Panel Survey of Organisations Flanders 2003 Vraaggericht arbeidsmarktonderzoek - VIONA-programma Diensten 2
Contactpersonen: Steven Marx (016/32 43 61) Sophie De Winne (016/32 43 58) Projectnr.: 003211B Periode: maart 2003
Copyright (2003) Hoger instituut voor de arbeid (K.U.Leuven) E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden geciteerd, zonder uitdrukkelijke bronvermelding.
3
Identificatie We willen er de nadruk op leggen dat de Privacywet van 8 december 1992, die het verwerken van persoonlijke gegevens reglementeert, onverminderd van toepassing is op de volledige vragenlijst. Alle verzamelde informatie zal uitsluitend in het kader van de doelstellingen van dit onderzoek gebruikt worden. De gegevens worden geregistreerd in één of meer bestanden. De K.U.Leuven (maatschappelijke zetel: Oude Markt 13, 3000 Leuven) is houder van deze bestanden. U kan steeds inzage vragen van deze data. Indien blijkt dat de informatie onjuist, onvolledig of niet (meer) relevant is, kan u om de verbetering of verwijdering ervan vragen. 1.
Kan u onderstaande gegevens, waar nodig, invullen en/of corrigeren? Gebruikerscode van de vestiging (cf. brief): ............................................................................... Paswoord van de vestiging (cf. brief): ......................................................................................... a. Naam van de vestiging: ............................................................................................................ b. BTW-nummer van de vestiging: .............................................................................. N.v.t. c. Adres van de vestiging: Straat + huisnr. + busnr.: .......................................................................................................... Postcode: ........................ Gemeente: ....................................................................................... Telefoonnummer: ...................................................................................................................... d. Naam respondent: ..................................................................................................................... e. Telefoonnummer respondent: ................................................................................................. f. E-mailadres respondent: ...................................................@ ...................................................
2.
Wat is de functie van de respondent(en) in deze vestiging? Kruis aan. In het geval verschillende respondenten de vragenlijst invullen, zijn meerdere antwoorden mogelijk. 1. Directielid, eigenaar, bedrijfsleider 2. Verantwoordelijke personeelszaken 3. Medewerker personeelszaken 4. Administratief medewerker (niet personeelszaken) 5. Andere, nl.: .................................................................................................................
Alle vragen die volgen, hebben enkel en alleen betrekking op DEZE vestiging. Ook in het geval deze vestiging deel uitmaakt van een groter bedrijfsgeheel/ruimere organisatie, peilen de vragen ENKEL naar de situatie van de vestiging, NIET naar deze van het groter bedrijfsgeheel/de ruimere organisatie.
4
1.
Kenmerken van de vestiging
3.
Welke structuur heeft deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Zelfstandige organisatie zonder bijkomende vestigingen 2. Hoofdzetel van een Belgische organisatie of overheid met meerdere vestigingen 3. Hoofdzetel van een buitenlandse organisatie of overheid met meerdere vestigingen 4. Vestiging van een Belgische organisatie of overheid, niet de hoofdzetel 5. Vestiging van een buitenlandse organisatie of overheid, niet de hoofdzetel
4.
Is deze vestiging een private, een semi-publieke of een publieke organisatie? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Privaat, namelijk volledig in handen van privé-kapitaal of personen 2. Semi-publiek, namelijk gedeeltelijk in handen van privé-kapitaal of personen en gedeeltelijk in handen van de overheid 3. Publiek, namelijk volledig in handen van de overheid
5.
Onder welke van volgende categorieën situeert u de hoofdactiviteit van deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. Dit hoeft niet de sector te zijn waarin de hoofdzetel actief is. Wanneer uw vestiging bijvoorbeeld uitsluitend verantwoordelijk is voor de opslag en distributie van producten uit metaal (geproduceerd door een andere vestiging van de organisatie) dan valt dit onder categorie 25 ‘Opslag, distributie, transport en logistiek’ en niet onder categorie 11 ‘Metallurgie en productie van metaalproducten’.
Land- en tuinbouw (primaire sector) 1. Land- en tuinbouw, jacht, veeteelt, bosbouw 2. Visserij 3. Winning van delfstoffen (steenkool, aardolie, ertsen, ...) 4. Andere (primaire sector), nl.: ................................................................................... Industrie en bouw (secundaire sector) 5. Productie van dranken, voeding en tabak 6. Textielindustrie, productie van kleding, schoeisel, leer- en bontnijverheid 7. Houtindustrie 8. Grafische nijverheid 9. Chemische nijverheid 10. Productie van glas, baksteen, cement, ... 11. Metallurgie en productie van metaalproducten 12. Productie van machines, apparaten en werktuigen 13. Productie van elektrische machines en apparaten 14. Productie van kantoormachines, computers, audio-, video- en telecommunicatie-apparatuur 15. Productie van medische apparatuur, precisie- en optische instrumenten en van uurwerken 16. Productie van transportmiddelen
5
17. Productie van meubelen 18. Elektriciteit, gas, stoom en water 19. Bouw 20. Andere (industrie), nl.: .............................................................................................. Diensten (tertiaire sector) 21. Garagewezen 22. Groothandel 23. Kleinhandel 24. Horeca 25. Opslag, distributie, transport en logistiek 26. Post- en telecommunicatie 27. Bank- en kredietwezen, verzekeringen 28. Verhuur en handel in onroerende goederen, verhuurdiensten 29. Informatica en aanverwante activiteiten 30. Advies en bijstand aan ondernemingen en personen, zakelijke dienstverlening 31. Selectie en terbeschikkingstelling van personeel 32. Industriële reiniging, schoonmaak 33. Andere (diensten aan personen of ondernemingen), nl.: .................................... Overige (quartaire sector) 34. Speur- en ontwikkelingswerk 35. Overheidsadministratie, sociale verzekering en extraterritoriale organisatie 36. Onderwijs 37. Ziekenhuizen en overige gezondheidszorg 38. Maatschappelijke dienstverlening 39. Afvalwater- en afvalverzameling, straatreiniging 40. Belangenvertegenwoordiging 41. Recreatie, cultuur en sport 42. Andere (quartaire sector), nl.: .................................................................................. 6.
Heeft de hoofdactiviteit van de vestiging een ‘profit’-karakter, een ‘non-profit’-karakter of beide? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Profitkarakter: de vestiging streeft winst na die uitgekeerd kan worden aan de aandeelhouders of de eigenaar(s) 2. Non-profitkarakter: de vestiging streeft geen winst na. Indien toch winst wordt gemaakt, wordt deze opnieuw geïnvesteerd in de activiteit of als reserve opzij gezet 3. Profit- of non-profitkarakter, afhankelijk van de situatie
6
7.
Hoe is de vestiging in haar huidige vorm (d.w.z. huidig juridisch statuut, huidige activiteit, ...) ontstaan? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Door oprichting van een nieuwe organisatie 2. Door overname van de ouderlijke zaak of van de zaak van een familielid (binnen één familie) 3. Door overname van een vreemde organisatie 4. Door overname door een vreemde organisatie 5. Door fusie (= samengaan van organisaties) 6. Door opsplitsing (uiteenvallen) van een organisatie in kleine zelfstandige eenheden 7. Door heropstarting van een failliet verklaarde organisatie 8. Door management buy-out (de organisatie werd verkocht aan een managementteam) 9. Door omzetting naar een andere juridische vorm, door privatisering 10. Andere, nl.: .................................................................................................................
8.
Wanneer is deze vestiging in haar huidige vorm (d.w.z. huidig juridisch statuut, huidige activiteit, ...) ontstaan? Vul het jaartal in, bv. 1994. In ...........................
INDIEN DEZE VESTIGING EEN SEMI-PUBLIEKE OF EEN PUBLIEKE ORGANISATIE IS GA NAAR VRAAG 12 9.
Is de bedrijfsleiding eigenaar of mede-eigenaar van deze vestiging? D.w.z. dat de bedrijfsleiding alle of een deel van de aandelen van de vestiging of overkoepelende organisatie in handen heeft. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
10.
Is de leiding over deze vestiging overwegend in handen van één familie? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
11.
Is het merendeel van de eigendom van deze vestiging in handen van één familie? D.w.z. dat minstens 50% van alle aandelen van de vestiging in handen is van dezelfde familie. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
7
2.
Diensten
12.
Wat was in 2002 het aandeel van gestandaardiseerde diensten, van gestandaardiseerde diensten met enkele specificaties van de klant en van klantspecifieke diensten in de omzet/het dienstverleningspakket van de vestiging? Vul in bij benadering (%). We hebben het over de hoofdactiviteit van de vestiging, m.a.w. de eigenlijke dienstverlening. Administratief of technisch ondersteunende diensten zoals bv. boekhouding of schoonmaak komen niet in aanmerking, tenzij dit de hoofdactiviteit van de vestiging is. Indien er in de vestiging geen sprake is van omzet, vul dan 100% in bij de beschrijving die het best aanleunt bij de diensten die de vestiging verleent. Diensten
Aandeel in de omzet/dienstverlening in 2002
1. Gestandaardiseerde diensten (geen varianten of specificaties, de dienst ligt onveranderlijk vast)
.......... %
2. Gestandaardiseerde diensten, maar volgens een aantal gewenste specificaties van de klant (de klant heeft de mogelijkheid om de uiteindelijke dienst zelf te bepalen door uit een aantal voorgestelde opties te kiezen)
.......... %
3. Klantspecifieke/geïndividualiseerde diensten (diensten volledig verstrekt op maat van de klant)
.......... %
Totaal
13.
