Panel Survey of Organisations Flanders 2003 Vraaggericht arbeidsmarktonderzoek - VIONA-programma Industrie
Contactpersonen: Steven Marx (016/32 43 61) Sophie De Winne (016/32 43 58) Projectnr.: 003211B Periode: maart 2003
Copyright (2003) Hoger instituut voor de arbeid (K.U.Leuven) E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden geciteerd, zonder uitdrukkelijke bronvermelding.
2
Identificatie We willen er de nadruk op leggen dat de Privacywet van 8 december 1992, die het verwerken van persoonlijke gegevens reglementeert, onverminderd van toepassing is op de volledige vragenlijst. Alle verzamelde informatie zal uitsluitend in het kader van de doelstellingen van dit onderzoek gebruikt worden. De gegevens worden geregistreerd in één of meer bestanden. De K.U.Leuven (maatschappelijke zetel: Oude Markt 13, 3000 Leuven) is houder van deze bestanden. U kan steeds inzage vragen van deze data. Indien blijkt dat de informatie onjuist, onvolledig of niet (meer) relevant is, kan u om de verbetering of verwijdering ervan vragen. 1.
Kan u onderstaande gegevens, waar nodig, invullen en/of corrigeren? Gebruikerscode van de vestiging (cf. brief): ............................................................................... Paswoord van de vestiging (cf. brief): ......................................................................................... a. Naam van de vestiging: ............................................................................................................ b. BTW-nummer van de vestiging: .............................................................................. N.v.t. c. Adres van de vestiging: Straat + huisnr. + busnr.: .......................................................................................................... Postcode: ........................ Gemeente: ....................................................................................... Telefoonnummer: ...................................................................................................................... d. Naam respondent: ..................................................................................................................... e. Telefoonnummer respondent: ................................................................................................. f. E-mailadres respondent: ..................................................... @.................................................
2.
Wat is de functie van de respondent(en) in deze vestiging? Kruis aan. In het geval verschillende respondenten de vragenlijst invullen, zijn meerdere antwoorden mogelijk. 1. Directielid, eigenaar, bedrijfsleider 2. Verantwoordelijke personeelszaken 3. Medewerker personeelszaken 4. Administratief medewerker (niet personeelszaken) 5. Andere, nl.: .................................................................................................................
Alle vragen die volgen, hebben enkel en alleen betrekking op DEZE vestiging. Ook in het geval deze vestiging deel uitmaakt van een groter bedrijfsgeheel/ruimere organisatie, peilen de vragen ENKEL naar de situatie van de vestiging, NIET naar deze van het groter bedrijfsgeheel/de ruimere organisatie.
3
1.
Kenmerken van de vestiging
3.
Welke structuur heeft deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Zelfstandige organisatie zonder bijkomende vestigingen 2. Hoofdzetel van een Belgische organisatie of overheid met meerdere vestigingen 3. Hoofdzetel van een buitenlandse organisatie of overheid met meerdere vestigingen 4. Vestiging van een Belgische organisatie of overheid, niet de hoofdzetel 5. Vestiging van een buitenlandse organisatie of overheid, niet de hoofdzetel
4.
Is deze vestiging een private, een semi-publieke of een publieke organisatie? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Privaat, namelijk volledig in handen van privé-kapitaal of personen 2. Semi-publiek, namelijk gedeeltelijk in handen van privé-kapitaal of personen en gedeeltelijk in handen van de overheid 3. Publiek, namelijk volledig in handen van de overheid
5.
Onder welke van volgende categorieën situeert u de hoofdactiviteit van deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. Dit hoeft niet de sector te zijn waarin de hoofdzetel actief is. Wanneer uw vestiging bijvoorbeeld uitsluitend verantwoordelijk is voor de opslag en distributie van producten uit metaal (geproduceerd door een andere vestiging van de organisatie) dan valt dit onder categorie 25 ‘Opslag, distributie, transport en logistiek’ en niet onder categorie 11 ‘Metallurgie en productie van metaalproducten’.
Land- en tuinbouw (primaire sector) 1. Land- en tuinbouw, jacht, veeteelt, bosbouw 2. Visserij 3. Winning van delfstoffen (steenkool, aardolie, ertsen, ...) 4. Andere (primaire sector), nl.: ................................................................................... Industrie en bouw (secundaire sector) 5. Productie van dranken, voeding en tabak 6. Textielindustrie, productie van kleding, schoeisel, leer- en bontnijverheid 7. Houtindustrie 8. Grafische nijverheid 9. Chemische nijverheid 10. Productie van glas, baksteen, cement, ... 11. Metallurgie en productie van metaalproducten 12. Productie van machines, apparaten en werktuigen 13. Productie van elektrische machines en apparaten 14. Productie van kantoormachines, computers, audio-, video- en telecommunicatieapparatuur 15. Productie van medische apparatuur, precisie- en optische instrumenten en van uurwerken 16. Productie van transportmiddelen
4
17. Productie van meubelen 18. Elektriciteit, gas, stoom en water 19. Bouw 20. Andere (industrie), nl.: .............................................................................................. Diensten (tertiaire sector) 21. Garagewezen 22. Groothandel 23. Kleinhandel 24. Horeca 25. Opslag, distributie, transport en logistiek 26. Post- en telecommunicatie 27. Bank- en kredietwezen, verzekeringen 28. Verhuur en handel in onroerende goederen, verhuurdiensten 29. Informatica en aanverwante activiteiten 30. Advies en bijstand aan ondernemingen en personen, zakelijke dienstverlening 31. Selectie en terbeschikkingstelling van personeel 32. Industriële reiniging, schoonmaak 33. Andere (diensten aan personen of ondernemingen), nl.: .................................... Overige (quartaire sector) 34. Speur- en ontwikkelingswerk 35. Overheidsadministratie, sociale verzekering en extraterritoriale organisatie 36. Onderwijs 37. Ziekenhuizen en overige gezondheidszorg 38. Maatschappelijke dienstverlening 39. Afvalwater- en afvalverzameling, straatreiniging 40. Belangenvertegenwoordiging 41. Recreatie, cultuur en sport 42. Andere (quartaire sector), nl.: .................................................................................. 6.
