PERIODIEK TIJDSCHRIFT ZEvEn En vIJFTIGSTE JAARGAnG SEPTEMBER 2010-02
varkensgezondheid: zorg voor dierenartsen
SPOnSOREn:
eriek Uniek in gen
Periodiek tijdschrift Periodiek tijdschrift vijfenvijftigste jaargang zevenvijftigste jaargang no. 22 -- 2010 2008 no.
Voorpagina: Omslagbeeld: De mens een drang bijmanier ongelijkheid De foto opheeft de omslag laat eenom oude van deste gaan ordenen, zodat grooteen bij groot en klein infecteren zien. Het betreft spiritusbrander, bij klein staat. Een groep die egaal is van gebruiktof met formaline, in Nederland de TBC grootte vorm straalt om uit dat alle individuen te bestrijden en ‘60).omstandigheden Veel steden hadden uit de groep(jaren onder‘50 dezelfde huneenzelfde “eigen” desinfectieunit, is afkomstig tot resultaat zijn deze gekomen. Dan uit Apeldoorn. moet zo’n groep wel erg gezond zijn, want De inzet is eeniedere foto van een krachtige warmtevernormaal kent groep wel wat onderlinge verschillen of heterogeniteit. Omdatwordt nevelaar, zoals anno 2008 nog steeds we dit gezondheidsbeeld voortdurend willen gebruikt. nastreven, we tot we er bijdoor neervalBeide foto'ssorteren zijn beschikbaar gesteld Rob van len. Kent u ook de volharding waarmee Veldhuijzen, de auteur van Hoofdstuk 8. een varkenshouder met biggen van de ene naar de andere toom loopt om de tomen gelijk te krijgen? En dan na het spenen biggen naar grootte sorteert zodat hij een gevoel krijgt dat “het wel goed zit”. Het is haast niet af te leren. Ook de vleesvarkenshouder doet in het spel mee en wil gezonde biggen hebben. En hij beoordeelt dat op de uniformiteit van de groep. Dierenartsen en bedrijfsadviseurs doen er vaak nog een schepje bovenop omdat zij bij inspectie koppels beoordelen op homogeniteit als gezondheidskenmerk. En zo houden we allemaal de mythe in stand dat je gezondheid van een groep moet uitlezen aan homogeniteit met als gevolg dat we blijven sorteren. Door sorteren verspreiden we infecties en schaden we de gezondheid van onze dieren. De sorteercultuur moet doorbroken worden door toomcontacten te beperken en bedrijven hierop in te richten.
EEN GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN: eriek Uniek in gen
ISSN ISSN 0417 0417--4631 4631
De DeStichting StichtingDiergeneeskundig DiergeneeskundigMemorandum, Memorandum, opgericht een zich onafhankelijke stichting opgerichtinin1953, 1953,isstelt ten doel aan dierenzonder winstoogmerk en stelt zich ten doel aan artsen in binnen- en buitenland voorlichting te geven dierenartsen in binnen- en voorlichting van wetenschappelijke enbuitenland commerciële aard op teveterinair geven van wetenschappelijke en commerciële gebied. aard op veterinair Ter uitvoering vangebied. haar doelstelling is zij uitgeefster Ter van “Diergeneeskundig haar doelstelling is Memorandum”. zij uitgeefster vanuitvoering het tijdschrift van het tijdschrift ,, Diergeneeskundig Memorandum” De exploitatie van dit tijdschrift wordt financieel De exploitatie van dit mogelijk gemaakt in tijdschrift Nederlandwordt, door: naast de abonnementen, financieel mogelijk B.V. gemaakt door : Alfasan Diergeneesmiddelen te Woerden. Alfasan Diergeneesmiddelen te Woerden en Intervet Nederland B.V. teB.V. Boxmeer Janssen Animal Health Benelux te Beerse VetZ B.V. te Sliedrecht Het Tijdschrift wordt gratis beschikbaar gesteld aan de praktiserende dierenartsen in Nederland, De abonnementsbijdrage Benelux wordt kunPostdoctorale veterinairevoor studenten in Utrecht jaarlijks automatische nen het geïnd tegen via een een kleine vergoedingincasso. verkrijgen bij Voor het buitenland wordt factuur verzonden. het Reductiebureau. Voor een anderen bestaat de mogeDe abonnementstarieven zijnde: kosten van een abonlijkheid zich te abonneren; Benelux : ex BTW 6%BTW incl. BTW nement bedragen: Automatische incasso € per 28,30 € 1,70 € 30,Voor Nederland € 28,00 jaargang. Factuur € 33,02 € 1,98 € 35,Voor het buitenland € 39,50 per jaargang. Buitenland : € 37,26 € 2,24 € 39,50 Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen Extra exemplaren of oudere uitgaven kunnen worden besteld d.m.v. een overschrijving à €worden 11,50 besteld d.m.v. een betaling à € 15,onzevoor rekening per exemplaar voor Nederland of €op 14,00 het onder vermelding gewenste nummer. buitenland op eenvan vanhet onze rekeningen. Redactiecommissie Redactiecommissie: J.J.Goudswaard, Goudswaard,voorzitter voorzitter J.J.Schrooyen, Schrooyen,secretaris secretaris Mw. Diergeneesmiddelen) B.V.) Mw.A. A. Tolkamp Tolkamp (Alfasan (Alfasan Dierengeneesmiddelen Mw. C. de Mûelenaere (Janssen Animal Health BeneJ. Vernooij (Intervet Nederland) lux) J.R. van Dongen (VetZ) Redactieen Administratieadres: J.Halderheiweg Hulsen (Vetvice) 11, 5282 SN Boxtel tel.: 0411-676822 Redactieen Administratieadres: fax: 0411-671595 Halderheiweg 11, 5282 SN Boxtel e-m:
[email protected] tel.: 0411-676822 website: de-em.nl fax: 0411-671595 Rabobank Boxtel 1688.49.674 e-m: BIC
[email protected] RABO NL2U IBAN NL50 RABO 0168 8496 74 website: de-em.nl Rabobank Verklaring:Boxtel 1688.49.674 BIC RABO NL2U IBAN NL50 RABOgeen 0168aanspra8496 74 De Redactie en uitgeefster aanvaarden kelijkheid voor schade, welke- direct of indirect- het Verklaring: gevolg mocht zijn van gebleken onjuistheden in de De Redactie en in uitgeefster aanvaarden geenartikelen. aansprainhoud van de dit tijdschrift opgenomen kelijkheid voor schade,mag welkedirectverveelvoudigd of indirect- het Niets uit dit tijdschrift worden gevolg mocht zijn van gebleken en/of openbaar worden gemaaktonjuistheden door middel in vande inhoud van de in of ditop tijdschrift opgenomen artikelen. druk, microfilm welke andere wijze ook, Niets uitschriftelijke dit tijdschrift mag worden verveelvoudigd zonder toestemming van de Redactie. en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, microfilm of Bloembergen op welke andere wijzebvook, zonder Opmaak en druk: Santee Nijmegen schriftelijke toestemming van de Redactie. Opmaak en druk: Leonard Nijmegen bv
Van de Redactie
Het is het streven van de Redactie van het Diergeneeskundig Memorandum om enerzijds aandacht te besteden aan specifieke diersoorten, waarmee collegae in de praktijk geconfronteerd kunnen wordendenk aan recente nummers over de ezel, consumptievissen, de geit, duiven, de egel, etc..- en anderzijds bepaalde onderwerpen te laten behandelen betreffende de “gewone” gezelschapsdieren en landbouwhuisdieren. Met name aan de gezelschapsdieren (hond, kat en ook het paard) is in de afgelopen jaren in een groot aantal DM nummers aandacht besteed. Lezers zullen zich nog ongetwijfeld de uitgaven herinneren over diagnostiek en behandeling van diarree bij de hond en de kat (2 nummers), tandheelkunde, oogheelkunde, huidaandoeningen bij hond en kat (ook 2 nummers), hematopoietische tumoren (ook voornamelijk bij hond en kat), cardiologie bij de hond, enz. Ook in de komende jaren kunnen de lezers weer interessante uitgaven over vakgebieden met betrekking tot de kliniek van gezelschapsdieren tegemoet zien. Er zijn voorts in de afgelopen jaren nummers gewijd aan het respiratie apparaat van het paard en de endocrinologie van het paard. Meer algemene onderwerpen komen ook regelmatig aan de orde : denk aan de uitgaven over farmacovigilantie, klinische immunologie, microbiologische diagnostiek, reiniging en desinfectie en dierfysiotherapie. De practici in de landbouwhuisdierpraktijken zullen ongetwijfeld ook geïnteresseerd zijn in een aantal van de hiervoor genoemde onderwerpen, die in DM nummers behandeld zijn. Toch realiseert de Redactie zich dat zij ook regelmatig aandacht zal moeten besteden aan de behandeling van specifieke onderwerpen met betrekking tot de veehouderij en varkenshouderij. Nu al kan toegezegd worden dat een DM uitgave “in de pen” is over rundveehouderij.
Wat het varken betreft: het laatste nummer betreffende deze diersoort (het DM over hangbuikzwijnen daargelaten) werd in 2005 gepubliceerd: “varkensfokkerij”. Het varken- en dus ook de varkenshouderij- mag zich op het ogenblik in een grote populariteit verheugen. Wel zij gesteld, dat het woord “verheugen” hierin niet altijd op zijn plaats is. Er is namelijk zowel negatieve als positieve publiciteit over het houden van deze diersoort. Hoewel bijna alle inwoners van België en Nederland- vegetariërs uitgezonderd- zich een goed stukje varkensvlees graag laten smaken, wil men daar, zo enigszins mogelijk, niet al te veel geld voor uitgeven. Toch heeft men kritiek op de wijze waarop dit varkensvlees wordt “geproduceerd”. Dit betekent dat de varkenshouderij, en dus ook de dierenartsen, die adviseren, diagnostiek bedrijven en therapeutisch ingrijpen, zich vaak tussen wal en schip voelen ingesloten. Economisch produceren en dierenwelzijn gaan namelijk niet altijd hand in hand, hoewel daar verschillend over gedacht kan worden. Juist in de afgelopen maanden is met name vanuit het RIVM gewezen op het gevaar van resistente bacteriën, die zich zouden kunnen verspreiden onder de humane populatie, vanwege de toediening van profylactische antibiotica aan vooral pluimvee en varkens. Zowel de politiek als de KNMvD hebben hier duidelijke standpunten over ingenomen. De Redactie verheugt zich, dat zij enkele auteurs heeft kunnen vinden, die op o.a. deze onderwerpen met betrekking tot de varkenshouderij uitvoerig en op eigen wijze wilden ingaan in deze uitgave over varkensgezondheid. Met name de eerste auteur, collega Leo van Leengoed, heeft een decennia- lange ervaring op dit vakgebied in binnen- en buitenland: zie ook het CV. De tweede auteur, collega Manon D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 1
Houben, kon met haar praktijkervaring de “finishing touch” aan het artikel geven. Het is niet de bedoeling om in dit redactionele stuk uitvoerig in te gaan op alle onderwerpen, die in het nummer aan de orde komen; wel raadt de Redactie U aan om extra aandacht te besteden aan de hoofdstukken over trauma’s bij biggen, die ontstaan door onoordeelkundig handelen van de varkens-
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 2
houders c.q. hun personeel: daar is nog veel voordeel te halen uit de advisering en educatie van de medewerkers op de varkensbedrijven! De Redactie verwacht, dat ook deze uitgave weer een plaats als standaardwerk met betrekking tot het behandelde onderwerp kan krijgen in uw praktijkbibliotheek.
Inhoudsopgave De Auteurs.
5
1. Inleiding.
6
2. Conventionele varkenshouderij versus biologische en SPF/High Health houderij. 2.1 Reizende micro-organismen. 2.2 Lessen uit het verleden voor de toekomst.
8 10 13
3. Klinische diagnostiek: het uitlezen van adaptatie. 3.1 De blik over de varkens heen laten gaan. 3.2 Van klinische inspectie tot probleemdefinitie. 3.3 Heterogeniteit. 3.4 Interactie tussen varkens in de groep. 3.5 Groepskenmerken. 3.6 Monitoren is iets anders dan afvinken. 3.7 Ken uw dier.
16 16 17 20 23 23 26 27
4. Bedrijfsbezoeken in het kader van bedrijfsbegeleiding. 4.1 Strategisch veterinair beleid. 4.2 De veranderende rol van de dierenarts. 4.3 Valkuilen. 4.3.1. Ongeduld. 4.3.2. Geen agenda. 4.3.3. Geheime kennis is geen kennis. 4.4 Produceren van varkens of van vlees? 4.5 De kiemenzieners. 4.6 Conflict.
29 31 34 35 35 35 35 36 36 36
5. Het vastgelopen bedrijf. 5.1 Hoe moeten we de problemen dan aanpakken?
40 45
6. De dierenarts als coach. 6.1 Er moet een basis zijn om te coachen. 6.2 Euthanasie, het laatste welzijn.
48 51 56
7. Door de auteurs aanbevolen literatuur.
59
Nawoord.
60
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 3
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 4
De Auteurs
Dr. Leo van Leengoed, dipl. ECPHM Studeerde diergeneeskunde in Utrecht en werkte van 1977 tot heden (met een onderbreking van 1984-1986) aan de Faculteit Diergeneeskunde. Eerst werkte hij in de Buitenpraktijk, vervolgens bij Bedrijfsdiergeneeskunde en nu op het Departement Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren als klinisch pathofysioloog. In 1981 startte hij met VAMPP, een database management systeem voor de begeleiding van varkensbedrijven. Van 1982 tot 1996 werkte hij aan het toenmalige CDI te Lelystad als hoofd van het pathobiologisch laboratorium van de afdeling Bedrijfsdiergeneeskunde en Pathologie. Vanaf 1986 werkte hij tevens aan de Faculteit Diergeneeskunde bij de afdeling Bedrijfsdiergeneeskunde en Buitenpraktijk. Hij promoveerde in 1988 op pathogenetisch onderzoek van A. pleuropneumoniae infecties. De loopbaan werd onderbroken door een onderzoeksperiode aan het Department of Medical Microbiology te Athens, Georgia, USA en een tijdelijke missie als long term expert aan de universiteit van Zimbabwe, te Harare. Hij is auteur of co-auteur van meer dan 70 publicaties en heeft zitting in de examencommissie van het European College Porcine Health Management. In 2007 richtte hij samen met Manon Houben PorQ op. Dit bedrijf heeft als doelstelling om de primaire producent te coachen bij het produceren van varkensvlees zonder structureel gebruik te maken van antibiotica.
Drs. Manon Houben Zij volgde haar opleiding tot dierenarts aan de Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht en studeerde af in 1997. In dat jaar vond een grote varkenspestuitbraak in het zuiden van het land plaats. Haar eerste ervaringen met de praktijk zijn gekenmerkt door deze uitbraak. 4 jaar heeft zij gewerkt als 1e lijnpracticus in een gemengde praktijk. In 2001 is zij als docent begonnen bij de afdeling Varkensgezondheidszorg van het Departement Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren van de Faculteit Diergeneeskunde. Daar was zij vooral betrokken bij het onderwijs aan de coassistenten. In 2007 richtte zij samen met Leo van Leengoed PorQ op. Manon geeft invulling aan de dagelijkse uitvoering van PorQ. In dat kader bezoekt zij veel verschillende varkensbedrijven.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 5
Inleiding Dit Diergeneeskundig Memorandum bevat een reflectie op de huidige rol van de dierenarts op het moderne varkensbedrijf, met een blik naar de toekomst. Toen ruim 40 jaar geleden aan de Faculteit Diergeneeskunde een afdeling bedrijfsdiergeneeskunde werd opgericht, was het nog onduidelijk wat dit precies zou moeten inhouden. De consultatieve praktijk uit die tijd voorzag niet in een structurele en strategische veterinaire gezondheidszorg op de bedrijven. Zo ontstond de behoefte bij dierenartsen om meer grip op het veterinair handelen op bedrijven te krijgen en bedrijfsdiergeneeskunde moest hieraan vorm geven. In de beginjaren opereerden we verkennend om het vak identiteit te geven. Tijd werd besteed aan biggen tellen om een idee te krijgen van de productie van een bedrijf. Het zwaartepunt lag vooral op verhoging van de dierlijke productie, want 16 grootgebrachte biggen per zeug per jaar zou in de toekomst niet meer genoeg zijn. Het beeld van de dierenarts was de noeste werker, die vooral buiten in vrijheid zijn beroep wilde uitoefenen. De dierenarts, die zich iedere dag weer liet verrassen door patiënten, beschikte over vaardigheden om ter plaatse lastige problemen op te lossen. Dit beeld bestond zowel bij de omgeving van de dierenarts als bij de dierenartsen zelf. Structuur aanbrengen in werk, protocollair werken en planning waren niet de competenties waarop dierartsen geselecteerd werden. De eerste dierenartsen, die met bedrijfsbegeleiding begonnen, begaven zich op terreinen die door medewerkers van de landbouwvoorlichting, de voedervoorlichting en de melkwinning adviseurs werden bediend. Hun adviezen waren gratis en het was dus erg lastig voor een dierenarts om hier een betaald segment aan toe te voegen. Er was een sterke roep om handelingen in het begeleidingspakket op te nemen, want daar wilde de veehouder wel voor betalen. Dan ontstaat natuurlijk de situatie dat de veehouder, uit kostenoverwegingen, de eenvoudige D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 6
veterinaire handelingen zelf gaat uitvoeren en strategieën bedenkt om het nog iets handiger en gemakkelijker te doen. Het moet vooral praktisch zijn, nietwaar? U zult in deze uitgave vergeefs zoeken naar hoofdstukken over vaccinatie of vaccinatiestrategieën. Ook komt besluitvorming ten aanzien van het wel of niet gebruiken van antibiotica niet aan de orde. Deze aandachtsvelden zijn uitermate belangrijk en maken onderdeel uit van de klassieke kerntaken van de dierenarts. De competenties voor die kerntaken moet de dierenarts blijven ontwikkelen, zodat hij zich op het gebied van therapie en preventie van dierziekten van een professionele autoriteit verzekert. In deze uitgave willen we ons daarom niet richten op het oplossingsgericht handelen van een dierenarts, die bij elk bedrijfsbezoek oplossingen wil brengen en daarom naarstig op zoek gaat naar problemen, die opgelost moeten worden. Dierenartsen die vooral oplossingsgericht werken, houden zich bezig met het operationeel management en interventies hebben een “ad hoc” karakter. Zo’n attitude blokkeert een kwaliteitsgerichte begeleiding waarbij invulling gegeven wordt aan strategisch gezondheidsmanagement. In deze uitgave beogen wij vooral, vanuit onze reflectie op het handelen van de dierenarts in de varkensgezondheidszorg, een beeld te schetsen van het werkterrein van een begeleidend dierenarts. Het ideaalbeeld voor veterinaire bedrijfsbegeleiding is een gezamenlijke inspanning van dierenarts en varkenshouder om bedrijfsdoelstellingen te verwezenlijken waarin dierwelzijn en -gezondheid, volksgezondheid en voedselveiligheid centraal staan. Helaas komt de stuwende kracht, om een dergelijk ideaal te bereiken, nog niet uit de markt. De overheid, EU en de sector moeten mede deze stuwende kracht creëren; anders worden de verliezen in een marginale sector vereffend op dierwelzijn en volks-
gezondheid. De beelden, die in deze uitgave de tekst ondersteunen, zijn niet geselecteerd uit ideale bedrijfssituaties, maar tonen beelden voor reflectie en waar u iets mee moet doen, als u het aantreft bij uw werkzaamheden. Momenteel bevindt de primaire dierlijke productie zich in een fase van snelle professionalisering. Grotere bedrijven zijn naarstig op zoek naar structuur binnen hun bedrijf om dieren gezond te houden. De gezondheid van de dieren blijkt steeds moeilijker onder controle te krijgen en het ontbreekt aan een breed gedragen visie hoe we diergezondheid onder controle krijgen. De kennis die we momenteel hebben over infectieziekten wordt nog onvoldoen-
de gebruikt bij stallenbouw, huisvesting, management, maar vooral de manier van werken op bedrijven behoeft verbetering. Een gewenste werkwijze beklijft alleen op bedrijven, wanneer het hoe en waarom bij eigenaar en medewerkers duidelijk is. Varkensbedrijven hebben medewerkers die protocollair moeten leren werken en die behoefte hebben aan carrièreperspectief. Nog nooit is de behoefte op bedrijven om de gezondheidszorg structureel aan te pakken zo groot geweest. De beschikbare kennis is toereikend om hierin te voorzien. Dus wat let ons? Leo van Leengoed Manon Houben
[figuur 1] De uitdaging is tegemoet te komen aan de maatschappelijke wens om het dierwelzijn te verbeteren in een efficiënte veehouderij, waarbij de kennis, die we hebben om dieren gezond te houden en infecties te voorkomen ook wordt gebruikt. Hier lopen de varkens langs het riool, een prachtige transmissieroute voor veel infecties. De toekomstige systemen om varkens te houden zullen welzijn en gezondheid moeten borgen. Dit kan niet door terug te gaan naar een archaïsche veehouderij waar geen van beiden geborgd zijn. Welke richting gaat de varkenshouderij uit? Terug naar een archaïsche veehouderij is te inefficiënt en heeft te veel risico’s voor de volksgezondheid. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 7
2. Conventionele varkenshouderij versus biologische en SPF/High Health houderij. Verbetering van zowel diergezondheid als dierwelzijn, vermindering van antibioticagebruik en beperking van het risico op zoönosen behoort tot het werkterrein van de dierenarts. Wat is het maatschappelijk verwachtingspatroon ten aanzien van de dierenarts en hoe ontwikkelt dit zich? Gaan wij de ontwikkelingen in de dierlijke productiesector mee vorm geven of wachten we af? Wanneer een nieuw varkensbedrijf in Nederland wordt ontworpen en opstart, stelt men steeds vaker de vraag: conventioneel of ‘high health’, of misschien toch biologisch verder gaan? Gezonde varkens produceren in een duurzame varkenshouderij is een wensgedachte die voorlopig op de maatschappelijke agenda blijft staan. Hoe deze maatschappelijke wensen of eisen ingevuld moeten gaan worden is nog niet te voorspellen. Voor de ondernemer blijft het gissen hoe het overheidsbeleid de komende jaren vorm zal krijgen. Wel kunnen we nu al aangeven, met de kennis die we hebben over infecties, infectiepreventie en therapieën, welke wegen doodlopend zijn en welke scenario’s perspectief bieden.
