met goed gevolg tegen plantenziekten
is
gtïbruikt,
welke door andere Peronosporeëen worden
veroorzaakt {Phyloplitliora infestans
Peronospora
viticola van den « valschen
der
aardappelziekte
meeldauw
»
van den
wijnstok), zoo laat zich met grond verwachten dat dit veelbc-
proefde middel ook hier niet zal falen.
Men passé het echter vroeg
in
't
voorjaar toe, zoodra
ziet verschijnen;
en
in
-
men maar
dit niet slechts
besmettelijke ziekte in lijkst te bestrijder is,
't
de eerste sporen der ziekte
omdat
in
't
algemeen elke
begin van haar optreden het gemakke-
maar ook
1°
omdat men op deze wijze
zooveel mogelijk de vorming van oösporen in de bladeren voor-
omdat men daardoor kans heeft, de vestiging van Macrospoinum parasiticum op de aangetaste planten tegen te
komt en
2°
gaan. J.
RiTZEMA Bos.
HET ROTTEN DER AARDAPPELEN.
Het door de landbouwers zoo algemeen bekend verschijnsel
van het rotten der aardappelen kan door verschillende oorzaken Het komt vooral voor
worden teweeggebracht. weinig bewerkte schijnt,
of slecht gedraineerde
na den oogst,
in vochtige,
gronden en de rotting
aardappelhoopen nog
in de
te
kunnen
voortgaan, vooral wanneer deze op een vochtige .en slecht ver-
bewaard worden.
luchte plaats
Gedurende mijne onderzoekingen betreffende het schurft der aardappelen
ming zij
te
(Ij,
ben ik in de gelegenheid geweest een waarne-
doen nopens het rotten der aardappelen en ik meen, dat
wellicht voor
de
landbouwers
een
zeker
belang kan
opleveren.
Halsted, eenwel bekende noordamerikaanschephytopatholoog, heeft
met goeden
uitslag zwavel
aangewend tegen het
schurft der aardappelen en het rotten der pataten. schurft
werd
170 a 300 kilogr.
aardappelknollen, die bestemd waren
(1)
den
Zie over deze ziekte
:
G.
Tegen het
zwavel per hectare gebruikt.
Staes,
om
gepoot te
De
worden,
Het schurft of de pokken van
aardappel. Tijdschrift over plantenziekten, 1895, bl. 19.
— werden vooraf
17
—
zwavelbloem gerold en de zwavel, die na deze
in
bewerking overbleef, werd in de voren van den aliker gestrooid. 1896
In uit de
nam
ik een proef
met schurftige aardappelen,
omstreken van Antwerpen afkomstig waren
werden, zonder eenige voorafgaande behandeling, geplant;
de
werden vooraf
andere
in
;
die
de eene
in potten
zwavelbloem gerold
en een kleine hoeveelheid zwavelbloem werd in de aarde ge-
De potten bleven gedurende den ganschen zomer aan
mengd.
voorwaarden onderworpen en de oogst werd gedaan
dezelfde
den herfst. — gunstig
:
plekken.
bekwam
in
De uitslagen van deze proef waren volstrekt on-
de aardappelen uit al de potten vertoonden schurftige
De heer Marchal
een dergelijke proef nam,
(1), die
een even ongunstigen uitslag.
de zwavel volkomen
onwerkzaam
de aardappelen in België aantast
Anders schijnt het gesteld
is
—
Het schijnt dus dat
voor het schurft, hetwelk
(2).
te zijn,
wat het
rotten aangaat
:
de knollen, die door mij werden geoogst uit de potten, welke
met zwavel waren behandeld, waren volkomen gezond en vertoonden geen andere ziekteverschijnselen dan de schurftige vlek-
Daarentegen waren de knollen uit de niet behandelde
ken.
potten voor het meerendeel reeds aan het rotten en met schimmel bedekt.
Uit deze eenige proef, die trouwens in betrekkelijk
slechte
maar op
kleine schaal en
voorwaarden werd genomen, kan men
geen vaste gevolgtrekking afleiden.
—
Meer uitgebreide proe-
ven, die ik ongelukkiglijk niet in staat ben te doen, zullen alleen
kunnen bewijzen
of de
zwavel wezenlijk een werkzaam middel
tegen het rotten der aardappelen
is.
Behalve haar mogelijke werking tegen de ziekten der knollen, schijnt de
zwavel daarenboven een rechtstreekschen invloed
(1)
Bulletin de VAgriculture. Bruxelles, 1897, p. 187.
(2)
Er schijnen verscheidene soorten van schurft
te bestaan.
2
—
18
op den plantengroei te hebben.
waarnemingen
— Men weet namelijk
werking heeft op den groei van den wijnstok wijnstokken
dooi'
de
van H. Marès, dat deze stof een zeer gunstige
zijn krachtiger
en groener
;
de gezwavelde
:
hunne bladeren
blijven
langer behouden en het rijp worden der druiven wordt erdoor
vervroegd
den
De zwavel
.
als een meststof
dient daarenboven voor
beschouwd
te
sommige gron-
worden en kan
in
den bodem
een belangrijke rol spelen.
Wat zijne
de aardappelen betreft, heeft de heer
boven aangehaalde proef meenen waar
te
Marchal
bij
nemen dat de
zwavel den plantengroei bevorderde en de opbrengt vermeerderde.
Het schijnt mij dus dat het de moeite waard zou zijn eenige proeven te nemen omtrent de werking van de zwavel en ik zal zeer gelukkig zijn, indien dit opstel daartoe eenige lezers mocht aanzetten.
— Om
een gunstigen uitslag te bekomen, ware het
misschien voldoende de vochtige aardappelknollen in de zwavel-
bloem
te rollen, alvorens ze uit te planten, of
een kleine hoeveel-
heid zwavel uit te strooien op het oogenblik der planting.
In
deze voorwaarden zou de benoodigde hoeveelheid zwavel
niet
zeer aanzienlijk zijn en de onliosten der
eventueel gemakkelijk vergoed
behandeling zouden
worden door een vermeerdering
van de opbrengst, D'"
P. NiJPELS.
EEN ZIEKTE VAN SOniRIIGE LILIURI- (LELIE-) SOORTEN-
Onlangs
is
in
Noord-Amerika een kleine verhandeling
verschenen over een ziekte, die aldaar
(1)
bij leliën is
(1)
waargenomen
The Bermuda Lily Disease, a preliminary report of investigations,
bv Albert f. Woods.
U.
S.
Department
vegetable Physiologie and Pathologie.
of Agriculture,
Bulletin n» 14
Division of
— 1897.
-
19
-
en die groote schade kan berokkenen
—
Wij achten het nuttig
werkje mede
hier het voornaamste uit het
omdat het kweeken van
.
leliën,
te deeleu, vooreerst
en vooral van sommige soorten
met groote bloemen, ook ten onzent
in de laatste jaren een aan-
genomen en vervolgens omdat, zooals
zienlijke uitbreiding heeft
;
verder zal blijken, de bedoelde ziekte eveneens in onze streken schijnt
voor
Ziehier beschrijft «
te
komen.
hoe
Woods
uitwendige
de
ziekteverschijnselen
:
Deze
lelieziekte is gekenschetst
door het
spotten
«
» of
spikkelen (gevlekt worden) en door den gedraaiden (gewrongen)
—
stand van de bladeren en meestal ook van de bloemen, het spotten van de schubben der bollen, en in
door den achterlijken groei van de planten. zijn de eerste bladeren,
meer witte,
of
als
zij
In erge gevallen
boven den grond verschijnen,
min gedraaid en geteekend met
dikwijls
in
de
lengte
door
algemeen
't
gestrekte,
schrompelde vlekken of strepen.
geelachtig
kleine,
meer
min
of
ver-
Deze nemen langzamerhand
toe in grootte,
worden tevens bleeker en zakken
verdrogen en
worden
eindelijk in,
volgende
Ieder
lichtbruin gekleurd.
krans bladeren wordt op dezelfde wijze aangetast en ook de
bloemen vertoonen de verschrompelde vlekken en de verdraaiinSomtijds zijn erg aangetaste planten schijnbaar sterk en
gen.
krachtig,
maar gewoonlijk brengen
kleine, scheef »
gewrongen bloemen
zij
slechts oen
of
twee
voort.
Het gebeurt dikwijls dat de bladen van een zieke plant
niet allen in gelijke
mate aangetast
middelste of bovenste bladkransen lijdend zijn, terwijl de andere
zijn.
Onder de onderste,
kunnen er verscheiden erg
nog betrekkelijk gezond
soms kunnen ook de bladeren aan één
zijde
van den stengel meer
gevlekt zijn dan aan de tegenovergestelde zijde, het geval
is,
één zijde van het blad
betrekkelijk gezond
blijft.
is
of,
zooals dikwijls
ziek, terwijl de
Daarenboven
uitzien;
ziet
men
ander nog
dikwijls de
—
20
— waar de bladeren
weefsels van den stengel, op de plaats plant zijn, inzakkea en bruin
worden op
inge-
dezelfde wijze als de
aangetaste weefsels van de bladeren.
Wanneer de bloemen vlekken
»
meer
vertoonen, kunnen
zij
niet
verkocht worden, onverschillig of de bladeren tevens erg
ziek zijn of niet,
—
en natuurlijk
Wanneer de bloem en
voor den kweeker.
een volkomen verlies
dit
is
eenige van de bovenste
bladkransen gaaf blijven, worden de planten gewoonlijk tot versieringsdoeleinden aangewend, daar
Over
langd worden.
't
waar
alleen bloemen ver-
algemeen worden echter volmaakte
bloemen en bladeren geëischt, en ieder gebrek, hoe klein ook, vermindert de waarde van de plant.
Volgens
rum
WooDS
harrisii
L.
als
tast de ziekte
Lilium aurantum
bij
aan;
(1) (2)
en
»
even ernstig Lüiumlongiflozij
bij
werd ook waargenomen L. candidum
Op de Bermudas-eilanden vertoont de
lelie).
velden, op het oogenblik dat de planten
Dikwijls
blijft
voorkomen
«
want, -
schrijft
kwamen uit bollen dan
die
w^itte
nog niet volwassen
zijn.
het onderste gedeelte van de plant gezond, terwijl
de bovenste gedeelten ziek worden. twijfeld
(de
ziekte zich op de
is
ziekte
moet ook onge-
in de Nederlanden, Frankrijk en
—
Woods, uit die
van de Bermudas.
De schade
De
Japan
(3),
ik heb planten gezien, die voort-
landen en niet minder aangetast waren «
aanzienlijk
:
het aantal bollen, die niet uit-
loopen of slechts aan verkrompen planten het aanzijn geven,
(1)
Lilium harrisii wordt door velen
van
teit)
L. longifiorurn
als
een verscheidenheid
(of varië-
beschouwd, en wordt alsdan Lilium longifiorum
floribu7idum genoemd. (2)
sche
Waarschijnlijk wordt hier Lilium auratum bedoeld, een Jai)an-
leliesoort,
die
thans
nagenoeg overal op groote schaal wordt
gekweekt. (3)
Japan
is
het vaderland van Lilium longifiorum, L. auratum en
een aantal andere Lilium soorten.
—
—
21
bedraagt zelden minder dan 5 ten honderd en gaat dikwijls 20
en zelfs 30
h. te boven.
t.
dat voortspruit uit de tot
60
t.
h.
Daarenboven dient nog het
van de opbrengst geschat
Over de oorzaak van de ziekte
te
worden.
zijn de
mededeelingen en proeven
eens; uit al de
verlies,
verminking van de overige planten, op 20
kweekers het
niet
blijkt echter, dat alle
ongunstige voorwaarden, die de planten zwakker maken, ook
waarden
zijn
o. a.
P
:
Dergelijke ongunstige voor-
werken.
de ziekte in de hand
uitgeputte gi'ond, al ziet
men
de ziekte
wel eens verschijnen op goeden, vruchtbaren grond en grond, die te voren nooit leliën heeft gedragen afsnijden
vroegtijdig
bloemstengel
—
;
men;
—
iets A""
het te
daardoor wordt aan den bol een groote hoe-
;
;
—
den grond halen der bollen, nog vóór het rusttijdperk
gebroken,
waardoor eveneens de planten
de gebrekkige keus
3° het
die tot de
Woods beweert
dat
daartoe niet de beste en de krachtigste planten uitkiest,
men maar neemt wat voor
het ras na eenigen
tijd
komt op
de hand
;
men
maar
die wijze zal
— 5° een gebrek-
natuurlijk verzwakken;
kige behandeling gedurende het forceeren
aan-
is
in kracht afne-
van de planten,
vermenigvuldiging gebruikt worden;
dat
op
van de bloemen met een deel van den
veelheid voedsel onttrokken en de plant verzwakt uit
zelfs
2''
der
bollen,
b.v.
ongunstige voorwaarden wat warmte of vochtigheid aangaat.
WooDS in
heeft zelf
kunnen waarnemen dat
overtollige vochtigheid
den grond een geringe ontwikkeling van de wortels en dus
het ontstaan van
De
zwakke planten
ten gevolge had.
eigenlijke oorzaak der ziekte
van kleine insecten
:
is
echter de aanwezigheid
mijten en bladluizen, die wel eens op krach-
tige planten te vinden zijn,
maar over
't
algemeen, veel talrijker
op zwakke en ziekelijke planten voorkomen.
De bolmijt [Rhizoglyphus echinops) insect
is
een traag, wit
met bruine beenen, dat de grootte van een mosterdzaad
—
—
22
bereikt, doch in de jongste toestanden
zichtbaar
lijks
Rhizoglyphus
is.
met het bloot oog nauwe-
leeft in tallooze
exemplaren
in de afstervende schubben en wortels, en boort zich hieruit een
weg naar basis al
de nog gezonde gedeelten der plant.
van den bol worden
zij
schadelijk,
Vooral aan de
omdat
zij
deze heel en
doorknagen en hieruit overgaan naar de wortels, die
ten
zij
onderen brengen. Uit in zij
WooDS proeven
waren
bleek dat deze bolmijten in staat
minder dan één week de wortels zoozeer
te beschadigen, dat
aan de plant geen diensten meer konden bewijzen. Daartoe bepaalt zich echter de berokkende schade
niet,
want
de gangen der bolmijten worden weldra ingenomen door bacteriën en
zwammen,
daar ook
zij
die
den ondergang van de plant verhaasten,
de gezonde weefsels aantasten.
De bladeren en bloemen hebben vooral werking van b 1 ad 1 u
i
z en
[Aphidae)
deze insecten de bladopperhuid niet,
«
.
te lijden
door de
Gewoonlijk doorboren
maar steken hun zuigorgaan
door de huidmondjes heen tot in de onderliggende, zachtere weefsels, die
wond
zij
uitzuigen; tevens
wordt waarschijnlijk
een stof gebracht, die prikkelend werkt...
in de
Wanneer een
jong blad of een bloemknop van een dergelijke plant door de bladluizen wordt geprikt, groeien de weefsels niet meer nor-
maal voort, maar
zij
vertoonen plaatselijke opzettingeu
cellen verliezen haar bladgroen,
min doorschijnend
(1).
Na
worden dunwandig en meer
drie
of
vier
lelieziekte
kenschetsend
de of
weken zakken de
geprikte plaatsen in en er ontstaan spikkelingen,
welke voor de
:
zijn.
zooals die
Ten gevolge van
den gehemden groei der geprikte plaatsen wordt de stand van de bladeren en de bloemen gewrongen.
WooDS vond
»
dat de insecten den winter doorbrachten tus-
schen de schubben der bollen.
(1)
Dus oen
soort van intumescentia, zooals die waarvan op blad. 186
van den 3° Jaarg. van het Tijdschrift over Plantenziekten sprake
is.
-
—
23
WooDS beweert daarenboven
dat
men
soms,
bij
krachtig
bespuiten, water door de huidmondjes van de bladeren heen in
het inwendig weefsel
waar
drijft,
het dan een plaatselijke ver-
Tevens zouden met
stikking der cellen zou teweegbrengen.
zwammen wel
water bacteriën en sporen van schadelijke het weefsel der bladeren gebracht
worden zoo ;
iets
dit
eens in
zou natuurlijk
do schadelijke werking van het ingedrongen water nog
komen
versterken.
Bestrijding. De te gebruiken voorbehoedmiddelen worden door den aard van de ziekte aangewezen krachtige, gezonde planten te
:
men moet
bekomen en daartoe dienen de
volgende maatregelen aanbevolen te worden tot de
vermenigvuldiging bestemd
gelezen worden;
men worden,
—de
bloemen
gedeelte van den stengel
denzelfden grond
de bollen, die
:
zullen zorgvuldig uit-
zijn,
bollen zullen niet uit den grond geno-
vóór het rusttijdperk
zal vermijden de
trachten
af to ;
aangebroken;
is
—
men
samen met een groot
snijden,
— men zal de bollen
kweeken of ten minste dezen
niet te lang in
bij tijds
bemesten;
— groote vochtigheid in den grond dient voorkomen te worden, enz. — Verder dient men de bollen vóór het planten aandachtig na
te zien, ten einde al de aangetaste te verwijderen.
—
Het
dooden der mijten tusschen de schubben van de bollen gaat met veel moeilijkheden gepaard en een afdoend middel daartoe
WooDS nog
niet aanbevelen.
kan
Het dooden der bladluizen kan
de kasplanten geschieden door middel van tabaksrook en
bij
bij
de
vollegrondsplanten door middel van bespuitingen. Eindelijk raadt
Woods aan proeven
te
nemen om den paar-
den-, koe- of schapenmest, die veelal tot bemesting
gewend, door scheikundige meststoffen
te
wordt aan-
vervangen. G. Staes.
.
— CHLOORBARYUmOPLQSSING
24
ALS
— VOOR
BESTRIJDINGSffllDDEL
SNUITKEVERS.
MoRAVEK
schreef in het
«
Oesterreich. landwirt. Wochenblatt »
(1897, bl. 250, zie Referaat: Centralhlalt
tenkunde und Infektionskrayikheiten,
Bakteriologie, Parasi-
f.
2« Abth.
1898, bl. 156) een
kleine verhandeling over een toestel tot het besproeien van beetwor-
De beschrijving van dit toestel laten wij liier achterwege, wenschen de aandacht te vestigen op de oplossingen, die daarbij aanbevolen worden tot het verdelgen van snuitkevers op telplanten.
maar
wij
beetwortelplanten
De gebruikte
stof is
chloorbaryum
in oplossingen
a 2 en 3 ten hon-
derd. Beetwortelkiemplantcn, die slechts één tot drie dagen
oud
zijn,
verdragen zonder de minste schade een besproeiing met een oplossing
Wanneer de beetwortelplanten reeds 4 bladeren men zonder vrees voor schade een oplossing 3 1. h.
a 2 ten honderd. vertoonen, kan
tl
De snuitkevers zouden reeds na zeer korten
gebruiken.
enkele minuten) sterven.
— Voor zeer
tijd
(na
jonge planten wordt slechts
een zeer geringe hoeveelheid chloorbaryumoplossing vereischt 230
liter
per hectare zou voldoende
zijn.
— In de meeste
gevallen
:
is
het voldoende de besproeiing gedurende den zomer twee- of driemaal te herhalen
om
de schadelijke snuitkevers te vernietigen en dit met
zeer geringe onkosten.
Op rijk;
zich zelf
zij
laat
genomen, is deze mededeeling voorzeker reeds belang-
daarenboven nog veel andere toepassingen van de
chloorbaryumoplossingen te gemoet zien schijnlijk, dat
zij
;
het
is
immers niet waarwerkzaam zijn,
alleen tegen snuitkevers zouden
maar men mag aannemen, dat ook in andere gevallen chloorbaryum diensten zal kunnen bewijzen. — Eenige zorgvuldige proeven met de hooger vermelde oplossingen schijnen ons daarom zeer gewenscht toe,
en wij
zijn
voornemens
die in
den loop van
nemen, ten einde hare werkzaamheid
als
dit jaar te
onder-
insectendoodendmiddel
nader te leeren kennen. G. Staes.
Phytopatliologiscli Laboratarium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsterdam
K.V
Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te
Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten ONDER
VAN
RITZEWIA BOS en
D-^ J.
Vierde Jaargang.
RKDATII::
—
2'-'
G.
STAES.
Aflevering.
i
Mei
1898.
Verslag van de vergadering
phg topathologische Verecniging,
der Nederlandsche
gehouden op Zaterdag 5 Maait 1808.
De Nederlandsche Phytopathologische (Plantenziektenkundige) Vereeniging hield in de collegekamer «
Willie
den 5" Maart 1898 haar jaarvergadering
van het Phytopathologisch Laboratorium
Commelin Schol ten
van den voorzitter Prof. rijke opdracht der
J.
»
te
Amsterdam.
Bij
afwezigheid
Ritzema Bos, ingevolge een belang-
Regeering naar het buitenland vertrokken,
werd de bijeenkomst geleid door den heer D. K. Welt, lid van de 1^^® kamer, te Usquert. De notulen der vergadering van 10 Maart 1897 werden gelezen en goedgekeurd en naar aanleiding daarvan deelt de secretaris mede
:
dat de 50 gld., beschik-
baar gesteld voor het Phytopathologisch Laboratorium, indien dit besluiten
ling te
's
mocht deeltenemen aan de landbouw-tentoonstel-
Gravenhage, niet zijn uitbetaald geworden omdat de
deelname niet heeft plaats gehad; dat het
2^'*^
deeltje
van het
boekje, door Prof. Ritzema Bos samengesteld, over het bescha-
digen van cultuurgewassen door planten en dieren, verschenen
en aan donateurs en leden der Vereeniging gratis toegezonden is;
en eindelijk dat de 100
gld.,
beschikbaar gesteld voor voor-
—
—
2ü
drachten op plantenziektenkimdig gebied, zijn uitbetaald aan Prof. J. Ritzema Bos, die achtereenvolgens als spreker optrad te
Amsterdam
(2
maal), te
Nieuw Buinen en
Onder de ingekomen stukken
te Zuidlaren.
het bericht van hot
is o. a.
overlijden van den onder- voorzitter der Verecniging, den heer P. F. L.
Waldeck,
te
In de plaats van den betreurden
Loosduinen.
doode, die juist aan de beurt van aftreding was, wordt tot bestuurslid gekozen de heer
M. P. Ruijven,
te Poeldijk.
Uit de rekening van den penningmeester blijkt dat het saldo
op den 1" Januari 1897 bedroeg M'aren
/.
280,42 en de uitgaven
rekening 1898 bedraagt gelijk verleden f.
252,50.
jaar,
«'
aan
gld.
Dodonaea
f.
262,03, zoodat het saldo op
Het aantal donateurs
365,75.
f.
35 en hunne
j
aarlij ksche
Het ledental der vereeniging
Besloten werd
van 50
347,36; de ontvangsten in 1897
f.
»
te
plantenziekten
»
om wederom, te bieden
is,
contribubutie
396 gestegen.
is tot
gelijk vorige jaren, eene
som
aan het kruidkundig genootschap
Gent voor de uitgave van het
«
Tijdschrift over
en 150 gld. beschikbaar te stellen voor voor-
drachten op phytopathologisch gebied.
Haarlem, 10 Maart 1898.
De D»"
CETONiA STICTICA
In de lente van 1897, n.
1.
IN
H
secretaris, J.
C ALKOEN.
BROEIBAKKEN.
op 9 en op 21 April, werden mij
inlichtingen gevraagd betreffende een insect, dat in buitenge-
woon
aantal in broeibakken
werd
exemplaren waren afkomslig
uit
aangetroffen.
De
mij gezonden
twee, nagenoeg een uur van
elkander gelegen plaatsen, te Destelbergen en te Beirvelde (ar-
rondissement Gent).
Het bleek dat men hier
te
doen had met
— Cetonia stictica, een kever ia
—
27
voor zooveel mij bekend
die,
is,
onze streken gewoonlijk niet zeer overvloedig voorkomt.
Cetonia stictica behoort tot hetzelfde geslacht als de g o u d e n tor [Cetonia aurata), die treft
en door zijn grootte
men op (tot
bloemen,
b. v.
op rozen, aan-
18 millim. lengte) en door zijn
schitterende goudgroene kleur
al
— Cetonia stictica
levendig gekleurd
is
zwart, maar
minder
't
oog springt. ;
vertoont een aantal witte stipjes.
wel ccnigszins op den grooten julikever
gelijk het
kever
is
dadelijk in
maar Cetonia
[Melolontha fullo),
kleiner en wordt slechts 10 a 12,
De oppervlakkige
ten hoogste
gelijkenis tusschen
(meikever en duinkever)
is
nauw verwant met
Daardoor
duin-
of
stictica
is
veel
14 millim. lang.
Cetonia en Melolontha
trouwens
niet moeilijk te ver-
bloemen kevers, waartoe Cetonia
klaren, de
het insect
behoort, zijn
de loofkevers, waarvan Melolontha aXs
type kan beschouwd worden beide behooren tot dezelfde familie, :
nl.
Bladsprietigen
de
In de
(Lame//2Cor;?za).
werken over schadelijke dieren wordt
van Cetonia stictica gewag ge-
en dan nog maar terloops
Algemeen wordt
maakt.
die
kever beschouwd als zijnde zonder
belang voor de houtteelt of den tuinbouw.
men,
in het
insect
slechts zelden,
Zijne larve leeft, zegt
vermolmde hout van oude boomen en het volkomen
komt veelvuldig voor op
stuk vreet.
distels,
waarvan het de bloemen
Door het vernielen dier bloemen wordt natuurlijk
het vormen van het zaad voorkomen en de sterke vermenigvuldiging van dit lastig onkruid wel eenigszins tegenhouden
;
wijze zou het insect dus nog wezenlijke diensten bewijzen.
schade wordt slechts zelden gesproken. lot(1), heb ik over Cetonia stictica
hoe schadelijk
die bewijzen
Avorden kan
(y)
Les
dit dier
Van
Alleen in Montil-
meer inlichtingen gevonden, voor gekweekte gewassen
:
iiisccles nuisibleSjlSOl,
op die
bladz. 15S-159,
—
Ineen mededeel in gaan de «Sociélé nationale d'agricullure
"
de France
Museum
Ceionia stictica wordt teweeggebracht en op de mid-
om
J.
heeft E. Blanciiard, professor aan het
»
de aandacht der landbouwers gevestigd op de schade,
te Parijs,
die door
delen
—
28
dien kever ie bestrijden.
Reiseit
had
(Ij
in
't
jaar 1889 in gansch Normandië de
appelboomen met bloemen beladen gezien, zoodat de eigenaars op een rijken oogst rekenden.
Hunne teleurstelling
is
zeergroot
geweest. De kleine zwarte Cetonici's waren zeer talrijk, en de
gevolgen bleven niet uit appeloogst
Om
was
:
de bloemen vielen grootendeels af en de
bijna overal uiterst gering.
ertoe te
komen
een schadelijk insect
eerst en vooral noodig zijne
gewoonten,
te
vernielen
voor wat Cetonia aangaat, dat
toestand van larve leeft in
vermolmd hout
bladeren en uitgedroogde zaden.
overblijfselen
dige
al
te
kennen.
dit insect in
of in
Wanneer men
van beplantingen van appelboomen
hoopen
Cetonia onmogelijk geworden
zijn
den
afval,
in de nabij lieid
de hoopen van plantaar-
doen verdwijnen, zal het ook
zal
het
zijne zeden, zijne levens-
wijze in de verschillende tijdperken van zijn beslaan
Nu weet men,
is
zich
voor
verder te vermenig-
vuldigen.
Wij kunnen hier een zeerafdoende proef aanhalen, die eenige jaren geleden (het
loog Perris
bloemen van ;
het
in 1873),
door den beroemden entomo-
werd genomen.
Een nijveraar
nield
was
zijne
—
aldus schrijft Perris
pereboomen door een
was Ceionia
— klaagde
insect
dat de
werden ver-
stictica die, gedurende 2 jaar, heel
den oogst had vernietigd, door de stempels en meeldraden der
bloemen op
te vreten.
Ik verklaarde dat er ergens hoopen van ouden mest of van
{\j
Bidh:ii)i des Sccmccs de la Soci'fié nalioncde d' agricidture de France,
1800, n"
r>,
p. 297.
.
— afval moesten beslaiin,
—
die de larven
van Cclotiia
Dit bleek werkelijk het geval te zijn
verstrekten. mij
20
:
tot voedsel
men
braclit
een reusachtigen hoop van afval en van katoenzaden, die
bij
Deze hoop, waarop een aantal
vol Cefonia-lavven zaten.
heemsche planten groeiden, werd
uit
uit-
elkaar getrokken en aan
de hoenders overgeleverd, het volgend jaar waren er geene
CetonicCs meer en de boomen droegen overvloedig vruchten.
Nu dat is,
dü levenswijze van deze kleine Cetonia goed bekend
zullen de eigenaars van
appel- en pereboomgaarden wel
weinig waakzaam
inzien, dat het voldoende is een
hunne oogsten tegen In
de
dit insect te
om
te zijn
vrijwaren.»
beide gevallen waarin ik geraadpleegd werd,
was
de bladeren Cetonia stictica ook zeer schadelijk geworden van de jonge plantjes, en vooral de jonge oksclscheuten van :
meloen plantjes, die zich in de broeibakken bevonden, wer-
den weldra afgevreten en wanneer do kevers zich
uit
de bakken
kondenverwijderen,vlogenzij naar bloomen van zeer verschillende soorten, vooral van
Narcissus
die reeds begin April bloeide telijk
(gele Paaschlelie of
en althans
Narc
i
s
),
to Destelbergen, gedeel-
met het oog opliet verkoopen der afgesneden bloemen werd
gekweekt.
Het
was geen zeldzaamheid
Narcissiis tien en meer exemplaren van te treffen, die bezig
pels, in liad in
in ééne
bloem van
Cetonia stictica aan
waren de bloembladen, meeldraden, stem-
een woord, de gansche bloem af te vreten.
Hetzelfde
meerdere of mindere mate plaats met andere bloemen,
zooalsikzelf in de moestuinen, die
waren kon waarnemen; gemakkelijk voeden, door
Het
is
bekend
dat,
in
bij
de broeibakken gelegen
gevangen toestand kon
allerlei
ik die diertjes
bloemen in hun bereik te
stellen
Cetonia stictica een bloemenbezoekende
kever
is,
meel,
maar de bloemdeelen van
die zich echter niet tevreden
houdt met honig en
stuif-
vele plantensoorten vreet,
—
hetgeen door den gouden tor en ander bloemkcvers eveneens
wordt gedaan.
—
00
—
Ik heb echter nergens in de literatuur vermeld gevonden dat Cetonia sHctica zich ook met jonge planten voedt, het mogen
nu wilde
of
gekweekte gewassen
Om die
zijn.
reden acht ik
het waarschijnlijk dat het insect inde door mij onderzochte gevallen; jonge planten heeft aangetast,
gedwongen was.
Immers,
omdat het door den nood
niet zoodra
van de broeibakken opgelicht
of men
waren de glazen ramen
zag de kevers den eenen na
den anderen, uit de bakken kruipen en wegvliegen.
Hoe waren de kevers
in de
broeibakken gekomen? Ik meen
daaromtrent de volgende onderstelling te mogen maken. compost, die zal dienen
om
broeibakken aangebracht
te
De
boven de laag paardenmest in de
worden, wordt soms meer dan één
jaar op voorhand gevormd uit geteerden mest, allerlei afval, blad- enboschgrond (in Vlaanderen zeer dikwijls, doch natuurlijk
heigrond genoemd)
ten onrechte
gelegd.
die op
hoopen worden
In deze hoopen zullen de larven van Cetonia
hebben en aldus
in de
bakken
zijn aangeland.
volwassen dieren zeer vroeg
die daarin heerscht zullen de
een grond te voorschijn zijn
gewoond
Door de warmte,
gekomen en
bij
de jonge planten aangetast hebben. In den natuur, meen
komt Cefonia De
uit
gebrek aan beters, ik,
stictica eerst laler voor den dag.
bestrijding
van het insect was
in dit geval
wel wat
tijd-
roovend, doch niet zeer moeilijk. Deze kevers zijn tamelijk
logen traag, en vertoonden alleen lustlot vliegen op de warmste uren van den dag.
van de kevers, die
Het was dus mogelijk het grootste gedeelte uit
do aarde te voorschijn
kwamen,
te verza-
melen door één of tweemaal per dag de broeibakken zorgvuldig te
onderzoeken,
's
Middags, toan de bakken op lucht stonden,
kon men desnoods ook op de bloemen,
die in de
nabijheid
groeiden, de jacht voorzetten.
Ik hebook in een broeibak, met een pal-injecteur(I) inspui-
(1)
Zie ever den pal-injecteur het opstel van J. Ritzema Bos in dit
tijdschrift, 2^ jaarg., bladz. 28.
—
.-— 31 tingen met benzine beproefd.
Cetonia geen
last
meer gehad,
Daarna llv
echter geen besluit trekken, want
men
lieeft
daarin van
durf uit deze proefneming
zij
werd
toen
eerst gedaan,
de meeste kevers hoogst waarschijnlijk de bakken reeds hadden verlaten.
Die proefneming heeft mij ecliter toegelaten te consta-
teeren dat in de zoo poreuse bosch- en mestaarde der broei-
bakken men ongestraft hooge dosissen benzine kan gebruiken de inspuitingen werden gedaan op afstanden van ten hoogste :
20 centimeter
in iedere
richting, en
bij
iedere inspuiting
5 kubiek centimeter benzine in den grond'gebracht.
vernomen dat de jonge meloenplanten,
ik niet
werd
Toch heb
die pas een
dagen vroeger in die bakken waren geplaatst, daardoor
paar
in het
minst geleden hebben.
Voor het vervolg goed
te
zal het natuurlijk noodig zijn
onderzoeken,
alvorens
men hem
Daardoor zal het wel mogelijk
brengt.
in "de
zijn
den grond
broeibakken
het grootste ge-
en
deelte van de Cetonia-lwcYQW uit de aarde teverwijderen
aldus verder
kwaad
te
voorkomen. De Ce^onm -larven gelijken
tamelijk goed op kleine meikever- larven
(2)'
borstpooten zijn echter betrekkelijk korter
Cetonia dan
bij
die
'(engerlingen) bij
:
de
de larven van
van Melolontha. G. Staes.
DE HEDERIK OF AKKERmOSTERD (SINAPIS ABVENSIS) EN ZIJNE VERDELGING-
De strijd,
strijd tegen het
waarbij de landbouwer in de meeste gevallen reeds geluk-
kig te achten roeien,
(1)
onkruid iseen zeer lastige enonafgebroken
is,
wanneer
hij
erin slaagt, niet het onkruid uit
maar het binnen bepaalde grenzen
Zie figuur
bladz. 34.
engerling
:
te
houden.
Tijdschrift, o. Plantenziekten,
^f"
te
Het
jaarg
,
— belang van dien
wetenschap
als
32
—
wordt racer en meer, zoowel door do
strijd
door de practijK ingezien, en daaraan
het te
is
danken, dat in de laatste jaren, veel meer dan vroeger het geval
was, proeven geiiomen en waarnemingen gedaan werden, betreffende de bestrijding van het onkruid. Het gebruik der schei-
kundige meststoffen heeft daartoe voorzeker veel bijgedragen,
want men
sommige onkruidsoorten
heeft bevonden, dat
aanwending van bepaalde meststoffen geheel verdwenen
(1);
ook andere
op
veelheden
dit
Zoo werd
bladz.
de
69,
aanmoe-
onder den
b. v.
—
werken,
zijn reeds zeer
en ander kivaad in grasperken, in den tijdschrift,
niet tot de
in kleine hoe-
de voeding der planten gunstig
digende uitslagen bekomen.
Mos
wel
maar nochtans
geworden en daarmede
zijn beproefd
of grootendeels
zelf standigheden, die
eigenlijke meststoffen bchooren,
de
bij
titel
:
S^i?L?irgangY3.ïi
vertaling van een
opstel
van
R. Betten opgenomen, waarin gewezen werd op het nut van
zwavelzuur ijzer
(ijzervitriool)
doen verdwijnen
;
om mos
mos wordt
het
integendeel schiet krachtig en gezond dit
het gras
Ook voor weiden
uit.
is
middel aan te bevelen.
Nu is ook een Zieb
(1)
V.
:
P.
mededeeling verschenen van ScHULTz-Soest(2),
De Callwe en
thus) en hare bestrijding in 3«
grasperken te
de
in
er door gedood,
Jaargang, bladz. (2)
richs.
opstel
de
G. Staes-Dc Ralel of Ratelaar {Rhinan-
loeïdt'n. Tijdschrift
ScHULTZ-Soest,
Zur Yertilgung
maken
niet op te
imd
des Ackersenfs
Praktische Blatter für Pfhuizenschutz,1808, is
over Plantenziekten.
75.
of de schrijver alleen
des Bede-
afl.3, bladz.21
den
.
Uit dit
Akkermosterd
(Hederik, herik, \voMe,viï\(\.emo?,icTCL, SijiajAs arvcnsis) heeft bedoeld, die in Duitschland niet slechts
onrechte,
Hcder
i
c
Ac kers en f, maar ook, hoewel De echte H e d e r c h is
h wordt genoemd.
i
2:>hanHS RapJianislrum {Knoj)hcdcnk, wilde radijs), die
familie der Cruciferen behoort, als onkruid ook zeer
eveneens
ten
Ra-
tot
de
algemeen op zandi-
ge akkers en dikwijls naast den Akkormostei'd voorkomt.
Het
is
echter
zeer waarschijnlijk, dat de verder voorgeschreven doenwijze zoowel voor
de eene als voor de andere plantensoort doeltreffend zal blijken te
zijn.
— waarin deld
33
—
over andere proeven nicL ijzervitriool wordt gehan-
:
Tot herhaling van vroegere, goed geslaagde proefnemingen,
««
bezaaid, waartusschcn
met haver
gedeelte van een akker
werd op 20 Augustus een
weder een nog
van akkermosterd gedaan werd.
al
regelmatige uitzaaiing
Op 23 September was de ont-
wikkeling der planten vergenoeg gevorderd om de voorgenomen besproeiing te doen, de haver had 3-4 bladeren, de akkermosterd 2-4 bladeren boven de kiembladoren. De akker werd in 8 perceelen
gedeeld,
twee
bleven
werden
twee
onbehandeld,
besproeid met een oplossing ijzervitriool a 15 7o, twee met
eeue a 20
%, en twee met
eene a 30
"/o
;
voor ieder perceel
werd eene hoeveelheid gebruikt, berekend a 400
De besproeiing had
plaats
's
morgens
te 9
was de hemel bewolkt en de wind hard,
uur; 's
per hectare.
liter 's
voormiddags
namiddags zonne-
schijn.
Op 24 September waren de mosterdplanten op de besproeide gedeelten geheel en al afgestorven
;
de haver vertoonde hier en
daar enkele bruine blad toppen, maar hiervan bleef weldra niets
meer
over.
De proef bewees ook dat de oplossing a 15 voldoende was voor sterke vorst eerst
de
vernieling van
met einde November
doende gelegenheid
om na
"/o
ruimschoots
het onkruid. inviel,
gaan, hoe do haver zich verder na
te
de besproeiing zou gedragen hebben
;
het bleek hier ook, dat
van een beschadiging van de haver geen sprake was
:
zoowel
de kleur van de bladcr-en als in de hoogte van de stengels
geen onderscheid
te
sproeide planten.
»
Daar
bestond er vol-
in
was
bespeuren tusschen besproeide en niet be-
De onkosten der bewerking worden op de volgende wijze berekend voor 7 1/2 hectare
:
Rente en aflossingsrente van den besproeier of sprenkelaar (een toestel zooals tot het besproeien der aardappelen
met Bor-
—
34
—
deauxsche pap gebruikt wordt) 20
op 45 Mark
"'o
Mk.
.
9,00
90 werkuren a 25 Pfeunig
60 kilogr.
22,50
voor
dus
ijzervitriool per hectare,
7 V2 hectare, 450 kilogr. a 5 Pfeniiig Voor aanvoer van water, enz
Yoor
of
der werkuren
Mk. 60,00
nagenoeg 10 frank ==gl. 4,75.
(N.B. Hierbij dient in aanmerking prijs
6,00
7 V, heet
Mark
Dus, per hectare... 8
22,50
genomen
(25 Pfennig =
buiten in België veel te hoog
is
worden, dat de
te
31 1/4 centimes) voor den
en ook de rente en aflossing
geenszins te laag berekend zijn, zoodat een dergelijke bewerking ten onzent
Om
voorzeker niet zooveel kosten zou)
het zwavelzuurijzer gemakkelijk op te lossen, brengt
men
het in een los geweven doek, zak of beurs, en hangt het dan in
bodem
niet rust,
maken aan een
stok, die
het water, op zulke wijze dat het op den
door den zak of de beurs vast
te
b.
over de kuip of het vat, waarin de oplossing wordt bereid, gelegd.
v.
dwars is
Herhaald omroeren bespoedigt natuurlijk de oplossing
van het zwavelzuurijzer, waartoe meestal vereischt.
Na
8 dagen
is
1 1/2
a 2 uur wordt
een dergelijke oplossing nog volko-
men werkzaam. In de meeste gevallen zal het wel raadzaam zijn de oplossing ter plaatse zelf te bereiden
richten, dat
men steeds men de
bereidt, terwijl
,
maar dan
dient
in het ecne vat
(of
men kuip)
het zoo in te
de oplossing
oplossing uit het andere vat gebruikt.
Volgens de waarnemingen vanScHüLTz zou de hederikin elk levenstijdperk door de besproeiing gedood werden, stip
waarop hot zomerkoren
rijen tusschen de planten zich
zijn vierde blad
beginnen
maar het
tijd-
ontwikkelt en de
te sluiten, schijnt
hem
daartoe het gunstigst.
Deze proeven werden en gerst, en
al zijn
tot
nog toe slechts genomen met haver
ook de uitslagen zeer schitterend geweest.
— toch durft SCHULTz zijne
35
—
düo;i\vi.j/e
zoolang niet vele proeven genomen
algemeen aanraden,
niet
zijn, die
een volstrekte zeker-
heid zullen brengen.
Tot nog toe had Schultz geen gelegenheid de werking van oen ijzervitriooloplossing op de andore onkruidsoorten na te
ook
terwijl de
gaan.
Distels, meent
muur
[Alsine of Stellaria media) slechts gedeeltelijk bescha-
digd wordt en het
schadigd
hij
sterven
echter,
bingelkruid
af,
(J/(?rcz^rmZz5 a7ïn?m) onbe-
blijft.
Dergelijke proefnemingen vergen zulke
geringe onkosteu,
dat deze wel niemand zullen terughouden. G. Staes.
EEN PRACTiSCHE EN EENVOUDIGE INSECTËNBAND VOOR OOFTBOOIVIEN.
De heer Otto Hinsberg, wonende Obstgut (Ooftgoed,
eiland Langenau)
bij
Nackenheim
Insel
m
Langenau
Rhijnhessen
(Duitschland) heeft een omzendbrief uitgegeven tot aanbeveling
van een nieuwen, door hem uitgevonden, zeer eenvoudigen en
goedkoopen insectenvangband voor ooftboomen.
Daarvan den eenen kant
dit opstel
goed geschreven
is
en in
beknopten vorm de leefwijze van een drietal zeer erge vijanden der vruchtboomen en de schade die
zij
veroorzaken schetst,
—
en daar van een anderen kant de bewuste insectenband wezenlijk zeer practisch uitziet, geven wij hier, met enkele kleine wijzi-
gingen en bijvoegingen, de vertaling van dezen omzendbrief, die het zeer
welsprekend opschrift draagt
:
Au f zum Kamp f
gegen die dem Obstbau schddlich'in Insectenl strijd
(Op
tegen de voor de ooftteelt schadelijke insecten).
tot
—
den
Wij
zullen nog vooraf doen opmerken, dat de schrijver vooral de
vijanden van de appelboomen bedoelt; zijne gevolgtrekkingen zijn echter
ook geldig van andere ooftboomen, want
delijke insecten tasten
vele scha-
meer dan ééne boomsoort aan, en nauw
—
—
36
verwante insectensoortcii komen op de verschillende boomsoorten voor
:
Wie
in zijn tuin of
boomgaard lederen dag de ooftboomen
zorgvuldig wil gadeslaan, zal al spoedig gewaar worden dat,
van vóór den aanvang van den groei
in de lente tot laat in den
herfst, kleine vijanden steeds rusteloos aan het
Nu
eens ziet
afvalt, of
men hoe
werk
zijn.
—
de pas uiiloopende knop verdroogt en
hoe de nauwelijks ontluikende bloem plolselings als
verbrand schijnt en niet tot verderere ontwikkeling komt
;
—
dan weer vindt men gansche zwermen kleine rupsen de takken en bladeren met
fijn
gespinsel overtrekken en kaal vreten, of
kleine kevers de bladeren aantasten en alleen de groote bladeren
overlaten; ofwel neemt
men waar dat b.
v.
de peren in nog uiterst
jeugdigen ouderdom, reeds bewoond zijn door 20 a 30 kleine, witte wormpjes, of dat de schoonste appelen vroegtijdig afvallen; of
nog dat
in goede, weelderig groeiende
boomen openingen en gangen
stammen van appel-
geboord geworden, enz.
zijn
Al deze onaangename en schadelijke verschijnselen, waar-
van het aantal nog steeds toeneemt, vinden hun oorzaak in de voortplantings- en levenswerkzaamheid van insecten uit de verschillende groepen, en vooral van kevers, wespen, rupsen en vlinders, enz.
—
Het
is
waar, dat deze dieren
talrijke vijanden
hebben in meezen, roodstaartjes, sommige soorten van vinken, en andere nuttige vogelen; maar
in jaren
waarin de ongunstige
weersgesteldheid de werking van de schadelijke insecten nog
komt verhoogen,
zijn deze in staat
den verwachten oogst geheel
of grootendeels te vernielen.
Wij zullen hier
alleen, en
dan nog maar terloops handelen
over drie van de schadelijkste insecten voor de ooftboomen, ten einde onze lezers aan te sporen deze diertjes onverpoosd te bestrijden
;
daartee zullen wij hunne leefwijze in
't
kort beschrijven
CU de beproefde bestrijdingsmiddelen aanduideia:
Dü k
c
1
i
11
e
wi n
te r
V
—
37
1 i
nd
— G r {C/ieiinalobia
oiAcidalia
hrumata) behoort tot de eigenaardigste diertjes, die wij in den Hot
boomgaard aantreffen kunnen.
is
een kleine vlinder, die
de aandacht op zich vestigt, zooveel door het tijdstip,
waaraan
verschijnt en
hij zijn
naam
te
danken
waarop
hij
heeft, als doorliet
groot onderscheid, dat tusschen de mannetjes en wijfjes bestaat.
Wanneer men van begin October ber, (1)
's
wandelt, dan ziet
men nu en dan een Het
der heen en weer fladderen. wijfje
tot
omstreeks midden Decem-
avonds gedurende de schemering door den boomgaard
kan
is
kleinen geelgrauwen vlin-
niet vliegen, daar de natuur
geschonken;
in
haar geene vleugels heeft
plaats van deze zijn slechts kleine stompjes
Dientengevolge kan het van uit den grond,
aanwezig.
