Paboys in de praktijk
Een onderzoek naar (voortzetting van) initiatieven van Pabo’s
Paboys in de praktijk Een onderzoek naar (voortzetting van) initiatieven van Pabo's
Diana Lettink Miranda Grootscholte CAOP Research Het rapport ‘Paboys in de praktijk’ is geschreven door CAOP Research in opdracht van het Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt.
Het CAOP is hét kennis- en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken en arbeidsmarktvraagstukken in het publieke domein. CAOP Research is de onderzoeksafdeling van het CAOP en beschikt over ruime ervaring op het gebied van onderzoek, onderzoeksadvies en onderzoeksbegeleiding.
© CAOP Research, december 2011 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, CD, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
Paboys in de praktijk
2
Inhoudsopgave 1 2
Samenvatting .................................................................................................................................. 4 Inleiding........................................................................................................................................... 5 2.1 Aanleiding van het onderzoek................................................................................................ 5 2.2 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen ..................................................................... 5 2.3 Onderzoeksopzet ................................................................................................................... 6 2.4 Opbouw van het rapport......................................................................................................... 6 3 Achtergrond: mannen op de pabo’s................................................................................................ 7 3.1 Cijfers en feiten ...................................................................................................................... 7 3.2 Paboys ................................................................................................................................... 9 4 Paboys: initiatieven en ideeën ...................................................................................................... 11 4.1 Mannelijke studenten op de pabo’s ..................................................................................... 11 4.1.1 Lage instroom bezien vanuit de pabo’s ........................................................................... 11 4.1.2 De uitval van mannen op de pabo verklaard ................................................................... 12 4.1.3 Mannen in de stagepraktijk.............................................................................................. 13 4.2 Beschrijving van de initiatieven ............................................................................................ 13 4.2.1 Inleiding............................................................................................................................ 13 4.2.2 Doelgroepenbeleid en/of adaptieve benadering.............................................................. 14 4.2.3 Initiatieven gericht op voorlichting en instroom................................................................ 14 4.2.4 Initiatieven rond de stages: de opbouw ........................................................................... 15 4.2.5 Initiatieven gericht op de stages: de begeleiding............................................................. 16 4.2.6 Initiatieven gericht op de stages: aansluiting theorie en praktijk ..................................... 18 4.3 Ideeën voor nieuwe initiatieven............................................................................................ 21 5 Conclusie en aanbevelingen......................................................................................................... 22
Paboys in de praktijk
3
1 Samenvatting Tijdens een, door het SBO georganiseerde, bijeenkomst medio 2010 over stages van mannelijke pabo-studenten, bleek er een grote behoefte om de ontwikkelingen, goede voorbeelden en ervaringen rondom het onderwerp meer mannen voor de klas te blijven delen. Het SBO heeft daarom in 2011 CAOP Research de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de initiatieven, die de pabo’s betrokken bij het Paboys-project de afgelopen jaren hebben gecontinueerd of hebben ontwikkeld. De focus in het onderzoek heeft daarbij gelegen op het behouden van mannelijke pabo-studenten, met extra aandacht voor de stageperiode. De belangrijkste bevindingen zijn in deze publicatie op een rij gezet, zodat pabo’s van elkaar kunnen leren. De initiatieven uit het project Paboys hebben voor de pabo’s hun meerwaarde bewezen en zijn ingebed in het beleid van de opleiding en/of het curriculum van de opleiding. Er zijn – afgezien van een aantal uitzonderingen – weinig nieuwe projecten opgestart. De initiatieven worden gewaardeerd door de studenten, maar er zijn weinig ‘harde’ effecten gemeten. De knelpunten met betrekking tot de jongens in de opleiding zijn nog niet opgelost. De initiatieven die ondernomen worden zijn divers. Tussen de aanpakken is wel een onderscheid te maken tussen pabo’s die inzetten op een specifiek doelgroepenbeleid en pabo’s die een adaptieve benadering voorstaan. De eerste groep pleit voor specifieke maatregelen voor jongens in de opleiding, de tweede groep staat een adaptieve benadering voor waarin rekening wordt gehouden met de verschillen tussen studenten, zoals de verschillen tussen jongens en meisjes. De stages maken een prominent onderdeel van het curriculum uit en men kan vaak al vroeg kennis maken met de praktijk. Ook de opbouw van de stage is meer afgestemd op de behoefte van de mannen. Zo vindt de kleuterstage vaak niet meer in het eerste jaar plaats. Veel pabo’s proberen daarnaast de zichtbaarheid van mannen in de voorlichting te versterken. Ook stemt men het onderwijsaanbod en curriculum af op de loopbaanoriëntatie en interesses van mannen. Er is meer structuur in de opleiding aangebracht en er is bijvoorbeeld meer afwisseling in werkvormen. Tevens krijgen bij sommige pabo’s de mannen in de opleiding meer begeleiding waardoor ook de voortgang beter kan worden bewaakt. Tot slot worden jongens meestal bij elkaar in een groep geplaatst en proberen de pabo’s de binding van de jongens met de opleiding op diverse manieren te bevorderen. Het merendeel van de stagescholen vindt het moeilijk om duidelijke verschillen tussen jongens en meisjes te benoemen en ervaren weinig knelpunten. Stagescholen die in het verleden meer mannelijke stagiairs hebben gehad en/of meer mannen in hun team hebben, zien meestal wel verschillen en houden hier ook rekening mee. De initiatieven die de pabo’s inzetten om de stages te verbeteren zijn op de stagescholen bekend en worden gewaardeerd. De stagescholen zijn tevreden over de aansluiting tussen de theorie en praktijk, wel hebben ze vaak behoefte aan meer kennisuitwisseling met de pabo over het begeleiden van (mannelijke) stagiairs. Andere initiatieven bijvoorbeeld gericht op het verhogen van de instroom of op het verbeteren van de opleiding zelf, zijn meestal niet bij de scholen bekend.
Paboys in de praktijk
4
2
Inleiding
2.1
Aanleiding van het onderzoek
Er staan relatief weinig mannen voor de klas in het basisonderwijs. In 2010 was 13,4 procent van de leerkrachten in het basisonderwijs een man, in 2003 lag dit percentage nog op 17,4 procent. Dit lage percentage wordt veroorzaakt doordat slechts een kleine groep mannen kiest voor de pabo. In 2010 bestond de instroom van de pabo’s voor slechts 18,9 procent uit mannen. Van deze kleine groep valt ook weer een relatief groot deel uit. In 2009 viel in het eerste jaar 39,3 procent van de mannen uit tegenover 25,9 procent van de vrouwen. De verwachting is dat door de vergrijzing, relatief veel mannen in het onderwijs zijn 50 jaar of ouder, het aandeel mannen dat voor de klas staat in de toekomst nog verder daalt. Het onderwerp mannen voor de klas heeft al geruime tijd (landelijke) belangstelling. In 2004 heeft het SBO een onderzoek laten uitvoeren naar de redenen van de relatief lage instroom en hoge uitval van mannen op de pabo. Hierbij is ook het imago van de sector primair onderwijs zelf en de redenen om uit deze sector te vertrekken voor deze doelgroep meegenomen (Van Eck, Heemskerk en Vermeulen, 2004). Dit onderzoek, “Paboys gezocht”, vormde de basis voor het Paboys-project, bestaande uit zeven pilotprojecten, dat het SBO in 2005 heeft geïnitieerd. Het doel van dit project was de instroom van mannen op de pabo te bevorderen en uitval in de opleiding en het beroep voorkomen. In 2009 zijn de pilots in opdracht van het SBO door SCO-Kohnstamm geëvalueerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport “Paboys gevonden?”. Op een medio 2010 door het SBO georganiseerde bijeenkomst, voor stagebegeleiders en schoolleiders in het po, pabo-docenten en studenten, over stages van mannelijke pabo-studenten, bleek er een grote behoefte om de ontwikkelingen, goede voorbeelden en ervaringen te blijven delen. Het SBO heeft daarom in 2011 CAOP Research de opdracht gegeven onderzoek te doen naar de initiatieven die de pabo’s, betrokken bij het Paboys-project, de afgelopen jaren hebben voortgezet of ontwikkeld om meer mannen voor de klas te krijgen. De focus lag daarbij op initiatieven rondom de stages. Het belangrijkste doel van dit onderzoek is andere pabo’s laten leren van deze initiatieven. In het voorliggend verslag zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven.