De hoge dierdichtheid in West-Europa leidt vooral in gebieden die verstedelijkt zijn, zoals Nederland, tot discussies of en in hoeverre intensieve dierlijke productie nog verantwoord is. Veehouders beseffen dat het maatschappelijk draagvlak voor intensieve veehouderij afneemt en daarom ontplooien ze initiatieven om dit tij te keren. Burgers worden uitgenodigd om kennis te nemen van wat er in de stal gebeurt via webcams of door acties “kom in de stal”. Het besef groeit bij veehouders dat men zich steeds meer moet verantwoorden voor het feit dat men dierlijke productie bedrijft en dat toestemming om bedrijven uit te breiden niet meer vanzelfsprekend is. Welzijnsverbeteringen voor dieren komen, blijvend, steeds nadrukkelijker op de maatschappelijke agenda en
Verklein onzekerheden door kennisontwikkeling en vergroot daadkracht door onderbouwde kennis. Maar als emotie regeert over ratio heb je er niets aan. In Nederland kennen we zo’n 180 zoönosen. Slechts enkele zoönosen zijn gerelateerd aan de professionele veehouderij en zijn een potentieel gezondheidsrisico. Toch kunnen de angst voor zoönosen en de angst voor resistentieoverdracht van mens naar dier de relatie tussen bevolking en veehouderij negatief beïnvloeden. Denk hierbij aan ESBL’s (extendedspectrum β-lactamase bacteriën die multiresistent zijn tegen voornamelijk penicillines en cephalosporinen) afkomstig van de intensieve veehouderij, die in toenemende mate een argument kunnen zijn voor politieke keuzes. (http://www.rivm.nl/ziekdoordier) Door burgerinitiatieven worden bestaande streek- en bestemmingsplannen opengebroken en wordt bedrijfsuitbreiding steeds moeilijker. In discussies blijkt emotie belangrijker dan ratio. NIMBY (Not In My BackYard) wordt bij inspraakprocedures over bedrijfsuitbreidingen niet ontvankelijk verklaard, wanneer het bestemmingsplan voorziet in uitbreidingsmogelijkheden voor dierlijke productie. Door beperking van ‘bouwblok’-oppervlakte en een rem op etagestallen komt een beperking van het aantal dieren, dat op een locatie gehouden kan en mag worden, steeds dichterbij en wettelijke maatregelen voor maximale bedrijfsgrootte liggen in het verschiet. De ratio hierachter is onduidelijk.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 8
[figuur 2] Een aantrekkelijke huisvesting waar zeugen buiten kunnen komen en zich tegen de zon kunnen beschermen. Is dit een toekomstbeeld of moet het hek nog open? worden afgedwongen via wet- en regelgeving. Wanneer de discussie over de intrinsieke waarde van het leven van dieren breed maatschappelijk wordt gevoerd, zal ook de consument, die vlees eet, zich moeten verantwoorden. Dit vormt een schril contrast met de stijging van de vleesconsumptie in veel Aziatische landen, die nog decennia lang zal voortduren. Zijn de huidige initiatieven die door veehouders genomen worden, soms in de vorm van verbrede landbouw of veehouderij, die als doel hebben om het draagvlak voor de veehouderij te vergroten, wel een juiste strategie om een duurzame veehouderij in Nederland te vestigen of te behouden? Zijn technische oplossingen voor milieu- en welzijnsproblemen in de intensieve veehouderij wel een antwoord op de vervreemding van de primaire sector? De diepe emotie omdat dieren “verdingensen” en ethische vragen oproept, kan niet worden weggenomen met technische middelen.
Voor veel consumenten staat intensieve veehouderij synoniem voor structureel gebruik van antibiotica en marginale zorg voor dierwelzijn. De biologische veehouderij profileert zich door het belang van diergezondheid en dierwelzijn uit te dragen. Men neemt bewust afstand van preventief gebruik van antibiotica, dat veruit het grootste deel vormt van het antibioticagebruik in de intensieve varkenshouderij. Hoewel men dit preventief gebruik afzweert, ontbreekt jammer genoeg nog een duidelijke visie op beheersing en bestrijding van infectieziekten. De biologische veehouderij focust zich vooral op rassenkeuze, voeding, verzorging en leefomstandigheden van de dieren met als uitgangspunt dat hierdoor “een optimale natuurlijke weerstand” tegen ziekten wordt opgebouwd. Het risico van het zich afkeren van de intensieve veehouderij en het zich oriënteren op alternatieve geneeswijzen is, dat men een archaïsche veehouderij gaat idealiseren zonder gebruik te maken van de verworven kennis van infectieziekten, dierD.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 9
gezondheid en dierwelzijn. Juist voor de biologische veehouderij geldt dat de complexiteit van de variabelen waar men rekening mee moet houden bij de bestrijding van infectieziekten groter is dan bij de intensieve veehouderij en dus meer vakmanschap en kennis vereist is. 2.1. Reizende micro-organismen. Een aantal randvoorwaarden, waar zeker in de toekomst aan voldaan moet worden, is wel duidelijk. Zo is onder meer het structureel gebruik van antibiotica niet verenigbaar met een duurzame varkenshouderij. De wetgever heeft hier al in voorzien door te bepalen dat het niet geoorloofd is productiedieren te houden in een omgeving die de gezondheid en het welzijn schaadt en dat de verzorging van dieren moet geschieden (Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren, ex art 36, 37) door een voldoende aantal personen, dat de nodige kennis en vaardigheden heeft en vakbekwaam is (art. 4; Besluit Welzijn Productiedieren). Wanneer we onze dieren houden zoals het hoort, is
structureel antibioticagebruik niet nodig. Een belangrijke reden, waarom structureel gebruik van antibiotica uit de varkenshouderij gebannen moet worden, is vanwege volksgezondheid. Door structureel gebruik worden niet alleen bedrijfsgebonden infecties gemaskeerd, maar neemt resistentieontwikkeling toe. Door direct contact met varkens, door contact met de omgeving waar varkens gehouden worden of door consumptie van vlees en vleesproducten kunnen mensen in contact komen met resistente bacteriën. Jones e.a. (Nature, 2008, vol 451, 990-994) bestudeerden 335 infectieuze ziekten die tussen 1940 en 2004 op de wereld verschenen. Deze zogenaamde ‘emerging infectious diseases’ ontstonden vooral in West-Europa en in het oosten van Verenigde Staten. Risico’s voor deze infectieziekten vormden zoönosen vanuit de wilde populatie, zoönosen vanuit gedomesticeerde dieren, geneesmiddelenresistentie en door vectoren overgedragen infecties. Voor West-Europa bleken al deze risico’s aanwezig en voor de
[figuur 3] De plaatsen waar “emerging infectious diseases” (Jones e.a. Nature, 2008) zich tussen 1940 en 2004 manifesteerden zijn in geel en rood als hot spots aangegeven. Risico’s voor deze uitbraken vormden a) zoönosen vanuit de wilde populatie, b) zoönosen vanuit gedomesticeerde dieren, c) geneesmiddelenresistentie en d) door vectoren overgedragen infecties. West Europa, Noord-India en China zijn regio’s waar de meeste zoönosen vanuit gedomesticeerde dieren zich manifesteerden. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 10
XDR2 - De familie is compleet!
(1.280 x 1.024) • volwaardig toetsenbord met touch- of balpad • trolley handvat en draagband • geïntegreerd PACS en Image Processing Software • leverbaar in alle kleuren met individueel praktijklogo
Detector: 25 cm x 30 cm actief bereik • 2.040 x 2.520 pixel (5.14 megapixel) • 0,127 mm pixelgrootte 3,9 lijnparen per mm • Casium-Jodide (CsI:TI) scintillator • minder geruis • hogere kwantum effectiviteit • hogere gevoeligheid • revolutionaire Image Processing D.M. •57e jaargang - No. 2 blz. 11 VetZ BV • Middeldiepstraat 58 • 3361 VT Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201
[email protected] • www.myvetz.nl
Gestaltung: RpunktDESIGN Werbeagentur GmbH
XDR2-K: 45 cm x 50 cm x 26 cm (B x H x D) • 18 kg totaalgewicht • 19” capatief touchscreen
huidige veehouderij vormt dit weer een aansporing om uiterst zorgvuldig en terughoudend te zijn met antibioticagebruik en met mens-dier interacties. Hoewel de winter van 2009-2010 voeding gaf aan sceptici van “global warming”, zullen ook vectorgerelateerde infecties toenemen bij mens en dier wanneer de gemiddelde jaartemperatuur stijgt. De toegenomen mobiliteit van mensen, dieren en planten over de aarde is volgens vele auteurs een garantie voor het onverwacht opduiken van pathogene ziektekiemen en vectoren op plaatsen met geschikte biotopen. Wanneer we ons bewust zijn van grotere risico’s op uitwisselen van bacteriën, virussen, parasieten, maar ook resistentiegenen tussen mens en dier, zullen we erg zorgvuldig moeten omgaan met grote dierpopulaties bij dichtbevolkte gebieden. Door de uitwisseling van pathogene micro-organismen tussen mens en dier zo veel mogelijk te beperken, kan deze zorgvuldigheid vorm gegeven worden. Ook het beperken van verspreiding van infecties binnen een bedrijf vormt onderdeel van die zorgvuldigheid. Door verworvenheden van de moleculaire biologie is het mogelijk om virussen, bacteriën en parasieten op DNA (RNA) niveau te sequensen en te typeren. Dit heeft niet alleen tot gevolg, dat de naamgeving van virussen of bacteriën wel eens verandert (Vibrio –> Treponema –> Serpulina –> Brachyspira), maar ook dat men in staat is de verspreiding van agentia te bestuderen. Zo blijkt zowel bij mens als dier MRSA zich te verspreiden via contactnetwerken van individuen. Het voorkomen van clusters van een bepaald type van MRSA binnen een populatie betekent dat interventie, om verspreiding te voorkomen, zeker kansen heeft. Ook bij andere infecties was het voorkomen van infecties in bepaalde clusters bekend. Zo werd in het begin 80er jaren Actinobacillus pleuropneumoniae serotype 9 vooral in Brabant en Limburg aangetroffen, terwijl serotype 2 boven de rivieren voorkwam. En wat betreft Streptococcus suis type 2 infecties beperkten de klinische uitbraken van meningitis zich in het begin 80er jaren tot bedrijven die Engels fokmateriaal hadden geïmporteerd. De inspanningen gedurende de afgelopen decennia van overheid en bedrijfsleven zijn D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 12
vooral gericht op het verminderen van insleep van exotische virale infecties op bedrijven en hebben niet kunnen voorkomen dat diverse virale (PRRSV, PCV2) en bacteriële infecties (S. suis type 2, Clostridium perfringens type C β2-toxine positief) zich razendsnel over de Nederlandse varkenspopulatie konden uitbreiden. De verspreiding van bacteriële infecties tussen bedrijven en binnen bedrijven heeft onvoldoende aandacht gekregen. Enerzijds omdat de beschikbare microbiologische technieken onvoldoende waren om bedrijven te monitoren, anderzijds omdat het besef dat gezonde dieren drager kunnen zijn van infecties nog geen algemeen gedeelde opvatting was. Ook nu nog wordt het optreden van bacteriële infectieziekten door sommigen volledig toegeschreven aan populatiedichtheid en gebrekkig welzijn en krijgt preventie van infectie onvoldoende aandacht. Het is belangrijk om de vraag te beantwoorden waarom een agens, dat niet eens zo infectieus is, zo vaak in populaties voorkomt en zo frequent tot ziekte kan leiden. Het leven in sociale gemeenschappen vergroot de kans op uitwisseling van infecties en dit geldt zowel voor de mens als voor varkens. Bij mieren, die in een hoge populatiedichtheid leven, kennen we diverse mechanismen waardoor de populatie zich beschermt tegen infectieziekten. Er blijkt een genetisch groepsbelang te zijn vastgelegd waardoor zieke mieren zich uit de populatie verwijderen en door hygiëne in de populatie voorkomen dat het broedsel wordt geïnfecteerd. Hoewel varkens geen mieren zijn, is het dringend nodig dat we kennis nemen van natuurlijke mechanismen, waarop een varkenspopulatie zich beschermt of kan beschermen tegen infectieziekten, want infectieziekten vormen de grootste bedreiging van onze varkenshouderij. Dan pas kunnen we meer inhoud geven aan containerbegrippen zoals robuustheid en weerstand, ongedefinieerde termen die veel gebruikt worden in het streven naar een ‘duurzame’ gezonde veehouderij. Zonder ons verder te verdiepen in bovenbedoelde mechanismen, is duidelijk dat er onvoldoende aandacht in de varkenshouderij is voor contactstructuren tussen varkens binnen een bedrijf. De drijfveer van de ont-
wikkeling van de varkenshouderij was en is logistieke efficiëntie, die soms haaks staat op het belang van infectiepreventie. Nu nog kan het voorkomen dat emmers en kruiwagens met mest en nageboorten moedwillig onder de varkenspopulatie van het bedrijf worden verspreid, terwijl afdelingen desinfecteerbakken hebben voor de laarzen. De contactstructuren die op veel van onze varkensbedrijven aanwezig zijn, zorgen ervoor dat infecties zich gemakkelijk op een bedrijf kunnen handhaven. Zo bleek PRV zich op gesloten bedrijven, die nauwelijks 100 zeugen telden, te kunnen handhaven in de vleesvarkens wanneer slechts de zeugen tegen PRV gevaccineerd werden. Door afname van maternale protectie was er een continue aanwezigheid van gevoelige dieren in de mesterij. Vergelijkbare situaties zijn beschreven voor TGE door Pensaert en voor PRRSV door Nodelijk. Sommige managementstrategieën die zijn ontwikkeld, zoals meerwekensystemen, zijn efficiënt in het doorbreken van bepaalde infectiecycli, zoals door Suls beschreven. Omdat de contactstructuren op veel van onze varkensbedrijven tot gevolg hebben, dat bepaalde infecties endemisch blijven, worden die infecties ook verspreid via biggen en varkens die verkocht worden. De ontvanger krijgt alle infecties meegeleverd die het bedrijf van herkomst heeft. Omdat varkens infecties meenemen vanuit de top van de piramide, zou dit een aansporing moeten zijn om bedrijven slechts toe te staan dieren aan te voeren van SPF bedrijven, waar gangbare bacteriële infecties, zoals met A. pleuropneumoniae en S. suis, niet voorkomen.
jaren ervaring met de “Industriemässige Schweinenproduktion”. In het handboek van Prange en Bergfeld wordt het hygiëneconcept beschreven, dat ten grondslag lag aan deze grote bedrijven. Dit concept was vooral gebaseerd op de aanname, dat reiniging en desinfectie van stallen en gebouwen en het isoleren van zieke dieren het infectie- en ziekterisico voldoende konden ondervangen. De grote “Schweineanlage” van vele duizenden zeugen en bijbehorende vleesvarkens kenden een structuur van brigades en “Einsatzgrüppe”, die taakgericht waren georganiseerd. Dit had tot gevolg, dat er geen betrokkenheid was bij het eindresultaat en dat de productie achterbleef bij die in het Westen. In Nederland neemt de bedrijfsgrootte nog steeds toe, maar de schaalgrootte wordt beperkt door bouwblokrestricties en door milieuregelgeving. In 1995 telde Nederland 14,4 miljoen varkens. In 2009 waren dit er nog 12,0 miljoen, met dien verstande dat het aantal biggen dat jaarlijks wordt geëxporteerd ruim 6,1 miljoen bedraagt. Het houden van varkens beperkt zich meer en meer tot een klein aantal gespecialiseerde bedrijven. Zo werd in 1995 tweederde van de varkens gehouden op gespecialiseerde varkensbedrijven en in 2008 was dit al bijna 80 procent. Het aantal varkens in Nederland is slechts met 17% afgenomen, ondanks een halvering van het aantal bedrijven in de afgelopen 15 jaar. De hoeveelheid arbeid op deze bedrijven nam met 35 procent af. In 2008 werden met één arbeidsjaareenheid 1225 varkens verzorgd. In 1995 waren dit nog 765 varkens (CBS).
2.2 Lessen uit het verleden voor de toekomst. De sterke toename van de bedrijfsomvang in de afgelopen 40 jaar kon vooral plaatsvinden door een enorme toename van arbeidsefficiëntie. Bij inrichting van gebouwen is vooral rekening gehouden met stijgende arbeidskosten. Logistieke efficiëntie en automatisering waren leidend bij bedrijfsontwikkeling. De negatieve effecten hiervan op diergezondheid werden niet of onvoldoende onderkend. Hierdoor konden bedrijfsgebonden infectieziekten toenemen in aantal en prevalentie. In het Oostblok had men al
De opvatting dat dieren vooral vanuit de omgeving geïnfecteerd worden en dat door het isoleren van zieke dieren infectieziekten te controleren zijn, was een uitgangspunt voor de bestrijding van infectieziekten in de DDR. Daar bleken grote varkensbedrijven langzaam te vervuilen met gangbare endemische infecties. De “Elemente der Infektionsprophylaxe”, zoals door Prange en Bergfeld beschreven, gaan er vanuit, dat preventie van infectieziekten vooral met orde en netheid bereikt wordt. Deze generatie was immers tuberculose op deze wijze de baas geworden. En lukt dat niet, dan kon D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 13
[figuur 4] Varkensbedrijven (2009) men beroep doen op een heel scala aan antibiotica en chemotherapeutica. Collega Piet van de Kerk beschrijft in “welvarende varkens” (1973) het ‘vastgedraaide bedrijf’. Hij geeft als belangrijkste oorzaak voor het ‘vastdraaien’ een ongericht gebruikt van antibiotica en resistentieproblemen. Hij adviseert om met betere diagnostiek en gericht gebruik van antibiotica dit probleem te ondervangen. Ditzelfde boek kent een voorwoord van collega John Akkermans waarin wordt geschetst welke snelle ontwikkeling de Nederlandse varkenshouderij doormaakt. Collega Akkermans vermeldt, dat de toegenomen kans op factorenziekten of technopathieën kan worden toegeschreven aan de gebrekkige omgeving waarin de dieren worden gehuisvest. De relatie tussen agens en ziekte was namelijk niet altijd eenduidig. Zo konden biggen, waaruit DNTpositieve Pasteurella multicoda werd geïsoleerd, gave conchae hebben en 0 of 1 scoren in het scoringssysteem volgens Done. Bij infectieproeven bleek het Trias van Koch niet zonder meer te bewijzen, omdat aan additionele voorwaarden voldaan moest worden om ziekte te doen ontstaan na infectie. Men spreekt dan ook wel van voorwaardelijke pathogenen, zonder weliswaar altijd de voorwaarden te kennen. Lange tijd werd atrofische rhinitis exclusief toegeschreven aan Bordetella bronchiseptica en omdat vaccins (Kitasato vaccin, Japan) soms effectief bleken, werd deze hypothese ondersteund. Omstreeks 1980 kwam collega Marten de Jong met de hypothese dat toxinogene Pasteurella multocida de oorzaak was van atrofische rhinitis (AR). Het duurde D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 14
enkele jaren voordat dit ook door anderen werd bevestigd. Het Trias van Koch was namelijk niet zo eenvoudig te bewijzen. Het wetenschappelijk duidelijkste, maar erg dieronvriendelijke experiment werd door Pedersen (1986) beschreven. Een van de neusgangen van biggen werd met azijnzuur gespoeld, zodat het trilhaarepitheel van de neus beschadigd werd en vervolgens werden beide neusgangen geïnfecteerd met DNT-positieve (toxinogene) Pasteurella multocida. Slechts in de met azijnzuur behandelde neusgang ontwikkelde een big conchae atrofie. Duidelijk werd meteen door dit experiment dat intact neusslijmvlies ongevoelig is voor de inwerking van DNT en/of voor kolonisatie met P. multocida. De relatie met Bordetella bronchiseptica werd ook meteen duidelijk: Bordetella tast het trilhaarepitheel aan en bevordert zo de kolonisatie van Pasteurella multocida. AR dat toen nog een aangifte-plichtige ziekte was, verhuisde van veewet naar timmerman: de oorzaak, dat de infectie tot ziekte leidde, lag aan het slechte stalklimaat. Stallen moesten verbouwd worden, klimaat moest verbeterd worden en dan hadden we het probleem opgelost. Het AR-probleem in Nederland werd vooral opgelost door selectie op Pasteurella multocida DNT-vrije fokbedrijven, zodat de top van de piramide niet het agens introduceert in de afnemende bedrijven. Het succes dat met AR bereikt is, levert een belangrijk argument om de top van de fokkerij vrij te maken en te houden voor zo veel mogelijk infecties. Welke infecties afwezig moeten zijn in een SPF fokkerij komt later aan de orde.
Hoe dieren ook gehouden worden: zonder infectie geen infectieziekte! Preventie van infecties wordt onvoldoende gebruikt in strategieën om diergezondheid onder controle te houden. Het vrij zijn van infectieziekten geldt voor de gehele varkenshouderij als een belangrijk speerpunt. In de biologische veehouderij staat ziekteresistentie voorop. Hier wordt niet de keuze gemaakt om introductie en transmissie van infectieuze micro-organismen te voorkomen, maar om de ‘innate immunity’ van het varken te verbeteren. Rassenkeuze, voeding, verzorging en leefomstandigheden van de dieren moeten zorgen voor een optimale natuurlijke weerstand tegen ziekten, vermeldt de controlerende organisatie van de biologische varkenshoude-
rij (www.SKALnl). Juist die onderdelen van de ‘innate immunity’ mogen zich verheugen in een groeiende belangstelling. Steeds duidelijker wordt hoe ‘innate immunity’ verweven is met de ‘adaptive immunity’, en dat we hier niet slechts te maken hebben met fagocytose, complementsystemen, maar ook met: TLR’s (Toll like receptors, CD’s (Cluster of Differentiation), defensinen en collectines, glycoproteinen en proteoglycanen die verankerd aan de celmembraan voorkomen, maar soms ook in oplosbare vorm blijken voor te komen en een belangrijke rol te spelen bij de gevoeligheid van de gastheer voor infecties. Werd vroeger nog aangenomen dat innate immunity een statisch onderdeel van de afweer was, meer en meer wordt duidelijk dat ook “innate immunity’ zich dynamisch ontwikkelt en beïnvloed wordt door infecties, voeding, adaptatie aan omgeving en interacties met de mens.