Het
de mannetjesvlinder.
het uit hare pop te voorschijn
kwam,
slechts
waar
langzaam en
al
voortkruipende de plaats bereiken, waar het de grocnachtige eitjes
leggen zal,d.
langs de
i.
de kronen der boomen, en daartoe moet het
stammen heen opklimmen.
het vliegend mannetje opgezocht.
300 eieren, soms enkele of in de nabijheid
voorjaar,
bij
Daar wordt het dan door Ieder wijfje legt nagenoeg
bijeen, meestal ieder eitje afzonderlijk
van de knopschubben der twijgen.
de eerste
warme
de bleek groene spanrupsen
zonnestralen,
(2)
komen
tevoorschijn;
zij
op
In het
uit de eieren
tasten de
nog
De vlinder verschijnt gewoonlijk in October, November of Decemdoch het kan ook wel gebeuren dat zullcs eerst in Januari, Februari zelfs in Maart plaats heeft. Dit hangt cenigszins af van het weder: (1)
ber, of
wanneer de bodem stijf bevroren, of al te vochtig is, blijft het vlindertje in den grond maar het verlaat dezen, zoodra hij droog geworden is zon;
der nochtans
te
hard bevroren
Spanrupsen
te zijn..
erkennen: zij bezitten zoogenaamde buikpooten, die aan het uiteinde van het lichaam zijn geplaatst de gang der spanrupsen wordt daardoor zeer kenschetsend; zij krommen en strekken beurtelings het lichaam uit, zoodat dit bij tusschenpoozen den vormvan een boog aanneemt, Als voorbeeld zullen wij hier slechts aanhalen de witgele, zwartgevlekte rups van den harlekijnvlinder {Zerene of Abraxus (2)
zijn
gemakkelijk
te
slechts 5 paar pooten, nl. de drie paar borstpooten en 2 paar
j
(j)'ossulaviaia) die
zeer
gemeen
is
op de aalbessenstruiken.
—
—
38
nauwelijks zwellende knoppen aan en vreten zo
uit,
zoodat deze
verdorren en later afvallen.
Dat de ontwikkeling der bloemen
daarbij achterwege
wel
De schade, niet
de
blijft,
die aldus
zal
niet dienen gezegd te
het geheel of gedeeltelijk verlies van den oogst,
bij
boom kan soms geen voldoende hoeveelheid
voor het volgend jaar aanleggen, omdat tal
worden.
wordt teweeggebracht, bepaalt zich echter
nieuwe bladereu moet vormen.
zooveel knoppen vernietigd,
hij eerst
eengroot aan-
Soms worden
in het voor] aar
men meent
dat
maar
rcservcstofien
dat de vorst ze
gedood heeft. het rupsje grooter geworden, dan vreet het ook bladeren,
Is
en knaagt het,
maand
den kersenboom
bij
Wanneer
ten.
b.v.,
de rups volwassen
Juni, laat
zij
ook aan de jonge vruch-
is, d.
i.
in den loop
van de
zich langs een door haar gesponnen draad
naar beneden dalen, dringt in den grond, verpopt er zich en ver-
dan in den herfst
schijnt
—
zagen.
Het
feit
als vlinder, zooals wij bij
dat het wijfje de
kan dan door langs den stam omhoog geworden voor de bestrijding van het
alm.
Op dra
niet bereiken
te kruipen, is benuttigd
insect
:
op omtrent 75 cm.
boven den grond, maakt men rondom de stammen der
boomen,
die
men beschermen
wil,
waarop een lang klevend
vast,
boomkroon
den aanvang
banden van geolied papier
blijvende stof
wordt gestreken.
deze klevende stof geraken de wijfjes vast en sterven er wel(1).
Uit de knoppen die voor de rups van den kleinen winter-
komen nu weldra Maar wat gebeurt
vlinder verschoond zijn gebleven,
de lang ver-
wachte bloemen
er dikwijls?
Nog voor verbrand.
(1)
zij
te voorschijn.
ontloken
Zij blijven
zijn,
schijnen de witte bloembladeren als
gesloten, en
De rups van den wintervlinder
wanneer men ze openmaakt,
schijnt
den kersenboom boven den
verkiezen onder de andere boomen worden vooral eiken, beuken, kastanjes en wilgen aangetast.
appel- en
pereboom
te
;
—
39
—
vindt nion daai'in een kleine gele larve
en
do pop
in
;
deze verpopt zich weldra,
reeds duidelijiv de gedaante van hot toekomend
is
klein snuitkevertje, dat na 8 dagen eruit zal te voorschijn treden, te
erkennen.
—
Het
nomus pomorum) hij uit zijn
is
de ap p e
1
b
1
o e
(1).
bloemenhuisje tevoorschijn en
zonder aanmerkelijke schade aan
van den winter zoekt schorsstukken
e ni
k
e ve r
leeft tot in
den herfst
Bij het
aanbreken
te richten.
in het voorjaar, omstreeks April of
zich te vermenigvuldigen;
aanbevolen de verbrand uitziende bloemen
boomen
slaan, nadat eerst
te
in het voorjaar
doeken op den grond
te
De appelbloesemkever aan,
maar
stelt zich
tast bij
is
bijna
is
gelukkiglijk aan de verwoestingen
vijanden ontsnapt
waren.
appelbloesems
lig.
(Car2:)0-
van de beide
is
de rups van een
Wanneer wij omstreeks de
van de maand Juni vele Zie
en
Ook kweeën worden
soms, hoewel slechts zelden, aangetast. Het
(1)
geldt,
een derde gevaar voor de appelen en
kleinen grauwbruiuen vlinder. helft
onmoge-
heeft.
voorkeur de
De rups der wormstekige appelen en peren
voorgaande
zoo
doon vallen en
desnoods ook met perebloesems tevreden.
capsa pomonana){2) peren, die
;
te
te
wanneer .het groote beplantingen
men met hoogstammigo boomen te doen
heeft
verzamelen en te
zijn uitgespreid
er toe
gelijk toe te passen,
Men
met dunne stangen
komen vele van deze kever tj es verzamelen, maar oen dergelijke doenwijzo
kan men
Mei
het wijfje legt dan de eitjes, ieder
afzonderlijk in een nog niet ontloken bloemknop.
vernietigen en de
{Antho-
een schuilplaats op onder de afgestorven
hij
om dan
s
Reeds in de eerste dagen van Juni komt
half
van Anlhonomus pomorum
eerste
volwassen appelen zien
in Jijdschr.o. Plantenziekten,
3- jaarg. 1897, 3^ aflev., bladz. QQ.
op dezelfde wijze, als de hier beschreven pruimenmade [Carpocapsa funebrana). De aangetaste pruimen gaan spoediger in rotting over dan de wormstekige appelen en peren en de schade wordt daardoor nog grooter. (2)
In de pruimen
leeft
soort in appelen en peren, de
~ dan vindt men
afvallen, larve,
uit
een
in deze
— een bleek roodachtige dikke
van Carpocapsa yomonana. Deze
de rups
geboren
40
ei, d;it
rups
is
door den vlinder in de maand Juni aan de
was gelegd geworden. Nadat de
oppervlakte van jonge appelen
zon het heeft uitgebrocid, heeft het kleine rupsje zich in den appel ingeboord, tot dat het het klokhuis heeft bereikt. Is dit niet lang
meer op den boom
in tusschentijd heeft
ook de rups hare
uitgevreten, dan zal de appel blijven hangen,
maar
wel
volledige ontwikkeling bereikt.
verlaat
Zij
nu hare woning
om
^^^.
Fig.
1, 2, 3.
—
I,
—
Jougeappel, waarop het vliudertje zijn eitje legt. 1 eu 2 natuurlijke grootte. 3. ld. vergroot.
2.
Vlinder, vliegend.
—
—
tusschen den stam en een losgekomen gedeelte van de schors
zonder verder voedsel volgend jaar zal
pop
zij
te
als vlinder verlaten,
vruchten te leggen.
erkennen aan de
overwinteren. In de
maand Mei van
zich verpoppen en na een viertal
om
kort nadien weer eieren op de jonge
Het volkomen insect
vleugels,
die
in
is
gemakkelijk
rusttoestand
(1)
dwarse
(1).
Zie over den Worm der loormstekige appelen en peren het uitgebreid Bos in het Tijdschrift over Plantenxiehten,
opstel van Prof. Ritzema. ge
te
dakvormig
geplaatst zijn; de voorvleugels dragen aan den rand een
ovale bruine vlek
het
weken de
Jaargang, bladz. 52-74 met 15 figuren.
— Otto Hinsberü had
41
in zijne ooftbeplantingen
meermalen de
ondervinding opgedaan, wat ongehoorde schade deze drie hoogcr beschreven
kleine dieren
kunnen
achtereenvolgens vernielden appeloogst.
—
In aansluiting
zij
veroorzaken.
bijna
volkomen
Twee
zijn
jaar
ganschen
met het reeds hooger aangehaalde
—
Fig. 4, 5, 6. 4. JoDge appels, waarop bij vd,x y, z eitjes zijn gelegd. — 5. Oudere appel, een pijltje stelt voor het kleine, later niet meer zichtbare, inboringskanaaltje Verder is er vreterij in t' klokhuis, en van daar strekt zich eene opening naar de opper-
vlakte
uit.
— 6. volwassen
wormstekige appel;
bij
a en b openingen aan
de buiten-
oppervlakte.
bestrijdingsmiddelen steunende op de levenswijze dezer insecten, heeft hij een insectenvanggordel uitgevonden, dien
(eenvoudig) heeft genoemd en
die, bij
hij
Einfach
een gepaste aanwending 3
.
42
—
toelaat deze kleine vijanden van de vruchtboomen af Ie houden.
EiNFACH
«
geteerd papier, is
» (D.
R. G. M. N" 80734) bestaat uiteen strook
dat tegen het weder bestand
25 cm. breed. Op de linkerzijde
is
is.
Die strook
een 9 cm. breede strook
gepijpt bordpapier vastgekleefd, en wel zoo, dat het papier
met
de eenen rand een halven centimeter en met den anderen rand
Fig.
14
7.
— Rol papier voor deu insecteuvaug, baud
•
Einfach.
"
cm. uitsteekt. Op een centimeter afstand van het bord-
7-2
papier
is
de breede rand omgeplooid. Zoo wordt het in goed
handelbare rollen van 30 meter lengte vervaardigd. (Fig. Ziehier
nu hoe men den vangband aanlegt
den boomstam van nagenoeg
1
alle
schorsschubben.
7.)
in Juni reinigt
Van de
rol snijdt
men men
cm. meer af dan de omtrek van den boom bedraagt.
— Het aaubiadeu vau deu iusecteubaud. De
:
Fig.
9.
Eeu
geplaatste iusecteubaud.
aldus verkregen strook wordt nu zoo geplooid dat het gepijpt
bordpapier door den omgeslagen rand wordt bedekt
(zie fig. 8}
—
43
—
De dubbele vangband wordt nu zóó om den stam gelegd dat die breede rand rechtstreeks op de schors komt te liggen terwijl de ;
rand met hot
vormt doch
gepijpt papier den buitenkant
zóó, dat het gepijpt bordpapier zich tusschenin bevindt.
altijd
De twee
uiteinden worden in elkander gestoken, en de band in zijn
geheel vast toegetrokken. Nagenoeg 3 cm. van den bovensten
rand en ongeveer een
7.2
cm. boven den ondersten rand wordt
Nu
de band met dunne touwen vastgesnoerd.
om
de insecten te vangen
stekige appelen heeft verlaten, gaat pijpjes
de band gereed
is
Nadat de rups de afgevallen worm-
:
zij
met genoegen zich
van den vangband verschuilen, waar
in do
haar door den
om
appel bloesemke ver gezelschap wordt gehouden,
er in die
goedbeschutte ruimte de guurheden van den winter te boven te Is
komen en het weder ontwaken der natuur af te wachten. de maand October nu daar, dan bestrijkt men den band
rondom met
rupsenlij
m
(1),
Avintervlinder op haren tocht
waaraan
de wijfjes
men
ze in een
verschuilen.
emmer
of eenig ander vat,
zamen met de gasten
De
beste wijze
den
naar de boomkronen gevangen
worden. In Januari maakt men de vangbanden
vernietigen, te
van
om
los
ze vervolgens te
die er zich in
van vernietigen
en verzamelt
is
waren komen natuurlijk het
verbranden.
Boven de hooger genaamde insecten zoeken nog een aantal kleine schadelijke diertjes de aangeboden schuilplaats
worden
bij
het vernietigen der vangbanden
op en
mede gedood aldus ;
ooftboomsplintkever t wij gafbreker {Rynchytes conicus),
kunnen hier genoemd worden de [Scolytus pruni) de ,
•enz.
Otto Hinsberg zegt dat deze vangbanden boomgaarden beproefd
zijn
geworden en
in zijne ooft-
in ieder opzicht
goede
(1) Rupsenlij m wordt ook zeer dikwijls brumatalijm genoemd, omdat die klevende samenstelling tot de bestrijding van den kleinen
'wintervlindei' [Cheimaiobia briimata)
voor het eerst werd uitgevonden.
—
44
—
eii
zeer duidelijke uitslagen hebben gegeven.
hij
ze
nu aan, aan
Daarom
beveelt
allen die vrucht boomen bezitten en stelt rollen
gansch gereed gemaakt papier, die een lengte hebben van 30 M.
Mark {=
beschikbaar tegen den prijs van 3
De
uitvinder
is
ook gaarne bereid monsters
3,75
te
fr.
zenden
of
f.
1,80.)
(1).
Als een goed adres voor den verkoop van brumatalijm
wordt
in het
prospectus van Hinsberg de
Nachf., te Mainz aanbevolen. De niet
aangegeven
prijs
van
firma Jos. Kopp.
die lijm
wordt echter
(2).
G. Staes.
De goede huizen van land- en tuinbouwartikelen zullen zich, zooNederland als in België naar allen schijn met den verkoop van deze vangbanden wel belasten, zoodra daaromtrent vraag zal zijn. Wanneer men slechts één rol rechtstreeks in Duitschlandzou bestellen, zullen do onkosten van briefwisseling, vracht en verzending van het geld bijna even hoog als de prijs van de rol beloopen. (2) J. EiTZEMA Bos in zijn^yerkje, Ziekten en beschadiffinffen der cultuurgeioassen, deel II, bladz. 148, zegt « Goed en goedkoop is de brumatalijm welke men vervaardigt uit 4 deel raapolie, 1 deel varkensver, 1 deel terpentijnhars, en 1 deel kolophonium (hars); de twee eerste substanties kookt men met elkaar men smelt de twee laatste stoffen en voegt ze dan bij de eerst genoemde zelfstandigheden, terwijl men ze flink dooréén roert. Volgens de Wiener illustr. Gartenzei'ung (Novemb. 1897, biz. 358) kan de brumatalijm door het volgend mengsel vervangen worden Houtteer 700 gr., gewone bruine zeep 500 gr., kolophonium (hars) 500 gr., traan oOO gr. Teer en kolophonium worden samen, langzaam en onder gestadig omroeren verwarmd in een ijzeren jiot of ketel, tot de beide stoffen goed samengemengd zijn. Bij het aldus bekomen gelijkmatig dunne mengsel, roert men de zeep en ten laatste ook den traan. Nu wordt de pot of ketel van het vuur genomen en in het mengsel wordt zoo lang geroerd tot het koel geworden is. (1)
Avel in
:
;
:
—
—
—
45
—
SAN-JOSÉ-SCHiLDLUIS.
DE
(1)
[Aspidiotus perniciosus Comstocr.)
Omstreeks het begin van
bouwwereld
in westelijk
dit
Europa
jaar werd de land- en tuinin
opschudding gebracht door
het bericht, dat een klein noordamerikaansch insect op verschil-
lende plaatsen van het vasteland o. a.
was aangetroffen geworden,
een paar malen in Duitschland en ook in Nederland.
Het kleine, zoo gevreesde insect
is
de
—
San-José-schildluis
[Aspidiotus perniciosus), waarvan men den invoer en de
ver-
breiding in Europa beschouwt als een bestendig dreigend en zeer ernstig gevaar voor den ooft- en tuinbouw onzer streken.
Het
feit,
dat het insect reeds enkele malen in Europa
werd
waargenomen, bewijst genoegzaam, dat het gevaar voor invoer van de San-José-schildluis ten onzent ling
is,
maar
niet louter een onderstel-
dat dit gevaar wezenlijk bestaat.
trouwens nog bijgevoegd
te
worden
Er dient hier
dat, behalve de gevallen,
waarin de aanwezigheid van Aspidiotus perniciosus vastgesteld
werd, waarschijnlijk talrijke andere gevallen van invoer
bestaan, die echter
immers
om
allerlei
slechts zeer zelden
het buitenland
redenen onbekend
zijn
gebleven
wordt aan het onderzoek van
waargenomen,
wordt bijna nooit de hulp van deskundigen ingeroepen.
men nu
uit
komende gewassen en vruchten de noodige zorg
besteed en, zelfs in geval iets abnormaals wordt
ting,
.:
— Als
bedenkt, dat Californië, het brandpunt van de besmet-
jaarlijks voor verscheidene millioenen
dollars
vruchten
naar Engeland en het Europeesch vasteland zendt, zou het voor(1) De verschillende figuren, die in dit opstel voorkomen, zijn allen gemaakt naar de oorspronkelijke noordamerikaansolie figuren uit Insect
Life en andere officiëele uitgaven.
4
—
—
46
zeker niet te verwonderen zijn indien de San-José-schildluis in
Europa reeds meer verspreid ware, dan men denkt.
Hoe het nu ook steeds bestaan en zal
ka zend van jaar
zij,
het gevaar voor nieuwen invoer
blijft
nog immer toenemen, want Noord- Ameri-
tot jaar grootere
hoeveelheden vruchten en
planten naar Europa, en juist deze vruchten en planten
zelfs
kunnen, zooals wij verder zullen
zien,
door Aspidiotus perni-
ciosus aangetast zijn en aldus middenpunten van besmetting
voor onze gewassen worden.
De
San-José-schildluis, behoort, zooals haar
duidt, tot de groep der schildluizen en
naam
het aan-
kan dus eenigszins verge-
leken worden met de bekende schildluissoorten, die op den wijnstok, de laurierroos
[Nerium Oleander), diQ
roos, de ooftboomen,
enz., leven.
De
werd voor het
San-José-schildluis
troffen te
eerst in 1870 aange-
San José, een stad in Santa Clara County,
San Francisco
in Californië.
Zij
werd echter
schreven door CoMSTOGK, die haar ook haren
Van waar het zeggen
;
insect afkomstig
gedurende langen
is,
tijd heeft
naam
valt niet
niet ver
van
eerst in 1873 begaf.
met zekerheid
men gemeend,
te
dat Aspidio-
tus per 7ticiosusmtChi\e afstamde en van daaruit omstreeks 1870
met boomen ingevoerd werd.
Maar, naar het
schijnt,
werd de
San-José-schildluis niet vóór 1872 in Chile aangetroffen, en dan
was het nog op heeft
uit Californië
ingevoerde vruchtboomen.
ook het vaderland dezer
omdat van
uit dit
schildluis in
—
Men
Japan willen zoeken,
land zeer vele vruchtboomen naar Californië
verzonden waren, maar
zij
werd
in
Japan
niet gevonden,
hoewel
de aldaar inheemsche schildluizen zorgvuldig bestudeerd werden door Otoji Takahashi. luis
evenmin gevonden.
werd
zij
—
Op Ccylon werd de San-José-schildOp Kawoeai, een der Hawaii-eilanden,
daarentegen wel waargenomen, maar op pruime- en
perzikboomen, die uit Californië
afkomstig ware.
Eindelijk
— voegen wij nog hier luis in Australië
bij
—
47
dat in September 1892 de San-José-schild-
weet men dat
—
(Nieuw-Zuid- Wales) werd aangetroffen.
het insect in Australië inheemsch
is,
weet men
het, volgens Australiaansche
aldaar reeds jaren geleden bekend was.
niet,
Of
maar wel
vruchtenkweekers,
—
Is
het van uit
Australië naar Californië, of omgekeerd, van uit Californië naar Australië overgebracht, dit
is
voor het oogenblik niet met zeker-
Wat men
heid uit te maken.
als stellig
kan annemen
dat het
is
op de kusten van den Stillen Oceaan thuis hoort. In den beginne
gewend, en
dit
werd tegen de
San-José-schildluis niets aan-
moest natuurlijk hare verbreiding in de hand
werken daarenboven stemde hare verschijning nagenoeg overeen ;
met het aanleggen van de eerste reusachtige ooftboomgaarden in Californië
een
en de vruchtencultuur heeft er zich sinds dien op
ontwikkeld,
verbazende wijze verder
zoodat
daardoor
eveneens zeer gunstige voorwaarden voor de verspreiding en de
vermenigvuldiging van het insect ontstonden.
men nagenoeg werkeloos, maar op
bleef
—
Tot
in
dit tijdstip
1880
was de
schade reeds zoo groot geworden in de verschillende graaf-
schappen van Californië, dat nu naar bestrijdingsmiddelen werd uitgezien.
Het scheen gedurende een 20tal jaren, alsof het insect de kuststreek van den Stillen Oceaan zou beperkt blijven,
al
tot
had
het zich ook binnen de grenzen dier streek snel verspreid en ver-
menigvuldigd.
Buiten Californië werd de schildluis nu ook reeds
aangetroffen in de staten Oregon en Washington, die ten noorden
van Californië gelegen in
Nieuw-Mexico, een
er- niet
zijn.
—
In 1892 echter
staat, die ten
zeer ver van verwijderd
ook reeds
in
ontdekt
In Augustus 1892
ligt
en
werd
te Charlottesville (in Virgi-
van deze ontdekking, werd op verschillende
plaatsen een onderzoek ingesteld insect
zij
Oosten van Californië is.
Aspidiotus perniciosus gevonden nië),en, ten gevolge
werd
;
daaruit bleek dat het geduchte
groeten getale
voorkwam
in de oostelijke
— stalen, zooals b,
Pennsylvanië,
gen staten
:
Florida,
v.
48
—
New- Jersey, Maryland,
New-York verder ;
in de
meer
Korten
Missouri en Indiana.
in liet lijd
oostelijk
midden
gele-
daarna werd de
San-José-schildluis ook in Delaware en op Long-Island, en in
1895 in Connecticut ontdekt, zoodat op dat oogenblik bijna staten langs de kust
al
de
van den Atlantischen Oceaan besmet waren;
Georgië en Idaho en ook Britsch-Columbië kunnen hierbij wor-
den gevoegd.
—
Wellicht
is
thans geen enkele staat van de
groote noordamerikaansche republiek volkomen
van Aspi-
vrij
diotus pejmiciosus.
Wanneer Aspidiohis peimiciosus plaren voorkomt, dan zal
—
zij
in afzonderlijke
exem-
wel, ten gevolge van haar geringe
—
Een stukje van een stam met talrijke Fig. 1. Bovennaiinirl. grootte. San-José-scliiltlluizen aan links een stukje schors met scliildluizen, ietwat
Een Fig. 2. twijg met schildluizen natuurl.
vergroot.
gi'ootte.
;
—
;
— grootte,
ia
49
—
de meeste gevallen met het bloot oog niet ontdekt
worden maar wanneer de ;
schildluizen, zooals zulks
meestal gebeurt, in groepen vereenigd lijk in
't
oog, doordien
zij
mes
af te krabben,
b. v.
vallen
zij
trouwens
gemakke-
een grijsachtige en oneffen of wrattige
laag op de schors vormen. (Zie
verwijderen door het
zijn,
fig. 1).
— Wil men
met den duimnagel
of
dit beklecdsel
met een penne-
dan doodt men daarbij gewoonlijk een aantal
dezer dieren, waardoor er een geelachtig vocht ontstaat.
sommige gevallen van
schildjes, die
de schors volkomen bedekt met deze laag
meer dan eens elkander met de randen bedek-
Neemt men op zulk een
ken.
men
is
— In
plaats de schors weg, dan vindt
de teedere, dieper gelegen weefsels verkleurd, of paars-
gekleurd.
'M^
CL Fig.
3.
— a. Eeu i)eer
mei
San-José-scliildhiizen, nat. grootte
;
—
\>.
een schild, vergroot.
— Zijn er slechts
dan
treft
men
50
—
weinig schildluizen op een boom aanwezig,
ze gewoonlijk, afzonderlijk of tot weinig talrijke
groepen vereenigd, op de twijgen en wel vooral aan den voet der bladeren aan.
Ook op de bovenzijde der bladeren kunnen voorkomen en dan bevinden
zij
schildluizen
zich grootendeels langs de mid-
delnerf (middelrib) in één, twee of drie, vrij regelmatige rijen.
Hetzelfde verschijnsel ziet
nerven.
maar vertoonen nochtans geen neiging
aan,
Eindelijk
voorkomen derd, luis
men ook weleens langsheen
de
zij-
De aangetaste bladeren nemen een paarsbruine kleur
;
tot afvallen.
kunnen de San-José-schildluizen ook op vruchten
in dit geval
maar nochtans
is
ieder individu
meer
of
min afgezon-
duidelijk zichtbaar, doordien ieder schild-
door een paarsen ring
is
omgeven
(zie fig. 3) en,
althans in
het najaar, zich in een kleine diepte bevindt.
Aspidioius perniciostcs brengt in bijna volwassen toestand
—
a. Buikzijde van een jonge larve van Aspidiotus perni'ciosi's, met ile lange zuigFift. 4. stekels en een klauw (meer vergroot). b. Rugzijde van een dergelijke larve met de eerste draadvormige wasiiitscheidingen. c. De jonge larve, die zich meer heelt samengetrokken en meer wasaolnige stof heeft afgescheiden, zoodat het sehild reeds duidelijk begint te worden (van boven en van Ier zijde gezien). d. De larve heeft nii reeds een schild gevormd, dit jonge schild van boven eu van ter zijde gezien.
—
—
—
.
— De
den winter door.
—
51
wijfjes zijn omstreeks einde April of
het begin van Mei volwassen en geven weldra
Gedurende een
levende jongen.
jongen voort
;
daarna sterven
De jongen
(larven)
weken brengen
Soms
beweging komt weldra een einde. in ieder geval
:
deze jongen
in staat zijn
zij
Maar ook aan deze
kruipen.
te
aldus
en blijven aanvankelijk onder de
Dit duurt echter niet lang
hebben drie paar pooten, waardoor
heen en weer
zij
zij
zijn geelachtig
moederluis verscholen.
zestal
bij
aanzijn aan
liet
wat
vrijwillige
reeds na enkele uren,
binnen de twee dagen na de geboorte, zuigen
zij
zich vast aan een of ander orgaan door middel van hunne zeer
lange zuigstekels plaats. — te
scheiden
Zij
(zie fig.
b en
(tig. 4,
van een paar dagen, een
worden
4 a) en veranderen
nu
Na
(fig. 4, d).
c),
meer van
en vormen aldus, in een tijdverloop
schild,
waaronder
geworden dan de
zij
gansch verborgen
een 12-tal dagen volbrengen de larven
haar eerste huid verwisseling. wijfjes en
De mannetjes
zijn
nu grooter
hebben duidelijke, groote, paarse
oogen, terwijl de wijfjes er geene meer bezitten
en sprieten
niet
beginnen weldra een draderige wasachtige stof af
Pooten
(fig. 5).
de beide geslachten verdwenen.
zijn bij
De mannetjes zich
na een
alleen
streeks 24 dagen na
komen
zij
als
verpoppen
dagen en om-
6-tal
hunne geboorte
oranje kleurige, ge-
vleugelde insecten
(flg. 6) 's
van onder hunne schilden
nachts
te voor-
schijn.
De
wijfjes zijn intusschen zoo
zeer met haar schild vergroeid, dat
men
alleen
met geweld
kan losmaken
maar twee
—
.
Zij
ze ervan
verpoppen
niet,
of drie dagen nadat de
Volwassen wijfje vóór de outFis. 5. .• , u wikkeling der eieren; o. buikzijdc met de VCrpOppiUg dcrmannCtjeS DCgOnnen — u.b. aciiier&ie >ieKeis achterste zeer lan^e zuitislekels; raiKl{;cdeelte met aq voor Aspidiotus ver- YQ voor de dc wüifjes beffiuncn j j o ende lusnijdiugeu. niciosiiiS kcusclietsende .
;
—
•<
:
tweede maal
te ruien,
Na 30 dagen
zijn zij
52
—
dus 20 a 21 dagen na hare geboorte.
volwassen en vertoonen reeds
in
—
haar
—
Volwassen mannelijke scliildluis (zonder schild, doch met sprieten, oogen, Fig. 6. pooten en vleugels). Natuurl. grootte 0,6Mm.
Fig. 7.- c) Vol wassen vrouwelijke schildluis, die talrijke jongen bedekt, (van de buikzijde gez en). -- d) het, voor deze soort keutschetsend, achterste randgerteelte, sterk vergroot. Natuurl. grootte van het wijfje: . mm. laug en 0.8 mm. breed, met het üchild 1.5-2 mill lang en 1-1.5 mill. breed.
:
— lichaam embryoncii
Het jonge schild
is
— dagen later (333,40 dagen
die enkele
(fig. 7),
na de geboorte van het
53
wijl'je) als
larven geboren worden.
grauwgeelachtig met een witte verhe-
venheid in het midden
(flg.
4,
d)
;
de mannetjes
bij
Naarmate het
verhevenheid donkerder.
schild ouder
is,
het ook grauwer en de verhevenheid wordt roodachtig geel huid, die
;
de
de huidverwisseling afgeworpen wordt, wordt in
bij
het midden van de zelfstandigheid van het schild ingesloten. schild
die
is
wordt
Dit
of lensvormig.
is schijf-
In den loop van een jaar
elkander volgen; daar de wijfjes voortbrengen, zal
men van
verschijnt, tot bij het
kunnen 3 a 5 geslachten op weken achtereen levende jongen
het oogenblik dat het eerste geslacht
aanbreken van den winter, schildluizen
aantreffen in alle verschillende levenstoestanden.
Moesten
al
nakomelingen
de
4%edurende één jaar voortbrengt
hun
aantal,
bij
die
een
enkel
individu
ontwikkeling komen, dan zou
tot
het naderen van den winter, op 3,000,000
mogen
geschat worden. Gelukkiglijk zijn er in de natuur vele oorzaken, die
den dood van
talrijke,
hebben en dus hunne
al te
Sommigen meenen in den herfst
Onwaarschijnlijk
regel
groote vermeerdering tegenwerken.
dat de wijfjes van de San-Joséschildluis
ook eieren zouden leggen, welke onder dien vorm
zouden overwinteren
verschijnsel
meestal jonge dieren, ten gevolge
bij
is
;
dit is echter niet
zulks
echter
met zekerheid bekend.
niet,
daar een
dergelijk
schildluizen en bladluizen bijna de algemeene
is.
De
San-José-schildluis bezit zelf geen verspreidingsmiddelen
de jonge larven kunnen niet over den grond heen van den eenen
boom naar den anderen kruipen
;
de volwassen wijfjes
zijn
ongevleugeld en zitten op hare plaats vast; alleen de mannetjes zijn gevleugeld
en kunnen zich eenigszins verplaatsen, al worden
ook door hen nooit groote afstanden afgelegd; voorde verspreiding der soort
is dit
trouwens van geen belang.
—
54
Hoe komt het dan dat het
—
dier zich in zulken korten tijd
over zulke groote uitgestrektheden
hmds
heeft verspreid?
moet de oorzaak gezocht
Grootendeels
worden
het
in
uitvoeren van besmette boomen, struiken en vruchten naar nog niet besmette streken
:
voor de eerste gevallen, die zich hebben
voorgedaan in de staten buiten Californië,
steeds
is
met zekerheid
geconstateerd geworden dat men, natuurlijk onvrijwillig,
boomen
ingevoerd had uit aangetaste boomkweekerijen.
Wanneer het insect eenmaal ingevoerd is, helpen een aantal oorzaken mede tot zijn verspreiding. Het eerste en meestal het tweede jaar
het
blijft
onopgemerkt
eerst
;
wanneer de individuen reeds buitengewoon zijn,
wordt hun tegenwoordigheid
heeft de zijn)
in
't
wind een aantal jonge larven
het derde jaar, talrijk
oog vallend (die
;
geworden intusschen
buitengewoon
licht
kunnen medevoeren naar andere boomen op grootere
kleinere afstanden;
—
of
ofwel de larven werden door andere
grootere insecten of vogels toevallig medegevoerd, en deze afzonderlijke individuen
kunnen dan verder op andere boomen
terecht-
komen en er hun vernielingswerk beginnen meer dan eens heeft men b. v. jonge larven op grootere vliegende insecten aange:
troflen.
Wat dat
de
de verspreiding nog ten zeerste begunstigt, San-José-schildluis
niet
op
ééne
boomsoort,
integendeel op de meest verschillende boomsoorten
werd immers gevonden op
:
appel, peer,
het
is
feit
maar
kan leven
;
zij
kwee, pruimen, kers,
perzik, abrikoos en amandel, op kruis- of stekelbes, op aalbes
en framboos, verder op roos, hagedoorn, spiraea, linde, wilg, acacia, olm, enz., enz.
Men
heeft
opgemerkt dat de
eersêejca^en, dat
gewoon
schadelijk
zij is.
San-José-scliildluis vooral in
de
zich in een nieuwe streek vestigt, buiten-
Dit moet ons niet verwonderen
eerst overbrengen van een schadelijk insect naar een tot
onbesmet land worden slechts
bij
:
bij
een
dan toe
uitzondering tevens de vijanden
.
— van
dit insect inedcgevoerd,
55
—
zoodat hot zich door do al'wozigheid
dier vijanden, in buitengewoon gunstige
voorwaarden bevind.
—
Eerst hiter, als de vermenigvuldiging reeds op groote schaal heeft plaats gehad,
vangt de
strijd
tijd
Zijne natuurlijke
tegen het schadelijk dier aan.
vijanden worden
langeren
wordt het door den mensch waargenomen on
meestal opzettelijk of toevallig
na korteren
of
overgebracht, en dan kan, door de vereenigde
werking, de schade binnen bepaalde grenzen gehouden worden.
—
Soms gebeurt het ook wel
vijand vindt in een inheemsch
den
en
dit
maakt dan natuurlijk
strijd lichter
Voor de San-José-schildluis de
dat het ingevoerde insect een
insect,
noordamerikaansche
zijn eonige vijanden
Chalcidiae
(1)
:
gekend,
Aphelinus
nl.
fitsci-
pennis How., Aphelinus mytüaspidis Le Baron en Aspidiotiphagus cihnnus Craw.
Vooral de eerste soort schijnt als
verdelgster van Aspidiotius perniciosus zeer
De San-José-schildluis gedraagt wijze
;
werkzaam te zijn.
zich niet overal op dezelfde
het beste bewijs daarvan ligt wel in het volgende
Californië
is
feit
:
In
de winterwassching der boomen, met de stoffen
waarover wij zooeven zullen spreken, een uitstekend voorbehoedmiddel waardoor het grootste deel der schildluizen gedood ,
worden
;
geeft de
slagen
:
in
den staat New-Jerscy (aan den Atlantischen Oceaan)
winterwassching daarentegen zeer onvoldoende het schild
is
uit-
hier hoogst waarschijnlijk, veel dikker en
ondoordringbaarder, omdat het insect hier aan veel sterkere
winterkoude blootgesteld
(1)
is.
Chalcidiae zijn meestal zeer kleine wespen, die zich door hare
schitterende, dikwijls metallisch glinsterende kleuren onderscheiden, en
daardoor wel ecnigszins herinneren aan de Ch^-ysididae of Goudwespen. Door hare levenswijze staan zij echter naast de Ichneianonidae of Sluip wesp en. Evenals deze loggen de wijfjes der Chalcidiae hare eieren in de larven en poppen van andere insecten, en wel, in het bijzonder gev,ji waarvan wij hiur spreken, in die van Aspidiotus perniciosus.
.
— nu
Ziehier
in
't
Winters,
a)
:
Behandeling met cyaanzuurgas.
Over de besmette boomen wordt, tijdperk begonnen
is,
gespannen en
stof)
—
kort de bestrijdingsmiddelen, die in Noord-
Amerika aanbevolen worden 1. 's
56
's
winters, wanneer
te laten
rust-
een geoliede (ondoordringbaar gemaakte
goed afgesloten ruimte bereidt men
in die
cyaanzuur (Pruisisch zuur) door zwavelzuur
kalium
hun
—
Voor een
inwerken.
(vitriool)
op cyaan-
ingesloten ruimte van
150 kubiek voet (nagenoeg 4 1/4 kubiek meter) wordt voorgeschreven
:
30 kub. centim. water, 30 kub. centim. zwavelzuur
en 31 gram cyaankalium(l). In een open aarden schotel wordt vooreerst water en vervolgens het zwavelzuur gegoten lijk
— onmiddellijk
vóór het
lium er aan toegevoegd. één uur duren.
Daar
dit
—
menschen
te
einde-
wordt het cyaanka-
De behandeling geschiedt
genomen
;
De inwerking van het gas moet
gas buitengewoon giftig
digste maatregelen bij
—
gebruik —
te
is,
best
bij
koel weder.
dienen ook de zorgvul-
worden om doodelijke ongevallen
voorkomen
Deze bewerking geeft in Californië goede uitslagen, in Virginië daarentegen niet, waarschijnlijk,
omdat het
insect in dezen
dan
in
De boomen kunnen bespoten
of
laatsten staat zich in een vasteren winterslaap bevindt Californië.
Winterioassching
b)
met een singen a.
borstel
.
—
gewasschen worden met een der volgende oplos-
:
Walvischoliezeep.
zeep op één gallon (3.786
Twee pond
(0,97 kilogr.)
water, doodt, volgens
liter)
van deze
Howard,
alle schildluizen. b.
Harsemulsie.
Hars
.
.
.
20 pond (9.720
Bijtende soda
5 pond
Vischolie.
2 l/2pint (1.2
.
kilogr.).
liter.)
(1) De omrekening der noordamerikaansche gewichten en maten kilogrammen en liters is slechts bij benadering gedaan de verschillen tusschen de beide waarden zijn echter slechts zeer gering.
in
;
— Stamp de hars on de bij
en breng
—
57
bijtende soda
samen; voeg er de
olie
mengsel in een grooten ketel met een hoeveel-
dit
om
heid water, voldoende
Laat
het mengsel te overdekken.
een a twee uur koken, zorgdragende desnoods het verdampte
water door ander water
te
vervangen, tot dat de vloeistof zich
volkomen mengt met water,
in plaats
—
achtige vlokken af te scheiden.
mengsel
tot 16 gallons
(omstreeks 60
deze bereiding geeft, volgens
van zich daarvan in geel-
Bij het liter)
Howard,
gebruik wordt het
—
aangelengd.
Ook
de meest bevredigende
uitslagen. c.
taat
Potaschwassching.
van
—
Smith beveelt aan
D""
proefnemingen in New-Jersey)
zijne
met een verzadigde oplossing van ruwe
Men kan ook
(als resul-
een wassching
:
handelspotasch.
of
de plant met deze oplossing bespuiten of met een
borstel of een vod (lomp) aanstrijken.
De potasch
dient
om
de schilden in te vreten
daarbij talrijke dieren gedood
deld
;
een
met een petroleum-emulsie
potaschwassching
te
maand (zie
later
verder)
;
tevens
worden
wordt dan behan-
om
het
werk
der
voUedigen.
Smith heeft ook opgemerkt dat in de noordelijke staten de winterwassching moet plaats hebben, onmiddellijk na het afvallen der bladeren, of pas vóór het begin van den groei in de lente;
midden
in
den winter
minder gevoelig voor 's
Zomers.
vorm van een
zijn de schildluizen in
diestreken
die behandeling.
Zomerwassching
.
Deze kan alleen
in
den
besproeiing of bespuiting gebeuren en daar alleen
de jonge larven, die nog geen schild hebben of pas begonnen zijn er een te is
men
vormen, door de gebruikte oplossingen gedood worden,
verplicht, die besproeiingen zeer dikwijls in den loop
het jaar te herhalen; wij hebben immers hooger
(bl.
van
53) gezien,
dat gedurende nagenoeg den ganschen zomer, schildluizen in de
meest verschillende levenstoestanden voorkomen. besproeiingen worden aanbevolen
:
—
Voor
die
—
58
—
«.
Wal vi schol iezeep- op lossing.
b.
Harsemulsie, aaügelengd
in plaats
van
tot IG gallons.
tot 100 gallons (378,61iter)
(Zie bl. 56.)
Kerosene emulsion,
De zoogenaamde Standard
c.
bestaande uit
Kerosene (petroleum)
Gewone zeep
2
of walvischoliezeep
gall.
(7
1
gall. (3.78 lit.).
De zeepoplossing wordt verwarmd en kokend dit
;
lit,),
V» poi^d (225 gram.),
Water leum gegoten
57
in de petro-
mengsel wordt gekarnd, door het hevig
om
te
roeren of door het gedurende 5 a 10 minuten gestadig in een
gewone hoveniersspuit op in het
mengsel
die dikker
te zuigen
te spuiten.
wordt
bij
INfen
het afkoelen. Is de emulsie goed gemaakt,
dan mag de petroleum zich en
dit
mengsel
en telkens met kracht weer
bekomt aldus een soort room,
niet
mag ook op
meer
uit het
mengsel afscheiden
glas geen vettige sporen nalaten.
men met hard water te doen heeft, is het noodig dit zacht maken door toevoeging van een kleine hoeveelheid loog
Indien te
{\y&) of
dit
soda.
—
Vóór het gebruik woorden aan één
deel
van
mengsel 9 deelen water toegevoegd.
Nog vele andere middelen werden aangegeven, waarin kalk en zwavel als bestanddeelen voorkomen
;
b. v.
de hierboven aan-
gehaalde schijnen echter de beste uitslagen te geven.
—
Wij
hebben deze middelen eenigszins uitvoerig besproken, omdat wij
meenen, dat
zij
ook ten onzent
zouden dienen beproefd
Men kan nog
te
de vraag stellen of de San-José-schildluis ten
antwoord bevestigend dient
Amerika
;
andere omstandigheden wel
worden.
—
Het komt mij voor dat het
te zijn.
Immers, de waardplanten,
onzent wel zou kunnen gedijen
waarop het
in
insect leeft,
komen
?
hier evengoed voor als in Noord-
het klimaat van Californië
dan het onze, doch het insect
is,
wel
is
waar, Warmer
schijnt zeer goed
onder een
—
59
— De
kunnen voortleven.
strenger klimaat
ie
New- York,
hebben een klimaat, dat
ruwer
enz.
Er
ook ten onzent
zij
Prof RiTZEMA Bos ons
kunnen
's
winters heel wat
dan het onze en nochtans houdt de San-José-schildluis
is
het er zeer goed vol.
opdat
staten New-.Tersey,
dus
schijnt
geen reden
—
niet zou gedijen.
bij
te
bestaan
In ieder geval zal
terugkomst daaromtrent beter
zijne
wachten alvorens
inlichten, en het zal best zijn die af te
een bepaald oordeel uit te spreken.
In Europa hebben reeds verschillende staten maatregels ge-
nomen om een nieuwen tegen te
tendeelen
gegeven
:
thans
is
invoer van besmette planten en plan-
Duitschland heeft het voorbeeld
gaan.
daar de invoer verboden van
alle
levende plan-
ten en levende plantendeelen, alsook van de daarbij gebruikte, of er
mede
in
aanraking geweest zijnde vaten, kisten en ander
inpakkingsmateriaal, die uit Amerika afkomstig zijn invoer van vruchten en afval van vruchten
de
lading
vereischt wordt,
vóór
de
(1),
;
terwijl
bij
een onderzoek van
ontscheping toegelaten
wordt. In Nederland
werd eveneens een wet aangenomen,
laat dezelfde maatregelen te
die toe-
nemen. De regeering heeft daaren-
boven mijn mede-redacteur Prof. Ritzema Bos naar Amerika gezonden,
om
daar ter plaatse een onderzoek in
Zwitserland
heeft
zeer
onlangs
te stellen.
verbodsmaatregelen in
denzelfden zin uitgevaardigd. In België bestaat een wet, die bij
toelaat verbodsmaatregelen
eenvoudig koninklijk besluit voor
echter tot nog toe niet gedaan.
maatregel hoogst noodzakelijk
Toch :
te schrijven; dit
werd
schijnt ons een dergelijke
Wanneer de Amerikaansche
Appelschillen en appelklokhuizen worden in groote hoeveelheden Noord-Amerika verzonden naar Europa, vooral naar Duitschland, waar zij gebruikt worden tot het bereiden van appelsiroop. il)
uit
—
co
-
invoer uit de andere landen geweerd wordt, zal
meer trachten den invoer naar België over
te
men
zooveel te
brengen, en dan
wordt het gevaar voor besmetting nog grooter dan vroeger. Voor ons land zou handel in vruchten
worden nog
dit
een groote
ramp
zijn,
want onze
zeer belangrijk en nieuwe boomgaarden
is
steeds aangelegd
;
van een anderen kant verzenden
onze boomkweekerijen vele jonge boomen naar de omliggende landen.
—
Moest de San-José-schildluis zich
in
onze streken
inburgeren, dan loopt België groot gevaar, dat juist die omlig-
gende landen, waarheen thans zooveel uitgevoerd wordt, hunne grenzen voor de producten van onze boomgaarden en boom-
kweekerijen sluiten
;
gevende taklien van
daardoor zou een van de meest winst-
onzen landbouw
ten onder
gebracht
worden. G. Staes.
.
Phytopathologisch Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsterdam
1':n
Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten ONDER REDATIE VAN D'^
RITZEMA BOS
J.
Vierde Jaargang.
en G.
STAES.
— 3* Aflevering.
i
Juli 1898.
EEN ORCHIDEEËNWANTS.
[Phytocoris müüaris, Westwood.)
Orchideeën worden nog steeds in groot aantal rechtstreeks uit
haar vaderland in Europa ingevoerd en het zal wel niemand
verwonderen
te
vernemen, dat met de verzendingen van orchi-
deeën uit den vreemde meer dan eens schadelijke dieren toevallig
worden overgebracht. Dit zal
nu weeral
tocoris militaris, is
aangetrofifen
liet
geval zijn met een klein insect
Westwood,
:
Phy-
dat in Engeland in broeikasson
geworden en op sommige plaatsen
zich reeds
zeer goed te huis moet gevoelen, te oordeelen naar de uitbreiding, die het in eenige tuinbouwgestichten heeft
twijfeld heeft
men thans
men
zijn
hier
met een ingevoerd
genomen.
— Onge-
insect te doen, al
kan
vaderland nog niet met zekerheid aanduiden.