2.2
Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen
Het doel van dit onderzoek is in kaart te brengen welke (succesvolle) initiatieven pabo’s ondernemen om (meer) mannen met meer plezier en succes stage te laten lopen, zodat andere pabo’s hiervan kunnen leren. In het onderzoek staan de volgende onderzoeksvragen centraal: • Welke initiatieven hebben pabo’s ontwikkeld zodat (meer) mannen succesvol (en met meer plezier) hun stage en daarmee hun opleiding kunnen afronden? • Welke van deze initiatieven hebben volgens betrokken pabo’s en stagescholen hun meerwaarde bewezen? • Wat is de meerwaarde geweest van deze succesvolle initiatieven? • Is de meerwaarde zichtbaar in het rendement van de jongens op de betreffende pabo? • Zijn deze initiatieven structureel ingebed en zo ja hoe? De focus heeft in het onderzoek, zoals uit voorgaande blijkt, gelegen op initiatieven vanuit de pabo’s rondom de stage. Echter op voorhand is besloten om ook te vragen naar andere initiatieven die (kunnen) bijdragen aan het vergroten van het aandeel mannen in het primair onderwijs. In deze rapportage is daarom informatie terug te vinden over zowel initiatieven rond de stage als initiatieven op andere momenten in de opleiding met hetzelfde doel.
Paboys in de praktijk
5
2.3
Onderzoeksopzet
Het onderzoek is gestart met een bureauverkenning. De rapporten “Paboys gezocht” en “Paboys gevonden” zijn bestudeerd evenals informatie over de individuele pilots. Daarnaast zijn kerncijfers verzameld en zijn recent verschenen publicaties met betrekking tot meer mannen in het onderwijs bestudeerd. Op basis van deze informatie is een checklist opgesteld, die de basis vormde voor de interviews met de pabo’s die destijds hebben deelgenomen aan de pilots. Aan het project Paboys hebben destijds zeven pabo’s deelgenomen. De contactpersonen van deze pabo’s zijn voor het onderzoek benaderd. Zes van de zeven pabo’s hebben aan het onderzoek deelgenomen. Eén contactpersoon heeft vanwege een drukke agenda en het niet meer betrokken zijn bij het project, van deelname afgezien. De pabo’s van de volgende onderwijsinstellingen hebben aan het onderzoek deelgenomen: • Haagse Hogeschool, • Stenden Hogeschool, • Saxion Hogeschool, • Pabo De Kempel, • Windesheim Flevoland, • Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De interviews hebben face-to-face of telefonisch plaatsgevonden. Tijdens deze interviews is onder meer ingegaan op de inhoud van het project, de resultaten en de inbedding in de organisatie. Ook is gevraagd naar nieuwe ontwikkelingen en initiatieven. Om een goed beeld te krijgen van de initiatieven van de afzonderlijke pabo’s zijn daarnaast ook telefonische interviews gehouden met zeven stagescholen waarmee de betreffende pabo’s samenwerken. In deze gesprekken is onder meer gevraagd in hoeverre de stagescholen bekend zijn met de ontplooide initiatieven van de pabo’s en wat hun ervaringen zijn met mannelijke stagiaires. Ook is gevraagd naar initiatieven die de stagescholen zelf ondernemen om de stage succesvol te laten verlopen. Na afronding van de interviews is de verzamelde informatie geanalyseerd en is het rapport geschreven.
2.4
Opbouw van het rapport
Het volgende hoofdstuk bevat achtergrondinformatie over de mannen op de pabo’s. Naast cijfers en feiten, wordt informatie uit de verschillende paboys onderzoeken op een rij gezet. Daarna volgt een hoofdstuk met de bevindingen uit de interviews met de pabo’s en de stagescholen. Het laatste hoofdstuk bevat de conclusies en aanbevelingen.
Paboys in de praktijk
6
3
Achtergrond: mannen op de pabo’s
In dit hoofdstuk zetten we kort de belangrijkste achtergrondinformatie op een rij. In paragraaf 3.1 zetten we alle cijfermatige informatie die bekend is over mannen in het basisonderwijs en op de pabo op een rij. In paragraaf 3.2 gaan we in op het Paboys-project en zetten we kort de belangrijkste conclusies uit de evaluatie van dit project op een rij.
3.1
Cijfers en feiten
Zoals reeds aangegeven staan er in het basisonderwijs relatief weinig mannen voor de klas, de afgelopen jaren is het aandeel mannen zelfs nog verder gedaald. In 2010 was 13,4 procent van de leerkrachten in het basisonderwijs een man, in 2003 lag dit percentage nog op 17,4 procent. Het lage aandeel mannen in het basisonderwijs wordt ten eerste veroorzaakt door het feit dat slechts een kleine groep mannen kiest voor de pabo. In 2010 stroomden 1.741 mannen in op een pabo tegenover 7.451 vrouwen; oftewel slechts 18,9 procent van de instroom was man (figuur 3.1). Figuur 3.1. Instroom aantal mannelijke studenten op de pabo's in 2010
1741 ma nnel i jke s tudenten = 18,9%
7451 vrouwel i jke s tudenten = 81,1%
Een andere reden voor het relatief lage aandeel mannen voor de klas is het feit dat van de kleine groep mannen die instroomt, gedurende de opleiding ook weer een relatief groot deel uitvalt. Zo viel in 2009 in het eerste jaar 39,3 procent van de mannen uit tegenover 25,9 procent van de vrouwen. De uitval is het sterkst in het eerste jaar, maar ook in bijvoorbeeld het derde jaar van de opleiding vallen mannen vaker uit dan vrouwen. Figuur 3.2 laat zien hoe de uitvalpercentages na een jaar studie van zowel mannen als vrouwen zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld.
Paboys in de praktijk
7
Figuur 3.2. Uitval na het eerste studiejaar van mannelijke en vrouwelijke pabo-studenten als percentage van de instroom 50 45 40 35 30 Man
25
Vrouw 20 15 10 5 0 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Door de hogere uitval van mannen in de opleiding is bij diplomering het percentage mannen lager dan bij de instroom. In 2009 verlieten 707 mannen de pabo met een diploma, 13,3 procent van de geslaagden was man. Figuur 3.3. Gediplomeerden pabo naar geslacht in 2009
Mannelijke gediplomeerden; 13,3%
Vrouwelijke gediplomeerden; 86,7%
Er komen dus relatief weinig mannen beschikbaar voor het basisonderwijs. De verwachting is dat het aandeel mannen de komende jaren nog verder daalt. De komende jaren stromen namelijk veel 1 leerkrachten die de pensioensgerechtigde leeftijd bereiken uit, onder hen zijn relatief veel mannen .
1
Diversiteitsmonitor, SBO 2010
Paboys in de praktijk
8
3.2
Paboys
De afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar de achtergronden van de relatief lage instroom 2 en hoge uitval van mannen op de pabo . In deze paragraaf zetten we eerst de belangrijkste bevindingen op een rij die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek “Paboys gezocht”. Vervolgens geven we kort weer welke activiteiten de afzonderlijke pabo’s hebben ondernomen vanuit de pilotprojecten Paboys. Tot slot geven we de belangrijkste conclusies weer die voort zijn gekomen uit de evaluatie van deze pilots. Mannen en de pabo Bekend is dat bij mannen de status van het beroep een sterke rol speelt bij de studiekeuze. Het lerarenberoep heeft relatief weinig status en wordt gezien als iets voor vrouwen. De pabo is voor veel jongens dan ook niet de eerste keuze. Een ander probleem is dat als de keuze voor de pabo is gemaakt, deze keuze vaak niet wordt ondersteund door de peergroup (van Eck e.a., 2004). In hetzelfde onderzoek is ook gekeken naar de uitvalredenen van de doelgroep. Redenen zijn bijvoorbeeld een minder uitgebreide oriëntatie voorafgaand aan de keuze voor de opleiding, weinig steun vanuit de peergroup en weinig mannelijke collega-studenten op de opleiding. Ook het feit dat de opleiding niet altijd aansluit bij de wensen en behoeften van de mannen speelt een rol. Tevens komt naar voren dat de confrontatie met de praktijk een belangrijke rol speelt bij de keuze te stoppen of door te gaan met de opleiding. De stage is het ‘moment van de waarheid’ voor veel (mannelijke) studenten. Tijdens de stage ontdekken sommige (mannelijke) studenten dat hun beeld van het beroep niet overeenkomt met de werkelijkheid, waardoor de stage tegenvalt. Ook komt het voor dat (mannelijke) studenten tijdens de stage ontdekken dat ze niet de capaciteiten hebben om voor de klas te staan. De jongens op de pabo lijken minder goed voorbereid op wat er tijdens de stage van hun wordt verwacht dan de meisjes op de pabo. Vaak is een opleiding tot leerkracht niet iets waar de jongens al op jonge leeftijd van dromen, in tegenstelling tot de meisjes op de pabo. Hierdoor is de pabo niet altijd de eerste keuze geweest van de mannen en hebben ze zich minder goed georiënteerd op de opleiding. Dit alles kan er voor zorgen dat ze zich pas tijdens de eerste stage realiseren dat dit niet het beroep is dat ze willen uitoefenen. De stage lijkt dus cruciaal te zijn, als het gaat om het afmaken van de opleiding. Immers het is voor veel studenten de eerste confrontatie met de onderwijspraktijk, waarin het beroepsbeeld wordt getoetst en waarin ze aan den lijve kunnen ervaren wat het betekent om leraar te zijn. Als een stage slecht verloopt, kan dit demotiverend zijn en een goede stage is juist een enorme stimulans om de opleiding af te maken. De “Paboys pilotprojecten” Met de zojuist beschreven kennis in het achterhoofd zijn zeven pabo’s in 2005 gestart met een pilotproject met als doel meer mannen voor het basisonderwijs. In onderstaand kader staan de speerpunten van de deelnemende pabo’s beschreven. Echter gedurende het traject zijn ook andere activiteiten uitgevoerd, die niet altijd tot het speerpunt behoorde. •
• • •
•
2
PABO Almere: het ontwikkelen van activiteiten die gericht zijn op een cultuurverandering op de opleiding en (stage)scholen waarbij zowel mannen als vrouwen zich thuis voelen. Een belangrijk onderdeel is het experimenteren met andere vormen van reflectie. PABO Arnhem: het ontwikkelen en uitvoeren van een opleidingstraject voor meer theoretisch onderlegde (mannelijke) pabo-studenten. Pabo Haagse Hogeschool: het ontwikkelen van een stagebegeleidingtraject waarbij mannelijke studenten gekoppeld worden aan mannelijke stagebegeleiders en leerkrachten. Pabo De Kempel, Helmond: het ontwikkelen van een studiebegeleidingtraject voor mannelijke (propedeuse) studenten waarbij het versterken van contacten tussen mannen op de pabo en met mannelijke leerkrachten centraal staat. Pabo Edith Stein, Hengelo: het ontwikkelen van minoren die de interesse hebben van mannelijke pabo-studenten.
