47
Partners in de zorg Nicolien van Halem
Samenvatting De eerste drie paragrafen van het hoofdstuk gaan over het netwerk van de cliënt: professionals, vrijwilligers en mantelzorgers. We beschrijven hoe je de samenwerking met hen kunt versterken. Vervolgens wordt in twee paragrafen je rol als EVV of GVP ten opzichte van andere professionals beschreven en hoe je samenwerkt in een multidisciplinair team. ‘Ethisch handelen’ wordt in het bijzonder belicht. Je hebt vaardigheden nodig om te kunnen omgaan met groepsprocessen bij cliënten die samenwonen in kleinschalig woonvormen. In 7 par. 2.6 komen deze vaardigheden aan de orde. Hoe je samenwerkt met anderen om zinvolle en passende activiteiten te vinden voor de cliënt (zowel groepsactiviteiten als individuele activiteiten), daarover gaat het laatste deel van dit hoofdstuk.
2.1
Het netwerk van de cliënt – 49
2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7 2.1.8
Coördinatie van zorg – 50 Geriatrisch netwerk – 50 Thuiszorg – 53 Welzijn – 55 Intramuraal wonen – 55 Zorg dichtbij – 57 Zorgcentrum – 58 Ketenzorg – 59
2.2
Samenwerken met de informele zorg – 60
2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 2.2.7
Mantelzorg – 61 Respijtzorg – 63 Opname – 63 Familieparticipatie – 64 Lotgenotencontact – 66 Begeleiden van mantelzorgers – 67 Samenwerken met vrijwilligers – 69
N. van Halem et al., Handboek EVV en GVP, DOI 10.1007/978-90-368-0927-6_2, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
2
2.3
Multidisciplinaire samenwerking – 71
2.3.1 2.3.2
Professioneel handelen – 73 Het multidisciplinair overleg – 74
2.4
Ethisch handelen – 75
2.4.1 2.4.2
Ethisch dilemma – 76 Stappenplan – 76
2.5
Samenwonen in kleinschalige woonvormen – 77
2.5.1 2.5.2 2.5.3 2.5.4
Werken in een kleinschalige woonvorm – 78 Locaties – 78 Kleinschalig wonen voor mensen met een psychogeriatrische aandoening – 80 Medewerkers – 80
2.6
Groepsdynamica – 84
2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.6.4 2.6.5 2.6.6 2.6.7 2.6.8 2.6.9
De mens is een groepsdier – 84 Groepsgrootte – 85 Groepssamenstelling – 86 Groepsgedrag van ouderen met dementie – 86 Sfeer – 87 Interactie – 87 Nieuwkomers – 88 Observatie van de groep – 88 Persoonlijke ruimte – 92
2.7
Participatie en dagbesteding van betekenis – 93
2.7.1 2.7.2 2.7.3
Wie doet wat? – 93 Doelstellingen van een gestructureerde dagbesteding – 95 Uitgangspunten dagbesteding – 95
Literatuur – 97
2.1 • Het netwerk van de cliënt
49
Het accent van dit hoofdstuk ligt op de volgende beroepscompetenties: z
EVV-beroepscompetentie 2
De EVV is in staat om inzicht te krijgen in relevante wettelijke en organisatorische bepalingen om een duidelijk beeld te hebben van de randvoorwaarden waarbinnen de zorg wordt verleend. z
EVV-beroepscompetentie 5
De EVV is in staat om de (multi)disciplinaire zorg te coördineren ten behoeve van een efficiënt zorgproces en daarbij rekening te houden met protocollen. z
EVV-beroepscompetentie 6
De EVV is in staat om vanuit een op samenwerking gerichte houding de door de cliënt gevraagde zorg in het multidisciplinaire overleg (MDO) voor te bereiden en te participeren in het MDO. z
GVP-beroepscompetentie 5
De GVP is in staat de beschikbare informatie over psychogeriatrische cliënten in het MDO aan de orde te stellen en met collega’s en vertegenwoordigers van relevante andere disciplines te evalueren en af te stemmen over de verleende en benodigde zorg. z
GVP-beroepscompetentie 6
De GVP is in staat op basis van informatie over en observatie van psychogeriatrische cliënten problemen te signaleren, oplossingen te bedenken en uit te voeren of te laten uitvoeren. Zij kan daar waar de problemen de eigen ruimte en mogelijkheden te boven gaan doortastend relevante derden inschakelen. z
GVP-beroepscompetentie 10
De GVP is in staat om, gebruikmakend van ontwikkelingen, ervaring, kennis en inzichten, collega’s en vrijwilligers te begeleiden in hun dagelijks werk en te helpen zich te ontwikkelen in de zorg voor psychogeriatrische cliënten. z
GVP-beroepscompetentie 11
De GVP is in staat met mantelzorgers van psychogeriatrische cliënten in het algemeen en wettelijk vertegenwoordigers in het bijzonder af te stemmen over de leef- en woonomstandigheden en de zorg van psychogeriatrische cliënten. De GVP kan de mantelzorgers adviseren en mentale ondersteuning bieden.
2.1
Het netwerk van de cliënt
Dit hoofdstuk heeft niet voor niets de titel ‘Partners in zorg’. Je werkt immers samen met veel anderen: mantelzorgers, vrijwilligers en andere professionals (verzorgenden, huisarts, specialist (bijvoorbeeld internist), specialist ouderengeneeskunde, activiteitenbegeleider,
2
50
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
fysiotherapeut, maatschappelijk werker, psycholoog, geestelijk verzorger, enzovoort), kortom het netwerk van de cliënt. Iedere discipline behartigt vanuit zijn eigen rol de kwaliteit van leven van de cliënt.
2 2.1.1
Coördinatie van zorg
De coördinatie van de zorg aan de cliënt komt steeds meer in handen van de eerstverantwoordelijke verzorgende (EVV, ook wel contactverzorgende genoemd) of van de gespecialiseerd verzorgende psychogeriatrie (GVP), bij de psychogeriatrische cliënt. In die functie ben je verantwoordelijk voor de coördinatie van de multidisciplinaire zorg, zoals de verpleging, verzorging en (para)medische zorg. Ook draag je zorg voor de continuïteit van die zorg. Je hebt die verantwoordelijkheid voor een bepaald aantal cliënten en je bent aanspreekpunt voor de cliënt en zijn naasten, voor collega’s, andere disciplines en vrijwilligers. Kortom, je bent de spil in het zorgproces. De ouder wordende mens met gezondheidsproblemen en de chronisch zieke cliënt krijgen steeds meer aandacht van hulpverleners en instanties. Dat is ook nodig, want er is sprake van een groeiend aantal ouderen, vergrijzing genoemd, en een groeiend aantal ouderen van 80 jaar en ouder met een vraag naar begeleiding en/of overname van de dagelijkse zorg, dubbele vergrijzing genoemd. De financiële middelen zijn echter beperkt. De overheid heeft de afgelopen jaren ingezet op beheersing van de financiële middelen. Een van de oplossingen om de zorgkosten te beheersen is een efficiëntere zorg door betere samenwerking binnen het netwerk van de cliënt en een grotere rol voor mantelzorgers en vrijwilligers.
2.1.2
Geriatrisch netwerk
Een voorbeeld van samenwerking is een geriatrisch netwerk waarin de geriatrisch werkzame artsen, zoals de klinisch geriater, de sociaal geriater en de specialist ouderengeneeskunde samenwerken met andere geriatrische disciplines, de instellingen en organisaties voor ouderenzorg. Hoe werkt een geriatrisch netwerk in de praktijk en waar kunnen ouderen terecht? z
De huisarts
Het overgrote deel van de chronisch zieken en ouderen woont thuis. De thuiswonende cliënt heeft meestal een eigen huisarts en heeft deze vaak voor de duur van een lange periode in zijn leven. De huisarts heeft daarom een goed beeld van de gezondheidstoestand en het welbevinden van zijn patiënten. De huisarts (m/v) is breed opgeleid en heeft de kennis en vaardigheden om de juiste diagnose te stellen of de juiste inschatting te maken van de aard en ernst van de klachten. Dat betekent dat hij een inschatting kan maken of hij in staat is de patiënt zelf te behandelen of dat hij de patiënt moet doorverwijzen naar een specialist of een andere hulpverlenende instantie. Het gaat er dus om dat de huisarts de signalen op juiste wijze interpreteert.
2.1 • Het netwerk van de cliënt
51
Oudere cliënten vormen een grote belasting voor het spreekuur van de huisarts. Ze hebben letterlijk een lang verhaal. In het algemeen leent een spreekuur met een vaste tijd per patiënt zich daar niet voor. Een oudere heeft vaak wat meer tijd nodig om op gang te komen en kan praktische belemmeringen hebben in de communicatie, zoals slechthorendheid. Veel ouderen hebben chronische pijnklachten, zijn moe, duizelig of wankel ter been. Bij hoogbejaarden is er vaak sprake van een sterke verwevenheid van lichamelijke en psychische problemen. De klachten worden desondanks lichamelijk beleefd en benoemd. Veel ouderen leven met angstgevoelens die samenhangen met verlies van vaardigheden en zekerheden. De huisarts kan ondersteuning bieden door regelmatig een bezoek af te leggen bij kwetsbare oudere patiënten. Bloeddrukcontrole of bloedsuikermeting is dan een goede aanleiding voor een consult aan huis. Door deze huisbezoeken kan de huisarts zich periodiek een beeld vormen van het functioneren van de oudere en zijn mantelzorgers. Dit zogenoemde ‘friendly visiting’ wordt door de ouderen als steunend ervaren en kan de huisarts realistische informatie opleveren. Oudere mensen hebben in het algemeen een sterke band met hun huisarts en stellen vertrouwen in zijn oordeel. Preventieve huisbezoeken worden ook wel door (wijk)verpleegkundigen uitgevoerd. Huisartsen werken volgens het ‘reason for encounter’-model. Dit wil zeggen dat het medisch handelen voortvloeit uit de contactreden van de patiënt. De huisarts begint zijn consult met probleemverduidelijking. Het onderzoek en de adviezen zijn gericht op de vraag van de patiënt en de huisarts overweegt of hij zal verwijzen naar een specialist. De huisarts zal proberen problemen op te lossen met behulp van het netwerk van de cliënt. Zo nodig kan professionele ondersteuning (thuiszorg, maatschappelijk werk) ingezet worden om de zelfredzaamheid te ondersteunen of te bevorderen. Bij twijfel over de mogelijkheden kan de huisarts een specialist ouderengeneeskunde in consult vragen. Deze is gespecialiseerd in een probleemgerichte analyse en kent de mogelijkheden van de paramedische disciplines, ook voor thuis. z
De praktijkondersteuner
Steeds vaker wordt de huisarts ondersteund door praktijkondersteuners die door regelmatige contactmomenten met de ouderen een beeld krijgen van de problematiek. De praktijkondersteuner is een ervaren verpleegkundige die een gespecialiseerde opleiding aan een hogeschool gevolgd heeft. Zij kan zich specialiseren in verschillende onderdelen van de zorg, bijvoorbeeld diabetes mellitus, chronic obstructive pulmonary disease (COPD), astma of geriatrie. Zij werkt zelfstandig vanuit de praktijkruimte van de huisarts bij wie zij in dienst is. Samen kunnen zij de afweging maken op welk moment ondersteuning door bijvoorbeeld thuiszorg gewenst is. z
Ergotherapie
Als een cliënt een gerichte, ergotherapeutische vraag heeft, kan de huisarts doorverwijzen naar ‘ergotherapie eerste lijn’. De advies- en behandelmogelijkheden zijn kortdurend. Een ergotherapeut kan adviseren over de veiligheid in huis. Ergotherapeutische aanpassingen, zoals beugels, een verhoogd toilet en het verwijderen van drempels of andere obstakels,
2
52
2
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
kunnen de veiligheid in huis vergroten. Iets simpels als aangepast bestek kan reumapatienten en mensen met krachtsvermindering in de handen meer zelfstandigheid geven. Een goede stoel kan het leven aanmerkelijk veraangenamen. Maatregelen die de communicatieve mogelijkheden vergroten kunnen cliënten ondersteunen in hun contacten. Ouderen vragen lang niet altijd om dergelijke interventies, maar kunnen er wel bij gebaat zijn. z
Medisch specialisten voor ouderen
Door de vergrijzing van de bevolking en het feit dat mensen steeds ouder worden, krijgt de zorg voor ouderen meer en meer aandacht. Zo zal in de komende veertig jaar het aantal mensen met dementie behoorlijk stijgen. Rond 2050 zullen meer dan 115 miljoen mensen in de wereld aan serieuze geheugenproblemen lijden, waaronder de ziekte van Alzheimer (waaraan 70 % van de dementiepatiënten lijdt). Dat is driemaal zoveel als nu. De toename van het aantal hoogbejaarden in de samenleving heeft grote gevolgen voor de geneeskunde en stelt hoge eisen aan de medische deskundigheid van de behandelaars. De gemiddelde levensverwachting is sterk gestegen en daarmee het aantal lijders aan ziekten die horen bij de hoge ouderdom, de chronische ziekten. Het toekomstige, grotere aantal ouderen zal dus gemiddeld meer hulpbehoevend zijn dan de huidige groep, tenzij het lukt door een gezonde leefwijze en effectieve preventie ziekte en invaliditeit uit te stellen tot kort voor het overlijden. Drie ouderenspecialisten werken in de gezondheidszorg voor ouderen: de ziekenhuisgeriater, oftewel klinisch geriater, de sociaal geriater en de specilaist ouderengeneeskunde. Er zijn inmiddels veel samenwerkingsverbanden ontstaan op regionaal gebied. Dat zorgt ervoor dat er steeds meer kennis en ervaring uitgewisseld worden op het gebied van de ouderenzorg. Drie ouderenspecilaisten De klinisch geriater richt zich binnen het ziekenhuis op specialistische diagnostiek en kortdurende behandeling bij ouderen. Via de polikliniek ziet de klinisch geriater veel thuiswonende ouderen. De sociaal geriatericht zich bij de ouderen thuis op diagnostiek en advisering van ouderen met psychische en sociale problemen. De specialist ouderengeneeskunde houdt zich bezig met diagnostiek en langdurige behandeling van zorgbehoeftige ouderen. Het is een zelfstandig specialisme. In 2009 is de term verpleeghuisarts gewijzigd in specialist ouderengeneeskunde.