Heeft de hoofdactiviteit van de vestiging een ‘profit’-karakter, een ‘non-profit’-karakter of beide? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Profitkarakter: de vestiging streeft winst na die uitgekeerd kan worden aan de aandeelhouders of de eigenaar(s) 2. Non-profitkarakter: de vestiging streeft geen winst na. Indien toch winst wordt gemaakt, wordt deze opnieuw geïnvesteerd in de activiteit of als reserve opzij gezet 3. Profit- of non-profitkarakter, afhankelijk van de situatie
5
7.
Hoe is de vestiging in haar huidige vorm (d.w.z. huidig juridisch statuut, huidige activiteit, ...) ontstaan? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Door oprichting van een nieuwe organisatie 2. Door overname van de ouderlijke zaak of van de zaak van een familielid (binnen één familie) 3. Door overname van een vreemde organisatie 4. Door overname door een vreemde organisatie 5. Door fusie (= samengaan van organisaties) 6. Door opsplitsing (uiteenvallen) van een organisatie in kleine zelfstandige eenheden 7. Door heropstarting van een failliet verklaarde organisatie 8. Door management buy-out (de organisatie werd verkocht aan een managementteam) 9. Door omzetting naar een andere juridische vorm, door privatisering 10. Andere, nl.: .................................................................................................................
8.
Wanneer is deze vestiging in haar huidige vorm (d.w.z. huidig juridisch statuut, huidige activiteit, ...) ontstaan? Vul het jaartal in, bv. 1994. In ...........................
INDIEN DEZE VESTIGING EEN SEMI-PUBLIEKE OF EEN PUBLIEKE ORGANISATIE IS ) GA NAAR VRAAG 12 9.
Is de bedrijfsleiding eigenaar of mede-eigenaar van deze vestiging? D.w.z. dat de bedrijfsleiding alle of een deel van de aandelen van de vestiging of overkoepelende organisatie in handen heeft. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
10.
Is de leiding over deze vestiging overwegend in handen van één familie? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
11.
Is het merendeel van de eigendom van deze vestiging in handen van één familie? D.w.z. dat minstens 50% van alle aandelen van de vestiging in handen is van dezelfde familie. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
6
2.
Producten
12.
Wat was in 2002 het aandeel van de verkoop van standaardproducten, producten met standaardvarianten en klantspecifieke producten in de omzet van de vestiging? Vul in bij benadering (%). Producten
Aandeel in de omzet in 2002
1. Standaardproducten (de specificaties van de producten liggen vrijwel volledig vast)
.......... %
2. Producten met standaardvarianten (de klant heeft de mogelijkheid om het eindproduct zelf samen te stellen door uit een aantal voorgestelde opties te kiezen)
.......... %
3. Klantspecifieke producten (de producten worden volledig volgens de specificaties van de klant gemaakt)
.......... %
Totaal
13.
Wat was de spreiding van de omzet in 2002 over onderstaande klantengroepen? Vul in bij benadering (%). Klantengroep
Spreiding van de totale omzet in 2002
1. Particuliere consumenten
.......... %
2. Private organisaties met minder dan 100 werknemers
.......... %
3. Private organisaties met 100 werknemers of meer
.......... %
4. Publieke en non-profitorganisaties
.......... % Totaal
14.
100%
100%
Hoe zou u de productie van het belangrijkste product typeren? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. Stukproductie 1. Massaproductie, d.i. grote hoeveelheden van dezelfde producten 2. Kleine serieproductie, d.i. beperkte hoeveelheden van dezelfde producten 3. Enkelstukproductie Procesindustrie/flowproductie 4. Continue grote serieproductie 5. Continue kleine serieproductie 6. Batchgewijze grote serieproductie 7. Batchgewijze kleine serieproductie 8. Andere, nl.: .................................................................................................................
7
15.
Zijn er schommelingen in de vraag naar het belangrijkste product? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Neen, de vraag schommelt niet of nauwelijks 2. Ja, de vraag is seizoensgebonden, maar is voorspelbaar 3. Ja, de vraag schommelt sterk (van dag tot dag, week tot week), maar is voorspelbaar 4. Ja, de vraag is seizoensgebonden en is onvoorspelbaar 5. Ja, de vraag schommelt sterk (van dag tot dag, week tot week) en is onvoorspelbaar
16.
Hoe zou u de concurrentie op de afzetmarkt voor het belangrijkste product beschrijven? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Geen concurrentie ) GA NAAR VRAAG 19 2. Matige concurrentie 3. Sterke concurrentie
17.
Richt de vestiging zich, in vergelijking met concurrenten, naar een vergelijkbare, een ruimere of een meer specifieke doelgroep? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Een vergelijkbare doelgroep 2. Een ruimere doelgroep 3. Een meer specifieke doelgroep
18.