Hoe was de totale omzet/dienstverlening in 2002 regionaal gespreid? Vul in bij benadering (%). Regio
Spreiding van de totale omzet/dienstverlening in 2002
1. Vlaams Gewest
.......... %
2. Brussels Gewest1
.......... %
3. Waals Gewest
.......... %
4. Buitenland
.......... %
5. Weet niet
.......... % Totaal
1
100%
100%
Het Brussels Gewest omvat de gemeenten Anderlecht, Oudergem, Sint-Agatha-Berchem, Brussel stad, Etterbeek, Evere, Vorst, Ganshoren, Elsene, Jette, Koekelberg, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Node, Schaarbeek, Ukkel, Watermaal-Bosvoorde, Sint-LambrechtsWoluwe, Sint-Pieters-Woluwe.
8
14.
Wat was de spreiding van de omzet/dienstverlening in 2002 over onderstaande klantengroepen? Vul in bij benadering (%). Klantengroep
Spreiding van de totale omzet/dienstverlening in 2002
1. Particuliere consumenten
.......... %
2. Private organisaties met minder dan 100 werknemers
.......... %
3. Private organisaties met 100 werknemers of meer
.......... %
4. Publieke en non-profitorganisaties
.......... % Totaal
100%
15.
Zijn er schommelingen in de vraag naar de belangrijkste dienst? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Neen, de vraag schommelt niet of nauwelijks 2. Ja, de vraag is seizoensgebonden, maar is voorspelbaar 3. Ja, de vraag schommelt sterk (van dag tot dag, week tot week), maar is voorspelbaar 4. Ja, de vraag is seizoensgebonden en is onvoorspelbaar 5. Ja, de vraag schommelt sterk (van dag tot dag, week tot week) en is onvoorspelbaar
16.
Hoe zou u de concurrentie op de afzetmarkt voor de belangrijkste dienst beschrijven? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Geen concurrentie ) GA NAAR VRAAG 19 2. Matige concurrentie 3. Sterke concurrentie
17.
Richt de vestiging zich, in vergelijking met concurrenten, naar een vergelijkbare, een ruimere of een meer specifieke doelgroep? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Een vergelijkbare doelgroep 2. Een ruimere doelgroep 3. Een meer specifieke doelgroep
18.
Op basis van welk van onderstaande criteria tracht de vestiging zich van de concurrenten te onderscheiden? Kruis het belangrijkste criterium aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. (Kosten)efficiëntie en productiviteit 2. Kwaliteit van de dienst (maximaal beantwoorden aan de kwaliteitseisen van de klant) 3. Flexibiliteit (snel kunnen inspelen op nieuwe vragen van klanten) 4. Innovatievermogen (ontwikkelen van verbeterde of vernieuwde diensten)
9
3.
Organisatie van het personeelsbeleid
19.
Kon het management van deze vestiging in 2002 een zelfstandig personeelsbeleid voeren, d.w.z. volledig of gedeeltelijk onafhankelijk van de overkoepelende organisatie of overheidsinstantie? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, volledig zelfstandig, want er was geen overkoepelende organisatie of overheidsinstantie 2. Ja, volledig of grotendeels zelfstandig; de overkoepelende organisatie of overheidsinstantie liet ons volledig vrij wat het personeelsbeleid betreft 3. Ja, gedeeltelijk zelfstandig; een aantal zaken werden bepaald op het niveau van de overkoepelende organisatie of overheidsinstantie en een aantal zaken op vestigingsniveau 4. Neen, (bijna) alle beslissingen rond personeelszaken werden genomen op het niveau van de overkoepelende organisatie of overheidsinstantie ) GA NAAR VRAAG 21
20.
Op welke van de onderstaande domeinen heeft deze vestiging in 2002 grotendeels zelfstandig beslissingen kunnen nemen of een zelfstandig beleid gevoerd? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Het bepalen van het aantal aanwervingen en afvloeiingen 2. Het bepalen van de wijze van werving en selectie van nieuwe medewerkers 3. Het bepalen van een flexibiliteitsbeleid (bv. inzet uitzendarbeid, overuren e.d.) 4. Het vastleggen van het opleidingsbudget 5. Het toewijzen van het opleidingsbudget (types opleiding, doel, doelgroep, ...) 6. Het uitwerken van een loopbaan- en promotiebeleid 7. Het bepalen van de wijze van beoordeling van werknemers 8. Het bepalen van de loonhoogte en/of de beloningswijze 9. Het uitwerken van een gezondheids- en veiligheidsbeleid 10. Het overleggen met de vakbondsorganisaties 11. Andere, nl.: .................................................................................................................
21.
Heeft deze vestiging een afzonderlijke personeelsdienst? Kruis aan. 1. Ja ) GA NAAR VRAAG 23 2. Neen
22.
Is er in deze vestiging een personeelsverantwoordelijke, d.w.z. iemand die voltijds of deeltijds bezig is met het personeelsbeleid? Kruis aan. 1. Ja ) GA NAAR VRAAG 24 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 27
23.
Hoeveel werknemers werken er voltijds of deeltijds op deze personeelsdienst? Vul in. .............................. voltijdse werknemer(s) .............................. deeltijdse werknemer(s)
10
24.
Heeft het hoofd van de personeelsdienst of de personeelsverantwoordelijke van de vestiging zitting in het directiecomité of een gelijkwaardig bestuursorgaan binnen de vestiging? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
25.
In welke mate wordt de personeelsdienst of personeelsverantwoordelijke betrokken bij het uitstippelen van de ruimere organisatiestrategie? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. De personeelsdienst of personeelsverantwoordelijke wordt ... 1. volwaardig betrokken bij het uitstippelen van de ruimere organisatiestrategie en heeft beslissingsbevoegdheid 2. betrokken als adviseur (‘op vraag van’), maar heeft geen beslissingsbevoegdheid 3. niet betrokken
26.
Op welke wijze wordt de bijdrage van het personeelsbeleid aan de werking van de organisatie geëvalueerd? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Dit wordt niet op regelmatige basis geëvalueerd 2. Door een meting van de kostenefficiëntie (kosten-batenanalyse) van de personeelsdienst 3. Door na te gaan of de vooropgestelde doelen (bv. daling van het vrijwillig verloop, aantal conflicten, daling van klachten van klanten, ...) werden bereikt 4. Door een meting van de tevredenheid over de werking van de personeelsdienst bij het afdelingshoofd, leidinggevenden en werknemers 5. Door een meting van de algemene tevredenheid bij de werknemers (d.w.z. de tevredenheid van de werknemers over werkomstandigheden, sfeer, het krijgen van informatie e.d.) 6. Andere, nl.: .................................................................................................................
11
27.
Welke van onderstaande instrumenten en certificaten zijn u bekend en welke worden actief toegepast in uw vestiging? Indien deze instrumenten of certificaten toegepast worden, zijn ze dan in ontwikkeling of reeds volledig ingevoerd? Kruis per instrument of certificaat het gepaste antwoord aan. Instrument of certificaat
28.
Bekend
Toegepast
Ja
Neen
Neen
In ontwikkeling
Volledig ingevoerd
1. Balanced Scorecard
2. HR Balanced Scorecard
3. EFQM (European Foundation Quality Management)
4. ISO 9002, ISO 900x
5. TQM (Total Quality Management) of IKZ (Integrale kwaliteitszorg)
6. IIP (Investors in People)
7. Social Audit
8. SA 8000
9. AA 1000S
10. ISO 14001
11. Sustainable Investment Screening (Ethibel, FTSE4Good, Dow Jones Sustainable Index)
12. Fair Trade Labels (Schone kleren campagne, Ethical Training Initiative, Max Havelaar)
13. Diversiteitsaudit (DIVA)
Voor welke van onderstaande activiteiten heeft de vestiging in 2002 beroep gedaan op externe organisaties? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Geen beroep op externe organisaties 2. Uitzendarbeid 3. Outplacement (werknemers aan nieuwe job helpen bij ontslag) 4. Opleiding van werknemers 5. Werving en selectie van uitvoerend en ondersteunend personeel 6. Werving en selectie van leidinggevend personeel 7. Beoordeling 8. Loopbaanbegeleiding 9. Loonadministratie 10. Opstellen van functie- of loonclassificatie 11. Advies met betrekking tot personeelsbeleid 12. Andere, nl.: .................................................................................................................
12
4.
Tewerkstelling
29.
Was het aantal personeelsleden op 31 december 2002 hoger dan, gelijk aan of lager dan op 31 december 2001? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Het personeelsaantal was hoger dan dat op 31 december 2001 2. Het personeelsaantal was gelijk aan dat op 31 december 2001 3. Het personeelsaantal was lager dan dat op 31 december 2001
30.
Hoe vaak deed de vestiging in 2002 beroep op onderstaande categorieën van medewerkers? Kruis per categorie het gepaste antwoord aan.
31.