Phytocoris militaris
is
een wants en behoort derhalve tot
de halfvleugelige insecten [Hemiptera)
De halfvleugeligen zij
maar
althans of
worden
aldus
genoemd,
halve of korte vleugels zouden hebben, bij
niet
omdat
maar omdat,
een van de belangrijkste groepen, de twee boven-
voorvleugels
half-lederachtig
en half-vliezig
zijn,
terwijl
5
—
G2
—
de ondervleugels uitsluitend vliezig
In dit geval liggen de
zijn.
voorvleugels, in den toestand van rust, vlak op den rug en kruis-
wijs over elkander, zóó dat de vliezige gedeelten het een boven het ander liggen.
Wantsen
of
—
Dit
Gelijkvleugeligen
of
en Schildluizen)
zijn
en, in den toestand
van
aan.
—
wordt algemeen waargenomen
Ongelijkvleugeligen
{
Heteropte7-a).
bij
de
Bij
de
Homoplera (Cicaden, Bladluizen daarentegen alle vier de vleugels vliezig
rust, liggen
zij
dakvormig tegen elkander
Het kan ook wel voorkomen dat de bovenvleugels heel
en
al lederachtig zijn of
de
bouw
ook dat de vier vleugels ontbreken, maar
der monddeelen laat steeds toe de verwantschap te
erkennen.
Immers, die monddeelen dat
zuigtoestel,
men
slurf,
zijn hier
zuigsnuit,
vervormd
snavel
tot een
of
bek
noemt. Die zuigsnuit bestaat uit een lange buis (koker of scheede), die
vervormde onderlip dient beschouwd
als een
waarin vier naaldvormige stekels
kunnen teruggetrokken
te
worden, en
of borstels zitten, die
of naar buiten
inde buis
geschoven worden.
Door
middel van dien snuit worden planten of dieren verwond en zuigt het insect zijn voedsel uit het gekwetste orgaan.
stand van rust wordt
In den toe-
de snuit meestal onder het lichaam
gebogen.
De halfvleugeligen
zijn insecten
verwisselingen, d.w.z. dat vrij
zij
in
met onvolkomen gedaante-
hun jongste toestanden reeds
goed op de volwassen dieren gelijken, wat de uitwendige
gedaante, de levenswijs en het voedsel betreft; het onderscheid bestaat vooral in het verschil in grootte en in het geheel of gedeeltelijk ontbreken der
—
larven.
vleugels
bij
de jongere dieren of
Nog een ander, bijna algemeen kenmerk van de
halfvleugeligen, en wel vooral van de wantsen,
gename Bij
is
de zeer onaan-
geur, die deze dieren verspreiden.
den
«
Board
of Agriculture »
van Groot-Brittanië waren
berichten ontvangen over ernstige schade, die aan kostbare
—
03
—
Dendrohium phaloenopsis was wat The journal of the Board of AgriDecemb, bl. 339) over de waargenomen verschijn-
Orchideeën, en wel vooral aan toegebracht.
Ziehier
cidture (1897,
selen en over het insect mededeelt
:
De bladeren vertoonden een aantal bleek grijsachtige vlekken en de planten waren
geelachtige
of
zwak en kwijnend,
ten gevolge van den ellendigen toestand der bladeren.
Vele van
deze stierven en in dit geval gingen ook dikwijls de planten zelf te gronde.
De schade was blijkbaar zaakt
;
te
woekerzwam
niet door een
dat deze weerden teweeggebracht door een insect.
echter gedurende langen
ook
tijd
onbekend.
nachts gade te slaan ontdekte
's
Dit insect bleef
Doch door de planten
men
[Phytocoris militaris), dat het sap
diertje
veroor-
oordeelen naar den aard der vlekken, scheen het wel,
eindelijk een klein
uit de bladeren
zoog
Uiteen zorgvuldig onderzoek
en blijkbaar de misdadiger was.
van het veenmos (sphagnum) en den turf rondom de wortels en de bollen der orchideeën bleek, dat een groot aantal dergelijke insecten zich daarin ophielden.
De twee verschillende vormen werden
aangetroffen, nl. de
volwassen insecten met volkomen ontwikkelde vleugels en de larven met rudimentaire vleugels.
De larven
zelf
kwamen
natuurlijk in verschillende toestanden voor, die zich alleen door steeds
toenemende grootte en door de meerdere
of
mindere ont-
wikkeling der vleugels onderscheiden. In den larventoestand
zwarte zijn,
lijnen
is
het insect geelachtig met breede
aan de borst, terwijl de onvolkomen vleugels zwart
met smalle, roode randen.
in grootte toe
De onvolkomen
vleugels
na de eerste en de tweede ruiingen.
tocoris militaris
is
—
Bij
het zuigtoestel buitengewoon lang
jonge larven bedraagt zijn lengte lengte van het lichaam
:
Het volwassen insect
bij
is
zelfs de
;
nemen
Phybij
de
twee derden van de
de oudere dieren
is
het iets korter.
bloedrood met zwarte of zwartachtig
— bruine teekeiiingen. zijn
De kop
64 is
—
bloedrood en de zwarte oogen
zeer groot en uitpuilend; het heeft twee
breede zwarte
strepen op de borst (thorax); de pooten zijn rood met donker-
Het zuigtoe-
bruine voeten; ook de sprieten zijn donkerbruin. stel is
hier slechts half zoolang als het lichaam.
Phytocoris müitaris ; links, het volwassen insect rechts, de kop met het zuigtoestel ; beide figuren vergroot. Het streepje onder het groot figuur duidt de wezenlijke lan^te van het dier aan. [Naar The Journal of the Board of Agriculture).
De Orchideeënwants
:
;
—
Verder
is
over dit insect niets met zekerheid bekend.
Hoogst
waarschijnlijk legt het zijn eieren in de groeven van de stengels of bollen der orchideeën, terwijl de larven
en volwassen insecten
zich over dag gaan verschuilen in het veen- of ander
mos
of in
de turf, waarin zich de wortels bevinden.
Het
zal dus hoogst noodig zijn alle
nieuw ingevoerde planten
zorgvuldig te onderzoeken, ten einde na te gaan of
van deze wants.
Dit zal echter vrij
zij vrij
moeilijk zijn,
zijn
want de
eieren en ook de zeer jonge larven zijn maar goed waar te
nemen door middel van een vergrootglas
(loupe)
en zullen dus,
in
dien toestand, gemakkelijk onopgemerkt blijven.
Bespuitingen met een aftreksel van quassiahout met zachte (bruine) zeep
werden met goeden
uitslag
aangewend, terwijl
door het bestuiven met tabakspoeder geen voordeel werd ondervonden.
G. SïAES.
— DE
65
POOTAARDAPPELEN BIET BORDEAUXSCHE PAP
BEHANDELING VAN
EN lüET FORIIIALINE.
Meer en meer tracht de wetenschap door gepaste voorbehoedmiddelen de ziekten
voorkomen,
liever
dan
bij
menschen, dieren en planten
later bestrijdingsmiddelen te
te
moeten aan-
wenden.
Op het gebied der plantenziekten
heeft vooral de vooraf-
gaande behandeling van het graan met een zwavelzuur-kopcroplossing (of sommige andere stoffen) uitstekende diensten bewe-
zen is
om
den
brand
in de
(1)
een aansporing geweest
voorbehoedmiddelen
te
graangewassen voorkomen.
om ook
beproeven.
—
Dit
voor andere plantenziekten,
Men
heeft o.a. de pootaard-
appelcn, alvorens ze uit te planten, aan een voorafgaande be-
werking, als het ware aan een soort ontsmetting onderworpen,
om
de kiemen van verscheidene schadelijke organismen, zooals
bacteriën,
zwammen
enz., die gewoonlijk
gezonde aardappelen aanwezig
van ziekten voor de
uit
zijn, te
op de
schil, zelfs
van
dooden en aldus oorzaken
de knollen voort
te
komen
planten te
werd door Bolley (2) het gebruik van kwikchloride (kwiksublimaat) en door Halsted (3) dat van zwavelvernietigen. Aldus
bloem aanbevolen
om
het schurft der aardappelen te voorkomen.
In dit opstel willen wij handelen over de proeven, die in
G. Staes, De Brand der Graan(1) Zie Tijdschrift over Plantenziekten gewassen, V Jaarg. (1895), 4« afl., bldz. 90; 5e afl., bldz. 101 ; Be bestrijding van den Brand Jer Graangewassen door middel van het " Cerespoeder -, 2^ jaarg., 2« üfl., bladz. 43. :
—
(2)
Zie Tijdschr.
o.
Plantenziekten, G. Staes, Het schurft of de pok1-' Jaarg. bldz. 19.
hen van de aardappelen,
(3)Zie Tijdschr. o. Platitenzickten, P. Nijpels. Het rotten der aardappelen, 4c Jaarg. bldz. 16,
:
—
genomen werden met Bordeauxsche pap
dezelfde richting
met formaline. Allen dagteekenen A.
— Behandeling
BoLLEY
(2)
—
06
heeft,
verloopen jaren.
proeven tot het voorkomen van
het aardappelschurft, ook de werking van
Bordeauxsche pap
nagegaan en tamelijk gunstige uitslagen bekomen. kreeg uit dezelfde
partij
pootaardappelen
Zonder voorafgaande behandeling
Na een pap
en
met Bordeauxsche pap.
zijn
bij
uit de jongst
(1)
1 "lo
(
Hij ver-
:
gezonde,
schurftvrije,
eetbare aardappelen.
(
indompeling der pootaardappelen in Bordeauxsche
:
gedurende een half uur
57
gedurende 3 uur
53
*>/o
%
^
\
gezonde, schurftvrije eetbare aardappelen.
De kiemkracht der aardappelen werd door een indompeling van 4
tot 6
uur niet verminderd
;
eerst
na een indompeling ge-
durende 20 tot 25 uur was een nadeelige werking waar te
nemen.
Frank (3) en Krueger hebben eveneens de uitwerkselen van een indompeling der pootaardappelen in Bordeauxsche pap onderzocht. Volgens deze schrijvers zou
(1)
Wij herinneren
gen, het noodig
liier,
dat
men door
een indompeling
om goede Bordeauxsche pap
te verkrij-
is
1. De bereiding in houten of aarden vaten, niet in ijzeren of zinken vaten uit te voeren, omdat in deze metalen vaten liet koper uit het zwavelzuur koper neerslaat en zich vastzet op de wanden. Daarom ook mag
met geen ijzeren staaf omgeroerd worden, enz. 2. De kalkmelk volkomen koud te laten worden, alvorens
ze bij de zwavelzuur koper-oplossing te voegen. Anders scheidt zich zwart koperoxyde af, waardoor de pap onbruikbaar wordt. 3. De kalkmelk behoorlijk (zie verder) te verdunnen alvorens ze bij de koperzoutoplossing te voegen. 4. De kalkmelk in de zwavelzuur-koperoplossing te gieten (en niet deze in de eerstej. (2) Naar het referaat in het Zeitschrift für Pflanzenhranhheiten, 1894. blz. 117. (3)
Arbeüen
d.
deutschen Landwirtsch.-Gesettschaft. Aflev. 2 bldz. 23.
— gedurende 20 uur
67
—
Bordeauxsche pap met 2
in
%
zwavelzuur
koper een spoediger uitschieten, een veel hoogere opbrengst en over
't
algemeen een beteren oogst bekomen.
KiNNEY
(1)
heeft de proeven
volgende uitslagen verkregen pelen 12
°/o
:
van Bolley herhaald, en de
met
schurftige knollen;
niet behandelde pootaardap-
met behandelde
%
slechts 9
schurftige knollen.
Frank waarin
nu zeer onlangs een opstel uitgegeven,
heeft
(2)
de resultaten van gedurende verscheiden jaren voort-
hij
gezette proefnemingen samenvat en tot het besluit komt, dat door
een voorafgaande
behandeling der pootaardappelen met een
koperzoutoplossing, een vermeerdering van den aardappeloogst
kan bereikt worden,
die in de gunstigste gevallen
de verhouding als 2 tot
kan
stijgen in
3.
Of deze vermeerderde opbrengst alleen daaraan te wijten is,
dat door die behandeling de schadelijke organismen gedood
worden,
die
aan de pootaardappelen kleven en anders later op
—
den groei der plant een nadeeligen invloed zouden hebben,
dan wel
koperverbindingen prikkelend op den groei van
of die
de planten werken, kon
Frank nog
niet
uitmaken.
Zijne proefnemingen hebben vooral aangetoond, hoe
het best te
werk gaat om de
gunstigste uitslagen te bekomen.
Een zuivere zwavelzuur-koperoplossing beproefd, daar
hij
men
heeft
Frank
voorzag dat deze ongetwijfeld een
niet
te bijtende
werking op de tamelijk gevoelige oogen van de aardappelknollen zou hebben.
pap a
1,
— De proeven werden genomen
a 2 en hooger tot 4
doende was.
(3)
100
liter
°/o;
met Bordeauxsche
het bleek dat
Bordeauxsche pap
is
1
% reeds voldoende
vol-
om
100 kilogr. pootaardappelen te behandelen.
Experimentstation of Rhode Island V, bldz. 211-213. Frank, Erhöhung der KartoffeJertrage dwch Beizung der Saatkartoff'eln, in Deutsche landwirtschaftUche Prcsse, 25e jaarg. (1898), n" 1, (1)
(2)
bldz. 8. (3)
Men
lost
1
kilogr. zwavelzuurkoper op in 50 liter water;
men
:
— dan
;
:
:
-
(38
Bordeauxsche pap mag 24 uur duren
De indompeling
in de
zijn de uitslagen
nog gunstiger, dan wanneer men de aard-
appelen slechts 10 uur in de vloeistof laat liggen.
—
Maar na want
de behandeling moeten de poters afgewasschen worden,
anders zouden vele onder hen erge schade lijden.
Zeer belangrijk voor het welslagen der bewerking
keus van het
waarop
tijdstip,
uitgevoerd wordt
zij
in het voorjaar de aardappelen op de
is
Hoe
:
de
later
boven voorgeschreven wijze
behandeld worden, hoe erger de beschadiging kan worden, hetgeen niet
te
verwonderen
is,
daar de oogen der aardappel-
knollen meer in werkzaamheid treden en dus gevoeliger worden
voor de koperoplossing, naarmate het jaargetijde verder gevorderd Ziehier b. v. de uitslagen, die
is.
proefveld (zandgrond, bemest
Frank
met
in
1897 op het Berlijnsch
stalmest),
bekomen
heeft
Een reeks
Er werden 3 maal 550 aardappelen uitgekozen. van 550 werd onbehandeld gelaten
;
een tweede reeks van 550
werd op 15 Maart en de derde reeks van 550 op 3 Mei gedurende 24 uur in Bordeauxsche pap gedompeld, waarna de knollen afgewasschen
werden.
Het planten
(poten)
geschiedde
op
4 Mei en het rooien op 3 October. Resultaat Van iedere groep
komen
Niet behandelde
Behandeld
Op
15 Maart.
Op
3
Mei
.
.
.
.
.
.046
Opbrengst
Aantal
van 550 uitgepoie aardappelknollen zijn opge;
in kilogr.
per 415
(1)
plantplaatsen. «
zwart-
beenige
»
struiken.
Groote
Kleine
Zieke
knollen.
knollen.
knollen.
TOTAAL.
— m— Reeds van midden Juni
af
was het onderscheid
De aardap-
zicht der drie procfbedden duidelijk uitgesproken.
pelen, die op 3
men
in het uit-
Mei met Bordeauxsche pap behandeld waren kwa-
niet alle op; talrijke plaatsen
waren
ledig zoodat de rijen
onderbroken waren die welke op 15 Maart de bewerking onder;
gaan hadden, stonden daarentegen in nagenoeg volledige terwijl
rijen,
daarenboven het loof veel weelderiger scheen dan dat der
niet behandelde.
Wat
van de bovenstaande
cijfers
aan
den gezondheidstoestand aangaat, het
zwartbeenigheid
«
nadat
zij
de
afnam door de behandeling met [Schwarzhei-
het rotten der stengels, eenigen tijd
uitgeschoten zijn en als gevolg daarvan, het afsterven Dit gebeurt
der struiken. in
Franck
uit
tabel, dat het aantal struiken, die
leden,
Door zwartbeenigheid
Bordeauxsche pap. nigkeit) verstaat
»
blijkt
den grond
is
wanneer de pootaardappel, nadat
hij
gebracht, te vroegtijdig in rotting overgaat en
Daar men
daarbij de ontbinding mededeelt aan de jonge stengels.
nu weet, dat het rotten der aardappelen kan teweeg gebracht
worden door verscheidene organismen,
die gedeeltelijk
aan de
oppervlakte der schil en gedeeltelijk in den grond te vinden zijn de
hooger gemelde feiten gemakkelijk
te
zijn,
verklaren: door de
behandeling met Bordeauxsche pap zijn die oorzaken van ziekte
weggenomen, hebben
;
de
«
die
in
de aanklevende kiemen haar
zwartbeenigheid
»
kan echter
men worden, omdat in deng^'^ond
niet geheel
voorko-
de schadelijke organismen, die
ook de pootaardappelen kunnen aantasten,
Wat nu
oorsprong
niet
gedood
zijn.
het aantal zieke of gezonde geoogste aardappelen
der proefbedden, dat aan een weg lag, is er bij den oogst van elk bed een kleine strook buiten rekening gelaten, zoodat in plaats van de oorspronkelijke 550 plantplaatsen, er slechts 415 in aanmerking kwamen, alhoewel ook op de niet medegerekende strookjes de uitslag nagenoeg dezelfde was, nl. voor de niet behandelde hO.üO kilogr.. voor de behandelde op 15
Maart 73.85
kilogr.:
— op 3 Mei 30.30 kilogr
,
totale opbrengst.
— betreft,
70
—
daarop heeft de behandeling der poters geen invloed,
want de besmetting van de jonge knollen
geschiedt rechtstreeks
door de organismen van den grond en gewoonlijk eerst tegen het tijdstip van den oogst, of in ieder geval langen
na het
tijd
poten.
Om
dus door een voorafgaande behandeling der pootaardap-
pelenmetBordeauxschepap, de beste uitslagen die behandeling 5 a 6 in de eerste helft
weken voor de
te
bekomen, moet
uitplanting geschieden, b v.
van Maart; de Bordeauxsche pap mag
zwavelzuur koper bevatten de indompeling ;
mag
a 2
1
"/o
24 uur duren
en nadien moeten de knollen afgewasschen worden.
Men
laat ze
dan weder droog worden en bewaart ze aldus totdat ze zullen gepoot worden.
Het komt er nu op aan, zegt Frank ten op
slotte,
talrijke plaatsen te beproeven, ten einde uit te
onder
deze methode
maken
of
zij,
omstandigheden, dezelfde gunstige uitslagen oplevert.
alle
B.
—
Behandeling met form.aline.
naam die gegeven is aan een waterige oplossing, die 40 "/o formaldehyde (mierenzuuraldehyde) bevat en onder dien vorm in den handel is gebracht. Een
Formaline
mengsel met 2
of
1/2
t.
formol
h.
is
de
formol bevat dus juist
1
%
formalde-
hyde.
was het vooral de formaline werd aangeraden In den beginne
dat
:
door velen
warm
als bederf werend middel, in
zwakke oplossing
is zij
aanbevolen geworden tot het bewaren van
dieren en planten en van organen en stoffen van dierlijken en
plantaardigen oorsprong, ten dienste van laboratoria en musea, in
vervanging van den duren, vluchtigen en zeer brandbaren
alcohol.
De
tot
nog toe verkregen uitslagen
zijn tamelijk vol-
doende, een eindoordeel kan daaromtrent echter nog niet
gesproken worden.
uit-
—
71
—
De oplossing van formaldehyde giftig, docli levert
in
onverdunden toestand,
naar het schijnt geen gevaar op in een zeer
verdunden toestand, zooals
Het
is,
zij
gewoonlijk wordt voorgeschreven.
juist deze eigenschap, die aanleiding heeft
is
nemen van proeven om
gegeven
tot het
vast te stellen tot hoe ver het zeer giftige
kwikchloride of kwiksublimaat door de nagenoeg onschadelijke formaldehyde-oplossing zou kunnen vervangen worden.
Deze
proeven schijnen zeer goede uitslagen te hebben opgeleverd. J.
C.
Arthur
heeft formaline
middel tegen het aardappelschurft 1
deel formaline op 300 deelen
indompeling
van 2 uur. —
is
(1).
—
als
voorbehoed-
Een oplossing van
water werkte zeer gunstig
bij
een
Deze behandeling stond, voor wat
de uitslagen betreft, niet ten achter
maar
aangewend
bij
de sublimaatbehandeling,
verre boven deze te verkiezen, wegens de onschadelijk-
heid der formaline- oplossing.
—
Dezelfde vloeistof kon daaren-
boven verscheiden malen achtereenvolgens gebruikt worden, zoodat daardoor de onkosten zeer gering worden.
Ook hier zouden ernstige proeven met formaline-oplossingen zeer wenschelijk zijn, daar het aardappelschurft ten onzent vaak
belangrijke verliezen veroorzaakt.
Over het gebruik der formaline bij
tot
voorkomen van brand
de graangewassen spreken wij in een volgend opstel. G. ÖTAES.
{\)Bullet. Agricult.
Experim. Station. Purdue University, N'
65, 1897.
—
72
DE INVLOED VAN HET GEBRUIK VAN
fflOLENSTOF OP DEN
BRAND DER
GRAANGEWASSEN.
waar het graan goed gereinigd wordt alvorens
In de molens,
het gemalen M'ordt, bekomt men, als overschot van deze bewerking, een mengsel bestaande uit allerlei graanafval en vreemde
bestanddeelen.
Dit mengsel
noemt men gewoonlijk
molen-
Vooral in de stoommaalderijen wordt, tengevolge van de
stof.
aanzienlijke hoeveelheden graan, die er verwerkt worden, tamelijk veel
men het de moeite
molenstof verkregen, zelfs zooveel, dat
waard heeft geacht een middel nuttig gebruik te
maken.
zoeken
te
om
van
die stof een
Het middel werd weldra gevonden
:
Het molenstof wordt thans gebruikt als meststof of wel afzonder,
lijk
ofwel met andore scheikundige meststoffen vermengd.
laatste geval
zijne
waarde
stoffen
wordt het molenstof als meststof,
droog en pulverig
niet zoozeer gebruikt
dan wel
te
om
houden.
tot zich
Immers de meeste dezer
en lossen zich daarin langzamerhand op. verlies geleden,
vloeide scheikundige
weinig gelijkmatig
waterdamp Niet alleen
maar vochtig geworden
meststoffen
kunnen
uitgestrooid worden.
slechts
te
of ver-
moeilijk en
Die beide nadeelen
kan men voorkomen door aan deze meststoffen andere digheden toe
wegens
de scheikundige mest-
zelfstandigheden trekken den in de lucht vervatten
wordt daardoor
In dit
wegen, zooals bijvoorbeeld
turf meel
zelfstan-
en
ook
molenstof. Dit molenstof heeft echter niet altijd dezelfde samenstelling;
deze hangt gedeeltelijk af van den aard en den graad van zuiverheid der verwerkte graansoorten, en gedeeltelijk
ook van de
Wat
echter altijd
verdere soorteering der overschotten in het molenstof te
vinden
is,
zelf.
dat zijn brandsporen, dus sporen
van zwammen, die den hrand der verschillende graangewassen
—
73
—
Immers, wanneer graan wordt gedorscht, worden
veroorzaken.
de sporen in vrijheid gesteld uit de brandige aren allen vooraf verwijderd zijn geweest.
althans is
gedeeltelijk
aan
—
— die niet
altijd
Die brandsporen blijven
de graankorrels
kleven
:
daaraan
het toe te schrijven dat, wanneer het graan zonder eenige
voorafgaande
behandeling
wordt uitgezaaid,
onder
gewone
omstandigheden steeds een grooter of kleiner aantal brandige aren op den akker zullen ontstaan, want
men
heeft, onvrijwillig,
met het graan tevens de sporen van den brand uitgezaaid. Is
(1)
de hoeveelheid brandsporen in het zaaigraan tamelijk groot,
dan loopt men ook gevaar een hoog percent brandige aren bekomen.
Dit
is b. v.
van proefneming,
mengt en daarna
Men kan nu
vooraf met
zaaigraan
bij
te
wijze
brandsporenpoeder
uitzaait.
de vraag stellen of het gebruik van molonstof als
meststof (alleen of met andere
van den brand
wanneer men
steeds het geval,
bij
stofifen
gemengd) de uitbreiding
de graangewassen niet in de hand werkt en
aldus niet schadelijk wordt voor de cultuur.
Het
is
deze vraag, die de heer
De Caluwe, Staatslandbouw-
kundigc voor de provincie Oost-V^laanderen, getracht heeft op te lossen
door het nemen van vergelijkende proeven in den
proeftuin van de provinciale landbouwmaatschappij
gedurende het jaar 1896-97.
Te dien einde heeft
mingen
De
(1)
n'"
24 en
afval
n""
n*"
een handelaar twee monsters
welke respectievelijk onder de bena-
O verkocht worden.
24 bestond uit
Zie daarover mijn opstel
:
fijn
poeder,
De Caluwe. Exposé
waarvan de zwart-
De Brand der Graangewassen^
Tijdschrift over Plantenziekten, 1895, aflev. 4 en ('2)
Gent,
(2j
hij zich bij
molenafval aangeschaft,
te
in het
5).
des Cultures expérimentales instituées
au
jardind'essais provincial de la Flandre Oriëntale, ü Gand, pendant l'année culturale 1890-97, bladz. 9.
— achtige kleur het best
gewonen tuingrond.
74
—
kon vergeleken worden met
die
van
Deze zwarte kleur was het gevolg van de
groote hoeveelheid brandsporen, die in het molenstof aanwezig
waren. N'"
O bestond daarentegen grootendeels uit
van het graan, zooals baarden
(of
allerlei afval
van
naalden) van gerst, kaf, enz.;
het bevatte daarenboven een goede hoeveelheid onkruidzaden,
alsook zand
;
het gehalte aan brandsporen
was
echter betrekke-
lijk gering.
De proef werd op de volgende wijze genomen
:
,
—
75
—
zoude komen te liggen, waardoor de voorwaarden op deze 2 buitenste en op de 3 tusschen-in gelegen perceelen (2, 3,
meer dezelfde zouden geweest
De opbrengst van
zijn.
4)
niet
die rand-
bedjes wordt niet in rekening gebracht.
Het vorig jaar was op het veldje
XIV haver verbouwd was bemest
geweest, die met varkensmest en gedroogd bloed
geworden.
Op 5 September 1896 werd 500 kilogr. varkensmest per are Op IG October werd de grond met de spade be-
aangebracht.
werkt en op 21 October werd het molenstof over de perceelen 2 en 3 verspreid, n""
—
n.
1.
op perceel
1,
24 en op perceel 2, 10 kilogr. molenstof
Op
perceel 3
bracht, doch hier
werd ook 10
was
10 kilogr. akkergrond
0. n'"
24 aange-
met het zaaigraan en met
het vooraf
gemengd geworden.
hand bezaaid met tarwe.
volle
n""
kilogr. molenstof
het uitstrooien van het molenstof
1
10 kilogr. molenstof
Onmiddellijk
na
werden de perceelen met de
Daartoe werden twee variëteiten
Victoria - tarwe [Blé Victoria) en de gebaarde tarwe met groote korrels (Blé harbu a gros gebruikt, n.
de
1.
grain), die ieder de helft van ieder perceel innamen.
Op
18
November kiemde de tarwe, doch het opkomen was op de perceelen 1 en 3, waar een
niet zeer regelmatig, vooral
Over
aantal planten ontbraken
de perceelen
en
5, die
1
,
't
algemeen stond de tarwe op
2 en 3 steeds minder dicht dan op de perceelen 4
geen molenstof hadden ontvangen.
de tarwe eenigszins omviel,
perceelen 4 en 5, terwijl de perceelen te lijden
1,
het geval op de
2 en 3 daaraan minder
hadden.
De tarwe werd op 30 Het was
men
Later echter, toen
was zulks vooral
Juli geoogst.
niet mogelijk al de aren
heeft zich moeten vergenoegen
van
al
de perceelen te tellen;
met van
ieder perceel een
schoof te nemen, die zoo goed mogelijk, voor ieder perceel afzonderlijk, de middelmaat voorstelde.
—
76
—
Het aantal brandige aren werd dan voor ieder van die schoven bepaald en hare verhouding tot het aantal gezonde
Aldus werden do volgende
aren vastgesteld.
Victoria tarwe. 1.
2. 3.
met molenstof n"
24.
id.
no
0.
id.
no 24
Braudige
aren.
aren.
453 426
68 63
15.0
440 459
119
26.5
17
id.
3.7
504
23
4.5
383 405
49 58
14.3
402
89
22.1
403 478
24
5.9
21
4.5
:
Braudige aren per honderd.
14.5
(samen
zonder molenstof
5.
bekomen
Gezonde
met het zaaigraan uitgestrooid) 4.
cijfers
id.
Gebaarde tarwe met groote korrels. 1.
met molenstof
n° 24
2.
id.
n» O
id.
n" 24
3.
met het zaaigraan 4. 5.
(samen
uitgestrooid)
zonder molenstof id.
12.7
id.
Uit die cijfers blijkt
:
1° dat het
gebruik van molenstof een
zeer merkbaren invloed heeft op het aantal brandige aren per perceel
;
— 2° dat het aantal sporen in het molenstof bevat, niet
zeer hoog moet zijn
staan
;
immers
n*"
om nochtans veel
brandige aren te doen ont-
waarin slechts een tamelijk gering aantal
Ü,
brandsporen voorkomen, geeft een bijna even hoog gehalte aan brandige aren als n'"24, dat grootendeels uit brandsporen bestaat;
— 3° dat door het samenzaaien van zaaigraan en sporen het aantal
brandige aren aanzienlijk toeneemt. Dit alles
was
te voorzien,
minder brandsporen dan
n'"
want
al
24, toch zijn
bevat het molenstof
n'"
O
nog in het eerstgenoemde
zeer veel sporen aanwezig in verhouding tot het aantal uitgezaaide graankorrels
;
van een anderen kant spreekt het van
zelf
dat op perceel 3 de voorwaarden tot besmetting der kiemplanten
het gunstigst waren.
Niet alleen
was
het aantal brandige aren hooger op de per-
ceelen
1,
2 on 3, maar de opbrengst was er daarenboven geringer
dan op de perceelen 4 en cijfers
5.
Dit blijkt duidelijk uit de volgende
:
Opbrengst berekend per are. Victoria tarice.
NOORDAMERIKAANSCHE
fflIDDELEN
78
-
TOT HET VOORKOfflEN VAN DEN BRAND
DER GRAANGEWASSEN.
In de jaargangen 1895 en 1896
wij over den
van
dit tijdschrift (1)
brand der graangewassen
hebben
een paar
opstellen geschreven, waarin wij tamelijk, breedvoerig over die verderfelijlve ziekte
gehandeld hebben en waarin wij tevens de
voornaamste voorbehoed- en bestrijdingsmiddelen hebben medegedeeld
.
Onlangs verscheen ling (2)
in
Noord- Amerika een kleine verhande-
waarin sommige methoden worden besproken,
ons slechts terloops werden vermeld, of die heel en
nieuw
Wij achten het wenschelijk daarover het volgende mede
zijn.
te deelen
:
De methoden alle
die door al
tot het
voorkomen van den brand berusten
op een voorafgaande behanJeling van het zaaigraan, waar-
door de daaraan klevende brandsporen gedood worden.
Dit
is
van de Kühn'sche methode (behandeling met een
het doel
zwavelzuur-koperoplossing), van de Jensen'sche methode (behandeling met
warm
water), enz.
Ook de minder bekende
of de
vroeger niet beschreven methoden, die naast de andere in het
boven aangehaald werkje uiteengezet worden, dezelfde grondslagen,
maar de keus der oplossingen
lend en in
Noord-Amerika gebruikt men
singen
bij
voorkeur tegen
terwijl
men
how
zelfs
is
op
verschil-
bepaalde oplos-
sommige bepaalde brandsoorten,
ze voor andere minder dienstig acht.
Nota
(1)
Zie
(2)
Walter
to
berusten
(1)
op bldz. 65 van deze aflevering.
T. Swingle,
The grain smuts
:
how
the are caused
and
prevent them, Farmers'bulletin n" 75. U. S. Department of Agri-
culture.
Washington
1898.
— Aldus wordt
b. v.
79
-
de Kühn'sche behandeling met een zwavcl-
zuur-kopei'oplossing en daarna met kalkmelk, als zeer doeltref-
fend beschouwd voor den
s t
i
nkb
r a
n d of
e
s t e
n b
r
and
van de tarwe Tillctia laevis en Tilletia Triiici) en Ustilago lecla den bedekten gerst e brand voor (
(
hordei Je^^.), doch veel minder werkzaam tegen den stuif-
brand van de haver
{Ustilago Avenae).
warm-watermethode wordt daarentegen voor
al
De Jcnsen'sche de brandsoorten
aangeraden, doch met eenige wijzigingen in de bewerking,
naar gelang men
tarwe
te
al
doen heeft met steen- of stinkbrand van de
met stuifbrand van de haver, ofwel met een der brand-
of
soorten van do gerst, of nog met den stuifbrand van de tarwe
{Ustilago TiHiïci).
A.
—
Behandeling met kwiksublimaat tegen den steen- of stinkbrand van de to7'we.
BoLLEY
hreft bevonden dat
kwiksublimaat
of
kwikchloride
(een algemeen bekend ontsmettingsmiddel) den steenbrand der
tarwe voorkomt, wanneer de zaaitarwe vooraf besproeid wordt
met een oplossing van 2 voorschrift
:
«
i
per 1000 van deze
Ziehier zijn
stof.
Giet het zaaigraan in een hoop op den dorsch-
vloer of op een zeilkleed; besproei het graan op zulke wijze dat
het door en door nat wordt, terwijl het onophoudend wordt
omgeroerd, opdat ieder korrel op die wijze over oppervlakte zou bevochtigd
kunnen beschadigen.
Men
vergete
bij
men
bij zijn
nemen niet
in
:
2° dat
is;
overdaad zou het zaaigraan
"
een dergelijke behandeling niet
oplossing niet in aanraking
voorwerpen;
gansche
Gebruik niet meer kwiksubli-
zijn.
maat-oplossing dan er noodig
zijn
mag
:
1°
dat die
gebracht worden met metalen
kwiksublimaat een zeer hevig
gift is,
zoodat
gebruik steeds de grootste voorzorgen moet in acht
aldus zal
men
b. v.
goed acht geven dat de oplossing
aanraking gebracht worde met open wonden aan de
— lianden
;
hoenders en andere
is
worden
;
is
dieren, die erdoor zouden
deze methode, hoe goed
aan te bevelen,
niet
tamme
gift
juist
aangenomen
zij
minder gevaarlijke
delen zijn toevlucht neemt, scliadelijke stoffen niet de
stoffen even
Als algemeene regel dient
worden, dat men alleen dan
te
ook hunne wezen,
omdat het kwiksublimaat zulk een
terwijl andere,
is,
goede diensten kunnen bewijzen.
B.
kunnen
waarin de oplossing
eindelijk dat de vaten,
geworden, zeer zorgvuldig gereinigd worden.
Volgens ons
hevig
—
dot het zaaigraan niet in het bereik gesteld worde van
vergiftigd
bereid
80
tot zeer giftige
mid-
wanneer men met andere, minder
gewenschte uitslagen kan bekomen.
—
Behandeling met formaline tegen den steen- ofstïnkbrand van de tariae en tegen den stuifhrand van de haver.
BoLLEY en Close hebben bevonden, dat een oplossing van
24 deelen formahne
(1)
op 1000 deelen water de ontwikkeling
der bovengenoemde brandsoorten voorkomt. Men moet daartoe het zaaigraan gedurende twee uur oplossing dompelen. als onschadelijk
in de
Daar een verdunde formaline-oplossing
wordt aangezien,
levert deze behandeling
geen
gevaar op. C.
Behandeling met zwavellever tegen den stuifbrand
van de haver. In ons boven aangehaald opstel (zie nota,
bl.
over het
65)
Cerespoeder en den brand der graangewassen deelden wij mede, dat, volgens de
onderzoekingen van Hollrung, het Cerespoeder
uit niets anders
bestond dan uit zwavellever, die echter onder
(1)
Zie over
formaline
in deze aflevering (bl. 65-71)
:
G. Staes.
De behandeling van pootaardappelen met Bordeaux sche pap en met formaline, bldz 70.
.
—
—
81
dien uicuwon handelsnaam veel duurder dan haar
waarde werd
verkocht.
Zwavellever
is
een in water oplosbare verbinding van zwa-
vel en
kalium. In den laatsten
nog
dikwijls gebruik
al
tijd
gemaakt
wordt van dezezelfstandigheid van verschillende
tot bestrijding
meeldauwz wammen {Oidiwn on aanverwante geslachten) en naar het
schijnt,
wordt het nu en dan aanbevolen het
insecten
;
niet mogelijk
daaromtrent een bepaald oordeel
De oplossing van zwavellever vat bereid
dit,
met goed gevolg. Ook tegen sommige
veelal
in
is
ons echter nog
uit te spreken.
water moet
in een
houten
worden en zooveel mogelijk van de lucht afgesloten
worden, daar deze een ontbinding van de zwavellever teweeg onopgeloste zwavellever
Zelfs de
brengt.
reden, in goed gesloten glazen vaten
Men kan
moet,
om
dezelfde
bewaard worden.
gebruik maken van een oplossing a 'i
ten hon-
derd ofAvel van een oplossing a 2 ten honderd. In het eerste geval moet de zaaihaver 24 u jr in de oplossing verblijven
tweede
is
een indompeling gedurende 2 uur voldoende
beide gevallen dient
men
in het
;
;
in de
zorgen dat de vloeistof verscheiden
te
centimetors boven het graan sta, zoodat door het inzuigen van het water in de haver,
de bovenste lagen niet droog worden.
Goed en veelvuldig omroeren van vereischt, daar anders wellicht
vloiestof
eii
zaaigraan wordt
sommige korrels
niet bevochtigd
zouden worden
De oplossing a
2%
schijnt den voorkeur te verdienen
;
het
zaaigraan behoeft slechts 2 uur in die sterke vloeistof te blijven liggen
;
in die tijdruimte zuigt het slechts een
heid water in, en het
kan derhalve
geringe hoeveel-
in veel korteren tijd
gedroogd
worden. Dezelfde oplossing mag ijiet meer dan drie maal gebruikt worden de proefnemingen van Kellermann en Swingle hebben ;
bewezen, dat ze haver dient
als bestrijdingsmiddel
aanbevolen
te
tegen den stuif brand der
worden. Swingle raadt
trouwens
—
—
82
ook aan dezwavelleveroplossing
den stink-
tot bestrijding vaii
brand der tarwe te beproeven. D.
De Sar-oplossing voor haverstuifhrand.
De benaming sar
is
door Swingle uitgedaclit
del
;
sar
is
gevormd
uit de eerste letter
gende Engelsche woorden
:
een korte
van ieder der drie vol-
sulphur (zwavel), alkali
(in dit
geval
Het product, dat men door de
bijtende soda) en resin (hars).
vermenging van deze drie
om
zwammendoodend mid-
uitdrukking te bezitten voor een nieuw
bekomt,
stoffen
is
in
hoofdzaak een
soort van zwavellever, waarin echter het kalium door natrium
(sodium)
is
vervangen
;
het
is
dus zwavelnatrium.
Wij achten het overbodig hier de bereiding van de sar-opHet groote voordeel,
lossing in bijzonderheden te beschrijven.
dat
zij
volgens Swingle oplevert,
met den
prijs
van de zwavel lever
is
haar lage prijs vergeleken
Ten onzent
in Noord- Amerika.
zou het verschil tusschen de prijzen der beide stoffen voorzeker gering zijn, zoodat
men
in dit geval
wel den voorkeur
zal
geven
aan een koopbaar produkt boven een tamelijk ingewikkelde bereiding (1).
Hoe het zaaigraan ook behandeld het gedroogd
worden,
alvorens
het
zij
,
in ieder geval
uitgezaaid
gemakkelijkste en snelste wijze van drogen
is
De
wordt.
de volgende
zeilkleed, of een dekkleed of een ander dergelijk
moet
:
een
doek wordt
enkele voeten boven den grond op een latwerk uitgespreid.
(1)
Volgens SwiNGi-E kost de zwavellever
in
Noord-Amerika,
naar gelang van de gekochte hoeveelheid, 25 a 50 cent
kansche munt)
jjcr
pound,
d.
ongeveer 450 gram. In België 1
w. is
z.
ongeveer 1.25 a
2. .50
frank voor
echter do zwavellever voor minder dan
frank per kilogram gemakkelijk te bekomen, zelfs
heden.
al
(Noordameri-
bij
geringe hoeveel-
—
83
—
Daarüp wordt het zaaigraau gegoten en
weer droog
blijft
het liggen lot het
is.
Deze doenwijze laat daarenboven nog toe het zaaigraan desnoods, gedurende den nacht of in geval
onder dak Is
te
men regen
voorziet,
brengen.
werk
het niet mogelijk op de beschreven wijze te
dan moet men
te
gaan,
het zaaigraan op den dorschvloer en op eenige
andere vooraf schoongemaakte ruimte uitspreiden.
Men
vergete hierbij niet dat
de
dorschvloer of het
kleed, evenals de zakken, die tot het vervoeren of
het behandelde zaaigraan gebruikt worden,
ontsmet
te
worden.
bewaren van
vooreerst dienen
Dit geschiedt het best door middel van een
oplossing van zwavelzuur koper aan
—
zeil-
1
°/o
voor den dorschvloer,
en door het indompelen dor zeilkleeden en zakken
kokend
in
water. G. Staes.
DE ROODE SPIN OF SPINNENDE
{Teb^anychus telarius
Het
diertje,
IIIIJT.
L.)
waarover wij hier wenschen
te
handelen,
wel zeer klein, doch daarom niet minder belangrijk. lieden en
hoppekweekers kennen het sinds gcruimen
Tuin-
tijd als
:
men
treft het niet alleen
Europa, maar ook in Amerika en zelfs in
AustraliC',
een
Het
zeer schadelijk, lastig en moeilijk te verdrijven wezen.
trouwens ook zeer verspreid
is
is
aan in
naar welke
beide laatste werelddeelen het hoogst waarschijnlijk van uit de
oude wereld met planten
Toch
is
of plantendeelen
werd overgebracht.
de levensgeschiedenis van de roode spin voor de
meeste landbouwers een onbekende zaak en juist dat
feit
onbekendheid met de levenswijze van den kleinen vijand
— de
— heeft
—
—
84
veelal ten gevolge, dat de bestrijding niet op de geschiktste
manier
geschiedt en dientengevolge aan de verwachting niet
beant-
w^oordt.
De roode spin
of
spinnende mijt
namen
behoort, zooals haar
is
geen insect;
zij
het aanduiden, tot de klasse der
Spinachtigen [Arachnida) en wel
tot
de orde der Mijten
(Acarina). Mijten zijn meestal zeer kleine, soms alleen met het vergrootglas zichtbare diertjes.
de insecten het lichaam
bij
gescheiden deelen bestaat, n
uit drie, duidelijk achterlijf,
Terwijl
kan men
bij
borststuk [cephalothorax)
—
zooals b. V.
Bij
de mijten
bij
uit
een
kop-
en een achterlijf [abdomen],
de eigenlijke spinnen duidelijk te zien
is.
echter de versmelting der drie lichaamsdeelen
is
nog verder gedreven tot één geheel,
kop, borst en
de Spinachtigen geen afzonderlijken kop
Haar lichaam bestaat meestal
onderscheiden.
1.
:
kop, borst en achterlijf zijn hier vereenigd
waarin geen onderdeden meer kunnen onder-
scheiden worden.
De
insecten hebben zes
pootcn;
bij
de
spinnen en mijten zijn er daarentegen meestal acht (soms slechts 4,
2 of
0),
althans in volwassen toestand; de insecten zijn voor-
zien van sprieten, terwijl de Spinachtigen daarvan verstoken zijn.
De roode spin wordt hoogstens een halven millimeter Het lichaam
is
stipjes voordoen. (zie fig. 1),
In volwassen toestand heeft
zij
acht pooten
hare kleur vertoont tamelijk veel verscheidenheid,
naar gelang van den ouderdom en ook, naar het gelang van
groot.
eirond en draagt een paar oogen, die zich als roode
liet
gebruikte voedsel
geelachtig, of bruinachtig zijn;
;
zij
naar
kan groenachtig, rood,
de kleur der jongen
bleeker dan die der oudere dieren. zijn eenigszins behaard, echter
schijnt,
is
al
of
steeds
Het lichaam en de pooten
minder
bij
de mannetjes dan
bij
de wijfjes.
De roode
spin overwintert in volwassen toestand
onder
stecncn, graszoden, afgevallen bladeren en andere op den grond
liggende plantendeelen, in de spleten van het hout
hoppestaken),
reten
de
in
van
de
der
schors
In het voorjaar verlaat
struiken, enz.
zij
(b. v.
van de
boomen en
haar schuilplaats
en gaat op de bladoren van een aantal verschillende plantensoorten leven
Wij noemen hier alleen de volgende
.
:
onder de
vrucht boom en, vooral depruime- enkwetseboomen; den wijn-
of spinnende mijt. jonge mijt of larve (slechts 6 pooten)
Roode Spin Fig.
Volwassen dier;
1,
flg. 2,
;
derroode spin.
flg. 3, ei
— onder deloof boomen delinde, den kastanje en den al de graangewassen en wilg; — onder de veldvruchten
stok;
:
:
linzen, de
talrijke grassoorten (Gramineëen), erwten, boonen,
verschillende klaversoorten, luzerne (Fransche klaver), lupinen of wolfsboonen, beetwortels,
kemp
mers en augurken, slaapbollen
—
vooral de hop;
kasplantcn
;
—
of
(of
hennep), vlas,
maankoppen
onderde sierplanten
eindelijk vele
:
(heulzaad) en
de roos en talrijke
onkruidsoorten.
In den loop (gewoonlijk in de tweede helft) der legt de spinnende mijt in
komkom-
haar kogelvormige eieren
maand Mei
(zie fig. 3), die
verhouding tot de geringe afmetingen van het diertje, zeer
groot
mogen
door uiterst bevestigd,
bij
hecten. fijne
Die eieren worden, ieder afzonderlijk,
draden aan de onderzijde van de bladeren
voorkeur
in de kleine
indeukingen langsheen de
—
86
—
Als de eieren pas gelegd zijn, zijn
middelrib.
wit; allengs worden
zij
een zestal dagen komt de jonge mijt uit het zij
haar geboorte, wat haar vorm
gelijkt bij
zij
doorschijnend
Na
donkerder en eindelijk goudgeel.
goed op het volwassen dier; alleen
is
ei te
voorschijn;
betreft, reeds zeer
haar lichaam kleiner en
bleek groenachtig geel; eerst later neemt het de donkergele,
roodachtige of bruinachtige kleur der oudere dieren aan.
jonge mijt heeft daarenboven slechts zes pooten
(zie flg.
plaats van acht zooals de volwassen individuen (zie
De
2), in
fig. 1).