Paboys gezocht! SBO 2004.
Paboys in de praktijk
9
•
•
Christelijke Hogeschool Nederland, Leeuwarden: het ontwikkelen van een aanpak om de stages beter te laten aansluiten op de wensen en behoeftes van jongens, onder andere door een goede (stage)begeleiding van mannelijke studenten. Pabo Saxion Hogescholen locatie Deventer: het werven en vervolgens behouden van mannelijke pabo-studenten. 3
De pilots zijn na afloop, in 2007, geëvalueerd . Harde evaluatiegegevens hebben de experimenten op de pilot-pabo’s in het algemeen niet opgeleverd. Wel zijn er uitspraken gedaan over de mate waarin betrokkenen tevreden waren over de maatregelen die in het kader van de pilotprojecten zijn uitgevoerd. Door veel pabo’s is binnen de pilots geprobeerd de zichtbaarheid van mannen in de voorlichting te versterken. Echter de effecten van deze maatregel zijn niet onderzocht. Ook is geprobeerd het onderwijsaanbod beter af te stemmen op de loopbaanoriëntatie en interesses van mannen. Ook hiervan zijn de effecten over het algemeen niet duidelijk. Wel is zichtbaar dat bijvoorbeeld een vroege leeftijdspecialisatie voor het oudere kind door veel mannen wordt gewaardeerd en ook daadwerkelijk wordt gekozen. Ook meer variatie in werkvormen, opdrachten en beoordelingsvormen wordt door de mannen gewaardeerd. Verder blijkt dat mannen baat hebben bij intensievere begeleiding bij de studievoortgang en bij het werken met een portfolio. Wat voor mannen ook positief werkt zijn kortere stages, dit maakt het mogelijk de lesstof van de opleiding en het werk in de praktijk directer te koppelen en terug te koppelen. Een van de aanpakken die effectief bleek was de pilot “seksebewust stagebeleid” van Edith Stein. Er werd gewerkt met mannelijke rolmodellen in de stagescholen. Het accent lag op de bovenbouw, de stageopdrachten waren meer gestructureerd en de mannen werden ingezet bij groepsoverstijgende activiteiten en mochten lessen volledig voorbereiden en uitvoeren, dit leidde tot de helft minder uitval. Ook de mogelijkheid tot eerdere praktijkspecialisatie wordt door mannen gewaardeerd. Tevens lijkt het er op dat meer mannen bij elkaar in de klas leidt tot minder uitval, intervisie en tutoring door mannelijke (mede)studenten blijkt minder belangrijk. Door het betrekken van mannen bij schoolorganisatorische taken wordt de binding met de pabo verstevigd, dit zelfde geldt voor informele contacten. Tijdens de evaluatie is verder gebleken dat de meeste pabo’s hun activiteiten ondanks het stoppen van de pilot voortzetten. Dit kan worden gezien als een positieve evaluatie-uitkomst. Als de pabo’s doorgaan met hun activiteiten ervaren ze die blijkbaar als zinvol en effectief. De vraag is in hoeverre deze bevindingen uit 2007 ook nu nog gelden. In het volgende hoofdstuk gaan we in op vragen als: welke elementen uit het Paboys-project zijn nog terug te zien op de pabo’s? En welke nieuwe initiatieven zijn er de afgelopen jaren genomen?
3
Paboys gevonden? SCO Kohnstamm instituut.
Paboys in de praktijk
10
4
Paboys: initiatieven en ideeën
Het eerste deel van dit hoofdstuk laat zien hoe pabo’s en stagescholen denken over de beperkte instroom en de hoge uitval van mannen en hun stage-ervaringen. Het tweede deel van het hoofdstuk beschrijft de initiatieven die genomen worden om meer mannen met plezier en succes hun paboopleiding af te laten ronden.
4.1 Mannelijke studenten op de pabo’s In deze paragraaf zetten we eerst op een rij hoe pabo’s en stagescholen denken over de oorzaken van de lage instroom en de noodzaak om dit te verhogen. Vervolgens kijken we naar de verschillen tussen mannen en vrouwen op de opleiding, die mogelijk het grote verschil in uitval gedurende de opleiding kunnen verklaren. Tot slot zetten we eventuele stageknelpunten die specifiek voor mannen zijn op een rij.
4.1.1 Lage instroom bezien vanuit de pabo’s Zoals reeds uit hoofdstuk 3 bleek is de instroom van mannen op de pabo’s laag. Dit geldt ook voor de pabo’s die voor dit onderzoek zijn geïnterviewd. De instroom in de opleiding verschilt soms sterk per jaar. Voor een toe- of afname van mannelijke studenten hebben de meeste pabo’s geen directe verklaring. Soms heeft men wel een vermoeden, maar het betreft dan vaak externe factoren waarop men zelf geen invloed heeft, bijvoorbeeld de afnemende vraag naar docenten in hun regio. Jongens zouden bij hun keuze voor een opleiding namelijk eerder rekening houden met de kansen op de arbeidsmarkt. Het verschil in de instroom tussen mannen en vrouwen wordt vooral verklaard vanuit het imago van het beroep. Zo geeft een van de respondenten aan dat het nu eenmaal geen “sexy” beroep is en dat dit mede debet is aan de lage instroom. Als oorzaak voor de lage instroom van mannen wordt ook de salariëring, weinig doorstroommogelijkheden, veel deeltijdverbanden en een minder zorgvuldige en/of tijdige beroepskeuze van jongens genoemd. In verband met dit laatste wordt aangegeven, dat het lastig is om de pabo goed onder de aandacht te brengen van decanen in het voortgezet onderwijs. De mate waarin de lage instroom in de opleiding als knelpunt wordt ervaren, lijkt wel enigszins per pabo te verschillen. Zo zijn er pabo’s die het tekort aan mannen in de opleiding duidelijk als een knelpunt zien: ‘Wij vinden dat een evenwichtige man-vrouw verhouding bijdraagt aan een hogere kwaliteit van onderwijs op de pabo’s en de basisscholen’ en ‘Het ervaren tekort aan mannelijke leraren wordt breed gedeeld, zowel binnen het werkveld als binnen onze pabo’, Er waren ook interviews waarin de lage instroom enigszins werd gerelativeerd: ‘Het is nu eenmaal een gegeven en wij zijn niet anders dan de andere pabo’s‘, ‘Misschien moeten we accepteren dat het een meer vrouwelijk beroep is’ en ‘De ene hbo-opleiding trekt meer vrouwen, een andere juist meer mannen’. Los van de mate waarin men de lage instroom van mannen als knelpunt beschouwt, verrichten alle geïnterviewde pabo’s inspanningen om meer mannen in de opleiding te krijgen en te behouden. Ook de stagescholen vinden het belangrijk dat de instroom van mannen in de opleiding en daarmee in het beroep worden vergroot. Op de stagescholen wordt het tekort aan mannen voor de klas als een groot knelpunt ervaren. Het huidig aantal mannelijke docenten op de geïnterviewde scholen is laag en er is weinig aanbod van (geschikte) mannelijke collega’s en stagiairs. De stagescholen willen het aandeel mannen in hun school graag verhogen vanwege: - De voordelen van een divers samengesteld team voor de organisatie; - Het belang dat men hecht aan een personeelssamenstelling die een afspiegeling van de maatschappij is; - Het gegeven dat kinderen zowel mannelijke als vrouwelijke rolmodellen nodig hebben. Wel wordt benadrukt dat mannen alleen de voorkeur krijgen bij gelijke geschiktheid.