Categorieën van medewerkers
Nooit
Seizoensgebonden
Sporadisch
Altijd
1. Jobstudenten
2. Gedetacheerden
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld volgens contractvorm? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens contractvorm
Aantal werknemers
1. Arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur/vastbenoemd 2. Arbeidsovereenkomst van bepaalde duur/voor een bepaald werk Totaal
32.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld via een banenplan of een ander systeem van loonkostensubsidie, ontwikkeld door de overheid? Kruis aan en/of vul in. 1. Geen 2. .............................. werknemers
33.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld volgens personeelscategorie (uitvoerend, ondersteunend en leidinggevend personeel)? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens personeelscategorie
Aantal werknemers
1. Uitvoerend personeel (werknemers die in hun werkzaamheden hoofdzakelijk directe taken vervullen; werknemers die zich toeleggen op de kernactiviteiten van de vestiging) 2. Ondersteunend personeel (werknemers die in hun werkzaamheden hoofdzakelijk indirecte taken vervullen als administratie, kwaliteitszorg, onderhoud van gebouwen en machines e.d.) 3. Leidinggevend personeel Totaal
13
34.
Hoeveel mannen en vrouwen waren op 31 december 2002 tewerkgesteld? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens geslacht
Aantal werknemers
1. Mannen 2. Vrouwen Totaal
35.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld volgens leeftijdscategorie? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens leeftijdscategorie
Aantal werknemers
1. Jonger dan 25 jaar 2. Van 25 tot en met 44 jaar 3. 45 jaar en ouder Totaal
36.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld volgens opleidingsniveau? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens opleidingsniveau
Aantal werknemers
1. Laaggeschoold (maximaal diploma lager onderwijs of lager secundair onderwijs) 2. Middelbaar geschoold (maximaal diploma hoger secundair onderwijs) 3. Hooggeschoold (diploma hoger onderwijs of universiteit) Totaal
37.
Hoe groot was het aandeel van werknemers afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie2 in het totaal aantal tewerkgestelden op 31 december 2002? Kruis aan of vul in bij benadering. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! 1. Geen werknemers afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie 2. ...............% werknemers afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie
38.
Hoe groot was het aandeel van werknemers afkomstig uit Maghreb-landen (Marokko, Tunesië, Algerije) of Turkije in het totaal aantal tewerkgestelden op 31 december 2002? Kruis aan of vul in bij benadering. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! 1. Geen werknemers afkomstig uit de Maghreb-landen of Turkije 2. ...............% werknemers afkomstig uit de Maghreb-landen of Turkije
2
Lidstaten van de EU: België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden, Verenigd Koninkrijk.
14
39.
Wat is de verwachte evolutie van het aantal personeelsleden in 2003, d.i. tussen 1 januari 2003 en 31 december 2003? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Het aantal personeelsleden zal toenemen 2. Het aantal personeelsleden zal afnemen 3. Het aantal personeelsleden zal gelijk blijven
5.
Flexibiliteit
40.
Hieronder volgen een aantal situaties met betrekking tot de bezettingsgraad van het personeel. Welke van onderstaande situaties was in 2002 van toepassing voor deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Er was meestal te weinig personeel aanwezig om het geplande werk uit te voeren (onderbezetting) 2. Er was meestal te veel personeel aanwezig om het geplande werk uit te voeren (overbezetting) 3. Situaties van over- en onderbezetting van het personeel wisselden mekaar regelmatig af 4. Er was meestal een passende bezetting van het personeel
41.
Welke van onderstaande flexibiliteitsvormen werden in 2002 aangewend om stijgingen of dalingen (voorzien of onvoorzien) in de vraag op te vangen? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Flexibiliteitsvorm
Daling in de vraag
Stijging in de vraag
Voorzien Onvoor Voorzien Onvoor zien zien 1. Niet van toepassing, de vraag bleef constant in 2002
2. Geen speciale maatregelen
3. Inzet van collega’s of interne pool
4. Aanwerving van werknemers met een contract van bepaalde duur/bepaald werk
5. Aanwerving van werknemers met een contract van onbepaalde duur
6. Inzet van uitzendkrachten
7. Inzet van jobstudenten
8. Overwerk
9. Werknemers in opleiding sturen
10. Uitbesteding of onderaanneming van activiteiten, beroep op freelance medewerkers
15
Daling in de vraag
Stijging in de vraag
11. Stelsel van tijdelijke werkloosheid
12. Deeltijdarbeiders tijdelijk meer of minder uren laten werken (eventueel met compensatie van uren in een rustige respectievelijk drukkere periode)
13. Variabele arbeidstijden (arbeidstijden variëren volgens de noden van de klanten)
14. Uitbreiding of inkrimping van het ploegenstelsel
15. Ontslag van werknemers
16. Andere, nl.: .............................................................. ....................................................................................
42.
Hoeveel dagen van tijdelijke werkloosheid werden in 2002 ingelast? Kruis aan en/of vul het totaal aantal dagen in, d.i. het aantal dagen per werknemer X het aantal werknemers in tijdelijke werkloosheid. 1. Geen tijdelijke werkloosheid ingelast in 2002 2. ........................... dagen
43.
Hoeveel uren uitzendarbeid werden tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 in de vestiging verricht? Kruis aan en/of vul in. 1. Geen uitzendarbeid 2. ........................... uren uitzendarbeid
6.
Personeelsplanning, werving & selectie
44.
Wordt in deze vestiging op systematische wijze aan personeelsplanning gedaan? D.w.z. dat er op voorhand bepaald wordt hoeveel en welke aanwervingen en/of ontslagen in de loop van een volgend werkingsjaar gerealiseerd moeten worden. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
45.
Beschikt de vestiging over een draaiboek, scenario of vaste procedure(s) dat aangeeft hoe de werving en selectie van werknemers moet gebeuren? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
16
46.
Hoe worden vacatures op leidinggevend, ondersteunend en uitvoerend niveau normaal ingevuld in de vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per niveau. Overwegend intern ingevuld
Overwegend extern ingevuld
Min of meer gelijke verhouding tussen intern en extern ingevulde vacatures
1. Uitvoerend niveau
2. Ondersteunend niveau
3. Leidinggevend niveau
47.
Waren er in 2002 vacatures in deze vestiging? Onder een vacature verstaan we elke positie die vrijgekomen of gecreëerd is en die intern of extern ingevuld moest worden. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 49
48.
Zijn er in 2002 nieuwe werknemers (al dan niet tijdelijk) aangeworven in deze vestiging? Kruis aan. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! 1. Ja ) GA NAAR VRAAG 50 2. Neen
49.
Welke reden(en) lag(en) aan de grondslag van het feit dat er geen vacatures waren of dat er geen nieuwe werknemers aangeworven werden in 2002? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De groei van de activiteit was te klein voor bijkomende aanwervingen 2. Er was voorzichtigheid wegens onzekere toekomstprognose 3. Er zijn activiteiten uitbesteed 4. Er was een gebrek aan infrastructuur/ruimte 5. Er was een productiviteitsstijging mogelijk bij het reeds aanwezige personeel 6. De loonkosten lagen te hoog 7. De arbeidsmarkt was te krap, er werd niemand gevonden 8. Er werden uitzendkrachten ingezet 9. De beslissing om geen mensen aan te werven, kwam van bovenaf 10. Andere, nl.: .................................................................................................................
INDIEN ER IN 2002 IEMAND EXTERN WERD AANGEWORVEN INDIEN ER NIEMAND WERD AANGEWORVEN
50.
) GA NAAR VRAAG 50
) GA NAAR VRAAG 54
Hoeveel werknemers werden tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 (al dan niet tijdelijk) aangeworven? Vul in. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! .............................. werknemers
17
51.
Geef per contractvorm aan hoeveel personen tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 werden aangeworven. Vul in. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend. Instroom volgens contractvorm
Aantal werknemers
1. Arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur/vastbenoemd 2. Arbeidsovereenkomst van bepaalde duur/voor bepaald werk Totaal
52.
Van welke wervingskanalen werd in 2002 gebruik gemaakt bij vacatures voor uitvoerend en leidinggevend personeel? Het gaat over wervingskanalen die ingezet werden om nieuwe (externe) werknemers aan te trekken. Kruis per personeelscategorie de gebruikte wervingskanalen aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Wervingskanaal
Voor uitvoerend Voor leidingpersoneel gevend personeel
1. Stimuleren van het eigen personeel om bv. familie of vrienden aan te brengen
2. Aanspreken van externe relaties zoals klanten of leveranciers
3. Spontane sollicitaties
4. Het aanspreken van de werfreserve (gegevens van vroegere kandidaten)
5. Informele contacten met scholen, universiteiten of opleidingsinstanties (leerkrachten, stagiairs)
6. Formele contacten met scholen, universiteiten of opleidingsinstanties (plaatsingsdiensten, verspreiden van een vacature)
7. Een commercieel selectie- of outplacementbureau
8. Uitzendopdracht(en)
9. De arbeidsbemiddeling van VDAB (of BGDA of FOREM)
10. Een headhunting bureau
11. Advertenties in nationale bladen
12. Advertenties in regionale bladen
13. Een jobsite of databank (www.vacature.com, www.monster.be, KISS databank, ...)
14. De eigen website van de vestiging
15. Andere, nl.: .............................................................. ....................................................................................
18
53.
Van welke selectiemiddelen werd in 2002 gebruik gemaakt bij vacatures voor uitvoerende en leidinggevende jobs? Kruis per personeelscategorie de gebruikte selectiemiddelen aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Selectiemiddel
54.