Verscheiden geslachten kunnen in den loop van den zomer
op elkander volgen de mijten gering
;
is
het weder gunstig, zoodat de sterfte onder
blijft,
dan kan hare vermenigvuldiging ver-
bazend snel geschieden.
De spinnende mijt maakt aan de onderzijde der bladeren een met het bloot oog
zeer fijn web, dat nochtans
baar
is
;
duidelijk zicht-
daarenboven vindt men tevens aan de oppervlakte der
bladeren, een als meel uitziende stof, die uit niets anders blijkt te
bestaan dan uit de
de vervelling (ruiing) afgestroopte
bij
huidjes der jonge mijten en uit de eieren.
De roode spinnen kunnen
men
zich goed
bewegen; ook, wanneer
een aangetast blad nauwkeurig met een
(vooreen geoefend oog gaat het
zelfs
«
loupe
"
zonder loupe),
beschouwt treft
men
heen en weer loopende mijten aan; de meeste echter hebben zich vastgezogen.
Daartoe
ingericht toestel
:
scherpe uiteinden,
het bestaat uit twee
waarmede openingen
geboord, en uit een zuigtoestel,
gemaakte wonde te
deze dieren een uitstekend
bezitten
tot in het
dat
in
krachtige kaken met in
het blad
worden
om
door de
staat is
inwendige weefsel van het blad door
dringen en er het sap uit te zuigen.
Het
is
door het verwonden der bladeren en door het
zuigen van het bladmoes,
worden.
De verschijnselen,
kenschetsend
:
dat de
uit-
roode spinnen schadelijk
die zich daarbij voordoen, zijn zeer
Op de bladeren ontstaan verkleurde vlekken, nu
—
87
—
eens bleekrood tot bruin, dan eens zeer bleekgroen, die meestal eerst in de
hoeken tusschen een hoofdnerf en een
ook tusschen tweo zijnerven,
ook wel eens, dat
die
te
vlekken van
over het heele blad verspreid
zij
't
begin af bijna gelijkmatig
Die vlekken of vlekjes zijn
zijn.
de plaatsen, waar mijten zich hebben vastgezogen en
De verkleuring
zijn.
weldra
is
zich
breidt
soms
nerf,
voorschijn komen. Het gebeurt
meer
of
werkzaam
minder snel
en
uit
het blad nagenoeg hoel en al rood geworden, met eenige
Het blad
witachtige of bleekgroene vlekken.
is «
verbrand
».
Meestal sterft het nu langzamerhand af en valt op den grond.
Naar gelang van het jaargetijde wordt het ofwel spoedig ten door de mijten,
verla-
dan nieuwe waardplanten gaan aan-
die
tasten, ofwel de mijten blijven het
bewonen
of
gaan een winter-
schuilplaats in de nabijheid opzoeken.
De dood van het blad kan ook
kan wel gebeuren, dat
in
veel spoediger volgen en het
weinige dagen de plant ten gevolge van
de werkzaamheden der roode spinnen nagenoeg al haar bladeren verliest.
Jonge en eenjarige planten, enten van vruchtbooraen,
stekken, enz. worden daarbij in
sommige gevallen gedood.
De vermenigvuldiging der roode spinnen wordt ten
zeerste
warm en droog weder, vooral als de nachten warm zijn. Het is onder dergelijke voorwaarden, dat het
begunstigd door tevens «
verbranden
»
van de bladeren van de hop, van vruchtboomen,
van den wijnstok en zeer talrijke meest
voorkomt.
In
geval
bij
gelijk
en andere planten het
de spinnende mijten zich echter
hebben, komt het
zeer sterk vermenigvuldigd
vóór
sier-
welk weder.
Zeer
aan
de roode spin
sterken zonnegloed
Indien regen volgt, kleine mijt wordt dan
is
in
werkzaamheid belemmerd,
»
;
te
verbranden
men
dit
is in
vele gevallen
».
zulks in ieder geval een voordeel
hare
»
drogen oostenwind of
aan een
te
verbranden
dikwijls schrijft
verschijnsel verkeerdelijk toe
de ware oorzaak van het
-
;
de
vermenigvuldiging en in hare
terwijl de planten zich veel spoediger
herstellen van de schade, die het dier veroorzaakt heeft.
— De berokkende schade hop
b. V. is
88
—
dikwijls vrij aanzienlijk
is
de spinnende mijt in
vruchtboomen en den wijnstok kan zij
voorde
sommige jaren een echte plaag,
den oogst grootendeels kan doen mislukken
die
:
;
— ook voor de
zeer gevaarlijk
zij
worden
;
kan de waarde van sierplanten zeer sterk doen dalen en deze onverkoopbaar maken.
zelfs
Of de spinnende mijten, die op
al
de bovengenoemde planten
leven, alle tot dezelfde soort behooren, betwijfeld,
wordt door sommigen
omdat men wel eens kleine verschillen waarneemt,
naargelang van do plantensoort, waarop
maakt men soms van de spinnende lijke variëteit
Zoo
die diertjes leven.
mijt op de
hop een afzonder-
onder den naam Tetranychus telaiHus var. hu-
Hier dient echter opgemerkt te worden, dat ook tusschen
mili.
individuen die op dezelfde plant leven soms verschillen waarge-
nomen worden, zonder
dat
men daarom van
verschillende soor-
ten of variëteiten van roode spinnen zal spreken.
anderen kant
mag
niet vergeten
de hop veel van de roode mijt sen en de onkruiden er over tast zijn
indien
;
dit
men
worden, dat daar,
lijdt,
't
Van een waar b. v.
de andere gekweekte gewas-
algemeen ook sterk door aange-
zou voorzeker niet zoo algemeen het geval
hierbij
met verschillende soorten van mijten
te
zijn,
doen
had.
Trouwens, het
feit
dat
sommige ervaren hoppekweekers aan-
bevolen hebben tusschen de hop, aardappelen of boonen te kweeken,
om
de roode mijlen van de hop af te houden, bewijst nog
eens te meer, dat
hebben, daar in
men dit
hier wel
met één
zelfde soort
moet
doen
geval de ondervinding moet geleerd hebben
dat de roode mijt van de hop op de tnsschencul turen lijk
te
gemakke-
overgaat.
Bestrijding
Dat de roode spin zeer schadelijk kan worden, feit
dat reeds tallooze middelen tegen
blijkt uit
dit kleine diertje
het
werden
—
—
89
Daaruit blijkt echter tevens, dat de
aangeraden.
bestrijding
ervan met veel moeilijkheden gepaard gaat en afdoende middelen niet zeer talrijk zijn.
mededeelen
Wij zullen hier de meest aanbevolen
:
Zwavel bloem
1.
doch hare werkzaamheid
langen
sinds
is
is
niet afdoende
gebruik, heeft dan
de beste methode de planten eerst eenigszins vochtig (niet
te nat) te
maken en dan met zwavclbloem
maken van
op 450
liter
kilogr. groene zeep en 5
4
water, en met
zijn oen
mengsel
zwavelbloem
kilogr.
mengsel de planten
dit
al
Vol-
te bestuiven.
gens een ander methode zou het verkieslijker te
;
in zij
Volgens Playfair
ook hare tegenstanders en hare verdedigers. is
tijd
bewezen
te besproeien.
In het jaarboek van het Landbouwministerie van de Ver-
eenigde Staten
van Noord-Amerika wordt de volgende berei-
ding als afdoende middel aanbevolen
gram zwavel worden met een deld, zoodat de
:
600 gram kalk en GOO
kleine hoeveelheid water behan-
kalk wordt gebluscht
;
het verkregen mengsel
wordt eenigszins verdund en gedurende twee uur gekookt. Vervolgens wordt het tot 100
Zwa veil ever.
2.
liter
aangelengd.
Ook zwavellever
(zwavelkalium)
schijnt goede uitslagen te geven. In het » Journal of the of Agriculture » (Dec. 1897, bldz. 338)
oplossing van 2 liter
water),
zeep
is
niet
:
een
per duizend (dus 2 { gram zwavellever per
|
waaraan een kleine hoeveelheid zachte
toegevoegd,
om
Men
te verhoogen.
Board
wordt aangeraden
(bruine)
het klevend vermogen van de oplossing
vergete niet,
dat zwavelleveroplossingen
lang op voorhand mogen bereid worden.
(Zie
Tijdschr.
Plantenz. 4® Jaarg., bladz. 80). 3.
F
e
t
r o
1
e
u
mem
u
1
s
i
e.
Rathay
de zeep,
1 lit.
petroleum en 100
der petroleumemulsie, zie o.
Jaarg.bldz.58)
lit.
water.
a. Tijdschrift
Vooral wanneer
wordt, schijnt het zeer werkzaam
dit
middel
te zijn.
met de
heeft
gende petroleumemulsie goede uitslagen bekomen
:
1
vol-
kilog. har-
(Voor de bereiding over Plantenz., bijtijds
4*"
aangewend
-
Onder dezen naam komt
Lysol.
4.
ruwe
met potaschzeep, waardoor de cresol
cresol
Men
water oplosbaar wordt.
zwammen wordt het
Tegen
aanbevolen; bijna alde
—
zwammen
tegen insec-
thans wel door niemand meer
genomen proeven zijn volkomen mislukt;
volgens de meesten echter
;
dan werkzaam, wanneer
zij
singen heb ik
een oplossing van lysol
is
zoo sterk
goede uitslagen bekomen.
zelf nooit
heeft nochthans tegen de spinnende mijt een
afdoende
0/0 als
voor de planten.
Ant
5.
den handel
is
i
liter
aan het
Ratha.y
een
zóó verdunde
water) bestaat geen gevaar
i
n
De
e.
stof,
een gele
is
Om
het
die
brij,
onder dezen naam in
welke 50
uitdrogen van
0/0 orthodini-
deze
brij
te
daaraan een geringe hoeveelheid zeep toegevoegd,
De naam
is.
feit,
tevens
oplossing a 0,25
volkomen droge orthodinitrocresolkalium
ontplofbaar
zij
(1)
no n n
gebracht,
is
per
lysol
trocresolkalium bevat.
voorkomen
Met
voorgeschreven.
gram
oplossing (2,5
dat
is,
Met zeer verdunde oplos-
voor de bladeren schadelijk wordt.
daar
als
insectendoodendmiddel wordt het nog door enkelen ver-
als
dedigd alleen
in
heef t lysol dikwijls aanbevolen
als bestrijdingsmiddel zoowel tegen
ten.
den handel een
in
verkregen wordt door het mengen van gelijke
vloeistof voor, die
deelen
—
90
«
antinonnine
men haar aanzag
dat
»
als
gemakkelijk
heeft die stof te
een
danken middel
uitstekend
tegen de nonnenrups [Liparis monaclia), een der ergste vijan-
Tegen week huidige
den van de sparren- en dennenbosschen.
dieren schijnt een oplossing van antinonnine wezenlijk
zaam
te
nine en
(1)
met
zijn. 1 }
Daartoe gebruikt
kilogr. harde
men
zeep op 100
\
tot \ kilogr. liter
water.
werk-
antinon-
Tegen de
Indien een onzer abonnenten proefnemingen verlangt te
lysol,
dan kan ik kosteloos een kleine hoeveelheid van
zijner beschikking stellen.
de of moeilijk
te
Ook voor andere,
doen
deze stof te
in ons land weinig beken-
bekomen bestrijdingsmiddelen,
is
zulks het geval.
—
91
—
spinnende mijt word een dergelijke oplossing aanbevolen, als
gevende zeer gunstige uitslagen, G Afkooksel van is
tomaatbladeren.
Weston werkzaam tegen de
een sterk afkoosel van toniaatbladeren
Volgens
roode spinnen.
De proef
is
gemakkelijk
te
nemen en
elscht
geen groote
uitgaven.
Wij gaan hier andere, meer ingewikkelde formulen, alsook een aantal stoffen, waarvan de werking bepaald ongunstig was,
met stilzwijgen
voorbij.
Het schijnt
oplossing de roode spin niet doodt
dat een kwassia-zeep-
b. v.
dat dit dier ook aan het zoo
;
hoogst giftig cyaanzuurgas weerstand biedt, enz.
men van zwavel op maar niet vlam vat, maar
gen,
die
zulke wijze, dat
zij
Het verwar-
wel dampen
afgeeft,
geeft in broeikassen dikwijls goede uitsla-
bewerking wordt
door
niet
alle
planten even goed
verdragen. In ieder geval dient hier iets opgemerkt te worden, dat
meestal uit het oog wordt verloren
van spinnende mijten
in
't
:
wanneer de aanwezigheid
oog begint
te vallen, zijn
gewoonlijk
reeds eieren gelegd en, al doodt de gebruikte vloeistof
soms ook
de levende mijten, hare eieren ontsnappen meestal aan de vernieling.
Een tweede besproeiing
noodzakelijk omstreeks een d.
w.
z.
op een
tijdstip
is
dus in de meeste gevallen
(6
a 7 dagen) na de eerste,
week
dat al de eieren, die tijdens de
eerste
besproeiing reeds bestonden, het aanzijn aan jongen hebben ge-
geven zonder dat deze zich lang genoeg hebben kunnen ontwikkelen
om zelf weer
eieren te leggen.
Ik
meen dat zeer
dikwijls
aan het niet in acht nemen van dezen maatregel het mislukken van de bestrijding moet toegeschreven worden.
Er kunnen ook voorzorgsmaatregelen genomen worden
om
de spinnende mijten zooveel mogelijk af
hopakkers
zal in het
te
weren
najaar het onkruid verzameld en
:
Op de
verbrand
—
—
92
worden, want op het onkruid komen dikwijls veel roode spin-
nen voor, en alleen door het
te
verbranden heeft
de zeker-
Hoppestaken,
heid die lastige diertjes te hebben vernietigd. die niet ontschorst zijn, raogen niet gebruikt
men
worden, want in
de reten en onder de schubben of losse gedeelten der schors,
kunnen de roode spinnen goede schuilplaatsen vinden om
te
overwinteren. Ook de losgekomen schorsdeelen der wijnstokken dienen daarom verwijderd te worden. te bevelen de
jaar, en de
Eindelijk
ware het aan
hoppestaken eer ze geplaatst worden in het voor-
stammen van den wijnstok en van de vruchtboomen
gedurende den
winter
te
Tetranychus schadelijke
waaraan zwavelbloem dergelijke behandeling
of is
bestrijken stof,
b. v.
met een
zwavelzuurkoper niet
alleen
of andere
voor
eenvoudig met kalkmelk, is
toegevoegd
Een
een voorzorgsmaatregel
tegen de roode spinnen, maar ook tegen een aantal andere schadelijke dieren en tegen ziekten,
die
door
zwammen worden
veroorzaakt. G. Staes.
Phytopathologisoh Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsterddm
EN Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten ONDER REDACTIE VAN D"^
J.
Vierde Jaargang.
RITZEMA BOS
en G.
STAES.
— 4* Aflevering.
EEN
i
September
1898.
ORCHIDEEËNKEVER.
{Xylehorus perforans Wall.)
In de vorige aflevering spraken wij over een klein,
Europa pas ingevoerd Insect
(1),
dat
Orchideeën zeer schadelijk kan worden.
—
Thans
zelfde tijdschrift, waaruit wüj vroeger het bericht
genomen,
n.
1.
in
voor de cultuur der geeft
het
hadden over-
the Board of Agriculture nummer van Maart 1898 (bladz. 474)
The Journal of
(van Engeland) in zijn
de beschrijving van een ander, voor de Orchideeën eveneens schadelijk insect
:
An
Orchid Beetle (Een Orchideeënkever,
XyJeborus perforans,
Wallj.
—
Daar de
cultuur
der
Orchideeën, zoowel voor den handel als uit liefhebberij, ten
onzent een zeer belangrijke plaats inneemt meenen wij goed te doen, ook
dit opstel uit
bekend
maken.
te
het Engelsch tijdschrift aan onze lezers
In December 1897 werden sommige stengels van een Orchidee,
Dendrohimn Phalaenopsis, naar den Board of
Agricidiure
tot
onderzoek toegezonden, met het bericht dat
een aantal planten van dezelfde soort, die in een Orchideeënkas stonden, ziekelijk
waren en dat sommige onder haar
(1) G. Staes. Een Orchideeënwants {Phylocoris müilaris Tijdschrift over plantenziekten, 1898, 3e aflevering, blz. 61.
klaarblij-
Westwood), 7
;
.
kolijk
wegkwijnden en zouden
—
sterven.
In de stengels en
pseudobollen van de toegezonden exemplaren waren kleine
en wanneer die organen in de lengte
ronde gaatjes
te zien
worden open
gespleten,
werden gangen
veroorzaakt waren.
allen schijn door een insect
werd
er
dan ook
in
zichtbaar,
gevonden
sommige van
;
die
die
naar
Dit insect
gangen waron
onvertakt en liepen van onder naar boven in den stengel;
andere gangen hadden vertakkingen, die met den hoofdgang een rechten hoek vormden
;
meestal echter werd alleen één
enkele korte vertakking aangetroffen.
Het waren kevertjes, die in het hier bedoelde geval de schuldigen waren en (eieren, larven,
zij
werden
in alle
ontwikkclingstoestanden
poppen en volwassen insecten)
in de verschil-
lende gedeelten der gangen on in de vertakkingen aangetroffen
larven en poppen bevonden zich echter nagenoeg uitsluitend in
de vertakkingen. Toevallig
werd soms ook aan de
buitenzijde der stengels
een afzonderlijk exemplaar aangetroffen, dat juist bezig in
den stengel
te
was
boren met het doel er een nieuwe kolonie
te vestigen.
Het was gels
duidelijlv dat d(j kevertjes
van binnen
in de sten-
aan de planten schade toebrachten door het uitzuigen van
het sap en door het uitvreteu van de teedere inwendig gelegen weefsels,
—
De eigenaar der Orchideeën verklaarde dat
een tiende gedeelte van zijne gebleven,
DendroMum' s
en dat daarenboven vele onder de niet aangetaste
exemplaren beschadigd waren
aangewend was gcAvorden om te
niet
onaangetast was
ontmaken.
dooi' het energisch
middel dat
zich van de nieuwe indringers
(Waarin het aangewende middel bestond wordt
echter niet gezegd)
De kevertjes schenen een groote bium-soorten en
in
nopsis aan don dag
't
voorliefde voor
bijzonder voor
to leggen.
Dendro-
Dendrobium Phalae-
-
95
-
Enkele andere berichten over de aanwezigheid van deze kevertjes op Orchidocün zijn in Engeland door
Agi^iculhire ontvangen geworden
deren, dat zij
zij
;
Maar
toe niet zeer verspreid te zijn.
den
toch schijnen het
ware
zij
niet te
tot
nog
verwon-
weldra veel algemcener zouden voorkomen, want
worden ingevoerd met Orchideeën
uit verschillende streken.
In het hooger besproken geval gelooft
men
dat de Orchideeën
ingevoerd waren uit Nieuw-Guinea of uit Ceylon.
weet men zeer goed, dat het
met de
studio
van
In Ceylon
insect er bestaat, zooals
in de meeste tropische en subtropische gewesten. die zich
Board of
dit insect
zegt echter dat deze kever tot
trouwens
Blaxdford,
vooral heeft beziggehouden,
nog toe
in
geen enkel land van
Europa aangetroffen werd.
De Orchideeënkever {Xylehorus perforans, AVall). 1. Do Orchideeënkever, van ter zijde gezien. -- Fig. 2. Idem, van boven gezien. !Deze beide figuren aanzienlijk vergroot.) - Fig. 3. De Orchideeënkever in natuurlijke grootte. Fig. 4. Een aangetaste stengel met een door het insect gemaakte opening. (Naar de figuren van The Journal of AgricuUure.)
Fig.
—
Het vrouwelijk insect heeft vleugels,
is
eenigszins grooter
dan de mannelijke kever, doch niet gansch zoo breed
wordt nauwelijks een tiende van een duim
(1)
lang
(zie
;
het
figuur 3,
natuurlijke grootte).
De kevers
zijn
kastanjekleurig.
(1)
Een
in
volwassen toestand glanzend bruin of
Jonge kevers
Eiigelsche
wordt dus ten hoogste
duim
= 2..^
zijn iets bleeker.
De
sprieten
centimeter; deze Orchideeënkever
2.5 millimeter lang.
bestaan uit
vijf
—
96
leden en zijn aan hun top knotsvormig verdikt.
Het insect boort een gaatje
—
in een stengel
van een Orchi-
—
werd door rechtstreeksche waarneming bewezen en wanneer het tot in het midden van den stengel (of in de dee
dit
nabijheid van hot midden)
is
gekomen, maakt het de hooger
beschreven gangen met een of moer vertakkingen
inwendig zijn die
vrij
moeilijk te maken.
len eindigen deze gangen of gedeelte,
insecten
De
daar het
van den Orchideeënstengel zacht en malsch
wo(;fsel
gangen
;
is,
In de meeste geval-
hunne vertakkingen
in een verwijd
waarin dan eieren, larven, poppen en volwassen
kunnen aangetroffen worden. larve heeft geen pooten,
is
molkachtig wit en slechts
weinig langer dan een tiende duim.
Sommige onderzoekers
beweren dat de larven geen gangen maken
;
zij
hebben nochtans
sterke kaken, die blijkbaar ingericht zijn tot bijten en boren,
en het schijnt wel bewezen
te zijn, dat
Orchideeën stengels gevonden
werden,
larven die in sommige vlijtig
aan het werk
waren.
De pop
is
wit.
Blandford meent ontwikkeling, van het in tien
te ei
weken afgeloopen
mogen aannemen tot het
verlaten
zij
in
insect heeft plaats door
welke gewoonlijk na eenigen
vleugelde wijfjes,
maken
volkomen volwassen
den stengel, waarin
de plant, ten
gaatje ontsnappen. planten, waarin
zij
Zij
insect,
is.
De verspreiding van het ning
dat de gansche
ware
zij
zij
geboren
tijd
de
ge-
een ope-
zijn; langs
daar
langs het oorspronkelijk
vliegen vervolgens naar onaangetaste
cirkelronde gaatjes boren, gangen
maken
en eieren leggen.
Deze kever
is
in West-Indië en in lijk
niet alleen schadelijk
nog andere streken
voor de Orchideeën
is hij
:
ook zeer verderfe-
voor het suikerriet. Hij tast ook de biertonnen aan, en
veroorzaakt, vooral in
Iixlië,
belangrijke verliezen, ten gevolge
— van
liet
diertjes
97
—
lokken der tonnen, dat door het boren der kleine
wordt teweegebracht.
Wanneer deze kevers
zich in qo.u Orchideeënkas genesteld
hebben, moeten de aangetaste stengels en pseudobollen afgesne-
Het zou daarenboven wenschelijk
den en verbrand worden. zijn die
besmette planten ook te verpotten en daarbij versche
potten, versch te
veenmos (Sphagnum), mos en ander materiaal
gebruiken. G. Staes.
DE
BLEEKZUCHT OF CHLOROSE BIJ
DE
PLANTEN.
Ten gevolge van uitzonderlijke levensvoorwaarden wordt soms
bij
de groene organen der planten
genomen.
Boomen en
t!en
bleekere tint waar-
heesters, zoowel als struiken en kruid-
achtige gewassen, zelfs éénjarige planten kunnen dit verschijnsel
vertoonen.
Deze bleekere tot bleekgeel
en
tint,
welke afwisselt van geelachtig groen
zelfs tot wit, dient
toegeschreven te worden
aan het geheel of gedeeltelijk ontbreken van het bladgroen (chlorophyl,) d.
oi'ganen die
i.
de
stof,
hun groene kleur
waaraan de bladeren en enkele andere te
danken hebben.
organen eerst een normale kleur
later
;
Soms hebben
worden
zij
bleeker
ten gevolge van de verdwijning van het bestaande bladgroen uit
de cellen onder den invloed van uitwendige levensvoorwaarden, die wij verder zullen leeren
kennen.
Verschillende oorzaken kunnen het bleeker worden der
groene plantendeelen teweeg brengen
;
het spreekt van zelf dat
de aan te wenden bestrijdingsmiddelen naar gelang van de oor-
zaak der verbleeking verschillend
Onder
die
oorzaken
zijn
zijn.
er drie,
reeds tamelijk goed bestudeerd werd.
waarvan de werking Wij kunnen aldus
drie-
— érlei versclaijnselen
—
98
onderscheiden, namelijk de bleelizuclit of
clilorose, waarmede wij ons in
't
bijzonder zullen bezighou-
den, en twee andere verschijnselen die een gansch andere oor-
zaak hebben, maar weleens met de eigenlijke bleekzucht zouden
kunnen verward worden en
die wij
daarom vooraf eenigszins
bondig zullen bespreken.
Gebrek aan
—
licht.
Etiolement.
Eenieder weet wat gebeurt met aardappelen, die gedu-
Do
rende de wintermaanden in kelders worden bewaard.
knollen loopen uit, m. a. w. de oogen der knollen schieten
—
door en geven het aanzijn aan lange dunne scheuten.
men
aardappelen
uit,
Plant
dan zullen de oogen eveneens uitloopen;
dit zal echter aanleiding geven tot scheuten, die van de keider-
scheuten duidelijk verschillen. zijn ontstaan, zijn
De scheuten,
die in het duister
wit en dragen kleine bleekgele bladeren
zijn geëtioleerd), terwijl de scheuten,
(zij
en bladeren, die zich op
den akker boven den grond ontwikkelen de gewone groene kleur vertoonen.
Met
dit
bleek zijn der organen, gaan ook wijzigingen in
den vorm hand in hand
:
de stongelleden, d. w.
z.
de afstan-
den tusschen de achtereenvolgende bladeren, worden in het duister veel langer en
ook veel dunner,
terwijl de bladeren,
zeer klein blijven en gewoonlijk slechts enkele millimeters lang
worden. Dergelijke verschijnselen worden niet alleen aardappel,
Zaden die witte
maar ook bij nagenoeg
b. v, in
bij
den
gewassen waargenomen.
het duister kiemen, geven het aanzijn aan
of zeer bleek
plant, die reeds
alle
gele
kiemplanten
(1)
Wanneer men een
normale stengelleden en groene bladeren heeft
(1) Als een uitzondering dient hier aangehaald te worden, dat de kiemp] anten der Coniferen bladgroen bezitten, ook wanneer zij in 't duister zijn gekiemd.
— güvormd,
iii
—
09
het duister ])rengt,
komen
in de
jonge declen
al
de
kenschetsende verschijnselen van het etiolement voor den dag
:
de nog groeiende en de nieu^vc stengelleden worden verlengd en
de nieuwe bladeren blijven klein en de kleur der beide
z\\'ak,
organen
is
bleekgeel, in plaats van groen, daar zich ge(;n blad-
groen vormt
in de deelen, die in het duister ontstaan. (1)
Een
sprekend voorI)eeld van dergelijke veranderingen wordt opgeleverd door het eerste stengellid van do kiemplanten van de
boekweit (Polygonum Fagopyrimi) in het licht 2 a 3
Cm. lang,
Cm. kan
lengte van 35 a 40
:
stengellid ^^'ordt
dit
terwijl het in het duister tot ecai
uitgroeien.
De bladeren van de
meeste gewassen bereiken in het duister niet eens een derde der
normale grootte
;
bij
uitzondering brengen de in het duister ge-
k^^eekte bladeren van grootte
;
Ccmna
het tot de helft hunner
gewone
trouwens, waartoe zou het dienen dat de bladopper-
vlakte groot
^\•OI'dt,
daar het blad in het duister toch niet assi-
mileeren kan.
Het doel dier wijzingen
ligt
voor de hand
;
door het ver-
lengen der stengelleden tracht de plant zoo spoedig mogelijk het licht te bereiken; door de kleinere ontwikkeling der blade-
ren wordt tevens een aanzienlijke hoeveelheid bouwstoffen uitgespaard, die nu kan gebruikt worden
om
de buitengewone
verlenging der stengels mogelijk te maken.
Het boven beschreven e ti o Ie er en of etiolement der planten
is
uitsluitend
aan gebrek aan
houdt op \\anneer de planten in het
licht
te
wijten;
en
worden gebracht.
licht
Alsdan behouden de verlengde stengelleden en de kleine bla-
waar hunne
dci'on
wel
maar
er ontstaat
is
reeds aangeworven eigenschappen,
weldra bladgroen
in
de nog niet te oude
organen en de jonge, nog niet uitgegroeide gedeelten nemen verder weer den normalen
(1)
zijn
Ook
ook
hier
is
vorm aan.
op een uitzondering
in het duister groen.
te
wijzen
:
bladeren van varens
.
—
100
—
Gebrek aan Warmte. en soms zelfs in Mei en Juni kan
In het voorjaar, bij
een aantal gewassen waarnemen,
bleekgeel blijven ofschoon
booncn,
zij
graangewassen
bij
zich in het licht ontwikkelen (b. v.
men
dat de jonge l)laderen
de maïs) en vooral
;
bij
bij
het
{Mimosa pudica) is zulks geen zeldzaam Slaat men daarbij de schommelingen gade, die verschijnsel. zich in den warmtegraad der lucht voordoen, dan ziet men dat kruidje roer-mij-niet
worden der bladeren overeenstemt met een
het bleeker
aanzienlijke verlaging der temperatuur
soms
niet groot
om
genoeg
(1).
den groei te beletten, maar wel
het vormen van bladgroen onmogelijk te niet alleen een
immers
andere
:
zoo kan
b. v.
is
maken
;
is
om
daartoe
is
voldoende hoeveelheid licht noodig,
maar een voldoende warmtegraad Die warmtegraad zelf
vrij
Deze verlaging
is
niet
minder onontbeerlijk.
verschillend van de eene soort tot do
de maïs geen bladgroen vormen, wanneer
de temperatuur niet ten minste 6° bedraagt, terwijl voor vele
onzer inheemsche gewassen 1° a 3" voldoende
Wordt
het weder
wassen
in een
genoeg
is,
dan
of brengt
men
de aangetaste ge-
waar de temperatuur hoog men weldra de bladeren weer de groene
kamer ziet
warm
is.
of broeikas,
kleur aannemen, in de onderstelling dat de planten door de
koude
niet
gedood of beschadigd
De
zijn
geworden.
eigenlijke Bleekzucht of Chlorose
Door gebrek aan licht
worden de bladeren geel;
bij
of
de
door gebrek aan warmte bleekzucht of chlorose
waarover wij thans willen handelen,
is
de kleur echter niet
gewoonlijk in gansch Middel(1) Omstreeks midden Juni b. v. komen Europa eenige koude nachten en een zeer merkbare verlaging der
dagtemperatuur voor.
— maar daarontogen wit
geel
—
101
en noch licht
(1),
noch warmte
hebben een rechtstreekschen invloed op den gang der ziekte. Hier
is
een andere oorzaak in het spel n.
1.
het gebrek aan
:
ijzer.
Bladeren, die
ofwel gansch wit
door bleekzucht
zijn,
zijn
ofwel alleen langs de hoofdnerven, of
tevens langs de zijnerven de witte kleur vertoonen. schijnselen zijn sinds
kunnen
aangetast,
eeuwen bekend.
wijken deze bladeren van alhoewel het niet zeldzaam
Deze ver-
vorm en
In
grootte
de normale gewoonlijk niet af> chlorotische bladeren aan te
is
—
Zeer
dikwijls gebeurt het, dat aan lange scheuten de eerste
5 a
dan de gezonde groene.
die iets kleiner zijn
treffen,
6 bladeren (soms moer nog) groen, de volgende bleek groen, de laatste echter volkomen wit (b. V.
in
de groene,
oudere boomen,
Bij
één enkele
wijd uitgespreide bladkroon,
sneeuwwitte bladeren draagt; struiken
zijn.
don paardenkastanjo) komt hot voor, dat midden
bij
worden moestal,
bij
bij
tak
jongere boomen en kleine
het verschijnen der ziekte, al de
bladeren bleekgroen of wit.
Bij
oude boomen,
b. v.
berken
en andere, draagt de kroon soms uitsluitend groene bladeren, terwijl do jonge schouten aan don voet van den stam daaren-
tegen uitsluitend witte bladeren voortbrengen. Bij
niet in al
boomen doen de
verschijnselen zich zelfs gewoonlijk
hunne volkomenheid
in
eens vóór.
Zoo
zal
b. v.
één tak het eerste jaar bleekgroene bladeren en eerst het
volgend jaar witte bladoren dragen
boom eenmaal lijk snol.
zijde,
maar
aangetast heeft, verbreidt
In de volgende jaren ziet
waar de
;
ziekte
begonnen
is,
men
zij
als de ziekte
een
zich meestal tame-
allengs eerst de heole
vervolgens de gansche kroon
witte bladeren dragen. Tevens wordt do plant steeds zwakker;
(1)
van
Zelden
is
de kleur eenigszins geel, ten gevolge van de aanwezigheid nog toe niet nader bestudeerd zijn, b. v. bij Aristo-
stoffen, die tot
lochia tomentosa.
— zij
geeft
iedere
minder scheuten en na eenige jaren
lente
mag de boom die boom in een
(4, 5, 6 jaar)
Staat
—
102
beschouwd worden.
als verloren
dan ont-
lusttuin of in een laan,
staat door zijn verdwijning een ledige plaats, die moeilijlv aan-
gevuld wordt;
is
boom gekweekt om
die
dan
andere voortbrengselen,
is
zijne vruchten of
om
het verlies nog erger, zoodat
het bestrijden der bleekzucht groot belang oplevert.
Wanneer
de ziekte zich in eens in haar volle kracht ver-
toont zijn de jongste bladeren, wainieer
samengevouwen
nog
Op
zijn, reeds zuiver wit.
het nog mogelijk maatregelen te die uit de
zij
knoppen
in de
dit oogenblik,
nemen om aan de
is
bladeren,
knoppen zullen voortspruiten, hunne groene kleur
Soms
terug te geven.
bijzonders opgemerkt
;
echter wordt in het voorjaar niets
eerst later ziet
men naarmate
de jonge,
schijnbaar groene bladeren de knoppen verlaten en grooter
worden, dat slechts hunne bladnerven groen zijn, en hoe meer het blad zich ontvou^vt, hoe meer ook het wit gedeelte voorden dag
Wordt de ziekte eerst in dit levenstijdperk waargenomen (wanneer de bladeren reeds tamelijk groot zijn), dan
komt.
blijven de bestrijdingsmiddelen
zonder gevolg,
tenzij
men
over wij verd(?r spreken.
voor het loopende jaar meestal
de methode Dufour toepast, waarDit
mag
in de practijk niet vergeten
worden, want anders zou men Aveleens uitslagen verwachten, die niet te verkrijgen zijn en een bestrijdingsmiddel als
zaam beschouwen, ofschoon het uitstekend De oorzaak der bleekzucht werdt
onwerk-
is.
eerst in
1849 ontdekt
:
de Fransche scheikundige Gris bevond, dat chlorotische planten groen worden, begiet.
wanneer men ze met een ijzerzoutoplossing
De beroemde
botanist Sachs toonde verder aan,
wanneer men waterculturon maakt,
d.
w.
planten kweekt in water, waaraan voedende
voegd, chlorose
bij
z.
dat
wanneer men
stofifen zijn
toege-
de aldus gekweekte planten ontstaat, wan-
— noer gocu ijzürverbindiug iu
103 do.
—
—
voedscloplossing voorkomt,
en dat moii door bijvoüging van eon zeer geringe hoeveelheid
zoodat
men
groen worden der bladeren bekomt,
het
ijzorzoutoplossing
willekeurig de chlorose kan te voorschijn roepen of
genezen.
Deze
hoewel reeds belangrijk op zich
feiten,
natuurlijk voor de practijk een hooge waarde,
nogtoe echter
te
hebben
zelf,
waaraan
tot
—
Dit
weinig aandacht werd geschonken.
dient vooral toegeschreven te
worden aan het
feit,
dat dikwijls
een groote afstand bestaat tusschen de theoretische proeven in een laboratorium en de toepassing der wetenschappelijke ont-
dekkingen in de practijk.
Zoo
is
aan eenige kleine chloro-
het b. v. gemakkelijk
tische planten de noodige hoeveelheid
aldus het groen
worden der bladeren
daarent(!gen dikwijls
zec^r
moeilijk
is
dienen en
ijzer toe te
te
bewerken, terwijl het
door die behandeling
bij
groote struiken en oude boomen goede uitkomsten te verkrij-
Een
gen.
kleine, in een waterige voedscloplossing
gekweekte
en chlorotisch gemaakte plant wordt in 2 a 3 dagen groen,
wanneer aan het water,
waarin de wortels zich bevinden,
eenige milligrammen ijzerzout
worden toegevoegd.
Men zou
(1)
dus wellicht meenen, dat het voldoende zal zijn don voet der aangetaste
boomen
of struiken
lossing te besproeien
om
met een zeer verdunde
ijzerop-
de ziekte te zien verdwijnen.
Dit
is
echter gewoonlijk het geval niet, alhoewel diezelfde oplossing
de groene kleur weer doet ontstaan, wanneer
zij
rechtstreeks
op chlorotische bladeren wordt gebracht. Het
is
bekend, dat
ijzer in alle
gronden voorkomt
een zeer ge)Hnge hoeveelheid ijzer voldoende
groen der planten
te
kunnen ziek worden (1)
Is
is
om
;
en dat
het blad-
vormen. Hoe komt het dan, dat planten bij
de ijzeroplossing
gebrek aan ijzer?
te sterk,
dan doodt
zij
de plant.
— IJzer bevindt zich wel
104
is
-
waar
niet altijd tot de voeding der planten dienstig.
is
kalium (potassium) en phosphorziiur kan val zijn.
eveneens het ge-
IJzer, kalium, phosphorzuur, enz.
worden door de
Die stoffen nu
worden.
houden, in de aarde niet opgelost
kunnen opge-
niet
zij
wordendoor de aarde
vastge-
als het
ware vastgelegd, en kunnen aldus
in het
water waarmede de bodem gedrenkt
worden
Toch weet do plant hiermede raad
is.
Ook met
dit
planten immers niet opgenomen, indien lost
maar
overal in den grond,
:
hare zuigwortels
(dunste worteltakjes) leggen zich tegen de aarddeeltjes aan en
scheiden een zuur allengs
waardoor de bovengenoemde
af,
vorm worden
een oplosbaren
in
gebracht,
stoffen
van de
aarde worden losgemaakt, en door de plant kunnen opgeslorpt
— al geschiedt
worden,
dit
ook zeer langzaam.
Eenige proe-
ven en waarnemingen van Sachs zullen ons van die vasthoudende kracht van den grond overtuigen
Neemt men een grooten
trechter,
waardoor men
of tuinaardc
vult en
om
overtuigen, dat in
zich
wezig
te
is,
men
en giet
hoeveelheid
:
die
eerst
men met akkerwater geen
het Altraat
dat
eener genoegzaam
de oplossing die door
meer bevat.
te
werk
:
—
ijzer
aan-
vervolgens op de aarde een zekere
verdunde
ijzerzoutoplossing
(zwavelzuurijzer (1) of ijzerchloried) dan vindt
ijzer
laat zijgen
men
den grond heen
Beter nog gaat
men op
regelmatig,
filtreert,
geen
de volgende wijze
aarde wordt in een glazen kolf gebracht en met een
ijzerzoutoplossing begoten
geschud heeft, giet
men
;
nadat
men
het mengsel eenigen
de aldus verkregen
en onderzoekt het doorgezea-en water.
Is
brij
er
op een
aarde
tijd
filter
genoeg
draagt verschillende namen in den handel gewoonlijk koperrood (couperose verte); het kost slechts enkele centiemen per kilo(1)
Zwavelzuur
ijzersulfaat,
gram.
ijzer
(Fe SO4
ijzervitriool,
-\-
groene
7 11^0)
vitriool,
:
;
— gewoest en werd nicl
-
105
(e vt>elijzerzoiit
gebruikt, dan zal het gefil-
treerde vocht niet de geringste sporen b. V.
100
sing van
1
gr.
zwavelzuur
in het filtreerende zijn is
:
bevatten.
ijzcu'
— Neem
gr. krijtwit (koolzure kalk) en een waterige oplos-
water
en schud alles goed dooreen
ijzer,
zal
geen spoor van
ijzer te
vinden
er heeft een scheikundige verbinding plaats gegrepen, er
zwavelzure kalk ontstaan, alsook koolzuur
ijzer,
overblijvende koolzure kalk (krijtwit) vastgelegd
sorheerdeti toestand er in
Sachs bevond
in
is
dat in de
en in geab-
blijft.
1885, dat één kubiek meter (1000 L.)
tuinaarde het ijzer van 5 Kg. zwavelzuur ijzer of van 24 Kg. ijzerchloried
(beide
handelsproducten) zoo
volkomen absor-
beerde, dat het doorgeloopen water geen spoor ijzer bevatte. In
een andere proef met tuinaarde, uit een andere plaats afkomstig,
absorbeerden 1000 L. droge grond zelfs 9 Kg. ijzervi-
triool (1).
Nochtans bevatte de grond
vooraf een tamelijke hoeveelheid
ijzer,
in beide gevallen reeds
dat
van verdund zwavelzuur of chloorwaterstof brengen, en verder langs scheikundigen
men door middel in oplossing
kan
weg kan herkennen.
Uit dit alles bhjkt, dat akker- of tuinaarde wel ijzer in
voldoede hoeveelheid kan bevatten,
zonder dat de planten
(of
ten minste sommige planten) in staat zijn die stof te benuttigen.
Van een anderen kant
lijdt
het ook geen twijfel, dat de grond
met
ijzer
moet verzadigd
niet noodzakelijk
zijn (hetgeen in
regel niet gebeurt en trouwens nadeelig zou
werken)
om
den
noch-
tans aan de wortelharen der meeste planten toe te laten de
benoodigde hoeveelheid
ijzer
op
Wij zullen thans eenige
(1)
te
nemen.
feiten bespreken,
w^aarvan de
Al naar gelang van de samenstelling van den grond verschilt ook men bij ver-
natuurlijk zijn vasthoudende kracht, zoodat de cijfers die schillende proeven bekomt,
hoegenaamd niet overeenstemmen en ook maar zij leveren in ieder geval het
moeilijk kunnen vergeleken worden
;
bewijs van de absorbeerende kracht van den grond in
't
algemeen.
—
106
— Hoe komt het
verklaring moeilijk zou kunnen schijnen.
b. v.
dat van twee plantensoorten, die naast elkander in denzelfden
grond groeien en voor
't
overige nagenoeg in gelijke voor-
waarden verkeeren, de eene chlorotisch wordt en de andere niet? bij
Hoe komt het
.
dat
twee planten van één
ren, dat
een
bij
boom
men
zulk
zelfs
zelfde soort
feit
kan waarnemen
Hoe kan men verkla-
?
slechts een enkele tak der
kroon aange-
wordt, of nog dat de geheele kroon groene bladeren draagt
tast
terwijl de scheuten
A\'aaraan
lijk,
aan den voet aan bleekzucht
lijden
einde-
;
moet men het toeschrijven dat soms de
eerste
bladeren van een twijg groen en de laatste wit zijn ?
Dat verschillende plantensoorten zich op verschillende wijzen tegenover den grond gedragen
gewassen nemen wel op,
maar
stikstof,
alle
niet in dezelfde
is
sinds lang bekend
:
de eene
de
bodem
dezelfde grondstofifen uit den
verhouding
;
nemen meer
andere meer phosphor, nog andere meer kalk
de
op, enz.
Wij kunnen naar aanleiding daarvan zeer goed be-
grijpen dat
sommige plantensoorten gemakkelijker dan andere,
opnemen en dus geen bleekzucht vertoonen. Wanneer echter planten derzelfde soort naast elkander groeien, en sommige de ziekte vertoonen, terwijl andere ge-
ijzer
zond
blijven,
dan moeten wij aannemen, dat
bij
de aangetaste
planten al de wortels, of een deel ervan, een storing ondergaan
hebben, die hun het vei-mogen heeft doen verliezen, de niet rechtstreeks opneembare ijzerverbinding in opgelosten toestand
Hoe
te brengen.
gen
te
wijten
wetenschap
is,
niet,
die storing ontstaat,
weten wij
in
den hedendaagschen staat der
maar wel weten
wij dat het mogelijk
een gepaste toediening van ijzerzout
Wanneer een boom tische
in zijne
takken draagt, dan
waaraan dat onvermo-
dit te
door
verhelpen.
kroon één
blijkt uit
is
of enkele chloro-
gedane onderzoekingen,
dat in dit geval de wortels langs die zijde van den boom,
waar
de zieke takken bestaan, of de hout\aten die naar die takken
— leiden, niet in
—
107
hun normalen toestand
maar ook
zijn;
in
dit
geval kan een gepaste ijzerbemcsting de genezing aanbrengen.
Indien wij een vergelijking dorsten wagen, dan zouden wij
zeggen, dat met die planten mo^t gehandeld worden, als met
sommige
ziekelijke personen, die niet in staat zijn zekere spijzen
onder den gewonen vorm op te nemen en te verteren, en aanwien
men
dat voedsel onder een
meer geschikten vorm
voorschrijft.
Van een gansch anderen aard is het feit, dat bij sommige boomen de scheuten aan den voet van den stam aan bleekzucht Dit kuimen lijden, terwijl de kroon volkomen gezond blijft. wij alleen verklaren door de onderstelling, dat den
weg
dien het
de plant volgt, voorbij die pas ontwikkelde stamscheu-
ijzer in
ten heen, rechtstreeks naar de kroon loopt.
Dat die verkla-
ring wel de waarheid zeer dicht nabijkomt, blijkt uit het vol-
Wanneer Balsamea, al de gende
:
chlorotische coniferen b. v.
bij
lentescheuten,
die
uit
bij
Abies
de winterknoppen
der horizontale takken ontstaan, wdtte bladeren dragen en ook de toptwijg der plant aangetast
met zorg
men
toedient, ziet
scheut en de bovenste
over
is, 't
zij scheuten,
laatst de laagst geplaatste
en
men
de ijzerbemesting
algemeen hel eerst de top-
Dit zou
men voorzeker op voorhand niet verwachten men zou ;
deel denken, dat
hoe korter de afstand
een tak, hoe eerder ook het
voorhanden
is,
dien tak
en het
later de middelste
scheuten groen worden.
ijzer,
is
integen-
tusschen de wortels en
dat in het opstijgende sap
moet bereiken.
Een andere algemeene oorzaak van bleekzucht snellen gi'oei, onverschillig of deze het gevolg
een te
van een
is
sterk snoeien of van uitwendige levensvoorwaarden
is
:
te
"Bladrijke
scheuten, zegt Sachs in zijn uitstekende verhandeling over de
chlorose der planten
(
1
)
kunnen zich zoo ras verlengen en zoo
(1) JuUiis Sachs, Erfahrungen über die Behandlung Garlenpflanzen, Arbeiten des botanischen Instituts in Band, Heft IV, bl. 439.
chlorotischer
Wurzburg
3«
— en het vervoer van het
noodig
is)
—
talrijke bladeren
na elkander
snel
108
ijzer (dat tot
vormen, dat het opnemen
vorming van het bladgroen
om
in denzelfden tijd niet voldoende is
in de behoeften
te voorzien.
