Panel Survey of Organisations Flanders Vraaggericht arbeidsmarktonderzoek – VIONA-programma Diensten 1
Onderzoekster: Sophie De Winne Promotor: prof. dr. L. Sels Co-promotoren: prof. dr. G. Van Hootegem, M. Ramioul, dr. A. Peeters, prof. dr. J. Bundervoet, prof. dr. E. Henderickx en prof. dr. H. De Witte
Projectnr.: 003211 Periode: april 2002
Copyright (2003) Hoger instituut voor de arbeid (K.U.Leuven) E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden geciteerd, zonder uitdrukkelijke bronvermelding.
Organisation Studies - TEW Sociologie van Arbeid en Bedrijf
2
Identificatie
We willen er de nadruk op leggen dat de Privacywet van 8 december 1992, die het verwerken van persoonlijke gegevens reglementeert, onverminderd van toepassing is op de volledige vragenlijst. Alle verzamelde informatie zal uitsluitend in het kader van de doelstellingen van dit onderzoek gebruikt worden. De gegevens worden geregistreerd in één of meer bestanden. De K.U.Leuven (maatschappelijke zetel: Oude Markt 13, 3000 Leuven) is houder van deze bestanden. U kan steeds inzage vragen van deze data. Indien blijkt dat de informatie onjuist, onvolledig of niet (meer) relevant is, kan u om de verbetering of verwijdering ervan vragen. 1.
Kan u onderstaande gegevens in verband met de vestiging invullen? Gebruikerscode van de vestiging (cf. brief): ............................................................................... a. Naam van de vestiging: ............................................................................................................ b. Adres van de vestiging: Straat: ....................................................................................................... Nr.: ......................... Postcode: ........................ Gemeente: ....................................................................................... Telefoonnummer: ...................................................................................................................... c. BTW-nummer van de vestiging: ............... / ......... / ......... N.v.t. (geen BTW-nummer) d. Naam respondent: ..................................................................................................................... e. Telefoonnummer respondent (werk): .................................................................................... f. E-mailadres van de respondent (werk): ................................................................................. ......................................................... @.........................................................................................
2.
Wat is de functie van de respondent(en) in deze vestiging? Kruis aan. In het geval verschillende respondenten de vragenlijst invullen, zijn meerdere antwoorden mogelijk. 1. Directielid, eigenaar, bedrijfsleider 2. Verantwoordelijke personeelszaken 3. Medewerker personeelszaken 4. Administratief medewerker (niet personeelszaken) 5. Andere, nl. vul in: .......................................................................................................
Alle vragen die volgen, hebben enkel en alleen betrekking op DEZE vestiging. Ook in het geval deze vestiging deel uitmaakt van een groter bedrijfsgeheel/ruimere organisatie, peilen de vragen ENKEL naar de situatie van de vestiging, NIET naar deze van het groter bedrijfsgeheel/de ruimere organisatie.
3
1.
Kenmerken van de vestiging
In dit eerste deel stellen we enkele vragen over de structuur, de sector, het ontstaan en het familiaal karakter van deze vestiging. Aan de hand hiervan kunnen we de vestiging situeren in het geheel van Vlaamse organisaties. 3.
Welke structuur heeft deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Zelfstandige organisatie zonder bijkomende vestigingen 2. Hoofdzetel van een Belgische organisatie of overheid met meerdere vestigingen 3. Hoofdzetel van een buitenlandse organisatie of overheid met meerdere vestigingen 4. Vestiging van een Belgische organisatie of overheid, niet de hoofdzetel 5. Vestiging van een buitenlandse organisatie of overheid, niet de hoofdzetel
4.
Is deze vestiging een private, een semi-publieke of een publieke organisatie? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Privaat 2. Semi-publiek 3. Publiek
4a.
Onder welke van volgende categorieën situeert u de hoofdactiviteit van deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. Dit hoeft niet de sector te zijn waarin de hoofdzetel actief is. Wanneer uw vestiging bijvoorbeeld uitsluitend verantwoordelijk is voor de opslag en distributie van producten uit metaal (geproduceerd door een andere vestiging van de organisatie), dan valt dit onder categorie 15 ‘Opslag, distributie, transport en logistiek’ en niet onder categorie 6 ‘Metaalverwerking, vervaardiging van producten uit metaal, enz.’.
Landbouw en ontginning 1. Land- en tuinbouw, jacht, veeteelt, bosbouw 2. Visserij 3. Winning van delfstoffen Industrie en bouw 4. Productie en distributie van energie, gas, elektriciteit, watervoorziening 5. Chemische industrie, aardolie en aardgas, rubber- en plastiekverwerking 6. Metaalverwerking, vervaardiging van producten uit metaal, machinebouw, autoassemblage 7. Elektronische industrie, vervaardiging van elektrische en elektronische apparaten/instrumenten 8. Productie van voeding, drank en rookwaren 9. Productie van textiel, schoenen en kleding, ledernijverheid 10. Productie van farmaceutische producten 11. Houtindustrie, papierindustrie, grafische industrie 12. Woning- en utiliteitsbouw, wegen- en waterbouwkunde
4
Diensten 13. Telecommunicatie 14. Informatica 15. Opslag, distributie, transport en logistiek 16. Kleinhandel 17. Groothandel 18. Horeca, catering 19. Reclame, media, marketing, PR 20. Bank- en kredietwezen, verzekeringen 21. Onderzoek en ontwikkeling, consultancy, adviesbureaus 22. Gezondheidszorg 23. Welzijnszorg 24. Onderwijs 25. Socioculturele sector 26. Overheidsadministratie 27. Diensten aan ondernemingen 28. Diensten aan personen (bv. kapsalon, bakker) 29. Andere, nl.: ................................................................................................................. 5.
Heeft de hoofdactiviteit van de vestiging een ‘profit’-karakter, een ‘non-profit’-karakter of beide? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Profitkarakter 2. Non-profitkarakter 3. Profit- of non-profitkarakter, afhankelijk van de situatie
6.
Wanneer is deze vestiging in haar huidige vorm ontstaan? Vul het jaartal in, bijvoorbeeld 1994. De vestiging is ontstaan in ..................
INDIEN DEZE VESTIGING EEN SEMI-PUBLIEKE OF EEN PUBLIEKE ORGANISATIE IS Æ GA NAAR VRAAG 10 7.
Is de bedrijfsleiding eigenaar of mede-eigenaar van deze vestiging? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
8.
Is de leiding over deze vestiging overwegend in handen van één familie? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
9.
Is het merendeel van de eigendom van deze vestiging (51% of meer van de aandelenparticipatie) in handen van één familie? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
5
2.
Diensten
In deel 2 proberen we na te gaan welke diensten u verleent en voor welk type van klanten of afzetmarkten u werkt. 10.
Wat is het aandeel van gestandaardiseerde diensten, gestandaardiseerde diensten met enkele specificaties van de klant en klantspecifieke diensten in het dienstverleningspakket van de vestiging? Vul in bij benadering (%). We hebben het over de hoofdactiviteit van de vestiging, m.a.w. de eigenlijke dienstverlening. Administratief of technisch ondersteunende diensten zoals bv. boekhouding of schoonmaak komen niet in aanmerking, tenzij dit de hoofdactiviteit van de vestiging is. Indien er in de vestiging geen sprake is van omzet, vul dan 100% in bij de beschrijving die het best aanleunt bij de diensten die de vestiging verleent. Diensten
Aandeel in de omzet/ dienstverlening
1. Gestandaardiseerde diensten (geen varianten of specificaties, de dienst ligt onveranderlijk vast)
.......... %
2. Gestandaardiseerde diensten, doch volgens een aantal gewenste specificaties van de klant (de klant heeft de mogelijkheid om de uiteindelijke dienst zelf te bepalen door uit een aantal voorgestelde opties te kiezen)
.......... %
3. Klantspecifieke/geïndividualiseerde diensten (diensten volledig verstrekt op maat van de klant)
.......... %
Totaal
11.
Hoe zou u het contact met de doorsnee klant typeren naar tijdsduur? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Geen contact GA NAAR VRAAG 13 2. Kortstondig contact 3. Contact voor een beperkte periode (minder dan 3 maanden) 4. Contact voor een langere periode (langer dan 3 maanden)
12.
Hoe zou u de intensiteit van het contact met de doorsnee klant typeren? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Weinig intensief contact 2. Gematigd intensief contact 3. Zeer intensief contact
100%
6
13.