Op basis van welk van onderstaande criteria tracht de vestiging zich van de concurrenten te onderscheiden? Kruis het belangrijkste criterium aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. (Kosten)efficiëntie en productiviteit 2. Kwaliteit van het product (maximaal beantwoorden aan de kwaliteitseisen van de klant) 3. Flexibiliteit (snel kunnen inspelen op nieuwe vragen van klanten) 4. Innovatievermogen (ontwikkelen van verbeterde of vernieuwde producten)
3.
Organisatie van het personeelsbeleid
19.
Kon het management van deze vestiging in 2002 een zelfstandig personeelsbeleid voeren, d.w.z. volledig of gedeeltelijk onafhankelijk van de overkoepelende organisatie of overheidsinstantie? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, volledig zelfstandig, want er was geen overkoepelende organisatie of overheidsinstantie 2. Ja, volledig of grotendeels zelfstandig; de overkoepelende organisatie of overheidsinstantie liet ons volledig vrij wat het personeelsbeleid betreft 3. Ja, gedeeltelijk zelfstandig; een aantal zaken werden bepaald op het niveau van de overkoepelende organisatie of overheidsinstantie en een aantal zaken op vestigingsniveau 4. Neen, (bijna) alle beslissingen rond personeelszaken werden genomen op het niveau van de overkoepelende organisatie of overheidsinstantie ) GA NAAR VRAAG 21
8
20.
Op welke van de onderstaande domeinen heeft deze vestiging in 2002 grotendeels zelfstandig beslissingen kunnen nemen of een zelfstandig beleid gevoerd? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Het bepalen van het aantal aanwervingen en afvloeiingen 2. Het bepalen van de wijze van werving en selectie van nieuwe medewerkers 3. Het bepalen van een flexibiliteitsbeleid (bv. inzet uitzendarbeid, overuren e.d.) 4. Het vastleggen van het opleidingsbudget 5. Het toewijzen van het opleidingsbudget (types opleiding, doel, doelgroep, ...) 6. Het uitwerken van een loopbaan- en promotiebeleid 7. Het bepalen van de wijze van beoordeling van werknemers 8. Het bepalen van de loonhoogte en/of de beloningswijze 9. Het uitwerken van een gezondheids- en veiligheidsbeleid 10. Het overleggen met de vakbondsorganisaties 11. Andere, nl.: .................................................................................................................
21.
Is er in deze vestiging een personeelsverantwoordelijke, d.w.z. iemand die voltijds of deeltijds bezig is met het personeelsbeleid? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
22.
Voor welke van onderstaande activiteiten heeft de vestiging in 2002 beroep gedaan op externe organisaties? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Geen beroep op externe organisaties 2. Uitzendarbeid 3. Outplacement (werknemers aan nieuwe job helpen bij ontslag) 4. Opleiding van werknemers 5. Werving en selectie van uitvoerend en ondersteunend personeel 6. Werving en selectie van leidinggevend personeel 7. Beoordeling 8. Loopbaanbegeleiding 9. Loonadministratie 10. Opstellen van functie- of loonclassificatie 11. Advies met betrekking tot personeelsbeleid 12. Andere, nl.: .................................................................................................................
4.
Tewerkstelling
23.
Was het aantal personeelsleden op 31 december 2002 hoger dan, gelijk aan of lager dan op 31 december 2001? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Het personeelsaantal was hoger dan dat op 31 december 2001 2. Het personeelsaantal was gelijk aan dat op 31 december 2001 3. Het personeelsaantal was lager dan dat op 31 december 2001
9
24.
25.
Hoe vaak deed de vestiging in 2002 beroep op onderstaande categorieën van medewerkers? Kruis per categorie het gepaste antwoord aan. Categorieën van medewerkers
Nooit
Seizoensgebonden
Sporadisch
Altijd
1. Jobstudenten
2. Gedetacheerden
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld volgens contractvorm? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens contractvorm
Aantal werknemers
1. Arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur/vastbenoemd 2. Arbeidsovereenkomst van bepaalde duur/voor een bepaald werk Totaal
26.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld via een banenplan of een ander systeem van loonkostensubsidie, ontwikkeld door de overheid? Kruis aan en/of vul in. 1. Geen 2. .............................. werknemers
27.
Hoeveel mannen en vrouwen waren op 31 december 2002 tewerkgesteld? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens geslacht
Aantal werknemers
1. Mannen 2. Vrouwen Totaal
28.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld volgens leeftijdscategorie? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens leeftijdscategorie
Aantal werknemers
1. Jonger dan 25 jaar 2. Van 25 tot en met 44 jaar 3. 45 jaar en ouder Totaal
10
29.
Hoeveel werknemers waren op 31 december 2002 tewerkgesteld volgens opleidingsniveau? Vul in. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! Tewerkstelling volgens opleidingsniveau
Aantal werknemers
1. Laaggeschoold (maximaal diploma lager onderwijs of lager secundair onderwijs) 2. Middelbaar geschoold (maximaal diploma hoger secundair onderwijs) 3. Hooggeschoold (diploma hoger onderwijs of universiteit) Totaal
30.
Hoeveel van de werknemers die op 31 december 2002 tewerkgesteld waren in deze vestiging, waren afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie1? Kruis aan of vul in bij benadering. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! 1. Geen werknemers afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie 2. ............... werknemers afkomstig uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie
31.