Voor uitvoerend Voor leidingpersoneel gevend personeel
1. Selectie op basis van het sollicitatieformulier of -brief en het curriculum vitae (CV)
2. Selectie-interview, d.i. een interview met 1 interviewer
3. Panelinterview, d.i. een interview met meerdere interviewers
4. Serie-interview, d.i. meerdere interviews telkens met andere interviewers
5. Arbeidsproef (praktische proef)
6. Simulatieoefeningen (bv. rollenspel, business game, in-basket test, ...)
7. Testen (psychologische, persoonlijkheids-, intelligentie- en vaardigheidstesten)
8. Biografische vragenlijst
9. Assessment center (beoordelingscentrum)
10. Grafologie (handschriftanalyse)
11. Controle van de aanbevelingsbrieven en referenties opgegeven door de sollicitant
12. Intuïtie of aanvoelen
13. Andere, nl.: .............................................................. ....................................................................................
In onderstaande tabel maken we een onderscheid tussen uitbreidings- en vervangingsvacatures. Duid aan hoeveel uitbreidingsvacatures en hoeveel vervangingsvacatures er tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 ingevuld werden. We hebben het over het totaal aantal extern én intern ingevulde vacatures. Vul in. Soort vacature
Aantal vacatures
1. Uitbreidingsvacatures (d.i. een vacature die werd ingevuld om een bestaande activiteit uit te breiden of een nieuwe activiteit in te voeren) 2. Vervangingsvacatures (d.i. een vacature die werd ingevuld om een vertrokken werknemer te vervangen) Totaal
55.
Hoeveel mensen solliciteerden in 2002 spontaan, d.i. zonder dat er sprake was van een formele vacature? Kruis aan en/of vul in bij benadering. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! 1. Niemand 2. ........................... mensen
19
56.
Had de vestiging in 2002 te kampen met moeilijk invulbare of niet invulbare vacatures? Dit zijn vacatures die minstens drie maanden opengestaan hebben. Deze vacatures kunnen intussen reeds ingevuld of opgeheven zijn, of nog steeds openstaan. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 61
57.
In welke personeelscategorie(ën) situeerden deze moeilijk of niet invulbare vacatures zich in 2002? Kruis per personeelscategorie aan of er in 2002 moeilijk of niet invulbare vacatures waren.
58.
Personeelscategorie
Ja
Neen
1. Uitvoerend personeel
2. Ondersteunend personeel
3. Leidinggevend personeel
Wat waren volgens u de redenen van het moeilijk of niet invulbaar zijn van de vacatures in 2002 (over alle personeelscategorieën heen)? Kruis per reden het gepaste antwoord aan. Meerdere redenen mogelijk. Reden
59.
Ja
Neen
1. Het opleidingsniveau van de sollicitanten was te laag.
2. Het opleidingsniveau van de sollicitanten was te hoog.
3. De opleidingsachtergrond (inhoudelijk) van de sollicitanten strookte niet met wat gevraagd werd.
4. De sollicitanten beschikten niet over de juiste motivatie.
5. De sollicitanten beschikten niet over de nodige werkervaring.
6. We zochten mannen die zich echter niet aanboden.
7. We zochten vrouwen die zich echter niet aanboden.
8. We zochten jongere medewerkers (<35 jaar) die zich echter niet aanboden.
9. We zochten oudere medewerkers (>35 jaar) die zich echter niet aanboden.
10. De wervings- en selectieprocedure was voor verbetering vatbaar.
11. De arbeidsomstandigheden waren niet aantrekkelijk voor sollicitanten (bv. fysiek belastend, moeilijke bereikbaarheid van de vestiging).
12. De arbeidstijden strookten niet met wat sollicitanten wensten.
13. De financiële voorwaarden strookten niet met wat sollicitanten wensten.
14. Er was onvoldoende garantie op werkzekerheid.
15. Niemand solliciteerde.
16. Andere, nl.: .............................................................................................................
Heeft de vestiging maatregelen getroffen als oplossing voor deze moeilijk of niet invulbare vacatures? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 61
20
60.
Welke maatregelen heeft de vestiging in 2002 getroffen als oplossing voor deze moeilijk of niet invulbare vacature(s)? Kruis de maatregelen aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De vacatures werden niet ingevuld, het werk werd uitbesteed. 2. De vacatures werden niet ingevuld, de aanwezige werknemers presteerden overuren. 3. De vacatures werden niet ingevuld, er werden tijdelijk uitzendkrachten ingezet. 4. De vacatures werden intern ingevuld door om- of bijscholing van aanwezig personeel. 5. Er werden extra wervingsinspanningen geleverd, bv. intensiever zoeken, andere wervingskanalen gebruiken, werven in een grotere regio. 6. Er werden extra wervingsinspanningen geleverd door te werven in het buitenland. 7. De eisen die gesteld werden om de vacante functie uit te oefenen, werden verlaagd/veranderd (bv. de kwalificatievereisten). 8. Er werden andere categorieën van sollicitanten aangeboord (bv. vrouwen i.p.v. mannen, andere leeftijdsgroepen e.d.). 9. De functie-inhoud werd aangepast zodat er een betere afstemming was met de beschikbare sollicitanten en kandidaat-sollicitanten. 10. De arbeidsomstandigheden werden aangepast. 11. De arbeidstijden werden aangepast. 12. De financiële voorwaarden werden aangepast. 13. Er werd meer rekening gehouden met de mogelijkheden tot combinatie van arbeid en gezin (bv. kinderopvang voorzien, thuiswerk mogelijk gemaakt, glijdende werkuren aangeboden e.d.). 14. Er werd iemand aangeworven die niet over de vereiste kwalificaties beschikte, maar die werd opgeleid om de job te kunnen uitvoeren. 15. Andere, nl. ..................................................................................................................
61.
Hoe vaak worden de wervings- en selectie-inspanningen onderworpen aan een nauwkeurige kosten/batenanalyse? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Nooit, bij geen enkele aanwerving 2. Soms, bij een steekproef van de aanwervingen 3. Altijd, bij elke aanwerving
62.
Welke van onderstaande acties worden op touw gezet om nieuwe werknemers op te vangen en vertrouwd te maken met de organisatie of de nieuwe collega’s? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Geen specifieke acties om nieuwe werknemers op te vangen 2. Organisatie van één of meerdere onthaaldag(en) per jaar 3. Onthaalinformatie via een brochure of website 4. Rondleiding op de dienst met voorstelling aan de collega’s 5. Toewijzen van een meter of peter 6. Organisatie van een activiteit met de toekomstige collega’s (bv. een etentje, een sportactiviteit, enz.) 7. Startopleiding over de perspectieven of de toekomstverwachtingen in de vestiging 8. Andere, nl.: .................................................................................................................
21
7.
Vertrek van werknemers
63.
Zijn er tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 werknemers definitief of tijdelijk (minstens voor één jaar, bv. loopbaanonderbreking) vertrokken uit deze vestiging? Kruis aan. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! Werknemers die einde tijdelijk contract waren, worden wel meegerekend! 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 67
64.
Wat is het totaal aantal werknemers dat definitief of tijdelijk (minstens voor één jaar, bv. loopbaanonderbreking) vertrokken is tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002? Vul in. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! .............................. werknemers
65.
Wat waren de redenen waarom werknemers definitief of tijdelijk vertrokken zijn tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002? Vul het aantal werknemers per reden van vertrek in. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! Werknemers die einde tijdelijk contract waren, worden wel meegerekend! Reden van vertrek
Aantal werknemers
1. Pensionering, arbeidsongeschiktheid, overlijden 2. Vrijwillig ontslag 3. Gedwongen ontslag naar aanleiding van slecht functioneren 4. Gedwongen ontslag, gedwongen prepensionering of outplacement naar aanleiding van een herstructurering/reorganisatie 5. Loopbaanonderbreking/tijdskrediet, prepensionering op initiatief van de werknemer 6. Einde tijdelijk contract 7. Andere reden, nl.:.................................................................................. .................................................................................................................. Totaal
66.
Kan u aanduiden welke van volgende initiatieven in 2002 bij het vertrek van werknemers werden genomen? Kruis per initiatief het gepaste antwoord aan. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! Initiatief
Ja
Neen
Niet van toepassing
1. Een individueel gesprek met werknemers die vrijwillig hun ontslag indienen over de redenen van hun vertrek (exitinterview).
2. Ontslagbegeleiding of een recht op outplacement bij gedwongen ontslag.
3. Begeleiding van de overblijvers bij collectief gedwongen ontslag.
22
67.
Daalde het benodigde personeelsaantal in uw vestiging in 2002? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 70
68.
Welke maatregelen werden in 2002 genomen om deze daling in personeelsbehoefte te realiseren? Kruis per maatregel het gepaste antwoord aan. Maatregel
Ja
1. Geen speciale maatregelen
Neen
2. Collectief ontslag
3. Gerichte individuele ontslagen
4. Voltijds werkenden overtuigen om deeltijds te werken
5. Collectieve arbeidsduurverkorting voor bepaalde personeelsgroepen
6. Inlassen van sabbatsverloven
7. Inlassen van verlengde opleidingsperioden voor bepaalde groepen
8. Schrappen van onderaannemingscontracten en/of uitbestedingscontracten
9. Verplaatsen van werknemers naar andere vestigingen/afdelingen
10. Beroep doen op stelsel van tijdelijke werkloosheid
11. Andere, nl.: ................................................................................................
INDIEN ER IN 2002 GEEN SPRAKE WAS VAN COLLECTIEF ONTSLAG ) GA NAAR VRAAG 70 69.