Zijn er schommelingen in de vraag naar de belangrijkste dienst? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Neen, de vraag schommelt niet of nauwelijks 2. Ja, de vraag is seizoensgebonden, maar voorspelbaar 3. Ja, de vraag schommelt sterk (van dag tot dag, week tot week), maar voorspelbaar 4. Ja, de vraag is seizoensgebonden en onvoorspelbaar 5. Ja, de vraag schommelt sterk (van dag tot dag, week tot week) en onvoorspelbaar
14.
Hoe zou u de concurrentie op de afzetmarkt voor de belangrijkste dienst beschrijven? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Geen concurrentie GA NAAR VRAAG 17 2. Matige concurrentie 3. Sterke concurrentie
15.
Richt de vestiging zich, in vergelijking met concurrenten naar een vergelijkbare, een ruimere of een meer specifieke doelgroep? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Een vergelijkbare doelgroep 2. Een ruimere doelgroep 3. Een meer specifieke doelgroep
16.
Op basis van welk van onderstaande criteria tracht de vestiging zich van de concurrenten te onderscheiden? Kruis het belangrijkste criterium aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. (Kosten)efficiëntie en productiviteit 2. Kwaliteit van de dienst 3. Flexibiliteit (snel kunnen inspelen op specifieke klanteneisen) 4. Innovatievermogen (ontwikkelen van verbeterde of vernieuwde diensten)
7
3.
Flexibiliteit van arbeid en arbeidstijden
De volgende vragen gaan dieper in op de manier waarop de vestiging het hoofd kan bieden aan schommelingen in de vraag en in welke mate de inzet van personeel hierbij een rol speelt. 17.
Hieronder volgen een aantal situaties met betrekking tot de bezettingsgraad van het personeel. Welke van onderstaande situaties was in 2001 van toepassing voor deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Er was bijna voortdurend te weinig personeel aanwezig om het geplande werk uit te voeren (onderbezetting) 2. Er was bijna voortdurend te veel personeel aanwezig om het geplande werk uit te voeren (overbezetting) 3. Situaties van over- en onderbezetting van het personeel wisselden mekaar regelmatig af 4. Er was meestal een passende bezetting van het personeel
18.
Welke van onderstaande ploegenstelsels komen voor in deze vestiging? We beperken ons tot het uitvoerend personeel. Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Geen ploegenstelsel 2. 24 uren/dag, 7 dagen/week in 6 ploegen 3. 24 uren/dag, 7 dagen/week in 5 ploegen 4. 24 uren/dag, 7 dagen/week in 4 ploegen 5. 24 uren/dag, 5 dagen/week in 4 ploegen 6. 24 uren/dag, 5 dagen/week in 3 ploegen 7. 16 uren/dag, 7 dagen/week in 3 ploegen 8. 16 uren/dag, 5 dagen/week in 2 ploegen 9. Andere, nl.: .................................................................................................................
8
19.
Welke van onderstaande flexibiliteitsvormen werden in 2001 aangewend om stijgingen of dalingen (voorzien of onvoorzien) in de vraag op te vangen? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Flexibiliteitsvormen
Daling in de vraag Voorzien
Onvoorzien
1. Niet van toepassing, de vraag bleef constant in 2001
Stijging in de vraag Voorzien
Onvoorzien
2. Geen speciale maatregelen
3. Inzet van collega’s of interne pool
4. Aantrekken van extra tijdelijk personeel (bv. contracten van bepaalde duur)
5. Inzet van uitzendkrachten
6. Inzet van jobstudenten
7. Overwerk
8. Werknemers in opleiding sturen
9. Stelsel van tijdelijke werkloosheid
10. Deeltijdarbeiders tijdelijk meer of minder uren laten werken (eventueel met compensatie van uren in een rustige respectievelijk drukkere periode)
11. Variabele arbeidstijden (arbeidstijden variëren volgens de noden van de klanten)
12. Uitbreiding of inkrimping van het ploegenstelsel
13. Andere, nl.: ............................................... .....................................................................
INDIEN ER GEEN GEBRUIK GEMAAKT WERD VAN HET STELSEL VAN TIJDELIJKE WERKLOOSHEID (ZIE ITEM 9 VAN VRAAG 19) Æ GA NAAR VRAAG 21 20.
Hoeveel dagen van tijdelijke werkloosheid werden in 2001 ingelast? Vul het totaal aantal dagen in, d.i. het aantal dagen per werknemer X het aantal werknemers in tijdelijke werkloosheid. .............................. dagen
9
4.
Tewerkstelling
De volgende vragen peilen naar de samenstelling van het personeelsbestand einde 2001. We vragen telkens naar het aantal werknemers (in hoofden, NIET in voltijds equivalenten) dat tewerkgesteld was op 31 december 2001. Indien er in een bepaalde categorie geen werknemers voorkomen, gelieve dit aan te duiden met ‘0’. Uitzendkrachten worden NIET opgenomen. INDIEN DEZE VESTIGING EEN SEMI-PUBLIEKE OF EEN PUBLIEKE ORGANISATIE IS Æ GA NAAR VRAAG 22 21.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2001 tewerkgesteld volgens statuut? Vul in. Tewerkstelling volgens statuut
Aantal werknemers
1. Arbeiders 2. Bedienden (inclusief kaderleden met bediendestatuut) Totaal
GA NAAR VRAAG 23 22.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2001 tewerkgesteld volgens statuut? Vul in. Tewerkstelling volgens statuut
Aantal werknemers
1. Contractuelen met arbeidersstatuut 2. Contractuelen met bediendestatuut 3. Statutairen of daaraan gelijkgestelden Totaal
23.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2001 tewerkgesteld volgens contractvorm? Vul in. Tewerkstelling volgens contractvorm
Aantal werknemers
1. Arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur/vastbenoemd 2. Arbeidsovereenkomst van bepaalde duur/voor een bepaald werk 3. Andere (o.a. tewerkgesteld in het kader van het leerlingwezen, banenplan) Totaal
10
24.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2001 tewerkgesteld volgens arbeidsregime (voltijds of deeltijds)? Vul in. Tewerkstelling volgens arbeidsregime
Aantal mannen
Aantal vrouwen
1. 100% (voltijds) 2. 75-100% (deeltijds) 3. 50-75% (deeltijds) 4. <50% (deeltijds) Totaal
25.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2001 tewerkgesteld volgens personeelscategorie (uitvoerend, ondersteunend en leidinggevend personeel)? Vul in. Personeelscategorie
Aantal werknemers
1. Uitvoerend personeel (werknemers die in hun werkzaamheden hoofdzakelijk directe taken vervullen - kernwerknemers) 2. Ondersteunend personeel (werknemers die in hun werkzaamheden hoofdzakelijk indirecte taken vervullen als administratie, kwaliteitszorg, onderhoud van gebouwen en machines e.d.) 3. Leidinggevend personeel Totaal
26.
Hoe groot was het aandeel van werknemers afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie1 in het totaal aantal tewerkgestelden op 31 december 2001? Kruis aan of vul in bij benadering. 1. Geen werknemers afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie 2. ................. % werknemers afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie
27.
Hoe groot was het aandeel van werknemers afkomstig uit de Maghreb-landen (Marokko, Tunesië, Algerije) en Turkije in het totaal aantal tewerkgestelden op 31 december 2001? Kruis aan of vul in bij benadering. 1. Geen werknemers afkomstig uit de Maghreb-landen of Turkije 2. ................. % werknemers afkomstig uit de Maghreb-landen of Turkije
1
Lidstaten van de EU: België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden, Verenigd Koninkrijk.
11
28.
Hoeveel uitvoerende werknemers waren op 31 december 2001 tewerkgesteld volgens opleidingsniveau? Enkel uitvoerende werknemers. Vul in. Tewerkstelling volgens opleidingsniveau
Aantal werknemers
1. Laaggeschoold (maximaal diploma lager onderwijs of lager secundair onderwijs) 2. Middelbaar geschoold (maximaal diploma hoger secundair onderwijs) 3. Hooggeschoold (diploma hoger onderwijs of universiteit) Totaal
29.
In volgende tabel maken we een onderscheid tussen vier types van arbeid. Hoe groot was het aandeel van de uitvoerende werknemers op 31 december 2001 in laaggekwalificeerde, geoefende, geschoolde en complexe arbeid? Enkel uitvoerende werknemers. Vul in bij benadering (%). Tewerkstelling volgens type arbeid
Aandeel uitvoerende werknemers
1. Laaggekwalificeerde arbeid Zeer eenvoudig werk dat een korte inwerktijd vereist. Voor dit werk is geen opleiding of ervaring nodig. In dit soort van job moeten geen zelfstandige beslissingen (bv. planning van het werk) genomen worden. Er is directe supervisie bij de uitoefening van de job.