De maatschappelijke positie van het dier in de maatschappij is de afgelopen decennia sterk veranderd en dierenrechten zullen de komende jaren steeds sterker worden verankerd in de wetgeving. De intensieve veehouderij is wereldwijd bezig om de “human factor” zo veel mogelijk uit te schakelen door automatisering en schaalvergroting. Hierdoor wordt de veehouderij “gedehumaniseerd” en dieren “verdingensen”. De argwaan en achterdocht voor de bio-industrie staat in schril contract tot de sympathie waarin de biologische veehouderij zich mag verheugen. Voor veel consumenten staat intensieve veehouderij synoniem voor structureel gebruik van antibiotica. De biologische veehouderij profileert zich door het belang van diergezondheid en dierwelzijn uit te dragen. Men neemt bewust afstand van preventief gebruik van antibiotica, dat veruit het grootste deel vormt van het antibioticagebruik in de intensieve varkenshouderij. In de biologische veehouderij mogen behandelingen uitsluitend curatief worden uitgevoerd en op advies van een dierenarts. Hoewel men preventief gebruik van antibiotica afzweert, ontbreekt een duidelijke visie op beheersing en bestrijding van infectieziekten jammer genoeg. De biologische veehouderij focust zich vooral op rassenkeuze, voeding, verzorging en leefomstandigheden van de dieren met als uitgangspunt dat hierdoor “een optimale natuurlijke weerstand” tegen ziekten wordt opgebouwd. Het risico van het zich afkeren van de intensieve veehouderij is dat men een archaïsche veehouderij gaat idealiseren zonder gebruik te maken van de verworven kennis van infectieziekten, diergezondheid en dierwelzijn. Juist voor de biologische veehouderij geldt dat de complexiteit van de variabelen, waarmee men rekening moet houden bij de bestrijding van infectieziekten, groter is dan bij de intensieve veehouderij en dus meer vakmanschap en kennis vereist is.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 15
3. K linische diagnostiek: het uitlezen van adaptatie. Klinische diagnostiek door lichamelijk onderzoek is de belangrijkste vaardigheid die een praktiserend dierenarts gebruikt bij het vaststellen van ziekten en aandoeningen. Het is een vaardigheid die men alleen goed kan ontwikkelen wanneer men niet alleen beschikt over een grondige kennis van fysiologie, pathofysiologie en ziekteleer, maar ook over kennis over het natuurlijk gedrag van dieren (ethologie) en gedragsadaptatie bij ziekte. In 2008 is van Kuiper e.a. een nieuwe uitgave van “Het klinisch onderzoek van paard en landbouwhuisdieren” (Elsevier, Maarssen 2008) verschenen, waar ook koppeldiagnostiek met specifieke aandachtspunten voor het varken zijn opgenomen (pagina 267-280). Er is een aantal wezenlijke verschillen tussen een koppel dieren en een individueel dier. In een koppel dieren is er sprake van heterogeniteit. Een tweede verschil is dat er sprake is van interactie tussen individuen binnen een koppel. Voorts kunnen effecten van ziekten en aandoeningen soms alleen in koppels worden waargenomen, zoals op een hoop liggen of de fractie gestorven dieren. We nemen verschijnselen van ziekte waar, inclusief de aanpassingen van het dier aan de aandoening. Deze adaptatie kan soms een ziektebeeld maskeren, waardoor de ziekteverschijnselen onopgemerkt blijven. Tijdens routinematige bedrijfsbezoeken wordt veel tijd besteed aan klinische inspectie. Het doel van deze inspectie moet duidelijk zijn, omdat het doel de manier van inspecteren beïnvloedt. Bijvoorbeeld een inspectie bij routinematige bedrijfsbezoeken (onder meer conform artikel 95c Diergeneesmiddelenregeling) is verplicht wanneer dierhouders UDA middelen aan hun dieren toedienen. Deze inspectie heeft tot doel om de door de veehouder ingestelde behandelingen te controleren en te evalueren. In feite gebeurt elk onderzoek om een antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag. Hoe beter de vraag gedefinieerd is, des te D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 16
gerichter het onderzoek uitgevoerd kan worden. • Wanneer er sprake is van ziekte: de veehouder beschikt over en verstrekt aanvullende informatie (anamnese). Doel van de inspectie is om zieke of afwijkende dieren te traceren voor een eventueel nader onderzoek. Ook kan het doel zijn om de veehouder te instrueren en te coachen bij het maken van afwegingen of hij dieren wel of niet moet behandelen. • Wanneer afwezigheid van ziekte moet worden vastgesteld: Inspectie van een gezonde koppel in het kader van verplichte regelingen voor gezondheidsinspectie. Verwacht wordt van de dierenarts dat hij/ zij een uitspraak doet over het “niet aanwezig zijn van verschijnselen” van besmettelijke varkensziekten. 3.1. De blik over de varkens heen laten gaan…. In het klinisch onderzoek is na anamnese, de algemene indruk een belangrijk onderdeel voor men met het algemeen onderzoek begint. De algemene indruk (1) omvat beoordeling van gedrag, houding en gang, voedingstoestand, verzorgingstoestand en in het oog springende klinische afwijkingen. Dit vereist een observatie van individuele dieren binnen een koppel. Bovendien dient te worden gelet op heterogeniteit (2) binnen de koppel wat betreft deze onderdelen. Ook vormen de interactie tussen koppelgenoten (3), de groepskenmerken (4) en groepsgegevens (5) vast onderdeel van de klinische inspectie. Vaak is klinische inspectie het enige onderdeel van het klinisch onderzoek, dat op varkensbedrijven wordt uitgevoerd. De klinische inspectie van varkens op bedrijven is een uiterst inspannende bezigheid en is meer dan “de blik over de varkens heen laten gaan”. De algemene indruk is vooral een beoordeling van individuele varkens,
[figuur 5] De blik over de biggen laten gaan. Het zijn er zo veel, en waar kijk je naar? Een kreupele big, een big die niet overeind komt of die te dun is? Of kijk je naar een big met een tik? Je ziet op deze manier alleen ernstige afwijkingen. hoewel gedrag vaak onderdeel is van interactie met koppelgenoten. Omdat bij observatie van individuele dieren de koppel een belangrijk referentiekader is, worden afwijkingen die algemeen voorkomen lang niet altijd opgemerkt. Voor de veehouder of dierverzorger, wiens referentiekader meestal beperkt is tot het eigen bedrijf, vormt het algemene beeld van zijn varkens doorgaans de norm. De veehouder is zich hiervan bewust en hecht daarom veel waarde aan de waarnemingen en interpretatie van de dierenarts. 3.2. Van klinische inspectie tot probleemdefinitie Bij de klinische inspectie van een koppel kan het doel zijn vast te stellen of er sprake is van verschijnselen van besmettelijke dierziekten. Het doel van klinische inspectie kan ook zijn om afwijkingen waar te nemen en in te schatten of er een mogelijk verband of samenhang bestaat tussen uiteenlopende verschijnselen. In het laatste geval vormen samenhangende
klinische verschijnselen de karakteristieke verschijnselen van het klinische probleem. Deze karakteristieke verschijnselen vormen de inclusiecriteria voor dieren, die representatief zijn voor het probleem. Op basis van deze inclusiecriteria kan men meer dieren uit de koppel selecteren en een kwantitatieve indruk krijgen van het aantal dieren waarvoor die van toepassing zijn. Vervolgens kan men bij deze geselecteerde representanten klinisch onderzoek uitvoeren. De resultaten van dit klinisch onderzoek en de inclusiecriteria moeten op samenhang worden beoordeeld. Het beoordelen van de samenhang van de inclusiecriteria en het wegen hiervan is erg moeilijk in voorschriften of handleidingen weer te geven, omdat het complex is en gebruik maakt van een groot aantal disciplines. Deze vaardigheid wordt ook wel klinische expertise genoemd en om deze expertise te beheersen is vaak een werkzaam leven te kort. Samenhangende inclusiecriteria worden samengevat tot de definitie van het koppelprobleem. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 17
Solubenol
®
100 mg/g
Het wateroplosbare flubendazole voor een doeltreffende en soepele ontworming
● ● ● ● ●
wateroplosbaar flubendazole doeltreffend breed spectrum anthelminticum zeer soepel in gebruik makkelijk voor behandeling van specifieke groepen goed veiligheidsprofiel
© Janssen Animal Health augustus 2010/SOLU/PP/ADV/2010/N/001
Solubenol
®
Solubenol® 100 mg/g, drinkbare emulsie
Flubendazole 100 mg. Doeldieren: Varkens en kippen. Indicaties: Bij kippen: Behandeling van helminthosis veroorzaakt door:Ascaridia galli (volwassen stadia), Heterakis gallinarum (volwassen stadia), Capillaria spp. (volwassen stadia). Bij varkens: Behandeling van helminthosis veroorzaakt door Ascaris suum (volwassen en intestinale larvaire stadia). Dosering: Kippen: 1,43 mg flubendazole (= 14,3 mg Solubenol) per kg lichaamsgewicht per dag oraal toegediend gedurende 7 dagen, (dus 1 g van het product per 70 kg lichaamsgewicht per dag gedurende 7 dagen). Varkens: 1 mg flubendazole (= 10 mg Solubenol) per kg lichaamsgewicht per dag oraal toegediend gedurende 5 dagen, (dus 1 g van het product per 100 kg lichaamsgewicht per dag gedurende 5 dagen). Zorg dat de te behandelen varkens naar hun gewicht gegroepeerd zijn. Dien de dosis eerst toe aan de zwaarste dieren in de groep. Zo vermijdt u overdosering bij kleinere varkens, wat tot een te hoog gehalte aan residuen kan leiden.. Contra-indicaties: Niet gebruiken bij overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of één van de hulpstoffen. Gebruik tijdens dracht, lactatie of leg: Niet gebruiken tijdens de dracht en het zogen bij varkens. De veiligheid van het product werd aangetoond voor leghennen. Het product mag aan deze dieren worden toegediend. Bijwerkingen: geen.Wachttijden: Vlees en slachtafval: kippen: 4 dagen, varkens: 4 dagen. Eieren: nul dagen. Reg Nr.: BE: 616 S 819 F 11 Op diergeneeskundig voorschrift; NL: REG NL 10391 UDA. Verantwoordelijke onderneming: Janssen Pharmaceutica NV, Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse; NL: Janssen Animal Health, divisie van Janssen-Cilag BV, Postbus 90240, NL-5000LT Tilburg. Verdere informatie beschikbaar op aanvraag.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 18
Ontbreken van een probleemdefinitie is de belangrijkste reden voor het falen van diagnostisch onderzoek! Tijdens de opleiding leren diergeneeskundestudenten een probleemlijst te formuleren en deze als uitgangspunt te nemen voor het opstellen van een differentiële diagnose. Onvoldoende wordt in de opleiding nog aandacht besteed aan de samenhang van de onderdelen van de probleemlijst. Bij in groepen gehouden dieren is het wenselijk om deze samenhang te formuleren tot de probleemdefinitie. Voor nader onderzoek is dit van wezenlijk belang, omdat hiermee de inclusie-criteria van de representanten van het betreffende probleem zijn vastgelegd. Zonder probleemdefinitie is voortgezet onderzoek ongericht en levert slechts antwoorden op niet-gestelde vragen. Op het begeleidend schrijven “de varkens hoesten sinds twee weken en reageren niet op doxycycline”, toont de inzender zijn onzorgvuldigheid van werken en onvermogen om koppelproblemen analytisch te benaderen. Nog erger is het wanneer spontaan gestorven dieren worden ingezonden voor onderzoek naar aandoeningen, die zich kernmerken door een hoge morbiditeit en een lage lethaliteit. Met een deugdelijke probleemdefinitie wordt direct duidelijk, dat dergelijke dieren niet binnen de inclusiecriteria vallen. Een probleemdefinitie van een aandoening krijgt men door de volgende criteria na te lopen: De ziekte/aandoening kenmerkt zich door • de verschijnselen (uit algemeen onderzoek) • het verloop (inclusief lethaliteit) • mate van herstel, recidief • leeftijd of productiegroep of toom • aantal gevallen per dag (incidentie en prevalentie) • verspreiding binnen de groep. Hierna kan men een DDx opstellen en/of representanten nader onderzoeken. Is het isoleren van een agens een bewijs van ziekte? De meeste bacteriën hebben geen levende gastheercellen nodig om te overleven. Om die reden is het aantonen van een pathogene bacterie in se- of excreta geen bewijs dat het dier ook daadwerkelijk ziek is van dat agens. Door kwantitatief bacteriologisch onderzoek kan kolonisatie aannemelijk worden gemaakt, hetgeen een relatie met pathologie waarschijnlijker maakt. Door het agens te kweken uit een pathologisch proces, dat karakteristiek is voor een infectie met dat pathogeen, levert men het meest haalbare diagnostisch bewijs. Het isoleren van een agens uit een dier betekent dat het dier of de groep waar het dier in leeft, is geïnfecteerd met dat agens, meer niet! Bij sommige infecties en infectieziekten is het mogelijk om bacteriële toxinen in de gastheer aan te tonen en daarmee het bewijs te leveren dat de bacterie in de gastheer is gekoloniseerd en toxine heeft geproduceerd. Wanneer de verschijnselen hieruit verklaard kunnen worden is de diagnose gesteld. Een voorbeeld hiervan is het aantonen van Clostridium perfringens toxinen in faeces van biggen. Wanneer een virus uit een dier wordt geïsoleerd, betekent dit dat het dier de infectie met dat virus doormaakt. Een virus heeft immers een levende eukaryote cel nodig om zich te vermeerderen.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 19
3.3 Heterogeniteit Niet alle dieren zijn ziek bij een besmettelijke ziekte. Er zullen dan altijd naast zieke ook gezonde dieren aanwezig zijn. De dynamiek van een ziekte in de populatie kunnen we beoordelen aan de hand van ontwikkeling van klinische verschijnselen bij zieke dieren, het aantal dieren dat ziek wordt en de duur van de aandoening. Naarmate de uitleesparameters die we daarvoor gebruiken gevoeliger zijn om een ziekte of aandoening op te sporen, zullen we de ziekte of aandoening in een vroeger stadium diagnostiseren. Grotere sensitiviteit impliceert dat de specificiteit van de uitleesparameters afneemt en dus de kans op een “vals alarm” toeneemt.
Een voorbeeld hiervan is de melkopname van pasgeboren biggen. Het is uiterst moeilijk om bij afwezigheid van extremen verminderde melkopname van pasgeboren biggen vast te stellen. Wanneer verschillen in grootte of buikvulling tussen biggen in de toom gering zijn en de biggen lekker in het nest liggen te slapen, kan toch de melkopname onvoldoende zijn. Onvoldoende voor wat? Wanneer je deze vraag kunt beantwoorden weet je wat je moet onderzoeken. Zo niet, dan heeft onderzoek geen zin. IHOSKA’s (in het oog springende afwijkingen) zijn meestal aan de eigenaar ook opgevallen en daarom krijgt men deze informatie vaak al bij de anamnese. Een valkuil voor de dierenarts is dat men dan ook een interpretatie van de verschijnselen erbij krijgt. Vooral wanneer de veehouder uiteenlopende ziekteverschijnselen, die in verschillende afdelingen worden waargenomen, combineert en tot één ziekte benoemt, is eigen waarneming door de dierenarts essentieel. Heterogeniteit binnen een koppel varkens, wat betreft grootte, duidt op aandoeningen die al een aantal weken spelen en dus mogelijk een uiting zijn van chronische aandoeningen. Het formuleren van ‘achterblijven in groei’ als probleemdefinitie is geen basis voor selectie van acute-fase dieren. Nader onderzoek van chronisch zieke dieren levert meestal geen aanwijzigen op voor een ziekteproces dat relevant is voor de koppel.
[figuur 6] Bijtwangen (“scabby cheeks”) zijn een teken dat een big hard moet vechten om melk te krijgen. De huid aan de voorknietjes en kroonranden is vaak ook beschadigd door het melktrappen. Door kneuzingen van gewrichten en kapsels ontstaat vaak een polyarthritis. Tanden knippen is geen oplossing om tekort aan voeding tegen te gaan, wel om de kans op polyarthritis te vergroten. Opvallende verschillen tussen groepsgenoten, zoals verschillen in grootte, of D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 20
Voor informatie over verminderde voer- of wateropname is men bijna altijd van de eigenaar afhankelijk, tenzij zichtbaar is dat de dieren duidelijk minder buikvulling hebben. In de varkenshouderij bestaat een haast onbedwingbare drang tot uniformeren van koppels. Biggen worden vaak in de kraamstallen al gesorteerd op aantal, grootte en/ of geslacht. Ook na het spenen sorteert men dieren vaak in groepen op basis van grootte of geslacht. Bij inspectie kunnen deze sorteeractiviteiten de waarnemingen vertroebelen en heterogeniteit volledig maskeren.
Dierenartsen, die tijdens de inspectie de interpretatie van hun waarnemingen continu aan de varkenshouder ventileren, kunnen een kopieergedrag van de varkenshouder verwachten, waarbij deze ook communiceert door zijn ‘interpretatie’ mee te delen en niet de observaties. Wanneer de varkenshouder de dierenarts bij de klinische inspectie vergezelt, moet de dierenarts instructie geven hoe je waarneemt en aangeven wat je waarneemt. Als de varkenshouder hier voldoende kennis van heeft, moet de dierenarts de varkenshouder coachen bij een gezamenlijke uitgevoerde inspectie. Het voordeel hiervan is, dat de communicatie tussen dierenarts en varkenshouder over diergezondheid en welzijn aan kwaliteit wint, omdat definities duidelijk zijn. De vervuiling van informatieverstrekking door de veehouder aan de dierenarts wordt duidelijk wanneer een veehouder meldt dat hij “last van circo” heeft, of “last van mycoplasma”. De veehouder noemt dan een agens dat oorzaak kan zijn van een klacht, maar er is geen diagnose gesteld en het agens heeft hij niet gezien. De verschijnselen, die zijn waargenomen, blijven ongenoemd.
Het ‘waarom’ van sorteeractiviteiten en waartoe het leidt: • De omvang van de kraamafdelingen is niet afgestemd op het aantal zeugen dat moet gaan werpen. Bij de bouw van veel bedrijven zijn de bouwkosten bepalend geweest voor de maatvoering. Ook blijken bouwvergunning en MER bij nieuw te bouwen bedrijven bepalend te zijn bij de indeling van het bedrijf. De basis is en moet zijn dat een weekgroep met kraamzeugen in een of meerdere schone afdelingen wordt opgestald, ruim voor de partusdatum (> 5 dagen). Wanneer men te weinig kraamhokken heeft, zijn er te veel zeugen. Omwisselen van tomen, versneld spenen van tomen en diverse andere methoden worden gebruikt om biggen een zoogplaats te geven. Al deze ingrepen leiden tot een toename van contacten tussen tomen, afdelingen en
weekgroepen en dus tot een toename van verspreiding van infecties. Tevens leiden deze noodmaatregelen tot een verkorting van de zoogperiode. De wettelijke zoogperiode moet tenminste 28 dagen bedragen, tenzij biggen in een voor gespeende biggen geschikte huisvesting kunnen worden opgevangen. Dan mag de zoogperiode teruggebracht worden tot tenminste 21 dagen. Het gevolg van te veel kraamzeugen is dat er ook tomen te vroeg gespeend worden en niet aan het wettelijk minimum wordt voldaan. Bovendien zijn biggen, die lichter zijn dan 6,5 kg en weinig voer hebben opgenomen tijdens de zoogperiode, niet geschikt om zonder intensieve zorg en aangepast voer gespeend te worden. • G roepsgrootte van gespeende biggen en beschikbare ruimte in gespeende biggenafdelingen komen niet overeen. Het ideale scenario is dat iedere toom vanaf de geboorte bij elkaar blijft, ook als vleesvarken. Een normaal vastgelegde rangorde geeft sociale rust. De afgelopen jaren is het aantal gespeende biggen zodanig toegenomen dat bedrijven, die meer dan 30 biggen per jaar groot brengen geen uitzondering meer zijn (highly prolific sows, Boulot e.a., 2008). Er doen zich op deze bedrijven vaak twee problemen voor: 1. het aantal beschikbare plaatsen voor gespeende biggen is onvoldoende, omdat het bedrijf begroot is op een biggenproductie van 25 -27 biggen. 2. biggen van tomen kunnen niet bij elkaar blijven. Het gevolg is dat er een te grote menging optreedt van tomen. Wanneer het aantal levend geboren biggen bij zeugen erg groot is, neemt de variatie in toomgrootte en geboortegewicht toe. Structureel worden er dan meer biggen tussen tomen overgelegd, omdat de toomgrootte vaak het aantal beschikbare uierpakketten overtreft en de veehouder graag biggen van gelijk gewicht bij een zeug wil hebben. Wanneer het bij overleggen aan een juist algoritme ontbreekt (PorQSys, dit is een algoritme dat door PorQ ontwikkeld is) om het aantal contacten tussen tomen te beperken, zal het aantal toomcontacten toenemen. Vervolgens zal ook weer een menging optreden in de gespeende biggen afdelingen. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 21
[figuur 7] Het sorteren van biggen is een hergroeperen dat leidt tot rangordegevechten en uitwisseling van pathogenen. Vechten zorgt voor intensief contact zodat die uitwisseling effectief is. Hergroeperen gebeurt vooral na spenen, wanneer de lactogene immuniteit is verdwenen en bij opleg als de maternale immuniteit ver is afgenomen. Twee momenten waarop we infectieuze dieren in de groep kunnen verwachten. Sorteren gebeurt om heterogeniteit in de groep op te heffen. Het oogt gezonder, maar we induceren meer infecties. • Mengen van leeftijdsgroepen of terugleggen van biggen is een dilemma dat men moet voorkomen. De druk om te vroeg te spenen wordt groter, evenals de druk om biggen terug te plaatsen (zelfs van gespeende afdeling naar kraamstal of naar een jongere leeftijdsgroep gespeende biggen). Hergroeperen van gespeende biggen met andere biggen is per definitie een infectieproef. Biggen die achtergebleven zijn in groei hebben meer kans lijdende te zijn aan een infectieziekte en/of infectieus te zijn. Hoe langer na spenen, des te langer ze verstoken zijn van lactogene immuniteit. Anders gezegd: hoe ouder de big, des te groter de depletie van maternale immuniteit. Daarom is de kans groter dat oudere biggen een infectie bij zich dragen. Meer nog, wanneer als systeem verschillende leeftijdsgroepen van biggen worden gemengd, zit er een continuïteit in de “infectieproeven”. Dit is “ideaal” om infecties zoals PRRSV en PCV-2 in de gespeende biggen populatie vast te houden en als “presentje” met de vleesbiggen mee te geven. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 22
• Pleegmoeders en moederloos opfokken is geen oplossing voor te grote tomen. Een ontwikkeling, die op sommige bedrijven wordt gevolgd is het gebruik van zogenaamde “rescue-decks” of nursery afdelingen als systeem om grote tomen zodanig te reduceren, zodat zeugen genoeg melk en spenen hebben voor de rest van de toom. Deze biggen zitten vaak in een container boven de zeug of in een leeg kraamhok. Telkens wanneer de toom gezoogd wordt of de zeug de biggen roept of omgekeerd, ontstaat er onrust in de container en gaan de biggen ook drinken (eten). Dit systeem gaat zowel voorbij aan de wettelijke eis dat een zoogperiode tenminste 28 dagen moet bedragen, als aan een belangrijk onderdeel van de maternale immuniteit: de lactogene immuniteit. De lactogene immuniteit is verantwoordelijk voor de mucosale humorale immuniteit. Secretoire immunoglobulinen van de IgA klasse, die in de uier gevormd worden, zijn bestand tegen proteasen en kunnen in de zogende big op de mucosae van mond en digestietractus aanwezig zijn,
[figuur 8] Een ziekenstal in het midden van het bedrijf, als een kloppend hart, dat wel infecties herbergt. Door de regelmatige aanvoer van zieke dieren houden we de infectiecyclus gaande. Als de biggen voldoende gegroeid zijn krijgt de mester ze. Ook hier heeft de dierenarts verzuimd de veehouder te wijzen op het grote risico om zo infecties, zoals veroorzaakt door PCV-2, PRRSV, S. suis, M. hyopneumoniae, in de populatie te verspreiden. als ook in de respiratietractus door transport van deze secretoire immunoglobulinen door mucosale membranen. Deze lactogene immuniteit duurt even lang als de big zeugenmelk drinkt en verliest zijn effect al grotendeels 24 uur na het spenen. De misvatting bestaat dat colostrumopname gedurende de eerste levensdag de enige immuniteitsoverdracht is, die biggen van de zeug krijgen. Die misvatting wordt nog duidelijker in de agrarische pers wanneer zaken zoals biestmanagement aan de orde komen en men blijk geeft de biologische basis van maternale immuniteitsoverdracht niet te kennen. Recentelijk is een review verschenen (Salmon, 2009) over maternale immuniteit waarbij ook aandacht is gevestigd op overdracht van cellulaire immuniteit via de moedermelk. Voor deze overdracht zijn steeds meer aanwijzingen waarbij de combinatie van zeug met eigen biggen belangrijk is. Dit impliceert dat, wanneer de toomgrootte nog verder toeneemt, split-suckling (kortweg de toom in tweeën splitsen en de biggen om beurten laten drinken) voorlopig de enige oplossing is voor het tekort aan uierpakketten voor biggen. 3.4. Interactie tussen varkens in de groep Tussen dieren in een groep bestaat een interactie. Deze interactie betreft niet alleen een
[figuur 9] Ruimte maakt een groep overzichtelijker en beter te beoordelen op gedrag. Van verre is de krul in de staart te zien. sociale interactie, maar ook een uitwisseling van pathogenen. Sociale interactie met voldoende passende externe stimuli vereist kennis van de gewenste groepsgrootte bij het varken en kennis over de noodzakelijke stimuli. Hoewel een groepsgrootte van 10-80 varkens geen effect op agressie of dominant gedrag hoeft te hebben, zijn grote groepen per definitie samengesteld uit vele tomen. Om spreiding van infectieziekten te beperken, biedt het een voordeel om groepen te beperken tot 2 samengevoegde tomen en zo sociaal stabiele groepen vleesvarkens te maken. Wat zeugen betreft, moet men proberen om zeugen van een bepaalde werpweek bij elkaar te houden. Meese en Ewbank toonden in 1973 aan dat zeugen zelden meer dan 30 individuele zeugen van elkaar konden onderscheiden en dat zowel bij gedomesticeerde als bij nietgedomesticeerde varkens zelden spontaan sociale groepen ontstonden van meer dan 20 dieren. Nog steeds kunnen de resultaten van Meese en Ewbank als uitgangspunt dienen wanneer het belang van de sociale interactie moet worden afgewogen tegen het belang om transmissie van pathogenen te beperken. 3.5. Groepskenmerken Natuurlijk gedrag, dat dieren laten zien op een bedrijf, moet wel als natuurlijk gedrag herkend worden. Kan “rooting” op een betonnen vloer nog als natuurlijk gedrag bestempeld worden? Wat is nog van natuurlijk gedrag over in een gedomesticeerde situatie? Het streven naar dierwelzijn heeft ook zijn keerzijden, omdat gezocht wordt naar D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 23
verbeteringen van welzijn, die onvoldoende rekening houden met diergezondheid. Dit wordt mede versterkt door de opvatting, dat dierziekten in de “oude” situatie hun oorzaak vonden in het gebrek aan dierwelzijn. Infectieziekten namen echter toe door gebrek aan hygiëne en door intensieve contactstructuren als gevolg van opschaling en rationalisatie van productie. Het dagritme van varkens vereist een regelmaat in lichtregime. De gedachte dat varkens slapen als het licht uit is en dan ook beter groeien, is een misvatting die maar moeilijk uit te roeien is. Natuurlijk fourageer- en exploratiegedrag, sociale rangorde en groepsgedrag bij eten zijn nog altijd bij De varkensfluisteraar. Hoewel het converseren met dieren vooral succesvol is in kinderfilms, is de noodzaak om het diergedrag in de varkenshouderij beter te begrijpen zeker geen luxe. Het welzijn van onze varkens krijgt steeds meer aandacht, zowel Europees als nationaal, maar het betreft vaak het ‘welzijn van de vierkante centimeter’. De welzijnseisen betreffen meestal de hardware: de omgeving van het dier. Hoe groot een kraamhok moet zijn en welk gedeelte van de vloer roosters mag hebben of dicht mag zijn. De welzijnseisen worden als kosten gezien, die ergens terugverdiend moeten worden. Helaas is er nog weinig aandacht voor investeringen in de “software”, de deskundigheid van de professionele verzorgers van onze varkens. Personeel op varkensbedrijven krijgen instructie hoe ze bepaalde handelingen moeten uitvoeren en daar blijft het bij. Wanneer men geen kennis heeft van diergedrag is men niet ontvankelijk voor signalen van dieren. Dieren ‘verdingensen’ en verruwing in het omgaan met dieren is dan een groot risico. De belangrijkste borging voor dierwelzijn, als onderdeel van diergezondheid, is deskundigheid en motivatie om voor de dieren te zorgen. Onderricht geven over diergedrag en het monitoren hoe handelingen aan dieren worden uitgevoerd is een taak van de begeleidende dierenarts die het referentiekader moet geven ten aanzien van de omgang met dieren.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 24
onze gedomesticeerde varkens aanwezig. De ontwerpen van nieuwe stallen houden vooral rekening met de minimale wettelijke welzijnseisen. Wanneer bovenwettelijke eisen worden ingevuld, is dit vooral om vergunningstechnische of fiscale redenen. In welzijnsstallen die opgang maken, worden grote groepen dieren bij elkaar gehuisvest met vergrote risico’s voor infectieziekten. De enige mogelijkheid om ziekterisico’s in grote groepen vleesvarkens te beperken is door SPF-biggen te gebruiken, waarbij een aantal (voornamelijk bacteriële) infecties afwezig zijn. Wanneer dit gecombineerd wordt met all-in all-out voor de stal en beter nog voor het hele vleesvarkensbedrijf, zijn vleesvar-
[figuur 10] Geen krul in de staart (ZuidAfrika 2006)
[figuur 11] Groepshuisvesting is op zichzelf voor de zeugen een verbetering, mits goed ingericht en gemanaged. Onbereikbaarheid van voerstations en te gladde, natte, vieze vloeren vormden problemen voor zeugen. Aanloopproblemen, die soms nu nog niet allemaal opgelost zijn, kenmerken menig bedrijf. In zeugenstallen met groepshuisvesting kan het een vieze bende zijn, die oorzaak is van klauwproblemen en witvuilen.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 25
ingepast in de strategie van de biologische varkenshouderij, zodat een succesvolle ziektepreventie terecht centraal staat. Door nu nog de voorkeur uit te spreken voor fytotherapie en homeopathische middelen, isoleert de biologische veehouderij zich van de allopathische geneeskunde, waar de kennis van preventieve diergeneeskunde is ontwikkeld. Hierdoor behoudt de biologische varkenshouderij een wat alternatief karakter, terwijl dit “de gangbare” veehouderij zou kunnen zijn.