Vroegtijdige opsporing en herkenning van chronische ziekten en dementie in de medische praktijk is steeds beter mogelijk. Dat komt voor een groot deel doordat er meer instrumenten beschikbaar zijn om te screenen en er een grote onderzoeksgroep beschikbaar is. De kennis en ervaring die in de loop der jaren is opgedaan, het onderzoek dat is verricht en de samenwerking tussen de verschillende specialismen zorgen ervoor dat de kwaliteit binnen de ouderenzorg verbetert. Ook op preventief gebied is daardoor veel mogelijk.
2.1 • Het netwerk van de cliënt
2.1.3
53
Thuiszorg
Voor de thuiszorg zijn de functies persoonlijke verzorging en verpleging opgenomen in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Ze maken sinds januari 2015 deel uit van de basisverzekering in de zorgverzekering. Dat betekent dat iedere verzekerde recht heeft op deze zorg thuis, onder de voorwaarden zoals deze nu in de wet zijn opgenomen en zonder betaling van een eigen bijdrage in de basisverzekering. Met thuiszorg wordt bedoeld: verpleging en verzorging van mensen thuis, tijdelijk of blijvend, die niet of niet volledig voor zichzelf kunnen zorgen. De toekenning (indicatie) om van deze functies gebruik te kunnen maken ligt bij de zorgverzekering. De indicatiestelling voor thuiszorg is sinds 2015 overgedragen van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) naar de wijkverpleegkundige. Wijkverpleegkundigen (hboV, niveau 5) van thuiszorgorganisaties worden opgeleid om met behulp van de landelijk vastgestelde methodieken zoals Nanda (North American Nursing Diagnosis Association) of het OMAHA System indicaties te stellen voor de toegang tot deze Zvw. De indicatiestelling vindt plaats tijdens een huisbezoek. In principe is de indicatie voor onbepaalde tijd. Doelen van de wijkverpleegkundige zijn het bevorderen van de zelfredzaamheid en de gezondheid van de cliënt. Door een goede verzorging en begeleiding in de thuissituatie kan een opname in het ziekenhuis of verpleeghuis mogelijk worden voorkomen. De cliënt wordt daarbij gestimuleerd zoveel mogelijk zelf te doen of via zijn familie en kennissen (mantelzorg) te regelen. De wijkverpleegkundige, verpleegkundige in de wijk of de contactverzorgende (al naar gelang de werkwijze in het team) neemt de coördinatie van de zorg op zich en gaat vanuit die coördinerende functie de samenwerking aan met de sociale wijkteams (zie kader). Sociale wijkteams In Nederland is in een kort tijdsbestek het fenomeen ‘sociale wijkteams’ opgekomen. De variëteit van deze teams is groot. Enkele kenmerken zijn dat ze interdisciplinair en integraal zijn. Zo werken in een sociaal wijkteam bijvoorbeeld uitvoerende professionals op het terrein van (geestelijke) gezondheid, welzijn, jeugdzorg en verwante beleidsterreinen samen in één team. Alternatieve benamingen zijn sociale teams, frontlijnteams, wijkzorgteams, multidisciplinaire samenwerkingsteams of kortweg ‘wijkteams’ […] […] Verschillende gemeenten hebben besloten de professionele krachten te bundelen. Het gaat dan onder meer om een betere uitwisseling tussen eerste- en tweedelijns professionals, een betere doorverwijzing, en vormen van ‘coproductie’ met buurtbewoners. De manier waarop een sociaal wijkteam invulling krijgt, kan verschillen per gemeente. Maar de aanleidingen zijn hetzelfde: de komende transities in het sociale domein, de naderende bezuinigingen in de zorg en de behoefte aan een beter op elkaar afgestemde dienstverlening aan burgers die het alleen niet redden. Bron: Beleidsonderzoekonline 2014
2
54
2
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
Taken van de verpleegkundige en verzorgende zijn het uitvoeren van verpleegkundige en verzorgende handelingen, ADL-zorg, coördineren, signaleren, coachen en/of instrueren van bijvoorbeeld mantelzorgers, preventie en casemanagement (de ‘zorg zoals verpleegkundigen die plegen te bieden’ (concept Besluit zorgverzekering in verband met de wijziging van het zorgpakket Zvw 2015, artikel 2.10). Veel zorginstellingen organiseren de zorgsoorten verpleging en verzorging (vanuit de Zvw) en huishoudelijke verzorging vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in afzonderlijke teams. Steeds vaker ook zijn het afzonderlijke organisaties. De zorg is in twee vormen mogelijk: zorg in natura (ZIN, cliënt neemt diensten af van een zorgorganisatie zonder tussenkomst van geld) en een persoonsgebonden budget (pgb). z
Alternatieve vormen van thuiszorg
Als een cliënt met een indicatie voor zorg met verblijf toch thuis wil blijven wonen, kan dit met een Volledig Pakket Thuis (VPT). Voorwaarden zijn dat dit verantwoord gebeurt en dat de kosten niet hoger zijn dan bij verblijf in een instelling. Medisch specialistische verpleging thuis (MSVT) is een medische behandeling die thuis uitgevoerd wordt, op indicatie van een medisch specialist, bijvoorbeeld een infuusbehandeling of thuisdialyse. Deze zorg wordt uitgevoerd door verpleegkundigen die zich gespecialiseerd hebben in verpleegtechnisch handelen in de thuiszorg. z
Zorgleefplan
Elke cliënt heeft een zorgleefplan. Dit zorgleefplan bevat actuele informatie over de benodigde zorg. Wanneer de zorgvraag verandert, wordt het zorgleefplan aangepast, worden eventueel andere disciplines ingeschakeld en verandert de indicatie. Thuiszorgmedewerkers zijn in dit proces een direct aanspreekpunt voor de cliënt. Door de ontwikkelingen binnen de thuiszorg verandert ook de functie van EVV in deze zorgverlening. Hoe die zich ontwikkelt en zich gaat verhouden tot die van de verpleegkundige in de wijk (niveau 4) en die van de wijkverpleegkundige (niveau 5) zal de komende jaren blijken. De EVV in de thuiszorg dient op de hoogte te zijn van voorzieningen, het indicatiesysteem en de wetgeving. z
Overleg
Vanuit het thuiszorgteam kan de EVV deelnemen aan het huisartsenoverleg. Binnen het team van de thuiszorg vindt de cliëntbespreking plaats. Dit kan bijvoorbeeld op basis van intervisie. Bovendien kan er overleg plaatsvinden binnen een samenwerkingsverband met de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), politie, huisarts, organisatie voor ouderenzorg, maatschappelijk werk of sociaal wijkteam. Binnen deze overlegmogelijkheden kunnen de problematiek en de veranderende zorgvraag en/of indicatie besproken worden. z
Preventie
Om cliënten of aankomend cliënten nog meer van dienst te kunnen zijn, wordt er vanuit thuiszorgorganisaties een scala aan cursussen en voorlichting gegeven. Denk hierbij aan een cursus die preventief bedoeld is voor mensen die moeite hebben met lopen of bang zijn om te vallen, of een cursus voor het omgaan met digitale hulpmiddelen, zoals de computer en de mobiele telefoon en domotica. Het woord domotica is een samentrekking
2.1 • Het netwerk van de cliënt
55
van domus (woning) en telematica en staat voor elektronische communicatie tussen allerlei elektrische toepassingen in de woning en woonomgeving ten behoeve van bewoners en dienstverleners. In een domotica-woning worden zorgtaken, communicatie, ontspanning en andere huiselijke bezigheden door talrijke elektrische apparaten en netwerken, gemakkelijker gemaakt. Hierdoor kunnen mensen langer thuis blijven wonen. Voorbeelden zijn het regelen van de verlichting met één knop, een afstandsbediening voor het openen en sluiten van ramen, deuren en zonwering. Ook mobiliteitsbewaking met behulp van bewegingssensoren en/of camera’s is een voorbeeld van domotica. Hiermee kan automatisch bepaald worden of een bewoner hulp nodig heeft, bijvoorbeeld na een ongeval in huis. Dit vindt vooral toepassing in woningen voor ouderen. E-health neemt ook een enorme vlucht. Met behulp van een computer, smartphone en/of een tablet, die door de cliënt zelf bediend wordt, kan er op afstand meegekeken en gecommuniceerd worden met de cliënt. Deze vorm van zorgverlenen is sterk in ontwikkeling. Ouderen blijken gemakkelijker met bijvoorbeeld een iPad te kunnen omgaan dan aanvankelijk werd gedacht. De zorg wordt ‘blended’ gegeven: een mix van echt contact en digitaal contact. Voorbeelden zijn meekijken hoe de insuline wordt opgetrokken en gespoten, of een dagelijks contact om de voortgang van een behandeling te checken. Het maakt dat mensen zelfstandiger worden en de eigen regie meer terugkrijgen. Een mooi neveneffect is dat cliënten daadwerkelijk de eigen regie terugnemen, doordat ze zelf beslissen wanneer ze contact opnemen met een zorgverlener. Natuurlijk in de wetenschap dat ze altijd ‘aan de bel kunnen trekken’.