Welke criteria werden bij deze collectief gedwongen ontslagen gehanteerd om te bepalen wie moest vertrekken? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Slecht presteren 2. Het overbodig worden van de job of de afdeling 3. Leeftijd 1. Jonge medewerkers werden eerst ontslagen 2. Oudere medewerkers werden eerst ontslagen 4. Opleidingsniveau 1. Laaggeschoolden werden eerst ontslagen 2. Hooggeschoolden werden eerst ontslagen 5. Aantal dienstjaren 1. De eerst aangeworvenen werden eerst ontslagen 2. De laatst aangeworvenen werden eerst ontslagen 6. Contractvorm 1. Werknemers met een contract van bepaalde duur werden eerst ontslagen 2. Werknemers met een contract van onbepaalde duur werden eerst ontslagen 7. Andere, nl.: .................................................................................................................
23
70.
Organisaties kunnen acties ondernemen om het vertrek van waardevolle werknemers te voorkomen. Welke van onderstaande acties werden in 2002 in uw vestiging ondernomen om het vertrek van uitvoerende en leidinggevende werknemers tegen te gaan? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk per personeelscategorie. Actie
Voor uitvoerend Voor leidingpersoneel gevend personeel
1. Er werden geen speciale acties ondernomen om het vertrek van werknemers tegen te gaan
2. Aantrekkelijker maken van de jobinhoud
3. Verbeteren van de werksfeer en de arbeidsomstandigheden (bv. veiligheid)
4. Invoeren van soepelere werkregelingen (bv. thuiswerk, glijdende werkuren, ...)
5. Aanbieden van (meer) opleidings- en ontwikkelingsmogelijkheden
6. Aanbieden van (meer) carrièreperspectieven
7. Aanbieden van individuele loopbaanbegeleiding
8. Aanbieden van extra voordelen (bv. bedrijfswagen, aanvullende verzekering, ...)
9. Aanpassen van het beloningsbeleid (bv. bonussen, verhoging van het loon, ...)
10. Andere, nl.: .............................................................. .................................................................................... ....................................................................................
24
71.
In onderstaande tabel wordt een aantal functionele domeinen opgesomd. Werd het aantal jobs in 2002 in volgende domeinen uitgebreid, ingekrompen of bleef het aantal even groot? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per domein. Functionele domeinen
72.
Niet Uitgebreid Ingevan toekrompen passing
Even groot
1. Uitvoerende afdeling (bv. productieafdeling)
2. Algemeen management
3. Administratieve/centrale ondersteunende diensten (inclusief financiën en boekhouding)
4. Technisch ondersteunende diensten (kwaliteitscontrole, audit, veiligheid, onderhoud e.d.)
5. Logistiek/aankoop
6. Marketing, verkoop, commerciële functies, dienst na verkoop
7. Personeelsbeleid
8. Research & development, productontwikkeling, engineering, informatietechnologie
Nu volgt een vraag over het werkverzuimpercentage gedurende het jaar 2002. Met werkverzuim bedoelen we ‘de arbeidsdagen die verloren gaan wegens ziekte of ongewettigde afwezigheden’. Het werkverzuimpercentage berekent men aan de hand van volgende formule: Aantal verzuimde kalenderdagen in 2002 Aantal te werken kalenderdagen in 2002 x aantal werknemers
x 100
Kruis aan en/of vul in. 1. Geen werkverzuim 2. ...................... % werkverzuim
8.
Beoordeling
73.
Hoe vaak voert men in de vestiging een op voorhand gepland en voorbereid beoordelings- of functioneringsgesprek met het uitvoerend of leidinggevend personeel? Kruis per personeelscategorie het gepaste antwoord aan. Beoordelings- of evaluatiegesprek met ...
Nooit
Minder dan 1 keer per jaar
1 keer per jaar Meerdere keren per jaar
1. uitvoerend personeel
2. leidinggevend personeel
25
INDIEN ER ZOWEL VOOR HET UITVOEREND ALS HET LEIDINGGEVEND PERSONEEL GEEN BEOORDELINGS- OF EVALUATIEGESPREKKEN GEORGANISEERD WERDEN ) GA NAAR VRAAG 78 74.
Voor welke doeleinden werden deze beoordelings- of evaluatiegesprekken gevoerd met uitvoerende en leidinggevende werknemers? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Doeleinden
75.
76.
Uitvoerend personeel
Leidinggevend personeel
1. Meting van individuele opleidingsbehoeften
2. Beoordeling van het potentieel met het oog op promotie
3. Loopbaanontwikkeling, bv. doorstroming naar andere job op hetzelfde niveau
4. Bepalen van het prestatieniveau (onvoldoende tot uitmuntend)
5. Verbeteren van de werkorganisatie
6. Selecteren van vertrekkers bij afslanking
7. Bepalen van de omvang van de bonus, prestatiebeloning e.d.
8. Andere, nl.: ................................................................ ...................................................................................... ......................................................................................
Volgt men bij de beoordeling van het uitvoerend en leidinggevend personeel een strikte procedure die bv. bepaalt wie door wie beoordeeld wordt, hoe men beroep kan aantekenen, welke de gevolgen zijn van een slechte beoordeling, ...? Kruis aan. Personeelscategorie
Ja
Neen
1. Uitvoerend personeel
2. Leidinggevend personeel
Hanteert men bij de beoordeling van het uitvoerend en leidinggevend personeel een beoordelingsinstrument met vaste beoordelingscriteria? Kruis aan. Personeelscategorie
Ja
Neen
1. Uitvoerend personeel
2. Leidinggevend personeel
26
77.
Wie treedt in deze vestiging op als beoordelaar bij de beoordeling van het uitvoerend en leidinggevend personeel? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Beoordelaar
Uitvoerend personeel
Leidinggevend personeel
1. De bedrijfsleider, zaakvoerder
2. De personeelsverantwoordelijke
3. De onmiddellijke chef
4. Een (of meerdere) andere hiërarchische hogere(n)
5. Ondergeschikte(n)
6. Collega’s op hetzelfde niveau
7. Klanten
8. Zelfbeoordeling door werknemer
9. Externe consultants, beoordelaars
10. Andere, nl.: .............................................................. .................................................................................... ....................................................................................
) GA NAAR VRAAG 79 78.
Waarom werden in 2002 geen beoordelings- of evaluatiegesprekken georganiseerd? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Geen beoordelings- of evaluatiegesprek omdat ...
Uitvoerend personeel
Leidinggevend personeel
1. een positieve beoordeling tot hogere looneisen zou kunnen leiden.
2. beoordelings- of evaluatiegesprekken in onze vestiging niet nodig zijn; de leidinggevenden kunnen altijd directe controle uitoefenen op de werknemers en voldoende feedback geven.
3. er geen tijd is.
4. er geen financiële middelen zijn.
5. een formeel beoordelingssysteem de informele werksfeer in onze vestiging zou kunnen schaden.
6. Andere, nl.: ................................................................ ...................................................................................... ......................................................................................
27
9.
Opleiding
Dit luik handelt over de organisatie van opleidingen op initiatief van de vestiging of van de overkoepelende organisatie. Hiermee bedoelen we zowel interne als externe opleidingen. Interne opleidingen kunnen ‘on the job’ zijn of los van de werkplek. Een ‘interne on the job opleiding’ is een opleiding die plaatsvindt op de werkpost onder begeleiding van een ander personeelslid of via begeleidende software of handleiding (dus ook bv. e-learning of computer based learning). Externe opleidingen zijn opleidingen die georganiseerd en/of uitgevoerd worden door externe opleidingsverstrekkers (al dan niet in de vestiging). 79.
Beschikt de vestiging over een geschreven opleidingsplan dat periodiek wordt opgesteld en/of aangepast? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
80.
Beschikt de vestiging over een specifiek opleidingsbudget voor het opleiden van de werknemers? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
81.
Was (waren) er gedurende 2002 interne en/of externe opleiding(en) voor de werknemers (al dan niet in opdracht van de overkoepelende organisatie)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, enkel interne opleiding(en) 2. Ja, enkel externe opleiding(en) (door externe opleidingsverschaffers) 3. Ja, zowel interne als externe opleidingen 4. Neen ) GA NAAR VRAAG 100
82.
Hoe groot was het aandeel van de werknemers uit de verschillende personeelscategorieën die in 2002 één of meerdere opleidingen volgden? Vul in bij benadering (%). 1. .......... % van het uitvoerend personeel 2. .......... % van het ondersteunend personeel 3. .......... % van het leidinggevend personeel
83.