Tot dezen uitslag kwam ik reeds jaren geleden, toen ik inden loop van twee winters,
bij talrijke,
omtrent 8 a 10 jarige hoo-
rnen en struiken, groote takken en talrijke kleine
men om aan
die
gewassen een beteren vorm
had ten gevolge dat
in het
wegne-
liet
Dit
geven.
te
volgend voorjaar de overgebleven
takken buitengewoon weelderig uitschoten
:
weken
in enkele
ontstonden uit weinig ontwikkelde winterknoppen scheuten
De
van 2 a 3 M.
eerste bladeren dier scheuten (b. v.
binia pseudacacia, Spiraea opidifolia,
bij
Ro-
Castanea vesca,
Que7Xiis ceryns, Quercus robur en vele andere) waren nor-
maal groen, dan volgden aan
die
takken bleekgroene, eindelijk
Met de door het snoeien verhoogde bladvorming ging een grooter en sneller ijzerverbruik hand in gansch witte bladeren.
hand
:
het chlorophyl moest met
ongewone vlugheid en
buitengewoon groote hoeveelheid gevormd worden;
dit
in
ging
aanvankelijk goed als de winterknoppen zich begonnen te ont-
wikkelen, daar
alsdan over den ijzervoorraad beschikten,
zij
die in de wortels en
stammen vroeger was verzameld.
die voorraad echter verbruikt
opgenomen worden en
dit
naloopen bij
om
ijzer af te
ware de
vooruitijlende twijgtoppen
daar tot de chlorophylvorming dienstig te zijn
deze soort van wedstrijd
bij
machte waren
vouwden
Toen
den grond
leggen had, dagelijks
was
in de behoefte
(wortels en hout)
te voorzien
zich de bladeren des te witter naarmate
de scheut stonden.
:
het echter duidelijk, dat de
opslorpende en de voedselleidende organen niet
ijzer uit
ging blijkbaar niet snel genoeg;
daardoor werd de weg, die het langer; het moest als het
was, moest
zij
en zoo ont-
hooger aan
— Dat het hier echter veel meer aan
een te
geringe opname van ijzer uit den grond, dan aan een te lang-
—
—
109
door de hontvaten moest toege-
zaam vervoeren van het
ijzer
schreven worden, blijkt
uit het
gunstig gevolg van de alsdan
De zeer
toegepaste ijzerliemesting.
rijke ijzertoevoer
aan de
wortels in Juni en Juli bracht reeds in weinige dagen het groen
worden der bladeren
te
weeg, zoodat na eenige weken
ook
alle,
de laatst g(!Vormde bladeren, normaal groen waren. «
Ook
opgedaan
in de laatste jaren
:
weelderiger
hoe zij
krachtiger
heb ik
altijd dergelijke
houtgewassen
na een sterken snoei
schieten, des te zekerder treedt
in het
hoe
en
volgend voorjaar
uit-
dan deze vorm van chlorose
Wij moeten echter doen opmerken,
in.
zijn
ervaringen
dat verschillende
soorten van boomen en struiken meer of min tegen de chlorose
bestand
zijn.
Olmen en wijnstokken
voor bleekzucht,(l) sis en
zelfs
na
stei'k
zijn
weinig ontvankelijk
snoeien;
Glycme sinen-
Spiraea ojndifblia integendeel hebben
er
sterk van
te lijden. "
De hier medegedeelde meening vindt trouM'cns grooten
steun in verschillende algemeene waarnemingen echter
is
slechts weinig
uiterst
wortels
voor
alles
de ondervinding daar, dat de chlorose op weiden,
velden en bosschen, is,
;
zeldzaam tijd
waar de
groei in den regel niet zeer snel
voorkomt en op de onvruchtbaarste gronden is
;
bij
dien langzamen
wasdom hebben
genoeg de geringe benoodigde
de
hoeveelheid ijzer
Wijnstokken, en wel vooral de Noordamerikaansche soorten, die aan chlorose, vooral in de kalkrijke gronden, of loilte gronden, zooals men ze daar noemt; doch dat is geen gevolg van het snoeien, maar wel van de samenstelling van den grond. In de bruine, ijzerhoudende gronden komt de chlorose zelfs bij de AmerikRansche variëteiten zelden voor. De Fransche wijnstokken, die zich sinds eeuwen aan den grond hebben aangepast, lijden zelfs in de kalkrijke gronden zeer weinig aan bleekzucht, hetgeen nog eens bewijst dat het vermogen om het ijzer uit den grond op te nemen zeer verschillend is bij de verschillende soorten en zelfs bij verschillende variëteiten Dat or ook individuëele verschillen kunnen bestaan, zal wel niemand verwonderen na dit sprekend voorbeeld. (1)
in Frankrijk zijn ingevoerd, lijden wel
— ook
110
—
ijzerarme gronden op
uit zeer
anders gaat het in de tuinen, waar
—
nemen.
te
men door
der kunst den groei tracht te bespoedigen en
Gansch middelen
alle
waar dan ook
dikwijls chlorose als gevolg van den overmatigen groei op-
vrij
treedt.
Op dezelfde wijze moet de reeds waarneming uitgelegd worden, dat het «
gemaakte
dikwijls
aantal chlorotischc
kruiden en houtgewassen in een regenrijken zomer veel grooter is
dan
aanhoudend droog weder. De groote vochtigheids-
bij
graad van
wasdom
den grond en van de lucht brengt
ijzer, die niet altijd in »
een
snellen
der twijgen teweeg en dus een grootere behoefte aan
Ook
bij
voldoende mate bevredigd wordt.
de meest verschillende soorten van kuip- en pot-
planten, die den winter in een broeikas doorgebracht hebben,
ontstaan niet zelden chlorotische bladeren op het dat de gewassen (Mei-Juni).
zich in
d«;
buiten in
oogenblik,
de vrije lucht worden gebracht
De reeds aangelegde bladeren der knoppen,
die
broeikas gevormd hadden, ontvouwen zich nu
bij-
zonder snel in de
warme
lucht, vooral bij de sterkere
ming der wortels door het rechtstreeksch zonnelicht,
verwar-
terwijl de
vooral aan de binnenzijde der kuipen en potten samengedrongen
wortels geen voldoende hoeveelheid ijzer kunnen opnemen. Bij
langzaam groeiende potplanten, zooals veelal
men
bij zonderen
bij
die,
—
welke
voor de vensters der huizen kweekt en
zooals ik in groot aantal sinds meer dan dertig jaren tot wetenschappelijke doeleinden heb gekweekt,
chlorose bekend.
mij
is
geen geval van
"
Bestrijding van de bleekzacht of chlorose. Uit het voorgaande blijkt reeds dat alles groei
bij
wat een
al te snellen
de planten teweeg brengt, zou dienen vermeden te
worden om geen chlorose te rijkelijk
te
verwekken
bemesten, te veel gieten, enz.
:
te sterk insnoeien,
—
111
— en indien
Indien de ziekte zich reeds heeft vertoond,
men
één of weinige kleine clilorotische planten heeft,
sleclits
dan kan men eenvoudig de bleeke bladeren door middel van een penseel bestrijken, met een oplossing van ten hoogste per 100 zwavelzuur Heeft
men
gewassen, dan
is
aan bleekzucht lijdende
echter vele grootte,
aaneen dergelijke beschildering niet
men
passen
echter zal die bewerking
bij
planten
groeien niet op dezelfde wijze geschieden als
hebben meestal wortels,
leven,
potten
die in
welke
bij die,
den vollen grond staan. Planten die reeds eenigen of kuipen
denken
te
de ijzerbemesting op een andere manier toe te
en dient ;
1
ijzer.
tijd in
die
in
potten
grootendcels
tegen den binnenwand dier vaten aanliggen en aldaar als het
waro een
netwerk vormen
volledig
veel voedsel meer ontleenen aan den
grond, en trekken
:
de w^ortels kunnen niet
trouwens bijna uitgeputten
voor een belangrijk
noodige
gedeelte de
stoffen uit hot steeds ververscht besproeiingswater, dat eenige
voedende bestanddeelen bevat, (pot of kuip) dat
bleekzucht nu
zwakke dellijk
bij
en uit den
wand van
het vat
langzamerhand aangetast wordt. Ontstaat de een dergelijke plant, dan
ijzerzoutoplossing voldoende,
is
begieten
met een
daar deze bijna onmid-
met de wortels in aanraking komt en daarin opgenomen
wordt. Bij volle
grondsplanten geeft deze methode echter geen, of
in de meeste gevallen die wij
geen voldoende uitslagen,
zelden
dicht
de wortels van struiken
:
bij
deelen der wortels, die zijn
de redenen
hooger hebben besproken, n.1. het vasthoudend ver-
mogen van den grond liggen
om
de oppervlakte; vooral de levende
met het opnemen van voedsel
bevinden zich dieper.
oplossing
en boomen
(1 deel ijzerzout
Wordt nu een verdunde
belast
ijzerzout-
op 100 deelen water) aan de opper-
vlakte van den grond gegoten, dan slorpt deze al het ijzer op,
nog voor de oplossing de levende worteltjes bereikt
heeft. 8*
De
—
—
112
hoeveelhedeji ijzersulfaat, die zouden noodig ^ijn
volkomen
te verzadigen,
zoudon tamelijk groot
om
den grond
zijn,
en dus de
onkosten vermeerderen, vooral als er vele boomen aangetast zijn,
—
en veel
dat de wortels nooit zou bereiken, zou
ijzer,
nutteloos verkwist zijn.
Sachs heeft diensvolgens, na
velerlei
hebben en rekenschap houdende met het goed mogelijk vlakte
is,
rondom de
doen wijze, die
te
dat het niet altijd
den grond op een tamelijk groote opperzieke plant diep
hij zelf
dikwijls
om
te
werken, de volgende
met den besten
warm aanbevolen Rondom den struik of den boom,
hoeft gezien,
wil,
proeven genomen
feit,
uitslag
bekroond
:
dien
men behandelen
maakt men een kringvormige groeve, op een afstand van
0,50 a
1
,00 M. van den stam al naar gelang van den ouderdom
der plant (1); die groeve dient 0,20 a 0,30 M. diep te zijn. Heeft de
boom
vele dikke, Aan den
stam uitstralende wortels,
dan wordt de grond tusschen
die hoofdwortels diep
en gedeeltelijk weggenomen.
Is
omgehakt
de aarde te droog, dan wordt
er zooveel water op gegoten, tot dat de ontbloote en
ook de
dieper liggende grondlagen en de wortels goed doordrenkt zijn.
Vervolgens wordt in de groeve en op de omgehakte aarde zwavelzuur dit
zout
ijzer, is
zooals het in den handel vooi'komt, uitgestrooid
gedeeltelijk in den
;
vorm van poeder, grootendeels
echter in stukjes, die afwisselen van de grootte eener evwi tot die eener hazelnoot of
eener walnoot
dienen eerst klein gemaakt te worden.
;
de grootere brokken
— De ingestrooide zout-
massa wordt door middel van de hak met de onderliggende aarde vermengd
;
nomen aarde terug
(1)
Bij
vervolgens Avordt een gedeelte der weggein de groeve gebracht en eveneens bestrooid
oudere boomen ware het verkieslijk de groeve op een nog boom te maken, indien daartoe gelegenheid
grooteren afstand van den bestaat.
— met
ijzerzout, on
de plaats
zoo gaat
—
113
men
voort, tot al de aarde terug op
steeds zorgdragende aarde en ijzerzout zoo goed
is,
mogelijk onder elkander te werken.
Ten
slotte begiet
men
water, of waar het mogelijk
minuten
liet
overvloedig met
men
laat
is,
100 a 150 L.
er gedurende eenige
water der waterleiding op stroomen.
Naar gelang van de grootte van den boom en van de grootte van de groeve,
wordt
in het geheel
2 a 3 en zelfs
O a 8 Kg. ijzersulfaat gebruikt. Plet fijn
poeder wordt onmiddellijk opgelost en de
ijzer-
oplossing wordt door het overvloedig gegoten water snel in de diepere lagen gevoerd,
in de volgende
zich eerst
wanneer
nog eer het
er gegoten
ijzer
door den grond kan
De grootere brokjes
vastgelegd worden.
ijzervitriool lossen
dagen op, wanneer het regent of
wordt en
die oplosssing geschiedt lang-
zamerhand, zoodat de naastliggende aarddeeltjes met verzadigd worden.
nog
in
terug
den herfst of
waar
zij
zelfs in het
gevallen waren,
volgend jaar op dezelfde plaats
maar
zijn
zij
dan in een weekê
deegachtige, rosbruine massa (oker) veranderd.
mest ing aldus toe te passen wordt het
koolzuur
(soms
ijzer
De grootste ijzerzoutstukken vindt men
ook,
hoewel
ijzer
zelden,
Door
die be-
onder den vorm
van
vaii
phosphorzuur)
aan de oppervlakte der aarddeeltjes neergeslagen.
Die
bemesting heeft niet zoozeer ten doel de wortels met een
ijzer-
ijzer
zoutoplossing te omringen, dan wel de bodemdeeltjes met een fijn
laagje neerslagen ijzerverbindingen te omgeven.
gebeurt dan ook werkelijk, al
maar
dat
is
ook
is
—
Dit
dat ook niet zeer gelijkmatig,
niet noodig.
De jonge wortels groeien nu verzadigden bodem, en ren, die zich tegen de
zij
met
in een
vormen
met geabsorbeerd
ijzer
dagelijks nieuwe wortelha-
ijzerneerslag bedekte gronddecltjes
aanleggen en door hun zuurafscheidende oppervlakte het oplossen en dus opneembaar maken.
ijzer
— Men neemt
114
—
waar dat de bladeren door de
niet alleen
ijzer-
bemesting hun normale kleur terug krijgen en gewoonlijk
donkergroen worden, maar de algemeene groei wordt er
zelfs
ook door begunstigd.
Voor groots planten het ijzerzout
ook
die in potten of kuipen staan,
vorm gegeven worden
in vasten
(b.
v.
kan een
handvol voor een pot van 2 a 3 L.) mits vooraf gedeeltelijk de bovenste aardlaag
DuFOUR
weg
te
nemen,
een andere doenwijze beproefd, waarbij
(1) heeft
het ijzer niet aan de wortels,
ren wordt toegediend.
men op
maar rechtstreeks aan de
chlorotische bladeren een zeer verdunde oplossing van
een ijzerzout brengt, de groene kleur in korten schijnt (2)
maar
bewerking wel
dat die
of enkele planten,
men kan lijken
blade-
Wij zegden reeds hooger dat wanneer
maar
niet in het groot
Dufour
toegepast worden.
tijd
weder ver-
in het klein
voor ééne
op struiken of boo-
tracht dit te verwezen-
door de ijzerzoutoplossing op de bladeren te spuiten door
middel van een besprouier of sprenkelaar, zooals voor de bestrijding der aardappelziekte gebruikt
wordt.
—
Een zeer
verdunde oplossing wordt echter gemakkelijk door den regen afgewasschen, terwijl een te sterke oplossing (2 7o bladeren
verbrandt.
Dit
alles
wordt
b. v.)
de
vermeden door een
zekere hoeveelheid kalk aan de oplossing toe te voegen, zoodat een soort Bordeauxsche pap w^ordt verkregen, die echter niet kopersulfaat,
Dufour
maar wel schrijft
ijzersulfaat tot basis heeft.
voor
:
8
Kg.
die
ijzersulfaat,
eenige liters water oplost en 2 a 3 Kg. vette kalk, afzonderlijk in
eenige liters water laat blusschen
;
men in die men de beide
(1) Berichte der Schweizer. botan. Gesellschaft 1892 bl. 44. Quelques observations sur les plantes atteintes de chlorose oujaunisse et sur leur
traüement par Jean Dufour. (2) Dit middel is soms ondoeltreffend als de bladeren is echter nagenoeg onfeilbaar bij jonge bladeren.
te
oud
zijn,
het
— \looistoffoii
—
115
worden gomongd en
tot
100
Deze
L. aangelengd.
pap werd beproefd op pereboomen, wijnstokken, rozestruiken, enz. en heeft zeer voldoende uitslagen opgeleverd.
zeker aantal Ijladeren kon zich juist vormde,
van het
ijzer
—
Op een
dat het bladgroen
waar de druppeltjes van het mengsel waren
gekomen.
te recht
men waarnemen,
Er
waar
te
is
dus een zeer duidelijke locale werking
nemen.
Bij
andere aan bleekzucht
lijdende planten zijn de reeds aangetaste bladeren niet groen
geworden, maar kelden,
waren
de bladeren, die zich na bespuiting ontwik-
al
fraai
donkergroen.
Deze methode levert volgens Dufour het dubbel voordeel op dat de hoeveelheid te gebruiken ijzersulfaat geringer,
en de bewerking dus nog goedkooper en dat het
ijzer
is
dan die van Sachs,
rechtstreeks op die organen
gebracht wordt,
die het noodig hebben.
Wij gelooven dat men zoowel met de methode van Sachs als
met
die
van Dufour de bleekzucht bestrijden kan
;
die
van
Sachs zal echter naar allen schijn blijvender resultaten geven, terwijl de bladeren door het mengsel niet
worden
;
dit laatst<3 is alleen
boomgaarden, wijnbergen enz. natuurlijk minder
gevlekt of bevuild
een bezwaar in een lusttuin
bekommeren.
zal
men
zich
om
;
voor
het uitzicht
De doenwijze van Dufour
heeft in Frankrijk veel navolgers gevonden voor de behandeling
van chlorotische wijnstokken en over
't
algemeen
zijn
de uit-
slagen uiterst bevredigend,
G. Staes.
— IS DE
116
AANWEZIGHEID VAN BRANDSPOREN
IN
HET VOEDER
GEVAARLIJK VOOR HET VEE?
Het was vroeger een algemeen verspreide meening, dat de sporen van don brand der graangewassen zeer schadelijlv zijn
voor de gezondheid van menschen en dieren. zigheid van brandsporen in
liet
vooderkoekon werd beschouwd die aanleiding
niging,
schijnselen,
welke
kan geven
zelfs in
graan,
als
in
—
De aanwe-
hot meel,
in
de
een gevaarlijke verontrei-
tot zeer ernstige ziektever-
sommige gevallen een doodelijken
afloop zouden hebben.
Zoolang geen duidelijk onderscheid gemaakt was tusschen de verschillende brandsoorten van de graangewassen alle
(1), werden
brandsporen voor schadelijk gehouden en nog langen
nadat
men
geleerd had dat
bij
tijd,
de tarwe b. v. moet onderschei-
den worden tusschen stuif brand en stink- of steonb rand, dat ook tusschen haver-, rogge- en gerstebrand verschil dient
gemaakt
te
worden, bleef het geloof aan do algemeene gevaar-
lijkheid voortbestaan.
Later echter
is
men gaan beweren
dat de stuifbrandsporon
{Ustüag o-soovten) geen gevaar voor de gezondheid opleveren, terwijl daarentegen de steenbrandsporen {Tületia Tritici en
Tületia laevis)
—
den.
geval
als zeer nadeelig
Trouwens, men kan
wezenlijk
gevaar
dienden beschouwd te wor-
hierbij
bestond
doen opmerken, dat in bij
het
gebruiken
van
stuifbrandsporon, dit gevaar in werkelijkheid zeer gering zou zijn
als
(Ij
:
immers deze sporen
zijn reeds grootendeels
weggestoven,
de oogst wordt binnengehaald, zoodat slechts een klein
Zie G. Staes.
Be Brand der Graangewassen,
ziekten, 1« jaarg. 1895 bl, 90 en 101).
Tijdschr. o. Planten-
— aantal
—
dorschcn met het graan wor-
het
stiiifbi'aii(lsi)oreii bij
den gemengd.
Anders
—
117
is
het natuurlijk gesteld met do
Deze worden eerst
stinkbrandsporen. vrijheid gesteld en
worden dus
het meel aang(3trofïen.
—
bij
het dorschen in
in veel aanzienlijker aantal in
Wordt
graan nu niet op een vol-
dit
doende wijze gereinigd, dan kunnen weleens de sporen, in verliou(Ung tot het graan, betrekkelijk talrijk worden. Bij
die
de ontledingen van meel, van voederkoeken, Belgische Staatslaboratoria (eigenlijk
in de
werden gedaan, wordt
laboratoria)
onderzoek zijn
men
o. a. de
het
bij
aandacht gevestigd op het
van brandsporen.
—
Is
:
enz.,
landbouw-
microscopisch
al of niet
aanwezig
de uitslag bevestigend, dan besluit
dat het onderzochte monster verontreinigd, verdacht
gevaarlijk
is
;
in de laatste jaren zijn
pers van veevoerder in rechten vervolgd
van dergelijke ontledingen
;
of
meer dan eens verkoogeworden op grond
koopers hebben
zelfs
hun proces beweerd, dat het geleverde meel
wel eens
in
of de verkochte
koeken met brandsporen vervalscht waren. Het zoo niet moeilijk
zijn
een aantal schrijvers aan te
halen, die allen do brandsporen voor schadelijk of gevaarlijk
houden
:
Zoo
schrijft b. v.
Loverdo(I)
:
«
Dit stof (brandsporen)
moet door de dorschers gevreesd worden, omdat het oogen en longen in het
brood
organisme,
is
die
dring-t.
Wanneer
geven «
Frank (1)
nog weinig bestudeerd
zijn
in het
en waaraan de
naam van morbus
cerealis
"
De zwartbruine maïsbrandsporen, zeggen Sorauer en (2),
zijn
naar het overeenstemmend oordeel van ver-
LovERDO. Les maladies cryptogamiques des céréales, bladz. 96
Paris, Baillièrc, 1892. (2)
hun
het in groote hoeveelheid
gemengd, veroorzaakt het stoornissen
geneesheeren den gezamenlijken
in
Frank, en Sorauer, Pflanzenschutz,
bl. 21",
Berlin 1892.
— scheidene onderzoekers die
118
—
schadelijk voor de dieren,
sporen in groote hoeveelheid
worden.
»
wanneer
voeder gemengd
het
bij
—
j)r pQ-prj,
^jj
drukt zich op de volgende wijze
uit
:
«
Zeer
gevaarlijk zijn verder de verschillende brandz wammen, wanneer zij,
zonder vooraf door stoomen gedood te
tal in
het verteringskanaal geraken.
voor den
stuif brand
zijn, in
groot aan-
Dit geldt in gelijke
mate
van de haver en de gerst, enz., voor den
builenbrand van de maïs, voor den stink-, smeer- of steen-
brand van de tarwe, rogge, enz., voor den maïskorrelbrand
[Ustüago Reüiana) ,YOOT de
drie gierstbrandsoorten ( C/s^z7a(/o
crmneri, criienia en destruens) en voor gras,
de, in slecht weide-
op zeggen [Carecc-soorten) optredende brandsoorten
[Ustüago olivacea
d. c.
en U. scabiosae
s.).
Ook Ustüago
longissima verleent aan de ermede sterk aangetaste voedermiddelen zeer schadelijke werkingen, evenals somwijlen de
meeldauwz wammen en de zoogenaamde honigdauw, het zwart der granen {Cladosporium
herharum)
enz.
Deze schadelijke werkingen kunnen slechts door stoomen onder druk voorkomen worden, ten minste wanneer zich niet reeds groote hoeveelheden giftige ontbindingsproducten in het
voeder gevormd hebben zijde
»
En
in een nota
van het blad voegt Pott er nog
bij
:
-
aan de onder-
Brandig tarwekaf
veroorzaakte, op besmettelijke afdrijvingen gelijkende ongevallen;
vooral de
smeer- of stinkbrand heeft een speciale
werking op de baarmoeder. Bovencüen veroorzaken de brand-
zwammen
catharren en ontstekingen van gansch het darm-
kanaal, alsook op rmiderpest gelijkende ziekteverschijnselen.
Toch is
schijnt het dat hare
werking
veel
dan algemeen wordt aangenomen en het
minder
kwam
(1) D. E. Pott, Bie landwirtschaftUchen Futtermittel, Paul Parey, Berlijn.
»
te vreezen
ons daarom
blz.
146, 1889.
— gewcnscht voor hier eonigo
-
119 feiten
aan
te halen, die
onschadelijkheid van de brandsporen pleiten
voor de
:
Enkele jaren geleden werd aan von Tubeuf
(1)
voeder
toegezonden, dat den dood van paarden zou veroorzaakt heb-
ben en waarbij aan een vergiftiging door brandsporen werd Uit het microscopisch onderzoek bleek echter, dat
gedacht.
noch op het hooi, noch op het stroo, noch op het haksel, sporen van
zwammen voorkwamen, maar
dat in den c/r «/"talrijke
bacteriën te vinden waren, die mogelijker wijze darmontste-
kingen hadden teweeggebracht.
Om [Tilletia
de giftige werking van den steenbrand der tarwe Tritici)
te
onderzoeken,
bracht von Tubeuf aan
KiTT, leeraar aan de veeartsenijschool te
München, een groote
massa versche, zeer sterk brandige tarwearen.
Deze werden
door schapen zeer gaarne gegeten, zonder dat zich ziekteverschijnselen voordeden.
Groote hoeveelheden van deze brandsporen werden ook
met water gemengd en met een
zuigflesch
aan jonge schapen
ingegeven, eveneens zonder eenig schadelijk gevolg.
Ook hoenders, volstrekt niet,
muizen en Guineesche biggetjes leden
wanneer
zij
gevoed werden met brood, waar-
aan brandsporen waren toegevoegd. In Noord- Amerika, veelvuldig voorkomt, betreffende de
waar brand
graangewassen ook
bij
heerscht dezelfde ongunstige meening
werking der brandsporen
aldaar dat haar gebruik
bij
;
zelfs
beweert
men
drachtige koeien de afdrijving van
de onvolwassen vrucht kan ten gevolge hebben.
Vooral maïsbrand neemt in Noord-Amerka dikwijls een zeer aanzienlijke uitbreiding, hetgeen trouwens niet te verwon-
(1)
VON Tubeuf, Giftwirkung von Pilzen auf das Vieh, Praktische
Blatter fur Pflanzenschutz, 1898,
1^
jaarg. 2e
afl.,
bldz;.
13.
.
deren
is,
—
daar maïs aldaar op zeer groote schaal wordt ver-
Men
bouwd.
120
duidt het zelfs aan onder
de
benaming corn
onzent de uitdrukking koren voor
(koren),
juist zooals ten
tar\A'e of
rogge gebruikt wordt, naar gelang deze of gene het
voornaamste graangewas van de streek
is.
den maïsbrand ontstaan in de kolven, op de stengels,
Bij
bladscheeden en bladeren kleinere of grootere blazen, die zelfs de
van een kinderhoofd kunnen bereiken en met het
grootte
brandsporenpoeder
zijn
opgevuld
;
dergelijke blazen
in
wordt
natuurlijk een zeer aanzienlijke hoeveelheid sporen aangetroffen,
zoodat het mogelijk
massa
te
is
daarvan zonder veel moeite een groote
verzamelen.
Eenige jaren geleden gaf het stry
»
«
van het Landbouwdepartement van de Vereenigde Staten
Noord- Amerika een verslag
van
Bureau of Animal Indus-
die verkregen
werden
bij
over
uit
de uitkomsten,
hot vervoederen \an groote hoeveel-
heden maïsbrandsporen.
De proef werd genomen met twee vaarzen. dagelijks in haar
1350 der
tot
dan
dieren
gewoon rantsoen
3 tot 5
2250 Gram) brandsporen en 16 dagen.
werd
's
dit
Zij
ontvingen
pound
(nagenoeg
gedurende niet min-
Do temperatuur (lichaamswarmte) der
morgens en
's
avonds genomen,
vergewissen of geen koorts optrad.
—
om
zich te
De beide dieren leden
onder dat voeder volstrekt niet en bleven in goede gezondheid gedurende nog verscheidene maanden,
d.
w.
z.
gedurende den tijd,
dat de dieren na de proefneming onder toezicht gehoud(ui zijn.
Uitkomsten van nagenoeg gelijken aard werden onlangs medegedeeld door het
«
Michigan Station
"
(1),
en over deze
proefnemingen zullen wij hier eonige bijzonderheden mededeelen
(1)
Naar de mededeeling in Farmfrs' Bulletin, n» « Is Corn Smut injurious to cattle ? « Departement of Agriculture, Washington.
Station Work'III;
U.
S.
69,
Expeinment
bladz. 16, 1898-
-
121
—
Maïsbraiidsporen worden eerst scheikundig ontleed en hot bleek, dat
zij
aanzienlijke hoeveelheden voedende bestanddeelen
bevatten.
De volgende kleine vergelijking
tabel zal zulks duidelijk bewijzen, door
met de gemiddelde samenstelling van andere voe-
dingsmiddelen. (Alles is
berekend por 100).
;
— In de voedingsproBven, spreekt,
122
—
waarvan het
werden brandsporen gegeven,
Mrehigan Station
«
»
in verschillende hoe-
veelheden, aan drie Shorthorn-koeien en aan ééne Jersey-koe
de sporen werden te dien einde gevoegd
hetwelk bestond
—
lijnzaadmeel.
van melk geven
rantsoen,
het
bij
tarwezemelen, gebroken haver en
uit maïs,
De koeien waren
in verschillende tijdperken
:
Twee koeien werden gevoed met zulke groote hoeveelals de dieren maar eten konden; in
heden maïsbrandsporen, het begin kregen
zij
slechts 2
der proefneming gaf
per dag.
—
ounces (56,7 gram)
aten, dan
zelf dat zij
;
het einde
bij
pounds (nagenoeg
tot 11
Het spreekt van
meer brandsporen zij
men
5 kilogr.)
op deze wijze de koeien
er ooit
kunnen
eten,
wanneer
na het inoogsten der maïskolven op de maïsvelden worden
toegelaten,
of
wanneer
('s
winters) het voeder grootendeels
bestaat uit maïsstengels, waaronder nu en dan brandige voor-
komen. Bij
het begin van de proefneming aten de vier koeien de
brandsporen zeer gaarne en twee van haar, die steeds matige hoeveelheden brandsporen ontvingen, -verkozen deze boven het maïsrantsoen tot aan het einde der proefneming toe.
—
De
koeien echter, die de brandsporen in zeer groote hoeveelheden ontvingen, aten deze niet met zooveel lust,
werd geen enkele maal
maar
het rantsoen
in zijn geheel geweigerd.
De proefneming duurde 49 dagen. De toename
werd voor
iedere
in
gewicht
koe vastgesteld en de temperatuur der dieren
werd over anderen dag genomen.
G-edurende de laatste helft
van de proefneming was de kleur van den mest eenigszins donkerder dan onder gewone omstandigheden.
van vruchtafdrijving niet
waargenomen.
(abortie)
werden
bij
Verschijnselen
de drachtige koeien
Ook de hoeveelheid melk
der nog melkge-
vende koeien was regelmatig en niets duidde eenige wijziging
aan
in vergelijking
met de gewone voeding.
— «
123
Uit dezo procifnoraing
—
kan dus het
getrokken
besluit
worden, dat wanneer koeien langzamerhand gewend worden aan groote hoeveelheden brandsporen, deze geen schadelijken invloed hebben,
—
Wat
— zonder overgang —
er zou gebeuren, indien
men
begon dergelijke hoeveelheden
ineens te ver-
voederen, dat zal volgens de Amerikaansche verhandeling door
andere proefnemingen moeten uitgemaakt worden. ieder geval lijk
mag men
Maar
in
toch aannemen, dat de immer betrekke-
geringe hoeveelheden brandsporen, die toevallig aan het
graan kleven of
in
h(3t
meel voorkomen of op de stengels,
kolven en aren zich hebben ontwikkeld, wel nooit gevaarlijk
voor het vee zullen
zijn. »
von Tubeuf drukken
Het Michigan station en prof.
echter beide de meening uit, dat niettegenstaande de voedings-
waarde van de brandsporen het toch als voeder
te
niet
aan
te
raden
is
ze
gebruiken; uit de levensgeschiedenis van de
—
brandzwammen blijkt immers (schijnt te blijken zou mij juister lijken, want het feit wordt door onderzoekers van naam geloochend) dat de brandsporen, niet allen gedood worden in het darmkanaal van het vee, maar dat daarentegen in den mest vele nog kiembare sporen worden teruggevonden. Blijft nu de mest niet lang genoeg liggen, dan komen die nog
—
,
kiembare sporen op den akker en kunnen jaar, hetzij
ting
ook
in de eerst
er, hetzij in het zelfde
volgende jaren, oorzaak van besmet-
worden voor de overeenstemmende graansoort. Daarin
zou dus gevaar gelegen Sinds
eenigen
zijn.
tijd
was ook
bij
mij twijfel
opgerezen
nopens de giftigheid der brandsporen en die twijfel was natuurlijk
versterkt geworden, nadat ik de hooger aangehaalde ver-
handelingen had gelezen. een
feit
mede
Ik ben thans in staat gesteld zelf
te deelen, dat eveneens
van de brandsporen
pleit.
voor de onschadelijkheid
— Bij
scheiden
—
124
de gelegenheid van de gesprekken, die ik met ver-
had
personen
gelijken aard, n.
onderwerp van bijna
omtrent een
de \ermeende giftigheid van de bolderikza-
1;
den (Agrostemma Githago)
(1),
trachtte ik tevens inlichtingen
bekomen over de werking van de brandsporen op het
te
vee.
Het bleek mij weldra dat noch veeartsen, noch handelaars, daar
iets
Toevallig echter vernam ik
bepaald van af wisten.
door den heer De Caluwe, Staatslandbouwkundige te Gent, dat, volgens het zeggen
van den heer Desmet, hoofdopziener
van het lager onderwijs, een handelaar
te
Gent aan een land-
bouwer' der omstreken groote hoeveelheden graan verkocht, dat zeer rijk
was aan brandsporen en
—
den landbouwer.
waarvan sprake
is
dat met voorkennis van
de zaak onderzocht en ziehier
Ik heb
:
Te Oostakker (gehucht
gemeente in
Slootendries) een
de nabijheid van Gent, woont een landbouwer, die een voor de streek tamelijk groote hoeve bebouA\'t, nl. een hoeve van
gemeten of nagenoeg 25 hectaren, lijk 's
's
Winters heeft hij gewoon-
6 paarden en 16 runders, vooral melkkoeien, te voederen
zomers
is zijn
rundvee nog talrijker.
—
ook een zeker aantal varkens. streek van Vlaanderen noemt ik op dit feit druk,
dan
beschouw, immers, een
is «
:
Daarenboven heeft
Hij is dus
wat men
een groote boer.
het omdat ik
groote boer
»
liet
koop
zijn,
zooals
door lieden met
wel eens wordt gedaan
;
daar
liij
Wat men
in
Vlaanderen
«
Indien
als belangrijlv
zal niet liclit goedzij
goed-
beperkte geldmiddelen
veel vee heeft, zal
ook gemakkelijk kunnen vergewissen
;
hij
in deze
—
koope voedingsmiddelen koopen, eenvoudig omdat
(1)
55
hij zicli
in hoever een bepaald
Zwarte bollekens
"
noemt, bestaat
gedeeltelijk en soms zelfs voor het grootste gedeelte uit bolderikzaden
;
voor 't overige uit andere onkruidzaden, zooals bij voorbeeld vitsen {wikken, Vicia), die bij het reinigen van het gedorschte graan ook verzameld worden.
—
—
125
voeder algemeen gelust t\'ordf en daarenboven zal
hij,
beter dan
een kleine Jandbouwer, in staat zijn over do schadelijkheid of
over het voordeel van bepaalde voederstoffen een ernstig oor-
—
deel uit te spreken,
Immers wanneer men
slechts over één of een paar dieren
beschikt en wanneer de voedering met bepaalde stoffen niet
gedurende langen ongesteldheden
tijd
en
wordt gevolgd, dan kunnen
toevallig
men
wellicht
ziekten
voorkomen,
die
geneigd zou zijn aan de voedering toe "te schrijven
men met
individuëele verschillen
;
ook kan
de dieren zelf te doen
bij
hebben, zoodat aldus weleens einduitkomsten verkregen worden,
is
—
Gansch
met een landbouwer,
die veel
geen bewijskracht bezitten.
volstrekt
die
anders
het natuurlijk gesteld
vee bezit en jarenlang een bepaald voeder heeft gegeven; dan
ware een proefneming
het als het vallige
in het groot,
is
waarin de toe-
oorzaken een veel geringer invloed op de algemeene eind-
uitkomst zullen hebben, daar talrijke dieren van verschillenden
ouderdom, en tigheid,
—
Dit
in de
meest verschillende tijdperken van drach-
melkgeving, enz., er aan onderworpen
nu
is
hier sprake
:
geweest.
met den landbouwer, waarvan
juist het geval
is
zijn
Sinds 12 a 13 jaar geeft
hij
dagelijks, als voe-
der aan zijn rundvee en aan zijne paarden, meel, dat afkomstig is
van graan van geringe kwaliteit, hetwelk dikwijls een zeer
hoog percent brandsporen bevat. De handelaar, verkoopt,
heeft mij
van het jaar, bestaat,
dan
dit
aan dezen landbouwer
verklaard,
dat
uit de
nog gesloten
product
op sommige tijdstippen
(
blaasjes van den stink- of
Tületia) met eenige verkrompen graan-
sommige onkruidzaden.
afval van graan,
dit
zoogezeide graan uit al niet veel anders
steenbrand der tarwe korrels en
die
— Dit graan,
komt voort van de
of beter deze
eerste reiniging, die het
graan van de Donaulanden en omliggende streken, grootiï maalderijen ondergaat,
waarbij
al
in
de
de te lichte korrels
—
126
—
en onreinheden verwijderd worden
fot die te lichte korrels
;
behoor en ook de gesloten blaasjes met brandsporen.
Welnu,
bouwer
die afval
wordt door den hooger bedoelden land-
sinds jaren als veevoeder gebruikt.
Hij doet dien afval
malen en het verkregen meel wordt 24 uur vooraf 'sWinters voedert
gezet,
meel per dag,
dit
d.
i.
hij
brandsporen in
dit
weeken
gewoonlijk nagenoeg 100 kil. van
gemiddeld 4,5
nu, zooals ik hooger zei, op
te
sommige
meel zeer hoog
per hoofd.
kil.
— Daar
tijdstippen het gehalte
is,
aan
zoo zou die landbouwer
ongetwijfeld meer dan eens ongevallen vast te stellen gehad
hebben, indien de brandsporen zoo giftig waren, als toe meende.
Integendeel heeft
hij, bij
een bezoek dat de heer
De Caluwe, Staatslandbouwkundige voor
hem
ik
men tot nog
Oost- Vlaanderen, en
brachten, ons verklaard nooit het geringste ongeval te
hebben geconstateerd, waarvan de oorzaak op eenige wijze aan het gebruik van dit meel zou kunnen toegeschreven worden.
Op een vraag, lijk
die ik
den landbouwer
een mogelijke schadelijke werking
bij
stelde,
n.1. voorbarige vruchtafdrijving of abortie,
dat «'
verschoten
had en
»
goedkoop graan Hij
zoowel 's
niet
melkkoeien
zomers vetmest en
eindbesluit
zijn
was
meer willen missen.
noodigde ons uit zijne
die
antwoordde
hij
geen koe had gehad, die haar kalf
sinds vele jaren
hij
betrekke-
drachtige koeien,
om
ook
zijn
zijne
als
dit
:
«
Ik zou dat
»
rundvee te bezichtigen, jonge
runders,
die
hij
meel in groote hoeveelheden
krijgen, en wij moesten bekennen, dat die dieren even welva-
rend waren
als bij
de meeste
paarden zagen er zeer goed
Merkwaardig
is
het
«
hij
misschien zijne
malen herhaald
heeft,
"
boeren.
—
Ook
zijne
uit.
feit
dat,
den landbouwer, zijne varkens Of
goede
dit
pogingen
volgens de verklaring van
meel niet willen gebruiken. niet een
voldoend
aantal
dan wel of de varkens inderdaad een
afkeer hebben voor het door brandsporen verontreinigde meel.
—
maar zonder verdere proefnemingen
ik niet uitmaken,
kan
omtrent
voorloopig
ik
blijf
—
127
punt
dit
twijfe-
eenigszins
Dit doet echter niets af van de uitkomsten, die
lend.
van
de jai'enlange ondervinding
melk- en mest vee en met
zijne
door
landbouwer met
di(3n
paarden
zijn
zijn
verkregen.
Niettegenstaande de hoogei' aangehaalde mededeclingeu'
van vreemde onderzoekers en
die
van den landbouwer
te
Oos-
takker, zou ik het toch voorbarig achten reeds nu bepaalde besluiten uit
di(^
nog weinig
ialrijk(;
proefnemingen af
te leiden,
ofschoon ik persoonlijk overtuigd ben dat de meening omtrent de zoogezeide giftigheid van de brandsporen op een misververstand, op een verwarring
met het moederkorc^n
gedane of verkeerd verklaardt; waarnemingen
zaak
als deze
De
tot
dat
zij
kan
niet voorzichtig
nog toe verkregen uitslagen
of
op slecht
lierust.
In een
genoeg gehandeld worden. zijn
echter van dien aard,
de Staatsbesturen zouden moeten aansporen om ernstige,
methodische proefnemingen met de verschillende brandsoorten en met de verschillende huisdieren te laten uitvoeren.
zaak
is
als uit
—
De
belangrijk genoeg, zooveel uit een wetenschappelijk,
een practisch oogpunt, opdat men toch eenmaal een einde
make aan
de onzekerheid, die thans nogheerscht.
In geval
wordt bevonden, dat de brandsporen werkelijk
onschadelijk zijn voor de gezondheid onzer huisdieren, zou er
nog dienen bepaald groot
is
als uit de
te
worden
w.
z.
betrekkelijk aanzienlijk
is.
lijk
dit
voedingswaarde wel zoo
hooger aangehaalde sch(Mkundige ontleding
schijnt te blijken, d.
Moest
of de
alles
of de verteerbaarheid der
nu wel het geval
zijn,
sporen
dan zou het moge-
gevaar voor besmetting der graanakkers door de nog in
den mest voorkomende sporen gemakkelijk kunnen vermeden
worden door het meel vooraf
te laten
koken.
water-methode van Jensen berust immers
juist
D»^
warm-
op het
feit,
door
brandsporen
dat de
—
128
5 a 15 minuten.
Bij
warmte van
vochtige
een
minder dan 60°C. gedood worden,
een hoogeren warmtegraad zou het
dooden der sporen ongetwijfeld in nog korteren hebben.
—
twijfeld
ook aangroeien
De verteerbaarheid van de sporen
Trouwens, en
dit
zelfs
een beliandeling van
bij
bij
zelf
tijd
plaats
zou onge-
een dergelijke behandeling.
—
zou eveneens dienen het voorwerp te worden
—
van onderzoek en proefnemingen,
het
is
best mogelijk dat
door een voorafgaande weeken van het meel
in
water gedu-
rende 24 uren, vele sporen reeds zullen kiemen of op het punt zullen zijn te
kiemen en dat
zij
in dien toestand
minder goed
aan de werking van maag en darmen zullen weerstaan. Eindelijk
nog een
laatste
opmerking
:
er zou
ook dienen
onderzocht te worden, welke de brandsoort of de brandsoorten zijn, die in
komen
;
hooger bedoelden afval van graan regelmatig voor-
zeer
waarschijnlijk
tarwestinkbrand deren,
zijn.
nagenoeg
het
zal
in den
zal het natuurlijk vrij
men met den mest brandsporen van
grond brengt of niet
schillig indien tevens
uitsluitend
In de zandige gronden van Vlaan-
waar geen tarwe gekweekt wordt,
onverschillig zijn of
tarwe
—
;
maar het ware
de
niet onver-
kiembare gerste- of haverbrandsporen
in
den mest voorkwamen of indien men met zware gronden, die
voor tarwecultuur geschikt
zijn,
te
doen had.
27 Augustus 1898. G. Staes.
Phytopathologisoh Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsterdam
KN
Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten ONDER REDACTIE D'
RITZEMA BOS
J.
Vierde Jaargang.
VA.N
STAES.
en G.
— 5« Aflevering.
i
November
1898.
HET LABORATORIUin VOOR PLANTENZIEKTEN EN BESCHADIGINGEN TE
Van
D"^
C.
Brick
te
HARIBURG.
Hamburg ontving
schrijven van den volgenden inhoud,
ik dezen
zomer een
met het verzoek, op den
inhoud van dat schrijven de aandacht der lezers van ons
tijd-
schrift te vestigen.
«De «
Staat (Vrije Stad)
Hamburg
heeft in den vrijhaven oenc
Tot Directeur van
Station für Pflanzenschutz » ingericht.
deze inrichting werd benoemd de Hoer
D""
C. Brick, tot
Museum
te
Hamburg;
loog (dierkundige) dezer inrichting werd
D''
L.
werkzaam aan "
het Botanisch
Reh
dusver
als zoö-
aangesteld.
Aanleiding tot het oprichten van de bedoelde werk-
plaats voor het onderzoek van plantenziekten en beschadigingen
was het
(volgens- de
wet
vereischte) onderzoek van het over
Hamburg ingevoerde Amerikaansche
ooft op de aanN\'ezigheid
van de San JoséschiicWms {AsjndiohisperniciosusComsiock); bovendien zal ook het Station de zendingen levende planten uit het buitenland onderzoeken, met het oog op de mog(3lijkheid
van het onwillekeurig invoeren van
San
.José schildluis, enz.
zich bezig honden inspectie
met de
druifluis {Pliylloxera),
Verder zal echter het laboratorium bestrijding
van plantenziekten, de
van de druivenkweekerijcn en de landen,
die
met
;
.
— wijnstok beplant
130
—
de inspectie der ooftboomen enz., alles
zijn,
voor zoover de tot den Staat Hamburg behoorende terreinen
Ten
betreft.
slotte zal het
laboratorium zich met de oplossing-
van verschillende vragen betreffende plantenziekten en schade-
houden
lijke dieren onledig
»
Terwijl ik door do opneming der bovenstaande vertaling
van het artikeltje van k-an ik niet nalaten
D""
Brick aan diens verzoek heb voldaan,
daaraan enkele woorden toe
te voegen.
Al wie weet, welke levenstaak ik mij heb gesteld, begrijpt dat
wanneer ergens de gelegenheid
ik er mij hartelijk in verheug,
wordt geopend voor de studie van de ziektenleer der planten
—
vooral wanneer dat
blijkt,
men
gelijk in
Hamburg
het geval zal zijn
die studie zal beoefenen in
nauwe
—
aansluiting
aan de praktijk van land- en tuinbouw.
De vrees voor de San José tot dien in lijk
nog wel
hoewel zich
schildluis heeft aanleiding
Hamburg genomen maatregel, en elders in bij
Europa
gegeven
zal waarschijn-
gelijke gevolgen hebben.