[figuur 12] Ziek en gezond op de zeug, een wereld van verschil. kens in grote groepen te houden zonder grote ziekterisico’s. Jammer genoeg is SPF varkenshouderij in Nederland nog geen gemeengoed. De huidige advisering focust sterk op enkele virale en bacteriële infecties die zich aerogeen verspreiden, terwijl de grootste winst zit in afwezigheid van varkensgebonden infecties die zich door dier-dier contact verspreiden. Vrijwaring van die infecties is door voldoende externe “biosecurity” een haalbare optie op SPF bedrijven. Ook in de biologische veehouderij worden niet altijd logische keuzen gemaakt. Men verwacht dat het tot zijn recht komen van natuurlijk gedrag een kerndoel van de biologische veehouderij is. Opvallend is echter dat ziektepreventie voorop staat (www.SKAL. nl). Dit doel probeert men dan te bereiken via rassenkeuze, voeding, verzorging en leefomstandigheden van de dieren. Al deze zaken moeten zorgen voor een optimale natuurlijke weerstand tegen ziekten. Een voorbeeld van een wensgedachte, maar helaas geen strategie om het doel “ziektepreventie” te bereiken. Hopelijk wordt in de nabije toekomst de kennis over verspreiding van infectieziekten D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 26
3.6 Monitoren is iets anders dan afvinken... Dierpopulaties op een bedrijf zijn erg dynamisch. Na enkele weken wordt elke afdeling weer bevolkt door andere dieren. Het vervolgen van dieren is dan ook erg lastig. Meestal vervolgt men leeftijdscategorieën. Daarom is het longitudinaal “beeld”, dat een klinicus denkt te hebben van een bedrijf door zijn klinische inspecties een cross-sectional beeld. Wanneer je om de vier weken een bedrijf bezoekt en de verschillende diergroepen (leeftijds- of productiegroepen) inspecteert, is telkens de samenstelling van de groep anders. Je volgt dus niet de dieren maar je krijgt wel elke keer een indruk van de verschillende leeftijds- en productiegroepen. Ten onrechte wordt die indruk vaak als longitudinaal gegeven geïnterpreteerd en geeft men aan dat de betreffende diergroep een bepaald verschijnsel meer of minder vertoont. Men zoekt naar verklaringen waarom ziekteprevalentie tussen groepen verschilt. Meestal berusten deze verschillen op toeval. Een kleine uitbraak wordt vaak niet onderkend en van een grote uitbraak zie je zelden op het moment van bedrijfsbezoek het eindpunt van infectie waarbij geen nieuwe gevallen meer bijkomen. Het afvinken van een lijst om de gezondheidsstatus vast te stellen, levert geen “status” op maar is een momentopname van een dynamisch samenspel van pathogenen en de afweer van de varkens (zowel “innate” als “adaptive”!). Is het klinisch inspecteren van bedrijven dan onzin? Zeer zeker niet, maar het moet geen leidende rol spelen in de sturing van de manier van werken op het bedrijf met als
Welke infecties moeten afwezig zijn op een SPF bedrijf? De keuze tussen vrijwaring en beheersing hangt zowel af van het betreffende agens als van de contacten en nabijheid van andere varkensbedrijven (introductierisico). Waar men bedrijven niet kan vrijwaren van infecties, is men aangewezen op een beheersstrategie. Soms kan het zelfs voorkomen dat een beheersstrategie op een vermeerderingsbedrijf resulteert in een vrijwaring van infectie bij de vleesvarkens. De meeste infectieziekten, die grote schade geven bij vleesvarkens, geven weinig productieschade bij zeugen. Van een SPF status kan men nauwelijks productieverbetering verwachten voor een zeugenbedrijf, maar de voordelen zitten in de afwezigheid van infecties bij de biggen. Op Nederlandse bedrijven is de kans op introductie van PRRSV, Influenza of M. hyopneumoniae en L. intracellularis zo groot dat vrijwaring regelmatig op teleurstellingen zal uitlopen. Zowel ten aanzien van PRRSV als voor M. hyopneumoniae blijkt het mogelijk om vanuit een besmet of gevaccineerd zeugenbedrijf slachtvarkens te produceren die serologisch negatief zijn voor deze infecties. Voorwaarde is wel dat men een strikt hygiënebeleid voert met beperkte diercontacten, zodat endemische infecties in gespeende biggengroepen afwezig zijn. PCV-2 is een virus dat alleen bij varkens voorkomt en een vrij lange replicatietijd kent. De gastheer ontwikkelt na infectie een immuniteit die het dier tegen herinfectie beschermt. Zeugen geven aan biggen een maternale en lactogene bescherming tegen de infectie. Dus ook geldt voor deze infectie dat speenbiggen niet endemisch besmet hoeven te zijn met PCV-2. Infecties waar vrijwaring zeer wenselijk voor is, zijn infecties door S. suis (verschillende pathogene serotypen), A. pleuropneumoniae (alle serotypen), B. hyodysenteriae en P. multocida (DNT positieve typen). Deze infecties verspreiden zich vooral door dier-dier contact en vrijwaring van deze infecties is voor Nederlandse bedrijven haalbaar. Het voordeel van het combineren van een vrijwarings- en beheersingsstrategie is dat men beter kan anticiperen op introducties van pathogenen en dat door de beheersingsstrategie transmissies van infecties sneller uitdoven en introducties minder vaak tot grote uitbraken zullen leiden. resultaat dat er geen consistente manier van werken is. Te vaak wordt op basis van een enkele bedrijfsinspectie een hele strategie overboord gegooid, omdat de bevindingen tijdens een klinische inspectie als uitleesparameter wordt gebruikt. Hoe moet het dan? Het controleren en analyseren van de manier van werken op het bedrijf vormt de leidraad. Objectief waarneembare resultaten van menselijk handelen vormen de uitleesparameters voor de kwaliteit van werken op een bedrijf. 3.7. Ken uw dier Hoewel bij bedrijfsbegeleiding populatiediagnostiek en populatiedynamica van ziekten steeds meer aandacht krijgen, is de basiseenheid het dier. Kennis van het dier, diergedrag en kennis van de eisen van het dier aan zijn
omgeving, zijn onmisbaar om kwaliteit en niveau van leefomgeving en dierwelzijn in te schatten. Dieren, die in de natuur te vrezen hebben van predatoren, hebben de neiging om zich niet kleinzerig te gedragen bij ziekte. Biggen die ziek zijn, blijken na sectie vaak veel ernstiger aandoeningen te hebben dan vermoed wordt op basis van herhaald klinisch onderzoek. In een aantal gevallen wordt het primaire lijden niet eens klinisch gediagnosticeerd, omdat het dier geen duidelijke ziekteverschijnselen vertoont die houvast bieden bij klinisch onderzoek. Klinische observatie vormt het belangrijkste instrumentarium om ziekte vast te stellen of uit te sluiten. Kennis van het varken en zijn biologisch functioneren is onmisbaar om te voorkomen dat klinische observatie een nutteloze bezigheid is. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 27
toomcontacten plaatsvinden en biggen jonger dan 3 weken worden gespeend. Biggen lichter dan 6.5 kilo zijn te jong en/of te licht om gespeend te worden. Het heeft geen zin om je te focussen op ziekteproblemen bij gespeende biggen wanneer het voortraject niet klopt.
[figuur 13] Bij sectie van zieke gespeende biggen die klinisch zorgvuldig zijn onderzocht, is het vaak een verrassing wat je aantreft bij macroscopische sectie. Omdat het varken niet kleinzerig is, is een klinische inspectie een vrij ongevoelige methode om ziekte te detecteren. Daarom is het zo belangrijk om zeer nauwgezet te letten op verschijnselen die op ziekte wijzen! Zo kunnen pleuritiden onopgemerkt blijven en bij slachting worden de talrijke brides tussen viscerale en pariëtale pleura gesignaleerd. Een aantal referentiepunten kan houvast bieden tijdens inspectie, zoals het individueel speengewicht van biggen. De logistiek op varkensbedrijven maakt dat speengewichten ondergeschikt zijn aan het moment van spenen, want het systeem moet draaien. Te veel kraamzeugen, omdat men anticipeert op een iets lagere worp% na eerste inseminatie, leidt tot te vroeg spenen van zogende zeugen. Dan ontstaat een doorschuifsysteem waarbij veel
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 28
Pijn is bij het varken moeilijk vast te stellen. Pijnuitingen zoals tandenknarsen en kreupelheid zijn herkenbaar en worden direct gerelateerd aan pijnsensatie. Vocalisaties die op pijn wijzen zijn vaak moeilijk te onderkennen. Omdat pijnperceptie een subjectieve gewaarwording is, is het erg lastig om objectieve parameters aan te leggen voor pijn en een beslissingsstrategie te formuleren wanneer pijnbestrijding moet geschieden. Toch moet een eenduidige instructie aan de veehouder gegeven worden wanneer en bij welke verschijnselen een behandeling met pijnstillers noodzakelijk is. Wanneer niet eten, als verschijnsel van algemeen ziek zijn, criterium is voor het toedienen van pijnstillers, kan de afweer van het dier geschaad worden. Pijnstillers hebben naast analgetische werking ook vaak een antipyretisch effect, waardoor koorts wordt tegengegaan. Afhankelijk van het niveau, waarop koortsremming plaatsvindt, zal tevens de afweer van het dier onderdrukt worden. Koorts is een essentieel en effectief onderdeel van de acute fase respons. Pijnstillers vormen dus geen alternatief voor antibiotica.
4. Bedrijfsbezoeken in het kader van bedrijfsbegeleiding. De geschiedenis van de bedrijfsbegeleiding gaat terug tot begin 70er jaren van de vorige eeuw. Voor die tijd werd louter consultatieve praktijk gedaan. Het hoofdstuk bedrijfsbegeleiding uit de map KNMvD Begeleiding Varkensbedrijven (1984) vormt nog steeds een waardevol raamwerk voor de begeleiding van varkensbedrijven. In de 80er en 90er jaren werd de veterinaire bedrijfsbegeleiding vooral bedreven in het kader van productieverhoging. Antibiotica werden uitsluitend gebruikt ter behandeling van zieke dieren. Preventief gebruik van antibiotica was nauwelijks bekend. De aandacht voor voedselveiligheid ging vooral uit naar het voorkómen van infecties bij slachtdieren en residuen van antibiotica, welke als grootste risico voor de volksgezondheid in de toekomst gezien werden. In het begin van de 80er jaren werden database-management systemen ontwikkeld, die analyse van kengetallen eenvoudiger maakten en die een start vormden voor productiebewaking, zodat maximalisatie van biggenproductie binnen ieders verschiet lag (Buurman, van Leengoed, VAMPP 1984). De noodzaak om te komen tot kwaliteitsystemen kreeg eind 80er jaren zijn beslag in het tot stand komen van IKB, een Integrale Keten Beheersing dat een dynamisch kwaliteitssysteem beoogde te zijn. Ten aanzien van kwaliteit geldt altijd dat het zich onderscheidt van zaken die niet die kwaliteit hebben. Jammer genoeg heeft IKB nooit dat kwaliteitsonderscheid kunnen maken. Het draagvlak binnen de sector bleek het onderscheidend vermogen in de weg te staan, dus ook de, in alle opzichten marginale, bedrijven werden en worden binnen de boot gehouden. In de 90er jaren verwerd de bedrijfsbegeleiding tot het uitvoeren van handelingen: bloedtappen en vaccineren. Weliswaar werd de Nederlandse varkensstapel vrij van het
[figuur 14] Een hek, een bak met ?? water en een paadje om langs de bak te rijden. Helpt het? virus van de Ziekte van Aujeszky; de prijs hiervan was hoog. De dierenarts voerde de handelingen uit die hem rechtens waren toebedeeld. De veehouder probeerde op de kosten hiervan te beknibbelen en verwierf het primaat over wat, wanneer en hoelang zijn dieren een medicatie met antibiotica konden ontvangen. De wetgever heeft echter dit primaat exclusief in handen van de dierenarts gegeven. Begin 21e eeuw doet zich de situatie voor dat de dierenarts verantwoordelijk wordt gesteld voor antibioticagebruik in de intensieve veehouderij, waarover hij de zeggenschap heeft verloren, omdat de veehouder bepaalt wanneer bepaalde dieren medicatie krijgen. Het komende decennium zal zich kenmerken door het tot stand komen van een “license to produce”. Door maatschappelijk verantwoord ondernemen kan men deze licentie behouden of misschien wel verwerven. Dit impliceert, dat maatschappelijke eisen ten aanzien van dierwelzijn zullen moeten worden gehonoreerd en op bedrijven volgens kwaliteitsprotocollen wordt gewerkt. Welke taken heeft de bedrijfsdierenarts? • De dierenarts moet, als ambassadeur van het dier, diergezondheid en dierwelzijn op de bedrijven bevorderen. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 29
• De dierenarts bewaakt de dierlijke productie met het oog op de volksgezondheid, waaronder ook voedselveiligheid. • De dierenarts instrueert, coacht en controleert dat handelingen en behandelingen aan/van dieren conform state of the art worden uitgevoerd. • De dierenarts diagnosticeert ziekten en onwelzijn bij dieren en initieert activiteiten ter preventie van dierziekten en welzijnsstoornissen. • De dierenarts onderkent risico’s ten aanzien van arbeidsomstandigheden voor veehouders en medewerkers. Dit betreft onder meer farmaca en omgang met dieren. De dierenarts adviseert hoe met deze risico’s om te gaan.
[figuur 15] Op een varkensbedrijf komen diverse agentia voor, die ook ziekten bij de mens kunnen veroorzaken. Elke vorm van varkenshouderij heeft zijn eigen infectierisico’s. Het is belangrijk om de veehouder te onderrichten welke infecties dat zijn en hoe je jezelf moet beschermen tegen deze infecties. Ook vlekziekte kan een erytheem en lymphangitis bij de mens geven! Hoe kan de dierenarts deze taken vorm geven? • Een deel van de handelingen aan dieren en behandelingen worden op varkensbedrijven door de veehouder of medewerkers zelf uitgevoerd. De kwaliteit van uitvoering is afhankelijk van de kennis en vaardigheden van de dierverzorgers. De scholing van medewerkers en continue controle op uitvoering van handelingen is een D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 30
taak van de dierenarts. De uitvoering van taken en handelingen dient in protocollen te worden vastgelegd, zodat afspraken duidelijk zijn. De basis voor de protocollen is voor alle bedrijven grotendeels gelijk. Bij het opstellen van bedrijfsprotocollen is het gewenst om de medewerkers/veehouder eerst instructie te geven en hen vervolgens het protocol te laten “uitschrijven”, zodat ze zich beter met het voorschrift kunnen identificeren. Door de dierenarts afgegeven protocollen of formularia eindigen nog al eens als SOP (maar nu Standaard Ongelezen Procedure) in een map. Protocollen hebben als doel om kwaliteit te verbeteren door de manier van werken te standaardiseren (Standard Operating Procedure). Taak van de dierenarts is niet alleen om deze standaard manier van werken te actualiseren en te optimaliseren, maar ook om de gewenste manier van werken te borgen. • Men moet niet altijd op dezelfde tijd en dag van de week een bedrijf bezoeken en belangrijkste reden hiervoor is, dat je een overzicht wilt hebben van de manier van werken. Vaste afspraken voor bedrijfsbezoeken op twee- of vierwekelijkse perioden zijn een garantie dat je altijd dezelfde werkzaamheden ziet. Commentaar dat men geeft zal gehonoreerd worden op die dagen dat de begeleidende dierenarts het bedrijf bezoekt. De Engelse term “assessment” verwoordt de taak van de dierenarts: het beoordelen en waarderen van de manier van werken, waarbij de zwakke en sterke punten worden aangegeven. De taak van de begeleidende dierenarts gaat zelfs verder, omdat hij ook het verbetertraject moet begeleiden. • Het programma van de reguliere bedrijfsbezoeken bevat altijd die zaken waarvoor de dierenarts verantwoordelijkheid draagt (zoals handelingen aan en behandelingen van dieren, UDA middelen, inspecties diergezondheid). Een continu assessment van aan de veehouder of werknemers gedelegeerde taken moet een vast onderdeel van de bedrijfsbegeleiding zijn. • Bedrijfsbezoeken dienen, naast assessment van gedelegeerde veterinaire taken,
financierings- en investeringsstrategieën. Ook krijgen beperkingen door regelgeving van overheidswege, zoals de mineralenbalans, erg veel aandacht. De aandacht voor duurzaamheid van de veehouderij is bij varkenshouders en ondernemers vooral gericht op het fysiek kunnen vestigen van een bedrijf met mogelijkheden voor uitbreiding. Ook de beroepsorganisaties zijn hier op gefocust. Opvallend stil is het wanneer het over diergezondheid gaat.