Paboys in de praktijk
11
4.1.2 De uitval van mannen op de pabo verklaard Zoals al eerder aangegeven vallen relatief veel mannen tijdens het eerste jaar van hun pabo-studie uit. Ook later in de opleiding vallen jongens vaker dan meisjes uit. De meeste pabo’s voeren exitgesprekken met studenten die de opleiding voortijdig verlaten, maar lang niet altijd wordt hierbij gekeken of er verschillen zijn tussen mannelijke en vrouwelijke studenten. Soms worden de vertrekredenen uit derde hand vernomen, bijvoorbeeld vanuit een terugkoppeling van de mentor. Een vaak gehoorde vertrekreden, meestal in het eerste jaar, is dat men toch niet de juiste opleiding heeft gekozen. Het beroep blijkt anders te zijn dan men had verwacht. Soms blijkt dit tijdens de stage, maar ook vaak al in de opleiding zelf. Ook worden persoonlijke redenen vaak als oorzaak voor voortijdige uitstroom gegeven, maar dit geldt vaker voor vertrek later in de opleiding. Zoals in hoofdstuk 3 al is gebleken is er veel onderzoek gedaan naar de achterliggende redenen van de hoge uitval van de groep mannelijke pabo-studenten. Uit deze onderzoeken komt een aantal interessante verschillen tussen mannen en vrouwen naar voren. Ook tijdens de gesprekken met de pabo’s voor dit onderzoek kwamen de nodige verschillen tussen de mannelijke en vrouwelijke studenten naar voren. Wel benadrukt iedere respondent dat er natuurlijk ook uitzonderingen zijn, die niet aan het geschetste beeld voldoen. Hieronder zetten we de verschillen nog even puntsgewijs op een rij. Mannelijke pabo-studenten: - kiezen vaak pas vlak voor het begin van het studiejaar voor de Pabo en lijken zich minder te hebben georiënteerd / meisjes bereiden zich beter op hun schoolkeuze voor; - hebben vaak een beeld van de opleiding en het beroep dat niet overeenkomt met de werkelijkheid; - kunnen minder goed plannen, ze vertonen vaker uitstelgedrag en zijn minder gestructureerd. Hierdoor lopen ze vaak studievertraging op; - houden minder / niet van reflecteren, terwijl dit juist een belangrijk onderdeel van het curriculum is. Mannelijke studenten hebben hier vaker moeite mee en/of ervaren het als minder relevant; - hebben meer behoefte aan structuur. Bijvoorbeeld het werken met een portfolio vinden de mannen vaak moeilijker; - kiezen meestal niet voor de onderbouw / hebben minder affiniteit met de onderbouw en hebben daarmee samenhangend een sterkere voorkeur voor (meer) kennisvakken; - lijken minder binding te hebben met de opleiding. Daarnaast onderzoekt één van de pabo’s momenteel de mogelijke prestatieverschillen tussen mannelijke en vrouwelijke pabo-studenten. Doordat mannen als ‘kroonprins’ of ‘het goud van de opleiding’ worden beschouwd zouden ze niet voldoende uitgedaagd worden om te excelleren en wordt vermoed dat hun prestaties soms positiever worden beoordeeld dan ze feitelijk verdienen. In het project ‘Meer mans’ wordt dit onderzocht en tracht men onder meer jongens uit te dagen tot excellent meesterschap (zie voor meer informatie bladzijde 17). Overigens lijkt dit niet alleen op de opleiding te gebeuren, maar kan daar ook sprake van zijn in de beroepspraktijk. Na diplomering vinden ze namelijk in het algemeen sneller een baan dan de vrouwelijke gediplomeerden. De onderzochte pabo’s proberen in hun opleiding zoveel mogelijk rekening houden met de verschillen tussen jongens en meisjes. Dit komt in paragraaf 4.2 bij de beschrijving van de initiatieven terug. De stagescholen die zijn geïnterviewd vinden het vaak moeilijk om verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke studenten aan te geven, omdat ze in verhouding maar weinig mannelijke stagiaires hebben gehad. Daar waar verschillen worden aangegeven, hebben ze betrekking op de eerder genoemde verschillen: jongens bereiden zich minder voor op het beroep, denken er te makkelijk over, hebben moeite met plannen en hebben behoefte aan meer structuur etc.
Paboys in de praktijk
12
4.1.3 Mannen in de stagepraktijk Uit de interviews met zowel de pabo’s als stagescholen blijkt dat de stages – ook die van de jongens – meestal naar wens verlopen. Mannelijke studenten zijn enthousiast over de stages, hoewel sommigen jongens zich tijdens de eerste stage realiseren dat ze een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt. Ze ervaren dat het beroep anders is dan ze hadden verwacht. Meerdere respondenten vinden het ‘een goede zaak’ dat deze selectie al vroeg in de opleiding plaatsvindt en niet bijvoorbeeld pas in het derde jaar. Zoals zojuist aangegeven vinden stagescholen het vaak moeilijk om verschillen te benoemen tussen mannelijke en vrouwelijke studenten. Ook ervaren zij weinig concrete knelpunten met betrekking tot de stage van mannelijke pabo-studenten. Door de pabo’s wordt wel als knelpunt genoemd dat het moeilijk is een geschikte stageschool te vinden, als ze daarbij rekening moeten houden met het feit dat het goed is voor de mannelijke studenten om een mannelijke mentor of een mannelijk rolmodel te hebben of samen met andere mannelijke studenten geplaatst te worden. Bij plaatsing wordt namelijk al met veel factoren rekening gehouden (bijvoorbeeld woon-werk afstand en de grondslag van de school). In de volgende paragraaf gaan we in op de initiatieven die pabo’s reeds nemen rondom de stage of andere aspecten van de opleiding om de instroom en succesvolle uitstroom van pabo-studenten te vergroten.
4.2 Beschrijving van de initiatieven 4.2.1 Inleiding De pabo’s en stagescholen spannen zich alle in om meer mannen aan te trekken voor en te behouden op de opleiding. De onderzochte pabo’s hebben destijds in het SBO-project Paboys hiervoor diverse initiatieven ontplooid (zie hoofdstuk 3). In de interviews voor het onderhavige onderzoek is allereerst teruggekeken naar deze initiatieven. Hieruit kunnen we concluderen dat vrijwel alle initiatieven binnen de betreffende pabo’s zijn doorgezet en inmiddels structureel opgenomen zijn in het huidige beleid van de onderwijsinstelling en/of in het curriculum van de opleiding. Men is nog steeds tevreden over de initiatieven en vindt dat deze tot een kwalitatieve verbetering van de opleiding hebben geleid. Dit maken de respondenten op uit de gesprekken met docenten en studenten. Eén van de respondenten vindt dat de inspanningen nog onvoldoende hebben geleid tot aanpak van het belangrijkste knelpunt: de beperkte instroom. ‘We zijn nu bijna 10 jaar verder en wat is er dan eigenlijk daadwerkelijk veranderd?” ‘Harde’ cijfers over de effecten van de initiatieven zijn niet voorhanden. Geen van de pabo’s ziet een directe relatie tussen hun inspanningen en een eventuele toename van de instroom of beperking van de uitval van mannelijke studenten in de opleiding. Aan de pabo’s is ook gevraagd of de initiatieven die tijdens het Paboys-project zijn geïnitieerd (op onderdelen) zijn aangepast. Dit bleek niet het geval te zijn: men is tevreden over hun gekozen aanpak. Ook is aan de pabo’s gevraagd of zij – naast de initiatieven uit het Paboys-project – nog nieuwe initiatieven hebben ondernomen om te bevorderen dat meer mannen met succes en plezier hun stage en pabo-opleiding voltooien. De meeste pabo’s die aan dit onderzoek deelnamen hebben geen nieuwe projecten opgestart. Eén van de uitzonderingen is het project ‘Meer mans’, dat door één van de pabo’s is opgezet en voortbouwt op de ervaringen uit het Paboys-project. Meer informatie daarover vindt u in paragraaf 4.2.5. Tevens is er sinds de afronding van het Paboys-project nauwelijks sprake geweest van uitwisseling tussen pabo’s van goede praktijken op dit gebied. Overigens had deze uitwisseling vaak al wel tijdens het Paboys-project plaatsgevonden. Tijdens de interviews zijn wel nieuwe ideeën naar voren gekomen. De initiatieven die pabo’s reeds eerder hebben genomen en de nieuwe ideeën en initiatieven zetten we vanaf paragraaf 4.2.3 op een rij. Eerst kijken we naar de manier waarop de knelpunten door de pabo’s worden aangepakt.