.......... %
2. Geoefende arbeid Eenvoudig werk dat een relatief korte inwerktijd vereist. Voor dit werk is een minimale opleiding en/of ervaring nodig. In dit soort van job kunnen zelfstandige beslissingen (bv. planning van het werk) in beperkte mate door de werknemer zelf genomen worden. Er is directe supervisie bij de uitoefening van de job.
.......... %
3. Geschoolde arbeid Complex werk dat een relatief lange inwerktijd vereist. Voor dit werk is een speciale opleiding en/of ervaring nodig. In dit soort van job kunnen zelfstandige beslissingen (bv. planning van het werk) zonder beperking door de werknemer zelf genomen worden. Er is geen directe supervisie bij het uitoefenen van de job, maar er is wel controle van de behaalde resultaten.
.......... %
4. Complexe arbeid Zeer complex werk dat een lange inwerktijd vereist. Voor dit werk is een specifieke opleiding en ervaring nodig. Zelfstandige beslissingen (bv. planning van het werk) kunnen en moeten door de werknemer zelf genomen worden. Er is geen directe supervisie bij het uitoefenen van de job, maar er is wel controle van de behaalde resultaten.
Totaal
30.
.......... %
100%
In onderstaande tabel worden vier types van arbeid beschreven. Duid voor elke categorie aan of het aantal uitvoerende werknemers in 2001 gestegen, gedaald of gelijk gebleven is. Indien een bepaald type van arbeid niet voorkomt in de vestiging,
12
duidt dan ‘niet van toepassing’ aan. Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per categorie. Types van arbeid
Niet van toepassing
Aantal is gestegen
Aantal is gedaald
Aantal is gelijk gebleven
1. Laaggekwalificeerde arbeid Zeer eenvoudig werk dat een korte inwerktijd vereist. Voor dit werk is geen opleiding of ervaring nodig. In dit soort van job moeten geen zelfstandige beslissingen (bv. planning van het werk) genomen worden. Er is directe supervisie bij de uitoefening van de job.
2. Geoefende arbeid Eenvoudig werk dat een relatief korte inwerktijd vereist. Voor dit werk is een minimale opleiding en/of ervaring nodig. In dit soort van job kunnen zelfstandige beslissingen (bv. planning van het werk) in beperkte mate door de werknemer zelf genomen worden. Er is directe supervisie bij de uitoefening van de job.
3. Geschoolde arbeid Complex werk dat een relatief lange inwerktijd vereist. Voor dit werk is een speciale opleiding en/of ervaring nodig. In dit soort van job kunnen zelfstandige beslissingen (bv. planning van het werk) zonder beperking door de werknemer zelf genomen worden. Er is geen directe supervisie bij het uitoefenen van de job, maar er is wel controle van de behaalde resultaten.
4. Complexe arbeid Zeer complex werk dat een lange inwerktijd vereist. Voor dit soort van werk is een specifieke opleiding en ervaring nodig. Zelfstandige beslissingen (bv. planning van het werk) kunnen en moeten door de werknemer zelf genomen worden. Er is geen directe supervisie bij het uitoefenen van de job, maar er is wel controle van de behaalde resultaten.
13
31.
Hieronder volgen een aantal maatregelen die door uw organisatie genomen zijn of overwogen worden ten aanzien van het personeel. Gelieve aan te duiden of u deze acties tijdelijk geprobeerd heeft, of u deze reeds ingevoerd hebt, of dat deze acties niet van toepassing zijn voor uw organisatie. Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per maatregel. Maatregelen
Tijdelijk Is reeds Niet van geprobeerd ingevoerd toepassing
1. Glijdende werkuren
2. Vergoeding voor kinderopvang van zieke kinderen
3. Initiatieven gericht op het informeren over en/of het bewustmaken van de gelijkekansenproblematiek
4. Organisatie/financiering buitenschoolse activiteiten voor kinderen van medewerkers
5. Acties gericht op gelijke kansen voor vrouwen
6. Variabele week- en/of uurroosters (met keuzevrijheid voor de werknemers)
7. Acties gericht op gelijke kansen voor oudere werknemers
8. Specifieke opleidingsprogramma’s om de loopbaankansen van vrouwen te bevorderen
9. Speciaal verlof om familiale redenen (adoptie, palliatieve zorgen of ziekte van een verwant)
10. Invoering van kinderopvang in de organisatie (dagopvang)
11. Vergoeding voor kinderopvang buiten de vestiging
12. Acties gericht op gelijke kansen voor allochtonen
13. Jobadvertenties met de vermelding ‘gezinsvriendelijk’ of waarin bepaalde groepen aangespoord worden om te solliciteren
14. Telewerk/thuiswerk
15. Acties gericht op integratie van vrouwen in traditioneel mannelijke beroepen
14
5.
Opleiding
Dit luik handelt over de organisatie van opleidingen op initiatief van de vestiging of van de overkoepelende organisatie. Hiermee bedoelen we zowel interne als externe opleidingen. Interne opleidingen kunnen ‘on the job’ zijn of los van de werkplek. Een ‘interne on the job opleiding’ is een opleiding die plaatsvindt op de werkpost onder begeleiding van een ander personeelslid of via begeleidende software of handleiding (dus ook bv. e-learning of computer based learning). Externe opleidingen zijn opleidingen die georganiseerd en/of uitgevoerd worden door externe opleidingsverstrekkers (al dan niet in de vestiging). 32.
Was (waren) er gedurende 2001 interne en/of externe opleiding(en) voor de werknemers (al dan niet in opdracht van de overkoepelende organisatie)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, enkel interne opleiding(en) 2. Ja, enkel externe opleiding(en) 3. Ja, zowel interne als externe opleidingen 4. Neen, geen opleidingen GA NAAR VRAAG 38
33.
Hoe groot was het aandeel van de werknemers uit de verschillende personeelscategorieën die in 2001 één of meerdere opleidingen volgden? Vul in bij benadering. 1. .......... % van het uitvoerend personeel 2. .......... % van het ondersteunend personeel 3. .......... % van het leidinggevend personeel
34.
Hoe werden de opleidingsinvesteringen (financiële middelen) in 2001 verdeeld over de verschillende personeelscategorieën? Vul in bij benadering. 1. Uitvoerend personeel: .......... % van de opleidingsinvesteringen 2. Ondersteunend personeel: .......... % van de opleidingsinvesteringen 3. Leidinggevend personeel: .......... % van de opleidingsinvesteringen _______ = 100%
35.
Hoe werden de opleidingsuren van de in 2001 georganiseerde opleidingen voor het uitvoerend personeel verdeeld over volgende categorieën? Vul in bij benadering. 1. ........ % van de opleidingsuren werd besteed aan interne, off the job opleiding (los van de werkplek) 2. ........ % van de opleidingsuren werd besteed aan interne, on the job opleiding (opleiding op de werkplek) 3. ........ % van de opleidingsuren werd besteed aan externe opleiding (opleidingen georganiseerd door externe opleidingsverstrekkers) = 100%
15
36.
Hoe werden de opleidingsuren in 2001 verdeeld over het aanleren van volgende vaardigheden bij het uitvoerend personeel? Vul in bij benadering. 1. ........ % van de opleidingsuren ging naar het aanleren van algemene kennis en/of vaardigheden (namelijk kennis en/of vaardigheden die zowel binnen als buiten het bedrijf gebruikt kunnen worden) 2. ........ % van de opleidingsuren ging naar het aanleren van specifieke kennis en/of vaardigheden (namelijk kennis en/of vaardigheden die gebonden zijn aan het bedrijf of de job die men uitvoert) = 100%
37.