2.1.4
Welzijn
Activiteiten in huiskamerprojecten en ontmoetingscentra voor ouderen zijn bedoeld voor zelfstandig wonende ouderen. Deze voorziening wordt geïndiceerd en bekostigd via de Wmo, dus de gemeente. De voorzieningen verschillen per gemeente. Het doel van deze voorziening is het aanbieden van een zinvolle dagbesteding in groepsverband en mogelijkheden om contact te maken met leeftijdsgenoten in de woonbuurt van de ouderen. Activiteiten die aangeboden worden bij de huiskamerprojecten, kunnen per project verschillen. Ze variëren van knutselen, koffiedrinken, kranten lezen, spelletjes doen, kaarten, wandelen, tot boodschappen doen en maaltijden voorbereiden. De voorziening is bedoeld voor ouderen die niet meer zo gemakkelijk kunnen deelnemen aan andere activiteiten die bijvoorbeeld door ouderenbonden of verenigingen georganiseerd worden, omdat ze slecht ter been zijn of omdat deze activiteiten bijvoorbeeld te druk zijn. Huiskamerprojecten worden door diverse organisaties en op verschillende locaties georganiseerd.
2.1.5
Intramuraal wonen
De Wet langdurige zorg (Wlz) vervangt vanaf 2015 de AWBZ voor mensen die wonen in een intramurale voorziening voor verzorgen en verplegen (V&V), voor de gehandicaptenzorg (GHZ) en psychiatrische zorg (GGZ). Allen die langdurig worden opgenomen
2
56
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
2
. Figuur 2.1
Creatieve activiteiten in verpleeghuis het Zonnehuis Amstelveen.
in een instelling kunnen gebruikmaken van deze voorziening. Toegang voor de V&Vvoorziening blijft verlopen via het CIZ. Dit indiceert de zorgzwaarte in de vorm van een zorgzwaartepakket (ZZP). Zie voor de inhoud van deze ZZP’s de gebruikersgidsen op de site van het Ministerie van Volksgezondheid (7 www.rijksoverheid.nl). Als er gebruik wordt gemaakt van de Wlz, geldt er een inkomensafhankelijke eigen bijdrage, berekend en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) van de overheid. Er zijn vanaf 2015 minder plaatsen beschikbaar om mensen toe te laten tot een instelling voor langdurig verblijf. Thuis blijven wonen wordt gestimuleerd met ondersteuning van de zelfzorg vanuit de Wmo en Zvw. Doel is dat mensen langer zelfstandig blijven, minder afhankelijk zijn van zorgverleners, langer participeren aan de maatschappij en dat daarmee ook de kosten beheersbaar blijven (. fig. 2.1). z
Dagverzorging en -behandeling voor ouderen
Dagverzorging is de verzorging, begeleiding en opvang van ouderen in groepen op een centrale locatie, dus niet thuis. Het is een vorm van dagopvang voor ouderen die nog zelfstandig wonen, maar die door fysieke of verstandelijke beperkingen niet meer kunnen deelnemen aan het algemeen maatschappelijk verkeer. Bijvoorbeeld mensen met sterke eenzaamheidsproblematiek of lichte vormen van dementie, mensen die niet meer zo goed voor zichzelf kunnen zorgen of op een wachtlijst staan voor een verzorgingshuis. Dagverzorging is gericht op tijdsbesteding waarbij er geen behandelprogramma’s of -plannen opgesteld worden. Indien nodig kan tijdens de dagverzorging de noodzakelijke persoonlijke of verpleegkundige zorg verleend worden.
2.1 • Het netwerk van de cliënt
57
Ook deze voorziening wordt bekostigd door de Wmo, dus vanuit de gemeente. Het doel van dagverzorging die in groepen plaatsvindt, is mensen op een zinvolle wijze invulling aan hun dag te geven en hen zo actief en zelfstandig mogelijk te laten functioneren. De groepsgrootte kan sterk variëren. Gemiddeld zullen het tien à vijftien personen zijn. Begeleiding vindt over het algemeen plaats door: 5 activiteitenbegeleid(st)ers; 5 verzorgenden; 5 vrijwilligers; 5 stagiaires. Activiteiten zijn onder andere geheugentraining, bewegingsactiviteiten, creatieve handvaardigheid, koffiedrinken. De middagmaaltijd wordt gezamenlijk gebruikt en er bestaat de mogelijkheid om te rusten. Voor dagverzorging en eventueel het vervoer heeft de cliënt een indicatie nodig. Bij dagbehandeling gaat het om ondersteunende en activerende begeleiding of om complexe problemen. De behandeling vindt plaats in een zorgcentrum en daarbij is een specialist ouderengeneeskunde betrokken. Er is een indicatie van het CIZ nodig.
2.1.6
Zorg dichtbij
Ouderen hebben steeds vaker behoefte om zorg te ontvangen in een voor hen bekende leefomgeving. Dichtbij, in de eigen wijk of buurt. Daartoe zijn er verschillende mogelijkheden. z
Het woon-zorgcomplex
Een woon-zorgcomplex is een complex zelfstandige woningen waar bewoners desgewenst gebruik kunnen maken van een zorg- en servicearrangement. In het ontwerp van het gebouw is aandacht besteed aan veilig en beschut wonen. In de woon-zorgcomplexen huren bewoners zelf hun woning of hebben hem in eigendom (de zogeheten ‘aanleunwoningen’). Er moet sprake zijn van een duidelijke scheiding tussen wonen, zorg en service. Dit wordt vastgelegd in een contract. Doelgroepen zijn ouderen, gehandicapten, GGZ-cliënten en/ of combinaties van deze groepen. In een woon-zorgzone kan een woon-zorgcomplex een functie vervullen als servicecentrum voor de wijk eromheen. Het betreffende woonzorgcomplex wordt dan vermeld als woon-zorgzone. z
Woon-zorgzones
Een woon-zorgzone is een wijk waarin een doorsnede van de Nederlandse bevolking woont, maar waarin ook goede voorzieningen zijn getroffen voor wonen met zorg, bijvoorbeeld doordat mensen kunnen blijven wonen in een aangepaste woning. Hulp en verzorging zijn dan beschikbaar vanuit het wijkservicecentrum, dat verschillende soorten zorg en ondersteuning op maat kan bieden. De nadruk ligt dus niet op het krijgen van zorg, maar indien nodig kan die zorg wel dichtbij ontvangen worden.
2
58
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
2.1.7
2
Zorgcentrum
Door de komst van de zorgzwaartepakketten is de scheiding tussen het verzorgingshuis en het verpleeghuis weggevallen. In het land worden veelal nog de oude bekende namen gebruikt, waardoor het voor de buitenwereld niet altijd duidelijk is welke zorg geleverd wordt. Door deze ontwikkeling zijn het voormalige bejaardenhuis en verzorgingshuis inmiddels ‘zorgcentrum’ geworden, met een scala aan mogelijkheden en functies, waaronder de behandelfunctie. De behandelfunctie schrijft voor dat er een specialist ouderengeneeskunde verbonden is aan het zorgcentrum. Niet elk zorgcentrum heeft dezelfde functies; het ene richt zich meer op revalidatie en het andere meer op verblijf van somatische cliënten of psychogeriatrische cliënten. z
Het verpleeghuis van nu is een zorgcentrum
Het verpleeghuis met zijn grote afdelingen en meerpersoonskamers behoort tot het verleden. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in 2010 bepaald dat cliënten in de langdurige zorg het recht hebben te kunnen kiezen voor een eenpersoonskamer. Daarnaast blijft de mogelijkheid van een tweepersoonskamer bestaan. In 2006–2007 is er een stroomversnelling ontstaan in de afname van het aantal meerpersoonskamers. Veel verpleeghuizen zijn afgebroken, verbouwd en gerenoveerd om dit te realiseren. Kleinschalig wonen oftewel wonen in kleinere leefgroepen ontstaat of wordt verder uitgebreid. De naamgeving is vaak aangepast tot zorgcentrum. Een zorgcentrum beschikt over dagbehandeling, waar cliënten twee of drie dagen per week paramedische therapie krijgen en daarnaast sociaal geactiveerd worden. De dagbehandeling geeft bovendien de mogelijkheid het functieniveau van de oudere te observeren. Psychogeriatrische dagbehandelingscentra bieden geheugentraining en een zinvolle dagbesteding aan ouderen. z
Kortdurende opname in een zorgcentrum
Een zorgcentrum kan kortdurende crisisopvang bieden indien de behandelfunctie aanwezig is. Dat wil zeggen, dat er een behandelend arts ‘in huis’ moet zijn. In feite is dit een verplaatste vorm van intensieve thuiszorg. Deze mogelijkheid is uiteraard voor de huisarts een prachtige oplossing in situaties dat er geen ziekenhuisindicatie is, maar wel een onoplosbare zorgvraag. Tijdelijke ontlasting van de mantelzorg, revalidatie en verbetering van de conditie van de cliënt zijn belangrijke redenen voor deze vorm van zorg. Een tijdelijke opnamekamer is een volledig ingerichte eenpersoonslogeerkamer in een zorgcentrum. De cliënt hoeft geen zorg te dragen voor de inrichting van de kamer. Een cliënt komt in aanmerking voor kortdurende crisisopvang in de volgende situaties: 5 als hij door lichamelijke omstandigheden thuis niet kan herstellen, bijvoorbeeld na een ziekenhuisopname; 5 ter ontlasting van de mantelzorg; 5 als hij tijdelijk zorg nodig heeft in een beschermde woonomgeving; 5 als hij nog zelf de regie heeft over zijn functioneren.
2.1 • Het netwerk van de cliënt
. Figuur 2.2
59
Nieuwbouw verpleeghuis van meer- naar eenpersoonskamers, het Zonnehuis Amstelveen (2010).
Indicatie moet voorafgaand aan de plaatsing zijn afgegeven en geldt voor de duur van zes weken, met eventueel een verlenging van nog eens zes weken (. fig. 2.2).