[figuur 16] Ook voor hygiëne geldt: “doe je de juiste dingen en doe je de juiste dingen goed?” De schaar ligt in een bakje met rivanol als desinfectans, terwijl de plastic zakken van zeug naar zeug verhuizen om biggen en nageboorten op te vangen. De witte jerrycan bevat glijmiddel voor vaginale exploratie tijdens de partus om zo het aantal doodgeboren biggen terug te dringen. Veel zeugen werden ziek kort na de partus en sommige zeugen ontwikkelden een cystopyelonefritis als resultaat van ondeskundig menselijk handelen. uitvoering te geven aan het strategisch beleid. Strategisch beleid wordt ontwikkeld in samenspraak met de veehouder/ eigenaar. 4.1. Strategisch veterinair beleid. Om een strategisch beleid te definiëren moeten de doelstellingen van het bedrijf duidelijk zijn. Wanneer door de ondernemer geen doelen zijn gesteld voor diergezondheid of wanneer de doelen niet verder reiken dan reductie van het antibioticagebruik, is geen strategisch gezondheidsbeleid op te stellen. De afgelopen jaren worden varkenshouders overspoeld met cursussen die vooral betrekking hebben op luchtwassers, mestvergisters, warmteterugwinning apparatuur,
Tot voor kort heerste de overtuiging dat diergezondheid simpel maakbaar was en wanneer het door verbouwingsdrukte uit de hand gelopen was, dan was de diergezondheid met een kuurtje of een vaccinatie zo weer op de rit. Ook nu nog heerst bij veel varkenshouders de overtuiging, dat alle “kwaad” (ziekte) van buiten komt en dat met wat laarzen ontsmetten, wat schone overalls in diverse kleuren en een douche voor het personeel al het nodige is gedaan om ziekten buiten de deur te houden. Veel veehouders realiseren zich onvoldoende dat de verwekkers van infectieziekten, die zij regelmatig zien, continu op hun bedrijf aanwezig zijn. Erger nog: de wijze waarop zich de meeste infecties op een varkensbedrijf verspreiden is op instructie van de veehouder. In spaarzame gevallen wordt dit nog ondersteund door een onnozele collega-dierenarts, wiens literatuurkennis niet verder reikt dan de Boerderij of Nieuwe Oogst en dan een veehouder adviseert om mest van biggetjes aan gelten te voeren. Met zo’n opvatting over hygiëne en ziektepreventie heeft het geen zin met varkenshouders te praten over een strategisch gezondheidsbeleid.
[figuur 17] We hebben in de varkenshouderij een cultuur van laarzen deppen in desinfectiebakken. Wanneer moet je je laarzen desinfecteren? Als je naar buiten gaat? Of moet je je laarzen desinfecteren als je naar binnen gaat? Wat is de schone weg? Wat is de vuile weg? (foto: Faculteit Diergeneeskunde) D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 31
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Stresnil
®
© Janssen Animal Health augustus 2010/STRE/PP/ADV/2010/N/001
Stresnil
®
Werkzaam bestanddeel: azaperonum 40 mg per ml oplossing. Reg. Nr.: B: BE-V000673, NL: REG NL 3153 URA. Verantwoordelijke onderneming: Janssen Pharmaceutica NV, Turnhoutseweg 30, B-2340 Beerse; Janssen-Cilag BV, Postbus 90240, NL-5000LT Tilburg. Verdere informatie beschikbaar op aanvraag.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 32
• O pvallend weinig cursusaanbod is er voor varkenshouders over fysiologie en adaptatie van varkens. Het postacademisch cursusaanbod voor dierenartsen van landbouwhuisdieren mist ook een continu aanbod waarmee dierenartsen hun expertise op het gebied van ziektekunde, pathofysiologie, pathologie, infectiologie en farmacologie kunnen vergroten en de ontwikkelingen op relevante gebieden van de epidemiologie, volksgezondheid en hygiëne nauwgezet kunnen volgen. • Doelstellingen van het strategisch beleidsplan kunnen betrekking hebben op biggezondheid, levensduur zeugen, antibioticavrij vleesvarkens produceren, Salmonella vrij produceren of betrekking hebben op strategieën om transmissie van infecties tegen te gaan. Niet alleen dierwelzijn, diergezondheid, volksgezondheid en voedselveiligheid zijn aandachtsvelden voor het veterinaire strategische beleid, maar ook arbeidsomstandigheden en persoonlijke veiligheid kunnen onderdeel uitmaken van strategisch beleid. • Een strategisch plan kan vele zaken ten aanzien van bedrijfsontwikkeling en/ of bedrijfsuitbreiding bevatten en het veterinair strategisch plan is hier een onderdeel van. Valkuil voor een dierenarts is op de stoel van de eigenaar te gaan zitten en zich te bemoeien met zaken die niet tot de kernactiviteiten van de dierenarts behoren.
Om de doelen uit het strategisch plan te bereiken, dient men te beschikken over de juiste “hardware” en “software”. De stallen en inrichting als onderdeel van de hardware krijgen vooral aandacht als het om arbeidsefficiëntie gaat. De software betreft kennis en vaardigheden van veehouder en personeel. Aandachtsvelden, waar de begeleidende dierenarts invulling aan dient te geven, betreffen:
[figuur 18] Wordt de douche gebruikt? Wordt de douche goed gebruikt? Een douchekraan van een hygiënesluis kan, zoals hier, een prachtige plaats zijn voor ”een nestje met eitjes”. Soms kan het gebeuren dat de eigenaar van het bedrijf de hygiënesluis passeert zonder te douchen, terwijl van het personeel en bezoekers verwacht wordt dat deze de douche gebruiken……. • O pleiden van personeel met betrekking tot kennis van het varken en de infecties en ziekten van het varken. • Coachen van de veehouder/manager ten aanzien van het aansturen van zijn personeel en het omgaan met dieren. • Het onderkennen van veiligheidsrisico’s voor mens en dier. • Doelstellingen ten aanzien van gezondheid (mens en dier). Hoe is de status van het bedrijf ten aanzien van diergezondheid? Is er een risicoprofiel? Welke structurele tekortkomingen kent het bedrijf ten aanzien van infecties, diergezondheid en dierwelzijn? De doelstellingen ten aanzien van gezondheid kunnen onderverdeeld worden in preD.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 33
[figuur 19] Een ingenieuze manier om infecties te verspreiden is deze “ziekenbox”. Zieke biggen krijgen zo extra aandacht. Hun feces komen door het rooster bij de andere dieren. Aan de hoeken van de opstelling zijn kettingen bevestigd waaraan biggen kunnen bijten. De dierenarts heeft verzuimd de veehouder te onderrichten welke infecties op deze wijze kunnen worden verspreid. ventie van infecties, preventie van ziekten en verbeteren van dierwelzijn. Deze doelstellingen worden uitgewerkt tot een plan dat meerdere jaren omvat, met concrete jaardoelstellingen. In de bedrijfsbezoeken wordt uitvoering gegeven aan het strategisch beleid. Ieder jaar wordt het strategisch beleid geëvalueerd en wordt de doelstelling voor de komende drie jaar geformuleerd. Het komende decennium zal zich kenmerken door het tot stand komen van de “license to produce”. Door maatschappelijk verantwoord ondernemen ken men deze licentie verwerven. Dit impliceert dat maatschappelijke eisen ten aanzien van dierwelzijn zullen moeten worden gehonoreerd en op bedrijven protocollair zal moeten worden gewerkt en dat deze protocollen op kwaliteit worden beoordeeld. 4.2. De veranderende rol van de dierenarts Dierenartsen worden opgeleid om dieren lichamelijk te onderzoeken, een diagnose te stellen en een adequate therapie in te stellen. In toenemende mate worden dierenartsen ook opgeleid voor een sturende rol in ziektepreventie op bedrijven en om dierenwelzijn te bevorderen. Een competentie, die voor een begeleidend dierenarts essentieel is, betreft de taak als coach, als leraar. Menig dierenarts ervaart binnen het D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 34
eigen gezin dat een correctie of berisping van de kinderen doorgaans pas effect krijgt wanneer die consequent herhaald wordt: het “frappez toujours”. In de opleiding voor dierenartsen is het coachen van veehouders nog niet als noodzakelijke competentie onderkend. Begeleidende dierenartsen ventileren tijdens hun bedrijfsbezoeken een veelheid aan adviezen. Deze adviezen, die vaak waardevol zijn en betrekking hebben op de werkwijze op het bedrijf, worden tijdens de inspectieronde aan veehouders of dierverzorgers verteld. Om een werkwijze gedetailleerd op papier in een bedrijfsverslag weer te geven, kost veel tijd en gebeurt zelden. Veterinaire adviezen eindigen te vaak als een SOP, waarbij de SOP dan niet staat voor Standard Operating Procedure, maar voor Standaard Ongelezen Procedure. Het kan dan ook voorkomen dat tijdens een audit of assessment blijkt dat op het bedrijf niet conform afspraken gewerkt wordt. Een fraai voorbeeld hiervan is dat een veehouder verontwaardigd reageerde op de opmerking van de dierenarts dat de werkwijze op het bedrijf verkeerd was. Bovendien merkte de begeleidende dierenarts op dat hij de correcte werkwijze duidelijk verteld had. De reactie van de veehouder was dat dit wel 10 jaar geleden was. Zonder consequente controle op het opvolgen van adviezen, heeft het geen zin adviezen te geven. Wie is de baas? Duidelijk is dat de eigenaar van het bedrijf baas is op zijn eigen bedrijf en dat een dierenarts wordt ingehuurd voor zijn of haar veterinaire kennis. Op bedrijven, waar de eigenaar ook de uitvoerder is van alle werkzaamheden, is de coaching door de dierenarts soms lastig vanwege de vele rollen die de eigenaar heeft. Competenties, waarin de eigenaar uitblinkt, zijn aantrekkelijker om aan te werken, dan competenties die marginaal bij de eigenaar aanwezig zijn. Globaal kennen we twee typen veehouders: de hoeders en de bouwers. De hoeders sluiten met hun competenties doorgaans het beste aan bij de core business van de dierenarts: het bevorderen van diergezondheid en dierwelzijn. De bouwers, daarentegen, leggen vaak een enorme dynamiek aan de dag en zien
dierlijke productie als een bouwproces dat op elk gewenst moment aan te passen is. Diergezondheid uit een potje of een pakje spreekt bij de bouwers dan ook erg aan. Het grote voordeel van grote bedrijven is dat er meer personen werken en niet alle competenties in één persoon verenigd hoeven te zijn. Op grotere bedrijven hebben de verschillende medewerkers ook verschillende taken en verantwoordelijkheden. Het is slechts mogelijk personen te coachen die taakvolwassen zijn en die tijdig terug rapporteren wanneer zaken niet lopen zoals gewenst. Invoering van personeelsbeleid en carrièreperspectief voor medewerkers leidt tot specialisatie van de medewerkers, protocollering van de werkzaamheden en kwaliteitsverbetering van het productieproces. Echter, grote bedrijven met een lage organisatiegraad, waarbij medewerkers alleen opdrachten uitvoeren, zijn lastig te begeleiden en te verbeteren. Reden hiervan is dat alle zaken, die mis lopen bij de opdrachtgever teruggelegd worden en je dus alleen maar probleempjes aan het oplossen bent. De reactie van de bedrijfseigenaar is dat hij op zoek gaat naar “robuuste” oplossingen met het uitschakelen van de “human factor”. Dit komt het welzijn van de dieren vaak niet ten goede. 4.3. Valkuilen. 4.3.1. Ongeduld. Een ondeugd van veel dierenartsen en van veehouders is ongeduld. Wanneer een interventie niet meteen werkt, moet er iets anders gebeuren want “het heeft al genoeg geld gekost”. Ongeduld wordt vooral gevoed door onkunde. Een veehouder met onvoldoende kennis van biologische systemen krijg je niet ‘vast in de leer’. Hetzelfde geldt voor de dierenarts die wenst te opereren als een deus ex machina en voor elk probleem een oplossing denkt te weten. De druk om oplossingsgericht te acteren wordt voor dierenartsen groter naarmate ze meer op de stoel van de veehouder gaan zitten en hun handelen gestuurd wordt door economische motieven. Sommige praktijken afficheren zich met de competentie dat zij “meedenken” met de veehouder om de rentabiliteit
van het bedrijf te verbeteren. Dan wordt het veterinair handelen gestuurd door marktprijzen die doorgaans behoorlijk volatiel zijn. Begeleiding is het uitvoeren van het strategisch plan, dat geen aaneenschakeling mag zijn van brandjes blussen, maar dat een “brandpreventieplan” is. 4.3.2. Geen agenda. Hoe herkenbaar is het beeld van de begeleidende dierenarts die bij aankomst op het bedrijf aan de veehouder vraagt: “Hoe gaat het?”, en vervolgens door de veehouder uitgebreid wordt gebrieft over wat er de afgelopen tijd allemaal is misgegaan. Wanneer niet duidelijk is voor veehouder en dierenarts wat het programma van het begeleidingsbezoek is, verliest de begeleidende dierenarts de regie over het bezoek. De agenda van een begeleidingsbezoek is het uitvoering geven aan het strategisch plan. Het ontbreken van een strategisch plan leidt er toe dat men structurele problemen op het bedrijf ad hoc probeert op te lossen. Dit leidt tot onrust bij de medewerkers op het bedrijf, omdat de strategie, hoe adviezen moeten worden opgevolgd, onduidelijk is. Het resultaat is, dat men aanmoddert. 4.3.3. Geheime kennis is geen kennis, onkunde is ook geen kennis. Het beschikken over exclusieve kennis of exclusieve recepten om problemen op te lossen, suggereert dat sommige mensen kunnen toveren. Toveren bestaat niet en goochelen berust op illusie. Trucjes om succesvol een structureel probleem op te lossen berusten op bedrog, suggestie of op toeval. Wanneer een begeleider onvoldoende op de hoogte is van de ontwikkelingen op relevante vakgebieden wordt het lastig om een verantwoord strategisch plan voor het bedrijf uit te werken. Het kennen van de eigen kracht, maar vooral ook van de eigen beperkingen, is een voorwaarde voor het uitwerken van een strategisch plan. Het kan noodzakelijk zijn om meer specialistische kennis voor het uitwerken van het strategisch plan in te huren. Daarnaast moet men tijd investeren in het bijhouden van de (internationale) vakliteratuur. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 35
Het zieke aapje. Kennis, vaardigheden en overtuigingskracht om tot goede probleemaanpak te komen zijn noodzakelijke competenties van de dierenarts, die op de door hem begeleide bedrijven een strategisch veterinair beleid heeft en dit ook uitvoert. Structurele en professionele aanpak van bedrijfsproblemen overschrijden menigmaal de competenties van de begeleidende dierenarts. De dierenarts kent zijn beperkingen en beschikt over een professioneel netwerk, dat hij kan raadplegen, zoals de bedrijfskundige consultancy. Menigmaal wordt in de praktijk veel te snel gesproken over oplossingsscenario’s zonder dat het onderliggende probleem concreet in beeld is gebracht, gedefinieerd is en dit voor de varkenshouder duidelijk is .... Veel activiteiten kun je op een bedrijf uitbesteden, maar de eigenaar blijft probleemeigenaar. Toch komt het regelmatig voor dat een veehouder van een bedrijfsprobleem af wil en een ronde tafel conferentie organiseert. Veevoederadviseurs, fokkerijadviseurs, klimaatexperts en dierenartsen verzamelen zich op uitdrukkelijke uitnodiging van de veehouder rondom de tafel. Voor de veehouder heeft deze bijeenkomst één doel: hij wil van zijn probleem -“het zieke aapje op zijn schouder”- af. Degene aan tafel die het eerst zijn schouder aanbiedt aan dit zieke aapje, krijgt het en komt er niet meer vanaf. Tijdens het gesprek wordt vooral gesproken over oplossingsscenario’s, terwijl meestal de probleemdefinitie onduidelijk is. Het functioneren van de veehouder is geen onderwerp van gesprek. Dergelijke bijeenkomsten kennen alleen maar verliezers. Degene die zijn/haar mond het meest kan houden komt er het beste af met slechts tijdverlies. In het geval de dierenarts niet aanwezig is bij een dergelijke conferentie, wordt zonder twijfel een diergeneeskundige oplossing door de overige adviseurs aangedragen. 4.4. Produceren van varkens of van vlees? Het probleem van de veehouder is dat hij produceert voor een blinde markt. Hij kent zijn consument niet. De melkveehouder weet niet waar de melk heen gaat en wat ermee gebeurt; de varkenshouder weet niet wie zijn varkens eet. Ook de pluimveehouder kent de consumenten van zijn eieren of kuikens niet. In veertig jaar heeft zich de schaalvergroting in dierlijke productie voltrokken en deze schaalvergroting is nog steeds gaande. Op zich hoeft dit geen negatieve invloed te hebben op de kwaliteit van het product, maar de markt kent geen intrinsieke stimulans om productiedieren gezonder te houden en het welzijn van de dieren te verbeteren; alleen een intrinsieke stimulans om kosten te reduceren. Daarom zal vooralsnog de overheid een belangrijke taak hebben om de “licence to produce” nader te definiëren en de randvoorwaarden waaronder geproduceerd mag worden daadwerkelijk op de bedrijven te controleren. En de veehouder dient een cultuuromD.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 36
slag door te maken: van varkensproducent naar vleesproducent. De dierenarts moet hem in die richting coachen en niet de veehouder bestendigen in maatschappelijk ongewenste praktijken. Een attitude van een begeleidend dierenarts, die geen gehoor geeft aan de maatschappelijke eisen van volksgezondheid, is laakbaar en deze dierenarts hoort niet in de professie thuis. Zo lang een varkenshouder nog de overtuiging heeft dat hij varkens produceert in plaats van vlees, zal hij zich niet direct verantwoordelijk voelen voor wat de consument op het bord krijgt. Grote afstand tot de consument nodigt uit tot risicogedrag dat financieel beloond lijkt te worden. 4.5. De “kiemenzieners”. Een varkenshouder kan gemakkelijk uit balans gebracht worden wanneer tijdens de klinische inspectie zijn referentiekader ter discussie wordt gesteld. De varkenshouder kent vooral zijn eigen bedrijf en ziet zijn varkens
meerdere malen per dag. Het gemiddelde van zijn bedrijf wordt zijn standaard. Wanneer dit gemiddelde als standaard wordt onderuitgehaald door een dierenarts, moet de veevoedervoorlichter op het matje komen. Omgekeerd, wanneer de veevoedervoorlichter de standaard van de varkenshouder ter discussie stelt, wordt de dierenarts ontboden om de “ziekte” te lijf te gaan. Soms is er al zeer oplossingsgericht door voorlichter en varkenshouder naar de varkens gekeken. Men heeft “vastgesteld” dat “Circo”, “Pears” of “PIA” de oorzaak moet zijn van het “minder doen” van de varkens. De “diagnose” wordt onderbouwd met de mededeling ‘dat diverse bedrijven dit ook hadden. Men is toen gaan enten en nu hebben ze roze wolken van varkens.’ Er zijn dan verschillende scenario’s mogelijk. 1. De dierenarts sluit zich aan bij de “diagnose” van de voorlichter en geeft daarmee aan geen enkele autoriteit op het gebied van varkensgezondheidszorg te hebben. 2. De dierenarts ontkent de “diagnose” van de voorlichter en tovert een andere “diagnose” uit zijn mouw. Ook dit scenario gaat gepaard met medicaties en vaccinaties. De dierenarts denkt hiermee zijn autoriteit bevestigd te hebben, maar de voorlichter voelt zich “gepasseerd” en de varkenshouder denkt: “waarom heeft hij dat niet eerder gezien?”. Ook dit is nog steeds acceptabel voor de varkenshouder, want het gevaar (de “kiem”) komt nog steeds van buiten en het functioneren van de varkenshouder wordt nog steeds niet ter discussie gesteld. 3. De dierenarts verricht opnieuw inspectie en probeert een probleemdefinitie vast te stellen. Op basis van de probleemdefinitie voert hij diagnostiek uit. Hij interpreteert de resultaten van het diagnostisch onderzoek en bespreekt die met de varkenshouder. Het hieruit resulterend advies beoogt een structurele verbetering van varkensgezondheid op het bedrijf. Hier zit de varkenshouder niet op te wachten, want dit betekent meer werk en meer kosten. Ook betekent het advies, dat hij aangesproken wordt op de manier van werken op het bedrijf en de manier waarop de dieren gehouden worden. Dit is toekomstgericht en past
[figuur 20] Keuzes bij conflicten. Onderhandelen is uiteindelijk de enige optie. niet bij een varkenshouder die reactief is op wat hem overkomt en veterinair strategisch beleid schuwt. De varkenshouder kiest een andere dierenarts, die past bij zijn “oplossingsgerichte” werkwijze. Dit is wel een werkwijze die maatschappelijk onaanvaardbaar is. 4.6. Conflict. Wanneer u een conflict hebt, kunt u zich vaak nog het moment herinneren dat het conflict begon en wat de aanleiding was. De afloop van een conflict wordt heel sterk bepaald door de houding waarmee u het conflict ingaat. Dat moment kunt u zich meestal goed herinneren, omdat het een soort emotioneel ‘arrest’ is. Dan is de vraag: waar gaat u voor? Gaat u voor uw gelijk (de zaak) of gaat u voor de relatie. Wanneer u conflicten uit de weg gaat (ontwijken) weet u zeker dat u zowel uw gelijk niet haalt als ook de relatie verliest. Vechten om uw gelijk te krijgen is altijd slecht voor de relatie en toegeven leidt tot verlies van respect en uiteindelijk ook tot verlies van de relatie. Wat overblijft is onderhandelen. Het is dus verstandig om, wanneer een conflict zich voordoet, een onderhandelingspositie te kiezen. Een eerste reactie van: “laten we daar eens over praten hoe we dit op kunnen lossen” laat zeker de mogelijkheid tot onderhandelen open. Onderhandelen leidt vaak tot een bestendiging en een verbetering van de relatie omdat er sprake is van gelijkheid. Hoeveel onderhandelingsruimte hebt u eigenlijk wel? Dat is natuurlijk afhankelijk van waar het conflict over gaat. Wanneer een veehouder zich niet houdt aan de wettelijke voorschriften en u wijst hem daarop, dan kan er een conflict ontstaan. Wanneer het wetteD.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 37
lijk kader u geen ruimte geeft, heeft u geen onderhandelingsruimte. Als u gaat ‘vechten’ bent u mogelijk een klant kwijt en door toe te geven of net te doen of u het niet ziet, compromitteert u uzelf. Omdat u geen onderhandelingsruimte hebt en u zich ook aan de wet moet houden, is er kans dat u zowel de ‘zaak’ als de ‘relatie’ verliest. Hoe is hier aan te ontkomen? Wanneer in de bedrijfsdoelstellingen is opgenomen dat men produceert conform de geldende wet- en regelgeving, dan is het zich houden aan de wet onderdeel van het bedrijfsbeleid. Het bedrijfsverslag biedt de mogelijkheid om waarnemingen te noteren en deze bij bespreking van het strategisch beleid (los van emotie) ter sprake te brengen. Wanneer dan blijkt dat de eigenaar/ veehouder onvoldoende uitvoering wil geven aan wettelijke eisen, is geen bedrijfsbegeleiding mogelijk met inachtneming van de Code (KNMvD 2009). Conflicten ten aanzien van dierwelzijn hebben vaak betrekking op het niet tijdig euthanaseren van dieren met een slechte prognose, lichtregime in stallen dat niet conform de regels is, Enkele jaren geleden hield ik (de eerste auteur) een lezing op een studiedag voor een groep ondernemers, die allemaal een varkensbedrijf hadden. Om wat van de sfeer van de dag te proeven was ik eerder gekomen, zodat ik de spreker die voor mij kwam, nog kon horen. Dit bleek een “bankman” te zijn, die allerlei constructies voor het voetlicht toverde om zonder risico financiering voor buitenlandse bedrijven te realiseren. Het verkopen en terugleasen was al zo aantrekkelijk dat je niet eens besefte dat het over varkensbedrijven ging. Totdat hij vol verve de criteria gaf waarop de kredietwaardigheid van de ondernemer werd beoordeeld. De efficiëntie waarmee een ondernemer de ruimte van het bedrijf benut, werd onder meer als criterium genoemd, waarbij een bedrijf met een bezettingsgraad van 110% als zeer positief uit de bus kwam. Hoe het dan met de naleving van de wet- en regelgeving en vergunningen moest, werd uit zijn verhaal niet duidelijk. Maar ja, waar krijg je een bonus voor?