Hoeveel bedroegen de totale opleidingskosten in 2001? We sommen hieronder de verschillende componenten op die deel uitmaken van de opleidingskosten. We vragen u enkel om het totaalbedrag. Druk bij benadering uit in euro, specifieer tot maximaal 2 cijfers na de komma. Totale opleidingskosten: € ................... , ........ Componenten opleidingskosten: - loonkosten van werknemers in opleiding (aantal vormingsuren x gemiddelde loonkost); - loonkosten voor de verantwoordelijke voor vorming en van de interne trainers en opleiders (aantal vormingsuren x gemiddelde loonkost); - reis- en verblijfskosten of andere vergoedingen uitbetaald aan deelnemers tijdens hun opleiding; - kosten van lokalen, uitrustingen en materiaal gebruikt voor de vorming (inclusief het vormingscentrum, of in verhouding tot het gebruik voor vorming); - betalingen aan andere organisaties belast met de externe vorming (externe opleiders, consultants, inschrijvingsgelden voor werknemers die een externe cursus volgen, ...).
38.
Hoeveel bedroeg de totale loonmassa van de vestiging in 2001? We sommen hieronder de verschillende componenten op die deel uitmaken van de totale loonmassa. We vragen u enkel om het totaalbedrag. Druk bij benadering uit in euro, specifieer tot maximaal 2 cijfers na de komma.. Totale loonmassa: € ................... , ........ Componenten totale loonmassa: - lonen; - bonussen; - vergoedingen in natura; - socialezekerheidsbijdragen; - belastingen en niet-contractuele vergoedingen; - kosten voor professionele vorming.
16
6.
In- en uitstroom
De volgende vragen peilen naar de in- en uitstroom van personeel in 2001. Aan de hand van dit cijfermateriaal willen we een gedetailleerd beeld schetsen van de werknemersstromen en de toename of afname van het aantal jobs in organisaties. We vragen telkens naar het aantal werknemers (in hoofden, NIET in voltijds equivalenten) dat aangeworven of vertrokken is tussen 1 januari 2001 en 31 januari 2001. Indien er in een bepaalde categorie geen werknemers voorkomen, gelieve dit aan te duiden met ‘0’. Uitzendkrachten worden NIET opgenomen. 39.
Hoe worden vacatures op leidinggevend, ondersteunend of uitvoerend niveau normaal gezien ingevuld in de vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per niveau. Vacatures op …
40.
Overwegend intern ingevuld
Overwegend extern ingevuld
Min of meer gelijke verhouding tussen intern en extern ingevulde vacatures
1. Uitvoerend niveau
2. Ondersteunend niveau
3. Leidinggevend niveau
Waren er in 2001 vacatures in deze vestiging? Kruis aan. Onder een vacature verstaan we elke positie die vrijgekomen of gecreëerd is en die intern of extern ingevuld moest worden.
1. Ja 2. Neen GA NAAR VRAAG 42 41.
Zijn er in 2001 nieuwe werknemers (al dan niet tijdelijk) via externe kanalen aangeworven in deze vestiging? Kruis aan. 1. Ja GA NAAR VRAAG 43 2. Neen
17
42.
Welke reden(en) lag(en) aan de grondslag van het feit dat er geen vacatures waren of dat er geen nieuwe werknemers extern aangeworven werden in 2001? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De groei van de activiteit was te klein voor bijkomende aanwervingen 2. Er was voorzichtigheid wegens onzekere toekomstprognose 3. Er zijn activiteiten uitbesteed 4. Er was een gebrek aan infrastructuur/ruimte 5. Er was een productiviteitsstijging mogelijk bij het reeds aanwezige personeel 6. De loonkosten lagen te hoog 7. De arbeidsmarkt was te krap 8. Er werden uitzendkrachten ingezet 9. Het was onnodig 10. Andere, nl.: .................................................................................................................
INDIEN ER IN 2001 GEEN VACATURES WAREN Æ GA NAAR VRAAG 47 INDIEN ALLE VACATURES INTERN WERDEN INGEVULD Æ GA NAAR VRAAG 46 ANDEREN Æ GA NAAR VRAAG 43 43.
Hoeveel werknemers werden tussen 1 januari 2001 en 31 december 2001 (al dan niet tijdelijk) aangeworven? Vul in. Uitzendkrachten worden dus niet meegerekend. .............................. werknemers
44.
Geef per contractvorm aan hoeveel personen tussen 1 januari 2001en 31 december 2001 werden aangeworven. Vul in. Instroom volgens contractvorm
Aantal werknemers
1. Arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur/vastbenoemd 2. Arbeidsovereenkomst van bepaalde duur/voor bepaald werk 3. Andere (o.a. tewerkgesteld in het kader van het leerlingwezen/banenplan) Totaal
18
45.
Welke van onderstaande selectiecriteria werden bij de aanwerving van uitvoerend personeel in 2001 in acht genomen? Kruis de vijf belangrijkste criteria aan. 1. Diploma 2. Werkervaring 3. Sociale/communicatieve vaardigheden 4. Talenkennis 5. Werkdiscipline 6. Zelfstandigheid 7. Werken in teamverband 8. Bereidheid om bij te leren 9. Bereidheid om verschillende functies uit te voeren 10. Bereidheid om op verschillende tijdstippen te werken 11. Mogelijkheid tot loonkosten- of opleidingssubsidie 12. Goed voorkomen 13. Fysieke gesteldheid 14. Vrouw 15. Man 16. Niet werkloze 17. Werkloze 18. Jonge medewerker 19. Oudere medewerker 20. Belgische afkomst 21. Andere (dan de Belgische) afkomst
46.
In onderstaande tabel maken we een onderscheid tussen uitbreidings- en vervangingsvacatures. Duid aan hoeveel uitbreidingsvacatures en hoeveel vervangingsvacatures er tussen 1 januari 2001 en 31 december 2001 ingevuld werden. We hebben het over het totaal aantal extern én intern ingevulde vacatures. Vul in. Soort vacatures
Aantal vacatures
1. Uitbreidingsvacatures (d.i. een vacature die werd ingevuld om een bestaande activiteit uit te breiden of een nieuwe activiteit in te voeren) 2. Vervangingsvacatures (d.i. een vacature die werd ingevuld om een vertrokken werknemer te vervangen) Totaal
19
47.
Had de vestiging in de jaren 1999, 2000 respectievelijk 2001 te kampen met moeilijk of niet invulbare vacatures? Dit zijn vacatures die minstens drie maanden opengestaan hebben. Deze vacatures kunnen intussen reeds ingevuld of opgeheven zijn of nog steeds openstaan. Gelieve per personeelscategorie en per jaar aan te kruisen of u te kampen had met moeilijk of niet invulbare vacatures. Moeilijk of niet invulbare vacatures in 1999
Moeilijk of niet invulbare vacatures in 2000
Moeilijk of niet invulbare vacatures in 2001
1. Uitvoerend personeel
2. Ondersteunend personeel
3. Leidinggevend personeel
INDIEN ER GEEN MOEILIJK INVULBARE VACATURES WAREN Æ GA NAAR VRAAG 50
20
48.
Wat waren volgens u de redenen van het moeilijk of niet invulbaar zijn van de vacatures in de jaren 1999, 2000 respectievelijk 2001 (over alle personeelscategorieën heen)? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Redenen
Moeilijk of niet invulbare vacatures 1999/2000
Moeilijk of niet invulbare vacatures 2001
1. Het opleidingsniveau van de sollicitanten was te laag.
2. Het opleidingsniveau van de sollicitanten was te hoog.
3. De opleidingsachtergrond (inhoudelijk) van de sollicitanten strookte niet met wat gevraagd werd.
4. De sollicitanten beschikten niet over de juiste motivatie.
5. De sollicitanten beschikten niet over de nodige werkervaring.
6. We zochten mannen, die zich echter niet aanboden.
7. We zochten vrouwen, die zich echter niet aanboden.
8. We zochten jongere medewerkers (<35 jaar) die zich echter niet aanboden.
9. We zochten oudere medewerkers (>35 jaar) die zich echter niet aanboden.
10. De wervings- en selectieprocedure was voor verbetering vatbaar.
11. De arbeidsomstandigheden waren niet aantrekkelijk voor sollicitanten (bv. fysiek belastend, moeilijke bereikbaarheid van de vestiging).
12. De arbeidstijden strookten niet met wat sollicitanten wensten.
13. De financiële voorwaarden strookten niet met wat sollicitanten wensten.
14. Er was onvoldoende garantie op werkzekerheid.
15. Niemand solliciteerde.
21
49.