2.1.8
Ketenzorg
Ketenzorg is de zorg die wordt verleend door verschillende zorgverleners of zorgorganisaties, die – als het goed is – als schakels in een hechte keten met elkaar samenwerken ten dienste van de cliënt. Volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn er in de praktijk nog veel problemen met de onderlinge afstemming van de zorg die nodig is. Men verplaatst zich te weinig in de cliënt die de overgangen tussen de verschillende zorgniveaus moet ondergaan. Het is daarom zaak dat verschillende schakels van zorg naadloos op elkaar aansluiten. Het op elkaar aansluiten van die schakels kan vaak beter. Het gaat erom dat in die zorg de cliënt centraal staat. Binnen de ketenzorg probeert men vooral te kijken hoe de zorg eruit moet zien en op welke wijze die ingevuld moet worden. Het is belangrijker dat de zorg die nodig is geleverd wordt, dan wie dit nu in het bijzonder doet. Het doel van de samenwerking tussen zorginstellingen is dat men de zorg afstemt op de steeds veranderende zorgbehoefte van de cliënt. Er zijn op dit moment verschillende positieve ontwikkelingen binnen de ketenzorg. Vilans, het kenniscentrum voor langdurige zorg, geeft de volgende definitie van ketenzorg: ‘Zorgverlening waarbij verschillende partijen met verschillende doelstellingen hun krach-
2
60
2
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
ten bundelen om de kwaliteit van leven van een groep cliënten te verbeteren uitgaande van een nieuwe, gezamenlijke doelstelling.’ Om dit te bereiken is overleg nodig en de bereidheid van alle partijen het belang van de cliënt of een groep cliënten boven dat van de organisatie te stellen.Voorbeelden van domeinen van ketenzorg binnen de ouderenzorg zijn op dit moment dementie, diabetes en cerebrovasculair accident (CVA). Het gaat in de langdurige zorg niet alleen om zorg en ondersteuning. Ook op andere gebieden treden problemen op, zoals mobiliteit, werk, welzijn, vrijetijdsbesteding, zingeving en spiritualiteit. Een gezonde maaltijd die afgeleverd wordt is voor de gezondheid van de cliënt van groot belang, maar aanspraak en gezelligheid zijn zeker zo belangrijk. Om tot succesvolle ketens in de langdurige zorg te komen, moet er een goede afstemming tussen de diverse onderdelen zijn. Volgens Vilans is een aantal factoren van belang in de benadering van de cliënt en het zorgprobleem. 5 Individuele benadering. Denk hierbij aan de persoonlijke levensgeschiedenis van de cliënt, zijn eigen sociale netwerk en hoe hij omgaat met mogelijkheden en beperkingen. De dienstverlening moet dit als uitgangspunt nemen en niet de eigen geprogrammeerde oplossingen en zorgroutes. 5 Welbevinden. Het is belangrijk dat hulpverleners zich richten op het totale welzijn van de cliënt en niet alleen op het zorgprobleem. 5 Het sociale netwerk. Gebruik het sociale netwerk van de cliënt. Het verbetert het welbevinden van de cliënt en problemen lossen zich vaak op een natuurlijke manier op. 5 Kwaliteit van de relatie. Binnen veel zorginstellingen wordt gewerkt met een EVV of GVP. Zij is degene die de vertrouwensband moet opbouwen met de cliënt voor wie zij de verantwoording draagt. Dat houdt concreet in dat zij wekelijks meerdere malen de zorg aan de betreffende cliënt verleent om een goed beeld te krijgen van de problematiek, de beleving én het welzijn van de cliënt. Daarbij zijn richtlijnen en methodieken van minder belang dan de kwaliteit van de relatie. 5 Samenhang als noodzaak. De zorgverleners, verschillende disciplines en instanties stemmen op elkaar af om de kwaliteit van de zorg te verbeteren of te waarborgen en de ketenzorg verder te ontwikkelen. 5 Creatieve oplossingen in complexe situaties. Het is de kunst in complexe situaties de aandacht te richten op de belangrijkste problemen, maar daarbij de wensen en de mogelijkheden van de cliënt niet uit het oog te verliezen. Dit leidt tot oplossingen die goed aansluiten bij de persoonlijke situatie van de cliënt. 5 Anders invullen van taken en rollen. De taken en rollen van zowel mantelzorgers als van professionals moeten anders ingevuld worden. Onderling moeten zij meer communiceren en de communicatielijnen kort houden. Zij krijgen een begeleidende taak binnen het sociale netwerk van de cliënt.
2.2
Samenwerken met de informele zorg
De laatste jaren neemt de druk op de mantelzorger almaar toe. Het overheidsbeleid is er steeds meer op gericht om zieken, gehandicapten en ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Intramurale (bijv. plaatsen in verpleeghuizen) en extramurale voorzieningen
2.2 • Samenwerken met de informele zorg
61
(bijv. huishoudelijke zorg) krimpen. Voorheen was de vraag aan het netwerk van de cliënt: ‘Wat wilt u doen voor uw hulpbehoevende familielid’, nu is de vraag: ‘Wat kunt u doen?’ En aan de cliënt zelf: ‘Wie kunt u inschakelen voor bepaalde taken?’ Vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg- en dienstverlening. Via de officiële kanalen van zorgorganisaties, maar ook informeel als buur, vriend of vriendin. De ervaring leert dat de druk op de zorg afneemt als er aandacht aan het welzijn van bewoners en cliënten wordt gegeven. De uitspraak ‘een onsje welzijn scheelt een kilo zorg’ wordt door verschillende zorginstellingen gehanteerd. Dikwijls zijn het juist vrijwilligers die wezenlijk bijdragen aan het welzijn van bewoners/cliënten. Zij geven veel persoonlijke aandacht en hoeven niet zoals beroepskrachten op de doelmatigheid van hun handelen te letten. Zorg door mantelzorgers en door vrijwilligers wordt ook wel informele zorg genoemd. De professionele zorg is dan de formele zorg.
2.2.1
Mantelzorg
Je hebt dagelijks te maken met de familie van de cliënt: meestal de partner of kinderen, maar ook anderen uit de naaste omgeving kunnen nauw betrokken zijn bij de cliënt. Te denken valt aan de buurvrouw die al zo lang een oogje in het zeil heeft gehouden, de neef die de financiën behartigt of de nicht die voor haar tante de kleding onderhoudt. Al deze personen worden mantelzorgers genoemd. Een mantelzorger is iemand die zorgt voor een naaste met een ziekte of handicap (Hattinga Verschure 1977). Het begrip mantelzorg is ontstaan toen de zorg door familie, vrienden en buren minder vanzelfsprekend begon te worden. ‘Onder mantelzorg verstaan we de zorg die mensen bieden aan een naaste; deze zorg wordt vrijwillig (al kunnen de omstandigheden zodanig zijn dat de mate van vrijwilligheid beperkt is) en niet vanuit een bepaald georganiseerd verband geboden door mensen die al voor het ontstaan van de zorgvraag een bepaalde sociale relatie met elkaar hadden’ (Bron: Wmo). De drie grootste groepen mantelzorgers zijn: 5 personen die zorgen voor hun hulpbehoevende partner; 5 ouders die zorgen voor een kind met een chronische ziekte of handicap; 5 kinderen die zorgen voor een hulpbehoevende ouder. Cijfers Mantelzorg Ongeveer 10 % van de Nederlanders zorgt voor een hulpbehoevend familielid. Bij 25 % van deze hulpbehoevenden komt er geen professionele hulpverlener aan te pas. Primaire of centrale verzorgers bieden de meest intensieve zorg en coördineren deze meestal ook. Secundaire verzorgers geven aanvullende, incidentele hulp. In 2012 combineerde 23 % van de werkende vrouwen haar baan met mantelzorg. Van de werkende vrouwen boven de 45 jaar is dat zelfs ruim een derde (cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau 2012). Vanaf 2015 zal dit percentage door de komst van de ‘participatiesamenleving’ alleen maar toenemen.
2
62
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
Vrijwilligers Volgens onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (2012) doet de helft van de Nederlanders vrijwilligerswerk en 12 % daarvan doet dit in de zorg- en hulpverlening.
2
z
Draagkracht
Zorgende familieleden kunnen het langer volhouden als er hulpbronnen zijn waarop zij een beroep kunnen doen. Voorbeelden van dergelijke hulpbronnen zijn sociale steun (buren en vrienden, mantelzorgondersteuning, het alzheimercafé) en professionele steun van de thuiszorg of extra financiën (zoals een vergoeding voor vervoer). Zij vergroten de draagkracht van de mantelzorger. Sociale vaardigheden die mantelzorgers helpen om hun draagkracht op peil te houden, zijn: goed voor zichzelf kunnen zorgen, grenzen aangeven en ‘time management’. Verder speelt natuurlijk de manier waarop iemand in het leven staat mee: wordt de zorg als zwaar en eindeloos ervaren of juist als ‘dankbaar’ en nuttig werk? z
Draaglast
Langdurig mantelzorg verlenen is niet zonder risico. Als gevolg van overbelasting, oververmoeidheid, gezondheidsproblemen (als de mantelzorger ook de jongste niet meer is) en materiële problemen (zoals geen aparte slaapkamer, te krap wonen) kan het gebeuren dat de mantelzorger zijn aandeel in de zorg moet verminderen of opgeven. De zorg moet tijdelijk of blijvend worden overgenomen door professionele hulpverleners. Als de balans draagkracht-draaglast doorslaat naar draaglast, betekent dit in veel gevallen dat een cliënt verhuist naar een zorgvoorziening en dat de taak en rol van de mantelzorger plotseling veranderen. Als gevolg van dit moeten loslaten kan de mantelzorger te maken krijgen met schuldgevoel en depressie. Als zorgverlener moet je regelmatig stilstaan bij de draagkracht van de mantelzorger. De volgende vragen kun je aan de mantelzorger stellen om een beeld te krijgen van de balans draagkracht-draaglast: Weet u wat er aan de hand is? Goede informatie voorkomt spanning en emoties. Weet u waar u hulp of steun kunt vinden? Een helpende hand durven vragen verlicht de belasting. Kent u uw eigen wensen en behoeften? Als een mantelzorger weet wat hij zelf nodig heeft om het vol te houden, kan hij daar ook gemakkelijker voor zorgen. Zijn de motieven om te zorgen voldoende? Eerlijk zijn over persoonlijke motieven helpt om te beslissen hoeveel iemand wil zorgen. Kunt u het lichamelijk wel aan? Het is belangrijk om te voorkomen dat de mantelzorger zelf ziek wordt van het zorgen/tillen. Kunt u het geestelijk aan? Voelt de mantelzorger voldoening over de zorg die hij geeft of put het hem vooral uit? Kunt u het financieel aan? Kostenposten kunnen reiskosten, extra kleding, telefoonkosten zijn. Informatie over financiële regelingen kan van belang zijn.
2.2 • Samenwerken met de informele zorg
63
Bron: Gids voor mantelzorgers Markant, Steunpunt Mantelzorg, Amsterdam en Diemen Het werkt positief om zelf initiatief te nemen en op familie af te stappen om te vragen hoe het met hen gaat in plaats van te wachten tot ze naar jou toe komen.
2.2.2
Respijtzorg
Respijtzorg geeft mantelzorgers de mogelijkheid zorgtaken tijdelijk aan een ander over te dragen, waardoor zij de zorg beter kunnen volhouden. De zorg overdragen kan alleen wanneer die op een verantwoorde manier door anderen gegeven kan worden. Het kan incidenteel zijn, bijvoorbeeld tijdens een vakantie, of structureel, bijvoorbeeld een dagdeel per week of een weekend per maand. Vormen van respijtzorg: 5 opvang buitenshuis, zoals dagopvang, verblijf in een logeerhuis of in een time-outvoorziening; 5 zorg bij de zorgvrager thuis, als deze graag in zijn vertrouwde omgeving blijft; 5 een beroepskracht of vrijwilliger verleent de zorg. Een van de organisaties die hulp en ondersteuning biedt om respijtzorg te verlenen is Mezzo (7 www.mezzo.nl). Mezzo geeft uitleg over verschillende vormen van mantelzorg, vrijwilligerswerk en de wetgeving en financiering daaromtrent.