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 38
beperkte drinkwatervoorziening en te hoge hokbezetting. Al deze zaken zijn strijdig met de gezondheidsdoelstellingen van ieder bedrijf en de dierenarts zal zijn kennis en kunde moeten inzetten om dergelijke veehouders op te voeden om zich aan de wet te houden.
[figuur 21] Dagelijkse inspectie is een verplicht onderdeel van het verzorgen van dieren. Automatiseren en robotisering leiden tot schaalvergroting en steeds meer dieren worden door één persoon gehouden. Het werkschema van medewerkers in de varkenshouderij is zeer zwaar en een dagprogramma van medewerkers zit vol met het verplaatsen van dieren, het schoonspuiten van gangen en afdelingen, het uitvoeren van handelingen aan dieren en het repareren van installaties. Een dood dier kan over het hoofd gezien worden, wanneer te weinig tijd beschikbaar is voor verzorging.
[figuur 22] Overbevolking komt in de cijfers als een hoge bezettingsgraad. Economen zien dat graag, maar de prijs van derving van dierenwelzijn en verhoogd infectierisico staat niet op de economische winst- en verliesrekening.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 39
5. Het vastgelopen bedrijf Ondanks de inspanningen van veehouders en dierenartsen zien we op een aantal bedrijven dat het mis gaat. Dit valt doorgaans nog wel mee op het zeugenbedrijf, hoewel het opfokken van gespeende biggen ook een drama kan zijn wat gezondheid en welzijn betreft! Dan gaat het op het vleesvarkensbedrijf nog slechter, want het vastlopen van een bedrijf komt toch vooral tot uiting bij de vleesvarkens met als resultaat: Vleesvarkensbedrijven met hoge morbiditeit en mortaliteit. De afgelopen jaren worden we in toenemende mate geconfronteerd met vleesvarkensbedrijven waarvan de technische resultaten, ondanks genomen zootechnische verbeteringen, achteruit gaan. Groeicijfers in opeenvolgende perioden vallen steeds meer tegen, terwijl een steeds grotere behoefte wordt gevoeld om medicaties in te stellen tegen ziektegolven die door het bedrijf gaan en te vaccineren tegen endemisch voorkomende infecties. De sterfte op dergelijke bedrijven ligt doorgaans te hoog; te veel varkens blijven sterk in groei achter en teveel dieren kwijnen weg. Sectiegegevens van gestorven varkens of van zieke varkens, die voor diagnostiek worden opgeofferd, laten een zeer heterogeen beeld zien aan infectieziekten en aandoeningen, daar men niet in staat is de typische representanten van de problemen te duiden. Omdat de gevonden sectiebeelden niet consistent zijn, is het niet mogelijk om een eenduidige oorzaak aan te wijzen van de problemen. Het ontbreekt aan een heldere probleemdefinitie, die het toestaat een duidelijke onderzoeksvraag te formuleren. Hetzelfde geldt voor serologisch onderzoek. Longitudinaal of cross-sectional onderzoek van bloedmonsters op antilichamen tegen voorkomende ziekteverwekkers levert slechts de informatie op dat de vleesvarkens gedurende de mestperiode diverse infectieziekten doormaken. Al deze infecties zijn endemisch in de populatie en het is D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 40
zeer aannemelijk dat veel van deze infecties ook endemisch zijn op het vermeerderingsbedrijf. Monitoringprogramma’s laten een wisseling zien aan seroprevalenties en wanneer dergelijk seroprevalentieonderzoek als monitoring het uitgangspunt vormt voor interventies, zoals vaccinatie en/of medicatie, blijft men tobben met hoge morbiditeit en mortaliteit. Verderop volgt een tabel met een opsomming van agentia die we op een doorsnee vermeerderingsbedrijf en vleesvarkensbedrijf kunnen verwachten (met uitzondering van high-health en SPF-bedrijven). Naarmate de bedrijfsomvang toeneemt, neemt ook de kans toe dat aandoeningen ten gevolge van deze infecties zich duidelijker manifesteren door continue aanwezigheid van vatbare groepen. Voorbeelden hiervan uit het verleden kennen we van TGE, ook wel biggengriep genaamd. Bij een uitbraak op een tot dusver onbesmet bedrijf trad een zeer hoge sterfte op bij biggen die jonger dan 2 weken waren. Na enkele weken hadden ook de zeugen de infectie, vaak subklinisch, doorgemaakt, zodat de biggen die daarna geboren werden via de biest lactogene bescherming ontvingen. Dieren die de infectie hadden doorgemaakt waren niet meer infectieus. Het TGEvirus is weinig resistent. Na enkele weken was de klinische TGE-uitbraak tot een eind gekomen. Dit gebeurde echter niet op grote bedrijven, waar wekelijks grote aantallen biggen gespeend werden. Na het spenen verliest de big de lactogene bescherming van de zeug en is na enkele dagen weer gevoelig voor TGE. Pensaert beschreef reeds in 1984 dat op grotere bedrijven de TGEinfectie op deze manier endemisch werd in de gespeende biggen populatie, omdat wekelijks gevoelige dieren werden aangevoerd terwijl er nog infectieuze biggen aanwezig waren. Hoewel het klinisch beeld bij de gespeende biggen milder was dan bij de pasgeboren biggen, gaf de optredende diarree groeischade door de TGE-infectie, maar
er werden ook meer gevallen van diarree door B. dysenteriae (dysenterie) en door E. coli waargenomen. Door het toepassen van een stringent all-in all-out stramien en door een week geen biggen te spenen, konden dergelijke bedrijven de infectie-cyclus tot staan brengen. In feite markeert dit de rationale achter een meer-weken-systeem, dat zeer bruikbaar is om op vermeerderingsbedrijven de continuïteit van infecties bij gespeende biggen te doorbreken.
dit bedrijf wisselde van 10-80% en de titerhoogte varieerde van <0.3 – 3.6 (10 log SN titers). De eradicatie van het virus van de Ziekte van Aujeszky heeft tot oplossing van het beschreven probleem geleid. De eradicatie lukte omdat de stal verbouwd werd en gedurende een periode alle biggen werden verkocht; een “knip” in de infectiecyclus.
Een ander voorbeeld komt uit de tijd dat het virus van de Ziekte van Aujeszky nog veelvuldig op bedrijven voorkwam. Op zeugenbedrijven werden de zeugen meestal gevaccineerd tijdens de zoogperiode. Omdat dit systeem gevoelig bleek voor het missen van zeugen, gelten en beren die niet in de kraamstal kwamen, werd het later gebruik om de gehele zeugenstapel voor de voet weg te enten.
Om de endemische infecties op bedrijven in Nederland tot staan te brengen was het nodig vleesvarkens tweemaal te vaccineren met vaccins die tot voldoende reductie van transmissie van veldvirus leidden. Eenmalige vaccinatie bleek onvoldoende effect te hebben, daar varkens geënt moesten worden, die nog maternale immuniteit bezaten. De aanwezige maternale antilichamen blokkeerden een gewenste immuniteitsontwikkeling. Vaccinatie op een later tijdstip, waarbij men geen last meer had van maternale immuniteit, was geen optie, om-
Wanneer er een introductie van veldvirus in het zeugenbedrijf voorviel, leidde dit veelal slechts bij enkele dieren tot klinische symptomen, die dan niet eens werden gediagnosticeerd of waargenomen. Door het routinematig vaccineren van de zeugen krijgen de biggen een maternale immuniteit, die de biggen meestal tot en met het begin van de mestperiode beschermt tegen infectie. Was een veldinfectie eenmaal in een vleesvarkensbedrijf aanwezig, dan ontstond er door de regelmatige aanvoer van biggen een stroom dieren, die onvoldoende maternale immuniteit bezaten om zich tegen de veldinfectie te beschermen. Door een continue aanwezigheid van infectieuze dieren en gevoelige dieren kon zich de infectie handhaven. Van 1982-1986 heeft een van de auteurs van dit DM een dergelijke casus op een gesloten bedrijf gevolgd. De klinische beelden die werden waargenomen, waren weinig specifiek voor de Ziekte van Aujeszky. De belangrijkste klacht op deze bedrijven was een slechte groei en een te hoge uitval. De sectiebeelden van de gestorven dieren waren weinig consistent; wel werd vaak Actinobacillus pleuropneumonie en torsio mesenterialis als doodsoorzaak gevonden. De seroprevalentie ten aanzien van de Ziekte van Aujeszky bij de slachtvarkens op
[figuur 23] Tenesmus door overmatige gasvorming in het colon. Hoe men van het ene probleem in het andere probleem verzeild raakt. Een gevolg van dysbacteriose door langdurige medicatie met antibiotica. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 41
Wat voor infecties kunnen we op een vleesvarkens bedrijf verwachten? In onderstaande tabel staan de meest voorkomende agentia vermeld. De met een * gemerkte agentia zijn meestal klinisch duidelijker aanwezig op vermeerderingbedrijven dan op vleesvarkensbedrijven. Bacteriën
Virussen
Overige Endoparasieten
C. perfringens* / C. difficile *
Ectoparasieten
S. suis
PCV-2
B. hyodysenteriae
PRCV
S. typhimurium
Influenza
L. intracellularis
PPV
P. multocida
n vele andere zoals E Hepatitis E virus, EMCV etc.
En niet te vergeten de protozoaire infecties die milde verschijnselen bij het varken geven
A. pleuropneumoniae B. bronchiseptica* M. hyopneumoniae M. hyorhinus* H. parasuis* S. hyicus En vele andere zoals E. rusiopathiae H. suis, overige spirochaeten etc. dat dan reeds dieren geïnfecteerd waren en dit niet de endemische infectie doorbrak. Beide voorbeelden uit het verleden kunnen van waarde zijn bij het oplossen van de huidige complexe ziekteproblemen bij vleesvarkens.
dere afdeling (wegkwijnen), te hoge ziekte incidentie en een te lage groei. De ziektes die klinisch worden waargenomen zijn meestal respiratoir (hoesten, tik), maar ook wel worden aandoeningen van de digestietractus waargenomen (diarree).
Wat zijn de klachten doorgaans op zo’n vleesvarkensbedrijf? De klachten zijn doorgaans weinig specifiek en hebben betrekking op te weinig voederopname, te grote heterogeniteit in de koppels, te hoge mortaliteit (tot wel 15%), sterk vermageren van enkele dieren in bijna ie-
Op dergelijke bedrijven wordt veelvuldig gemedicineerd voer of drinkwater gebruikt, zonder dat men het gewenste effect bereikt. Ook worden vaak verschillende vaccinaties aan de dieren toegediend. Het meest toegepast worden vaccinaties tegen PRRSV, PCV-2, Mycoplasma hyopneumo-
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 42
niae, Influenza, Actinobacillus pleuropneumoniae en soms ook tegen Streptococcus suis (autovaccin) en L. Intracellularis. Al deze inspanningen leiden veelal niet tot het gewenste resultaat: vleesvarkens produceren zonder ziekte. Hoe komen we van deze infecties af op het vleesvarkensbedrijf? Het antwoord is eenvoudig: op een vleesvarkensbedrijf komen we van geen van de genoemde infecties af (met uitzondering van ectoparasieten) zonder het vermeerderingbedrijf erin te betrekken. De meeste van deze infecties zijn niet alleen endemisch op het vleesvarkensbedrijf, maar zijn ook endemisch op het vermeerderingsbedrijf. Hierdoor treedt er regelmatig aanvoer van infecties op vanuit het zeugenbedrijf. Over de frequentie waarmee dit gebeurt, is ten aanzien van de genoemde infectieuze agentia weinig met zekerheid te zeggen. Wel kan men reeds op het zeugenbedrijf maatregelen doorvoeren waardoor versleep van infecties niet of minder frequent geschiedt. Een drastische methode om van de genoemde infecties af te komen is depop-repop: het opnieuw opstarten van een bedrijf met diermateriaal dat vrij is van genoemde ziekten. Men spreekt dan wel over SPF dieren, wanneer door onderzoek is komen vast te staan dat de populatie vrij is van met name genoemde ziektekiemen. De term SPF dient gepaard te gaan met een specificatie van de agentia waarvoor men vrij is. Men spreekt van High-Health Status wanneer de populatie klinisch vrij is van veel voorkomende varkensziekten zonder dat door onderzoek is onderbouwd dat de populatie ook vrij is van de agentia die deze ziekten kunnen veroorzaken. Gezien de moeite die moet worden gedaan om de prevalentie van infecties op conventionele bedrijven omlaag te krijgen, zou opstarten of uitbreiden van bedrijven slechts mogen worden toegestaan met SPF-dieren. Bestaande bedrijven zullen door het verbeteren van de manier van werken en door vaccinatie tegen sommige infecties de prevalentie van infecties omlaag moeten krijgen.
Is door middel van vaccinatie of een vaccinatie strategie te bereiken dat het bedrijf vrij wordt van (een aantal van) genoemde ziektekiemen? Eradicatie van het virus van de Ziekte van Aujeszky is succesvol gebleken door het toepassen van een stringent vaccinatiebeleid. Vaccins werden speciaal voor dit doel ontwikkeld en getest op de mate waarin transmissie van het virus in een geënte populatie werd gereduceerd. Ook bij de mens is het gelukt om het pokkenvirus uit te roeien door vaccinatie. Bij bacteriële infecties is dit nog niet gelukt. De vaccins die tegen de meeste agentia zijn ontwikkeld, hebben tot doel het dier te beschermen tegen de ziekteverschijnselen die veroorzaakt worden door het betreffende agens. Van de beschikbare vaccins tegen PRRSV is aangetoond dat vaccinatie een verkorting geeft van de viraemie. Het blijkt erg lastig om aan te tonen dat door vaccinatie de transmissie van het veldvirus wordt geblokkeerd. Bij zogende en gespeende biggen zien we op zowel geënte als op endemisch geïnfecteerde bedrijven een sterk gereduceerde transmissie van veldvirus. Mogelijk dat maternale immuniteit een betere blokkade van transmissie van veldvirus geeft dan actieve vaccinatie. Of dit werkelijk zo is en wat het achterliggend mechanisme dan zou zijn is niet bekend. Wel kunnen we op vermeerderingsbedrijven ervoor zorgen dat de gespeende biggenpopulatie vrij blijft van veldinfectie en dat op deze manier een vleesvarkensbedrijf gevrijwaard kan worden van PRRSV. In hoeverre PRRSV ziekte veroorzaakt bij vleesvarkens is in Europa nog steeds onduidelijk. Er is wel in toenemende mate bewijs dat bijkomende virale (PCV-2) of bacteriële ziekten (M. hyopneumoniae, A. pleuropneumoniae) in ernst en aantal toenemen in aanwezigheid van PRRSV. Op grotere zeugenbedrijven blijft PRRSV endemisch, omdat er altijd voldoende infectieuze en gevoelige dieren aanwezig zijn om de infectie gaande te houden. Wanneer een strikte scheiding tussen opfokgelten en zeugen wordt doorgevoerd, is zelfs op grote bedrijven gebleken dat de veldinfectie uitdoofde. In feite heeft men dan een werkwijze waarbij men met succes de transmissie D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 43
van een infectieus agens met een Ro tussen 2-5 blokkeert door beperking van contactstructuren. Het monitoren van de biggenstroom van vermeerderingsbedrijven op PRRSV geeft belangrijke informatie over de effectiviteit van de hygiëne strategie op het bedrijf. Het beste vaccin. Een vaccin dat resulteert in het voorkomen van “infectieuze” dieren, is erg aantrekkelijk voor ziektepreventie. Virus heeft levende eukaryote cellen nodig om zich te repliceren en dus heb je levende dieren nodig. Een zeer effectief vaccin, om transmissie van virus tussen dieren te blokkeren en het zo uit een populatie uit te roeien, zou dan een vaccin zijn dat in acute dood van het gevaccineerde dier resulteert, zodra dit in contact komt met veldvirus. De “klinische” bescherming ontbreekt dan volledig. De “ruimingen”, om grote ziekte-uitbraken in te dammen, voorkomen dat dieren infectieus worden. Dit gebeurt erg grof omdat we niet weten welke dieren at risk zijn. Gelukkig kunnen grootschalige ruimingen in de toekomst bij uitbraken van Klassieke Varkenspest voorkomen worden door vaccinatie met DIVA-vaccins (Discriminating Infected from Vaccinated Animals). De strategie om een virus uit een populatie door vaccinatie uit te roeien kan alleen succesvol zijn wanneer door vaccinatie voorkomen kan worden dat dieren infectieus voor het veldvirus worden. Natuurlijk mag het virus niet in meerdere gastheren voorkomen. Hoeveel virale infecties kennen we bij het varken waar deze strategie succesvol zou kunnen zijn? Hoe passen we deze vaccins toe? Hebben we de bijsluiter gelezen? Meestal worden in Nederland vleesvarkens opgelegd voordat ze een infectie met PRRSV hebben doorgemaakt. Op grote vleesvarkensbedrijven is PRRSV vaak endemisch aanwezig. Door de continue aanvoer van biggen, die veelal seronegatief zijn, is het uiterst onwaarschijnlijk dat louter door middel van vaccinatie een vleesvarkensbedrijf vrij gemaakt kan worden van D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 44
PRRSV veldvirus. Ook voor het vleesvarkensbedrijf geldt dat een werkwijze moet worden gevolgd waarbij stallen vrij blijven van PRRSV veldinfectie. Op het vastgedraaide bedrijf komen meer infecties voor zoals die, welke veroorzaakt worden door PCV-2, M. hyopneumoniae, A. pleuropneumoniae en S. suis. Een aantal overige infecties zal ook wel voorkomen, maar die zitten niet als routine in het onderzoekspakket. Nu de druk om minder antibiotica te gebruiken steeds groter wordt, nemen steeds meer veehouders hun toevlucht tot vaccins. Een andere werkwijze betekent inleveren van vrijheidsgraden voor zowel veehouder als practicus en protocollair werken is nog niet populair. De laatste jaren hebben we een toename gezien van het gebruik van vaccins tegen Mycoplasma hyopneumoniae (enzootische pneumonie). Van dit vaccin is in veldstudies aangetoond dat het een groeiverbetering geeft en een vermindering van de pneumonische aantasting van de longen. De beschikbare vaccins zijn niet in staat om dit agens van het bedrijf te eradiceren. Toch blijkt het ook op bedrijven mogelijk, door beperking van contactstructuren, vleesvarkens groot te brengen die aan het eind van de mestperiode nog seronegatief voor enzootische pneumonie zijn. De beschikbare vaccins tegen Influenza zijn dode vaccins, die bewezen hebben onder experimentele condities een vermindering van de koorts te geven tijdens het doormaken van een veldinfectie. Het is niet aangetoond dat deze vaccins de spreiding van veldvirus tegengaan. De split-unit vaccins die beschikbaar zijn tegen Actinobacillus pleuropneumoniae hebben bewezen de sterfte tengevolge van deze infectie te reduceren, maar blijken niet in staat om infectie te voorkomen. Ondanks vaccinatie kunnen dan ook regelmatig abcessen en pleuritis tengevolge van deze infectie worden aangetroffen. Vaccinatie is vooralsnog geen optie om deze kiem uit de populatie te krijgen.