Paboys in de praktijk
13
4.2.2 Doelgroepenbeleid en/of adaptieve benadering In de wijze waarop de knelpunten door de pabo’s worden aangepakt, zijn twee duidelijke lijnen te herkennen: 1. Pabo’s die een doelgroepenbeleid voeren. 2. Pabo’s die dit bewust niet doen, maar een adaptieve benadering voorstaan, waarin (beter) ingespeeld wordt op verschillen tussen alle studenten. De eerste groep pleit voor specifieke maatregelen voor jongens in de opleiding, de tweede groep staat een adaptieve benadering voor waarin rekening wordt gehouden met de verschillen tussen studenten, zoals de verschillen tussen jongens en meisjes. Aan de keuze van benadering liggen verschillende beweegredenen ten grondslag. Zo geeft een van de geïnterviewden aan dat specifieke aandacht voor jongens juist tot negatieve bijeffecten kan leiden. Een andere respondent ziet bijvoorbeeld een risico in het plaatsen van jongens in een uitzonderingspositie: ‘Mannen worden dan nog meer als kroonprinsen beschouwd met het risico dat ze niet worden uitgedaagd tot excelleren.’ ‘De indruk moet worden voorkomen dat we het met alleen vrouwen niet redden.’ Voorstanders van een doelgroepenbeleid zijn juist van mening dat specifieke aandacht voor specifieke groepen juist noodzakelijk is om tot wezenlijke veranderingen te komen. ‘Jarenlang is ingezet op meer participatie van vrouwen, nu is het tijd voor de mannen’, aldus één van de respondenten.
4.2.3 Initiatieven gericht op voorlichting en instroom Om meer instroom van mannen op de pabo te krijgen is een goede voorlichting noodzakelijk. Eerder in dit rapport is aangegeven dat de respondenten moeite hebben om de opleiding goed onder de aandacht van decanen in het voortgezet onderwijs en het mbo te krijgen en te houden. Eén pabo heeft getracht dit te verbeteren en heeft een directe mailing naar de decanen in hun regio uitgedaan. De mailing bevatte onder meer een tool met online voorlichtingsmateriaal specifiek voor jongens. Men heeft echter niet de indruk dat de tool in de praktijk veel is gebruikt. De pabo’s zijn aanwezig op voorlichtingsdagen en nemen dan meestal ook een mannelijke student of leraar uit de praktijk mee. Met name de ervaringsverhalen doen het volgens de respondenten goed. Wel geeft men aan dat het belangrijk is dat de mannelijke student die meegaat representatief is, oftewel voor andere jongens een aansprekend voorbeeld is en dat hij de gestelde vragen goed kan beantwoorden. Ook tijdens open dagen zorgen de pabo’s voor de aanwezigheid van mannelijke docenten en leerlingen. Eén van de pabo’s heeft tijdens de open dagen een speciale ‘jongenshoek’ ingericht. Een pabo – die overigens niet aan dit onderzoek heeft deelgenomen – hield dit jaar een open dag speciaal voor jongens. De stagescholen bieden (oprecht) geïnteresseerden de mogelijkheid om in de school te komen kijken, bijvoorbeeld door een snuffelstage, maatschappelijke stage of door een dag mee te lopen. Men geeft aan dat er niet vaak van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, maar ondernemen hier zelf ook geen actieve stappen in. Eén van de respondenten denkt dat de academische pabo een positieve invloed kan hebben op de instroom van mannen. De academische pabo is de verzamelterm voor de opleidingsroutes naar het leraarschap primair onderwijs waarin universiteiten een deel van het onderwijsprogramma verzorgen. Met de academische pabo hoopt men meer jongeren met een vwo-diploma te interesseren voor een baan in het (basis)onderwijs. Ook zou de kwaliteit van het onderwijs met hogeropgeleide leerkrachten een impuls krijgen. Deze impuls zou ook een positieve uitwerking op de mannelijke instroom kunnen hebben. Echter hierover is op dit moment nog nauwelijks iets bekend, de academische pabo is in 2008 van start gegaan. In meerdere interviews is het Hij-instroomtraject genoemd dat momenteel in Rotterdam loopt. Het doel van dit project is meer zij-instromende mannen voor de klas te krijgen. In onderstaand kader vindt u een beschrijving van dit project.
Paboys in de praktijk
14
Hij-instroomtrajecten Om meer mannen voor de klas te krijgen, is de RVKO (Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs) in 2010 een project gestart om meer mannen aan te trekken. Dit hij-instroomproject is door CAOP Research in opdracht van de sociale partners geëvalueerd. Het schoolbestuur heeft een bureau ingeschakeld om een wervingscampagne voor zijinstromende mannen te voeren. Het bureau heeft geadverteerd op landelijke vacaturesites. Dit leverde ruim 200 enthousiaste reacties op. Uiteindelijke zijn 25 mannen aangenomen. Zij zijn begonnen aan een tweejarige deeltijdopleiding en staan daarnaast vier dagen in de week voor de klas. De pabo heeft in overleg met de RVKO het curriculum aangepast: meer lessen en begeleiding door mannen, starten in de midden- en bovenbouw met stages en het accent op het oudere kind. De ervaringen met dit traject zijn positief: de mannen zijn enthousiast en op scholen verandert de werksfeer als er meer mannen werken. Het schoolbestuur heeft dan ook in 2011 weer een nieuwe groep mannen geworven en wil dit ook voor het nieuwe schooljaar weer doen. Ook andere scholen hebben interesse getoond in het traject. Om de instroom van mannen in het primair onderwijs te stimuleren, ondersteunen de sociale partners de regionale platforms financieel bij het werven en opleiden van mannelijke leraren (SBO, 2011b).
4.2.4 Initiatieven rond de stages: de opbouw Een belangrijk knelpunt dat inmiddels door alle pabo’s is opgepakt betreft de verplichte stage in groep 1 en 2. Voor mannelijke studenten blijken deze stages vaak een struikelblok te zijn. De reden waarom ze voor de pabo hebben gekozen is namelijk meestal niet om meester in de onderbouw te worden, maar juist in de midden- of bovenbouw. Wanneer dan de eerste echte kennismaking met de sector plaatsvindt middels een stage in een kleuterklas, dan kan er een groot verschil ontstaan tussen de verwachting die men van het beroep heeft en de daadwerkelijke praktijk. ‘Jongens staan vaak onwennig voor de kleutergroepen’ De pabo’s hebben verschillende oplossingen voor dit knelpunt bedacht, deze worden hieronder in willekeurige volgorde beschreven. Verplaatsing van de kleuterstage naar later moment in de opleiding De meeste pabo’s hebben de ‘kleuterstage’ verplaatst naar een later moment in de opleiding. Er zijn hierbij vele varianten. Soms wordt de keuze hierin vrijgelaten: men mag wel starten met deze stage, maar het hoeft niet. Daarnaast is er een enkele stageschool die alleen voor de gemengde klassen deze stage hebben verplaats en zijn er scholen die kiezen om de onderbouwstage voor alle leerlingen te verplaatsen. Over het effect van deze maatregelen zijn de meningen verdeeld. Er zijn pabo’s die van mening zijn dat de jongens later in de opleiding beter voorbereid zijn (voldoende bagage hebben) en dan ook beter de positieve kanten van deze groepen kunnen inzien. Andere zijn van mening dat wanneer de studenten op een later moment deze stage lopen, ‘ze zich er dan wel doorheen slaan’. Aantrekkelijk maken van de onderbouwstage Een van de stagescholen pleit ervoor om aan de mannelijke studenten beter duidelijk te maken wat de kleuterstages te bieden hebben en wat daar geleerd wordt. Ze zien dat de mannelijke studenten vaak minder voorkennis hebben en proberen daarin te voorzien. Ze laten onder meer zien welke invloed je als meester in deze klassen kunt hebben. Hoe leren jonge kinderen? ‘Er is voldoende te leren en over te brengen. Je ziet het echter pas als je het weet ’
Paboys in de praktijk
15
Geen stage in groep 1 of 2 maar in groep 3 of meer stagemogelijkheden Een van de stagescholen ziet als oplossing om de mannelijke studenten een stage in groep 3, in plaats van in de laagste groepen, aan te bieden; deze zou beter aansluiten bij de behoeften van de mannen en meer uitdaging bieden. Eén van de onderzochte pabo’s biedt naast een onderbouw- en bovenbouwstage een middenbouwstage aan. Dit biedt meer mogelijkheden voor de jongens in de opleiding, zij kiezen immers niet snel voor een onderbouwstage. (Eerder) specialiseren Ook kunnen studenten binnen bepaalde pabo’s eerder in de opleiding voor een bepaalde afstudeerrichting kiezen. Al vroeg in de opleiding kiezen ze dan voor een boven- of onderbouwspecialisatie en daar worden hun stages op afgestemd. De mogelijkheid tot eerdere specialisatie wordt door mannen gewaardeerd. Overigens zullen vanaf augustus 2013 alle pabo’s starten met de invoering van een (verdiepte) specialisatie jonge kind / oudere kind in het curriculum. Dilemma: wel of geen verplichte onderbouwstages? Meerdere malen hebben respondenten zich hardop afgevraagd of de onderbouwstages wel voor iedereen verplicht moeten blijven. Uiteindelijk vonden alle respondenten dat iedere docent in principe ook voor groep 1 en 2 moet kunnen staan en dat pabo-studenten hier dus ook ervaring in op moeten doen. Indien de onderbouw uit de opleiding gehaald zou worden, dan zou er een versmalling van het beroep optreden en dat acht men niet wenselijk.