Hoeveel bedroegen de totale opleidingskosten in 2002? We sommen hieronder de verschillende componenten op die deel uitmaken van de opleidingskosten. We vragen u enkel om het totaalbedrag. Druk bij benadering uit in euro. Totale opleidingskosten: € ............................ Componenten opleidingskosten: - loonkosten van werknemers in opleiding (aantal vormingsuren x gemiddelde loonkost); - loonkosten voor de verantwoordelijke voor vorming en van de interne trainers en opleiders (aantal vormingsuren x gemiddelde loonkost); - reis- en verblijfskosten of andere vergoedingen uitbetaald aan deelnemers tijdens hun opleiding; - kosten van lokalen, uitrustingen en materiaal gebruikt voor de vorming (inclusief het vormingscentrum, of in verhouding tot het gebruik voor vorming); - betalingen aan andere organisaties belast met de externe vorming (externe opleiders, consultants, inschrijvingsgelden voor werknemers die een externe cursus volgen, ...).
28
84.
Hoe is de investering in opleiding geëvolueerd in 2002 (ten opzichte van 2001)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. De investering in opleiding is gedaald 2. De investering in opleiding is stabiel gebleven 3. De investering in opleiding is gestegen
85.
Hoe werden de totale opleidingsinvesteringen (financiële middelen, inclusief eventueel aangekochte opleidingscheques) in 2002 verdeeld over de verschillende personeelscategorieën? Vul in bij benadering (%). 1. Uitvoerend personeel: ............. % van de opleidingsinvesteringen 2. Ondersteunend personeel: ............. % van de opleidingsinvesteringen 3. Leidinggevend personeel: ............. % van de opleidingsinvesteringen 4. Zaakvoerders/werkende vennoten: ............. % van de opleidingsinvesteringen _______ = 100%
86.
Hoe werden de opleidingsuren van de in 2002 georganiseerde opleidingen verdeeld over volgende categorieën? Vul in bij benadering (%). 1. .......... % van de opleidingsuren werden besteed aan interne, off the job opleiding (los van de werkplek) 2. .......... % van de opleidingsuren werden besteed aan interne, on the job opleiding (opleiding op de werkplek) 3. .......... % van de opleidingsuren werden besteed aan externe opleiding (opleidingen georganiseerd door externe opleidingsverstrekkers) = 100%
87.
Hoe werden de opleidingsuren in 2002 verdeeld over het aanleren van volgende vaardigheden? Vul in bij benadering (%). 1. .......... % van de opleidingsuren ging naar het aanleren van algemene vaardigheden (die zowel binnen als buiten de vestiging gebruikt kunnen worden, bv. talen, communicatie, sociale vaardigheden) 2. .......... % van de opleidingsuren ging naar het aanleren van jobgebonden vaardigheden (die nuttig zijn in de huidige job of in een gelijkaardige job in een andere organisatie, bv. het bedienen van een machine, autocad of andere burotica-opleidingen) 3. .......... % van de opleidingsuren ging naar het aanleren van organisatiegebonden vaardigheden (die enkel bij de huidige werkgever gevaloriseerd kunnen worden, bv. productgebonden opleidingen) = 100%
29
88.
Hoeveel bedroeg de totale loonmassa van de vestiging in 2002? We sommen hieronder de verschillende componenten op die deel uitmaken van de totale loonmassa. We vragen u enkel om het totaalbedrag. Druk bij benadering uit in euro. Totale loonmassa: € ....................................... Componenten totale loonmassa: - lonen; - bonussen; - vergoedingen in natura; - socialezekerheidsbijdragen; - belastingen en niet-contractuele vergoedingen; - kosten voor professionele vorming.
89.
In 2001 creëerde de Vlaamse overheid de opleidingscheques. Kent u het systeem van de opleidingscheques? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 98
90.
Kocht uw organisatie in 2002 opleidingscheques aan? Kruis aan. Indien uw organisatie in 2002 opleidingscheques aankocht, vul dan in hoeveel cheques aangekocht werden. 1. Ja, namelijk ……. opleidingscheques 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 98
91.
Op welke manier werden de opleidingscheques in 2002 besteed? Vul in bij benadering (%). Welk aandeel werd gebruikt voor opleidingen die zonder opleidingscheques: 1. volledig met eigen middelen betaald zouden zijn? ................................. % 2. in verkorte vorm georganiseerd zouden zijn? ................................. % 3. niet georganiseerd zouden zijn? ................................. % ___________________ = 100%
92.
Zouden bepaalde (onderdelen van) opleidingen waarin uw organisatie de voorgaande jaren investeerde, in 2002 zijn geschrapt zonder de steun van de opleidingscheques? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
93.
Zouden bepaalde (onderdelen van) opleidingen waarin uw organisatie voor 2002 voorzag zijn uitgesteld zonder de steun van de opleidingscheques? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
94.
Welk aandeel van het totaal aantal opleidingscheques werd aan de werknemers gegeven als een vrij te benutten extra voordeel? Kruis aan en/of vul in. 1. De opleidingscheques konden niet vrij benut worden 2. ………………. %
30
95.
Zijn er bepaalde groepen van werkenden die zonder de steun van de opleidingscheques geen of minder opleiding zouden hebben gekregen? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 97
96.
Welke groepen van werkenden zouden zonder de steun van de opleidingscheques geen of minder opleiding hebben gekregen? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Uitvoerend personeel 2. Ondersteunend personeel 3. Leidinggevend personeel 4. Zaakvoerder/werkende vennoten 5. Oudere werknemers (+45 jaar) 6. Jongere werknemers (-25 jaar) 7. Laaggeschoolde/ongeschoolde werknemers
97.
Welk aandeel van de opleidingscheques in 2002 werd verdeeld over opleidingen voor de verschillende personeelscategorieën? Vul in bij benadering (%). 1. Opleiding van uitvoerend personeel: .......... % van de cheques 2. Opleiding van ondersteunend personeel: .......... % van de cheques 3. Opleiding van leidinggevend personeel: .......... % van de cheques 4. Opleiding van zaakvoerders/werkende vennoten: .......... % van de cheques _______ = 100%
98.
Hieronder formuleren we een aantal mogelijkheden om opleidingsbehoeften op te sporen of leerdoelen te formuleren. Kan u aanduiden hoe vaak de volgende activiteiten in de vestiging worden toegepast? U kan antwoorden met nooit, soms of altijd. Kruis per categorie het gepaste antwoord aan. Uitspraken
Nooit
Soms
Altijd
1. Het opsporen van opleidingsbehoeften steunt in dit bedrijf op een gedetailleerde analyse van organisatiedoelen, ondernemingscultuur en te verwachten organisatieontwikkelingen.
2. Het opsporen van opleidingsbehoeften steunt in dit bedrijf op een gedetailleerde analyse van benodigde kennis, vaardigheden en attitudes voor het uitvoeren van een taak.
3. Om de opleiding volledig te kunnen afstemmen op de specifieke kenmerken van de doelgroep, wordt deze doelgroep grondig gescreend naar leerbehoeften, motivatie en groepscultuur.
4. Voorafgaand aan de eigenlijke opleiding worden leerdoelen geformuleerd (d.i. objectieven die men door opleiding gerealiseerd wil zien).
31
99.
Nu volgen een aantal uitspraken met betrekking tot de evaluatie van opleidingseffecten. Hoe vaak wordt volgende evaluatievorm in de vestiging toegepast? U kan antwoorden met nooit, soms of altijd. Kruis per categorie het gepaste antwoord aan. Uitspraken
Nooit
Soms
Altijd
1. Aan het einde van het opleidingstraject meten we de tevredenheid van de personen die de opleiding gevolgd hebben.
2. Na afloop van de opleiding nemen we bij de deelnemers testen af om na te gaan of de nieuwe competenties verworven zijn.
3. Er wordt nagegaan of er verschillen bestaan tussen de wijze van taakuitvoering vóór en na het volgen van de opleiding.
4. We gaan na hoe de resultaten geëvolueerd zijn na afloop van opleidingsinitiatieven (bv. kwaliteit van dienstverlening of product, doorlooptijd, productiviteit, ...).
INDIEN ER IN 2002 INTERNE EN/OF EXTERNE OPLEIDINGEN GEORGANISEERD WERDEN ) GA NAAR VRAAG 101 100. Welke van volgende redenen speelden een rol bij de beslissing om in 2002 niet op te leiden? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De competenties van het personeel stemden overeen met de noden van de vestiging 2. De vestiging had op dat moment andere budgettaire prioriteiten 3. Het personeel had geen tijd om opleiding te volgen en kon moeilijk vervangen worden 4. Er was net een opleiding voltooid en deze hoefde nog geen vervolg 5. Het was moeilijk om de noden van de vestiging op het vlak van opleiding te detecteren 6. Het bestaande opleidingsaanbod beantwoordde niet aan onze noden 7. Wij hadden onvoldoende zicht op het totale opleidingsaanbod 8. Onze werknemers vertoonden weinig bereidheid tot het volgen van een opleiding 9. We hebben geaarzeld om opleidingen te organiseren voor onze werknemers aangezien we de kans groot achten dat ze dan vroegtijdig de vestiging verlaten en de opgedane kennis elders gaan gebruiken 10. Opleidingen verstoren onze activiteiten 11. Onze werknemers leren voldoende bij door de uitvoering van het werk 12. Andere, nl.: .................................................................................................................
32
10. Loopbaanbeleid 101. Bestaat er een systeem van interne loopbaanbegeleiding voor uitvoerende en leidinggevende werknemers? Dit is een systeem dat toelaat om maximaal rekening te houden met de wensen en behoeften van de werknemers inzake de uitbouw van hun loopbaan. Kruis voor elke personeelscategorie het gepaste antwoord aan. Systeem van interne loopbaanbegeleiding voor ...