2.2.3
Opname
De zorgverlener die de zorg tijdelijk, blijvend, geheel of gedeeltelijk overneemt, zal met de mantelzorger in gesprek gaan over de zorg voor de cliënt en over de mate van ondersteuning die zij de mantelzorg kan bieden. De mantelzorger van de cliënt in het algemeen en de wettelijk vertegenwoordigers in het bijzonder zijn daarom een van de partners in zorg. Een eerste stap naar het ontlasten van mantelzorg van psychogeriatrische cliënten is vaak de mogelijkheid van dagverzorging. Daar gaat een indicatiebesluit, meestal met een wachttijd, aan vooraf. Een proefopname behoort vaak tot de mogelijkheden. Als het thuis echt niet meer gaat, wordt de cliënt opgenomen in een zorgcentrum. Bij een gedwongen opname speelt het gevaarscriterium een rol. Een verzoek hiertoe door de mantelzorger is een zeer zware beslissing, die vaak schuldgevoelens met zich meebrengt. De mantelzorger speelt een waardevolle rol bij de opname. Hij is de schakel tussen het heden en verleden. Bij een intakegesprek kan hij de noodzakelijke informatie (de ‘gebruiksaanwijzing’) over de cliënt verstrekken. Hij kan de spullen waaraan de cliënt thuis veel plezier beleefde, verzamelen en meegeven, bijvoorbeeld kleding, snuisterijen, sleutelbos, boeken en foto’s. z
Betrokken blijven bij de zorg
Je kunt de mantelzorger op veel manieren uitnodigen om bij de zorg betrokken te blijven. Het is goed om de mantelzorger te vertellen dat er veel mag, maar niet zo veel moet. Man-
2
64
2
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
telzorgers moeten in vrijheid kunnen aangeven op welke manier zij willen bijdragen aan de zorg. Er zijn mantelzorgers die met zoveel schuldgevoel te kampen hebben, dat zij zich verplicht voelen om vaak op bezoek te komen. Het is goed om daar open over te praten. Een psychogeriatrische cliënt die kort na de opname veel bezoek krijgt, gaat zich doorgaans eerder thuis voelen. Dit voorkomt dat de cliënt het gevoel krijgt in de steek gelaten te worden. Dit betekent niet dat de mantelzorger de bezoekfrequentie van het begin moet volhouden. Na de begintijd, en ook later, kun je hierover opnieuw het gesprek aangaan. Mogelijkheden voor de mantelzorger om bij de zorg betrokken te zijn of zelf zorg te geven, zijn: 5 participeren aan het zorgleefplan en evaluatiemomenten; 5 bijhouden van een bezoekagenda of logboek voor de cliënt; 5 helpen bij de maaltijden; 5 helpen bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld het haar); 5 wandelen; 5 helpen of simpelweg aanwezig zijn bij activiteiten; 5 deelname aan de cliëntenraad, familieadviesraad of het bewonerscomité; 5 deelname aan of assistentie bij partnergespreksgroepen of voorlichting. Een mantelzorger die zich betrokken voelt en meehelpt, ontlast het personeel. Deze wetenschap kan voor de mantelzorger ook het eigen schuldgevoel verminderen.
2.2.4
Familieparticipatie
Familieparticipatie is de actieve inbreng en betrokkenheid van familieleden bij de zorg voor de cliënt. Had men aanvankelijk vanuit de zorginstelling meer oog voor de centrale of primaire mantelzorger, nu verlegt de aandacht zich naar het familieperspectief. Dit komt nog duidelijker naar voren in de toename van kleinschalig wonen en de vermaatschappelijking van de langdurende zorg. Uitgangspunt bij familieparticipatie is: wat de familie zelf kan doen, kan niet alleen goed zijn voor de cliënt, maar is het ook (. fig. 2.3). Familie omvat meer dan de primaire of secundaire mantelzorgers. Het kan ook gaan om familieleden door generaties heen (zoals kinderen, schoonfamilie, vrienden, neven en nichten). Ouderen uit andere culturen hebben vaak een uitgebreide familie, die als erg belangrijk ervaren wordt. Als deze familie actief kan participeren aan de zorg voor hun familielid, draagt dit enorm bij aan het welzijn van de cliënt. Redenen voor familieparticipatie Redenen voor zorginstellingen om aandacht te besteden aan familieparticipatie zijn: Netwerken: familieleden hebben een vanzelfsprekende plaats in het netwerk van de cliënt. Als er al een aantal familieleden helpt, stimuleert dat andere familieleden om ook mee te doen. Welbevinden: mensen die voor de cliënt belangrijk zijn, hebben een grote invloed op diens gezondheid en gevoel van welbevinden. Familieleden zijn dus bondgenoten
2.2 • Samenwerken met de informele zorg
. Figuur 2.3
65
Familieparticipatie.
in het beleid om de kwaliteit van leven te verhogen en het gevoel van veiligheid te versterken. Vormgeven van vraaggerichte zorg: familieleden kennen de cliënt beter en weten zodoende beter hoe de zorg kan aansluiten bij de behoefte van de cliënt. Ze kunnen daardoor ook beter meedenken en adviseren bij gedragsproblemen van de cliënt. Leven in de brouwerij: familieleden zorgen voor afwisseling en activiteiten. Extra handen: familieleden helpen bij zorg en activiteiten, waardoor ze het personeel ontlasten. Belangen behartigen: familieleden behartigen de belangen van de cliënt in een familieof cliëntenraad. Voordeel: een familievriendelijke zorgomgeving ‘loont’.
Zorgcentra werken er actief aan om de woning en woonomgeving van de cliënten uitnodigend te maken voor familie, waardoor een bezoekje aan de zorginstelling aantrekkelijker wordt. Voorbeelden uit de praktijk zijn: 5 een café of een restaurant waar familieleden mee kunnen eten; 5 een fijne tuin waar ook speeltoestellen voor kleinkinderen zijn; 5 een kampeerweekend voor de kleinkinderen op het terrein van het verzorgingshuis waar oma woont; 5 kooksessies op de afdeling, georganiseerd door de schoonzoon van een van de bewoners die van beroep kok is;
2
66
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
5 sinterklaasviering met de hele familie bij opa op de kamer in het verpleeghuis; 5 afspraken met familieleden wie wanneer welke zorg op zich neemt.
2
Om te kunnen investeren in de relatie met familie en vooral in het verduidelijken van de communicatie met de familie heb je als verzorgende de volgende competenties nodig. 5 een vertrouwensrelatie opbouwen en onderhouden; 5 evalueren van de zorg en de relatie; 5 omgaan met kritiek en mogelijke conflicten; 5 professionaliseren door reflecteren. Het opbouwen van de relatie met de familie begint al een paar weken vóór de opname. De informatievoorziening door een vaste contactpersoon van de zorginstelling en het vragen van een ‘mentor’ als vertegenwoordiger van de familie scheppen al vanaf het begin duidelijkheid. Ook kun je aan de familie vragen om een levensboek met foto’s, achtergronden, verhalen, wensen en gewoonten samen te stellen. De dag van opname bereid je goed voor, verwachtingen over en weer worden duidelijk gemaakt. Besteed aandacht aan de beleving van deze belangrijke dag. Gedurende de dagen en weken na opname plan je vaste momenten waarop er contact is tussen jou als contactpersoon van de instelling en de familie. Betrek de familie nadrukkelijk bij het zorgleefplan en de eerste zorgleefplanbespreking. Bedank de familie als ze ‘iets’ gedaan hebben voor de cliënt. Zo voelt de familie zich meer thuis bij hun familielid in de zorginstelling en is ook meer betrokken bij de zorg en zijn welzijn. Vaak zijn zij bereid om meer met activiteiten en uitstapjes te helpen. z
Internethulpverlening
Een nieuwe manier van informatie delen met familieleden is gebruikmaken van de mogelijkheden van het internet. Zorginstellingen maken bijvoorbeeld gebruik van e-mail en een digitale omgeving (website) om berichten te plaatsen over cliënten die daar langdurig verblijven. Een cliënt van een deelnemende instelling krijgt een eigen ‘privédomein’, waarin berichten en foto’s kunnen worden uitgewisseld. Familienet (cc-net.nl) is daar een voorbeeld van. Het kan gaan om zakelijke berichten, maar net zo goed om sfeerberichten. Deze sfeerberichten vergroten de betrokkenheid van participerende familieleden.
2.2.5
Lotgenotencontact
De ervaring heeft geleerd dat mensen die in een vergelijkbare situatie verkeren, het fijn vinden om met elkaar over hun problemen, zorgen en ervaringen te praten. De beleving van het zich begrepen voelen, het hart kunnen luchten en de ervaring opdoen dat men niet de enige is die in een dergelijke situatie verkeert, werken ondersteunend. Vandaar dat er door verschillende organisaties bijeenkomsten worden georganiseerd om lotgenoten met elkaar in contact te brengen, opdat zij ervaringen kunnen delen. Het lotgenotencontact biedt (emotionele) ondersteuning aan betrokken partners om zo de draagkracht van het zorgsysteem te verbeteren of op zijn minst gelijk te houden. Veel patiëntenverenigingen
2.2 • Samenwerken met de informele zorg
67
organiseren lotgenotencontacten voor mensen met een bepaalde ziekte, zoals depressie, kanker, CVA, ziekte van Parkinson. Ook zijn er ‘inloophuizen’ waar lotgenoten en hun mantelzorgers elkaar opzoeken voor contact en activiteiten. z
Alzheimer Nederland
De organisatie Alzheimer Nederland zet zich in voor mensen met dementie en hun familie. De organisatie draagt bij aan een betere kwaliteit van leven voor mensen met dementie en hun naaste omgeving. Alzheimer Nederland is zowel een fonds als een patiëntenbelangenorganisatie. Het geld dat wordt opgehaald, wordt besteed aan het subsidiëren van wetenschappelijk onderzoek, voorlichting, ondersteuning (alzheimercafé, lotgenotencontact) en belangenbehartiging. z
Alzheimercafé
Een alzheimercafé is een maandelijkse informele bijeenkomst voor mensen met dementie, partners, familieleden, hulpverleners en andere belangstellenden. Na een inleiding door een deskundige kunnen de bezoekers ideeën, informatie en ervaringen uitwisselen. Veel afdelingen van Alzheimer Nederland organiseren een alzheimercafé. Deze bijeenkomsten vinden plaats in veel plaatsen in heel Nederland (zie 7 www.alzheimer-nederland.nl).
2.2.6
Begeleiden van mantelzorgers
Om goede zorg aan de cliënt te kunnen geven en mogelijk te maken dat mantelzorgers hun bijdrage kunnen leveren, ondersteun en adviseer je de mantelzorger. Je hebt daarvoor een flink aantal vaardigheden nodig. Het zijn veelal communicatieve vaardigheden: contact onderhouden, luisteren, afspraken maken, begeleiden en verwijzen. Naast instrumentele communicatie (de informatie) gaat het vooral om elkaar vertrouwen en affectieve (relationele) communicatie. De vaardigheden zijn afkomstig uit de profielen van de GVP en de EVV, waar ze geformuleerd zijn als succescriteria. Met andere woorden: als je dit doet, dan ondersteun je de mantelzorger optimaal (kader). Succescriteria voor het omgaan met de mantelzorger contact onderhouden: afspraken over invulling van EVV- of GVP-functie, telefonische (en zo mogelijk digitale) bereikbaarheid en beschikbaarheid; zo veel mogelijk bij de zorg betrekken: afspraken over samenwerking tijdens de zorgverlening, ondersteunen met hulpmiddelen en aanwijzingen; de zorgzwaarte van de cliënt en de draagkracht van de mantelzorger inschatten: regelmatig aanwezig zijn als de mantelzorger er is, dit onderwerp geregeld ter sprake brengen, positief waarderen van de hulp en toewijding (‘bedankt voor uw hulp’, ‘wat fijn dat u er bent’); duidelijke afspraken maken met de mantelzorger: samen om de tafel gaan en concrete afspraken maken en vastleggen, gebruikmaken van hulpmiddelen (logboek, zorgleefplan, agenda, Familienet);
2
68
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
begeleiden bij de omgang met de cliënt: adviseren en ondersteunen waar nodig, voorzichtig zijn met kritiek, opbouwende feedback, jouw voorbeeldgedrag; begeleiden bij de acceptatie van het verlies van vermogens van de cliënt: luisteren, aandacht geven en ruimte geven voor emoties; verwijzen naar andere hulpverleners: goed op de hoogte zijn van de sociale kaart en deze toepassen; organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten: familieavonden, cursus over communicatie, bijdragen aan het alzheimercafé of andere voorlichting over omgaan met ziekten, enzovoort.