De toename van meningitis tengevolge van Streptococcus suis heeft geleid tot het produceren van zogenaamde autovaccins. Deze vaccins zijn afgedode bacteriële culturen, afkomstig van isolaten van het bedrijf. Ten aanzien van de effectiviteit van deze autovaccins bestaat grote onduidelijkheid. Op basis van vroegere dierexperimenten (Alexander & Clifton-Hadley) kan men verwachten dat de mortaliteit tengevolge van meningitis in homoloog gevaccineerde dieren afneemt. Een verandering van serotype of zelfs veranderingen binnen een serotype bij de zeugen op het bedrijf kan aanpassing van het vaccin noodzakelijk maken. Een ander probleem bij het produceren van deze vaccins is standaardisatie op een voldoende hoge OD (optical density, hetgeen een maat is voor het aantal cfu/ml), waardoor het onzeker is of het vaccin wel voldoende antigeen bevat. Met dergelijke autovaccins is het niet mogelijk de kiem van het bedrijf te eradiceren. S. suis autovaccins worden bij zeugen toegepast, waarbij men tracht maternale bescherming aan de biggen via de biest door te geven. Aangezien de halfwaardetijd van maternale immunoglobulinen 19-21 dagen bedraagt, kan men verwachten dat bij vleesvarkens dit maternaal effect al verdwenen is. Gebruik van autovaccins bij jonge biggen gaf op sommige bedrijven aanleiding tot anaphylaxie en sterfte. Los van de grote twijfels die er zijn ten aanzien van beoogde effectiviteit van genoemde vaccins, hebben aan zeugen toegediende vaccins ook als nadeel dat aanwezige maternale immuniteit een gewenste immuniteitsontwikkeling bij jonge of pas opgelegde biggen in de weg kan staan. Wat is het effect van medicatie? Bij problemen wordt medicatie altijd ingesteld op basis van klinische symptomen en/of sectiegegevens van gestorven dieren. In het laatste geval beschikt met soms ook over een bevestigde diagnose (bacterieel of viraal). Omdat de verschijnselen bij de vleesvarkens zo weinig specifiek zijn, heeft men geen idee, waartegen men behandelt. Het effect van medicatie valt bijna altijd tegen. Hoewel de gebruikte antibiotica werkzaam zijn tegen de meest genoemde bacteri-
ële verwekkers, blijven de dieren drager van deze bacteriën. Zodra de medicatie stopt neemt de ziekte incidentie weer toe. 5.1. Hoe moeten we de problemen dan aanpakken? 1. Uitsluiten, dat ernstige tekortkomingen in huisvesting en klimaatbeheersing als belangrijke risicofactoren ten grondslag liggen aan de problemen. Bedrijven die een bezettingsgraad van 120% halen, mogen misschien populair zijn bij de bank, maar zijn vanwege risico voor diergezondheid en door de schade aan dierwelzijn volledig onacceptabel. Het mag duidelijk zijn dat bij inadequate huisvesting en slechte klimaatbeheersing verdere inspanningen om ziekten te beheersen weinig kans maken. Ondernemers die niet Maatschappelijk Verantwoord willen Ondernemen hebben vaak een erg korte horizon voor hun bedrijf, zodat alles draait om kostenreductie en niet om kwaliteit van het eindproduct. 2. Bewust omgaan met contacten en het zodanig beïnvloeden van contactstructuren dat transmissie van infecties wordt tegengegaan. Wanneer een groep biggen in de mesterij wordt opgelegd, hebben deze dieren al een voorgeschiedenis wat betreft infectieziekten. De meeste infecties verspreiden zich door dier-dier contact. Naarmate er meer diercontacten zijn geweest vanaf de geboorte, neemt de kans toe dat de genoemde ziektekiemen zich meer in de populatie verspreid hebben. Tijdens of kort na de geboorte raken jonge biggen besmet met diverse pathogenen, zoals A. pleuropneumoniae, S. suis, E. coli, B, hyodysenteriae. Naarmate de zeugenpopulatie “schoner” is (dus de proportie dieren, dat geïnfecteerd is met een bepaalde agens kleiner is), zullen er meer tomen vrij zijn van betreffende agentia. Door massaal biggen over te leggen kan men bijdragen aan verspreiding van dergelijke agentia. Wanneer men een algoritme gebruikt gericht op beperking van toomcontacten, dan kan dit effect verminderd worden (PorQsyS: Deze instructie om biggen over te leggen beperkt niet zozeer het totaal aantal overgelegde bigD.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 45
Eenvoudig, betrouwbaar en stabiel – Software voor efficiënt praktijkbeheer
easyVET is de software voor eenvoudig en efficiënte informatiebewerking in de diergeneeskunde. Praktijkmanagement, zoals u het altijd al had willen hebben. Alle functies op de juiste plekken, intuïtief en eenvoudig te bedienen. Arbeidsstappen, processen en taken sluiten perfect op elkaar aan. All-inclusive-systeemkaarten maken de gehele behandelingsregistratie op een centrale plek mogelijk. Optimale workflow en de grootst mogelijke flexibiliteit staan voor een zeer efficiënte behandeling in alle bereiken: bij kleine dieren, grote dieren en paarden, in kleine praktijken en grote praktijken, stationair en onderweg.
D.M. 57e jaargang - 58 No.• 23361 blz.VT 46Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 •
[email protected] • www.myvetz.nl VetZ BV • Middeldiepstraat
ziektekundig oogpunt ongewenst groepen te formeren uit verschillende afdelingen met gespeende biggen. Afdelingen van gespeende biggen en liefst hokgenoten bij elkaar houden en zo weinig mogelijk mengen. Menging van groepen geeft een verhoogd risico dat diverse infecties kort na opleg aanslaan.
[figuur 24] Biggetjes zijn op zoek naar melk en krijgen niets. Soms worden biggen nog na de 2e levensdag overgelegd naar een andere toom. Daaruit blijkt dat de veehouder onvoldoende kennis heeft van het ontstaan van de rangorde bij tomen en het herkennen van de eigen biggen door zeugen. Met dit soort kennis en ondersteuning in de toepassing ervan, kan de dierenarts waardevolle toevoeging leveren aan het bedrijfsmanagement. gen, maar wel het aantal contacten tussen tomen). Biggen die slecht groeien en daarom niet het gewenste speengewicht behalen, dient men niet naar andere afdelingen over te leggen, daar men juist met deze biggen een vergrote kans heeft infecties over te brengen. Dit geldt niet alleen voor biggen tijdens de zoogperiode, maar natuurlijk ook voor gespeende biggen en groepen opgelegde vleesvarkens. Per definitie is het verplaatsen van slecht groeiende of zieke varkens naar andere afdelingen met klinisch gezonde dieren verkeerd. Voor ieder bedrijf zal gezocht moeten worden naar de meest praktische omvang van diergroepen die bij elkaar blijven vanaf de geboorte tot aan de aflevering (op basis van kraamafdeling of week van geboorte). Het sorteren van biggen bij opleg naar gewicht en geslacht dient uitsluitend binnen de geformeerde groep te geschieden. 3. Van vooraf aan beginnen: dus bij de vermeerderaar. Aangezien groepen biggen bij opleg zeer kwetsbaar zijn doordat de maternale bescherming tegen de meeste infectieziekten is verdwenen, is het vanuit
4. Biggenvrij of biggenarm maken van het vermeerderingsbedrijf teneinde infectieketens te onderbreken. Men kan dan onder meer denken aan 3-4-5weekse systemen, waarbij om de drie, vier of vijf weken biggen worden gespeend en zeugen geïnsemineerd. 5. Vaccinatie: nee tenzij men enige zekerheid heeft dat die infectie, waartegen men wil vaccineren verantwoordelijk is voor de problemen. Uit het voorgaande is gebleken dat inzet van vaccins een specifiek doel moet dienen: het bestrijden van de infectie waar het vaccin voor ontworpen is. Zoals eerder vermeld zal men eventuele effecten van vaccinatie vooral kunnen merken in verminderde ziekte prevalentie. De veelheid aan infecties die op dergelijke bedrijven voorkomt, maakt dat inzet van vaccins de prevalentie van enkele ziekten misschien doet afnemen, maar de prevalentie van andere infecties zal toenemen. 6. Aangezien op dergelijke bedrijven veel infecties voorkomen, is het infectierisico voor gevoelige dieren groot. Het zal daarom maanden duren voor effect gezien wordt van genoemde maatregelen. 7. Niet genoemde factoren die een rol kunnen spelen bij het vastlopen van vleesvarkensbedrijven, zoals genetische achtergrond (denk aan Tempo-beren) en de kwaliteit van de varkenshouder, zijn veelal in beperkte mate te beïnvloeden. Wel is aan de kwaliteit van het personeel op grote bedrijven veel te verbeteren door opleiding, motivatie en het bieden van loopbaanperspectief. Op grotere bedrijven zijn taken en verantwoordelijkheden doorgaans duidelijker dan op familiebedrijven. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 47
6. De dierenarts als coach Coachen is een interactief proces dat beoogt zowel de kwaliteit van het product als de competenties van de medewerkers te verbeteren. Er zijn diverse cursussen en zelfstudieboeken beschikbaar om de techniek van coachen te leren (o.a. Coaching and Mentoring , ISBN 1-59139-435-X), maar het beheersen van de technische vaardigheden betekent niet dat je ook kunt coachen. In feite bestaat het coachings-proces uit vier stappen; 1. Observatie van de manier van werken en vaststellen van de behoefte om de werkwijze te verbeteren. Tijdens bedrijfsbezoeken observeert de dierenarts het bedrijf. Systematisch observeren van de manier van werken betekent dat men niet altijd op een vaste dag of op vooraf afgesproken tijden het bedrijf moet bezoeken. Observatie kost tijd, omdat men moet begrijpen en vastleggen wat er gebeurt. Dit betekent dat men een flowchart moet maken van bedrijfsprocessen, taken en verantwoordelijkheden. Bedrijfsprocessen die men observeert, moeten vervolgens gedocumenteerd en beoordeeld worden. De eigenaar of manager dient van de documentatie kennis te nemen, nog voor deze beoordeeld is. Wanneer het bedrijf beschikt over SOP’s, of deelneemt aan een kwaliteitssysteem zoals IKB, beschikt men over een procesbeschrijving als uitgangspunt. De beoordeling van bedrijfsprocessen, taken en verantwoordelijkheden vormen uitgangspunt voor discussie met de bedrijfseigenaar of manager. De onderwerpen die het meest voor de hand liggen om mee te beginnen zijn het identificeren, verzorgen en behandelen van zieke dieren (inclusief bedrijfsformularium) en de routine behandelingen. Bij PorQ wordt de manier van werken op een bedrijf vastgelegd met een camera. Dit systematisch vastleggen met een zogenaamde gezondheids- en hygiëne beoordeling is een zeer basale vorm van auditing waarbij het werkproces wordt beoordeeld. Door het periodiek vastleggen van de manier van werken is niet alleen verbetering aantoonbaar, D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 48
[figuur 25] De kleurstrepen op deze biggen en hun variatie in grootte geven aan dat ze heel wat hebben meegemaakt. Heel wat meegemaakt wat betreft behandelingen en reizen van kraamhok naar kraamhok. Welke strategie zit hierachter, of doet men maar wat? Speurwerk is nodig om te achterhalen wat er gebeurt op een bedrijf. Pas wanneer jij weet wat er gebeurt is het mogelijk om varkenshouders en medewerkers te coachen naar een verantwoorde werkwijze. maar heeft men een uitgangspunt voor het coachen van de veehouder en zijn medewerkers. De behoefte aan coachen wordt door het beeldmateriaal duidelijk en bespreking van het beeldmateriaal levert veel respons en betrokkenheid van de veehouder en zijn medewerkers op. 2. Discussie en vaststellen van afspraken De volgende stap dient goed voorbereid te worden. Valkuil hierbij is dat er een discussie ontstaat of de weergave wel een juiste is. Het is daarom beter om de te bespreken onderwerpen te beperken tot die werkwijzen die objectief met beelden vast te leggen zijn. De documentatie van werkwijzen in de vorm van presentatie (beeldmateriaal) dient als uitgangspunt voor de discussie. De presentatie dient een overzicht te geven van
[figuur 26] Met onze handen hebben we het meest direct contact met varkens. We hebben geen cultuur om onze handen regelmatig te wassen. Deurkrukken op bedrijven zijn stille getuigen van onderschatte transmissieroutes. Een groot vermeerderingsbedrijf (2400 zeugen) had een stijging van het aantal doodgeboren biggen. De manager besloot het kraamstalpersoneel een premie te geven wanneer het aantal doodgeboren biggen beneden een bepaalde waarde bleef. Deze doelstelling werd meteen gehaald. De gemiddelde toomgrootte (dood + levend) daalde wel enigszins. Na enige tijd werd PDS (Periparturient Dysgalactia Syndrome) vastgesteld en bleken er te veel gespeende zeugen te zijn die vermagerden. Hoewel ook hier diverse problemen door elkaar leken te lopen, werd vastgesteld dat zeugen die werden afgevoerd met veel verliesdagen leden aan cystitis en pyelonefritis. Een verbod om geboortehulp en oxytocine injecties te geven loste de problemen op. Na twee maanden was het PDS probleem opgelost, de biggensterfte tijdens de zoogperiode gedaald en kwamen nauwelijks meer gevallen van cystitis en pyelonefritis voor. de huidige werkwijzen op het bedrijf, zonder daar direct een waardeoordeel over te uiten, maar de veehouder en medewerkers hun eigen beelden laten verslaan door ze te laten vertellen wat ze zien. Dit leidt meestal direct tot een discussie, waarbij de eigenaar/
[figuur 27] Hygiëne is de beste preventie tegen vaginitis en vestibulitis, welke zeker een risico voor fertiliteitstoornissen kunnen vormen. Zeker geen reden om door middel van antibiotica de zeugenstapel op te schonen. Zeker wel een reden om de veehouder de beginselen van hygiëne bij te brengen. Veehouders kennen soms het normale puerperium niet en dan wordt een natuurlijk proces met antibiotica behandeld omdat men niet weet wat normaal is. manager tracht te verantwoorden waarom zaken op deze wijze gebeuren. Een sterktezwakte analyse rolt hier meestal uit, omdat men de eigen zwakke punten onderkent wanneer ze op beeld te zien zijn. Het aanvullen van commentaar met sterke kanten kan zeer nuttig zijn, zodat balans in de discussie blijft en het geen foutenparade wordt. Wanneer u en de eigenaar/manager/personeel het eens zijn over de juistheid van de vastgelegde informatie, gaat u vervolgens nogmaals systematisch de presentatie door waarbij u een waardeoordeel over de onderdelen geeft. Dit dient direct gekoppeld te worden aan werkwijzen die wenselijk zijn, omdat ze deel moeten uitmaken van de bedrijfsdoelstellingen (gezondheid en kwaliteit). Deze discussie blijkt soms uiterst lastig te zijn omdat men wel zegt dat diergezondheid en dierwelzijn onderdeel zijn van de bedrijfsdoelstellingen, maar dat kostenbeheersing de enige leidende factor is. Het resultaat van de tweede stap moet zijn dat de dierenarts/begeleider en de eigenaar/ manager het eens zijn over: • de doelstellingen ten aanzien van diergezondheid en dierwelzijn • het opnemen van gezondheids- en welD.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 49
zijnsdoelen in de bedrijfsdoelstellingen • afspraken over het bereiken van gezondheids- en welzijnsdoelstellingen. Deze doelstellingen moeten SMART geformuleerd worden (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel (dus draagvlak), Realistisch, Tijdgebonden). 3. Actief coachings traject. Zodra het onderwerp vast staat en het te bereiken eindresultaat is vastgesteld kan een coachings traject gestart worden voor de bedrijfsmedewerker(s). De cyclus die hierbij gevolgd wordt is de volgende: door interactief instructieonderwijs leert men de medewerker(s) kennen en het niveau van hun basiskennis. Ontbrekende kennis en nieuwe ontwikkelingen op het betreffende gebied kan men repareren of invullen door
instructie of cursorisch onderwijs te presenteren. Interactief onderwijs is hierbij belangrijk, zodat eigen ervaringen van de medewerkers ingebracht worden en getoetst worden aan hetgeen geleerd is. Het gebruik van nieuwe kennis vergt dat voortdurend feed-back gegeven en ontvangen moet worden aan en van de medewerkers over hun ervaringen. Wanneer medewerkers een nieuwe, verbeterde werkmethode invullen, is het verstandig om de medewerkers hiervan een samenvatting te laten maken. Die samenvatting vormt de SOP die de medewerkers volgen en waar men zich aan houdt. Timmer een bedrijf niet dicht met SOP’s, (want dan worden dit standaard ongelezen procedures) maar beperk de SOP’s die met medewerkers gemaakt zijn tot de kernactiviteiten die u coacht.
Wat willen we bereiken? Wanneer de bedrijfsdoelstelling op een hoog abstractieniveau is ingevuld, zoals betere gezondheid, minder antibioticagebruik, dan moet er een veel specifiekere inhoud aangegeven worden, zodat verbeteringen in het traject kwantitatief waarneembaar zijn. Meetbaar is PRRSV-vrije biggenstroom, M. hyopneumoniae-vrije mestperiode, dagdoseringen per dierjaar, etc. Wie zijn erbij betrokken? Wanneer huisvesting of voeding onderdeel van de doelstellingen vormt, dienen eventuele begeleiders, deskundig op deze onderwerpen, in het traject betrokken te worden met in acht name van SMART afspraken. Waar gaan we het doen? Het bedrijf vormt meestal het decor voor het coachingstraject. Scholing en instructie (bijvoorbeeld kraamstal-managementcursus) kan soms beter in een andere omgeving worden gegeven, omdat cursisten dan minder defensief zijn en meer open staan voor “nieuwe kennis”. Wanneer gebeurt het? Coaching vormt een integraal onderdeel van de bedrijfsbegeleiding. Soms kan het aantrekkelijk zijn om trainingen aan groepen te geven. Kostenoverweging speelt hierbij een rol en interactie tussen medewerkers kan effectief zijn voor de borging van afspraken. Welke delen van de doelstelling zijn esssentieel? Die onderdelen van de doelstellingen die vallen binnen de competenties van de dierenarts, zoals volks/dier-gezondheid en dierwelzijn. Waarom willen we dit doel bereiken? Het houden van productiedieren betekent risico’s ten aanzien van volksgezondheid en diergezondheid en welzijn. Duurzaam ondernemen betekent rekening houden met de maatschappelijke eisen ten aanzien van dierlijke productie. Zorgvuldigheid en risicomijdend gedrag vormen daar onderdeel van.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 50
4. Monitor traject. Vervolg en onderhoud van de SOP (die een aanvangsdatum en een levensduur heeft waarop herziening nodig is) en het borgen dat SOP’s worden nageleefd is onderdeel van het monitoren. Dit betekent dat nieuwe medewerkers of invalkrachten ook de afgesproken werkwijze moeten hanteren en daarvoor de instructie krijgen. In feite is coachen een vorm van permanente educatie met de volgende onderdelen: observatie (hoe werkt men, wat weet men), discussie (de manier van werken tegen het licht houden), actief coachen (de gewenste manier van werken bij de medewerkers eigen maken), en vervolgens monitoren (gebeurt het zoals het hoort of is bijsturing nodig). Voldoende kennis en enthousiasme bij coach en gecoachte is voorwaarde om succesvol te zijn. Wanneer kennis of betrokkenheid bij eigenaar en medewerkers ontbreken heeft coaching geen zin. Men kan zich terecht afvragen of deze bedrijven gewenst zijn in de dierlijke productie. 6.1. Er moet een basis zijn om te coachen. Coachen is een activiteit van een dierenarts om bij zijn leerlingen, in dit geval dierhouders, de ontwikkeling van vaardigheden te stimuleren èn om kennis toe te passen èn om normen en waarden in de dagelijkse manier van werken te verankeren. In feite is voorgaande een combinatie van “coaching” en “mentoring”. In het eerste geval komt het initiatief van de dierenarts en in het tweede geval komt het initiatief van de veehouder. Wanneer een veehouder nooit zijn dierenarts als mentor raadpleegt, is er iets mis. In veel gevallen ontbreekt het bij de veehouder aan een stimulans om zijn vaardigheden, zijn werkwijze te ontwikkelen. Dan is kritische zelf-reflexie vaak lastig op de agenda te krijgen. Er moet dan weer iets goed mis gaan om een ieder wakker te krijgen. Het ruwe en ondeskundig werken met pasgeboren biggen kan soms leiden tot onnodige ziekteproblemen en zelfs sterfte. De oorzaak is dan direct terug te voeren op ondeskundigheid van de dierverzorger en nalatigheid van de dierenarts om de dierverzorger en veehouder voldoende op te
leiden om diergeneeskundige handelingen, die door de veehouder mogen worden toegepast, lege artis uit te voeren. Verbazend is het op sommige bedrijven dat zo veel biggen de (be)handelingen overleven. Op een groot varkensbedrijf, waar gedurende enkele jaren een totaal aantal van ruim 350 zieke biggen is geëuthanaseerd en waarop vervolgens sectie is verricht, maakte duidelijk dat de aandoeningen waaraan de biggen leden voor ruim 40% waren veroorzaakt door ondeskundigheid van de dierverzorgers bij het behandelen van biggen. De door de varkenshouder geïnduceerde aandoeningen door ondeskundige (be)handelingen van de afgelopen jaren (meerdere bedrijven ) betroffen onder meer: 1. Eenzijdig afhangend oor door verlamming veroorzaakt door trauma van de Nervus auriculopalpebralis. Wanneer biggen bij een oor worden opgetild kan deze zenuw afscheuren. Soms treedt herstel op na 6-8 weken. 2. Spinale ataxie tengevolge van beschadiging van het ruggenmerg. Het is geen uitzondering dat een dierverzorger niet kan aangeven waar de ruggenwervels in het halsgebied lopen. Om “zogenaamd” de ruggenwervels te ontwijken wordt te ver ventraal een injectie gegeven. Het betreft dan vaak een ijzerpreparaat dat perivertebraal of soms zelfs in de spinale ruimte wordt gedeponeerd. Afhankelijk van het trauma kan soms herstel optreden. De voorwaarden waaronder varkenshouders mogen vaccineren zijn per 7 juli 2003 definitief vastgesteld. Hiervoor is de kanalisatieregeling diergeneesmiddelen en gemedicineerde voeders gewijzigd. Hierin is o.a. bepaald dat door de varkenshouder een cursus ‘Adequaat vaccineren’ moet worden gevolgd alvorens zelf te mogen enten. Dit geldt helaas niet voor het injecteren van andere farmaca dan vaccins. De wijze waarop injectievloeistoffen, naalden en injectiespuiten meestal worden bewaard, laat zien dat basale hygiëne ontbreekt. 3. Het ongeoorloofd mengen van tulathromycine en ijzerpreparaten is bij sommiD.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 51
Dirigeer de dekplanning
Maprelin
®
® Janssen Animal Health augustus 2010/MAPR/PP/ADV/2010/001
De veilige bronst booster voor zeugen en gelten Eerste GnRH voor varkens Specifieke FSH vrijgave Stimuleert de bronst Verkort het gemiddeld interval spenen-bronst • Vermindert het aantal dekdagen • Verbetert de reproductieresultaten • • • •
Maprelin
ate um
R
Map r
R
n eli
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 52
Re g
®
Maprelin 75 µg/ml oplossing voor injectie bij varkens Peforelin 75,00 µg/ml. Doeldier: Varkens (zeugen en gelten). Indicaties: Voor biotechnisch gebruik en bedoeld voor behandeling van groep of koppels: • Inductie van de oestruscyclus bij zeugen na het spenen • Inductie van de oestrus bij geslachtsrijpe gelten na behandeling voor het remmen van de oestruscyclus met behulp van progestagenen. Dosering en toedieningsweg: Dosering in µg Peforelin en ml Maprelin per dier. De dosering is afhankelijk van de pariteit. Primipare zeugen: 24 uur na het spenen van de biggen: 37,5 µg = 0,5 ml; Multipare zeugen: 24 uur na het spenen van de biggen: 150 µg = 2,0 ml Gelten: 48 uur na beëindiging van de medicatie voor de inhibitie van de cyclus: 150 µg = 2,0 ml. Intramusculaire injectie. Voor enkelvoudige toediening. Gebruik automatische spuitapparatuur voor de injectieflacons van 50 ml en 100 ml. Contra-indicaties: Niet gebruiken bij prepuberale gelten, in geval van onvruchtbaarheid of bij algemene gezondheidsproblemen. Niet gebruiken bij overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of een van de hulpstoffen. Bijwerkingen: Geen waargenomen. Wachttermijn: Varken: (Orgaan)vlees: Nul dagen. Reg.: NL: REG NL 103809 - UDA; BE: BE-V344303. Op diergeneeskundig voorschrift. Verantwoordelijke Onderneming: Veyx-Pharma GmbH, Söhreweg 6, 34639 Schwarzenborn, Duitsland. Verdere informatie is beschikbaar op aanvraag.
S Y N C O R I S
®
een veehouder werden deze gevallen als streptococcen-biggen aangeduid. De oorzaak van het lijden was een perforatie van het gehemelte en monddak door het ondeskundig ingeven van orale medicatie met een zogenaamde “pigpump”. De medicatie betrof soms amoxicilline (off label!), colistine of toltrazuril. Door trauma van het monddak ontstond een hypofysitis. In de meeste gevallen was het perforatietrauma niet meer zichtbaar.