Ja
Neen
1. uitvoerend personeel
2. leidinggevend personeel
102. Ondersteunt de organisatie uitvoerende en leidinggevende werknemers financieel of door tijd vrij te maken wanneer ze beroep willen doen op externe loopbaanbegeleiding? Kruis voor elke personeelscategorie het gepaste antwoord aan. Systeem van externe loopbaanbegeleiding voor ...
Ja, financieel
Ja, door tijd vrij te maken
Neen
1. uitvoerend personeel
2. leidinggevend personeel
103. Hanteert de vestiging een ‘job-posting’-systeem, d.i. het systematisch bekend maken van interne vacatures aan de eigen medewerkers? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen 104. Welke promotiekansen waren in 2002 aanwezig voor het uitvoerend personeel? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Er zijn weinig of geen promotiekansen voor het uitvoerend personeel 2. Opklimmen naar het eerste leidinggevende niveau 3. Opklimmen naar hogere (dan het eerste) leidinggevende niveaus 4. Actief worden in andere domeinen op hetzelfde niveau (bv. van productie naar marketing) 5. Uitbreiding van de functie met extra taken en/of bevoegdheden 6. Andere, nl.: ................................................................................................................. 105. Welke drie criteria waren in 2002 het belangrijkst voor de promotiekansen van het uitvoerend personeel? Duid de 3 belangrijkste criteria aan. 1. Leeftijd 2. Aantal dienstjaren 3. Familiale verwantschap of vriendschap met het vestigingshoofd 4. Goede werkprestaties 5. Opleidings- en leerinspanningen 6. Potentieel voor toekomstige job 7. Een bepaald diploma 8. De score behaald op een examen of test
33
9. Bereikte graad van polyvalentie 10. Andere, nl.: ................................................................................................................. Wat is het nummer van het criterium uit vraag 105 dat u het belangrijkst vindt? Vul in. ....................................................................................................................................... Wat is het nummer van het criterium uit vraag 105 dat u het tweede belangrijkst vindt? Vul in. ........................................................................................................................... Wat is het nummer van het criterium uit vraag 105 dat u het derde belangrijkst vindt? Vul in. ...........................................................................................................................
11. Beloning 106. Kan u aanduiden op welk(e) niveau(s) het (vast) basisloon voor arbeiders, bedienden, kaderleden en/of ambtenaren van deze vestiging bepaald wordt? Kruis per personeelscategorie het meest toepasselijke niveau aan. Het (vast) basisloon wordt bepaald ...
Arbeiders
Bedienden
Kaderlede n
Ambtenaren
1. door collectieve onderhandelingen op niveau van de sector of regio (bv. sectorale CAO).
2. door collectieve onderhandelingen op niveau van de overkoepelende organisatie (bv. bedrijfsCAO).
3. door collectieve onderhandelingen op niveau van de vestiging (bv. vestigingsCAO).
4. op niveau van de overkoepelende organisatie of vestiging, zonder onderhandelingen.
5. door onderhandelingen met individuele werknemers.
107. Wordt een systeem van functie- en loonclassificatie gebruikt om de basislonen van een aantal of van alle werknemers te bepalen? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Ja, voor de basislonen van ... 1. arbeiders 2. bedienden 3. kaderleden 4. ambtenaren 2. Neen voor geen enkele groep van werknemers ) GA NAAR VRAAG 109
34
108. Welk type van functie- en loonclassificatie was in 2002 van toepassing op de arbeiders, bedienden, kaderleden en/of ambtenaren? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per personeelscategorie. Functie- en loonclassificatiesysteem
Arbeiders
Bedienden
Kaderlede n
Ambtenaren
1. (Beroepen)classificatie zoals vastgelegd in de CAO van de sector
2. Classificatiesysteem ontwikkeld in de eigen vestiging
3. Verspreid bureausysteem zoals Hay, Berenschot, Orba, ATC, ...
109. Welke van onderstaande beloningssystemen werden in 2002 toegepast voor uitvoerende en leidinggevende werknemers in deze vestiging? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Beloningssysteem
Voor uitvoerend Voor leidingpersoneel gevend personeel
1. Automatische verhoging van het loon op basis van het aantal dienstjaren of de leeftijd
2. Variabele beloning afhankelijk van de individuele prestaties of verdiensten (bv. commissie op verkoop)
3. Variabele beloning afhankelijk van de prestaties van het team of de afdeling waartoe men behoort
4. Een systeem waarbij systematisch een deel van de winst aan de werknemers wordt uitgekeerd (winstdeling)
5. De werknemers krijgen de mogelijkheid om financieel te participeren in de organisatie (financiële participatie of aandelenaanbod)
6. Occasionele bonus bv. bij uitzonderlijke prestatie van de organisatie of de afdeling waartoe men behoort
7. Toename van de beloning naarmate men voor meer taken of jobs inzetbaar wordt (skill based pay)
8. Toename van de beloning naarmate men meer competenties ontwikkelt, bv. via opleiding (competentiebeloning)
9. Werknemers hebben een zekere keuzevrijheid om hun pakket extra voordelen samen te stellen (cafetariaplan)
10. Andere, nl.: ..............................................................
35
12. Competentiemanagement 110. Wordt in de vestiging een systeem van competentiemanagement gehanteerd? Kruis aan. Onder een systeem van competentiemanagement verstaan we een samenhangend geheel van methoden die er op gericht zijn competenties van individuen en groepen in kaart te brengen, optimaal in te zetten en te ontwikkelen, en dit met het oog op de realisatie van de organisatiedoelen en het beter presteren van de medewerkers. Competentiemanagement voor ...
Ja
Neen
1. uitvoerend personeel
2. leidinggevend personeel
INDIEN ER IN DEZE VESTIGING VOOR GEEN ENKELE CATEGORIE VAN WERKNEMERS EEN SYSTEEM VAN COMPETENTIEMANAGEMENT GEHANTEERD WORDT
) GA NAAR VRAAG 112 111. Voor welke doeleinden wordt dit competentiemanagement benut? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Doel
Voor uitvoerend Voor leidingpersoneel gevend personeel
1. Optimalisering van wervings- en selectiebeleid
2. Sturing van opleiding en ontwikkeling van werknemers
3. Individuele loopbaanplanning, potentieelbeoordeling
4. Promotie en mutatiebeslissingen
5. Jaarlijkse evaluatie
6. Verhoging of stimulering van de prestaties van werknemers
7. Uitbouw van kennismanagement
8. Beloning van competenties van werknemers
9. Andere, nl.: ............................................................... ..................................................................................... .....................................................................................