Welke maatregelen heeft de vestiging getroffen (in de jaren 1999/2000 respectievelijk 2001) als oplossing voor deze moeilijk of niet invulbare vacature(s)? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Maatregelen
Moeilijk of niet invulbare vacatures 1999/2000
Moeilijk of niet invulbare vacatures 2001
1. Er werden geen speciale maatregelen genomen.
2. De vacatures werden niet ingevuld, het werk werd uitbesteed.
3. De vacatures werden niet ingevuld, de aanwezige werknemers presteerden overuren.
4. De vacatures werden niet ingevuld, er werden tijdelijk uitzendkrachten ingezet.
5. De vacatures werden intern ingevuld door om- of bijscholing van aanwezig personeel.
6. Er werden extra wervingsinspanningen geleverd, bv. intensiever zoeken, andere wervingskanalen gebruiken, werven in een grotere regio.
7. Er werden extra wervingsinspanningen geleverd door te werven in het buitenland.
8. De eisen die gesteld werden om de vacante functie uit te oefenen, werden verlaagd/veranderd (bv. de kwalificatievereisten).
9. Er werden andere categorieën van sollicitanten aangeboord (bv. vrouwen i.p.v. mannen, andere leeftijdsgroepen e.d.).
10. De functie-inhoud werd aangepast zodat er een betere afstemming was met de beschikbare sollicitanten en kandidaat-sollicitanten.
11. De arbeidsomstandigheden werden aangepast.
12. De arbeidstijden werden aangepast.
13. De financiële voorwaarden werden aangepast.
14. Er werd meer rekening gehouden met de mogelijkheden tot combinatie van arbeid en gezin (bv. kinderopvang voorzien, thuiswerk mogelijk gemaakt, glijdende werkuren aangeboden e.d.).
22
50.
Heeft u in 1999/2000 respectievelijk 2001 nieuwe werknemers aangeworven die NIET behoren tot de voor uw organisatie traditionele wervingsgroepen (d.i. de wervingsgroepen waaruit u in het verleden meestal selecteerde)? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Wervingsgroepen
1999-2000
2001
a. Mannen
b. Vrouwen
c. Ouderen
d. Jongeren
e. Allochtonen (die in België verblijven)
f. Rekrutering in het buitenland
g. Gehandicapten
h. Langdurig werklozen
1. Neen, de wervingsgroepen zijn onveranderd gebleven 2. Ja, namelijk
i. Andere, nl.: .................................................................... ..........................................................................................
51.
Hoeveel uren uitzendarbeid werden tussen 1 januari 2001 en 31 december 2001 in de vestiging verricht? Kruis aan of vul in. 1. Geen uitzendarbeid 2. .............................. uren uitzendarbeid
52.
Zijn er tussen 1 januari 2001 en 31 december 2001 werknemers definitief of tijdelijk (minstens voor één jaar, bv. loopbaanonderbreking) vertrokken uit deze vestiging? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen GA NAAR VRAAG 55
53.
Wat is het totaal aantal werknemers dat definitief of tijdelijk (minstens voor één jaar, bv. loopbaanonderbreking) vertrokken is tussen 1 januari 2001 en 31 december 2001? Vul in. .............................. werknemers
23
54.
Wat waren de redenen waarom werknemers definitief of tijdelijk vertrokken zijn tussen 1 januari 2001 en 31 december 2001? Vul het aantal werknemers per reden van vertrek in. Redenen voor vertrek
Aantal werknemers
1. Pensionering, arbeidsongeschiktheid, overlijden 2. Vrijwillig ontslag 3. Gedwongen ontslag naar aanleiding van slecht functioneren 4. Gedwongen ontslag, gedwongen prepensionering of outplacement naar aanleiding van een herstructurering/reorganisatie 5. Loopbaanonderbreking/tijdskrediet, prepensionering op initiatief van de werknemer 6. Einde tijdelijk contract 7. Andere reden, nl.: ........................................................................... ............................................................................................................ Totaal
55.
In onderstaande tabel wordt een aantal functionele domeinen opgesomd. Werd het aantal jobs in 2001 in volgende domeinen uitgebreid, ingekrompen of bleef het aantal even groot? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per domein. Functionele domeinen
Niet van toepassing
Uitgebreid
Ingekrompen
Even groot
1. Uitvoerende afdeling, d.i. de eigenlijke dienstverlening
2. Algemeen management
3. Administratieve/centrale ondersteunende diensten (inclusief financiën en boekhouding)
4. Technisch ondersteunende diensten (kwaliteitscontrole, audit, veiligheid, onderhoud e.d.)
5. Logistiek/aankoop
6. Marketing, verkoop, commerciële functies, klantenrelaties (klachten afhandelen, informatie verschaffen)
7. Personeelsbeleid
8. Research & development, ontwikkeling van nieuwe diensten, engineering, informatie-
24
technologie
56.
Wat was in 2001 het werkverzuimpercentage in de vestiging? Onder werkverzuim verstaan we zowel ‘oncontroleerbaar verzuim’ (klein verlet, educatief verlof, zwangerschap, enz.) als ‘controleerbaar verzuim’ (ziekte, arbeidsongeval, gerechtvaardigd (toegestaan door supervisie of dienst arbeidsverhoudingen o.a. om familiale redenen) en ‘ongerechtvaardigd absenteïsme’).
Indien u geen verzuimpercentage optekent in de vestiging, kan dit berekend worden aan de hand van de formule: Aantal verzuimde kalenderdagen in 2001 Aantal te werken kalenderdagen in 2001
x 100
Kruis aan of vul in. 1. Geen werkverzuim in 2001 2. .............................. % werkverzuim 57.
Wat is de verwachte evolutie van het personeel in 2002, d.w.z. tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Het aantal personeelsleden zal toenemen 2. Het aantal personeelsleden zal afnemen 3. Het aantal personeelsleden zal gelijk blijven
7.
Arbeidsorganisatie
Deel 7 laat ons toe een blik te werpen op de organisatie van arbeid en dienstverleningsproces, alsook op de inzet van technische hulpmiddelen. Het werken in teamverband staat hierbij centraal. Met deze vragen willen we vooral nagaan welke plaats de vestiging in het ruimere plaatje van organisaties inneemt en in welke mate organisaties onderling samenwerken. 58.
Hoeveel hiërarchische niveaus onderscheidt men in deze vestiging? Vul in. .............................. hiërarchische niveaus
59.
Hoeveel uitvoerende werknemers rapporteren gemiddeld aan het laagste leidinggevende niveau in de vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. <5 2. 5 tot 15 3. 16 tot 25 4. >25
25
OPMERKING: De volgende vragen zijn enkel gericht op de uitvoerende werknemers en/of het uitvoerend proces in de vestiging!
60.
Bestaat het dienstverleningsproces in de organisatie uit één groep van werknemers of zijn er meerdere groepen? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. Een groep verwijst naar de werknemers onder de supervisie van het laagste leidinggevende niveau in de organisatie. Opeenvolgende groepen in een meerploegenstelsel vormen slechts één enkele groep. Het betreft dus het aantal groepen werknemers op één gegeven ogenblik.
1. Eén groep van werknemers GA NAAR VRAAG 64 2. Meerdere groepen van werknemers 61.
Is de samenstelling van deze groepen relatief stabiel of wijzigt de toewijzing van werknemers aan deze groepen regelmatig (bv. projectorganisatie)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Stabiele samenstelling van de groepen 2. Wisselende samenstelling van de groepen GA NAAR VRAAG 64
62.
Bestaat er een stabiel patroon in de wijze waarop de groepen ten opzichte van elkaar functioneren? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Neen, er is geen stabiel patroon in de wijze waarop de groepen ten opzichte van elkaar functioneren GA NAAR VRAAG 64 2. Ja, er is een stabiel patroon in de wijze waarop de groepen ten opzichte van elkaar functioneren
26
63.
In de volgende figuren worden een aantal manieren geschetst van de (stabiele) wijze waarop de verschillende groepen ten opzichte van elkaar functioneren. Welke variant sluit het best aan bij de wijze waarop het uitvoerend/dienstverleningsproces in deze vestiging georganiseerd is? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. TYPE I: de groepen werken voornamelijk na elkaar, in volgorde van het dienstverleningsproces (de output van de ene groep is de input van de volgende groep). TYPE I
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Producten/Diensten
2. TYPE II: de groepen zijn elk gespecialiseerd in een deelbewerking (ze kunnen daarbij zowel output leveren aan als ontvangen van elkaar). Groep 1
Groep 2
Groep 3
Groep 4
Producten/Diensten
TYPE II
Producten/Diensten
3. TYPE III: de groepen werken voornamelijk naast elkaar (de groepen hebben elk hun eigen in- en output). TYPE III
Groep 1
Producten/Diensten
Groep 2
Producten/Diensten
Groep 3
Producten/Diensten
4. Andere verhouding, nl.:.............................................................................................
27
64.