En
mij gedurende mijn bezoek aan Noord- Amerika
de overtuiging heeft gevestigd, dat
men
in
den staat Hamburg,
evenals in Nederland, van de San José schildluis evenmin als van
de druifluis, veel rechtstreeksch gevaar zal te duchten hebben,
toch acht ik een onderzoeksstation voor hetgeen uit andere
landen aan boomen, heesters en planten geïmporteerd wordt,
van hooge waarde.
Want
al
mogen nu ook
inspecties
van de
van elders aangevoerde boomen, enz. geen absoluut zeker middel te
zijn,
om
voorkomen,
den invoer van schadelijke dieren en ziekten
—
dit is
toch in elk geval waar, dat daardoor
vele vijanden onzer kultuurge wassen buiten de grenzen
gehouden.
worden
Ik ontving dienaangaande vele interessante mede-
deelingen o, a,
van Prof. Craw
te
San Francisco en van
Prof. Willis G. Johnson te College Park, Maryland.
De kans dat *t
schadelijke
dieren
en plantenziekten van
eene land naar het andere worden vervoerd te gelijk met de
— waarop
planton,
of
waarin
-
131
—
zij zicli v(3stif,^on,
Europa van
is
Wij hebben
het noodzakelijke gevolg van den wereldhandel. in
kans
(1(3X0
Amerika verschillende vijanden van kul-
uit
tuurgewassen gekregen, maar Amerika ontving er zeker niet
minder van ons.
Twee middelen
staan er open,
om
ons voor den inval van
schadelijke dieren en plantenziekten te beschutten
van invoer
waarop de
uit
de besmette
vijand, dien
2. inspectie,
leeft,
1
:
.
verbod
landen van zulke plantensoorten,
men
buiten
de grenzen wil houden,
zoo noodig desinfectie,
van
wat aan
al
planten wordt ingevoerd.
Aan
Immers de
verbonden.
merd.
middel zijn de meeste bezwaren
het eerstgenoemde
men
Vai
handel wordt er door belem-
vrije
heeft kans dat
men
gedurig weer met nieuwe
verbodsbepalingen op den invoer moet aankomen, naarmate w^eer een ander insekt of eene
andere plantenziekte dreigt.
De eene maal moet men verbodsbepalingen maken met het oog op den Coloradokever, de andere maal met het oog op de druifluis,
enz.
een derde maal met
't
oog op de
Hoe meer een land boomen,
ander land ontvangt, des
te
SanJos(!' scliildluis,
struiken, planten uit een
meer kans
dat telkens weer
is er,
nieuwe invoerverbodswetten moeten worden gemaakt. is
Toch
er veel kans, dat niettegenstaande zulke wetten, het insekt of
de plantenziekte,
welke men had willen weren, niet buiten
de grenzen
en wel omdat zoo'n wet
blijft
;
meestal te laat
komt. Eene wet, waarbij de grenzen voor den invoer van ,
—
in
't
zekere gewassen uit andere landen worden gesloten danige wet immers wordt natuurlijk niet eerder
geroepen v(Jór de vijand, waartegen zich in zijn
leven
zich wil beschermen,
vaderland zoodanig heeft vermeerderd, dat de
aandacht bijzonder op zóóveris,
men
zoo-
is hij
hem
gevestigd wordt.
Maar
als het
doorgaans reeds langinhetland,datzichdooreen
invoerverbod beschermen wil, geïmporteerd,
— althans
wan-
— neer
dit
vijand
wat
laatste
betreft de planten,
met het
leeft,
—
132
waarop de bewuste van
eerste in handelsrelaties
eenige
beteekenis staat. Dat invoerverbodsbepalingen niets geven
gevaren, die van
zich te beschermen tegen
wil
ik natuui-lijk volstrekt
oorzaak
niet
beweren
;
elders
om
dreigen,
zeker kunnen
zij
dat het schadelijke dier of de ziekte minder snel
zijn^
maar
zich verbreidt,
zou kunnen houden, Beter dan
dat
men
lijkt
deze er door buiten de grenzen
mij twijfelachtig.
op den invoer,
verbodsbepalingen
mij
wat aan
het instellen van een' inspectiedienst, waarbij alles
boomen, planten enz. van
lijkt
uit het buitenland w^ordt ingevoerd,
vooraf wordt onderworpen aan een onderzoek door een' des-
kundige
op
gebied
het
en
plantenziekten
der
schadelijke
dieren; en wel zóó dat die boomen, planten en plantendeelen,
welke door eene gevaarlijke kwaal
zijn aangetast,
welke kans
land van invoer zich te verbreiden, al naar
zou hebben in het
omstandigheden aan de grenzen worden geweerd of
Den aan
smet.
te
handelen.
deskundige zal
te stellen
moeten worden gelaten Hij
zal
om
of
de
eerste
beste
den invoer van
wat inderdaad bij twijfel kan
zwam,
gevaarlijk in
ieder
die is,
om
hij
vreemde boomen of
het eerste beste insekt
er
moet
geval
veel vrijheid
naar bevind van zaken
in dezen
planten in zijn land niet weigeren,
altijd
wel ont-
op aantreft; alleen
en worden geweerd worden toege;
desinfectie
past.
Zulke inspecties van al wat er aan boomen en planten
worden gevoerd, bieden wel
over de grenzen zal
is
waar óók
geen' absoluten waarborg, dat men vrij zal blijvenvan van elders
zwammen. De moge wezen, is niet
afkomstig schadelijk gedierte en parasitische deskundige, hoe nauwgezet en kundig onfeilbaar,
hij
en kan licht de aanwezigheid van den een of
anderen vijand over
't
doen dat een zeker
hoofd zien dier of
;
ook kan zich
eene zekere
't
geval voor-
zwam
in de eene
— streek voel
meer schadelijk
133 is
—
dan
in de andere
;
zoodat in een
gegeven geval de deskundige misschien zal rekenen, met eenen vrij
onschuldigen vijand te doen te hebben, die nu juist niette
vuur en
zwaard aan de grens verdelgd behoeft
te
ahsoluu( buiten de grenzen
waar
dat deze vijand in het land, schadelijker
Zoo
is
wordt
te
worden
of
behoeft te blij ven; ter wij Hater blijkt,
dan
in
hij
werd geïmporteerd,
veel
oorspronkelijk vaderland.
zijn
de Fhylloxera vastatrix of druifiuis in de
wijnver-
bouw(Mide streken van Europa veel schadelijker dan in Amerika,
waar
zij
dispar
zóó erg schadelijk als
onder den naam zekerheid,
dat
«
bij
(de « plakker » of
wordt
hij
Gypsy moth
heeft
invoerverl3odsbepalingen.
geschiedt
heeft
in
men wèl
;
men
—
Heeft
zen ingesteld, dan
is
stamuil
»)
waar
bij
—
is.
Absolute
boomen en planten bij
evenmin
inspecties
Maar meer kans
dat
dit
vooral wanneer in twijfelachtige
gevallen aan de gr(^.nzen de desinfectie toegepast.
«
Massachusetls,
bekend
"
vijanden van
b(!paalde
buiten de grenzen blijven, als
Zoo werd nergens
oorspronkelijk thuis behoort.
in 'E\xYO\)-A &Q Li2)cir is
met blauwzuurgas wordt
men eenmaal de inspecties aan de grenmen eens voor al klaar, en behoeft men
niet telkens en telkens
weer, als een nieuwe vijand uit andere
landen onze kuituren schijnt te bedreigen, nieuwe invoerver-
bodsbepalingen te scheppen.
En
vooral ook
:
men
handel niet zoovele hinderpalen in den weg, want
van zorgzame kweekers
mag
bijkans altijd
legt
de
den
waar
worden ingevoerd.
Sommige van de vStaten der U. S. (o. a. Californië) laten boomen niet over hunne grenzen komen,
levende planten en
zonder dat
zij
aan eene inspectie door den deskundige
(
«
quaran-
taine offlcer ") of door één' der deskundigen, zijn onderworpen en
door dezen zijn goedgekeurd
.
Andere Staten
eischen dat de zending vergezeld
zij
van een
(bijv.
New
Jersey)
certiflcaat, afge-
geven door den deskundige in het land van herkomst, waarbij deze verklaart,
dat
hij
deze zending heeft onderzocht en er
—
—
131
zwam
eu geeiie gevaarlijke
geen ernstig of gevaarlijk insekt
op heeft aangetroffen; zulke Staten laten dus de inspectie van
wat
in
hun land Ten
landen over.
slotte zijn er Staten in
land), die geone zendingen
hun grojidgebied
toelaten,
een'offlciëelen deskundige
zien
;
maar
geïmpoi'teerd, aan de vreemde
worden
zal
N. Am(;rika (Mary-
van levende planten of boomen op deze van een certificaat van
tenzij
van het land van herkomst
voor-
zijn
die niettegenstaande deze voorzorg de bedoelde
zendingen toch nog aan hunne grenzen doen inspecteeren.
Dat
bij
zoodanige regeling van zaken de kans, dat do een of
andere vijand wordt binnengesleept, zoo gering mogelijk wordt, is
duidelijk.
Van
belang nog dan do vijanden, die van verre
moei'
welke jaar
dreigen, zijn die,
uit jaar in, in het land zelf
Zoo
schadelijke v/erking uitoefenen.
tuiging
dat
zoogenoemdo
de
is
het mijne vaste over-
schurft
«
hunne
"
der perentwijgjes
{Fiisicladium i^yrinum) en de Monil ia-ziekte der morellen veel
voor ons
schadelijker
schildluis hier ooit zal
vijand hier heel
land
worden
dan
zijn
San
de
José
toch heeft de laastgenoemde
;
wat meer pennen
in bew(}ging gebracht, heel
wat meer angst veroorzaakt, dan de eerstgenoemde vijanden In de meeste landen van Europa wordt van ooit doden. Regeeringswege nog slechts w^einig of althans lang godaan,
om
slateeren en
niet
genoeg
de aanwezigheid dier inlandsche vijanden te con-
om
ze te bestrijden.
Ook
in dez(ur zijn de
Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika, Canada en Australië ons ver vooruit. Het
is
een verblijdend verschijnsel dat de
für Pflanzenschutz "
liet
De
zal
boomgaarden enkweekerijen,
oog op ziekten on beschadigingen. ziektenleer der planten
van onderzoek. veld
Station
van den Staat Hamburg zich ook
l)ezighouden met de inspectie van
mot
«
kan
Het
is
behoersi-heii,
omvat een zeer uitgebreid veld
onmogelijk dat één persoon dat geheele
omdat
hij
wordt geplaatst nu
^\'oer
!
—
135
—
togono\or vraagslukkon van diorkiindigon, dan woer van plant-
kundigon, dan woov van land- of tninbouwkundigon aard
omdat
ook
;
óón persoon onmogelijk zich al de zeer uitéénloopende
onderzoeksmethoden, die
maken
;
(Mndelijk
en in
lireide
omdat
allerlei
kundige literatuur van
Daarmee
heeft de
hij
hij
zon moeten toepassen
kan eigen
tijdschriften verspreide plantenziektenalle
beschaafde natiën kan overzien.
Hamburgsche Staat rekening gehouden, door
dadelijk iicee wetenschappelijke
laboratorium te verbinden.
personen aan het gestichte
Kortom, Hamburg geeft
dien alle beschaafde Staten tegen
strijd,
,
onmogelijk de geheelc, zeer uitge-
den
in
de vijanden der cul-
tures te strijden hebben, in ieder opzicht een goed voorbeeld.
Moge
het spoedig in vele andere Staten van Europa navolging
vinden
Amsterdam, 10 September 1898. Bos.
J. RiTZEJViA
HET TIJDIG PLOEGEN DER STOPPELS,
EN DE INVLOED DAARVAN OP ZEKERE ZIEKTEN VAN ONZE
HALMGEWASSEN.
D""
M. H(iLLRUNG, directeur van de
»
Versuchsstation für
Pflanzenschutz der Landwirthschaftskammer für die
Sachsen, zu Halle a/S.
"
met het verzoek, de aandacht daarop beter te
Provinz
zendt mij de volgende mededeeling, te vestigen.
Ik meen niet
kunnen doen dan deze belangrijke mededeeling
in
haar
geheel te vertalen. «
Het ploegen van het stoppelland heeft
bodemlaag
te
tot doel, de bovenste
verscheuren en aldus de inwerking van de lucht
op de gronddeeltjes
te
bevorderen.
Hoe langer
die
duurt, des te beter voor de volgende vruchten.
ook steeds gebruik, het stoppelland
zoO' tijdig
inwerking
Het
v\'as
dan
mogelijk
te
;
.
— ploegen.
In
lateren
tijd
tige
weergesteldheid,
men
is
gewoonte soms afgeweken,
—
136
van
eclitcr
wegens gebrek aan arbeiders
hetzij
En nu
misschien ook wel eens uit nalatigheid.
niet onverschillig of het stoppelland spoedig
wel een heelen laat
ploegen
tijd later
goede
deze
wegens 'voortdurend onguns-
hetzij
is
het volstrekt
na den oogst dan
wordt omgeploegd, ook omdat het
te
aanleiding geeft tot het ontstaan van allerlei
plantenziekten.
Deze ziekten, welker ontstaan door
te laat
ploegen wordt
inde hand gewerkt, kunnen tot twee gro(ipen worden gebracht.
De eerste groep omvat die plantenziekten, waarbij de graangewassen zich reeds in
hun
in
eerste tijdperk
len en geeno aren
plant of
het wintergraan
'•
vormen
:
van ontwikkeling 't zij
dat dit
maar
niet vooruit wil-
met de geheele graan-
met een groot aantal van hare halmen
gezamenlijkon bij
geheel niet normaal ontwikkelen,
't
't
geval
Bij
is.
worden deze verschijnselen doorgaans met don
naam
"
Auswintern
^
aangeduid, terwijl
het zomergraan in zulke gevallen van
Unterbrochener Schoszung
'>
spreekt.
"
Sitzenbleiben
men "
of
De oorzaken dezer
ziekten zijn gelegen ten deele in het voorhanden zijn van larven
van graanmuggen en graanvliegen
(fritvlieg
= ChJorvps frit;
— Hessische mug = Cecidomyia desiructor), ten
deele in de
aanwezigheid van het bietenaaltje {Iletej'odcra Schachlii)
te
zoeken
De tweede groep omvat de tot kort
vóór den oogst geheel normaal groeit en ook de aren
op de gewone wijze
vorming plant
gevallen, waarin wèl het graan
uitblijft.
onder
't
tot
ontwikkeling brengt, maar de
koi'rel-
Terwijl de gezonde en nog grocnhalmige
gewicht van de zich vormende korrels zich
begint neer te buigen, ziet
men
bij
de zieke planten een deel der
halmen, en wel voornamelijk de bovenste stengelleden, geel blijven
;
de halmen en aren blijven kaarsrecht
omhoog
staan,
daar geen korrelvorming plaatsgrijpt of althans de korrels in
.
gohoel
't
niet tot
137
—
ontwikkeling komen.
sprecikt de landbouwer gewoonlijk van
blühen
"
«
of '
schijnsel
Juister zou
Nothreifti ».
TaubJiln-igkeit
"
men
"
,
«
Taub-
ziektever-
dit
kunnen noemen.
arenj
|looze
gevallen
deze
In
Versclieinon
'•
Aanleiding tot deze abnormale verschijnselen zijn verschillende
Chlorops
zooals
graanvliegen,
{Oscinis) pusilla,
{Oscinis)
Cecidomyia destructor,
wesp [Cephus j^ygmaeus), de
Chlorops
frü,
— de graanhalm-
graanl)hidluis {Sijjhonophora
cerealis Kalt.) en eindelijk een aantal
zwammen,
zooals de
roggehalmbreker [Leptosphaeria herpjotrichoïdes), de tarwe-
halmdooder [OpJiiobolus herpotrichus), en eenige bladzwam-
men
zooals
,
van
soorten
Cladosporiicm,
Sjjhaerella,
Sejjtoria.
De beschadigingen en te
ziekten, die het gevolg zijn van het al
lang ongeploegd blijven liggen van den stoppelakker, worden
veroorzaakt óf door de overblijfselen van het stroo en de stoppels zelve óf
door het zoogenoemde
graanplantjes, welke uit
bij
geschikt weer zeer spoedig
de op den akker uitgevallen graankorrels.
tijdig
de
dat zijn
opslag ",
'-
Zoo
opkomen
zijn
ondorgeploegde stoppels zelve de oorzaak dat in
't
de niet
volgend
de roggehalmbreker en de andere
jaar de tarwehalmdooder,
bovengenoemde zwammen zich weer op het graan vestigen
;
zij
werken tevens het verschijnen van de graanhalmwesp, van de graanbladlnis en den graanblaaspoot in de hand "
opslag
aaltjes
oorzaak kan
"
of
nematoden, der
[Anthomyia Het
is
of
;
— terwijl het
van eene sterke vermeerdering der
zijn
fi'ilvlieg
en der smalle graanvlieg
Hylemyia coarctata
Fall.).
hier niet onze bedoeling, eene uitvoerige beschrijving
en levensgeschiedenis der ])Ovengenoemde vijanden van onze
graangewassen
te geven.
W'i] willen slechts eenige
gen over hen ton beste gtïven,
(He
noodig
zijn,
opmerkin-
opdat wij duidelijk
worden begrepen De graanhalmwesp [Ceplius pygaiaeus)
is
eene zwart
;
—
138
—
en geel gestreepte, buitengewoon bewegelijke wesp, half zoo groot als de honigbij zelden, daar
zij
kleinere troepen
Men bemerkt haar doorgaans maar
.
gewoonlijk alleen bij
elkaar.
afzonderlijk, aan lederen
Zij
halm
leeft, niet
grootere of
in
toch legt hare eieren ieder
slechts één
ei,
en wel gewoonlijk
boven den bovensten halmknoop, soms echter ook lager. het
uit
ei
te
komende
voorschijn
inwendige van den halm
De
witte larve dringt in het
en vreet zich daar doorheen, van
in,
boven naar beneden voortschrijdend en aldus do halmknoopen
Tegen den
vernielend.
volgroeide, ongeveer 2
van den oogst vindt men de
tijd
mM.
Hier verpopt
dicht boveii de wortelkroon. deels is
na den winter,
mM. zij
lange larve
zich, deels
vóór
en verandert daarna in wesp.
duidelijk dat een stoppel,
gelaten, voor de
10-15
dikke,
die
aan zich
zelf
graanhalmwesp de gunstigste
Het
wordt over\
oorwaarden
aanbiedt, terwijl door tijdig ploegen van het stoppelland de
vernieling van het schadelijke insekt bewerkt wordt.
Bij
't
onderploegen worden sommige larven door den ploeg gedood
en de ondergeploogde lar\e wordt doodgedrukt, of of
zij
^^'ordt
zij
wesp kan veranderen, dan
zal zij
gelegen
is
blijft
leven tot
zij
in eene
groot; maar mocht
niet
dit
volwassen gebeuren,
gewoonlijk toch nog niet door de boven haar
aardlaag
komen, en
verstikt,
door de ontledende invloeden des bodems ver-
De kans dat
nield.
zij
heen
zal zij dus
aan in
dit
de
bodemoppervlakte
kunnen
geval doorgaans in den grond
sterven zonder haar geslacht te hebben \oortgeplant.
De smalle gr aanvlieg {Hylemyia coarctata FaU.), in de laatste jaren veel schade
die
aan winter- en zomergraan heeft
veroorzaakt, verhoudt zich in vele opzichten als de andere
graanvliegen en de graanmuggen grootte, welke ongeveer
met
(zie
die eener
beneden).
Door hare
kaasmade overeenstemt,
onderscheiden zich de larven van deze soort van graanvlieg
gemakkelijk van de
veel
kleiner^^arven
der
hieronder te
— besproken tweevlcugolige
—
130
Tot de vermeerdering van
iiisektcii.
de smalle graanvlieg werkt vooral hot opslag mee, dat weldra
na den oogst verschijnt en den winter over te volde
De kleine graanvliegen (zooals do frif,
en Chlorojn piisiUa) on de Hessische
doordat
zij
doen knikken,
—
mug [Cecidoynyia
do jonge graanplantjos vernielen,
reeds verder nitgogrooido halmen in
digen.
"t zij
Na don
doordat
zij
winter kan
zij
doordat
't zij
zij
de
hnnnen groei belemmeren
do Jiron of pluimen bescha-
men
waarnemen, dat
dikwijls
de te volde staande rogge of tarwo in groei blijft
staan.
= Chlorops
zoor schadelijk aan do graangewassen,
(Jcsf)'iwfor) zijn
of
fritvliog
blijft
zeer achterlijk
en gele punten aan de bladeren vertoont.
Bij
nadere be-
schouwing merkt men dat de plantjes dicht boven den grond eeno lichtbruine,
wooke
lijk
want
maden,
hei
gelegen in de aanwezigheid van
is
n.1. die
is
gewoon-
De oorzaak van
vlak boven don wortel doorgovreten.
verschijnsel
Het middelste
massa vertoonen.
blaadje laat zich gomakk(dijk uittrokkc'n,
van de fritrlieg {Chloroi)S of Oscinis
Deze vheg legt hare eieren tember, en wel niet
do
in
uitsluitend
den winter door in
frit.)
maanden Augustus en Sep-
aan do wintergranen, maar
ook zeer dikwijls aan het opslag der stoppelakkers. dit laatste niet tijdig
Wordt
omgeploegd, dan brengt do fritvlieglarve
dit opslag,
maar
geeft in
't
volgende voor-
jaar aanleiding tot het ontstaan eener tweede generatie. vliegjes dezer
graan,
dit
kleine witte
generatie
en vernielen de halmen,
grootte heblion l)ereikt,
De
nu loggen hare eieren aan het zomeraan
die
humio
dan soms roods oenige basis.
Daarna komt nog
eene derde gen(M'atie tot ontwikkeling, waarvan do schadelijke
werking zich voornamelijk
tot haver
en gerst bepaalt, zoodat
de larfj es de ontwikkeling dor korrels in de pluimen en de aren bijkans geheel en al tegengaan.
Men geve
zich eens de moeite,
aan eene nauwkeurige l^^schouwing
bij
het dorsehen het kaf
te
onderwerpen. Bijkans
;
— n
alle
gevallen zal
men
140
—
de opmerking maken, dat heel kleine,
glimmend bruine, ongeveer 2
mill. lange
en 3/4 mill. breede,
Dat
spoelvormige popjes zich daarin bevinden. der
akker
zijn de
poppen
Zulke popjes vallen er natuurlijk op den graan-
fritvlieg.
op den grond,
met de
tegelijk
vóór den oogst uitvallen.
de popjes ontstaan vliegjes, die aan
dit
Door de stoppelakkers
eitjes leggen.
ook het opslag
graankorrels,
die
Uit de laatste ontstaat opslag, uit
te vernietigen,
worden
opslag alweer hunne
tijdig te
alle
ploegen, en dus
daaraan gelegde
frit-
vliegeieren en de uit deze ontstane larfj es gedood.
De (jraanhladluizen [SiphonophoiYt cerealis)
maar ook aan
meestal aan de as der aren, lid
om
dicht onder de aar,
Daardoor
soms komt
men
hier het sap der plant op te zuigen.
de aar kleiner dan
blijft
ook
zij
in
't
zitten
het bovenste halm-
geheel
anders zou geworden zijn
zij
onvolko-
niet of slechts zeer
De halmen krijgen door de werking
tot ontwikkeling.
van de graanljladluizen, evenals door
die
van
al
de voorgaande
insekten, veel te vroeg eene licht gele kleur en gaan langzamer-
Daar ook de graanbladluis bijvoorkeur hare eieren
hand dood.
aan de stoppels schade van
dit
werkt het
leg(,
te lang laten staan
van deze de
dier voor een volgend jaar in de hand.
De graanhJad spoot Thrips ce7^ealium) ,e(i\\ eveneenszeer (
klein,
nauwelijks
2
mill.
lang en 1/4 mill. breed, zwart,
bijkans lijnvormig diertje, kiest als plaats van oponthoud ge-
woonlijk het
Al naar
laatste halmlid der graanplanten uit.
de ontwikkeling, welke de aar
bij
het verschijnen van de blaas-
pooten reeds heeft bereikt,
blijft zij of
houden maar wordt geheel
loos, óf
kleiner aantal bloemen, en er
blijft
zij
den gewonen vorm beverliest een grooter of
soms van de aar
niets
dan
de hoofdas of wel de hoofdas met restjes van de bijassen over.
Deze graanljlaaspooten overwinteren in de stoppels en blijfselen
van
't
stroo,
t
volgende voorjaar zetten
welk op den grond zij
blijft
in over-
liggen
hunne werkzaamheid voort.
;
het Dit
— jaar
kwamen
in
zij
—
141
men
zoo groot aantal voor, dat
ja^ bij
men door
derden op de lianden en het gezicht kreeg, wanneer de graanvelden
liep.
Ten
zwermen
zelfs in heele
tijde
lion-
van den roggeoogst traden
zij
op.
De bietenaaUjes (Heterodera Schachtii) worden wel is waar nu en dan aan alle soorten van halmgewassen aangetrof-
maar
fen;
alleen de
haver wordt door
dit schadelijk gedierte
in zóó sterke mate aangetast, dat de oogst er merk})aar onder
Men
lijdt.
jes, die
vindt ze aan de worteltjes als krijtwitte lichaamp-
nauwelijks de afmeting van een' speldeknop bereiken.
Haver, die door aaltjes aangetast
is,
vertoont een veel sterker
vertakt wortelstelsel dan normale planten bezitten.
van
de pluim te schieten,
in
blijft
In plaats
het gewas klein en
pluim omhuld door de bladscheeden (het gewas de Duitsche landbouwers wel eens zeggen
—
blijft, "
in
blijft
den Hosen
stecken. ") Meestal gaat de aangetaste plant niet dood,
dit schadelijke dier is het
maar
Voor de uitbreiding
sukkelt voortdurend en levert niets op.
van
de
— zooals
opslag in zoover van beteekenis,
dat onder gunstige omstandigheden zich daaraan in denzelfden herfst
nog
1
of
2 generaties
kunnen vormen, welke
omploegen van het stoppelland zouden
tijdig
Ijij
het
zijn uitgebleven.
De roggehalinhreker ( Leptosphaeria herpotrichoïdes) en de
iarwehalmdooder (Ophiobolus herpjofrïchus) vcrtoo-
nen in hun optreden en
in
hunne werking op de plant groote
overeenkomst. De halm
is
dicht boven de
l)ruiu, dikwijls
Snijdt
open gebarsten, en vaak week of licht breekbaar.
men hem
open, dan vindt
weefsel van zwamdraden,
dan weer 01)
licht
bodemoppervlakte
men inwendig een
teer, los
waarvan de kleur soms sneeuwwit,
groenachtig grijs
is.
Later vormen zich buiten
de halmen zwarte lichaampjes, niet grooter dan een zand-
korreltje, de
zoogenaamde peritheciën \an de zwam.
Daarin
ontstaan kleine zakjes, waarin de sporen, die de voortplanting
van de
zwam
tot stand brengen.
Het
rijp
worden der sporen
— geschiedt aan de stoppels
van hieruit gaan
;
graan over, dat in de nabijheid gerst, zooals dat in
—
142
staat.
op het winter-
zij
Volgt nu wintergraan op
sommige gevallen herhaaldelijk voorkwam,
en verloopt er dan langen
tijd
vóór de gerstestoppels worden
ondergeploegd, dan staat dit wintergraan dus in de onmiddelijke nabijheid
van de plaats, vanwaar de licsmetting door den
roggehalmbreker of den tarwehalmdooder kan uitgaan
om
speelt vooi-al daar,
de doelmatige
Daar-
.
waar wintergraan opzomergraan
behandeling van
het stoppelland
volgt,
eene groote
rol.
De verschillende tarwebladz wammen, Septoria-^ooYiaw, Leptosphaeria Tritici, der
enz., veroorzaken vroegtijdig afsterven
en kafj es, en mislukken
bladeren
Op de
der korrels.
bovengenoemde deelen der graanplanten vindt men zwartachtige puntjes, die alweer de plaatsen
worden gevormd, en vanwaar dan de
Hoe langer de
verbreid.
zijn,
teere,
waar sporen
ziekte verder wordt
overblijf sekni der
gewassen op het
veld blijven, des te ruimer gelegenheid vinden de kiemen dezer
bladzwammen om de omgeving te besmetten. De wijze van optreden der genoemde zwammen en tevens de
omvang van de veroorzaakte schade wordt
het best door de
volgende mededeelingen van eenigo door de ziekte benadeelde
landbouwers aangegeven
:
De Heer LÜDEKE, pachter van het domein Homburg, schrijft den 28 Juli
«
:
Sedert ongeveer drie
nen deze ziekteverschijnselen ziekte op
nog heb
is
de tarwe begon-
heden
is
de
het gansche veld voortdurend toegenomen. Nooit
ik
vertoonen
weken
te vertoonen, en tot
waargenomen
deze verschijnselen
zij
zich op alle
;
maar
dit
jaar
kleinere stukken land van andere
eigenaren onder dezelfde omstandigheden,
dat wil zeggen na
dezelfde voor^rucht (gerst). »
De heer Tuchen,
eigenaar
Oldisleben, schrijft (23 Juli)
:
«
Kammergut « ongeveer drie weken
van het
Sedert
«
— mon
vindt
in
—
143
onkolo tarwcvcldon enkele planten, soms ook
gansche meer of minder groote plekken, waar de tarweplant te
De aar draagt geene vrucht.
vroeg afsterft en wit wordt.
Wann(^er menzoo'n afgestorven tarweplant is
uit
geene oorzaak van den dood te ontdekken.
heeft evenwel nooit onder
waar de tarwe niet
Mijn minimumthermometer
aan de nachtvorsten.
de schuld
evenmin
;
is dit
is,
de
tarwe; het bestaat
% en meer.
Spora wordt het volgende
«
Het terrein werd na gerst bezaaid met
uit
ongeveer 2 O Morgen lichten leemgrond,
:
V
nu 10
reeds
zij
suikerfabriek
Juli)
op drie
20 Morgen, welke door de straatweg
worden doorsneden; daar bedraagt
Van wege
bijkans
het geval met de
Hoofdzakelijk vei'toont zich de schade
terreinen van 5, 8 en
geschreven (30
de plaatsen,
zijn
het geelst en nog het meest groen
door de kwaal aangetast
zomertarwe.
Ook
C gestaan.
5*^
den grond trekt,
Mijne buren geven
waarop de tarwe nog flink groen
is,
2° uit
20 Morgen
grint bevat-
tenden leemgrond, waarop het gewas eveneens nog groen is, en 3° uit 10
Morgen
leemgrond, waarop de tarwe sedert
stijven
ongeveer acht dagen geheel wit
—
geworden.
is
—
tarwe op gerststoppelland
is
Op
dit terrein
duidelijk te zien,
hoe het
wit worden der aren eiken dag toeneemt. Vijf dagen geleden
waren enkele witte aren zoo
zien
te
welke
als de planten,
ik
ü
32 Morgen nog geheelgroen D""
"
Nette
;
is
zijn 8
Morgen ongeveer
zijn »,
te Schwittersdorf
Door deze ziekte
nu
hierbij zend, terwijl de overige
schrijft
den P" Augustus
een terrein zeer sterk aangetast.
schillende plekken, die eenige vierkante roeden beslaan,
geheel afgestorven tig over
;
is.
:
•'
zijn
maar
toch óók
min
of
1/5
meer aan-
"
De heer Mey tus
Ver-
bovendien zijn de witte halmen gelijkma-
het geheele terrein verdeeld, zoodat ongeveer
gestorven, 4/5 nog groen, getast
:
Sedert eenige
te
Alach
bij
Erfurt berichtte op 8 Augus-
weken bemerk
ik
op een van mijne tarwe-
—
—
144
ook geheele planten,
velden, dat verscheidene aren en halmen,
bleek worden en verwelken.
Vooral op een 5 Meter breed
stuk grond langs een gracht vhidt is
midden op het terrein treedt het Sedert
men
gewas
1/5 of 1/6 gedeelte van het
en wel
Meer
niet zoo sterk te voorschijn.
de ziekte echter meer in
is
dit verschijnsel,
er door aangetast.
uitbreiding toegenomen,
Ook waar te
zoodat op het bedoelde terrein wel 1/3 gedeelte ziek
op andere stukken tarwe
nemen.
hetzelfde
is
is.
verschijnsel
»
De heer Schirmer, eigenaar van het riddergoed Neuhaus Delitsch schreef 10 Juli
bij
ziekte
is
aangetast,
is
:
Bijgaande tarwe, die door eene
"
afkomstig van de
« Bitterfelder
Flur. »
Het gansche stuk grond van ongeveer twee Morgen heeft het-
voorkomen; geen korrels
zelfde
Maar
vinciën, zooals
Hannover en
getast, zooals ik geleerd
eene
bewijs
Silezië, zijn
«
ook andere pro-
door de ziekte aan-
heb door het onderzoek van zendin-
gen van zieke tarweplanten zou
zijn er in de aren,
niet alleen de provincie Saksen,
uit die streken.
En zonder
twijfel
nauwkeurige beschouwing der tarwevelden
waarvan
leveren dat de ziekte,
hier sprake
het
overal
is,
verbreiding heeft gevonden.
Om
nu het optreden van
de bovenbedoelde ziekten en
al
schadelijke dieren tegen te werken, is het
pels zoo spjoedig mogelijk
onder
ie
pAoegen, en
loel
na
raachaam de
het zichten
van
het
stop-
graan
tevens zoo diep mogelijk.
Hoe
spoediger de meer of minder ruimschoots met de verschillende
ontwikkelingstoestanden overblijfselen
des te zekerder
dat
van
van den oogst
worden
men onmogelijk
zij
de in
\ernield.
aldus
graanparasieten
Zijn de toestanden zóó,
kan handelen, dan
zaam, althans den arbeid op het veld zoodanig dat ten minste het gedeelte,
't
bezette
den ondergrond verdwijnen,
is
het raad-
te \erdeelen,
welk vóór den winter
zal
wor-
den omgeploegd, zoo spoedig mogelijk aan deze bewerking
-
Indien het eenigszins mogelijk
wordt blootgesteld.
men dan ook
stoppels
heeft op verre
komt
er zoo
na
niet
In het eerste
uitwerking als het diep ploegen.
is,
moet
want het eenvoudige
ploegen,
diep
dadelijk
omwerpen van de
—
145
dezelfde
geval toch
weinig aarde op de halmresten, dat voor een
groot aantal der bedoelde graanvijanden de mogelijkheid zeer
goed
blijft
bestaan,
oppervlakte te zetten,
om
in
onbeschadigden toestand aan de
komen en daar hun
of liever het later op
nieuw
werk voort
schadelijk te
te
beginnen.
Uit dezemededeelingen zal gebleken zijn, dat tegenwoordig
op hahnge\\'assen een groot aantal ziekten zich op onrustbarende
^^•ijze
Moge
vermeedert.
dit feit
ook
al
ten deele
kunnen
worden toegeschreven aan een onvoldoend doorvriezen van den bodem gedurende den laatsten winter, waardoor do grond niet genoeg verbrokkeld en
los
werd,
— voornamelijk
worden deze
leven geroependoor dierlijke en plantaardige para-
ziekten in
't
sieten, die
door de op den akker overblijvende strooresten verder
worden
verbreid.
halmdooder,
de
De door den roggehalmbreker, den tarwehalmwesp, de smalle graanvlieg, de
verder(^
graanvliegcn en -muggen en door den graanblaaspoot teweeggebrachte
schade heeft naar schatting in de provincie Saksen
reeds 5-10 7o van den totalen oogst bereikt.
dringend noodig, dat
—
Daarom
is
het
voorzoover althans het weer en de
arbeidskrachten het veroorloven
—
de
stoppels zoo spoedig
mogelijk en tevens diep worden onderploegd.
Hoe eerder
de overblijfselen van den oogst van den akker worden verwijderd, des te minder schade parasitische insekten en
Aan
lijdt
het volgende halmgewas van
zwammen.
«
het bovenstaande opstel van
D''
Hollrung, dat ook
voor Nederland en België van veel beteekenis
is,
wil ik slechts
toevoegen, dat de insekten, waarvan daarin sprake uitvoeriger behandeld en meerendeels,
welke
zij
is,
alle
met de misvormingen,
aan de graanplanten veroorzaken, ook afgebeeld
zijn
— in het
140
—
tweede deel van mijn boekje
der Kultuurgewassen
smalle graanvlieg op
»
;
«
en wel de
blz.
blz.
dö graanblaaspoot
70-79,
blz.
op
{have)^-) aaltje
blz.
doen opmerken, dat
halmwesp op
blz.
79 en 80, de Hessische
69-73, de gele halmvlieg op
blz,
Ziekten en Beschadigingen
69, de
mug
op
73-76, da früvlieg op
op
82,
blz.
het bieten-
Bij het bietenaaltje wil ik nog
62.
dit zich sedert
een tiental jaren in ver-
van ons land, met name op verscheiden
schillende streken
plaatsen in de provincie Groningen, als een geducht vijand
van de haver heeft doen kennen, terwijl het
in de laatste
paar
jaren zich ook in enkele streken der laatstgenoemde provincie
aan de tarwe heelt getoond, hetgeen door
zeer schadelijk D*"
HoLLRUNG
blz.
ook
in
Saksen nog niet werd waargenomen
in
—
141).
ÖYer den ta?'wehalmdooder, die
in dit
(zie
jaar
ons land zoo veel van zich deed spreken, hoop ik in
een volgend artikel uitvoerig te handelen.
Amsterdam, 19 September 1898. J.
RiTZEMA Bos.
ZIEKTE DER VRUCHTEN EN TWIJGEN VAN DEN PERZIKfiflOM,
VEROORZAAKT DOOR
Monitia frucligenu Ferêoon.
Inden tweeden jaargang (1896) van 120-131) beschreef ik een ziekte mij toen aan de ven.
deze
Toen
zwam Monilia
Prof.
dat de
dit tijdschrift (bl.
de morellenboomen, door
fructigena Pers. toegeschre-
het volgende jaar morellentwijgjes,
zwam waren
zwammen, mij,
ik
in
die
door
aangetast, aan onzen beroemden kenner der
D""
zwam
C. A. J. A. niet
Oudemans, zond, meldde
hij
Monilia fï'uctigena Pers., maar
Monilia cinerea Bon. was.
Deze beide soorten van Monilia
.
—
door oen gering verschil
zijn
elkaar onderscheiden
die
;
—
147
den vorm der sporen van
in
M. cinerea
van
namelijk van
zijn
een tepelvormig uitsteeksel aan de beide polen voorzien, zoodat zij
citroenvormig
•',
ook
matig,
wees
Hierop
ovaal zijn. Tijdschrift
1898, dit
in
reeds in
ik
ik het niet ondoel-
daarvan melding
Tijdschrift
Trouwens von Tubeuf sprak reeds het vermoeden in de
<•
Zeitschrift
fiir
fr\icligena
Landbouwkundig
"
105; toch acht
bl,
M.
de sporen van
zijn, terwijl
Pflanzenkrankheiten
"
maken.
te
uit, (II,
dat
waar
bl.
351)
gesproken wordt van Monilia friictigena, als aantastende de hloemstelen en vruchten der morellenboomen, dat
bloesems,
daar waarschijnlijk eene vergissing met Monilia cinerea zal
hebben plaats gehad 129).
II, bl.
(vgl.
'•
Tijdschrift over Plantenziekten »,
Overigens blijven
alle
praktische gevolgtrek-
kingen, in mijn meer aangehaald opstel in deel II van Tijdschrift
gemaakt, de
Monilia fimciigena
zelfden,
&a\\
wel
onverschillig
M. cinerea
of
dit
de soort
heet.
Inliet bedoelde opstel (" Tij dschr. over Plantenziekten ", II, bl.
129) wordt ter loops ook gewag gemaakt van eene ziekte
in de
perzikboomen, die in Amerika veel
Erwin Smith beschreven werd. soms
doo4'
kwaad
deed, en door
Volgens dezen geleerde wordt
de bedoelde ziekte de halve,
ja de geheele
oogst
vernield
Tot dusver
schijnt
deze
ziekte,
als
Erwin Smith Monilia friictigena (nu
niet
dekte, in ons land nooit te zijn
van
nergens
gemaakt.
't
oorzaak waarvan
M.
waargenomen
voorkomen dezer
Dezen zomer werden
ziekte
mij
in
in
;
cinerea
!)
ont-
en ik vind ook
Europa gewag
twee verschillende
streken van ons land gevallen van ziekte der perziktwijgen en
-vruchtendoor de woekering van Monilia friictigena bekend.
21 Juni eenige «
j. 1.
aangetaste
ontving ik uit perziken,
Hiernevens zend ik
U
Raamsdonk (Noord-Brabant)
met
het volgende
schrijven
eenige perzik(Mi lot onderzoek.
:
Wat
— den boom
waaraan
betreft,
nog
148
hij
hadden een wit
uitslag, en enkele
e:i djii
om meer
—
fymciigena,
om
waren
zij
terwijl ik
aangetaste twijg-
met het volgende schrijven
Hiernevens zend ik de gevraagde perziken en takjes.
'•
:
ik de zieke perziken
ontving ik op 27 Juni eene flinke hoe-
tot onderzoek,
veelheid materiaal erbij
Nadat
(1).
inzender had meegedeeld dat
zieke perziken alsmede
had gevraagd,
jes
bladeren waren aangetast
zwam Monüia
door de
aangetast tevens
"
U
ik
Alleen eenige takjes
fleurig eruit zag.
door de bekende krulziekte
kan
gevonden heb,
ik deze
mededeelen dat
had onderzocht
—
De boomen
vóór een achttal jaren
zijn
Breda aangekocht en
in
uit de
zandgrond geplant.
omstreken van
Het
het eerste
is
jaar dat deze ziekte op de perziken verschijnt.
Wellicht
is
zij er al
lang geweest, daar er reeds een abrikozenboom dood-
gegaan
is,
vertoonende de zelfde verschijnselen,
werkj e over sen
"
-
worden beschreven
»
.
beschreven op
ziekte der morellen,
van
waarvan zijn
het
't
spreekt,
gestorven,
mag
bij
de abrikozenboomen
dusver nog niet
is
zoek, liefstin
ontvangen, die (1)
't
verondersteld,
dat
er
ons te lande groote sterfte heerscht onder :
eene sterfte,
ontdekt.
waarvan de oorzaak
De mogehjkheid, dat te
doen hebben,
Het zou mij aangenaam
zijn,
is
plotseling
begonnen
zijn,
af
wij
tot
hier
volstrekt
voor onder-
voorjaar, twijgjes van abrikozen
vrij
maar
een vermoeden;
bloot
met eene MoniHa-ziekte zouden niet uitgesloten.
van het eerste
Dat die abrikozenboom,
worden
bekend
zeker
sedert vele jaren
134
Monüia-
nu ook aan de Monüia-ziékie zou
natuurlijk
is
blijkbaar de
bl.
bovenbedoelde boekje.
hij
uw
—
Mijn correspondent bedoelt hier
deel
in
die
Ziekten en beschadigingen der Kultuurgewas-
te
te
mogen
sterven.
De bekende « krulziekte van den perzikboom wordt veroorzaakt zwam Ewoascus deformans, en heeft dus met de .UomZza-ziekte >•
door de
niets te
maken.
— 17 Augustus
—
149
ontving ik perziktakjes, insgelijks door
j. 1.
Monilia fructigcyia aangetast, van den Wildenborcli onder
om
Vordon, met vraag
De
inlichtingen naar de
"
lastige
schimmel-
welke zich daarop vertoonde.
ziekte ",
de
mij in
laatste helft
van Juni gezonden perziken
hadden de grootte bereikt van een' knikker;
zij
waren,
als
met wollige haren overdekt, en doordat
iedere perzik, geheel
de groene kleur der perzikken door de witachtige haren heen-
schemerde, hadden
zij
op
't
jonge perziken
de voor
grootste gedeelte harer oppervlakte
karakteristieke
groengrijze
kleur.
Maar op bepaalde plekken, waar de sporen afzonderende zwamdraden in zeer grootten getale naar buiten tredende, a. h.
w. eene zeer dikke bekleeding van witte zwamdraden
vormden, waren de perziken krijtwit; andere plekken waren bruinachtig, nl. die,
waar de omzetting, welke de zwam
en de huid der
vleesch
meer op den voorgrond 't
nog onrijpe vrucht teweeg trad,
terwijl
in het
Iirengt,
de sporen daar voor
meerendeel reeds waren afgevallen.
Het vruchtvleesch der op dusdanige wijze aangetaste perziken is verschrompeld en verhard.
Wanneer de zwam door de
geheele vrucht heen zich uitstrekt,
— en dus niet pleksgewijze,
zooals dat
perziken
bij
't
verreweg de meeste der mij
geval
was,
hard en verschrompelt
:
in Juni toegezonden
—
dan wordt dus de geheele perzik
zij
mummificeert, en het vruchtvleesch
vormt eene harde, weinig dikke laag tusschen den steen en de opperhuid.
geworden vruchtvleesch nu
In dit verschrompelde, hard vindt
men
draden,
in
die
verdeeld zijn.
grooten getale de
vrij
dikke, zeer vertakte
door tusschenschotten Zij
in
zwam-
onderscheiden cellen
groeien dwars door de cellen van het vrucht-
vleesch heen, waarbij deze laatsten spoedig beginnen te sterven.
Terwijl
zij
in het
inwendige van het vruchtvleesch
matig zich vertakken, vormen
zij
vrij
regel-
vlak onder de opperhuid der
—
150
—
aangetaste vrucht groote ophoopingen allerlei
:
hier
winden
zij
zich in
bochten, kronkelen zich tot eene soort van kluwens op,
en vormen aldus op onderscheiden plaatsen dichte zwammassa's,
Vooral wanneer het watergehalte der
zoogenoemde stroma's.
omgevende lucht groot
groeien de
is,
zwamdraden van zoo'n
stroma door de opperhuid heen naar buiten, zoodat
daar in
zij
grooten getale naast elkaar staan, loodrecht op deze opperhuid. AVeldra gaan nu deze steeds in de lengte groeiende zwamdraden
aan sporen het aanzijn geven
;
en wel op deze wijze dat
zij
opzwellingen en indeukingen vormen, zoodat er snoeren van
Wanneer
sporen ontstaan.
deze sporen rijp zijn, laten
De kieming dezer sporen verschilt eene verschillende vloeistof bevinden.
voedende stoffen bevat, groeit
uit
al
naar dat
zij
zij
In eene vloeistof,
die
zoo'n spore een kiembuis te
voorschijn, die zich vertakt, en aldus het aanzijn geeft aan
nieuw mycelium. zijn, ontstaat
In water, waarin geene
voedende
e(ni
stofifen
eene kiembuis, waaraan zich fleschvormige uit-
stulpingen vormen, van welke zich bolvormige kleine
afzonderen, zoogenoemde sporidiën, condities
los.
zich in
— weer kunnen
die
sporen
later — in gunstige
kiemen en aanleiding
g(iven tot de
vorming van een mycelium. Vallen nu sporen of sporidiën op eene vrucht neer, dan
kunnen de daaruit zich ontwikkelende kiembuizen
zich in deze
vrucht vestigen en zich daar verder ontwikkelen.