4.2.5 Initiatieven gericht op de stages: de begeleiding Ook al verlopen de stages in het algemeen naar tevredenheid, door zowel de pabo’s als de stagescholen wordt wel ingezet op een verdere verbetering van de stages. Hieronder een aantal initiatieven. Keuze van de stageschool en mentor De pabo’s geven aan dat het belangrijk is dat de stageschool ‘past’ bij de student. Dat geldt voor alle studenten, maar gezien de grotere uitval van mannen is dat voor hen nog meer van belang. In de praktijk blijkt het, zoals eerder aangegeven, echter heel lastig om bij de plaatsing ook rekening te houden met het geslacht. Bepalende factoren voor de keuze van een stageschool zijn eerder de afstand van de school tot het woonadres en de identiteit van de school. Er zijn wel pabo’s die als beleid hebben om jongens bij voorkeur te plaatsen op een school waar ook andere mannelijke stagiairs zijn en/of er een mannelijke mentor is. Een mannelijke mentor heeft bij de meeste pabo’s de voorkeur. Bij de geïnterviewde stagescholen speelt dit minder sterk, meestal zien ze geen toegevoegde waarde in een mannelijke mentor voor de jongens die stage komen lopen. Bij plaatsing van een stagiair vindt men het belangrijker om rekening te houden met de kenmerken van de groep (bijvoorbeeld wel of geen drukke klas) en de voorkeur van de stagiair voor een bepaald leerjaar. Begeleiding van de stagiairs Stagiairs worden in hun stage in de school begeleid door een mentor (veelal de leerkracht van de klas waarin men stage loopt) en hebben daarnaast een stagebegeleider op de pabo zelf. Meestal houden de geïnterviewde stagescholen bij de plaatsing geen rekening met het feit of het een mannelijke of vrouwelijke stagiair betreft. Dit gebeurt wel in een van de deelprojecten van het project Meer Mans (zie het kader op bladzijde 17). We hebben met één van de stagescholen uit dit project gesproken. Zij ontwikkelen in een passende begeleiding en beoordeling van mannelijke stagiairs. Dit betekent onder meer dat ze stagiairs adaptief benaderen (maatwerk) en directiever aansturen. ‘We communiceren heel gericht en geven duidelijk aan wat van de stagiair verwacht wordt. We leren de stagiairs bijvoorbeeld vooruit te plannen, hun logboek bij te houden etc.’ De projectleider verwacht positieve effecten van de benadering, maar geeft aan dat dit voor sommige stagementoren nog wel een omslag vergt. Ook al wordt er meestal geen rekening gehouden met het geslacht van de stagiair, de stagescholen investeren wel in de begeleiding van hun stagiairs in het algemeen. Zo gaf een van de scholen aan dat leraren die voor het eerst een stagiair krijgen extra ondersteund worden, een andere respondent gaf aan een cursus coaching te volgen om stagiairs beter te kunnen begeleiden.
Paboys in de praktijk
16
Meer Mans Omdat de belangstelling van jongens voor het leraarschap gering is en er de komende jaren relatief veel mannelijke basisschoolleraren met pensioen gaan, is de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) gestart met het project ‘Meer Mans’. Met dit project wil de hogeschool bereiken dat: •
Er meer mannen afstuderen aan de pabo.
•
Er meer excellente mannelijke leraren in het basisonderwijs komen.
•
Er een ‘gender inclusief’ pabo onderwijsaanbod komt.
•
Het verschil in studenttevredenheid tussen mannen en vrouwen wordt gehalveerd.
Het project kent een integrale aanpak, waardoor alle onderdelen van de lerarenopleiding bij het project worden betrokken: •
Er wordt gekeken naar de inhoud van de opleiding en hoe deze aangepast kan worden aan de wensen van mannelijke studenten.
•
Er wordt gekeken naar de didactische vertaling van de inhoud van de opleiding en hoe dit aangepast kan worden aan de wensen van mannelijke studenten.
•
De wijze waarop het onderwijs georganiseerd is wordt onderzocht. Er wordt bekeken hoe de stage, de begeleiding en het werken met een portfolio aangepast kunnen worden aan de behoeften van mannelijke studenten.
•
Er wordt onderzocht hoe momenteel wordt beoordeeld of studenten doelen hebben gehaald en hoe dit beter afgestemd kan worden op de wensen van mannelijke studenten.
De resultaten van het project worden gemonitord. Bij elk deelproject wordt bijvoorbeeld de beginsituatie gemeten, waarop de interventie volgt. Daarna worden de opbrengsten gemeten. Hierdoor wordt duidelijk of de maatregelen effect hebben en of er aanpassingen nodig zijn. Ook verschijnt er een jaarverslag, waarin wordt teruggekeken op de activiteiten en gebeurtenissen van het afgelopen studiejaar. Meer Mans is een project in het kader van ‘Krachtig Meesterschap’, een initiatief van de overheid om excellentie binnen het opleiden van leraren en het lerarenberoep te bevorderen. Voor meer informatie over het project ‘Meer Mans’, zie de website han.nl/meermans.nl.
Begeleiding van de stagescholen vanuit de pabo Het begeleiden van de stagiairs is primair de verantwoordelijkheid van de stageschool. In de interviews is wel gevraagd in hoeverre de pabo’s de stagescholen begeleiden en zo ja, of daar ook aandacht in is voor de specifieke knelpunten van mannelijke stagiairs. De antwoorden hierop zijn wisselend. De pabo’s bezoeken de stagescholen weliswaar regelmatig, maar de frequentie verschilt per pabo en leerjaar en in de bezoeken staat de ontwikkeling van de stagiair centraal en niet de stagebegeleiding zelf. Een aantal pabo’s investeert wel in de kennisuitwisseling tussen en deskundigheidsbevordering van mentoren. Bijvoorbeeld door een mentoropleiding aan te bieden of door het inzetten van regiobegeleiders die de mentoren in hun gebied begeleiden. Dergelijke initiatieven zijn echter niet specifiek op de begeleiding van jongens gericht. Twee pabo’s gaven aan in het verleden wel incidenteel specifieke activiteiten gericht op mannen te hebben opgezet. Zo heeft een pabo eens een Lagerhuisdebat met mentoren uit het veld gevoerd over mannen voor de klas en heeft een ander een mannencafé georganiseerd. Het zijn eenmalige activiteiten gebleven, ook al waren de ervaringen positief. Het blijkt lastig om dergelijke activiteiten onder de aandacht te houden, mede vanwege tijdgebrek van de kartrekker en de prioriteit die hier in de organisatie aan gegeven wordt.
Paboys in de praktijk
17
Aan de stagescholen is gevraagd hoe zij de begeleiding vanuit de pabo ervaren, in het algemeen en specifiek als het gaat om mannelijke stagiairs. Veel stagescholen zijn tevreden, maar er zijn ook kritische geluiden. Stagescholen gaven onder meer aan behoefte te hebben aan meer stagebezoeken en een betere voorbereiding van de stage. ‘Soms kondigt een stagiair een paar dagen van te voren aan dat hij maandag komt. Wij wijten dat dan aan gemakzucht van de stagiair, maar soms blijkt dat de student dat dan zelf ook nog maar net van zijn school heeft gehoord.’ Een van de stagescholen noemde een voorbeeld dat zij in het verleden altijd zeer hebben gewaardeerd en dat ook een positief effect zou kunnen hebben op de begeleiding van mannelijke stagiairs. In het verleden hadden ze in hun stages altijd te maken met een vaste docent op de pabo. Dit had als belangrijk voordeel dat de docent de school kende, de sfeer in het team wist etc. Hierdoor kon een relatie worden opgebouwd en ingezet worden op verdere professionalisering. De school vindt het een gemis dat dit initiatief geen doorgang heeft gekregen. Overigens geeft één van de pabo’s aan dat zij wel bewust een klein groepje docenten de stages laten begeleiden. Dit heeft vooral veel voordelen voor de kwaliteit en ontwikkeling van de stage, maar kan aldus de respondent ook een keerzijde hebben. Het enthousiasme en de betrokkenheid kunnen soms ook tegenwerken doordat men te weinig kritisch is. Men moet wel eisen durven blijven stellen en bijvoorbeeld niet accepteren wanneer een mannelijke student zijn stagelogboek niet bijhoudt. Wensen van de pabo-studenten In het nog te verschijnen rapport ‘Stagewensen van mannelijke pabo-studenten’ worden verschillende verbeterpunten rondom de stage van mannelijke pabo-studenten geformuleerd. Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat mannelijke pabo-studenten: - Meer praktijk in de opleiding willen. - Een betere voorbereiding op de stage willen. - Meer contact willen tussen pabo en stageschool en de student. - De rol van de mentor cruciaal vinden voor een prettige ervaring op de stageschool. - Bij voorkeur met meerdere pabo-studenten in een gemengd team stagelopen. - Liever in de bovenbouw dan onderbouw stagelopen. Door met deze aspecten rekening te houden bij de inrichting van het stagebeleid voor (mannelijke) pabo-studenten zullen zij minder snel uitstromen en zullen er uiteindelijk meer mannen voor de klas komen in het primair onderwijs.