2
z
Omgaan met kritiek
Omgaan met kritiek is een van de moeilijkste aspecten van communicatie. Daarom is het goed om hier extra aandacht aan te geven, speciaal als het gaat om de relatie met (de familie van) de cliënt. Er wordt vaker dan vroeger kritiek geuit. Redenen waarom mensen zich kritischer uitlaten, zijn toegenomen mondigheid en de positieve waardering daarvoor, betere informatie (bijvoorbeeld via internet), maar ook ongeduld/niet meer gewend zijn om te wachten. Als je als professional goed met kritiek kunt omgaan, kun je een conflict (escalatie) voorkomen en zullen het contact en de zorg rondom de cliënt soepeler verlopen. Natuurlijk is kritiek niet helemaal te voorkomen. Miscommunicatie kan ontstaan door taal, verschillende uitleg van regels, andere normen en waarden. Kortom, er zijn tal van redenen waardoor het toch mis kan gaan. De meest voorkomende vorm van agressie in de zorg is frustratieagressie. Deze komt voort uit onmacht, boosheid of verdriet van de cliënt en/of het familielid. Frustratieagressie leidt tot kritiek en tot conflictsituaties. Conflicten kunnen ontstaan uit kleine en grote irritaties, waarbij het heel vaak gaat om onduidelijke verwachtingen over en weer. Duidelijk vragen naar deze verwachtingen is dan ook de belangrijkste strategie om conflicten te voorkomen. Huub Buijssen, klinisch psycholoog en gerontoloog, schreef over omgaan met kritiek van familie het boekje Mijn moeder lag om 11 uur nog in bed. De strategieën voor het goed omgaan met kritiek zijn uit dit boekje afkomstig (Buijssen 2009). Gebruikelijke reacties op het krijgen van kritiek zijn terugslaan (kritiek teruggeven, verdedigen), toegeven (om de harmonie te bewaren) en vluchten/het contact verbreken (of overdragen aan een collega). Ze zijn meestal niet effectief en niet gericht op het verbeteren van het contact. De volgende negen strategieën zijn dit wél: 1. Ontwapen het familielid: ga niet de strijd aan, maar geef de ander gelijk vanuit zijn gezichtspunt (er zijn immers meer waarheden). Bedank voor de kritiek en zeg ‘sorry’. 2. Probeer door de bril van het familielid te kijken: maak gebruik van LSD (luisteren, samenvatten en doorvragen). Dit geeft je begrip voor de ander en kalmeert, waardoor je rustiger kunt reageren. 3. Toon aandacht voor de gevoelens van het familielid: vraag naar gevoelens, check of je de non-verbale signalen van de ander goed begrijpt, herhaal gevoelens die uitgesproken worden. Dit bevordert het contact en brengt rust.
2.2 • Samenwerken met de informele zorg
69
4. Vraag naar verwachtingen: ‘Wat zou u het liefste willen dat we nu doen?’, ‘Wat wilt u veranderen in de zorg?’ Zo nodig je uit om duidelijke verwachtingen uit te spreken. 5. Geef je eigen kijk op de kwestie: spreek in de ik-vorm en wees feitelijk. Zo geef je je eigen visie en kun ook jij je verhaal kwijt. 6. Verwoord je eigen gevoel: geef een ‘ik-voel’-boodschap en wacht daarna even. Zo kun je dichter bij elkaar komen, je hebt beiden je gevoelens geuit. 7. Verwoord je eigen verwachting of oplossing: wat kun en wil jij doen om het probleem op te lossen? Maak duidelijk wat jouw rol is en die van het familielid. Dit helpt om verwachtingen te verduidelijken. 8. Probeer er samen uit te komen: leg wensen en verwachtingen van familie naast die van jou en kijk of je samen redelijke afspraken kunt maken. Zo kun je de kwestie afsluiten. 9. Kom je afspraken na: doe wat je hebt beloofd of stel de familie, als dat onmogelijk blijkt, daarvan op de hoogte. Zo blijf je geloofwaardig. z
Voorwaarden
Deze strategieën kun je alleen toepassen als er nog controle over de situatie is en er nog normale communicatie mogelijk is. Ook is het belangrijk dat je rustig blijft. Het helpt als je jezelf voorhoudt dat de kritiek niet tegen jou persoonlijk gericht is. Je hoeft niet alle strategieën toe te passen en ze hoeven ook niet in de aangegeven volgorde te worden gebruikt. Als het tot een moeilijk gesprek komt met familie, bereid je dan goed voor en neem de familie mee naar een rustige plek waar je kunt zitten. Achteraf je eigen rol en gespreksvaardigheden in het gesprek evalueren, kan je helpen om vast te stellen wat er goed ging en wat er een volgende keer beter kan.
2.2.7
Samenwerken met vrijwilligers
Vrijwilligers kiezen ervoor om te zorgen. Op het moment dat zij met het vrijwilligerswerk starten, hebben zij vaak nog geen emotionele band met de psychogeriatrische cliënt, hoewel het regelmatig gebeurt dat een familielid van een overleden cliënt vrijwilliger wordt in het zorgcentrum waar de cliënt woonde. Vrijwilligers verlenen hun zorg gedurende een afgebakende tijd (bijvoorbeeld een dagdeel per week) en kunnen de zorg op eigen initiatief beëindigen. Zorgvrijwilligers werken in georganiseerd verband en verrichten nooit verpleegkundige handelingen. Hun inzet is zeer gevarieerd en gaat van het koffie schenken en ondersteuning bieden bij diverse activiteiten tot het vervoeren van cliënten naar het ziekenhuis, het maken van een wandeling met een cliënt en het runnen van een winkeltje (. fig. 2.4). z
Verwachtingen
De meeste zorgorganisaties hebben een vrijwilligersbeleid geformuleerd waarin zij verwoorden hoe zij met vrijwilligers willen omgaan en wat zij van hen verwachten. Vilans ondersteunt zorginstellingen met voorbeelden van vrijwilligersbeleid en diverse formulieren en contracten (zie 7 www.vrijwilligerswerkindezorg.nl). In een uitvoerig kennisma-
2
70
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
2
. Figuur 2.4 Vrijwilligers dragen bij aan het welzijn van cliënten.
kingsgesprek worden wederzijdse verwachtingen ten aanzien van het vrijwilligerswerk uitgesproken. Vrijwilligers mogen verwachten dat er respectvol met hen wordt omgegaan. Zij functioneren beter als zij persoonlijke aandacht krijgen en als er oog is voor hun kwaliteiten. Meestal is er een centrale aansturingsstructuur (coördinator vrijwilligerswerk) en decentrale begeleiding op de plek waar de vrijwilliger actief is. Vrijwilligers worden vaak geïnformeerd op groepsbijeenkomsten en hebben nogal eens een eigen nieuwsbrief. Zij hebben recht op inspraak met betrekking tot hun taakuitvoering en het vrijwilligersbeleid van de organisatie. Verder zijn vrijwilligers verzekerd gedurende de tijd dat zij werkzaamheden voor de organisatie verrichten en ontvangen zij een vergoeding voor gemaakte kosten. Veel zorginstellingen zorgen ook voor scholing van vrijwilligers. Ook is het gebruikelijk dat er aandacht is voor jubilea, verjaardagen en andere belangrijke gebeurtenissen in het leven van de vrijwilliger. Een jaarlijkse feestavond voor alle vrijwilligers is een ander gebruikelijk fenomeen. De zorginstelling mag van haar vrijwilligers verwachten dat zij bewust en gemotiveerd kiezen voor het vrijwilligerswerk. Vrijwilligers dienen respect te hebben voor het beleid van de instelling. Daartoe behoren in ieder geval een respectvolle bejegening van cliënten en hun familieleden, medewerkers en overige vrijwilligers, het zorgvuldig omgaan met de autonomie en privacy van cliënten en een geheimhoudingsplicht ten aanzien van privacygevoelige informatie. Om het vrijwilligerswerk goed te kunnen uitvoeren wordt van de vrijwilliger verwacht dat hij enige levens- en werkervaring heeft en betrokkenheid toont bij de doelstellingen
2.3 • Multidisciplinaire samenwerking
71
en het werk van de instelling. Van de vrijwilliger wordt verwacht dat hij serieus omgaat met gemaakte afspraken. Al deze zaken, maar ook de concrete afspraken over inzet en uitvoering van het werk, worden vastgelegd in een afsprakendocument, dat beide partijen ondertekenen. z
Win-win
Vrijwilligerswerk kent ook een andere kant. Het kan van grote betekenis zijn in het leven van de vrijwilliger zélf. Het doen van vrijwilligerswerk biedt de vrijwilliger zo veel meer: hij ontmoet mensen, hij kan iets betekenen voor een ander, hij kan zijn talenten en creativiteit inzetten, hij kan (nog) volop meedoen aan het sociale leven. Dit alles draagt bij aan een positief zelfbeeld en daarmee aan het welzijn van de vrijwilligers. Op het kennisplein 7 www.zorgvoorbeter.nl vind je handige instrumenten (zoals een toolkit, handreiking en lesbrief) voor het werken met vrijwilligers. Deze kunnen je helpen om het vrijwilligersbeleid op de juiste wijze vorm te geven, vrijwilligers goed in te zetten en ze optimaal te ondersteunen. Zo kan het vrijwilligerswerk een win-winsituatie opleveren voor de zorginstelling, de cliënten én de vrijwilligers.