Het gemak-
kelijkst geschiedt
zulks
gescheurd of verwijderd
op eene plaats, waar de opperhuid is,
dus op eene gewonde plek. Maar de
kiembuis van eene ilfbnz7m-spore kan ook de gave huid eener zij
kan
het inwendige van een vruchtbeginsel en
zelfs
gezonde, rijpe of ook wel onrijpe, vrucht doorboren zich vestigen in in de weefsels
van j onge bladeren en j onge t-wijgj es
kaansche geleerde Erwin F. Smith
heeft in zijn
.
;
De Amerilaboratorium
volkomen gezonde en gave perziken kunnen besmetten, door sporen van Monilia fructigena te zaaien ineen droppel water.
;;
— welkoii
—
151
op de oppervlakte der vruchten had gebracht. De
hij
besmetting bleek vooral zeer goed te geschieden en de bleek in de vrucht zich zeer snel
uit te
zwam
breiden in eene zeer
vochtige omgeving van eene temperatuur van ongeveer 32° C.
Eene temperatuur van 6 a 8°
C.
boven de gemiddelde tempera-
tuur werkt de uitbreiding der ziekte zeer in de hand.
Reeds werd boven gezegd dat wonden de vruchten bijzonder geschikt
mycelium.
maken voor het binnendringen van het MoniliaZoo vindt men dan ook aangebeten en afgevallen
vruchten zeer dikwijls bezet met witte of licht groengrijze zoden
\an Monilia fruciigena,
die zich
dan vaak
in concentrisclie
kringen vertoonen rondom degewonde plaats, welke hetmiddel-
Volgens Prillieux
besmetting was.
punt der
deze
is
zwam
dan ook in ons klimaat hoofdzakelijk een wondparasiet. tast niet slechts
verschillende steenvruchten
Smith heeft het Afonzïm- rot (bruin
pitvruchten.
kunnen voortbrengen door ze
en appelen
afkomstig van pruimen,
sporen,
aan,
—
Zij
maar ook
rot) bij
peren
te besmetten
met
het rot van pruimen
kersen met sporen, afkomstig van perziken.
Het
is
en
wel zeker
dat dit zelfde rot pitvruchten zoowel als steenvruchten aantast
maar het
schijnt
wel dat de
belangrijke schade
met name lucht.
in
streken en
blijkt uit
parasiet
bij
steenvruchten
bij
vernielen,
groot watergehalte
der
het optreden der Monilia- ziekte aan
perziken hier te lande, dat de
ware
alleen
kan teweeg brengen en den oogst
warme
Echter
zwam
kan leven en
zwam ook
in koeler klimaten als
schadelijk worden.
De door Monilia aangetaste, verschrompelde en hard geworden vruchten of
wanneer
zij
blijven gewoonlijk
aan de boomen zitten
op den grond vallen, verrotten
gedurende den winter.
In
't
zij
daar toch niet
volgende voorjaar gaat het myce-
lium der zwam, dat gedurende het koude jaargetijde werkeloos
was gebleven, onder den invloed van warmte en vocht weer levenskrachtigen toestand over
;
in
het begint zich verder te ont-
,
—
152
—
wikkelen en vormt aan de oppervlakte der verschrompelde,
maar
geenszins verrotte vrucht draden, die weldra reeksen van
beginnen
sporen
af
schrompelde vrucht, die
men, op welke
zij
temperatuur van
Smith kon op eene ver-
te zonderen. hij
in April van een'
boom had geno-
den winter had doorgebracht,
bij
de gewone
laboratorium, maar in eene vochtige
zijn
omgeving, binnen twee dagen de sporensnoeren van te voorschijn
streken
—
doen komen.
Deze sporen,
wel wat
zich in de vrije natuur
later
in
den
tijd
maar ook de
zullen vormen, zijn in staat, de jonge vruchten,
vruchtbeginselen der bloemen,
Moniha
die — althans in onze
en zelfs jonge bladeren
en
twijgjes te besmetten.
De door Monilia aangetaste bladeren, zoo
waren
hunne
blijkbaar meest alle reeds in
geworden en dus klein gebleven;
vele
Bovendien waren
peld, kroes.
zij
elkaar geschrom-
althans voor het meeren-
zij,
met eene krijtwitte laag bedekt.
Meer
of
op perzikbladeren welke waren aangetast door
dat veel
jeugd ziek
waren buitengewoon
smal, alle in meerdere of mindere mate in
deel,
als ik ze zag,
eerste
min geleken «
het wit
"
meer nog dan op de perziken, op de rozen voor-
komt(l); maar
(\q
Ó-OOT
Monilia aangetaste bladeren zagen,
voorzoover zich de sporen afzonderende hyphen aan de oppervlakte
vertoonden, nog meer intensief wit, krijtwit(2).
In
sommige gevallen waren de toppen der jonge twijgen on de
(\)
Sphaerolheca pannosa
is
de oorzaak van de algemeen bekende met den naam « het wit»
ziekte der rozenbladei^en en twijgen, welke
is het dat dezelfde zwam ook de perzikbladercn aantast. Yan Spaerotheca leeft echter het geheele mycclium, met uitzondering van enkele zuigorganen, die in het inwendige van het aangetaste plantendeel indringen, uitwendig daarop van Monilia komen alleen de sporen vormende zwamdraden naar buiten. (2) Ik vond de ophoopingen van sporendragende hyphen van Monilia fructigena op perzikbladeren altijd krijtwit zij schijnen echter ook vaak
wordt aangeduid minder algemeen bekend ;
;
;
lichtgroen of geelachtig te
zijn.
—
—
153
Erwin
daaraan bovcstigdo l)ladoren storvende.
zegt
iSmith
van do Monüia-iak'/AdLiQ, dat soms ook twijgjes van het vorige jaar de ziekte vertooncn en dat
men ook
voorjaar zwammassa's met sporen
't
buiten op
deze in
waarnemen, hoewel
ls.an
niet zoo dikwijls als op de jongste twijgen van het
Smith zegt dat wanneer het langen
jaar.
weer
is
warm
en daarbij
nog gevaarlijk kan
zijn
twijgen afsterven en de
onder
Bij
lijdt.
laatste
achtereen vochtig
tijd
genoeg, de ziekte der twijgjes zelfs
dan die der iiGvyAkvruchten, daar vele oogst voor
't
volgende jaar er sterk
zulke aangetaste perziktwijgen zijn de cam-
bium- (teeltweefsel-) laag en de bastlaag op sommige plaatsen geheel verdwenen en vervangen door gomophoopingen, waar-
my ceeldraden
doorheen zich
Waar
in allerlei richting \ertakken.
bestrijding
van de
AfonzYm -ziekte der perzikboomen wil bespreken, zou
ik eigen-
lijk in
ik hier
de meest doelmatige
hoofdzaak kunnen herhalen wat ik dienaangaande aan
eind van mijn opstel over de
't
den tweeden jaargang van Vooreerst moeten
deeld.
Monüia-yAokie der morellen
130) heb meege-
dit tijdschrift (bl.
de door de
al
in
zwam
aangetaste
perziken met zorg verzameld worden, en verbrand of op andere wijze onschadelijk gemaakt.
waakzaam
zijn
regenachtig
:
deze
tijd
men
in plaats
van
dadelijk van de
te
rijpen,
boomen
dan
al die
werk,
men moet
zooveel
lang
^•;':^^'ijdere
Men moet
het
om
de 2 of 3 dagen herhalen.
mogelijk dat de vruchten,
ren dicht bezet
al
najaar,
en
en
dit
zal het baten, spoedig en zeer geregeld verrichten,
die
Men
zijn.
Ten
slotte
zorge
zoo'n bruine kleur
aannemen, van den boom verwijderd worden, vóór ze
't
warm
vruchten, welke
ongewenschte verandering vertoonen.
laatste
en
wanneer het weer een
moet men
oogsttijd
en daardoor verscheiden vruchten eene bruine
is,
kleur aannemen vernietige
Ook voorden
moet men
in
wanneer de bladeren van de boomen
het
mtït spo-
b(>-gin
van
zijn gevallen,
de gemummificeerde vruchten verwijderen, die nog aan den
boom mochten
zijn blijven zitten.
;
— Ook spreekt het van
zelf,
getaste twijgen en bladeren
den,
—
154
dat het aan te raden
trouw
is,
de aan-
af te snijden en te verbran-
omdat men daardoor de verdere besmetting tegengaat. Ten
delaise
slotte
zou ik aanraden, het eens met Bouillie Bor-
Wanneer
probeeren.
te
in
den voorzomer
ziekte op vruchten, twijgen en bladeren vertoont,
en verbrande
maar daar
men
verwijdere
zooveel mogelijk al de aangetaste deelen
er altijd
sommige aangetaste deelen aan het
wel
oog ontsnappen, bespuito men de boomen goed met Bordelaise
:
zich de
hot middel, dat in de
Bouillie
Fransche en Duitsche wijn-
met zooveel succes tegen den valschen meeldauw
bergen
{Pero7ios2M7Yt, viticola)
wordt aangewend, maar ook hier
te
lande zijne toepassing gevonden hééft tegen de aardappelziekte,
en dat op mijne aanwijzing met goed gevolg gebruikt werd tegen de Botrytis-ziekia der Convallaria's
over Plantenziekten, Bouillie Bordelaise
III,
bl.
moet dienen om aan
welke mochten zijn blijven
zitten,
(zie « Tijdschrift
Deze
154).
met
bespuiting
die aangetaste deelen.
deMonüia
sporen te dooden.
Amsterdam, 20 Sept. 1898. RiTZEMA Bos.
J.
DOOR SPECHTEN VEROORZAAKTE
"
RINGBOOIIIEN -.
Over de verhouding, waarin de spechten staan tot onze houtteelt,
gevoerd.
is
—
Sommigen meenen dat het
tenverdelgers
in
altijd in
Nu wordt
nut,
't
welk
de bosschen veroorzaken,
nuttige vogels stempelt, terwijl
hunne nesten
—
en wordt nog tegenwoordig
zij
die
strijd
als insek-
hen tot
meenen
boomen aanleggen,
zij
veel
uiterst
dat de spechten
dood of stervende
deze meening door de feiten
weersproken;
het kan niet worden ontkend dat de spechten,
althans soms,
zijn.
hunne nesten
in
volkomen gave boomen maken, en daardoor
TiJDSCHR.
O.
Plantenz. 1898.
Pl.
1,
TiJDSCHR.
o.
Pl,A\TKNZ. 1898.
Pi,.
2.
-
worden. Eu wat het nut
uiterst schadelijk kuiiiioii
deze
-
155
vogels als iiisektenverdelgors
mag
voorzeker niet worden
men
niet 1° dat de
weg
te
betreft, dat
—
weeg brengen,
geredeneerd
toch
;
vergete
groene specht, ook vele boschmieren
die tot de uiterst nuttige insekten
dit
eet,
moeten worden gerekend,
en 2° dat de groote bonte specht naast insekten, des winters
Maar
vooral zaden van grove den.
vele zaden eet,
ik wil
hier niet uitvoerig uitweiden over het nut en de schade, door
en nut en schade
de spechten teweeg gebracht,
Wie daarvoor meer wenscht
elkaar wegen.
120-149 van het door
verwijs ik naar
bl.
den Broecke
Amsterdam uitgegeven boekje
te
het leven der Vogels ".
te
mij
bij
«
tegenovei
weten,
dien
M. van
A.
Schetsen uit
naar aanleiding van
Ik wil slechts,
de twoe reproducties van photographiën, welke deze aflevering vergezellen (PI.
zoogenoemde karakteristiek
en
I
het een en
II),
ringboomen
"
in ringen
van den bonten specht
»,
ander meededen over de
waarvan de
danken
te
zijn.
tallooze,
zeer
aan de werking
geplaatste gaatjes
(Vgi. bl.
145 van
boven aangehaald boekje). "
van
in
Men
soms boomen,
ziet
ringen geplaatste
strekken zich die
ringen
linde, populier,
aan
bij
Men
tot
heeft ze
den en spar
meer
;
of
minder regelmatig
voorzien
uit langs
beneden af naar boven toe,
dunnere takk(3n.
die
gaatjes
zijn.
Dikwijls
den geheclen stam, van
in de
dikke,
waargenomen
zelfs tot in bij eik,
verreweg het meest
treft
de
beuk,
men
ze
boomsoorten, die snel groeien en zacht hout hebben.
Zoo vindt men Amerikaansche linden en Amerikaansche eiken
meer aangetast dan Europeesche linden- en eikensoorten.
Op Oranje-Nassau's oord (bij Wageningen) en op Zijpendaal (bij Arnhem) zag ik zeer typisch geringde Amerikaansche linden, op Zijpendaal ook weinig minder typisch aangetaste Amerikaansche eiken.
Zeer kenmerkend zijn
Amerikaansche linden op Zijpendaal
vooral een aantal
(zie PI. I
en PI.
Il),
welke
—
—
156
geënt zijn op gewone linden.
Onder de ent
zijn
de stamopper-
vlakten geheel gaaf; dadelijk boven de plaats van enting, waar-
de stam dikker
vangen de ringen aan, die zich
is,
de takken uitstrekken.
door
gaatjes
Althans
men
Het
met
specliten
heeft
zeker
is
tot
's
in
den snavel worden geslagen.
meermalen den bonten specht met
bezig gezien, altijd
hoog
ringen van
dat deze
morgens
dit bedrijf
Merkwaardig
in de vroegte.
is
dat voor dit regelmatig bepikken altijd volkomen gave
het,
boomen worden uitgekozen: geene boomen, bergen of door
zwammen
zijn aangetast,
in het
boomen dus ;
ste lagen
in
maar boomen,
voorjaar aldus met hunnen snavel in
den
tijd,
die
Verder slaan de spech-
eene krachtige sapstrooming bezitten. ten altijd
die insekten her-
waarin de sapstrooming
van den stam het krachtigst
is.
de
in de buiten-
Op deze en enkele
andere feiten baseeren König en Boden de meening, dat de spechten de bedoelde gaten in de stammen zouden slaan, er
met hunnen snavel sap
uit
op
nemen. Anderen
te
meening dat de specht tegen de stammen
in
lijk;
zitten.
die
altijd juist
nl. zulke,
volkomen gezonde boom-
waarvan
ieder dadelijk zegt, dat
zeker van belang geene insekten bevaten.
wel insekten bevatten, vindt men wel gaten,
erin
om
Mij lijkt deze laatste verklaring onwaarschijn-
immers men vindt
stammen geringd, zij
eenvoudig
om van
ontstaande geluid af te leiden, of er insektenlar-
uit het aldus
ven
slaat,
zijn
Aan stammen, die de spechten
hebben geslagen, maar geene die zoo regelmatig aange-
bracht
zijn.
opvatting, dat
Ook
het
pleit
m.
i.
tegen de
laatstbedoelde
sommige bepaalde stammen duizenden malen
met den snavel worden geslagen, en andere stammen, vlak in de buurt, niet.
Mij
komt de opvatting van König en Boden
meer waarschijnlijk voor, uit de
al is mij
boomen opnemen, nog
Een eigenaardig
feit
de wijze, waarop
zij
het sap
niet geheel duidelijk.
wil ik hier nog vermelden,
dat mij
de boschbaas op Zijpendaal, de heer Bloemendaal, meedeelde.
—
—
157
Daar stonden een aantal Amerikaansche linden op gewone
allen geënt
elkaar,
bij
Eeu paar werden verplant, en
linde,
groeiden ten gevolge daarvan in de eerste jaren minder welig.
Spoedig daarna werden de niet verplante, flink groeiende boo-
men door
maar
dadelijk,
van
de spechten geringd
eerst eenigc jaren
't
dit feit
toen
later,
gevolgen
de
zij
waren gekomen en
verpoten geheel te boven
in
waren evenals de andoren.
jaar weer volsappig dat
de wel verplante boomen niet
;
wel geschikt
is,
om
't
voor-
Mij dunkt
het waarschijnlijk te
maken,
dat de spechten werkelijk ten behoeve van de sapopnoming de
boomen
Ik wil er nog bijvoegen dat het op Zijpen-
ringelen.
daal duidelijk bleek, dat door het
"
ringelen
boomen wezenlijk aanmerkelijk worden De
vergezellende Platen
dit opstel
naar photographieën van den heer gen,
«
de
aangetaste
achteruitgezet. « I
W.
en
van
vervaardigd
II zijn
Dam
Wagenin-
te
wien ik voor de door hem verleende hulp mijnen vrien-
dank
delijken
betuig.
Amsterdam, 22 September 1890. J.
SCHURFT
"
HET
'
VAN DE TAKKEN EN HET
VRUCHTEN
BIJ
-
RiTZEMA Bos,
SPIKKELEN
-
VAN DE
APPEL EN PEER.
Fusicladiuyniyyrinuni Fuck. en Fusicladiwn dendriticuYïi
Fuck,
zijn
twee nauwverwante zwammen,
die gelijk-
aardige ziekteverschijnselen teweeg brengen, de eerste
pereboom, de tweede
bij
Op de takken doen
bij
den
den appelboom. zij
het
schurft ontstaan
;
de aange-
taste éénjarige twijgen vertoonen grijsachtige vlekken, die
langzamerhand blaasvormig opzwellen. blazen barst later
De buitenwand dezer
open en aldus wordt een zwarte, meestal
wollige oppervlakte zichtbaar,
waarop talrijke sporen ontstaan.
In sommige gevallen kan nog genezing van den twijg
volgen
:
de plant vormt plaatselijk een weefsel, dat de schurf-
— tige plek
I5S
—
van het gezonde weefsel afzondert en dan worden de
mettertijd
schurftige
plekken afgestooten.
—
Heeft de
zwam
zich echter sterk ontwikkeld, dan sterft de top
twijg
af,
men
ziet
zonder dat
zelfs
van den
de schurftige blazen openbarsten
:
schors van den aldus aangetasten twijg
alleen de
samenschrompelen en de knoppen verdragen.
Op de bladeren ontstaan, door de werking
zwammen, eveneens zwarte en
derzelfde
eenigszins wollige vlekken.
Op de vruchten brengt Fusicladium, het spikkelen rijpe
,
wolachtige vlekken aan. is
of
roestvlekken(l]te weeg Reeds op de onvruchten treft men verspreide, kleine, zwarte, iets
de zoogezegde
wit en
toch
blijft
eenigszins
de
Haar
overblijfsel
afgeteekende rand
stervormig ingesneden;
oorspronkelijke ronde
meestal duidelijk te erkennen.
dan het
duidelijk
onregelmatig,
vorm van de vlekken
Deze witte rand
is
niets anders
van de opperhuid der vrucht.
Naarmate
omvang toenemen, wordt hun midden kaal en
de vlekken in
bruingekleurd
:
de nog groeiende vrucht heeft ter plaatse een
kurklaag gevormd, waardoor de schimmel van het gezonde afgezonderd
vruchtvleesch
wordt
en
eindelijk
verdwijnt,
Intusschentijd zijn echter duizenden sporen door regen en
verspreid geworden en daar
zij
wind
onder gunstige omstandigheden
gemakkelijk en zeer spoedig kiemen, kunnen aldus vele vruchten in korten
tijd
aangestoken worden.
Alhoewel de vrucht door de werking van Fusicladium niet heel en al verdorven wordt, toch
schadelijk, dat
minderen.
—
zij
is
deze ziekte in zooverre
die aangetaste vruchten in
waarde doet ver-
Door het afsterven van de toppen der twijgen
wordt natuurlijk ook schade berokkend. Het schurft der takken komt veelvuldiger voor
pereboom dan (1)
bij
den appelboom
roestvlekken
omgekeerd echter
den
is
het
te worden met de Gymnosporangium Sdbinae Wtr, enAooT Gymnosporangium clavariaeforme .Tacq. (uppel) worden
Deze
dienen niet verward
eigenlijke gele roestvlekken, die door (peer)
;
bij
veroorzaakt.
—
—
159
spikkelen der vruchten algemeeiior
Om noodig
weg
:
te
maken,
hetzij
met kalk vermengd,
hetzij
door
en
geen vruchten op de boomen
grond
ze,
het
de ziekte
is.
in
door ze
compost
te verbranden,
om
te zetten
;
hangen of op den
te laten
na den winter.
te laten liggen tot
Waar
is
vóór het einde van den winter
de afgevallen bladeren zorgvuldig te ver-
2**
zamelen en onschadelijk
3**
den appel dan bij de peer.
zooveel mogelijk te voorkomen,
de ziekte
1° alle aangetaste twijgen
te snijden;
bij
verschenen, kan een rechtstreeksche
bestrijding goede diensten bewijzen.
Proefnemingen werden
Steiermarken met verscheidene
in
van de best bekende bestrijdingsmiddelen voor cryptoganische ziekten
genomen en
der Pomolog.
D""
Hotter
deelt in het
IV Jakresbericht
Landes-Versuchs- U7id Scmieyi-Control-
Station (Graz 1897, bladz. 31)
door Freiherr von Ecker
de uitkomsten mede die
(1)
in zijne groote
nabijheid van St. Grotthard
(bij
boomgaarden
in de
Graz) verkregen zijn.
De bestrijdingsproeven werden uitgevoerd aan 200 stam-
men der peersoort 1°
"
Olivier de Serres
Bordeaux SC h e pap
"
met de volgende middelen
bestaande uit
velzuurkoper, 2 kilogr. kalk, 100
lit.
Azurine, gewoonlijk bestaande uit 1 1 7-2 lit. ammoniak op 100 lit.
2°
Eau celeste,
3"
2 kilogr. soda,
bestaande uit
^j^
lit.
Zwavel poeder,
4°
bloem en
1
zwa-
kilogr.
zwa-
1
water.
kilogr.
ammoniak en 100
bestaande uit 2
zwavelzuur lit.
water.
deelen zwavel-
deel kalkpoeder.
De behandeling had plaats op 20 en 21 Mei, dagen na den
bloeitijd,
veertien
zoodat de meeste bloemen uitgebloeid
en de vruchtbeginsels reeds zoo groot als erwten waren. het voorgaande jaar hadden de
dium
:
kilogr.
water.
velzuurkoper en
koper,
1
In
boomen zoozeer van Fusicla-
geleden, dat reeds omstreeks einde Augustus bijna geen
blad meer op de (1)
boomen
te zien
Naar het referaat in Zeitschr.
was en f.
niet alleen de vruchten
Pflamenkr.
1898. 2 Heft. bl. 125.
—
IGO
—
verkrompen bleven, maar ook geen
iiieu
we vruchtknoppen
werden aangelegd.
De onbehandeld gebleven boomen, trole) dienden,
zwam
die als getuigen (con-
werden omstreeks midden Juni opnieuw door de
aangetast en waren met einde Juli erg ziek.
Daaren-
tegen vertoonde de kroon de boomen, die met Bordeauxsche
pap of met eau céleste behandeld waren, een buitengewoon
donker groene kleur tot
volkomen
De vruchten Averden
den herfst.
in
en daar, waar in het begin van Augustus een
lijp
tweede maal werd besproeid,
bleef het loof niet alleen langer
maar werden de vruchten spoediger De behandeling met azurine bleek,
groen,
rijp.
reeds na een drietal
De bladeren hadden hun glans
dagen, nadeelig te werken.
verloren, w^aren verwelkt en vielen de eene na de andere af.
Ofschoon later in het jaar nieuwe bladeren werden gevormd, ontstonden toch geen nieuwe vruchtknoppen,
boomen
zoodat deze
het volgend jaar schier geen vruchten droegen.
Het bestuiven met zwavelpoeder heeft geen merkbaar gevolg gehad. Freiherr aon Ecker heeft die proefnemingen herhaald en
kwam al
tot het besluit, dat
Bordeauxsche pap, in een oplossing
veertien dagen na den bloeitijd
°/o,
bij
bewolkten hemel
aangewend, het beste en het goedkoopste bestrijdingsmiddel tegen Fusicladium
is.
Uit de mededeeling van von
Ecker
blijkt
ook nog hoe groot
het verschil in weerstandskracht tusschen verschillende variëteiten
kan
zijn
:
In een boomgaard,
hadden heel "
alle
en
al
Baumanns
reeds
«
met in
herfstuitzicht
Reinette
»
,
vruchten droeg.
rijkelijk
ook de
boomen het
die
Ananas-Reinette
die
nog
vele soorten
was
beplant,
Augustus sterk geleden en
aangenomen,
uitgezonderd
frissche groene bladeren en
Op twee andere plaatsen maakte "
zulk
een gunstige uitzondering. G. Staes.,
Phykopathologisch Laboratorium
WILLIE COMMELIN SCHOLTEN
te
Amsterdam
ION
Kruidkundig Genootschap
DODONAEA
te Gent.
Tijdschrift over Plantenziekten (JNDER REDACTll'; VAN D'
RITZEMA BOS
J.
Vierde Jaargang.
en G.
STAES.
— 6* Aflevering.
i
Januari 1899.
INSNOERINGSZIEKTEN, VEROORZAAKT DOOR ZWARIIVIEN VAN HET
GESLACHT
Op 27
.Tuli j.1.
ontving' ik uit
van
netjcs, begeleid
PESTALOZZIA.
liet
Groesbeek jonge Doug-lasden-
volgende schrijven:
"
Dezer dagen in eenc
der kweekerijen zijnde, ontdekte ik dat de hierbij ingesloten planten (éénjarige verspeende Abies Douglasii) begonnen af
De worteldeelen schijnen geheel afgevreten
sterven.
te
terwijl juist aan den grond zich eenc verdikking vertoont.
den grond
zelf
kan ik van insekten
niet
genoeg
Het bleek mij
al
licht verschaffen
wonden
te
of schadelijke insekten .
"
spoedig, dat hier van
schadiging sprake was, wijl in
ontdekken waren.
't
In
of iets dergelijks niets ont-
dekken; en werken over plantenziekten
konden mij
te
zijn,
geene insektenbe-
geheel geene sporen van knaag-
Het geheele voorkomen van de
mij gezonden plantjes deed mij dadelijk denken aan de insnoe-
ringszielüe der jonge boompjes, die het eerst door Hartig
werd beschreven, en waarvan de oorzaak parasitisme van de twijfel
zwam
is
te
zoeken
Pestalozzia Harligii Tubeuf.
in het
XWa
aan de juistheid der diagnose werd weldra opgeheven,
doordat ik op de zieke stammetjes de zeer karakteristieke sporen van deze
zwam
aantrof.
— De
werd
ziekte
versparren,
bij
tot
1G2
—
dus ver ontdekt
bij
jonge sparren en
jonge beuken, esschen en esclidorens
teerde ik haar optreden aan jonge exempkiren van
dotsugd) Douglasii, en waarschijnlijk komt
zij
zil-
nu consta-
;
Abüs [Pseunog wel aan
andere boomsoorten in jeugdigen staat voor.
Het karakteristieke van de ziekte(Zi(»Pl.
b) is vooral gelegen
insnocring van het onderste stamgedeelte, even onder den
in de
grond, juist op het niveau van den bodem of vlak daarboven. Die insnoering grijpt plaats over eene lengte van 1-4 cm.
Het
is
altijd
een skungcdeelie, dat zich insnoert, nooit een ge-
deelte van den woj^tcl.
De insnoering
is
het gevolg van
ven van het teeltweefsol (cambium) en de bastlagen op terwijl
—
ook het buitenste hout door de
wordt aangetast.
't
afster-
die hoogte,
langzamerhand
sterfte
Het gedeelte onmiddellijk boven het gestor-
ven stamdeel noemt een
tijd
lang overmatig in dikte toe.
Maar
ten slotte heeft toch het afsterven van het stammetje op eene
bepaalde hoogte onvermijdelijk den dood van het geheele aange-
boompje ton gevolge.
taste
Reeds lang van
te
voren vcrtoonen
de naalden eene bleekgroene kleur.
Wat
den wortel van de nog levende plantjes
betreft, deze is
dikwijls even beneden de insnoeringsplaats iets verdikt;
deze verdikking betreft alleen het bastweefsel
van den wortel plaats.
is
:
maar
het houtlichaam
nergens dikker dan de stam op de ingcsnoerde
De geheele wortel
is
overigens
de door de ziekte aan-
bij
getaste boompjes weinig ontwikkeld gebleven.
Reeds boven eerste was,
het
hem ook
in 1883
(1).
zei ik dat Prof.
Robert Hartig
die de hier bedoelde ziekte niet,
te
München de
beschreef, al gelukte
de oorzaak daarvan te ontdekken.
Hartig schreef toen dat
hem
Dat was
reeds vaker uit ver-
schillende streken van Duitschland 2-4 jarige sparren en zilver-
sparen waren toegezonden, die de bewuste ziekteverschijnselen
(1)
In
«
Allgemeine Forst-und Jagdzeitung
», ISS'3, bl.
406,
— vertoonden; maar dat schaal had in
— zoo uitgebreide
de ziekte nooit op
hij
waargenomen
1G3
kweekerij
als dat jaar in eene
te
hem waar-
Hartig kon geene juiste verklaring van de door
genomen ziekteverschijnselen geven; maar afgaande op de afgegane weersgesteldheid, meende zij
Hain
den Spessart.
in
hij te
moeten aannemen, dat
leven moesten zijn geroepen door eene beschadiging ten
't
Later echter begon
gevolge van ijzelvorming.
aan de door'
hem
hij
moer en meer
opgestelde hypothese te twijfelen; want vele
schenen er niet mee in overeenstemming
feiten
vooi'-
von Tabeuf vond
in
te zijn.
1888 de ware oorzaak in
van het geslacht Pestalozzia, welke
hij ter
eene
zwam
eere van den be-
roemden Münchener Hoogleeraar Pestalozzia Ha7^tigii noemde
Toen
(1).
hij
door de ziekte aangetaste maar nog. levende
jonge sparren en zilversparren onderzocht, vond
hij
op de inge-
snoerde plekken in het nog levende bastweefsel zwamdraden, die
op bepaalde plaatsen zich tot eene meer dichte massa
(«
stroma
»)
ineenkronkelden, en aldus eene holte vormden (eene pyknide of liever eene
de
zoogenaamde
«
pseudopyknide
"),
waarin door hem
eigenaardig gebouwde sporen of conidiën
Deze conidiën (Plaat
troffen.
4, b)
doorschij nendeu steel geplaatst, en bestonden cellen
:
zeer langen,
verder uit
eene doorschijnende, kleurlooze, kleine basale
aan den
— en
werden aange-
waren op eenen
steel aansloot,
vier
cel, die zich
— twee grootere middelste, bruine cellen,
op den top van de laatste dezer twee cellen weer eene glas-
heldere,
doorschijnende topcel, die twee of drie langwerpige,
draadvormige, kleurlooze aanhangselen droeg.
was de vorm
In haar geheel
dezer sporen langwerpig ovaal, de kleur in
den bruin, aan
't
't
mid-
boven- en het ondereinde kleurloos en door-
schijnend.
(1}
von TuBKUF,
1?88, bl. 40.
'f
Beitriige zur Kenntniss der
Baumkrankheiten
••.
— Voii Tubeuf vermeldt,
dat van
bevestigen,
104
—
en ik had de gelegenheid het
wanneer
de conidiën,
te
uitdrogen, de
zij
kleine, glasheldere basale cel en de topcel ineenschrompelen,
terwijl later de draadvormige aanhangselen op den top afvallen,
zoodat er niets overblijft dan een aan boven- en ondereind afge-
tonvormig, bruin lichaampje, gevormd doorde middelste
plat,
twee
cellen.
Ik wil er nog het volgende bijvoegen.
De
stelen,
waarop
de sporen zijn bevestigd, zijn op verre na niet alle even lang,
zoodat sommige dezer sporen ver uitsteken, andere dicht
stroma
zitten.
De sporen cellig
(PI. 4,
het
of conidiën zijn aanvankelijk smal, eivormig, een-
en glashelder, ongekleurd
deelingen plaats, en
donkerbruin.
cellen
bij
beneden rechts).
;
overdwarsche
later grijpen
worden tevens de aldus ontstane middelste De kleine topcel
draadvormig aanhangsel
uit,
groeit tot
een helder,
dat zich weldra in tweeën, in
drieën of zelfs wel in vieren vertakt.
De
lengte der geheele spore (zonder steel) bedraagt
duizende deelen van één millimeter
zamen
zijn
steel heeft
De
;
18-20
de twee bruine cellen te
12-14 duizende deelen van één millimeter lang; de
eene lengte van 15-30 duizendsten van één millimeter.
rijpe conidië laat zich
van den
steel los,
zonder daarbij
de benedenste, kleurlooze basale cel te verhezen.
De topcel
schrompelt het eerst ineen, echter zonder de haren
te verliezen,
zoodat deze onmiddellijk op de bovenste der twee bruine cellen ingeplant schijnen. bij
Waarschijnlijk spelen deze haren eene rol
de verspreiding der sporen door den wind, evenals het vrucht-
pluis op
den top dervruchtjesvan Samengesteldbloemige planten.
Misschien dienen
zij
ook voor de vasthechting der sporen op
de stammetjes der jonge
boompjes.
Het
kan ook gebeuren
dat de sporen met hare tophaartjes aan insekten vastkleven en
door deze van het eene boompje naar het andere gebracht worden. lu vocht gaan de conidiën tot kieming over.
Gewoonlijk
;
komt een kicmdraad
uit
—
1G5
de benedenste der twee bruine cellen te
voorschijn, soms echter uit de bovenste der bruine cellen; even-
eens kan de basale, vroeger aan den steel bevestigde cel aan
kiemdraad het aanzijn geven.
een'
Altijd
is
deze kiemdraad
tamelijk breed, weinig smaller dan de grootste breedteder spore hij
vertakt zich spoedig en verdeelt zich door tusschonschotten
in verschillende cellen.
Waar
eene spore aan de oppervlakte van een stammetje tot
kieming komt, treedt de kiemdraad alras de levende weefsels van
dit
stammetje binnen en vertakt zich sterk
waar weldra op
bastweefsel,
opeenhooping van
noemd
«
stroma
«
in
in het levende
verschillende plaatsen door dichte
elkaar gewonden zwamdraden een zooge-
gevormd wordt, aanleiding gevende
ontstaan van de pykniden
(zie
donkerbruin gekleurde sporen
boven),
— als
die
weldra
tot het
— wegens de
kkdne zwarte
stipjes
aan
de oppervlakte van den stam op de ingesnoerde plek te zien zijn. (Pi. 4, links
beneden
bij *).
Waar
bastweefsel vestigen, sterft dit
onder gelegen
teelt weefsel,
de
zwamdraden
laatste,
zich in het
gevolgd door het daar-
soms ook door het aangrenzende
houtweefsel.
Volgens von ïubeuf
(1)
tast
Pestalozzia Hartigii ook
beukenkiemplanten aan, die onder dezelfde verschijnselen
boven beschrevene, ziek worden en sterven. deze ziekte stierven in 1894
(tot
30
de bosschen opgeslagen beukenplantjes.
dorens en andere jonge boompjes heeft
(1)
waargenomen. VON TüBKi
verursaeht
», bl.
K, «
51U.
Aan
op verscheiden plaatsen in Würt-
temberg en Beieren verscheidene
selen
(PI. 4, a).
als do
%) van
de aldaar in
Ook aan
esschen, esch-
men
dezelfde verschijn-
—
Pllanzenkrankheiten, dureli kryptogame Parasiteu
:
— Aan
—
100
Hariign veroorzaakte
de hier besproken, door P.
insnoeringsziekten, wil ik thans eene verwante insnoeringsziekte aansluiten, nl. die,
zaakt
bij
welke Pestalozzia fimerea Desm. veroor-
BiotcCs en verschillende andere sierconiferen, ook aan
Chamaecyparis Menziesii.
Ik gaf reeds over mijne
waarnemingen dienaangaande het volgende verslag Rijkstuinboü wieeraar te «
(1)
Midden September (1897) zond mij de Heer Hazeloop,
««
Aalsmeer, takjes van Biota-soorten,
waaraan op eene bepaalde
was
eerste
plaats het hout over eenige lengte
ingestorven, ten gevolge
waarvan het daarboven gelegen
wordt en ten
deel zich sterk verdikt, geel
laatste
dood gaat.
Hij
»
meldde mij daarbij nog dat men wel eens de takjes boven zoo'n afgestorven plek afsnijdt en als stek gebruikt, waartoe
ook wegens hun' verdikten, aan organische voet zeer geschikt zijn, «hoewel
—
«
zij
dan
stoffen zeer rijken
— zegt de Heer Hazeloop verder
zulks met het oog op de kwaal zeker niet
is
aan
te bevelen. »
Ofschoon mijn correspondent deze ziekte nog niet aan andere coniferen had waargenomen, kon
hij
mij toch op mijne des-
betreffende vraag antwoorden, dat
zij
volgens de Aalsmeersche
kweekers ook aan andere sierconiferen voorkomt, Juniperus-zoo\iQY\, hoewel
zij bij
aan
Biota het meest algemeen
Eenmaal op de kwaal opmerkzaam, te
o.a.
troffen wij
is.
haar later ook
Putten aan, insgelijks op eene Biotasoort. "
Op de ingesnoerde,
of liever
ineengeschrompelde deelen
der takjes vond ik de sporen ecner Pestalozzia
Tubeuf(2) vond ik dat Pestalozzia funerea
bij
;
en
Menziesii gelijksoortige insnocringen teweegbrengt de mij gezonden Biota' s waarnani. blik geene
Zie
(2)
"
«
von
als ik
aan
Daar ik echter op dat oogen-
nauwkeurige beschrijving van Pestalozzia funerea
te mijner beschikking had,
(1)
bij
Chamaccyparis
Landbouwkundig
Zeitschril't für Forst-
zond ik een aangetast twijgje naar
Tijdschrift
v,
1898. bl. 107.
und Jagdwcscn
••,
Febr. 1894,
bl. 63-71.
—
-
107
Prof. Oudemaiis, die constateerde dat wij
P. funerea
te
zwam
van de
zaakte ziekte te geven in het
met
Ik hoop binnen kort eene uitvoe-
doen hadden.
riger beschrijving
hier werkelijk
«
en van de door haar veroor-
Tijdschrift over Plantenziekten »
;
ik wil hier slechts
doen opmerken, dat ik
vond op het doode
of stervende, ingesnoerde gedeelte der twijg-
maar
jes,
de meeste sporen
Avèl
dat deze sporen toch ook op de verdikte,
gedeelten daarboven
zicli
saprijke
vormden; waarom het zonder
twijfel
afkeuring verdient, de twijgen boven de ingesnoerde gedeelten als
stekken
te
gebruiken.
»
—
Zooals blijkt uit de bijgevoegde photographie, dienaar exemplaren, uit Aalsmeer afkomstig,
genomen
(PI. 3),
is
Biota betrekkelijk dunne twijgjes
altijd bij
schijnen het
te zijn, die
door de
werking van Pestalozzia funerea afsterven, doordat deze op eene bepaalde plaats bast en teeltweefsel doodt.
zwam
Plet eerst
wordt men op het verschijnsel opmerkzaam gemaakt, doordat de groene kleur der gezonde twijgjes in eene bleekgrijsgroene kleur verandert.
Eerst daarna begint aan den voet van het verkleurde
twijgje de insnoering goed duidelijk te worden, vooral doordat
het twijggedeelte, vlak boven de insnoering, in dikte toeneemt. —
De
«
1.S94 (1)
Forstassessor
»
B.
Böhm
(= Thuja Menziesii Dougl. daar
bij
Ebers walde beschreef in
eene ziekte, welke op groote schaal in de omgeving van
woonplaats voorkwam
zijne
te
soms aanmerkelijk
in
de
=
Chamaecyparis Menziesii
Thuja gigantea
wijze van proefneming tamelijk veel
Nutt.), die
was aangeplant.
(Op de Pruissische Staatsterreinen op oene oppervlakte van 15,69 Hektaren.).
Reeds de
«
P'orstmeistcr
-:
Schwappach had
er op gewezen, dat de bedoelde boomsoort in Duitschland op
groote schaal zeer goed kan worden verbouwd, mits
men
voor een' leemachtigen, humusrijken, niet drogen bodem
(1)
•
Zeitschrif t lür Forst-uiidJagdwesen
»,
Febr. 1801,
;
zorge echter
bl. 81-82.
werd gedurig opgemerkt, het voorjaar afstierven,
—
—
1(38
dat
sommige scheuten en twijgen
welk
verschijnsel
men
in
echter gewoon-
— trouwens zonder afdoende reden, — aan klimatologische
lijk,
invloeden (nu aan
Maar
dan weer aan droogte) toeschreef.
vorst,
Böhm, de bedoelde
sedert 1891 heeft, volgens
ziekte zoo-
danig toegenomen, dat ernstig de vraag ter sprake moest komen,
wel de Chamaecyxja^-'is Menziesii op den duur voor
of toch
Midden-Europa geschikt zou In den beginne slechts
zijn.
—
worden
volgens
Böhm
—
hier en daar
enkele planten ziek; gewoonlijk zijn het zelfs
maar
enkele twijgen, die afsterven, terwijl de overige deelen van den-
boom en ook de andere boomen er om heen volkomen gezond zijn. Maar na verloop van eenige jaren is de groote zelfden
meerderheid der boomen ziek, en tusschen
al deze zieke
exem-
plaren staan nog slechts hier en daar enkele gezonde.
Böhm Menziesii,
beschrijft de ziekteverschijnselen in
waarvan
ontdekte, als volgt
oorzaak ook Pestalozzia funerea
hij als :
haar mycelium zich tot sterven brengt.
«
De zwam werkt daardoor
in het
den regel zeer spoedig
altijd
bastweefsel ontwikkelt en dit laatste
ic
gronde;
begint,
van hier
zij
worden
van
volgens mijne waarnemingen, bijkans is
ingeplant; het mycelium ver-
uit hoofdzakelijk in de lengterichting
den tak naar beneden.
Is
van
nu het bastweefsel rondom do plaats
van inplanting van den zijtak gedood, dan zijtak af;
in het laatst
in
soms binnen weinige dagen rood.
op de plaats, waar een tak
breidt zich
schadelijk dat
Zwakke, vooral éénjarige scheuten gaan
het voorjaar (Mei of Juni)
De besmetting
Ohamaecyparis
sterft vooreerst deze
gaat de ontwikkeling van het mycelium verder en
wordt dö bast rondom den hoofdtak aangetast, dan gaat deze ton slotte
ook
te
gronde.
Dikkere takken echter worden, vooral eerst laat plaatsgrijpt, zelden
als
de besmetting
over hunnen geheelen omtrek in
hun bastgedceltc met mycelium doorgroeid, zoodat dan ook
— slechts plaatselijk,
aan den eencn kant, gedeelten van de bast
«
wondkurk
d.
»,
wandon verkurken, en
Is
kurk weefsel de zieke plek af te scheiden,
dan
door eene laag
i.
cellen,
de
boom
in staat
te isoleeren,
geweest, door dit
van de gezonde deelen
sterft het bastweefsel alleen
geïsoleerde plek af.
welker
daardoor voor de zwamdraden on-
die
doordringbaar worden.
tegen
mycelium door de vorming van cenc
verdere- verbreiding van het
men
boom
Intussclicn beschermt zich de aangetaste
afsterven.
soort van
-
169
maar op deze
Zoodra nu de vegetatieperiode begint, vor-
zich wondhout-wallen op de randen der
eene steeds grootere afmeting aannemen en de
wonde, welke
wonde
ten slotte
geheel sluiten, nadat eerst de doode bast gebarsten en langzamer-
hand,
bij
plekken,
gedeelten, afgevallen
waar de
Al naar de grootte dezer
is.
bast plaatselijk
afgestorven, heeft de
is
voor de geheele over walling van zoo noodig; en het
ligt
'n
boom
plek één of meer jaren
voor de hand dat intusschen binnen de
wallen van wondhout uitgediepte, kankerachtige plaatsen te zien zijn.
Wanneer
het mycelium
bij
dikkere takken rondom den
geheelen omtrek door de bast heen zich heeft uitgebreid, dan
kunnen deze toch nog soms langen
tijd
in
leven blijven, daar
door het sterker ontwikkelde houtlichaam de watertoevoer toch
nog op voldoende wijze
plaatsgrijpt.
boven den gestorven schorsring groeien, zelfs in de naalden lieen niet
en
al
meer dan
in
In dit geval pleegt de tak
nog verder
de dikte
in
te
normale gevallen, en dat wel omdat de
gevormde organische
stoffen door de
doode bast
naar beneden kunnen worden voortgeleid, en dus geheel
voor de vermeerdering der houtsubstantie in
van den tak worden gebruikt.
De tak'gaat
eerst
dit gedeelte
dan dood boven
de aangetaste plek, wanneer ook het houtgedeelte op die plek begint uit te
drogen
:
want dan kan de watertoevoer
niet
meer, of althans niet meer in toereikende mate, plaatsvinden. Uit hetgeen boven uit het opstel van Dühni
;>
werd meegc-
deeld, blijkt dat bij
—
170
ChamaecijparisMenziesii zeer dikwijls ook
oudere takken door Pestalozzia funerea worden aangetast;
bij
Biota zag ik nooit andere dan jonge, meestal éénjarige twijgjes op eene bepaalde plek aangetast, op welke plek dan de
zwam
hare draden door het bastgedoelte van den geheelen omtrek uitbreidde, zoodat het geheele twijgje afstierf.
Von Tubeuf maakt
in zijn
opstel over B()hm, en voegt er
handboek bij
:
(Zie PI. 3.)
opmerkzaam op het
(1)
Pestalozzia funerea komt
«
aan twijgen en naalden van Cupressineeën en andere Coniferen als
saprophyt voor, en wordt dikwijls aan deze aangetroffen.
Volgens Smith treedt Saccardo
(2)
zij
ook aan Cupressus
als parasiet op. »
meldt dat Pestalozzia funerea voorkomt op
doode naalden en takken van Thuja, Cupressus, Cryptomeria, Araucaria, Taxus,
Hier
Sequoia, Juniperus, Pinus, Podocarpus.
echter alleen sprake van een
is
Op de ingesnoerde plekken
verdikte plaatsen daarboven, zag ik plekjes, zij
met het bloote oog
niet
voorkomen
het meest, bij
als saprophyt.
maar ook wel op de
de zieke Biota' s zwarte
slechts oven onderscheidbaar.
voorhanden waren, kon ik ze door een
Waar
verblijf in
vochtige ruimte, na acht tot veertien dagen doen
te
cene
voorschijn
komen. Enkele malen waren deze zwarte plekjes buiten verhouding groot, tot
1
a2
Soms vond
millim. in doorsnede.
plekjes zwarte, haarvormige aanhangselen van
lengte en zoo dik als paardehaar; twijgjes,
die een' tijd lang in
maar
omdat
zij
1
tot 3 millim.
gewoonlijk
bij
de
eene vochtige omgeving hadden
vertoefd; buiten, in de vrije natuur, vindt
aanhangselen veel minder, en
dit
ik op do zwarte
zijn
men
deze in
't
die
draadvormige
algemeen korter,
door regen en wind spoedig worden verwijderd.