Hoeveel van de werknemers die op 31 december 2002 tewerkgesteld waren in deze vestiging, waren afkomstig uit de Maghreb-landen (Marokko, Tunesië, Algerije) of Turkije op 31 december 2002? Kruis aan of vul in bij benadering. Uitzendkrachten, jobstudenten en stagiairs worden niet meegerekend! 1. Geen werknemers afkomstig uit de Maghreb-landen of Turkije 2. ............... werknemers afkomstig uit de Maghreb-landen of Turkije
32.
Wat is de verwachte evolutie van het aantal personeelsleden in 2003, d.i. tussen 1 januari 2003 en 31 december 2003? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Het aantal personeelsleden zal toenemen 2. Het aantal personeelsleden zal afnemen 3. Het aantal personeelsleden zal gelijk blijven
5.
Flexibiliteit
33.
Hieronder volgen een aantal situaties met betrekking tot de bezettingsgraad van het personeel. Welke van onderstaande situaties was in 2002 van toepassing voor deze vestiging? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Er was meestal te weinig personeel aanwezig om het geplande werk uit te voeren (onderbezetting)
1
Lidstaten van de EU: België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland, Zweden, Verenigd Koninkrijk.
11
2. Er was meestal te veel personeel aanwezig om het geplande werk uit te voeren (overbezetting) 3. Situaties van over- en onderbezetting van het personeel wisselden mekaar regelmatig af 4. Er was meestal een passende bezetting van het personeel 34.
Welke van onderstaande flexibiliteitsvormen werden in 2002 aangewend om stijgingen of dalingen (voorzien of onvoorzien) in de vraag op te vangen? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Flexibiliteitsvorm
Daling in de vraag
Stijging in de vraag
Voorzien Onvoor Voorzien Onvoor zien zien 1. Niet van toepassing, de vraag bleef constant in 2002
35.
2. Geen speciale maatregelen
3. Inzet van collega’s of interne pool
4. Aanwerving van werknemers met een contract van bepaalde duur/bepaald werk
5. Aanwerving van werknemers met een contract van onbepaalde duur
6. Inzet van uitzendkrachten
7. Inzet van jobstudenten
8. Overwerk
9. Werknemers in opleiding sturen
10. Uitbesteding of onderaanneming van activiteiten, beroep op freelance medewerkers
11. Stelsel van tijdelijke werkloosheid
12. Deeltijdarbeiders tijdelijk meer of minder uren laten werken (eventueel met compensatie van uren in een rustige respectievelijk drukkere periode)
13. Variabele arbeidstijden (arbeidstijden variëren volgens de noden van de klanten)
14. Uitbreiding of inkrimping van het ploegenstelsel
15. Ontslag van werknemers
16. Andere, nl.: .............................................................. ....................................................................................
Hoeveel dagen van tijdelijke werkloosheid werden in 2002 ingelast? Kruis aan en/of vul het totaal aantal dagen in, d.i. het aantal dagen per werknemer X het aantal werknemers in tijdelijke werkloosheid. 1. Geen tijdelijke werkloosheid ingelast in 2002
12
2. ........................... dagen 36.
Hoeveel uren uitzendarbeid werden tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 in de vestiging verricht? Kruis aan en/of vul in. 1. Geen uitzendarbeid 2. ........................... uren uitzendarbeid
6.
Personeelsplanning, werving & selectie
37.
Beschikt de vestiging over een draaiboek, scenario of vaste procedure(s) dat aangeeft hoe de werving en selectie van werknemers moet gebeuren? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
38.
Waren er in 2002 vacatures in deze vestiging? Onder een vacature verstaan we elke positie die vrijgekomen of gecreëerd is en die intern of extern ingevuld moest worden. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 40
39.
Zijn er in 2002 nieuwe werknemers (al dan niet tijdelijk) aangeworven in deze vestiging? Kruis aan. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! 1. Ja ) GA NAAR VRAAG 41 2. Neen
40.
Welke reden(en) lag(en) aan de grondslag van het feit dat er geen vacatures waren of dat er geen nieuwe werknemers aangeworven werden in 2002? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De groei van de activiteit was te klein voor bijkomende aanwervingen 2. Er was voorzichtigheid wegens onzekere toekomstprognose 3. Er zijn activiteiten uitbesteed 4. Er was een gebrek aan infrastructuur/ruimte 5. Er was een productiviteitsstijging mogelijk bij het reeds aanwezige personeel 6. De loonkosten lagen te hoog 7. De arbeidsmarkt was te krap, er werd niemand gevonden 8. Er werden uitzendkrachten ingezet 9. De beslissing om geen mensen aan te werven, kwam van bovenaf 10. Andere, nl.: .................................................................................................................
INDIEN ER IN 2002 IEMAND EXTERN WERD AANGEWORVEN INDIEN ER NIEMAND WERD AANGEWORVEN
) GA NAAR VRAAG 41
) GA NAAR VRAAG 45
13
41.
Hoeveel werknemers werden tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 (al dan niet tijdelijk) aangeworven? Vul in. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! .............................. werknemers
42.
Geef per contractvorm aan hoeveel personen tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 werden aangeworven. Vul in. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend. Instroom volgens contractvorm
Aantal werknemers
1. Arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur/vastbenoemd 2. Arbeidsovereenkomst van bepaalde duur/voor bepaald werk Totaal
43.