2.3
Multidisciplinaire samenwerking
Geen van de afzonderlijke disciplines is in staat de door de cliënt gewenste zorg en behandeling alleen te realiseren: de arts kan niet behandelen als er geen verpleegkundigen of verzorgenden zijn, de verpleegkundige heeft weinig te doen als er geen artsen zijn. De cliënt is gebaat bij goede informatieoverdracht en afstemming tussen disciplines. De samenwerking kan veel opleveren: niet alleen voor de cliënt, maar ook voor jou als verzorgende plus. Er zijn allerlei ontwikkelingen gaande rond multidisciplinaire samenwerking. Er kan meer en beter klantgericht gewerkt worden. De cliënt verwacht dat alle beroepsbeoefenaren met wie hij te maken heeft, elkaar informeren en dat ze goed samenwerken. Instellingen zijn volop bezig met het ontwikkelen van kwaliteitsbeleid. Bij dat ‘kwaliteitsdenken’ wordt veel aandacht besteed aan het elkaar wederzijds informeren en het afstemmen van diensten. Ook op organisatorisch niveau leggen instellingen steeds meer het accent op de integrale zorgverlening: de structuur van de organisatie schept voorwaarden voor goede interdisciplinaire samenwerking. Schotten in en tussen organisaties zijn veelal verdwenen (transmurale zorg). In die multidisciplinaire samenwerking vervul je een belangrijke rol. Je hebt de meeste contacten met de cliënt en alle bij de cliënt betrokken disciplines: huisarts, specialist, geriater, specialist ouderenzorg, psycholoog, maatschappelijk werker, fysiotherapeut, voedingsassistent enzovoort. Daardoor ben jij een spin in het web: je krijgt veel informatie en hebt ook veel informatie te geven. z
Samenwerking
Samenwerking is iets tussen mensen. Alles wat tussen mensen kan gebeuren, gebeurt ook bij multidisciplinair samenwerken. De wijze waarop professionals met elkaar omgaan is
2
72
2
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
niet alleen de binding van de samenwerking, maar ook bepalend voor de mate waarin professionals plezier in hun werk hebben. De wijze van samenwerken draagt bij aan de kwaliteit van zorg die de cliënt geboden wordt. Een stugge zorgverlener of een norse arts bij de cliënt of het familielid heeft gegarandeerd een effect op de kwaliteitsbeleving van beiden. In de interactie tussen de verschillende professionals speelt een persoonlijke en professionele component. kDe persoonlijke component van samenwerking
De wijze waarop jij de anderen in de samenwerking tegemoet treedt, bepaalt in hoge mate de invloed die je hebt. Luisteren naar de ander, geïnteresseerd zijn in de ander, goed onderhandelen, weten wat je wilt en daar duidelijk over communiceren, zijn belangrijke persoonlijke kenmerken en vaardigheden. Een positieve kijk op de inhoud van het eigen beroep geeft zelfvertrouwen in de relatie met andere disciplines. kDe professionele component van samenwerking
De verschillende professionals worden ieder gekenmerkt door een eigen cultuur (bijvoorbeeld resultaatgericht in tegenstelling tot procesgericht). Het onderkennen van de verschillen en de belangen van verscheidene disciplines is in de interactie een eerste stap. Verschillen in status en macht vergemakkelijken niet altijd de samenwerking tussen professionals. Het ‘calimero-effect’ (‘zij zijn groot en ik ben klein en dat is niet eerlijk’) komt nogal eens voor. In plaats van de concurrentiestrijd aan te gaan, kunnen professionals beter hun energie steken in erkenning van elkaars deskundigheid en het benadrukken van de gemeenschappelijke doelen. Je hebt altijd de keuze hoe jij je opstelt jegens andere professionals. Laat je je leiden door negatieve vooroordelen, dan is het risico groot dat de boemerang terugkomt. Kies je voor een open communicatie, dan is de kans groter dat de ander ook een positieve opstelling kiest in de samenwerking. Het is misschien goed om de uitdrukking ‘de aanhouder wint’ in gedachten te houden. Je gedrag laten leiden door negatief gedrag van anderen is de slechtste keuze en bovendien niet professioneel. Vanuit de gedachte dat je je als EVV of GVP vaak een positie moet verwerven in de multidisciplinaire samenwerking, ligt jouw kracht in de kennis die je hebt, in je gedrag en in je houding. De GVP-functie is relatief nieuw. De GVP zal zich de komende tijd in de samenwerking duidelijk moeten profileren en moeten zorgen voor duidelijke verwachtingen van de verschillende disciplines ten opzichte van elkaar. Een ‘goed gesprek’ hierover doet soms wonderen, zeker wanneer duidelijk wordt wat goede samenwerking kan opleveren. De EVV-functie bestaat al wat langer, weliswaar onder verschillende namen (zoals contactverzorgende, persoonlijke begeleider). De EVV heeft in veel zorginstellingen haar plaats al ingenomen. De overeenkomsten tussen beide functies wat betreft coördinatie van zorg en multidisciplinaire samenwerking zijn groot, al ligt bij de GVP het accent sterker op de advisering van collega’s, mantelzorgers en vrijwilligers in de omgang met de psychogeriatrische cliënt.
2.3 • Multidisciplinaire samenwerking
73
Voorwaarden voor multidisciplinaire samenwerking 5 een goede structuur van de organisatie; 5 management (op alle niveaus) dat zelf het voorbeeld geeft; 5 de wil tot samenwerken: is het in de organisatie de gewoonte om verder te kijken dan de eigen professie;? 5 een interne cliëntgerichte houding: kan ik iets voor je doen? Wat heb je nodig om je werk goed te doen? Heeft men oog voor de belangen van elkaar? 5 maken en nakomen van goede procedureafspraken door de disciplines; 5 een basis van vertrouwen voor samenwerking; 5 erkenning van elkaars deskundigheid; 5 sociale vaardigheden: vriendelijk en zakelijk, oplossingsgericht, kunnen luisteren en onderhandelen.
De meest voorkomende vorm van samenwerking met andere disciplines die je in je werk zult tegenkomen is het overleg over de cliënt. Belangrijk is verder het uitwisselen van informatie met andere disciplines en de afstemming van diensten. Door de 24-uurszorg die je in de verzorging biedt, is het mogelijk andere disciplines te voorzien van een schat aan informatie. Je moet in staat zijn snel actuele en relevante informatie te geven. ‘Ik was er gisteren niet’ of ‘Ik werk maar parttime’ zijn antwoorden die niet kunnen. Iets niet weten is geen probleem, maar daar kan direct op volgen: ‘Ik kijk het na en geef straks het antwoord.’ Een stap verder dan het uitwisselen van informatie is het opstellen van een multidisciplinair zorgleefplan. Het resultaat hiervan is gezamenlijk beleid van alle betrokken disciplines rond een cliënt. Doelstellingen worden multidisciplinair vastgesteld, activiteiten worden per discipline bepaald en afgestemd, en er worden afspraken gemaakt over toetsing van resultaten. Voor de kwaliteit van de uitvoering is elke discipline en elke individuele beroepsbeoefenaar zelf verantwoordelijk. Als EVV of GVP bewaak je de uitvoering van het multidisciplinaire beleid. Je hebt bij verhuizing van een cliënt ook een taak in de overdracht aan andere zorginstanties.
2.3.1
Professioneel handelen
De overheid wil de zorg transparanter maken en het werk van professionals meer in die richting sturen. Werken met protocollen is daar een voorbeeld van. Je hebt hierin een taak te vervullen: werken volgens protocollen, deze bewaken en zorgen voor een goede rapportage. Ook ben je verantwoordelijk voor het op peil houden van je vakinhoudelijke kennis en de ontwikkelingen binnen de zorg. Tevens moet je openstaan voor deelname aan verbeterprojecten om de zorg te optimaliseren. Ten slotte is de toetsing van interdisciplinaire samenwerking en onderlinge feedback belangrijk. Helaas komt dit nog weinig voor. Binnen de beroepsgroepen zelf is intercollegiale toetsing of intercollegiale advisering wél gebruikelijk. De EVV en GVP spelen een rol bij het mede toetsen van multidisciplinaire projecten op resultaat, het mede toetsen van procedures en het toetsen van de wijze van samenwerken.
2
74
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
z
2
Wederzijdse verwachtingen
Wat vinden paramedici en artsen belangrijk in de samenwerking met de EVV en GVP? 5 bereikbaarheid (visites lopen, maar ook direct bereikbaar zijn); 5 relevante en volledige informatie van en over de cliënt delen; 5 verstrekte informatie moet paraat zijn; 5 je houden aan protocollen en juiste rapportage; 5 opdrachten moeten altijd uitgevoerd worden; 5 open contact met en interesse in de cliënt; 5 parttime werken is geen probleem, zolang de EVV en GVP zich maar voor 100 % inzetten; 5 gestructureerd multidisciplinair overleg (zorgleefplanoverleg) tussen afdelingsleiding, paramedici en artsen; 5 actieve en proactieve houding; 5 assisteren bij verrichtingen. Wat vinden GVP’s en EVV’s en andere verzorgenden belangrijk in de samenwerking met paramedici en artsen? 5 bereikbaarheid van de paramedicus en arts; 5 afspraken over visites lopen; 5 goed geïnformeerd worden over behandeling, onderzoeken en gesprekken met de cliënt; 5 vriendelijke, respectvolle benadering; 5 efficiënt visites lopen: informatie paraat (cliënt kennen, weten wat er aan de hand is met de cliënt en informatie over onderzoeksuitslagen) (. fig. 2.5).
2.3.2
Het multidisciplinair overleg
Het multidisciplinair overleg, ook wel zorgleefplanoverleg genoemd, vindt in de meeste zorgcentra structureel plaats, bijvoorbeeld eenmaal per twee maanden. Tijdens dit overleg kunnen de zorg voor en de eventuele behandeling van een of meerdere cliënten besproken worden. Doel van dit overleg is te bespreken of de zorg of behandeling die door de verschillende disciplines aan een cliënt gegeven wordt, is afgestemd op zijn zorgbehoeften en wensen. Het zorg- en/of behandelplan is hiervoor een goed hulpmiddel, omdat hierin de gewenste resultaten of doelen voor de cliënt beschreven staan. Als EVV of GVP van de cliënt bereid je het multidisciplinair overleg voor door met de cliënt (of diens naasten) in gesprek te gaan, zodat jij de ervaringen en wensen van de cliënt kan inbrengen. Desgewenst kan de cliënt ook zelf bij het overleg aanwezig zijn. Wenselijk is dat alle zorgverleners en behandelaars van de desbetreffende cliënt aanwezig zijn, zodat iedereen de ervaringen op zijn eigen vakgebied kan aangeven. Ook een van de naasten van de cliënt (indien deze niet wilsbekwaam is) kan tijdens dit overleg aanwezig zijn om de (belangen van de) cliënt te vertegenwoordigen.
2.4 • Ethisch handelen
. Figuur 2.5
75
De zorgverlener bespreekt de afspraken met de cliënt en naasten.
Belangrijk is dat je de gemaakte afspraken met de desbetreffende cliënt (of met diens familie) bespreekt. Als de cliënt/familie/wettelijk vertegenwoordiger akkoord gaat met de afspraken, leg je deze vast in een zorgleefplan en laat je deze door de cliënt ondertekenen. Je bent als coördinator verantwoordelijk voor de naleving van de gemaakte afspraken in het zorgleefplan. Jij dient collega’s en andere disciplines erop te wijzen als zij de gemaakte afspraken niet nakomen.
2.4
Ethisch handelen
In de zorg rondom de cliënt en in de samenwerking met anderen zullen zich regelmatig dilemma’s voordoen die vragen om een nader onderzoek naar ‘goed’ en ‘kwaad’ handelen. Denk maar eens aan dilemma’s die zich kunnen voordoen bij het verlenen van palliatieve zorg. Zeker in de zorg voor de psychogeriatrische cliënt doen zich vraagstukken voor als: hoe ver gaan we met behandelen, wat staan we de cliënt toe, wat doen we met seksuele behoeften? Ethiek houdt zich bezig met het menselijk handelen in termen van goed en kwaad. Ethisch handelen is daarom handelen nadat je nagedacht hebt over goed en slecht handelen. Goed en slecht handelen heeft te maken met waarden en normen. De waarden en normen van jezelf, de cliënt, zijn naasten, de collega’s uit het multidisciplinaire team en van de organisatie waar je werkzaam bent. Volgens het woordenboek van Van Dale betekent ethiek ‘het geheel van morele principes’.
2
76
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
Waarden en normen Waarden zijn de doelen en idealen die men wil nastreven. Voorbeelden van waarden kunnen zijn: eerlijkheid, vertrouwen en vrijheid van meningsuiting. Normen zijn gedragsregels die met waarden te maken hebben. Normen zijn de concrete vertalingen van waarden, bijvoorbeeld bij eerlijkheid: je steelt niet. Waarden en normen regelen de omgang van mensen met elkaar. Sommige normen, zoals het eigendomsrecht, zijn wettelijk vastgelegd en kunnen juridische consequenties hebben bij het niet-naleven ervan.