Deze zwarte plekjes op de zieke plaatsen der takken blijken te
bestaan uit de donkergekleurde
(1)
VON Tubeuf,
verursaclit (2)
n, bl.
•'
sporen van Pestalozzia
Pflanzenkrankheiten, durcli kryptogame Parasiten
510.
S\ccA.RDO,
••
Sylloge
Fungorum
-,
YIII, 18S4,
bl.
784 etc.
funerea plekjes
(1),
171
—
en de paardcliaai'vormige aanhangselen der zwarte
bestaan
samcngokleefdo,
uit
snoeren
in
uitgestooten
sporenniassa's.
De sporen Hartifjii; die
(PI. 4, boven)
maar
donker van kleur
daardoor zwart cellen
van P.
gelijken op die van Pestalozzia
in plaats
er zijn
van twee, drie middelcellen,
zoodat groote oplioopingen van sporen
zijn,
Terwijl eclitcr de twee donkere middel-
lijken.
/Zöjr/«(;u in werkelijkheid
donkerbruin
zijn
zijn,
de drie donkere middelcellen van P. funerea donker olijfgroen.
De
minstens drie,
topcel draagt
draadvormige aanhangselen, en
hoogstens is
vijf
glasheldere,
— evenals de basale cel —
geheel doorschijnend en kleurloos. De lengteder sporen bedraagt
22-32 duizendsten van een millimeter.
De sporen worden het geheele jaar door gevormd, met zondering van de koude maanden des jaars. ze in
't
Althans
uit-
men kan
voorjaar, den zomer en den herfst tot ontwikkeling
men
brengen, wanneer
omgeving houdt
;
—
in
do aangetaste takjes in eene vochtige de vrije natuur zullen
houdend droog weer waarschijnlijk
niet
zij
vormen.
zich
bij
aan-
—
Zij
ont-
staan in pykniden, en wel in vochtige omgeving in zóó grooten getale, dat de
men,
die
aan elkaar hechtende sporen zwarte plekjes vor-
duidelijk
met het bloote oog zichtbaar
worden de hooger gelegen sporen door de ten
zijn;
deele
soms later
gevormde, lager gelegen sporen voortgeduwd, en aldus vormen zich uit die talrijke
samenhangende sporen de zwarte paarde-
haarvormige aanhangselen, waarvan boven sprake was.
De sporen gaan
De benedenste der
in
drie
water gemakkelijk
(1)
kieming over.
donkere cellen zwelt daarbij eerst sterk
op, en zendt daarna een' kiemdraad uit.
(les
tot
Volgens
Böhm
heeft
Desmarest beschreef het eerst Pestalozzia funerea in « Annales », XIX, 1843; hij kende echter, evenmin als Sac-
Sciences naturelles
cardo. de
zwam
als parasiet.
—
—
172
men ook soms een ontkiemen van
de bovenste donkere cel waar-
genomen.
Van de door genoemden onderzoeker
in
't
werk
gestelde
besmettingsproeven hebben eenige een gunstig resultaat opgeleverd,
proefondervindelijk bewezen
zoodat het ook
is,
dat
werkelijk de ziekte door Pestalozzia funerea wordt veroorzaakt.
Daar deze zw-am gewoonlijk saprophytisch bepaalde coniferen,
—
— een
van ziekten kan worden, zoo
Waar
te vestigen.
maar op
misschien aanvankelijk slechts onder
bepaalde omstandigheden,
haar
leeft,
is
ware
parasiet en de oorzaak
het zeker goed, de aandacht op
coniferen zijn, die er aan lijden,
is
het
voorzeker gewenscht, de doode takken van coniferen in de buurt,
waarop de zwam zeer
licht saprophytisch
zou kunnen leven,
te
verwijderen en te verbranden.
Amsterdam,
1
November
1898. J.
VERKLARING DER
RiTZEMA Bos.
PLA.TEX.
Plaat .3 Twee 5/o?o-takjes, gephotographeerd naar uit Aalsmeer ontvangen exemplaren. Aan beide takjes is de door de werking van Pestalozzia funerea ingesnoerde plaats duidelijk te zien. Plaat 4. Boven: Pestalozzia fanerea, naar eene oorspronkelijke teekeningvan mij zalven. Beneden rechts Gedeelte van eene pyknide van Pestalozzia Harligii (naar von Tubeulj. Beneden links a Beukenkiemplant, bij * ingesnoerd door de werking van Pestalozzia Hartiijii; b sporen van deze zwam (naar von :
:
—
Tubeuf). Plaat
5. Jonge spar, door Pestalozzia Hartigii even boven den ^rond aangetast en ingesnoerd (naar von Tubeuf}.
—
DE HAIflSTER
" Bij
—
173
BELGIË
IN
den aanvang vertoonen de groote invallen van schade-
lijke dieren
over
't
algemeen zeer veel overeenkomst
wanneer
:
natuuronderzoekers voor het eerst in een streek de aanwezigheid van een
oi'
ander schadelijk dier constateeren,
nu een zoogdier, een vogel, een insect
—
zijn,
of gelijk
— het moge
welk ander
dier
dan geeft het publiek gewoonlijk zeer weinig acht op een
dergelijke waarschuwing, schilligheid gebruik
om
maar de vijand maakt van
zich op het
gemak neer
die onver-
te zetten
en
om
nakomelingschap over verschillende deelen van de nieuw
zijne
bezette landstreek
te
verspreiden,
zoodat aldus een voldoend
aantal besmettingscentrums ontstaan, die een zeer rasse verme-
nigvuldiging mogelijk maken, zoodra een daartoe gunstig jaar
voorkomt. zich
Indien zulks gebeurt, dan plant het schadelijk dier
soms op zulke verbazend
snelle wijze voort, dat
ren in de middeleeuwen daarin dikwijls een
de volke-
bovenaardsche
tusschenkomst zagen; van daar die naïeve legenden,
waarin
legers muizen of ratten of
een hol
kwamen «
of uit
milliarden rupsen, enz. uit
den hemel vielen.
De kennis van de zeden der dieren
van onwetendheid en
bijgeloof
veel
heeft sinds dat
vooruitgang
tijdvak
gemaakt
:
regens van schadelijke dieren zouden geen geloof meer vinden,
daar de wetenschap de leerde zijn,
kennen van sommige soorten,
daarom Zoo
flink
ongemeen krachtige vruchtbaarheid
luidt
niet
minder
te
die,
vreezen zijn
hoe klein
zij
ook mogen
».
ongeveer de inleiding van een onlangs verschenen,
geschreven opstel van Prof. Leplae, over de aanwezigheid
, :
— Van den hamster
174
— In het
in België (1).
eigenlijk opstel, dat
getuigt van de vele ernstige en nauwkeurige opzoekingen,
om
Schr. zich gegeven heeft
omtrent
onderwerp
zijn
zijn
opstel
te vereenigen,
is
voornaamste
wordt een
stelling eens te
hooger besproken
deeld, dat de
die
zooveel mogelijk alle inlichtingen
het onze als het ware ontleend
feiten uit het tamelijk uitvoerig
feit
meer
medege-
staaft
;
aan
wij hebben de
:
werkje van
prof.
Leplae samengevat, de minder belangrijke achterwege gelaten, dan Schr.
doch over enkele punten meer inlichtingen gegeven, het zelf
had gedaan
De hamster Leplae
:
[Cricetus frumeniarius
Nederlandsch
in
Limburg
ook
Pall.),
volgens
Koornwijf ken
genoemd, komt voor in Midden- en Zuid-Duitschland, uitgeno-
men
in de
zuidelijke gedeelten
van Wurtemburg en Beieren
verder in Bohemen, Hongarije, Galicië, Polen en Rusland tot in Siberië.
Zweden
In Frankrijk, Engeland,
men
heeft
Denemarken, Noorwegen en
het nog niet aangetroffen, evenmin als in de
landen, die ten zuiden der Alpen gelegen zijn.
kundige verspreiding
Zijne aardrijks-
dus tamelijk scherp begrensd.
is
Dit
is
grootendeels het gevolg van de leefwijze en het voedsel van het dier, is,
waardoor het aan een vasten, vruchtbaren bodem gebonden verder zullen aantoonen.
zooals wij
In Nederland
gedeelte van
komt
de hamster alleen voor in het zuidelijk
Limburg en
zoo goed als onbekend.
in België
Prof.
was
Leplae
hij, tot
vóór enkele jaren
schijnt
aan
te
nemen
dat
waargenomen werd. Dit is de Selys-Longchamps schreef immers reeds in
de hamster vóór 1878 in België niet
een dwaling
:
1842 het volgende (2,
de Hamster... wordt in klein aantal
:
Leplae, professeur d'économie rurale et de génie rural, a l'Univerde Louvain, L'invasion du Hamster en Hesbaye, Revue générale Het overdrukje Le Hamster en agronomique 18Ö8, 11° 10. bl. 461. Hesbaye is vollediger daa het opstel in hooger genoemd tijdschrift. Indication (2) Edm. de Selys-Longchamps, Faune beige, 1« partie; méthodique des mammifères, oiseaux, reptiles et poissons, observés (1)
sité
—
jnsqu'ici en Relgiquc, \^A2
;
bldz,
?P<.
:
;
—
io
aangotrodeii iu do provincie Luik tusschcn Ilcrvc on Limburg (stad)
;
bewoont do
kerd dat
hij
ook
van Aken.
onistrelvon
vinden
te
in de
is
den rechteroever van de Maas...
noeg hetzelfde;
lieeftmij verze-
omstreken van Venloo op
I)ehy(I) schreef in 1848 nage-
"
zijne vindplaatsen schijnen echter uit het
gaande werk geput
te
—
zijn.
ciiAMPS nog het volgende (2) diersoort
Men
In
zei
voor-
de Selys-Long-
De hamster, een
"
:
1851
oostelijke
bewoont een groot gedeelte van Middel- en gematigd
Europa, van aan de Oeralbergen
aan de Rijn, dien
tot
hij
weinig
overschrijdt en de westelijke grens vanzijn woongebied vormt(3) het
toevallig
slechts
is
dat
hij
de grenzen van België bezoekt
namelijk in de omstreken van Herve en Venloo.
hamster zeldzaam
Uit deze beide citaten blijkt wel dat de
was
in België,
maar toch
niet
onbekend; trouwens, volgens
een mededeeling van prof. Leplae
hamster reeds vóór 80 jaren gezien.
Men
»
in de
wordt beweerd dat de
zelf,
omstreken van Stablo werd
vergete hierbij niet dat zoolang de hamster niet in
zeker aantal voorkomt,
men
het dier licht over het hoofd kan
zien ten gevolge van zijn leefwijze onder den
grond en
zijn nage-
noeg uitsluitend nachtelijke rooftochten.
Naar het
schijnt
kwam,
in het quaternaire
hamster in België en Frankrijk overvloedig voor. zegt Leplae, belangrijk te weten
om welke
van West-Europa meer naar Middel-Europa
(1) J.
Deby, professeur d'agriculture
et
tijdvak,
de
Het ware,
reden de hamster
is
verhuisd.
de sciences naturelles a l'école
centrale de commerce, Hisloire Naturelle de la Belgique, 1848, Mamtni/ëre5, (2)
de
'J''
deel, blz OG.
Surlafaimede
(Bibliotlièque nationale de
la classe des sciences, Ie 17
membre de l'académie
Jamara
Bruxelles).
Belgique, discours prononcé a la séance pul)lirjue
décembre
et directeur
de
18rj4
par de Selys-Longciiami'S,
la classe, bldz. 28.
(o) Uit het hier bijgevoegde kaartje blijkt, dat de hamster in de omstreken van Straatsburg aan deze zijde van den Rijn zeer talrijk vertegenwoordigd is. maar toch blijft nog steeds in hoofdzaak waar, dat do hamster
de Rijn weinig overschrijdt.
—
17G
—
knaagdieren en wel meer Van onze bepaaldelijk tot de familie der muizen [Murida). gewone muizen en ratten (het geslacht Mus) onderscheidt zich l)e
hamster behoort
tot
de
de hamster door den korten, weinig behaarden staart, terwijl deze
bij
bezet
is.
de muizen lang. geringd en als het ware met schubben
De hamster
tijdelijke bergplaats
heeft daarenboven
men,
bij
in
den
(1),
die tot
Deze zakken
voor het voedsel dienen.
holten hebben openingen van binnen kelijk ruim, zoodat
wangzakken
mond en
het zien van zulk een dier
met volge-
propte wangzakken, wel zou vreezen dat het gaat barsten
De hamster wordt ongeveer zoo groot
Guineesch biggetje [Cavia cobaya,
als het
te
bleekgeelachtig bruin
hoofd), de streek
(2).
zoogenaamd
Gent gewoonlijk
steen rat genoemd) dat eveneens een knaagdier is
is.
De hamster
de bovenzijde van den kop (het voor-
;
rondom de oogen en een ring rondom den
zijn levendig roodbruin
;
of
zijn betrek-
hals
de eigenlijke muil en de pooten zijn wit
(1) Bij vele knaagdieren komen wangzakken voor, met uit- of inwendige openingen; deze zakken zijn bij sommige soorten betrekkelijk zeer groot, zoodat zij zich zelfs tot in de schouderstreek uitstrekken. Een spier, die van de uitsteeksels der lendenwervels komt, trekt den zak naar achteren, wanneer deze gevuld moet worden. 'Het ledigen geschiedt door drukking met de voorpooten. Deze eigenaardige inrichting wordt bij geen andere inheemsche muizensoort aangetroffen wangzakken komen echter bij andere uitheemsche Murida wel voor, zooals bij de Afrikaansche Saccostomus fitscus en Cricetomys gambianus en bij de Noord-amerikaansch Saccotnys anthophilus en Perof/uathus fasciatus bij deze beide laatste soorten zijn de openingen der wangzakken uitwendig gelegen. « Er bestaat in Amerika een andere v2) Prof. Leplae zegt in een nota rat met wangzakken, Geomys Douglasii Sch, waarvan de leefwijze veel overeenkomst vertoont met die van den hamster " Geomys \% wel een knaagdier, maar toch geen eigenlijke rat of muis. In Europa is ook een nl. het met Geomys verwante geslacht dergelijk voorbeeld te vinden Spermophilus, waarvan de best gekende soort, de Ziesel {Spennophilus cüülus) in Silezië Bohemen en Oostenrijk-Hongarije wordt aangetroffen. De ziesel heeft bijna volkomen dezelfde leefwijze als de hamster en heeft, zoowel als deze, wangzakken, die zich in de mondholte openen. ;
;
:
—
:
—
Fig.
1.
—
177
—
Verspreiding van den hamster in Duitschland en België (naar Prof. Nehring en Prof. Leplae.)
—
178
—
terwijl drie goed afgeteekende vlekken op vuil wit zijn
;
wang, schouder en
eindelijk zijn buik, borst en beenen
zwart
zijde ;
het
geheel vormt een zeer eigenaardige teokening, waardoor het dier steeds gemakkelijk te erkennen
De hamster voedt
zich
bij
is.
voorkeur met tarwe, veldboonen,
erwten en wikken; ook wel met rogge en andere graangewassen, wortelen van verschillende planten, zooals penen en beetwortels,
aardappelen en zelfs jonge korenplanten
De hamster
(1/4
;
bij
gelegeuheid
der natuurlijke grootte) en schematische teekeningen
van hamsterwoningen.
neemt
hij
ook wel
dierlijk voedsel, b.v. muizen, ratten,
jonge hazen,
dit
wormen,
kleine
zelfs
wel eens
volgens een mededeeling van den heer
Duyts,
vogels, hagedissen, slangen, insecten en
die reeds verscheiden duizenden
hamsters gevangen heeft en in de
gelegenheid was hun zeden na te gaan
;
toch vormt het plantaar-
dig gedeelte verreweg het hoofdbestanddeel van zijn voedsel.
—
houdt de hamster zich
bij
Juist door den aard
voorkeur op
in de
van
dit voedsel
vruchtbare leemgronden, die
men gewoonlijk
— tarweland noemt, en
179
kunnen graven, stevig
Door
genoeg zouden
die
te
—
In een meer kleiachtigen
moeilijk zijne onderaardsche gangen
terwijl in losse zandige
vermeden, terwijl het
hooger gemelde
die voor de cultuur der
veldvrucliten zeer geschikt zijn.
bodem zou de hamster
—
zijn.
woud
gronden
die
gangen niet
Bergland wordt zooveel mogelijk nooit tot
woning wordt gekozen.
omstandigheden kan men verklaren hoe het komt, dat
de hamster zich op bepaalde plaatsen vertoont en een vrij scherp
begrensd verspreidingsgebied heeft; door zandgronden, wouden en bergen wordt
gehouden.
—
hij
immers
Als de hamster zich in België verder verspreidt,
zal dit geschieden in het land
gebied, het
in zijne verdere uitbreiding tegen
van Herve,
Haspengouwsch
in het
Waalsch gedeelte van Brabant, het
achtig) gedeelte
zuidelijk (leem-
van Oost- en West-Vlaanderen, de provincie
Henegouwen en verder het Noorden van Fransch- Vlaanderen,
in
een woord, in de rijkste landbouwdistricten (tarwegronden).
«
de
De hamster graaft
zich een onderaardsche woning, evenals
mol en het konijn, maar het bouwplan
is
zeer verschillend
van dat dezer beide soorten, en vertoont kleine afwijkingen naar gelang van den ouderdom en het geslacht van het dier. «
Onverbiddelijk uit de moederlijke woning verjaagd, zoo-
dra zijne krachten het toelaten, begint de jonge hamster, op den
ouderdom van ongeveer graven, die wel
is
vier
waar nog
weken
(1),
reeds een
niet zeer diep gelegen
woning is
te
wanneer
(1) Volgens de Waitz begint de jonge hamster zijn nest te graven, op den ouderdom van zes weken of twee maanden, maar vermenigvuldigt zich eerst het volgen! jaar. Allamand daarentegen beweert dat de jonge hamsters reeds pogen gangen te graven, als zij slechts veertien dagen oud zijn en dat zij door de moeder reeds na een drietal weken verlaten worden. Volgens Prof. Nehring, die van de hamster een voornaam onderwerp van zijne studie heeft gemaakt, komen de gegevens van DE Waitz het meest de waarheid nabij. Volgens den heer Duyts jaagt het wijfje de jongen niet weg, maar zij verlaat ze om elders eene nieuwe woning te gaan graven.
—
180
-
men ze vergelijkt met de woningen der volwassenen, maar waarvan het uitgraven toch reeds een aanzienlijken arbeid vereischt. «
met
De
slaapkamer
rust- of
overblijfselen
van twee voet
of
is, bij
de volwassen dieren, bekleed
van gras en aren en bevindt zich op een diepte
meer onder den grond.
Wij hebben er onder-
zocht, die een meter diep gelegen waren.
Die
kamer
is
in
gemeenschap met een andere holte, die nog iets dieper is uitgegraven en die als voorraadkamer dienst doet daarin worden ;
allerlei
droge voedingsstoffen verzameld, vooral tarwe, haver,
boonen, enz
,
na den winter door het dier zullen opgegeten
die
In den herfst vindt
worden.
men ook
in deze
woningen stukken
beetwortels, aardappelen, enz., doch deze gemakkelijk in rotting
overgaande stoffen zijn uitsluitend voor het onmiddellijk verbruik bestemd.
»
Trouwens
in
zijne
wangzakken brengt het
dier slechts
zelden wortels en knollen mede en nooit dierlijk voedsel. «
Het
en uitgaan geschiedt door een of meer openingen,
in-
die 5 a 10 centimeter wijd zijn en toegang geven tot bijna lood-
rechte gangen, die alleen in de nabijheid der slaapkamer eenigszins
gebogen
zijn.
die schuin naar
Uit deze
kamer vertrekt een andere gang,
boven gaat en meestal eenigszins bochtig
deze dient tot het verwijderen der aarde, die
bij
het
het nest moet weggebracht worden, en die gang der woning dat het eerst wordt gemaakt.
is
is
;
bouwen van het gedeelte
De hoop grond,
die
aldus opgeworpen wordt, gelijkt goed op een grooten molshoop
en verraadt dus de aanwezigheid van den hamster.
De groote
afmetingen van de bovengebrachte hoopen aarde en van de ope-
ningen laten echter toe zonder eenige moeite de hamsterwoningen
van de molswoningen
De woningen der die der jongen
te
onderscheiden.
wijfjes zijn meestal grooter en dieper
dan
en hebben gewoonlijk verscheidene openingen.
De oude mannetjes hebben echter de heeft er in Duitschland gevonden, die
diepste
woningen; men
1.50 m. tot 2 m. diep
— waren
—
hebben meestal slechts een uitgang en een (schuine)
zij
;
181
opruimingsgang; daarentegen
gewoonlijk van verschei-
zijn zij
dene voorraadkamers voorzien.
het naderen van den winter, sluit de hamster zich in
Bij
zijne
met gras bckleede kamer op en
tot in het voorjaar, terende
valt er in een winterslaap
vet, dat hij in het
najaar heeft
Volgens Brehm zou de hamster nu en dan ontwaken
gevormd.
om een
op het
deel van zijn voorraad
betwist en
trouwens nog
is
op
Dit
te eten.
al onwaarschijnlijlv.
Nederlandschen geleerde Allamand,
wordt echter zeer
— Volgens den
de oorzaak van den win-
is
wel het
terslaap van den hamster niet zoozeer de koude, dan
gebrek aan luchtverversching,
—
hetgeen de hamster
zelf
teweegbrengt door de openingen van zijne woning te sluiten.
Men kan
's
winters zeer goed hamsters in volle leven en bewe-
ging houden in een kamer, waar de temperatuur beneden het vriespunt daalt.
wanneer het
Trouwens het
in winterslaap
feit,
dat de hamster ontwaakt,
verkeerende dier aan de lucht,
aan koude lucht, wordt blootgesteld,
is
nog een bewijs
te
dal de koude niet de voornaamste oorzaak der verdooving
Na den
winter zoekt het mannetje het wijfje op
dagen herneemt het
afzonderlijk leven.
zijn
;
zelfs
meer
is.
na enkele
In April en in
Augustus, misschien in uitzonderlijke gevallen drie maal per jaar, brengt het wijfje 3 a 15 of zelfs
meer jongen
maar gewoonlijk bedraagt het aantal jongen 8 zijn
op dat oogenblik naakt en blind
;
è,
ter wereld; 12.
hun oogen gaan
omstreeks den achtsten dag open; na 3 of 4 weken zijn in staat lijke
om
voor zich
zelf te
woning verdreven
of
zorgen en worden
zij uit
door demoeder verlaten.
paart nog eens in geval het nog slechts de eerste
anders begint
zij
De hamster
haren voorraad aan is,
evenals de rat,
worp
zij
Deze eerst
reeds
de moeder-
Het wijfje is
geweest;
te leggen.
een vreesachtig dier, dat
voor menschen en dieren op de vlucht gaat.
Maar wanneer men
—
182
het Ie nabijkomt of het uit zijn zich
met moed en woede.
waDgen op en
laat een luid
—
woning wil graven, verdedigt het
Het knarst met de tanden, blaast
men
mannetjes van de Guineesche biggetjes, wanneer
— Daar
ontrust.
zijn
geknor hooren, nagenoeg zooals de ze ver-
de hamster, evenals alle knaagdieren, zeer
krachtige snijtanden bezit, Ivan
hij
zeer pijnlijke beten toebren-
gen aan de (honden-) rattenvangers en ook aan den mensch. BREini haalt het geval aan van personen, die door den himster aangevallen werden, zonder eenig andere reden, dan dut dicht
moet zulks wel eens gebeurd
dat
zij
te
zijn.
Dat de hamsters wreedaardige dieren feit
zij
aardhoop voorbij kwamen, en ook met paarden
zijn
bij
individuen van
zij zelf
zijn, blijkt
ook
uit het
hun eigen ras aanvallen, wannrcr
elkander ontmoeten, hetgeen gewoonlijk met den dood
v.ai
een der vechtenden eindigt, waarna de overwinnaar den over-
wonnene
verslindt.
Wordt de hamster vervolgd en woning rat,
heeft
kunnen
ingehaald,
eer
hij
zijn
bereiken, dan richt hij zich evenals een
op zijn achterste op, knarsetandt en knort woedend en wint
het op die wijze dikwijls van jonge honden.
De goede honden
(rattenvangers en vooral geoefende fox-terrier's)
gunstig oogenblik af en verbrijzelen dan
den schedel van het knaagdier ligheid
;
zij
wachten het
met een enkelen beet
weten ook door de fijngevoe-
van hun reukorgaan de bewoonde van de niet meer
bewoonde holen aan den dag daarvan aan
te
om
onderscheiden en leggen den grootsten ijver
de gangen te onderzoeken of
te duiden,
naarmate men verder
de hulp van een goeden hond,
is
om
de richting
men gevaar
zijn tijd te verliezen door het doorzoeken
onbewoond
hol.
De schade,
die door
Zonder
uitgraaft.
het uitgraven moeilijk en loopt
van een
den hamster wordt veroorzaakt,
is
zeer
aanzienlijk, daar hij in den herfst groote hoeveelheden graan en
zaden verslindt en verbergt.
1S3
—
Zoolang de tarwe of de boonen,
erwten en wikken nog op het veld groeien
of in bundels of schoo-
vcn gebonden staan, begaat de hamster zijne rooverijen buigt de
halmen
of stengels
ven en snijdt het stroo af onder de aar.
soms
zulke mate, dat
zelfs in
men hem zonder gevaar met
hij
Hij ledigt vervolgens
wanzakken op met graan
de afgebeten aren en vult zijne zaden),
:
naar beneden of klimt op de schoo-
meer
hij niet
de hand vatten kan.
bijten
—
(of
kan en
In zijn nest
gekomen worden de wanzakken geledigd door het drukken der voorpooten, waarvan
hij,
evenals ratten, eekhorens en andere
knaagdieren, een zeer behendig gebruik weet temaken. ster brengt
Het
De ham-
ook wel eens gansche aren en houwen naar zijn
nest.
zelden dat de hamster over dag op roof uitgaat;
is
gewoonlijk verlaat nacht en het
is
hij eerst zijn
woning
het vallen van den
bij
ook gedurende de duisternis dat de honden hem
het gemakkelijkst kunnen grijpen en dooden.
Dat de schade niet onaanzienlijk cijfers.
In de
geboren zijn vindt ber 10 a 20
kil.
volwassenen
blijkt uit de
men gewoonlijk omstreeks
volgende
het zelfde jaar
die
de
maani Septem-
tarwe, wikken, enz.; in de groote woningen der
kan, volgens
graankorrels en zaden zelfs 50
En
is,
woningen van de jongen,
Duitsche schrijvers, de kil.
dit cijfer is volstrekt niet
voorraad
bereiken.
overdreven
:
Immers de heer
Halen-Meurice, burgemeester te Haccourt prov. Luik) slaagde er in,
na een halven dag met drie werklieden gegraven
een nest nog zeven levende jongen
te
te
hebben, in
vinden, alsmede een reus-
achtige hoeveelheid voorraad, nl. 47 kil. tarwe en 50
kil.
Het
er dient niet
is
dus wel een
bij
uitstek schadelijk dier,
want
wikken!
vergeten te worden, dat hooger aangehaalde cijfers alleen een
denkbeeld geven van den weggeborgen voorraad, maar niet van al het voedsel, dat do
hamster dagelijks gaat opzoeken en onmid-
dellijk verbruikt.
Wij laten hier nu eenige inlichtingen volgen betreffende de gang van de verspreiding van den hamster
in België.
In 1878
184
—
werd een hamster gedood,
die waarschijnlijk uit
Nederlandsch Limburg in België was gedrongen. In 1884
werd de hamster
Molingen
te
bij
Visé (Mouland)
op den rechter oever van de Maas en op eenige honderde meters
van de Nederlandsche grens aangetroffen. "Weldra hield de hamster op eene zeldzaamheid te zijn in de
hooger vermelde streek.
In 1887
waren de geleden
verliezen
LIMBDURQ ""(HOL''')
.
^^^ HC-tAfti
Fig. 3. - Kaarlje van de streek, die in de provincie Luik door de hamsters reeds wordt bewoond. — De nieuwste vindplaatsen in de omstreken van Borgworm et Stablo staan niet op de kaart. — De met strepen aangeduide plaatsen zijn de eerste middelpunten van
verbreiding op de beide oevers geweest.
reeds groot genoeg opdat het landbouwcomice van Visé een pre-
mie van 2 jaar
fr.
op ieder ingebrachtcn hamster zou
verleenen,
maar
nomen op zulke ger,
stellen.
werd echter weinig gelegenheid gevonden om in 1888
was het
wijze, dat het
Frans Duyts
te
Bombaye,
per kop.
In dat
premie
te
aantal hamsters reeds toege-
landbouwcomice een mollenvanbelastte
stelselmatig uit te roeien, tegen (bijna 25 cent)
die
deze nieuwe vijanden
een vergoeding van O 50
Van Molingen
uit
fr.
had het dier zich
alsdan reeds verspreid in het land van Herve, n.1. in de richting
van Daalhem en van Aubel.
In 1888 doodde de hooger genoemde
mollenvanger, op last van den heer Francotte, burgemeester van
Daalhem, meer dan 100 stuks op het grondgebied van Bombaye bij
Daalhem.
—
185
—
Het schijnt trouwens dat 1888 en 1889 zeer gunstige jaren
waren voor de vermenigvuldiging van den op
altlians
maken
te
November
1881)
op
last
en kosten
van het landbouwcomico van Visé gedood werden.
tijdstip
Die tabel
van de verspreiding van den
geeft tevens een goed denkdeeld
Molingen (Mouland)
is
volgende tabel, die het aantal ham-
uit de
sters aanduidt, welli.e tot in
hamster op dat
Dit
liamster.
:
.
.
30
.
.
Daalhem
124
297
Mortreux
97
Berneau
139
Feneur
22
Visó
154
St-André
Warsage
162
Trembleur
Bombaye
119
Oupeye
Richelle
121
Fouron
Ie
Comte
.
(linker oever)
Totaal.
.
11
.
1506
87
Neufchateau
waarvoor 753
31
112
fr.
aan premiën werd betaald.
Uit deze tabel blijkt ook dat de hamster reeds op den linker
was verschenen trouwens was zulks niet alleen het geval te Oupeye, maar ook te Haccourt; waarschijnlijk wns het dier dus reeds sinds verscheiden jaren de Maas oever van de Maas
overgekomen schrijft
;
(wellicht over
prof. Leplae,
de Maasbrug te Visé), en dus,
schijnt de
beschuldiging, die
de vallenzetters geuit heeft, als zouden
zij
men op den linker
tegen
den hamster over den
stroom gebracht hebben, van allen grond ontblootte Intusschen had
men zijn.
oever van de Maas,
waar
de hamster in 1889 nog zeldzaam was, weinig of geen maatregelen
genomen
;
ook verspreidde
Haccourt naar Belgisch Limburg
hij
zich in de omstreken
toe.
In 1893
van
werd een exem-
plaar gedood te Froidmont (gehucht van Haccourt) aan de Lim-
burgsche grens; andere hamsters waren het voorgaande jaar in dezelfde streek reeds gedood geworden.
dank aan de maatregelen,
die door het
Toch scheen het
dat,
landbouwcomice van Visé
waren genomen geworden, de buitengewone vermenigvuldiging
;
— van den hamster echter
186
in 1889 tegen
—
gehouden was.
volstrekt niet zooals blijkt uit
Uitgeroeid
is hij
de volgende aantalen
hamsters, die door Duyts werden gevangen
:
1889
1100
1894
1890
400
1895
649
1891
800
1896
445
1892
1109
1897
302
1893
214
1898
Tevens
^^'erd
diur er
84(1)
ook nog een nieuw middelpunt van versprei-
ding aangetroffen inde omstreken van
was het
332
Wanne
nog zeldzaam, en werd alleen
bij Stablo; in
Sindsdien werden nog ver-
den aardappeloogst aangetroffen.
Wavremont
scheiden exemplaren gevangen te
(bij
de Pruisische
grens) en andere in moestuinen in de omstreken van Stablo.
1894
in klein aantal bij
Wanne
en
De heer Giüard, schepen te Stablo, ving er in 1897 drie
in zijn tuin en hij herinnert zich er
nog gezien
te
hebben;
hij schrijft
omstreeks 30 jaar geleden
hun
klein aantal en de lang-
zaamheid van hunne verspreiding toe aan de hardheid en de
armoede van den grond der streek (2). Sedert
1894 Marden de maatregelen, die het landbouw-
comice van Yisé, gemeentebesturen
enz.
genomen hadden,
opgeschorst, zoo gezegd omdat het kleine knaagdier nagenoeg
verdwenen was.
Het Staatsbestuur was echter
van de verdelging der hamsters
in 1888,
in de
onkosten
1889 en 1890 tusschen
gekomen, maar wilde daarna geen nieuwe toelagen verleenen
(1) Daarenboven leverde Duyts, van 1803 tot 1896, aan prof. Jullin te Luik nog 700 hamsters, zoodat deze hamstervanger alleen meer dan
6100 hamsters heeft gedood. (2) Ook Prof Nehring heeft wel eens de hamster in tuinen en wijngaarden aangetrofTen maar dit zijn uitzonderingen de hamster is een type van knaagdier der steppen, dat steeds een groote voorliefde heeft voor open streken met weinig bosch waar groote bijna onbewoonde uitgestrektheden grond voorkomen, die den hamster de, voor zijne vermenigvuldiging, noodige rustige stilte aanbieden. .
;
— dit
was wel de groote
werden. Sindsdien 1894 heeft
is
reden,
187
—
waarom de maatregelen ingetrokken
de hamster echter niet steeds verder naar
hij zich
stil
het westen verplaatst,
d.w.z. naar Brabant toe in de richting van
waargenomen
dus reeds op 20
burg toe
Borgworm (Warem-
aanwezigheid in niet zeer zeldzame exemplaren werd
me;. Zijn reeds
gebleven, en sedert
is
Loncin Xhendremael en Othco,
te Alleur,
afstand van de Maas.
kil.
weinig verspreid
hij
;
Naar Belgisch Lim-
toch schijnt hij
reeds sedert
verscheidene jaren, in klein aantal echter, in het zuiden dezer provincie bekend te zijn.
Dat de hamster zich snel vermenigvuldigen kan,
Te Fexhe-Slins, waar het
volgende feiten.
blijkt uit de
dier zich eerst sedert
3 of 4 jaar heeft vertoond, komt het reeds in groot aantal voor. Prof.
Leplae vond op bijna
al
de velden van den heer De
Wonck
aldaar, hamster woningen, in een enkel haverveld vond hij er niet
minder dan
zes,
waarvan verscheiden bewoond waren.
Te Xhendremael werden op een akker van
enkele
roeden
24 jonge en oude hamsters gevangen, die uit twee w^oningon
afkomstig waren.
Te Lantin werd een drachtig wijfje gedood,
dat 14 jongen zou
geworpen hebben en voorbeelden van een
dergelijke
vruchtbaarheid zijn volstrekt geen
uitzonderlijke
gevallen.
Volgens de laatste berichten werden in 1898 Borlée, WalefFe en Lamine, dat
is
in de
van Borgworm hamsters gedood. verder doorgedrongen, dan hart van
Haspengouw
In Nederlandsch
te
Celles,
omstreken en ten zuiden
Dit knaagdier
men wel meende en
is
dus veel
heeft reeds het
bereikt.
Limburg
heeft
men ook over den hamster
reeds te klagen gehad, vooral in de omstreken van Heerlen, een
dorp dat ongeveer 15 kilometer ten noorden van Aken, Duitsche grens,
weinig
talrijk,
is
gelegen.
maar
in
bij
de
Vroeger was de hamster er ook
1880 heeft hel zich vermenigvuldigd op
zulke wijze, dat de Commissaris des Konings alsdan een omzend-
— brief
188
—
aan de gemeenten heeft gezonden, waarbij haar aanbe-
volen werd de uitroeiing van het knaagdier te ondernemen.
Vóór eenige jaren betaalde men een premie voor iederen hamster, die op het gemeentehuis
Schimmert
te
Zuiden
(in het
der provincie) werd aangebracht.
De
hierbij
van een zeer
gevoegde kaart duidt trouwens de aanwezigheid talrijke
kolome hamsters
Aken, dus nabij de Belgische grens, aan «
de omstreken van
in
(bldz. 177).
Wij bevinden ons dus voor het onwederlegbaar
feit
dat de
hamster in een tamelijk groot gedeelte van het Haspengouwsch gebied leeft. «
Moet men daaraan groot belang hechten en
middellijke maatregelen te «
nemen om
Wij mecnen dat het moer dan
dient
men
on-
dien inval tegen te gaan?
tijd is dien
weg op
te
gaan,
daar het ons zeer gevaarlijk voorkomt die streek langzamerhand door zulk een schadelijk dier, dat zich zoo sterk kan vermeerderen, te laten overrompelen. "
Thans
richt in
Haspengouw de hamster,
die er tot
slechts in vrij klein aantal voorkomt, weinig schade is
slechts op
sommige boerderijen
te
Maar
ernstige klachten begint te uiten.
nog toe
aan en het
Fexhe-Slins, dat alle
landbouwers
men in die
streek zijn het erover eens, dat het aantal dezer knaagdieren van
Er kan dus onverwachts een
jaar tot jaar toeneemt.
zeer sterke
vermenigvuldiging (evenals in 1889) plaats grijpen, en hier zou het gevaar des te grooter zijn, daar de bedreigde streek ook uit-
gebreider
Uit het bovenstaande blijkt dat de hamster naar
is.
het midden van België voortschrijdt met een snelheid van 5 kil.
per jaar en dat, niettegenstaande klein aantal
hij
nog steeds
in betrekkelijk
voorkomt een enkel jaar van buitengewone vrucht;
baarheid zou voldoende zijn
om zijn
verspreiding in
Haspengouw
aanzienlijk te bevorderen.
men van muizenjaren en meikeverjaren wel kan men ook van echte hamster jaren spreken,
Juist zooals
eens spreekt,
.
d.
w.
z.
—
189
jaren, waarin de hamster zich buitengewoon vermenig-
vuldigt, terwijl in andere jaren er
soms bijna geen
te zien zijn.
Veel vochtigheid in het voorjaar, schijnt de vermenigvuldiging sterk togen te
werken
ook de heer Duyts
:
waarnemen en deze hamstervanger
heeft zulks
kunnen
aan de sterke
schrijft juist
voorjaarsregens in 1898 het klein aantal hamsters in ditzelfde jaar toe.
Prof.
Nehring haalt een voorbeeld aan, dat op een
voldoende wijze aanduidt, hoe overvloedig de hamster kan voor-
komen
:
van een bezoek aan de omstreken van
Bij gelegenheid
Westeregelen
bij
Halberstadt tijdens een hamsterjaar, zag hij
honderde jonge hamsters
bij
klaarlichten dag over de akkers
loopen, die in alle richtingen aardhoopen en gangen vertoonden.
Men kon ze dan gemakkelijk met
een stok of zelfs met een trap
van den voet dooden. ««
Om
de vruchtbaarheid van den hamster nog beter aan te
toonen zal het voldoende zijn hier de
cijfers
van Lenz aan
te
halen, betreffende het aantal gedoode hamsters in de omstreken
van de stad Gotha
in Duitschland.
In 1817
111817
In 1821
"1818
13054
"1822
»
1819
22370
»
1820
7321
«
Blomeyer verhaalt
8587 tot 28.
Totaal in 1856
.
.
.
.
78718 396000(1)
dat in de omstreken van Ascherleben
(Harz, Duitschland) in 1880, 100,000 hamsters
werden gevangen;
inl884 werden op een pachtgoed vauTOO hectaren
in de omstre-
ken van Braunsweig 900 volwassen en 2000 jonge hamsters gedood «
Deze
cijfers laten toe te
oordeelen hoe belangrijk de schade
kan worden, wanneer men den hamster toelaat zich in een landbouwstreek
te
vermenigvuldigen en welke buitengewone hoe-
(1) De schrijvers zijn het niet eens of dit cijfer een totaal is of alleen het aantal gedoode hamsters in 1856. Hoewel dit cijfer zeer hoog is, is
het toch niet onmogelijk dat het op een enkel jaar betrekking heeft.
—
190
—
veelheid granen, enz. moeten vernietigd legers van ratten
De hamster
.
worden door dergelijke
«
heeft enkele natuurlijke vijanden, namelijk
:
de
steenmardersof fluwijnen(7lfar/e5 /oma), die den hamster in zijne woning gaat opzoeken en dooden, om er zich vervolgens in te vestigen;
rius) en de niet bij
de
bunsingen
wezels [Musiela vulgaris).
machte den hamster
Maries puto-
(fissen of vissen,
uit te
Toch
zijn deze dieren
roeien of zelfs zijne vermeer-
dering binnen bepaalde grenzen te houden.
De rechtstreeksche
strijd
tegen den hamster kan op verschil-
lende wijzen gevoerd worden
:
Het uitgraven: Dit is de meest gevolgdeen ook de doelmatigste handelwijze; maar soms eischt dit een langdurigen arbeid, 1°
want de gangen van de hamsterwoningzijndiep en dikwijls vertakt. Zooals wij hooger zeiden,
het raadzaam daarbij te beschikken
is
over geoefende honden, die door hun uitstekend reukorgaan de
bewoonde van de onbewoonde woningen onderscheiden, den loop der gangen en ook de verplaatsing van den hamster binnen zijue
woning aanduiden.
Men
nemen.
delft
met spaden
tot het dier in zijne
gedreven en laat het dan door den hond
laatste schuilplaats is
Het knorren en het knarsetanden duiden aan dat men
de schuilplaats gaat bereiken
.
Men kan
ook, volgens Blo]\ieyer,
eenvoudig een stok met een scherp omgekromden haak (angel) in de richting
van den hamster steken
en geraakt aldus vast
;
men
;
deze
bijt
er
verwoed
in
trekt dan het dier uit den grond en
doodt het met een stokslag.
Het uitgraven heeft best na het inoogsten der graangewassen plaats.
woningen
Men
zijn
zal zooveel mogelijk de wijfjes opzoeken; hare
gemakkelijk
te
erkennen aan het grooter aantal
openingen of uitgangen.
Het verstikken door zwavelberooking. Men graaft den grond boven de woning een voet diep uit en men laat 2°
— er
lompen branden,
die
men
—
191
vooraf met zwavel heeft bepoederd,
nadat de uitgang van het nest behoorlijk geopend
verbranding goed aan den gang
sluit
is,
Zoodra de
is.
mende gemaakte
ning dicht, alsook de andere openingen van de woning.
ope-
De
ontstane gassen veroorzaken den dood van den hamster.
Hoogst waarschijnlijk, zegt prof. Leplae, zou hetzelfde
worden door
doel even goed, doch veel gemakkelijker bereikt
zwavelpitten (solfer wieken) te gebruiken.
Zwavelkoolstof zou misschien ook kunnen beproefd wor-
den
:
men zou
vloeistof in de
een kleine hoeveelheid van deze uiterst vluchtige
gangen gietenen deze dan goed
sluiten; het
is
best mogelijk dat het dier door de onstane gasvormige zwavel-
koolstof gedood wordt.
Ook zou men misschien
in
kunnen verdrinken door water dier wellicht voor het
Het vergiftigen.
len en phosphorbrij
gangen
te gieten.
hond
Giftig
te
laten vergezellen.
graan
(rattengif),
door het gebruik van
verkregen worden scher
is,
zou
giftig
In
kan vinden,
graan en phosphorpillen niet veel
in het voorjaar
;
men
phosphorpil-
werden tegen den hamster aangewend,
het najaar, wanneer de hamster overvloedig graan zal
Daar het
water zou vluchten, zou het raadzaam
zijn zich door een geoefenden
3"
sommige plaatsen den hamster in de
wanneer het voedsel schaar-
de beide middelen kunnen
dient hier nochtans bijgevoegd te
beproeven.
worden dat de
tot
nog
Er toe
elders verkregen uitslagen niet zeer gunstig waren.
Phosphorbrij
laat
scheikundige bereiden.
men
—
liefst
Men
door een apotheker of een sluit
de openingen, die
men
op de akkers vindt, licht toe en werpt den volgenden dag in al de openingen, die
's
nachts weer geopend werden
(die,
dus gemeen-
schap hebben met bewoonde woningen) een of twee eindjes stroo (een twintigtal centimeter lang) die vooraf in de phosphorbrij
gedompeld werden.
ten komt, besmeert
—
hij zich
Wanneer de hamster weer naar buimet
brij
,
en wanneer
hij
zich wil
— reinigen, zooals brij
192
—
ook ratten en muizen doen,
likt hij
dephosphor-
af en sterft vergiftigd.
Duitschland zijn de vallen zeer veel in gebruik.
4° In
Deze worden geplaatst op zulke wijze dat de hamster gevangen wordt, wanneer
hij zijn
woning wil
het wel meer, dat het dier wantrouwend
onbekend
tegenover het
is
aanbevolen
tot de jacht
op den hamster; het
woning den
den woedenden hamster niet
fret tegen
van het eerstgenoemde
;
zijn de
twee aanbevelingswaar-
de eerste gaat vlugger en
is
na den winter, daar het uitgraven dan
len
strijd
altijd in het voor-
dier zal uitvallen.
Verstikken en uitgraven
methoden
echter te vreezen
is
dat in de smalle gangen der onderaardsche
van het
digste
hem
en spoedig een anderen uitweg graaft.
toestel
Hel fret {Martes furo) wordt door sommige schrijvers
5°
deel
Echter gebeurt
verlaten.
vooral aan te bevete veel
schade zou
veroorzaken de tweede, vooral in den herfst toe te passen levert ;
meer voordeel op; de huid van den hamster fr.
0.50 waard en de weggeborgen voorraad
schoots voldoende
om
naar het schijnt
is
is
dikwijls ruim-
voor den gedanen arbeid schadeloos te
stellen.
Wanneer zijn
de landbouwers eenmaal goed op de hoogte zullen
van de leefwijze van den hamster, wanneer
pen hoe dringend noodig het roeien,en wanneer
zij
is
zij
zullen begrij-
dien ongenooden gast uit te
daartoe door landbouwcomices en openbare
besturen zullen aangespoord worden, zal het stelsel der premiën
zoo goed
als
onnoodig worden, want ieder landbouwer zal
In hem gebruikte akkers verdelgen men deze dieren ten onzent geheel kunnen
de hamster op de door
een paar jaren zou
zelf
.
uitroeien.
Wij zullen hier niet eindigen zonder onzen hartelijken dank te betuigen
aan prof. Leplae, die ons zoo vriendelijk
allerlei
inlichtingen heeft verstrekten ons teveiis de chchés van zijne
figuren zoo bereidwillig heeft afgestaan.
G. Staes.
TlJDSCHR.
ü.
PlANTHNZ. 18Ö8.
Pi.. 3.
New York
Botanical Gaiden Library
3 5185' 00280 1833
r
k