Van welke wervingskanalen werd in 2002 gebruik gemaakt? Het gaat over wervingskanalen die ingezet werden om nieuwe (externe) werknemers aan te trekken. Kruis de gebruikte wervingskanalen aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Stimuleren van het eigen personeel om bv. familie of vrienden aan te brengen 2. Aanspreken van externe relaties zoals klanten of leveranciers 3. Spontane sollicitaties 4. Het aanspreken van de werfreserve (gegevens van vroegere kandidaten) 5. Informele contacten met scholen, universiteiten of opleidingsinstanties (leerkrachten, stagiairs) 6. Formele contacten met scholen, universiteiten of opleidingsinstanties (plaatsingsdiensten, verspreiden van een vacature) 7. Een commercieel selectie- of outplacementbureau 8. Uitzendopdracht(en) 9. De arbeidsbemiddeling van VDAB (of BGDA of FOREM) 10. Een headhunting bureau 11. Advertenties in nationale bladen 12. Advertenties in regionale bladen 13. Een jobsite of databank (www.vacature.com, www.monster.be, KISS databank, ...) 14. De eigen website van de vestiging 15. Andere, nl.: ................................................................................................................. .......................................................................................................................................
44.
Van welke selectiemiddelen werd in 2002 gebruik gemaakt? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Selectie op basis van het sollicitatieformulier of -brief en het curriculum vitae (CV) 2. Selectie-interview, d.i. een interview met 1 interviewer 3. Panelinterview, d.i. een interview met meerdere interviewers 4. Serie-interview, d.i. meerdere interviews telkens met andere interviewers 5. Arbeidsproef (praktische proef) 6. Simulatieoefeningen (bv. rollenspel, business game, in-basket test, ...)
14
7. Testen (psychologische, persoonlijkheids-, intelligentie- en vaardigheidstesten) 8. Biografische vragenlijst 9. Assessment center (beoordelingscentrum) 10. Grafologie (handschriftanalyse) 11. Controle van de aanbevelingsbrieven en referenties opgegeven door de sollicitant 12. Intuïtie of aanvoelen 13. Andere, nl.: ................................................................................................................. ....................................................................................................................................... 45.
Had de vestiging in 2002 te kampen met moeilijk invulbare of niet invulbare vacatures? Dit zijn vacatures die minstens drie maanden opengestaan hebben. Deze vacatures kunnen intussen reeds ingevuld of opgeheven zijn, of nog steeds openstaan. Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 49
46.
Wat waren volgens u de redenen van het moeilijk of niet invulbaar zijn van de vacatures in 2002? Kruis per reden het gepaste antwoord aan. Meerdere redenen mogelijk. Reden
47.
Ja
Neen
1. Het opleidingsniveau van de sollicitanten was te laag.
2. Het opleidingsniveau van de sollicitanten was te hoog.
3. De opleidingsachtergrond (inhoudelijk) van de sollicitanten strookte niet met wat gevraagd werd.
4. De sollicitanten beschikten niet over de juiste motivatie.
5. De sollicitanten beschikten niet over de nodige werkervaring.
6. We zochten mannen die zich echter niet aanboden.
7. We zochten vrouwen die zich echter niet aanboden.
8. We zochten jongere medewerkers (<35 jaar) die zich echter niet aanboden.
9. We zochten oudere medewerkers (>35 jaar) die zich echter niet aanboden.
10. De wervings- en selectieprocedure was voor verbetering vatbaar.
11. De arbeidsomstandigheden waren niet aantrekkelijk voor sollicitanten (bv. fysiek belastend, moeilijke bereikbaarheid van de vestiging).
12. De arbeidstijden strookten niet met wat sollicitanten wensten.
13. De financiële voorwaarden strookten niet met wat sollicitanten wensten.
14. Er was onvoldoende garantie op werkzekerheid.
15. Niemand solliciteerde.
16. Andere, nl.: .............................................................................................................
Heeft de vestiging maatregelen getroffen als oplossing voor deze moeilijk of niet invulbare vacatures? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 49
15
48.
Welke maatregelen heeft de vestiging in 2002 getroffen als oplossing voor deze moeilijk of niet invulbare vacature(s)? Kruis de maatregelen aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De vacatures werden niet ingevuld, het werk werd uitbesteed. 2. De vacatures werden niet ingevuld, de aanwezige werknemers presteerden overuren. 3. De vacatures werden niet ingevuld, er werden tijdelijk uitzendkrachten ingezet. 4. De vacatures werden intern ingevuld door om- of bijscholing van aanwezig personeel. 5. Er werden extra wervingsinspanningen geleverd, bv. intensiever zoeken, andere wervingskanalen gebruiken, werven in een grotere regio. 6. Er werden extra wervingsinspanningen geleverd door te werven in het buitenland. 7. De eisen die gesteld werden om de vacante functie uit te oefenen, werden verlaagd/veranderd (bv. de kwalificatievereisten). 8. Er werden andere categorieën van sollicitanten aangeboord (bv. vrouwen i.p.v. mannen, andere leeftijdsgroepen e.d.). 9. De functie-inhoud werd aangepast zodat er een betere afstemming was met de beschikbare sollicitanten en kandidaat-sollicitanten. 10. De arbeidsomstandigheden werden aangepast. 11. De arbeidstijden werden aangepast. 12. De financiële voorwaarden werden aangepast. 13. Er werd meer rekening gehouden met de mogelijkheden tot combinatie van arbeid en gezin (bv. kinderopvang voorzien, thuiswerk mogelijk gemaakt, glijdende werkuren aangeboden e.d.). 14. Er werd iemand aangeworven die niet over de vereiste kwalificaties beschikte, maar die werd opgeleid om de job te kunnen uitvoeren. 15. Andere, nl. ..................................................................................................................
7.
Vertrek van werknemers
49.
Zijn er tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002 werknemers definitief of tijdelijk (minstens voor één jaar, bv. loopbaanonderbreking) vertrokken uit deze vestiging? Kruis aan. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! Werknemers die einde tijdelijk contract waren, worden wel meegerekend! 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 52
50.