Welke van de volgende organisatorische maatregelen past de vestiging toe ten aanzien van haar uitvoerende werknemers? Geef voor elke maatregel aan of deze niet toegepast/toegepast wordt als pilootproject, voor een beperkt aantal uitvoerende werknemers/teams/groepen of als een vrij algemeen verspreid principe. Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per maatregel. Organisatorische maatregelen
1. Taakroulatie/jobrotatie Werknemers wisselen onderling regelmatig van job/takenpakket.
Vrij algemeen Voor een verspreid beperkt aantal principe uitvoerende werknemers/ teams/ groepen
Niet toegepast
Als pilootproject
2. Suggestiesysteem Procedure die werknemers toelaat om suggesties te doen ter verbetering van het dienstverleningsproces, het werk of de werkomgeving.
3. Kwaliteitskringen Tijdelijke werkgroepen die een kwaliteitsprobleem op de werkplek analyseren en proberen op te lossen.
4. Teamwerk Werknemers hebben binnen hun groep minstens een aantal gemeenschappelijke taken waarbij ze zelf de bevoegdheid hebben om de uitvoering van deze gemeenschappelijke taken onder elkaar te regelen.
5. Werkoverleg Periodieke groepsbijeenkomsten waar aspecten van het werk en de werkomstandigheden besproken worden (met de onmiddellijke chef en collega’s).
INDIEN ER GEEN SPRAKE IS VAN TEAMWERK OF INDIEN HET SLECHTS OPGEZET IS ALS PILOOTPROJECT (ZIE VRAAG 64 ITEM 4) Æ GA NAAR VRAAG 74 Volgende vragen peilen naar de aard van het teamwerk in de organisatie. Indien er meerdere teams zijn, kan u voor het beantwoorden van de vragen uitgaan van het type van team dat voor de meeste werknemers van toepassing is. 65.
Hebben de (meeste) leden binnen de teams een gemeenschappelijke output tengevolge van hun onderlinge samenwerking? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, de teamleden hebben een gemeenschappelijke output. 2. Neen, de teamleden verrichten hun werkzaamheden naast elkaar en hebben een eigen output.
28
66.
Kan het resultaat van de werkzaamheden van een team beschouwd worden als een afgerond geheel, d.w.z. dat een team de volledige dienstverlening voor zijn rekening neemt? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, elk team verzorgt onafhankelijk van een ander team het ganse dienstverleningsproces. 2. Neen, elk team verricht één of meerdere deelbewerkingen van het dienstverleningsproces.
67.
Voorzien de teams in belangrijke mate in de eigen voorbereiding en ondersteuning van hun werkzaamheden (bv. onderhoud, kwaliteitszorg, materiaalvoorziening, werkplanning)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, de teams voorzien in belangrijke mate in de ondersteuning en de voorbereiding van hun werkzaamheden. 2. Neen, de teams doen voor ondersteuning en voorbereiding van hun werkzaamheden in belangrijke mate beroep op werknemers en diensten buiten het eigen team. GA NAAR VRAAG 69
68.
Wordt de voorbereiding en ondersteuning van de teamwerkzaamheden verricht door de teamleider, door andere specifieke indirecte functies binnen de groep of door de teamleden zelf? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. De teamleider voorziet in de ondersteuning en voorbereiding van de teamwerkzaamheden. 2. Er zijn afzonderlijke indirecte functie(s) binnen het team die de ondersteuning en de voorbereiding van de teamwerkzaamheden voor hun rekening nemen (bv. aparte functie(s) voor onderhoud, kwaliteitszorg, materiaalvoorziening, enz.). 3. De teamleden voorzien zelf in de ondersteuning en de voorbereiding van hun eigen werkzaamheden.
69.
Is er binnen de teams een aparte leidinggevende positie? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, binnen de teams is er een aparte leidinggevende positie. 2. Neen, de teamleden verzorgen zelf de onderlinge afstemming van het werk, zowel binnen als buiten het team GA NAAR VRAAG 73
70.
Wordt de leidinggevende positie om beurt opgenomen door diverse groepsleden (roulerend teamleiderschap) of wordt die steeds opgenomen door dezelfde persoon (vaste groepsleider)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Om beurt door diverse groepsleden 2. Steeds door dezelfde persoon
71.
Wordt de teamleider aangeduid door het management of verkozen door de teamleden? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. De teamleider wordt aangeduid door het management. 2. De teamleider wordt verkozen door de teamleden.
29
72.
Verricht de teamleider voor een deel van de arbeidstijd ook uitvoerende taken (meewerkende teamleider) of is de teamleider uitsluitend belast met leidinggevende en/of andere indirecte taken ter ondersteuning van het team (indirecte teamleider)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. De teamleider werkt mee. 2. De teamleider is uitsluitend belast met leidinggevende en/of indirecte taken.
73.
Verrichten de teamleden meestal dezelfde uitvoerende taken in hun groep, wisselen de teamleden onderling regelmatig van job of is er geen vaste taakverdeling in het team? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. De teamleden verrichten meestal dezelfde uitvoerende taken. 2. De teamleden wisselen onderling regelmatig van job (jobrotatie of taakroulatie). 3. Er is geen vaste taakverdeling: de verdeling van de taken tussen de teamleden wisselt voortdurend in functie van de omstandigheden.
INDIEN ER GEEN SPRAKE IS VAN WERKOVERLEG OF INDIEN HET SLECHTS OPGEZET IS ALS PILOOTPROJECT (CF. VRAAG 64) Æ GA NAAR VRAAG 75 74.
U heeft reeds eerder vermeld dat er werkoverleg georganiseerd wordt in uw vestiging. Welke thema’s komen tijdens dit werkoverleg aan bod? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Informatie over de vestiging of afdeling aan de uitvoerende werknemers (bv. bedrijfsacties, werkvooruitzichten, ...) 2. Arbeidstijden (bv. inlassen van pauzes, verlofregelingen, ...) 3. Arbeidsorganisatie (bv. werkverdeling, rotatie van werknemers, ...) 4. Veiligheid, gezondheid en welzijn op het werk 5. Verbetering van het dienstverleningsproces, het werk of de werkomgeving 6. Andere thema’s, nl.: ...................................................................................................
30
75.
In volgende tabel vindt u een lijst met taken die verricht moeten worden om de werkzaamheden in de vestiging vlot te laten verlopen. Wie is doorgaans verantwoordelijk voor de uitvoering van de betreffende taak? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per taak. Taken
Uitvoerende Leidinggevenden (lijnwerknemers management) zelf
Niet van Specifieke toepassing (of indirecte automatisch) functies of specifiek departement
Voorbereiding aan het werk 1. Bepalen werkmethode
2. Bepalen werkvolgorde/ tempo
3. Bepalen werkplanning
4. Bepalen werkverdeling
5. Kwaliteit/resultaat controleren van uitvoerend werk
6. Aanpassen/verbeteren van de werkmethode
7. Opvolgen/bewaken werkingsbudgetten
8. Onderhoud van gereedschap en machines
9. Afstemmen uitvoerend werk met dat van andere uitvoerende werknemers
10. Afstemmen uitvoerend werk met dat van indirecte functies, stafdiensten
11. Afstemmen uitvoerend werk met dat van externe klanten en/of leveranciers
12. Bepalen werk- en rusttijden
13. Bepalen vakantieperiodes, snipperdagen
14. Beslissen tot overwerk
15. Selecteren nieuwe werknemers
16. Begeleiden/opleiden nieuwe werknemers
Ondersteuning van het werk
Coördinatie van het werk met anderen
Invulling van de arbeidsvoorwaarden
31
76.