2
2.4.1
Ethisch dilemma
Als je in een lastige situatie een keuze moet maken tussen verschillende waarden en normen, sta je voor een ethisch dilemma. De vraag is dan welke waarde in die concrete situatie het belangrijkst is. De keuze die je maakt, hangt af van de afwegingen die gemaakt worden. Welke waarden en normen wegen zwaarder: die van de cliënt, het familielid, de arts, de organisatie of die van jezelf? Dat kan een bijzonder lastige keuze zijn. Voorbeeld van een ethische kwestie op de 7 www.zorgethiek.nu Mevrouw B. lijdt aan de ziekte van Alzheimer en woont sinds twee maanden op een afdeling Psychogeriatrie. De geestelijk verzorger komt elke week met een groepje bewoners religieuze liederen zingen. Mevrouw B. is daar graag bij. Maar de dochter van mevrouw B. schrikt als ze dit van een verzorgende hoort. Haar moeder had altijd een afkeer van religie en kerk en zou hier dus nooit aan hebben meegedaan. De dochter vraagt de verzorgenden om haar moeder niet meer bij het zingen te laten aansluiten. De verzorgenden besluiten mevrouw B. in het vervolg naar haar kamer te brengen vóórdat het zingen begint. Maar zodra mevrouw B. het zingen hoort, loopt ze er toch naartoe. Mevrouw reageert verdrietig als de verzorgende haar weer naar haar kamer begeleidt. De verzorgenden vragen zich af waar ze in deze situatie nu goed aan doen.
2.4.2
Stappenplan
Om binnen een ethisch dilemma op methodische wijze tot een beslissing te komen, kun je gebruikmaken van een stappenplan (zie . tab. 2.1). z
Moreel beraad in de zorg
In een zogeheten moreel beraad leren zorgverleners om vanuit hun eigen morele intuïtie te reflecteren op hun verantwoordelijkheid ten opzichte van degenen voor wie zij zorgen. Met behulp van het moreel beraad leren zorgverleners met elkaar te spreken over wat ze
2.5 • Samenwonen in kleinschalige woonvormen
. Tabel 2.1
77
Stappenplan beslissing bij een ethisch dilemma.
stap 1
gegevens verzamelen over het dilemma. Objectief beschrijven wat de feiten zijn. Dit is belangrijk omdat er emoties kunnen meespelen. Onduidelijkheden verhelderen
stap 2
aangeven waar de spanning zit. Welke waarden komen met elkaar in conflict? Wat is de beleving van de verschillende betrokkenen: waar en bij wie ligt de emotie? Welke twijfels, gevoelens en vragen liggen er?
stap 3
stellen van de centrale morele vraag. De vraag over goed en kwaad. Beslissen met welke vraag je aan de slag gaat
stap 4
benoemen van de belangen, de waarden en normen die in deze situatie van belang zijn: Wie zijn er allemaal bij de situatie betrokken? Wat staat er voor eenieder op het spel? Welke waarden en normen zijn bepalend?
stap 5
beargumenteren op welke manier de diverse belangen in deze situatie het best gediend kunnen worden en hoe de belangrijkste normen en waarden het best aan bod kunnen komen Benoemen: wat is (zijn) hier (een) logische actie(s)?
stap 6
aangeven wat de gevolgen zijn van de gekozen acties
stap 7
beslissen welke actie ondernomen wordt of voor welke oplossing gekozen wordt
stap 8
evalueren van het proces: nagaan hoe een en ander is verlopen, heeft de gekozen oplossing/actie geleid tot tevredenheid van de verschillende partijen en waarom wel/niet?
goede zorg vinden en waar de grenzen van goede zorg liggen. Het helpt hen om argumenten te formuleren voor dat wat hen raakt of benauwt. Bovendien helpt het om de zorg voor de cliënt te verbeteren en professioneel handelen te bevorderen. Tips voor dilemma’s in de zorg 5 Het boek Dilemma’s in kaart, methode voor moreel beraad in de zorg (Stegenga 2014) helpt je een moreel beraad op je eigen werkvloer te organiseren. Digitaal materiaal bij het boek en de methode Dilemma’s in kaart is te vinden op 7 www.zorgperspectief.nl. 5 Op de website 7 www.zorgethiek.nu vind je meer aansprekende casuïstiek over actuele dilemma’s in de zorg.
2.5
Samenwonen in kleinschalige woonvormen
Een kleinschalige woonvorm is een woonvorm waar zorg geboden wordt aan zorgvragers in een veilige, herkenbare en huiselijke woonomgeving. Veel zorgorganisaties hebben hun huizen en voorzieningen in de afgelopen tijd aangepast en vernieuwd. Zij hebben geïnvesteerd in nieuwe kamers, de inrichting, kleinschaligheid en alles wat nodig is om de zwaardere zorg thuis en in een verblijfsvoorziening goed en cliëntgericht te kunnen verlenen. Het gaat om vernieuwing van bestaande verblijfsvoorzieningen, niet om uitbreiding.
2
78
2
Hoofdstuk 2 • Partners in de zorg
Inmiddels woont meer dan een kwart van alle cliënten met dementie in een kleinschalige woonvorm. Steeds meer zorgcentra beschikken over kleinschalige woonvormen voor mensen met een andere aandoening dan dementie, bijvoorbeeld mensen met een somatische aandoening of met het syndroom van Korsakov.De kwaliteit van leven van de cliënt staat daarbij voorop. Er wordt gestreefd naar het zo veel mogelijk benaderen van het dagelijks leven in de normale thuissituatie. Deze visie vertaalt zich in de praktijk naar welzijn, wonen en zorg.
2.5.1
Werken in een kleinschalige woonvorm
In een kleinschalige woonvorm heb je als zorgverlener een andere rol dan in een klassiek verpleeghuis of zorgcentrum. In een traditionele vorm ligt de nadruk vaak op medische en lichamelijke verzorging: er wordt gedacht vanuit de instelling, routine neemt een belangrijke plaats in en de verschillende disciplines zijn sterk gescheiden. Binnen kleinschalige woonvormen staat in het zorgleefplan het welzijn van de cliënt centraal en ligt de nadruk op de coördinerende en zelfstandige rol van de verzorgende met verantwoordelijkheid voor een groep cliënten. De verzorgende vervult vooral de rol van EVV of GVP. Belangrijke aspecten van het wonen in een kleinschalige woonvorm zijn onder meer de vertrouwdheid, veiligheid, structuur en betere woonkwaliteit. Andere positieve kanten zijn de herkenbare activiteiten als samen koken, de familie die vaker langskomt en meeeet, meer aandacht voor bewoners, meer privacy, een nauwere band met de medebewoners en meer inspraak voor de bewoners. Het wonen en leven in een kleinschalige setting wordt professioneel begeleid door de activiteitenbegeleiders, verzorgenden en medewerkers maatschappelijke zorg, met ondersteuning van de specialist ouderengeneeskunde, psycholoog, maatschappelijk werker, geestelijk verzorger en fysio- en ergotherapeut. Het team is dus multidisciplinair. Kleinschalige woonprojecten kenmerken zich door een specifieke manier van werken, namelijk: 5 creëren van een optimale leefomgeving die de bewoners een gevoel van geborgenheid geeft; 5 stimuleren van contacten met medebewoners; 5 bieden van structuur, wat onder meer leidt tot een beter dag-en-nachtritme; 5 aanbieden van activiteiten waaraan bewoners plezier beleven; 5 aanbieden van activiteiten die gericht zijn op de stimulering van lichamelijke, zintuiglijke en verstandelijke vermogens; 5 bieden van ruimte aan de deelnemers om gevoelens te uiten.
2.5.2
Locaties
De locaties van kleinschalige woonvormen kunnen variëren van bestaande woonhuizen tot nieuwbouw, van alleenstaande voorzieningen tot geclusterde huizen (meestal vier of zes), van de dorpsstraat tot het instellingsterrein of verbouwde afdelingen binnen de in-
2.5 • Samenwonen in kleinschalige woonvormen
79
stelling. In de meeste gevallen bepalen de praktische mogelijkheden de keuze van de locatie en de vorm van het kleinschalige woonproject. Clustering van kleinschalige woongroepen (vier of zes bewoners) heeft vanuit personeelsoverwegingen de voorkeur: het maakt de zorg gemakkelijker te delen. In nietgeclusterde situaties in de wijk is met name de nachtzorg een probleem. Het is voor familieleden gemakkelijker zich ‘thuis’ te voelen – zoals de bedoeling is – wanneer het een gewoon woonhuis betreft, dat niet in of naast een instelling is gebouwd. Kleinschalige woonvormen binnen de muren van een grotere instelling hebben organisatorische voordelen. Het risico dat er een ‘instellingssfeer’ ontstaat, is in dit geval wel groter. De optimale vorm voor kleinschalig wonen combineert een aantal karakteristieken die zich in de praktijk niet vaak allemaal zullen voordoen. Het prototype voorziening zijn ruime – liefst specifiek voor dit doel gebouwde – woningen in een cluster van vier of zes, die onderling gemakkelijk toegankelijk zijn. De voorziening bevindt zich in een levendige wijk waar winkels en scholen zijn en die dicht bij het centrum of de dorpskern is gelegen. De moederinstelling ligt op ongeveer een halve kilometer afstand: dichtbij genoeg om snel bereikbaar te zijn, ver genoeg verwijderd om een onafhankelijke huiselijke sfeer te creëren. De huiselijke sfeer wordt mede bepaald door de volgende ‘huisregels’: 5 er heerst een ja-cultuur (alles mag, mits…) 5 geen uniformen voor het personeel; 5 geen kantoorruimte in huis; 5 familieleden helpen mee, bijvoorbeeld met boodschappen doen; 5 medische zorg vooral door de huisarts; 5 duidelijke inbreng van de thuiszorg; 5 toegewijd personeel, van wie veel meer verwacht mag worden dan in een gewone zorgsituatie; 5 een relatief homogene groep van nog redelijk ‘goede’ dementerenden, die optimaal kunnen profiteren van de kleinschalige context; 5 geen slot op de deur: mensen kunnen weggaan als ze dat willen (als dat mogelijk is). Over de rol van de familie werd in de begintijd van het kleinschalig wonen vaak idealistisch gedacht – en dat bleek dan tegen te vallen. Dikwijls omdat men zich onvoldoende had ingeleefd in de situatie van de familie, bijvoorbeeld in het gegeven dat familieleden vaak blij zijn eindelijk even wat rust te hebben als hun naaste na jarenlange verzorging eindelijk wordt opgenomen. Over het algemeen is de betrokkenheid van familieleden bij de zorg in kleinschalige woonvormen wel degelijk groter (soms veel groter) dan in een grootschalige instelling. In overeenstemming met het algemeen landelijke beeld is de betrokkenheid in dorpen duidelijk groter dan in steden, al lijkt die ook daar af te nemen. Vrijwel nergens is de zorgorganisatie afhankelijk van de inbreng van familie of vrijwilligers – met uitzondering van de ‘leuke dingen’: uitjes en dergelijke. De huur wordt in sommige projecten inderdaad rechtstreeks door de bewoners betaald. Voor projecten in (of op het terrein van) grotere instellingen geldt dit niet. Er zijn ook tussenvarianten, waarin een instelling huurt van de woningbouwvereniging en de bewoners de huur aan de instelling betalen. Over het algemeen blijkt dit punt voor het gevoel
2