Wat is het totaal aantal werknemers dat definitief of tijdelijk (minstens voor één jaar, bv. loopbaanonderbreking) vertrokken is tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002? Vul in. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! Werknemers die einde tijdelijk contract waren, worden wel meegerekend! .............................. werknemers
16
51.
Wat waren de redenen waarom werknemers definitief of tijdelijk vertrokken zijn tussen 1 januari 2002 en 31 december 2002? Vul het aantal werknemers per reden van vertrek in. Uitzendkrachten, stagiairs en jobstudenten worden niet meegerekend! Reden van vertrek
Aantal werknemers
1. Pensionering, arbeidsongeschiktheid, overlijden 2. Vrijwillig ontslag 3. Gedwongen ontslag naar aanleiding van slecht functioneren 4. Gedwongen ontslag, gedwongen prepensionering of outplacement naar aanleiding van een herstructurering/reorganisatie 5. Loopbaanonderbreking/tijdskrediet, prepensionering op initiatief van de werknemer 6. Einde tijdelijk contract 7. Andere reden, nl.:.................................................................................. .................................................................................................................. Totaal
52.
Daalde het benodigde personeelsaantal in uw vestiging in 2002? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 54
53.
Welke maatregelen werden in 2002 genomen om deze daling in personeelsbehoefte te realiseren? Kruis per maatregel het gepaste antwoord aan. Maatregel
Ja
1. Geen speciale maatregelen
Neen
2. Collectief ontslag
3. Gerichte individuele ontslagen
4. Voltijds werkenden overtuigen om deeltijds te werken
5. Collectieve arbeidsduurverkorting voor bepaalde personeelsgroepen
6. Inlassen van sabbatsverloven
7. Inlassen van verlengde opleidingsperioden voor bepaalde groepen
8. Schrappen van onderaannemingscontracten en/of uitbestedingscontracten
9. Verplaatsen van werknemers naar andere vestigingen/afdelingen
10. Beroep doen op stelsel van tijdelijke werkloosheid
11. Andere, nl.: ................................................................................................
17
54.
Organisaties kunnen acties ondernemen om het vertrek van waardevolle werknemers te voorkomen. Welke van onderstaande acties werden in 2002 in uw vestiging ondernomen om het vertrek van werknemers tegen te gaan? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Er werden geen speciale acties ondernomen om het vertrek van werknemers tegen te gaan 2. Aantrekkelijker maken van de jobinhoud 3. Verbeteren van de werksfeer en de arbeidsomstandigheden (bv. veiligheid) 4. Invoeren van soepelere werkregelingen (bv. thuiswerk, glijdende werkuren, ...) 5. Aanbieden van (meer) opleidings- en ontwikkelingsmogelijkheden 6. Aanbieden van (meer) carrièreperspectieven 7. Aanbieden van individuele loopbaanbegeleiding 8. Aanbieden van extra voordelen (bv. bedrijfswagen, aanvullende verzekering, ...) 9. Aanpassen van het beloningsbeleid (bv. bonussen, verhoging van het loon, ...) 10. Andere, nl.: ................................................................................................................. .......................................................................................................................................
55.
Nu volgt een vraag over het werkverzuimpercentage gedurende het jaar 2002. Met werkverzuim bedoelen we ‘de arbeidsdagen die verloren gaan wegens ziekte of ongewettigde afwezigheden’. Het werkverzuimpercentage berekent men aan de hand van volgende formule: Aantal verzuimde kalenderdagen in 2002 Aantal te werken kalenderdagen in 2002 x aantal werknemers
x 100
Kruis aan en/of vul in. 1. Geen werkverzuim 2. ...................... % werkverzuim
8.
Beoordeling
56.
Hoe vaak voert men in de vestiging een op voorhand gepland en voorbereid beoordelings- of functioneringsgesprek? Kruis het gepaste antwoord aan. 1. Nooit 2. Minder dan 1 keer per jaar 3. 1 keer per jaar 4. Meerdere keren per jaar
INDIEN ER GEEN BEOORDELINGS- OF EVALUATIEGESPREKKEN GEORGANISEERD WERDEN ) GA NAAR VRAAG 61
18
57.
Voor welke doeleinden werden deze beoordelings- of evaluatiegesprekken gevoerd? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Meting van individuele opleidingsbehoeften 2. Beoordeling van het potentieel met het oog op promotie 3. Loopbaanontwikkeling, bv. doorstroming naar andere job op hetzelfde niveau 4. Bepalen van het prestatieniveau (onvoldoende tot uitmuntend) 5. Verbeteren van de werkorganisatie 6. Selecteren van vertrekkers bij afslanking 7. Bepalen van de omvang van de bonus, prestatiebeloning e.d. 8. Andere, nl.: ................................................................................................................. .......................................................................................................................................
58.
Volgt men bij de beoordeling van het personeel een strikte procedure die bv. bepaalt wie door wie beoordeeld wordt, hoe men beroep kan aantekenen, welke de gevolgen zijn van een slechte beoordeling, ...? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
59.
Hanteert men bij de beoordeling van het personeel een beoordelingsinstrument met vaste beoordelingscriteria? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
60.