13. Taakverdeling personeelsbeleid 112. Wie voerde in 2002 hoofdzakelijk volgende activiteiten uit met betrekking tot het personeelsbeleid? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per activiteit. Activiteit
Hoofdzetel, OnderneAlgemene lei- Directe chef of Personeelsverding/directie/ lijnmanager antwoordelijke mingsraad of overkoepelende organisatie syndicale zaakvoerder of delegatie medewerker personeelsdienst
Externe organisatie
Niet van toepassing
Werving en selectie 1. Ontwikkeling van een selectieprocedure
2. Uitvoering selectieproces
3. Uiteindelijke keuze van de aan te werven kandidaat
4. Uitwerken ontslagprocedure
5. Beslissing tot individueel ontslag
6. Mededeling van ontslag en/of uitvoeren van exitinterview
Vertrek van werknemers
Activiteit
Hoofdzetel, OnderneAlgemene lei- Directe chef of Personeelsverding/directie/ lijnmanager antwoordelijke mingsraad of overkoepelende organisatie syndicale zaakvoerder of delegatie medewerker personeelsdienst
Externe organisatie
Niet van toepassing
Beoordeling 7. Het ontwikkelen of aanpassen van het beoordelingsinstrument
8. Het uitwerken of aanpassen van de beoordelingsprocedure
9. Het opvolgen van klachten in verband met de beoordeling
10. Het beslissen over de gevolgen van een goede of slechte beoordeling
11. Het opstellen van het opleidingsplan
12. Het opsporen van opleidingsbehoeften
13. Evaluatie van opleidingseffecten
Opleiding
38
14. Werknemersparticipatie 113. Welke van de volgende organisatorische maatregelen past de vestiging toe ten aanzien van haar uitvoerende werknemers? Geef voor elke maatregel aan of deze toegepast wordt als pilootproject, voor een beperkt aantal uitvoerende werknemers/ teams/groepen of als een vrij algemeen verspreid principe. Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk per maatregel. Organisatorische maatregelen
1. Taakroulatie/jobrotatie Werknemers wisselen onderling regelmatig van job/takenpakket
Niet toegepast
Als Voor een bepilootproject perkt aantal uitvoerende werknemers/teams/ groepen
Vrij algemeen verspreid principe
2. Suggestiesysteem Procedure die werknemers toelaat om suggesties te doen ter verbetering van het dienstverleningsproces, het werk of de werkomgeving
3. Kwaliteitskringen Tijdelijke werkgroepen die een kwaliteitsprobleem op de werkplek analyseren en proberen op te lossen
4. Teamwerk Werknemers hebben binnen hun groep minstens een aantal gemeenschappelijke taken waarbij ze zelf de bevoegdheid hebben om de uitvoering van deze gemeenschappelijke taken onder elkaar te regelen
5. Werkoverleg Periodieke groepsbijeenkomsten met de onmiddellijke chef en collega’s waar aspecten van het werk en de werkomstandigheden besproken worden
39
114. Welke communicatiekanalen werden in 2002 gebruikt om de werknemers te informeren over het beleid en de werking van de organisatie? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Mondelinge communicatie (vergadering, briefing, toespraak, ...) op initiatief van de vakbond(en) of werknemersorganisatie(s) 2. Mondelinge communicatie (vergadering, briefing, toespraak, ...) op initiatief van de werkgever 3. Interne krant, nieuwsbrief of magazine 4. Website van de organisatie of intranet 5. E-mail 6. Interne memo (op papier) 7. Valven of uithangborden 8. Andere, nl.: ................................................................................................................. 9. Geen van bovenstaande categorieën 115. Over welke van onderstaande onderwerpen werd het uitvoerend personeel in 2002 op één of andere wijze (overleg, organisatieblad, infoborden, e-mail, vakbond, ...) geïnformeerd? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Strategie en/of missie (opdracht) van de vestiging 2. Economische en financiële toestand van de vestiging 3. Aanbod van producten/diensten 4. Doelstellingen van de vestiging voor het komende jaar 5. Belangrijke innovatieprojecten 6. Geplande herstructurering(en) 7. Arbeidsongevallen 8. Interne vacatures 9. Andere, nl.: ................................................................................................................. 10. Geen van bovenstaande onderwerpen
15. Maatschappelijke inbedding van de vestiging 116. Beschikt de organisatie over een uitgeschreven missie (opdrachtverklaring, beleidsverklaring)? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 119 117. Welke doelstellingen zijn opgenomen in de missie (opdrachtverklaring, beleidsverklaring) van de organisatie? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Economische doelstellingen 2. Sociaal maatschappelijke doelstellingen 3. Milieu doelstellingen 4. Ethische doelstellingen/gedragsprincipes
40
118. Welke belanghebbenden worden genoemd in de missie (opdrachtverklaring, beleidsverklaring) van de organisatie? Belanghebbenden zijn partijen die beïnvloed worden door of die invloed uitoefenen op de organisatie. Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De buurt 2. Consumenten 3. Consumentenorganisaties 4. Milieuorganisaties 5. Sociale organisaties 6. Andere niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) 7. ‘Business to business’ klanten 8. Leveranciers 9. Concurrenten 10. Eigen werknemers 11. Vakbonden 12. Eigenaars 13. Aandeelhouders 14. Banken 15. Lokale overheid 16. Andere overheden 17. Andere, nl.: ................................................................................................................. 119. Heeft de organisatie een ethische code ontwikkeld? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 121 120. Wordt de ethische code systematisch toegepast bij het nemen van beslissingen in de vestiging? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
41
121. Omtrent welke van de onderstaande maatschappelijke kwesties werden er in 2002 in de vestiging concrete maatregelen getroffen, al dan niet onderdeel van een ruimer beleid? Kruis per maatschappelijke kwestie het gepaste antwoord aan. Maatschappelijke kwesties zijn onderwerpen die aandacht krijgen in het maatschappelijk debat én als dusdanig van belang kunnen zijn voor het beleid van de vestiging. Maatregelen zijn concrete acties genomen met betrekking tot de maatschappelijke kwesties. Maatschappelijke kwesties
Geen Occasionele Maatregelen, maatregelen maatregelen, in het kader van een niet in het ruimer kader van beleid een ruimer beleid
1. Opvolging of monitoring van milieueffecten
2. Preventie van milieuschade
3. Recyclage van afvalmateriaal
4. Herstel van aangebrachte milieuschade
5. Gezondheid en veiligheid van werknemers
6. Beleid ter preventie van collectieve ontslagen
7. Hulp aan ontslagen werknemers voor het vinden van een nieuwe job
8. Tewerkstelling van kansengroepen (bv. exgedetineerden, laaggeschoolden, langdurig werklozen, allochtonen, gehandicapten)
9. Loopbaankansen van kansengroepen (bv. ex-gedetineerden, laaggeschoolden, langdurig werklozen, allochtonen, gehandicapten)
10. Goede combinatie arbeid en gezin
11. Participatie van werknemers
12. Voldoende informatie verschaffen aan klanten over milieueffecten en sociale effecten van de vestiging
13. Transparantie naar de buitenwereld over het beleid van de vestiging en de impact ervan
14. Ondersteuning van maatschappelijke projecten
15. Ondersteuning van culturele activiteiten
16. Respect voor de lokale gemeenschap en cultuur
17. Publieke gezondheid en veiligheid
18. Noord-Zuid verhouding
42
INDIEN ER VOOR GEEN ENKELE VAN BOVENSTAANDE MAATSCHAPPELIJKE KWESTIES MAATREGELEN GETROFFEN WERDEN ) GA NAAR VRAAG 123
122. In vorige vraag werd gepeild naar de maatregelen die in 2002 getroffen werden met betrekking tot de vernoemde maatschappelijke kwesties. Over welke van de genomen maatregelen heeft de vestiging formeel en expliciet gecommuniceerd (bv. in formele externe communicatie, jaarverslag, milieuverslag, sociaal verslag)? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Opvolging of monitoring van milieueffecten 2. Preventie van milieuschade 3. Recyclage van afvalmateriaal 4. Herstel van aangebrachte milieuschade 5. Gezondheid en veiligheid van werknemers 6. Beleid ter preventie van collectieve ontslagen 7. Hulp aan ontslagen werknemers voor het vinden van een nieuwe job 8. Tewerkstelling van kansengroepen (bv. ex-gedetineerden, laaggeschoolden, langdurig werklozen, allochtonen, gehandicapten) 9. Loopbaankansen van kansengroepen (bv. ex-gedetineerden, laaggeschoolden, langdurig werklozen, allochtonen, gehandicapten) 10. Goede combinatie arbeid en gezin 11. Participatie van werknemers 12. Voldoende informatie verschaffen aan klanten over milieueffecten en sociale effecten van de vestiging 13. Transparantie naar de buitenwereld over het beleid van de vestiging en de impact ervan 14. Ondersteuning van maatschappelijke projecten 15. Ondersteuning van culturele activiteiten 16. Respect voor de lokale gemeenschap en cultuur 17. Publieke gezondheid en veiligheid 18. Noord-Zuid verhouding 123. Hanteert de vestiging een specifieke procedure (waarbij men steeds op dezelfde manier tewerk gaat) om na te gaan welke belanghebbenden beïnvloed worden door de vestiging of invloed uitoefenen op de vestiging? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
43
124. Kan u aanduiden in welke mate de opgesomde belanghebbenden geconsulteerd worden en in welke mate hun mening een impact heeft op strategische beslissingen van de vestiging? Slechts één antwoord per belanghebbende mogelijk. De mening van …
Heeft bovenWordt Wordt op geen Is voor ons dien een reële eveneens enkel een enkele manier regelmatig impact op deze betrokken bij nuttige bron de besluit- van informatie geconsulteerd strategische bij strategische beslissingen vorming beslissingen
1. de buurt
2. consumenten
3. consumentenorganisaties
4. milieuorganisaties
5. sociale organisaties
6. andere niet-gouvernementele organisaties (NGO’s)
7. ‘business to business’ klanten
8. leveranciers
9. concurrenten
10. eigen werknemers
11. vakbonden
12. eigenaars
13. aandeelhouders
14. banken
15. de lokale overheid
16. andere overheden
17. andere, nl.: ................... .......................................
125. Is de vestiging betrokken bij één of meerdere van onderstaande initiatieven? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Trivisi 2. Global Reporting Initiative 3. Business and Society Belgium 4. CSR Europe 5. Kauri vzw 6. Social Venture Netwerk 7. Vlaams Netwerk voor Zakenethiek 8. Corporate Funding Programme
44
INAISE (International Association of Investors in the Social Economy) Projecten van VOSEC Projecten van Koning Boudewijnstichting (DO.NET) Projecten van de Bond Beter Leefmilieu Projecten van het Impuls Centre ‘Business in Society’ (Vlerick Leuven Gent Management School) 14. Projecten van het Centrum voor Duurzame Ontwikkeling (Universiteit Gent) 15. Geen betrokkenheid bij bovenvermelde initiatieven ) EINDE VRAGENLIJST, GA NAAR DEEL 16
9. 10. 11. 12. 13.
126. Wat is de belangrijkste reden voor uw vestiging om betrokken te zijn bij minstens één van de bovenvermelde initiatieven? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Het laat toe om conflicten met belanghebbenden te voorkomen 2. Het bevordert de kostenefficiëntie 3. Het stimuleert innovatie 4. Omwille van de ethische overtuiging van het management 5. Omdat het bevorderlijk is voor het imago 6. Andere, nl.: .................................................................................................................
16. Slotvraagjes en opmerkingen 127. Wenst u een gratis nummer van HRMagazine, met een dossier gewijd aan de resultaten van de PASO-studie? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen 128. Wenst u uitgenodigd te worden op een seminarie dat georganiseerd wordt door HRMagazine en waar meer duiding wordt gegeven bij de onderzoeksresultaten? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen 129. Indien u nog opmerkingen heeft bij deze vragenlijst of in het algemeen, kan u die hieronder toelichten. .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
Van harte bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!