De werksituatie van de uitvoerende werknemers kan sterk verschillen volgens de mate waarin ICT worden ingezet. In onderstaande tabel worden vier verschillende situaties beschreven. Duid aan welk aandeel van de uitvoerende werknemers voor het grootste deel van hun tijd geconfronteerd wordt met een bepaalde situatie. Geef per categorie een benaderend aandeel. Inzet van ICT (informatie- en communicatietechnologie)
Aandeel van de uitvoerende werknemers
1. ICT als hulpinstrument Er worden ICT ingezet ter ondersteuning van de taken. Het is een hulpinstrument dat in hoofdzaak enkel dient om de routinematige taken te informatiseren en te vergemakkelijken. (Bv. email, tekstverwerking)
.......... %
2. ICT in interactie met de werknemer Er worden ICT ingezet zowel ter ondersteuning van routinematige taken als voor het procesverloop en de besluitvorming bij de uitvoering van de kerntaken. Om de taken optimaal uit te voeren, is voortdurende interactie tussen de werknemer en de technologie noodzakelijk. De werknemer stuurt zelf nog de besluitvorming en het proces. (Bv. gepersonaliseerde offertes maken bij verkoop van auto of verzekeringen dankzij een computersysteem)
.......... %
3. ICT sturen de werknemer Het uitvoerend proces is volledig of bijna volledig geïnformatiseerd. De computer neemt zowel de besluitvorming als het procesverloop over van de werknemer. De werknemer heeft wel een bewakende functie en kan het programma bijsturen in geval van problemen of afwijkende situaties. (Bv. scanapparatuur)
.......... %
4. ICT als werknemer Het proces is volledig geïnformatiseerd. De werknemer is volledig ondergeschikt aan de technologie en moet uitvoeren wat de computer opdraagt. De technologie bepaalt het tempo, de volgorde, de methode en de inhoud van het werk. (Bv. volledig automatisch gestuurde call centers)
Totaal
77.
.......... %
100%
Wat is het benaderend aandeel van de uitvoerende werknemers dat gedurende meer dan de helft van de arbeidstijd repetitief of routinematig werk verricht? Kruis aan of vul in. Met repetitief of routinematig werk bedoelen we werk waarbij elke 90 seconden dezelfde bewegingen of activiteiten worden uitgevoerd (met uitzondering van beeldschermwerk).
1. Geen repetitief of routinematig werk 2. ............... % van het uitvoerend personeel
32
78.
In de volgende tabel vindt u een aantal activiteiten die het dienstverleningsproces of de werkzaamheden in uw vestiging kunnen ondersteunen. Geef aan of deze activiteiten in hoofdzaak verricht worden door de werknemers van de eigen vestiging, door werknemers van de hoofdzetel, of door externe organisaties/zelfstandigen. Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per activiteit.
79.
Niet van Door toepassing externe organisatie of zelfstandigen
In deze vestiging
Door hoofdzetel
1. Algemeen management
2. Logistiek (vervoer van materiaal, producten, onderdelen)
3. Klantenrelaties (verwerken van vragen en klachten/verschaffen van informatie en advies)
4. Financiële administratie, boekhouding
5. Aanwerving/selectie van werknemers
6. Opleiding van werknemers
7. Loonadministratie
8. Marketing, verkoop, commerciële functies
9. Research & development, ontwikkeling van nieuwe diensten, engineering, informatietechnologie
10. Faciliterende diensten (bewaking, schoonmaak, catering)
11. Onderhoud machines en gereedschappen
Activiteit
In wat volgt worden een aantal innovaties opgesomd. Werd in 2001 in deze of in andere innovaties geïnvesteerd? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Automatisering van de administratie of van ondersteunende diensten, d.w.z. gebruik van computers of inzet van technologie 2. Informatisering van de administratie of van ondersteunende diensten, d.w.z. de implementatie of uitbreiding van softwaresystemen als bv. SAP of EDI 3. Verbetering of vernieuwing van het dienstverleningsproces, d.w.z. het invoeren van nieuwe technologieën of het efficiënter organiseren van het proces 4. Verbetering van diensten uit het bestaande assortiment 5. Ontwikkeling van nieuwe diensten, onderzoek en ontwikkelingsactiviteiten (R&D) 6. Nieuwe infrastructuur (behuizing, showroom, ...) 7. Nieuwe verkooppunten 8. Prospectie van nieuwe markten, marktstudies 9. Marketing, reclamecampagnes 10. Kwaliteitszorg 11. Geen van bovenstaande innovaties
33
12. Er werd niet geïnvesteerd in innovaties
8.
Economische indicatoren
Dit laatste deel is ontworpen door de Administratie Planning en Statistiek van de Vlaamse Overheid. De gegevens uit dit deel zullen dienen om de structuur van de Vlaamse economie met haar interrelaties tussen sectoren in kaart te brengen. Op basis daarvan zullen economische impactanalyses uitgevoerd worden. Over dit alles zal in de verdere toekomst gecommuniceerd worden via de website www.vlaanderen.be (rubriek ‘statistieken-indicatoren’). Indien u meer informatie wenst kan u steeds terecht op het nummer 02/553 52 07 (vragen naar dhr. T. Vergeynst of mevr. M. Verhue) of op het e-mailadres
[email protected].
De vragen die volgen, hebben enkel en alleen betrekking op deze vestiging. Ook indien deze vestiging deel uitmaakt van een groter geheel, vragen we NIET naar de economische kerncijfers van dit groter geheel, WEL naar deze van de vestiging.
Alle vragen hebben betrekking op de gegevens van het jaar 2000 aangezien de cijfers voor 2001 misschien nog niet beschikbaar zijn. In de bijlage vindt u een legende met een uitgebreide beschrijving van de posten die aan bod komen in de volgende vragen. Deze kunnen een hulp bieden bij het invullen van de vragen. 80.
Was deze vestiging in 2000 onderworpen aan de wet op de boekhouding en de jaarrekening van ondernemingen? Kruis aan. 1. Ja GA NAAR VRAAG 82 2. Neen
81.
Gebruikt de vestiging voor het boeken van ontvangsten en uitgaven de economische classificatie van ontvangsten en uitgaven volgens de ESR95-nomenclatuur? Kruis aan. 1. Ja GA NAAR VRAAG 86 2. Neen GA NAAR VRAAG 83
82.
Wat was de start- en einddatum van het boekjaar dat een aanvang nam in 2000? Vul in (dd/mm/jjjj). Het boekjaar startte op ...... /...... / 2000 en eindigde op ...... / ...... / ......
83.
Wat was het omzetcijfer (verkopen exclusief BTW) voor uw vestiging in 2000? Druk bij benadering uit in euro, specifieer tot maximaal 2 cijfers na de komma. € ................... , ........
34
84.
Wat was de spreiding van de omzet in 2000 over onderstaande klantengroepen? Vul bij benadering in als % van de omzet in 2000. Klantengroep
Aandeel in de omzet in 2000
1. Particuliere consumenten
.......... %
2. Organisaties (zowel publiek als privaat) met minder dan 250 werknemers
.......... %
3. Organisaties (zowel publiek als privaat) vanaf 250 werknemers
.......... %
Totaal
85.
100%
Hoe was de totale omzet van de vestiging in 2000 regionaal gespreid? Vul in. Regio
Spreiding van de totale omzet in 2000
1. Vlaams Gewest
.......... %
2. Brussels Gewest (zie bijlagen)
.......... %
3. Waals Gewest
.......... %
4. Buitenland
.......... %
5. Weet niet
.......... % Totaal
86.
100%
Wat was het totaalbedrag van de aankopen van handelsgoederen, grond- en hulpstoffen, diensten en diverse goederen in deze vestiging in 2000? Druk bij benadering uit in euro, specifieer tot maximaal 2 cijfers na de komma. € ................... , ........
87.
In welke sectoren situeerden zich de belangrijkste leveranciers van uw vestiging (uitgedrukt in functie van het aankoopbedrag in 2000)? Kruis enkel de drie belangrijkste sectoren aan en geef enkel voor deze drie sectoren het aandeel in het totale aankoopbedrag in 2000 (in %). Sectoren
Belang (enkel de belangrijkste aankruisen, max. 3)
Aandeel in aankoopbedrag in 2000 (in %)
1. Landbouw, jacht en bosbouw
.......... %
2. Visserij en het kweken van vis, schaal- en schelpdieren
.......... %
3. Winning van energiehoudende delfstoffen
.......... %
4. Winning van niet-energiehoudende delfstoffen
.......... %
Landbouw en ontginning
35
Sectoren
Belang (enkel de belangrijkste aankruisen, max. 3)
Aandeel in aankoopbedrag in 2000 (in %)
5. Vervaardiging van voedings- en genotsmiddelen
.......... %
6. Vervaardiging van textiel en textielproducten
.......... %
7. Vervaardiging van leer en producten van leer
.......... %
8. Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout
.......... %
9. Vervaardiging van pulp, papier en papierwaren, uitgeverijen en drukkerijen
.......... %
10. Vervaardiging van cokes, geraffineerde aardolieproducten en splijt- en kweekstoffen
.......... %
11. Vervaardiging van chemische producten en van synthetische of kunstmatige vezels
.......... %
12. Vervaardiging van producten van rubber of kunststof
.......... %
13. Vervaardiging van overige niet-metaalhoudende minerale producten
.......... %
14. Vervaardiging van metalen in primaire vorm en vervaardiging van producten van metaal
.......... %
15. Vervaardiging van elektrische en optische apparaten en instrumenten
.......... %
16. Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen (niet elders terug te vinden)
.......... %
17. Vervaardiging van transportmiddelen
.......... %
18. Overige industrie
.......... %
19. Productie en distributie van elektriciteit, gas en water
.......... %
20. Bouwnijverheid
.......... %
21. Groothandel en kleinhandel, reparatie van auto’s, motorrijwielen en consumentenartikelen
.......... %
22. Hotels en restaurants
.......... %
23. Vervoer, opslag en communicatie
.......... %
24. Financiële instellingen
.......... %
25. Exploitatie van en handel in onroerend goed, verhuur en zakelijke dienstverlening
.......... %
26. Openbaar bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen
.......... %
27. Onderwijs
.......... %
Industrie en bouw
Diensten
36
Sectoren
88.