Wie treedt in deze vestiging op als beoordelaar bij de beoordeling van het personeel? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De bedrijfsleider, zaakvoerder 2. De personeelsverantwoordelijke 3. De onmiddellijke chef 4. Een (of meerdere) andere hiërarchische hogere(n) 5. Ondergeschikte(n) 6. Collega’s op hetzelfde niveau 7. Klanten 8. Zelfbeoordeling door werknemer 9. Externe consultants, beoordelaars 10. Andere, nl.: ................................................................................................................. .......................................................................................................................................
) GA NAAR VRAAG 62
19
61.
Waarom werden in 2002 geen beoordelings- of evaluatiegesprekken georganiseerd? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. Geen beoordelings- of evaluatiegesprek omdat: 1. een positieve beoordeling tot hogere looneisen zou kunnen leiden 2. beoordelings- of evaluatiegesprek in onze vestiging niet nodig zijn; de leidinggevenden kunnen altijd directe controle uitoefenen op de werknemers en voldoende feedback geven 3. er geen tijd is 4. er geen financiële middelen zijn 5. een formeel beoordelingssysteem de informele werksfeer in onze vestiging zou kunnen schaden 6. Andere, nl.: ................................................................................................................. .......................................................................................................................................
9.
Opleiding
Dit luik handelt over de organisatie van opleidingen op initiatief van de vestiging of van de overkoepelende organisatie. Hiermee bedoelen we zowel interne als externe opleidingen. Interne opleidingen kunnen ‘on the job’ zijn of los van de werkplek. Een ‘interne on the job opleiding’ is een opleiding die plaatsvindt op de werkpost onder begeleiding van een ander personeelslid of via begeleidende software of handleiding (dus ook bv. e-learning of computer based learning). Externe opleidingen zijn opleidingen die georganiseerd en/of uitgevoerd worden door externe opleidingsverstrekkers (al dan niet in de vestiging). 62.
Beschikt de vestiging over een geschreven opleidingsplan dat periodiek wordt opgesteld en/of aangepast? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
63.
Beschikt de vestiging over een specifiek opleidingsbudget voor het opleiden van de werknemers? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
64.
Was (waren) er gedurende 2002 interne en/of externe opleiding(en) voor de werknemers (al dan niet in opdracht van de overkoepelende organisatie)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. Ja, enkel interne opleiding(en) 2. Ja, enkel externe opleiding(en) (door externe opleidingsverschaffers) 3. Ja, zowel interne als externe opleidingen 4. Neen ) GA NAAR VRAAG 77
20
65.
Hoeveel werknemers hebben in 2002 deelgenomen aan een opleiding die georganiseerd werd op initiatief van de vestiging of van de hoofdzetel? Vul in. .................. werknemers hebben in 2002 deelgenomen aan een opleiding
66.
Hoe werden de opleidingsuren van de in 2002 georganiseerde opleidingen verdeeld over volgende categorieën? Vul in bij benadering (%). 1. .......... % van de opleidingsuren werden besteed aan interne, off the job opleiding (los van de werkplek) 2. .......... % van de opleidingsuren werden besteed aan interne, on the job opleiding (opleiding op de werkplek) 3. .......... % van de opleidingsuren werden besteed aan externe opleiding (opleidingen georganiseerd door externe opleidingsverstrekkers) = 100%
67.
Hoeveel bedroegen de totale opleidingskosten in 2002? We sommen hieronder de verschillende componenten op die deel uitmaken van de opleidingskosten. We vragen u enkel om het totaalbedrag. Druk bij benadering uit in euro. Totale opleidingskosten: € ............................ Componenten opleidingskosten: - loonkosten van werknemers in opleiding (aantal vormingsuren x gemiddelde loonkost); - loonkosten voor de verantwoordelijke voor vorming en van de interne trainers en opleiders (aantal vormingsuren x gemiddelde loonkost); - reis- en verblijfskosten of andere vergoedingen uitbetaald aan deelnemers tijdens hun opleiding; - kosten van lokalen, uitrustingen en materiaal gebruikt voor de vorming (inclusief het vormingscentrum, of in verhouding tot het gebruik voor vorming); - betalingen aan andere organisaties belast met de externe vorming (externe opleiders, consultants, inschrijvingsgelden voor werknemers die een externe cursus volgen, ...).
68.
Hoe is de investering in opleiding geëvolueerd in 2002 (ten opzichte van 2001)? Kruis aan. Slechts één antwoord mogelijk. 1. De investering in opleiding is gedaald 2. De investering in opleiding is stabiel gebleven 3. De investering in opleiding is gestegen
69.
Hoeveel bedroeg de totale loonmassa van de vestiging in 2002? We sommen hieronder de verschillende componenten op die deel uitmaken van de totale loonmassa. We vragen u enkel om het totaalbedrag. Druk bij benadering uit in euro. Totale loonmassa: € ....................................... Componenten totale loonmassa: - lonen; - bonussen; - vergoedingen in natura; - socialezekerheidsbijdragen; - belastingen en niet-contractuele vergoedingen; - kosten voor professionele vorming.
21
70.
In 2001 creëerde de Vlaamse overheid de opleidingscheques. Kent u het systeem van de opleidingscheques? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 78
71.
Kocht uw organisatie in 2002 opleidingscheques aan? Kruis aan. Indien uw organisatie in 2002 opleidingscheques aankocht, vul dan in hoeveel cheques aangekocht werden. 1. Ja, namelijk ……. opleidingscheques 2. Neen ) GA NAAR VRAAG 78
72.
Welk aandeel van de opleidingscheques in 2002 werd verdeeld over opleidingen voor de verschillende personeelscategorieën? Vul in bij benadering (%). 1. Opleiding van uitvoerend personeel: ............... % van de cheques 2. Opleiding van ondersteunend personeel: ............... % van de cheques 3. Opleiding van leidinggevend personeel: ............... % van de cheques 4. Opleiding van zaakvoerders/werkende vennoten: ............... % van de cheques ________________________ = 100%
73.