[figuur 28] Wanneer injectievloeistoffen zo bewaard worden en wanneer dit het beeld is van de omstandigheden waaronder ze worden toegediend, dan is de veehouder of verzorger niet “taakvolwassen” en wordt niet voldaan aan de voorwaarden van de kanalisatieregeling (code GVP-IKB). Dergelijke beelden tonen aan dat het op een dergelijk bedrijf ontbreekt aan structuur, kennis, zorgvuldigheid en hygiëne. Aan verzorgers op dergelijke bedrijven kan geen behandeling van dieren worden overgelaten. De dierenarts die UDA middelen levert op dergelijke bedrijven handelt onzorgvuldig en in strijd met regelgeving. ge veehouders populair. In voorkomende gevallen bleek het mengsel geïnfecteerd met een tulathromycine resistente Clostridum sp. Bij de biggen die op deze manier met het mengsel subcutaan of intramusculair werden geïnoculeerd, ontstond bij ca 15-20% cyanose aan de kop. Bij nader onderzoek bleek dit een maligne oedeem, waaraan de aangetaste dieren dan ook vaak stierven. 4. Abces van de hypofyse met verschijnselen van meningo-encephalitis of centrale ataxie. De verschijnselen verschilden vaak niet van een meningitis, veroorzaakt door Streptococcus suis. De biggen hadden menigmaal nystagmus. Door
5. Eenzijdige tibialis-paralyse en necrose van de achterpoot. (zie ook Tijdschr. Dierg., 1985). Wanneer jonge biggen bij de achterpoot worden opgetild en in de gestrekte poot wordt een injectie gegeven, is het risico groot dat takken van de Nervus ischiadicus worden beschadigd. Wanneer de rami muscularis van de N. tibialis worden beschadigd, staat de big met de aangetaste poot overkoot. De sensible rami cutaneae zijn ook vaak beschadigd, met als gevolg dat de big geen pijnsensatie meer heeft in een groot gedeelte van de ondervoet. Beschadiging van de poot leidt dan regelmatig tot aanvreten van de lesie door hokgenoten. Tot 20% van de dieren kunnen na dergelijke injecties zenuwbeschadiging hebben en na 1-2 weken overkoot staan. Deze aandoening, die altijd eenzijdig is, herstelt zelden. 6. De systemen om biggen te fixeren bij het castreren onder CO2 bedwelming maken gebruik van een beugel die de achterpootjes strak tegen de onderbuik drukt. Bij het aanspannen van de beugel kan trauma van de rug optreden. Omdat de
[figuur 29] Zorgvuldigheid bij het fixeren van jonge biggen voorkomt fracturen. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 53
osteomyelitis die meestal ter hoogte van T12-T13 ontstaat uitsluitend bij borgjes wordt waargenomen, is het zeer aannemelijk dat dit trauma tijdens castreren ontstaat. De osteomyelitis leidt soms tot fractuur van de wervel of tot compressie van het ruggenmerg. De spinale ataxie die het gevolg is van trauma heeft een matige tot slechte prognose en de meeste dieren zullen hiervan niet herstellen. Een ander verschijnsel, dat voort kan komen uit trauma, zijn de zogenaamde knikbiggen of kinky backs. Het beeld heeft sterke gelijkenis met de ziekte van Scheuermann bij de mens. Hoewel er een genetische predispositie bestaat (h 2 ~0.3) is trauma van ribben of wervels tijdens de behandelingen van biggen een belangrijke risicofactor. Een incidentie van ruim 10% knikbiggen, ging terug naar 1% nadat ander kraamstalpersoneel in dienst werd genomen. 7. Het slijpen van tandjes is als routine niet meer toegestaan en mag uitsluitend op indicatie van de dierenarts geschieden (ingrepenbesluit). Omdat tandjes bij biggen eenzelfde bouw hebben als tanden bij de mens, zal zowel knippen als slijpen de pulpaholte van de tand open kunnen leggen. Ontsteking van de tandwortel kan resulteren in een wortelabces dat pijnlijk
[figuur 30] Tandjes knippen/slijpen is geen oplossing om vechten bij biggen te voorkomen. Een alveolitis leidt tot tandwortelabcessen en polyarthritis. In extreme gevallen, zoals hier, raakte de gehele bovenkaak ontstoken. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 54
is bij het eten. Regelmatig worden bij biggen, waarbij de tandjes geslepen zijn, dit soort wortelabcessen waargenomen. 8. Het couperen van staarten is nu nog toegestaan, maar vermoedelijk zal in de nabije toekomst couperen van staarten in de EU verboden worden. Wanneer de staarten erg kort gecoupeerd worden, blijkt het maar zelden mogelijk om wondinfectie te voorkomen. De biggetjes schuren op de korte staartstomp wanneer ze zitten of opstaan. Soms leiden deze ontstoken stompjes tot metastatische processen in het ruggenmerg of worden periarticulaire onstekingen en abcessen in de achterhand gezien. De meeste stompjes genezen zonder complicaties. 9. De preventie van diarree zal moeten voortkomen uit hygiëne. Vaccinatie kan hierbij voor sommige infecties, zoals neonatale E. coli diarree en C. perfringens diarree, een belangrijke hulp zijn. Wat niet helpt, noch ter preventie, noch als therapie is orale rehydratie met vies verontreinigd water. Wanneer in kraamhokken (vaak tegen de achterwand, waar vooral de kleinere biggen gaan plassen en defeceren) drinkbakjes worden geplaatst met ORS (orale rehydratie solutie) waarin naast zout ook glucose zit, zal dit water binnen enkele uren sterk verontreinigd zijn met kiemen zoals Proteus spp. en Pseudomonas spp. Pasgeboren biggen, die van dergelijke culturen drinken, zullen diarree ontwikkelen. 10.De meeste desinfecteermiddelen ontlenen hun werking aan beschadiging van de celwanden, kapsels en eiwitmantels van bacteriën, virussen en parasieten. Het niet naspoelen van kraamhokken kan als gevolg hebben dat biggen, die nog vochtig zijn na de geboorte of in urine hebben gelopen, huidbeschadiging krijgen van het desinfecteermiddel. Het meest berucht is NaOH, dat caustisch is en goed naspoelen vraagt. Aangetaste biggen zijn kreupel en omdat de aandoening toomsgewijs of afdelingsgewijs voorkomt, is zelfs verwarring met SVD en MKZ voorgekomen.
11. Het rescue-deck voor de pre-incubatie van pathogenen na het spenen is reeds eerder besproken. Wel mag duidelijk zijn dat het uiterst ongewenst is om in een groep jonge biggen, een deel van de groep de lactogene immuniteit te onthouden. 12. Myoclonia congenita is onder Nederlandse omstandigheden een aandoening die doorgaans uitsluitend in tomen van gelten voorkomt. Omdat de oorzaak een virale infectie is (vaak enterovirussen, maar mogelijk ook PCV-2, of Klassieke Varkenspest!) die de biggetjes in de baarmoeder oplopen voor de 50e dag van de dracht, is het van belang drachtige dieren zo weinig mogelijk bloot te stellen aan infecties. Dergelijke infecties zullen meestal tot een kortdurende uitbraak leiden en slechts een beperkt aantal gelten zal daarbij betrokken zijn. Al deze infecties, behalve KVP (!) leiden tot een immuniteit, zodat oudere pariteiten geen intra-uteriene infecties meer krijgen. Wanneer nu voortdurend op een bedrijf tomen van gelten met myoclonia congenita voorkomen, is er iets raars aan de hand. Neguvon of or-
[figuur 31] Een voerbak met daarin een emmer met nageboorten. Destructiemateriaal in de voerbak! Nog niet zo lang geleden adviseerden zelfs dierenartsen om destructiemateriaal en soms zelfs mest of dode biggen (als “Sluckimpfung”) aan gelten te voeren. Een dergelijke totale afwezigheid van hygiënisch concepten komt men nog wel in het buitenland tegen.
ganische fosforverbindingen worden nauwelijks meer gebruikt en zullen dan ook niet uitsluitend de foeten van gelten aantasten. Het voeren van dode biggen aan de gelten is dan gegarandeerd de oorzaak van het in stand houden van de infectie. Dode biggen zijn destructiemateriaal en deze praktijk is dan ook bij wet verboden. Toch blijkt het lastig om sommige mensen dit soort ongewenste praktijken af te leren. 13. W anneer op bedrijven het aantal breuken excessief hoog is, moet men bedacht zijn op breuken die tijdens het castreren veroorzaakt worden. De “zorgvuldigheid” waarmee na de castratie het lieskanaal wordt onderzocht op het uittreden van darmen onder abdominale druk (met de hand wordt in het buikje geknepen) kan de directe oorzaak van een liesbreuk zijn. Bij veel biggen (vooral de kleinere biggen) is de anatomische begrenzing van het lieskanaal zeer fragiel en kan door verhoogde abdominale druk gemakkelijk opgerekt worden. 14. H et met een sonde bij jonge biggetjes ingeven van een roborans bleek oorzaak te zijn van een flegmoneuze ontsteking aan de hals. Bij sectie bleek de slokdarm bij de biggen geperforeerd. Omdat niet alle biggen na ingeven een perforatie kregen en omdat het in wisselende mate voorkwam, werd een causale relatie op het bedrijf niet direct gelegd en pas na sectie vastgesteld. Stap voor stap doornemen en het bijwonen van de manier van werken op een bedrijf is noodzakelijk om kennis te hebben van hoe zaken gebeuren. Hoe meer inhoudelijke kennis de dierverzorger heeft, hoe minder risico er is op rampen zoals boven vermeld. Zowel de kennis als de vaardigheden van iedere dierverzorger dienen door de begeleidende dierenarts als voldoende te worden beoordeeld zodat ook voldaan kan worden aan het wettelijk kader en IKB. De lijst met geïnduceerde aandoeningen is nog danig uit te breiden, zeker als het gaat D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 55
over infectieziekten, waar voor velen nog steeds het adagium geldt: “ze kunnen het maar beter gehad hebben”. Een mentaliteit die niet past in het gezondheids- en welzijnsconcept dat verankerd is in de Europese wetgeving, is maatschappelijk onaanvaardbaar. De kennis, kunde en kwaliteit van ieder die bij de primaire productie betrokken is, ook adviseurs, moeten een garantie zijn dat dieren niet onnodig ziektes en infecties doormaken. 6.2. Euthanasie, het laatste welzijn De afgelopen 10 jaar is welzijn van landbouwhuisdieren meer dan ooit onderwerp van publieke discussie geworden. Etagestallen, want we willen het woord megastallen vermijden, verstoren het ideaalbeeld dat mensen willen behouden van varkens- en pluimveebedrijven. Dit ideaalbeeld vindt zijn oorsprong bij “Ot en Sien” en aanwezigheid van dieren met haast menselijke gevoelens. Een bezwaar, dat vaak gehoord wordt is dat massaliteit tengevolge van schaalvergroting voorbijgaat aan de intrinsieke waarde van het individuele dier. Het individuele dier zou minder aandacht krijgen op grotere bedrijven. Het houden van dieren op biologische bedrijven met uitloop voldoet meer aan de wensgedachte van de consument. Het lijkt ons leuker, maar hebben varkens wat met weiland? Het wroeten aan wortelstronken in bossen en het eten van kastanjes en eikels is foerageergedrag dat beter bij het varken past, maar is voorbehouden aan een handjevol varkens in Spanje die de “pata negra” leveren. De ervaring van de mens uit een stedelijke omgeving voedt de gedachte, dat dicht op elkaar wonen leidt tot een “onpersoonlijke“ leefomgeving en minder aantrekkelijk is. Bij een zichzelf respecterende beschaving hoort het beschermen van dieren. We hebben zelfs volksvertegenwoordigers die het behartigen van de belangen van dieren als kernactiviteit hebben. Ook de EU komt op voor het dierenwelzijn en kent een twaalftal criteria waaraan voldaan moet worden bij gehouden dieren: 1. afwezigheid van voordurende honger; 2. afwezigheid van voortdurende dorst; 3. comfortabele rustplaats; D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 56
4. comfortabele temperatuur; 5. gemakkelijk kunnen bewegen; 6. afwezigheid van verwondingen; 7. afwezigheid van ziekten; 8 . afwezigheid van pijn veroorzaakt door managementprocedures; 9. uitvoeren van sociaal gedrag; 10. uitvoeren van ander gedrag; 11. goede mens-dier-relatie; 12. afwezigheid van algemene angst. Zes criteria hebben betrekking op verstoringen van welzijn, die afwezig moeten zijn en zes welzijnscriteria die aanwezig dienen te zijn of aanwezig moeten kunnen zijn. De criteria zijn verre van SMART geformuleerd. Een integrale beoordeling van Welzijn (Welfare Quality Consortium, Lelystad 2009) is nog niet ontwikkeld (Welfare Quality® Assessment Protocol for Pigs, 2009, ISBN/EAN 978-90-7824005-1). Mogelijk wordt in het kader van het 7e Framework Programma van de EU een Europees assessment en monitoringsprogramma voor dierwelzijn ontwikkeld. Regelmatig worden bezwaren geuit tegen de hogere eisen, die aan dierwelzijn worden gesteld, omdat het kostenverhogend werkt. In het Verenigd Koninkrijk is de varkensvleesproductie met ruim 40% gedaald en dit wordt mede toegeschreven aan de welzijnseisen die strenger zijn dan de Europese. De ‘hardware’ die moet worden aangepast om dierwelzijn te verbeteren heeft een direct effect op de productiekosten. De ‘software’ daarentegen, die heel beperkt in de assessment en monitoringsprogramma’s wordt behandeld, betreft de kennis en attitude van de veehouder en dierverzorgers. Het optimaliseren van die kennis en attitude zou wel eens een grotere bijdrage aan dierwelzijn kunnen leveren dan het aanpassen van de “hardware”. De intrinsieke waarde van een dier wordt bepaald door het gebruik. Dit wordt ondersteund door de wetgeving. Zo valt een rat in een laboratorium onder bescherming van de Wet op de Dierproeven (1977). Een onderzoeker die deze wet overtreedt begaat een misdrijf. Ook worden ratten wel als huisdier gehouden. Deze ratten mogen zich ook in de nodige zorg verheugen. De houder van deze huisdierratten mag deze namelijk niet de
nodige zorg onthouden, want sinds 1886 is ook dierenmishandeling een misdrijf. Dit in tegenstelling tot de rat die buiten het laboratorium loopt: deze mag en moet bestreden worden met rattengif. De enige bescherming van de wetgever die deze rat geniet, is de registratie van het verdelgingsmiddel. Eenzelfde verhaal kunnen we ook maken over het konijn, zelfs met de aanvulling dat het konijn ook nog onder de Jachtwet kan vallen. De manier waarop we naar dieren kijken en dieren waarderen, tot en met de wetgever toe, wordt door het gebruik bepaald. De rechtvaardiging van het houden van landbouwhuisdieren zit in het feit dat we deze dieren opeten. Een meer intense mens-dierrelatie is niet voor te stellen. Zodra een dier niet meer voldoet aan het “eet-criterium”, door bijvoorbeeld ziekte, vermindert de intrinsieke waarde van het dier. De nodige zorg mag deze dieren niet onthouden worden en dit wordt ondersteund door de wetgever. Maar wat betekent die nodige zorg wanneer het dier zijn eetbaarheid en dus waarde als slachtdier verliest? Euthanasie lijkt dan de enige uitweg. Een discussie die in de varkenshouderij gevoerd wordt is of
veehouders zelf hun dieren mogen euthanaseren. Momenteel is het euthanasiebeleid op de meeste bedrijven slecht geregeld. In feite bepaalt de veehouder wanneer en welke dieren in aanmerking komen voor euthanasie. Snel en pijnloos doden is nog wel mogelijk door de veehouder door cervicale dislocatie bij kleine biggen, maar met grotere dieren wordt dit een probleem. Zelden wordt buiten reguliere bedrijfsbezoeken een dierenarts ingeroepen om varkens te euthanaseren. De argumentatie, dat de welzijnssituatie verbetert, wanneer de veehouder zelf gerechtigd wordt om de euthanasie te verrichten, is gebaseerd op financiële gronden. Wanneer het “niet uit kan” om dieren met uitzichtloos lijden op een acceptabele wijze te euthanaseren, dan zal langduriger lijden van de dieren het gevolg zijn. De maatschappelijke druk neemt toe om het dierwelzijn in de dierlijke productie beter te borgen, maar “welzijns”initiatieven worden door de consument niet of nauwelijks financieel gehonoreerd. Misschien is aan een algemene heffing op vlees, waaruit maatschappelijke welzijnseisen worden betaald en geborgd, niet te ontkomen.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 57
Uw nieuwe aanspreekpartner voor diergeneeskundige informatietechnologie in Nederland Geïntegreerd praktijkmanagement, digitale beeldverwerking en digitale röntgen: advies, installatie en service – alles onder een noemer.
Vanaf nu hebben Nederlandse dierenartspraktijken en dierenklinieken een nieuwe aanspreekpartner wat betreft oplossingen aangaande IT-problemen: VetZ BV. De nieuw opgerichte dochteronderneming van de Duitse VetZ GmbH in Sliedrecht begeleidt dierenartsen en managers betrouwbaar en competent wat betreft praktijkmanagement, digitale beeldverwerking en digitale röntgen. Van concept tot toepassing. Al meer dan 15 jaar behoort VetZ tot de leidende aanbieders van informatietechnologieën in de diergeneeskunde. Wat in 1990 als idee begon, is vandaag de dag een van de succesvolste en meest toonaangevende concepten in de diergeneeskunde: efficiënt praktijkmanagement, digitale beeldverwerking, digitale röntgen, innovatieve webtoepassingen en vakkundig advies. Alles in een. Perfect met elkaar verbonden. VetZ begeleidt dierenartspraktijken, dierenklinieken en hoge scholen in heel Europa. Met Johan Richard van Dongen, directeur van de nieuwe VetZ BV, nu ook in Nederland. Als zoon van een dierenarts en praktijkmanager kent hij de behoeften van de Nederlandse dierenartsen uit eigen ervaring en hij weet precies waar het om draait: „Wat mij het meeste aanspreekt in VetZ is het professionele niveau en de uiterste precisie waarmee gewerkt wordt. De hoge mate van toewijding van het team achter VetZ aan het bedrijf en haar producten, vormt elke dag weer een inspiratiebron.
De naadloze integratie van al de diagnostische apparatuur in de dierenkliniek, van digitale röntgensystemen tot bloedcomputers en van echo tot endoscoop, is zeer indrukwekkend en geeft een unieke ervaring. Niet tevreden zijn met ‘goed genoeg’, maar verder ontwikkelen tot een perfect product en de bijbehorende perfecte service naar de klant, is het hoofduitgangspunt waarmee gewerkt wordt binnen VetZ.” Kom meer te weten over VetZ BV! Bel ons op wanneer u vragen heeft over onze producten of diensten of meer over geïntegreerd praktijkmanagement en geoptimaliseerde processen wilt weten! Wij verheugen ons op uw telefoontje!
57e jaargang -58 No. 2 blz.VT58Sliedrecht • Telefoon: +31 (0)184 820201 •
[email protected] • www.myvetz.nl VetZ BVD.M. • Middeldiepstraat • 3361
7. Door de auteurs aanbevolen literatuur Transparent decision making about antibiotic therapy in pigs. Van Leengoed L, Postma M, van Geijlswijk IM, Feitsma H, Meijer E, van Groenland GJ, Mevius D. Tijdschr Diergeneeskd. 2010 Apr 1;135(7):282-288 Pleuritis in slaughter pigs: relations between lung lesions and bacteriology in 10 herds with high pleuritis. Jirawattanapong P, Stockhofe-Zurwieden N, van Leengoed L, Wisselink H, Raymakers R, Cruijsen T, van der Peet-Schwering C, Nielen M, van Nes A. Res Vet Sci. 2010 Feb;88(1):11-5 Clostridium difficile PCR ribotype 078 toxinotype V found in diarrhoeal pigs identical to isolates from affected humans. Debast SB, van Leengoed LA, Goorhuis A, Harmanus C, Kuijper EJ, Bergwerff AA. Environ Microbiol. 2009 Feb;11(2):505-11. Clostridium difficile PCR ribotype 078: an emerging strain in humans and in pigs? Goorhuis A, Debast SB, van Leengoed LA, Harmanus C, Notermans DW, Bergwerff AA, Kuijper EJ. J Clin Microbiol. 2008 Mar;46(3):1157. Neonatal diarrhoea in pigs: alpha- and beta2-toxin produced by Clostridium perfringens. Hendriksen SW, van Leengoed LA, Roest HI, van Nes A. Tijdschr Diergeneeskd. 2006 Dec 15;131(24):910-3. The weakest link: medroxyprogesterone acetate in pig feed. Van Leengoed L, Kluivers M, Herbes R, Langendijk P, Stephany R, van den Berg M, Seinen W, Grinwis G, van der Lugt J, Meulders F, Geudeke T, Verheijden J. Tijdschr Diergeneeskd. 2002 Sep 1;127(17):516-9. Dutch. A quantitative assessment of the effectiveness of PRRSV vaccination in pigs under experimental conditions. Nodelijk G, de Jong MC, van Leengoed LA, Wensvoort G, Pol JM, Steverink PJ, Verheijden JH. Vaccine. 2001 Jun 14;19(27):3636-44. Seroprevalence of porcine reproductive and respiratory syndrome virus in Dutch weaning pigs. Nodelijk G, van Leengoed LA, Schoevers EJ, Kroese AH, De Jong MC, Wensvoort G, Verheijden JH. Vet Microbiol. 1997 May;56(1-2):21-32. Humoral and cellular factors of maternal immunity in swine. Salmon H, Berri M, Gerdts V, Meurens F. Dev Comp Immunol. 2009 Mar;33(3):384-93. Het klinisch onderzoek van paard en landbouwhuisdieren. Kuiper, R., van Nieuwstadt, R.A. 2008 Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen (ISBN 978 90 352 2991 4) Global trends in emerging infectious diseases. Jones, K.E., Patel, N.G., e.a. (Nature, 2008, vol 451, 990-994) Climate change and health. Martens P. Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:A1420. Review. Moribund ants leave their nests to die in social isolation. Heinze J, Walter B. Curr 28.Biol. 2010 Feb 9;20(3):249-52. Epub 2010 Jan Suls, L. (2006). Sygma system: Beter management hogere gezondheid [Cd-rom]. Beerse, België: Janssen Animal Health. Guns, Germs, and Steel). Jared Mason Diamond (1997). ISBN-10: 0393061310. D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 59
Nawoord Landbouwhuisdieren houden is mensenwerk en dat moet ook zo blijven. Mechanisatie en robotisering kunnen werkzaamheden overnemen, maar niet de deskundigheid en betrokkenheid van de verzorger van gezonde en zieke dieren. Deze deskundigheid omvat kennis van risico’s voor volksgezondheid, kennis van het varken, kennis van (infectie)ziekten en kennis van dierwelzijn. Deskundigheid die voortdurend door de begeleidende dierenarts moet worden gevoed en uitgebouwd, omdat de manier van werken de kwaliteit en toekomst bepaalt van onze veehouderij. Wij kunnen en moeten die toekomst mede vorm geven.
D.M. 57e jaargang - No. 2 blz. 60
SPOnSOREn:
eriek Uniek in gen