4.2.6 Initiatieven gericht op de stages: aansluiting theorie en praktijk De pabo’s hebben in het Paboys-project diverse initiatieven ontplooid om de aansluiting tussen theorie en praktijk te verbeteren. Deze initiatieven worden nog steeds uitgevoerd. Ze lijken bovendien succesvol, want dit punt is in de interviews weinig als knelpunt benoemd. Weliswaar zijn er jongens die tijdens hun stage zich realiseren dat ze een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt maar dat heeft volgens de respondenten vooral te maken met de wijze waarop jongens hun keuze voor een opleiding maken en niet zozeer met de aansluiting van de theorie op de praktijk. Initiatieven die nog steeds worden ondernomen in dit kader zijn o.a. gericht op het al vroeg in de opleiding kennis laten maken van de studenten met de praktijk door korte (snuffel)stages. Dit sluit goed op de behoefte van de mannen aan, aangezien zij graag in de praktijk leren. Ook de stagescholen ervaren dat de jongens voldoende bagage hebben om de stage te kunnen voltooien en beoordelen de aansluiting tussen theorie en praktijk in het algemeen als voldoende. Eén van de stagescholen geeft aan dat zij regelmatig praktijklessen op de pabo verzorgen. Dit initiatief is weliswaar niet uitsluitend op de mannen gericht, maar slaat volgens de respondent ook bij de jongens erg goed aan. Initiatieven gericht op het curriculum en de opleiding De meeste initiatieven die in dit onderzoek zijn geïnventariseerd, richten zich op de opleiding zelf en op het curriculum. De initiatieven zijn op onderwerp gegroepeerd en worden hieronder in willekeurige volgorde beschreven.
Paboys in de praktijk
18
Reflecteren Een belangrijk en omvangrijk deel van het curriculum bestaat uit reflecteren. Jongens hebben hier meer moeite mee dan meisjes. Verschillende pabo’s hebben (mede) daarom het reflecteren in de opleiding kritisch onder de loep genomen en hebben naar aanleiding daarvan verschillende acties ondernomen. De acties variëren van een duidelijke visie op de rol en toepassing van reflecteren in het curriculum, het terugbrengen van het aantal reflectiemomenten (‘Je moet waken voor te veel navelstaren’), tot het aanbrengen van meer variatie in werkwijzen. Zo werkt één van de pabo’s bijvoorbeeld ook met video-opnamen en met de methode ‘Leraar in de spiegel’. Dit laatste is een methode waarmee een student inzicht krijgt in hoe zijn beeld over een leerling gevormd wordt. De een ziet bijvoorbeeld een drukke leerling, terwijl een ander (bijvoorbeeld collega of ouder) een heel andere beleving van hetzelfde jongetje of meisje kan hebben. De variatie in verschillende vormen van reflecteren maakt – aldus de betreffende pabo- dat de mannelijke studenten minder problemen met de hoeveelheid van reflecteren in de opleiding hebben. Ook wordt het beeld genuanceerd dat mannen niet zouden willen reflecteren: ‘Ze willen dit best, mits ze er het nut maar van inzien. Dat moet je de jongens duidelijk maken.’ Ook de verslaglegging – de vorm waarin de reflectie vaak plaatsvindt – kan voor jongens een struikelblok zijn. Een van de pabo’s heeft om die reden een digitaal portfolio ingevoerd, dit zou de mannen in de opleiding meer aanspreken. Uitdagender curriculum Eén van de onderzochte pabo’s heeft zijn curriculum uitdagender gemaakt door opdrachten te ontwikkelen waarin studenten meer op onderzoek uit moeten gaan. De reacties zijn – van zowel jongens als meisjes – positief. Men weet niet of hiermee uitval van mannen in de opleiding wordt voorkomen, maar denkt wel dat dreigende uitval eerder zal worden gesignaleerd en ook eerder duidelijk wordt of een student daadwerkelijk geschikt is voor het vak. Structuur, begeleiding en voortgangsbewaking In het vorige hoofdstuk is reeds genoemd dat mannelijke studenten meer behoefte aan structuur hebben. De meeste pabo’s houden hier rekening mee en hebben meer structuur in de opleiding aangebracht. Bijvoorbeeld door het hanteren van korte tijdlijnen en het aanpassen van het aantal toetsmomenten. Een van de respondenten geeft aan dat het belangrijk is om duidelijke, concrete afspraken te maken. ‘ Wees duidelijk, spreek bijvoorbeeld af dat er iedere week een verslag moet worden ingeleverd en niet dat op datum X alle verslagen van de afgelopen periode klaar moeten zijn.’ Ook andere respondenten vanuit zowel de pabo’s als stagescholen bevestigen dat een meer zakelijke benadering met duidelijke afspraken over wat er van de student verwacht wordt, bij mannen goed werkt. Een van de stagescholen zei hierover het volgende: ‘Het is ook wel prettig. Als je jongens feedback geeft dan willen ze vaak weten wat ze dan anders moeten doen. Ze verlangen dat je concreet en duidelijk bent en gaan er dan vaak ook mee aan de slag. Bij veel vrouwelijke stagiaires moet je vaak voorzichtiger met je feedback zijn, moet je het meer inkleden en is er ook vaker meer discussie.’ Het moeite hebben met plannen komt zowel in de gesprekken met de pabo’s als de stagescholen toe, De jongens lijken dit minder goed te kunnen. ‘ Plannen moet je de jongens echt leren.’ Een aantal stagescholen suggereert dat het niet goed kunnen plannen mogelijk ook samenhangt met de houding van jongens. Zo zegt één van de scholen hierover: ‘Jongens zijn meer gemakzuchtig, ze bereiden bijvoorbeeld lessen minder goed voor. Ze denken vaak dat het allemaal wel goed komt. Meisjes zijn vaak meer gedreven en proactief. Dit zie je vooral in de eerstejaarsstages, in de latere stages worden deze verschillen minder groot.’ De stagescholen spreken jongens op hun gedrag aan en leggen uit waarom bepaalde zaken van hen worden verwacht. Binnen de pabo’s wordt sterk ingezet op de begeleiding van de studenten en het bewaken van de voortgang. Soms is deze begeleiding alleen gericht op de mannelijke studenten, soms alleen op studenten met studieproblemen, maar vaak ook juist op alle pabo-studenten. Zo wordt er bijvoorbeeld met tutoren gewerkt die de mannen - of zij die moeite hebben met de opleiding – intensief begeleiden. De begeleiding is onder andere gericht op het leren plannen en het bijhouden en vullen van hun portfolio. Door een intensievere begeleiding wordt eventueel uitstelgedrag – dat onder jongens vaker voorkomt dan bij meisjes– eerder gesignaleerd en kan hier tijdig op worden gestuurd. Overigens geeft één van de respondenten aan dat er wel voor gewaakt moet worden dat er niet te lang wordt gewacht met het nemen van een beslissing over de geschiktheid van een student. ‘Ik merk wel dat er veel
Paboys in de praktijk
19
pedagogen bij ons werken die van nature compassie vertonen met bijvoorbeeld de traagste student. In zowel het belang van de student als de opleiding moeten we voorkomen dat er te lang wordt aangemodderd.‘ Kennisvakken en voorkeuren van jongens Jongens hebben een sterkere voorkeur voor de kennisvakken. Daar probeert men in de opleiding en stage rekening mee te houden. Een pabo - die een adaptieve benadering voorstaat - geeft aan dat het belangrijk is om helder te hebben wat iedere student het meest waardeert aan de opleiding en wat juist niet. Van daaruit wordt bekeken wat iemand nodig heeft. ‘Dit betekent niet dat je ineens anders geschiedenis moet geven, maar je kunt het wel anders benaderen en beter inspelen op de verschillen tussen studenten’. Een andere pabo vindt het belangrijk dat de kennisvakken duidelijk op de pabo zichtbaar zijn. Dit spreekt de jongens ook meer aan. Ze zegt hierover: ‘Zorg voor een biologielokaal waaraan je ook kunt zien en beleven dat er biologie wordt gegeven! Zorg voor landkaarten in het aardrijkskundelokaal. Jongens houden van dergelijke vakken, maak deze dan ook zichtbaar op de opleiding. Te vaak verdwijnen de vaste lokalen en ziet ieder lokaal er hetzelfde uit.’ Ook het progamma ‘Rots en water’ – een initiatief uit het Paboys-project – speelt in op de specifieke wensen en behoeften van jongens. Het is een weerbaarheidprogramma voor de begeleiding van jongens en meisjes. Studenten leren met dit programma te werken zodat ze het tijdens hun stages in praktijk kunnen brengen. Het programma heeft een sterk fysiek karakter en dit sluit goed aan bij de interesse van de mannelijke stagiairs. De pabo die dit initiatief destijds heeft ondernomen, geeft aan dat ze dit programma nog wel aanbieden in de opleiding, maar geeft aan dat dit minder effect heeft. Dit komt omdat het in de praktijk - op de stagescholen zelf - nauwelijks wordt opgepikt en de studenten het geleerde dus niet in de praktijk kunnen brengen. Een stageschool geeft een mooi voorbeeld van de wijze waarop zij de verschillende talenten van mannen en vrouwen (stagiairs en vast personeel) in hun school benutten: ‘Wij weten van elkaar waar onze interesses en talenten liggen en benutten dit. Zo hebben we een mannelijke leerkracht die een passie heeft voor geschiedenis. Projecten op dit terrein worden dan ook door hem voorbereid, daar is hij als het ware specialist in. Een andere mannelijke collega heeft veel kennis van ICT en heeft bijvoorbeeld onze taakkaarten gedigitaliseerd. Maar we werken bijvoorbeeld ook met een atelier dat juist weer door een aantal dames binnen onze school wordt geleid. Daar vinden alle creatieve activiteiten plaats en daar hebben vrouwen vaker meer affiniteit mee. De mannen liften hier dan weer met de vrouwen mee. Dit werkt erg goed.’ Buitenschoolse activiteiten & binding met de opleiding In meerdere interviews kwam naar voren dat mannen in de buitenschoolse en persoonsvormende activiteiten vaker beter vertegenwoordigd zijn dan de vrouwen uit de opleiding. Jongens geven zich bijvoorbeeld sneller op als begeleider van het eerstejaarskamp of voor het organiseren van een feest op de opleiding. De respondenten vinden dit belangrijk omdat hiermee de binding met de opleiding groeit. Bovendien zien ze deze binding als succesfactor voor het voltooien van de opleiding. De affiniteit met dergelijke activiteiten heeft soms ook een bijeffect. Zo gaf één respondent aan dat het ook wel eens voorkomt dat een mannelijke student dergelijke activiteiten zo leuk vindt dat hij besluit om een opleiding in die richting te gaan volgen. Een goede binding met de groep waar men in zit, leidt meestal ook tot een goede binding met de opleiding. Meerdere pabo’s plaatsen mede om deze reden jongens zoveel mogelijk bij elkaar in een groep. Een andere succesfactor is dat de jongens zich thuis moeten voelen op de opleiding. Meermaals genoemd is het belang van een tafelvoetbalspel of een tafeltennistafel in het gebouw. Dergelijke vrij eenvoudige initiatieven zorgen ervoor dat jongens hun energie kwijt kunnen, elkaar ontmoeten en dat ze bijvoorbeeld ook na de lessen nog even op de opleiding blijven hangen.