Op welke manier werden de opleidingscheques in 2002 besteed? Vul in bij benadering (%). Welk aandeel werd gebruikt voor opleidingen die zonder opleidingscheques: 1. volledig met eigen middelen betaald zouden zijn? ................................. % 2. in verkorte vorm georganiseerd zouden zijn? ................................. % 3. niet georganiseerd zouden zijn? ................................. % ___________________ = 100%
74.
Zouden bepaalde (onderdelen van) opleidingen waarin uw organisatie de voorgaande jaren investeerde, in 2002 zijn geschrapt zonder de steun van de opleidingscheques? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
75.
Zouden bepaalde (onderdelen van) opleidingen waarin uw organisatie voor 2002 voorzag zijn uitgesteld zonder de steun van de opleidingscheques? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
76.
Welk aandeel van het totaal aantal opleidingscheques werd aan de werknemers gegeven als een vrij te benutten extra voordeel? Kruis aan en/of vul in. 1. De opleidingscheques konden niet vrij benut worden 2. ………………. %
INDIEN ER IN 2002 INTERNE EN/OF EXTERNE OPLEIDINGEN GEORGANISEERD WERDEN ) GA NAAR VRAAG 78
22
77.
Welke van volgende redenen speelden een rol bij de beslissing om in 2002 niet op te leiden? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. De competenties van het personeel stemden overeen met de noden van de vestiging 2. De vestiging had op dat moment andere budgettaire prioriteiten 3. Het personeel had geen tijd om opleiding te volgen en kon moeilijk vervangen worden 4. Er was net een opleiding voltooid en deze hoefde nog geen vervolg 5. Het was moeilijk om de noden van de vestiging op het vlak van opleiding te detecteren 6. Het bestaande opleidingsaanbod beantwoordde niet aan onze noden 7. Wij hadden onvoldoende zicht op het totale opleidingsaanbod 8. Onze werknemers vertoonden weinig bereidheid tot het volgen van een opleiding 9. We hebben geaarzeld om opleidingen te organiseren voor onze werknemers aangezien we de kans groot achten dat ze dan vroegtijdig de vestiging verlaten en de opgedane kennis elders gaan gebruiken 10. Opleidingen verstoren onze activiteiten 11. Onze werknemers leren voldoende bij door de uitvoering van het werk 12. Andere, nl.: .................................................................................................................
10. Beloning 78.
Kan u aanduiden op welk(e) niveau(s) het (vast) basisloon voor arbeiders, bedienden, kaderleden en/of ambtenaren van deze vestiging bepaald wordt? Kruis per personeelscategorie het meest toepasselijke niveau aan. Het (vast) basisloon wordt bepaald ...
Arbeiders
Bedienden
Kaderlede n
Ambtenaren
1. door collectieve onderhandelingen op niveau van de sector of regio (bv. sectorale CAO).
2. door collectieve onderhandelingen op niveau van de overkoepelende organisatie (bv. bedrijfsCAO).
3. door collectieve onderhandelingen op niveau van de vestiging (bv. vestigingsCAO).
4. op niveau van de overkoepelende organisatie of vestiging, zonder onderhandelingen.
5. door onderhandelingen met individuele werknemers.
23
79.
Wordt een systeem van functie- en loonclassificatie gebruikt om de basislonen van een aantal of van alle werknemers te bepalen? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Ja, voor de basislonen van ... 1. arbeiders 2. bedienden 3. kaderleden 4. ambtenaren 2. Neen voor geen enkele groep van werknemers
80.
Welke van onderstaande beloningssystemen werden in 2002 toegepast in deze vestiging? Kruis aan. Meerdere antwoorden mogelijk. 1. Automatische verhoging van het loon op basis van het aantal dienstjaren of de leeftijd (anciënniteit) 2. Variabele beloning afhankelijk van de individuele prestaties of verdiensten (bv. commissie op verkoop) 3. Variabele beloning afhankelijk van de prestaties van het team of de afdeling waartoe men behoort 4. Een systeem waarbij systematisch een deel van de winst aan de werknemers wordt uitgekeerd (winstdeling) 5. De werknemers krijgen de mogelijkheid om financieel te participeren in de organisatie (aandelenaanbod) 6. Occasionele bonus bv. bij uitzonderlijke prestatie van de organisatie of de afdeling waartoe men behoort 7. Toename van de beloning naarmate men voor meer taken of jobs inzetbaar wordt (skill based pay) 8. Toename van de beloning naarmate men meer competenties ontwikkelt, bv. via opleiding (competentiebeloning) 9. Werknemers hebben een zekere keuzevrijheid om hun pakket extra voordelen samen te stellen (cafetariaplan) 10. Andere, nl.: .................................................................................................................
11. Slotvraagjes en opmerkingen 81.
Wenst u een gratis nummer van HRMagazine, met een dossier gewijd aan de resultaten van de PASO-studie? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
82.
Wenst u uitgenodigd te worden op een seminarie dat georganiseerd wordt door HRMagazine en waar meer duiding wordt gegeven bij de onderzoeksresultaten? Kruis aan. 1. Ja 2. Neen
24
83.
Indien u nog opmerkingen heeft bij deze vragenlijst of in het algemeen, kan u die hieronder toelichten. .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... .................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................
Van harte bedankt voor het invullen van deze vragenlijst!