Belang (enkel de belangrijkste aankruisen, max. 3)
Aandeel in aankoopbedrag in 2000 (in %)
28. Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening
.......... %
29. Overige gemeenschapsvoorzieningen en sociaal-culturele en persoonlijke diensten
.......... %
30. Particuliere huishoudens met werknemers
.......... %
31. Extraterritoriale organisaties en lichamen
.......... %
Hoe waren de totale aankopen in 2000 regionaal gespreid? Vul bij benadering in als % van het totale aankoopbedrag per regio. Regio
Spreiding van de totale aankopen in 2000
1. Vlaams Gewest
.......... %
2. Brussels Gewest (zie bijlagen)
.......... %
3. Waals Gewest
.......... %
4. Buitenland
.......... %
5. Weet niet
.......... % Totaal
100%
89.
Hoeveel bedroeg het totale investeringsbedrag in uw vestiging in 2000? Druk bij benadering uit in euro, specifieer tot maximum 2 cijfers na de komma. € ................... , ........
90.
Hoe was het totale investeringsbedrag uit vraag 89 regionaal gespreid? Vul bij benadering in als % van het totale investeringsbedrag. Regio
% van het totaal investeringsbedrag
1. Vlaams Gewest
.......... %
2. Brussels Gewest
.......... %
3. Waals Gewest
.......... %
4. Buitenland
.......... % Totaal
100%
37
91.
In onderstaande tabel vindt u enkele economische kerncijfers. Geef voor elk van deze kerncijfers aan hoeveel deze in 2000 voor de vestiging bedroegen? Druk bij benadering uit in euro. Kerncijfers
Bedrag in 2000
1. Toegevoegde waarde (zie bijlagen)
€ ................... , ........
2. Totale omzet (zie bijlagen)
€ ................... , ........
3. Totale aankopen (zie bijlagen)
€ ................... , ........
9.
Slotvraagjes en opmerkingen
92.
Wenst u een gratis nummer van HRMagazine, met een dossier gewijd aan de resultaten van de PASO-studie? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
93.
Wenst u uitgenodigd te worden op een seminarie dat georganiseerd wordt door HRMagazine en waar meer duiding wordt gegeven bij de onderzoeksresultaten? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
94.
Indien u nog opmerkingen heeft bij deze vragenlijst of in het algemeen, kan u die hieronder toelichten. .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
Van harte bedankt voor het invullen van deze vragenlijst! U kan deze vragenlijst ingevuld terugsturen naar: Sophie De Winne, PASO, E. Van Evenstraat 2E, 3000 Leuven
38
Bijlage Brussels Gewest •
•
Het Brussels Gewest omvat de gemeenten opgesomd in onderstaande tabel. Anderlecht
Ganshoren
Schaarbeek
Oudergem
Elsene
Ukkel
Sint-Agatha-Berchem
Jette
Watermaal-Bosvoorde
Brussel stad
Koekelberg
Sint-Lambrechts-Woluwe
Etterbeek
Sint-Jans-Molenbeek
Sint-Pieters-Woluwe
Evere
Sint-Gillis
Vorst
Sint-Joost-ten-Node
De gemeenten in de Vlaamse rand, o.a. Zaventem, Drogenbos, Vilvoorde, Machelen, enz. behoren NIET tot het Brussels Gewest, WEL tot het Vlaams Gewest. Omzet
•
In het geval de vestiging jaarrekeningplichtig is: code 70 uit de boekhouding.
•
In het geval deze vestiging deel uitmaakt van een groter geheel, worden leveringen aan andere vestigingen binnen dit geheel gezien als verkopen. Aankopen
•
In het geval deze vestiging deel uitmaakt van een groter geheel, worden leveringen van andere vestigingen binnen dit geheel aan deze vestiging gezien als aankopen.
•
In het geval de vestiging jaarrekeningplichtig is: code 60/61 uit de boekhouding.
•
In het geval de ESR95-nomenclatuur wordt gebruikt, kunnen de aankopen berekend worden aan de hand van de formule: (12 + 13 + 14 – 17) met ESR-code 12: aankopen van niet-duurzame goederen en diensten; ESR-code 13: in voorkomend geval: aankopen van duurzame militaire goederen, niet behorend tot de bruto-investeringen in vaste activa; ESR-code 14: herstel en niet-waardevermeerderend onderhoud van wegen- en waterbouwkundige werken; ESR-code 17: in voorkomend geval: verkopen van duurzame militaire goederen, niet behorend tot de bruto-investeringen in vaste activa. Investeringsbedrag
•
In het geval de vestiging jaarrekeningplichtig is. Het investeringsbedrag kan berekend worden aan de hand van de formule: ((0.98 * 8169) – 6503 + 72 – (0.85 * 8021)) met 8169: totaal van materiële vaste activa;
39
6503: geactiveerde interesten; 72: geproduceerde vaste activa; 8021: kosten van onderzoek en ontwikkeling. •
In het geval de ESR95-nomenclatuur wordt gebruikt De investeringen kunnen berekend worden aan de hand van de formule: ((71 – 71.1) + 72 + 73 + (74 – 74.4 – 74.5) – (76 – 76.1) – 77) met ESR-code 71: aankopen van gronden en gebouwen in het binnenland; ESR-code 71.1: aankopen van gronden; ESR-code 72: nieuwbouw van gebouwen; ESR-code 73: wegen- en waterbouwkundige werken; ESR-code 74: verwerving van overige investeringsgoederen; ESR-code 74.4: verwerving van patenten, octrooien en andere onlichamelijke zaken; ESR-code 74.5: verwerving van waardevolle voorwerpen; ESR-code 76: verkoop van gronden en gebouwen in het binnenland; ESR-code 76.1: verkoop van gronden; ESR-code 77: verkoop van overige investeringsgoederen. Toegevoegde waarde
•
In het geval de vestiging jaarrekeningplichtig is. De toegevoegde waarde kan berekend worden aan de hand van de formule: (70 + 71 + 72 + 74 – 740 – 60 – 61 – 641/8) met 70: omzet; 71: voorraadwijziging geproduceerde goederen (toename +; afname -); 72: zelf geproduceerde vaste activa; 74: andere bedrijfsopbrengsten; 740: bedrijfssubsidies; 60: verbruikte handelsgoederen, grond- en hulpstoffen; 61: aankopen diensten en diverse goederen; 641/8: diverse andere bedrijfskosten.
•
In het geval de ESR95-nomenclatuur wordt gebruikt. De toegevoegde waarde kan berekend worden aan de hand van de formule: (11 – 12 – 13 – 14 + 17) met ESR-code 11: lonen en sociale lasten; ESR-code 12: aankopen van niet-duurzame goederen en diensten; ESR-code 13: in voorkomend geval: aankopen van duurzame militaire goederen, niet behorend tot de bruto-investeringen in vaste activa; ESR-code 14: herstel en niet-waardevermeerderend onderhoud van wegen- en waterbouwkundige werken; ESR-code 17: in voorkomend geval: verkopen van duurzame militaire goederen, niet behorend tot de bruto-investeringen in vaste activa.
•
In het geval de vestiging niet jaarrekeningplichtig is en ook de ESR95-nomenclatuur niet gebruikt, wordt onder toegevoegde waarde de omzet verstaan, verminderd met de aankopen van grond- en hulpstoffen, diensten en goederen.