Paboys in de praktijk
20
4.3 Ideeën voor nieuwe initiatieven Naast de bestaande initiatieven is ook gevraagd naar nieuwe ideeën om meer mannen met succes en plezier de opleiding en stage te laten doorlopen. Er zijn suggesties gedaan die landelijk, bijvoorbeeld door het Ministerie van OCW opgepakt kunnen worden, voorbeelden zijn: • • •
• •
• • •
Een maatschappelijke discussie op gang brengen over het belang van mannen voor de klas. Een visie ontwikkelen over de toekomst van scholen in het primair onderwijs en de rol van de docent hierin. Meer aandacht geven aan de kwaliteit van het docentschap en minder - zoals de overheid nu doet - inzetten op de kwantiteit. De boodschap ‘er moeten X meer mannen voor de klas komen’ bagatelliseert en degradeert de vrouwen die voor de klas staan, daar schieten we niets mee op. Maak duidelijk waarom goede docenten in het primair onderwijs van essentiële waarde zijn voor de maatschappij. De factor ‘lol’ weer terugbrengen in het beroep. Nu draait alles om het moeten en is er te weinig ruimte voor plezier in het vak. Een imagocampagne starten, waarmee een andere groep jongens wordt aangesproken om zodoende nieuwe instroom te genereren. ‘De pabo trekt een bepaalde groep en die gedijt ook best goed, maar de blik moet breder. Nu nog best veel instroom van mannen voor wie de pabo een tweede keuze is. Deze zij-instromers zijn vaak wat ouder en erg gemotiveerd om docent te worden. Die zouden we eerder moeten zien te bereiken.’ Laten zien dat er veel ruimte is voor mannelijke docenten op de arbeidsmarkt. De loopbaanmogelijkheden in kaart brengen. De salariëring verhogen.
Andere ideeën die pabo’s zelf of gezamenlijk met stagescholen kunnen oppakken zijn: •
• • •
•
(Beter) benutten van de maatschappelijke stage. Stagescholen zouden vaker een maatschappelijke stage kunnen aanbieden zodat leerlingen uit het voortgezet onderwijs kennismaken met beroep van leerkracht. De pabo zou de stageschool kunnen ondersteunen door hier een lespakket voor te ontwikkelen. Laat een bus rijden langs de scholen voor het voortgezet onderwijs in de regio, neem de geïnteresseerde jongens mee en biedt ze op de pabo een interessant programma aan. Meer gezamenlijk – als pabo en stagescholen – naar buiten treden, bijvoorbeeld door gezamenlijk een open dag te organiseren. Eén van de pabo’s heeft een ‘maatjesproject’ voor allochtone studenten. Een ouderejaars wordt hierbij gekoppeld aan een eerstejaars student. De deelnemers aan dit project hebben zelf voorgesteld om het project ook op te zetten voor de jongens in de opleiding. Mannen die afstuderen aan de pabo een baangarantie geven.
In meer algemene zin is aangegeven, dat als pabo’s met dit onderwerp aan de slag gaan het belangrijk is dat er voldoende tijd en geld wordt vrijgemaakt. Het is bijvoorbeeld van belang dat er een duidelijke kartrekker is, die er voor zorgt dat het onderwerp op de agenda blijft staan. Verder moeten de initiaven gemonitord en geëvalueerd worden, zodat duidelijk is wat het rendement is. Tot slot is het van belang dat de succesvolle initiatieven worden ingebed in het curriculum.
Paboys in de praktijk
21
5
Conclusie en aanbevelingen
Het doel van het onderzoek was in kaart te brengen welke succesvolle initiatieven pabo’s ondernemen om (meer) mannen met meer plezier en succes stage te laten lopen, zodat andere pabo’s hiervan kunnen leren. We kunnen concluderen dat pabo’s tal van initiatieven ondernemen rondom de stage. Ook worden er andere initiatieven ondernomen om het aandeel mannen in de instroom te verhogen en in de uitval te verlagen. De vraag of de initiatieven succesvol zijn, laat zich moeilijker beantwoorden. De initiatieven worden – aldus de ondervraagde pabo’s wel gewaardeerd door de mannelijke studenten- maar er zijn weinig ‘harde’ effecten gemeten. Er is meestal geen toename zichtbaar van het aantal mannen dat instroomt of een afname van het aantal mannen dat uitstroomt gedurende de opleiding. Als de instroom van mannen wel is toegenomen of de uitval is afgenomen, dan is dit niet toe te schrijven aan de genomen initiatieven. De initiatieven uit het project Paboys hebben voor de pabo’s hun meerwaarde bewezen en zijn ingebed. De initiatieven zijn vrijwel allemaal opgenomen in het beleid van de pabo en/of zijn onderdeel geworden van de opleiding. De knelpunten met betrekking tot de jongens in de opleiding zijn echter nog niet opgelost. Er zijn – afgezien van een aantal uitzonderingen – weinig nieuwe projecten opgestart. De initiatieven die ondernomen worden zijn divers. Tussen de aanpakken is wel een onderscheid te maken tussen pabo’s die inzetten op een specifiek doelgroepenbeleid en pabo’s die een adaptieve benadering voorstaan. De eerste groep pleit voor specifieke maatregelen voor jongens in de opleiding, de tweede groep staat een adaptieve benadering voor waarin rekening wordt gehouden met de verschillen tussen studenten, zoals de verschillen tussen jongens en meisjes. De meerderheid van de onderzochte stagescholen vindt het moeilijk om duidelijke verschillen tussen jongens- en meisjes stagiairs aan te geven en ervaren weinig knelpunten. Stagescholen die in het verleden meer mannelijke stagiairs hebben gehad en/of meer mannen in hun team hebben, zien meestal wel verschillen en anticiperen hier ook op. De initiatieven die de pabo’s inzetten om de stages te verbeteren zijn op de stagescholen bekend en worden gewaardeerd. De stagescholen zijn tevreden over de aansluiting tussen de theorie en praktijk, wel hebben ze vaak behoefte aan meer kennisuitwisseling met de pabo over het begeleiden van (mannelijke) stagiairs. Andere initiatieven bijvoorbeeld gericht op het verhogen van de instroom of op het verbeteren van de opleiding zelf, zijn meestal niet bekend op de stagescholen. Op basis van dit onderzoek doen we de volgende aanbevelingen: 1. Blijf kennisuitwisseling tussen de pabo’s stimuleren. De initiatieven die de pabo’s destijds zelf hebben ondernomen in het Paboys-project zijn inmiddels structureel ingebed in de organisatie. Het is opvallend dat pabo’s sinds de afronding van het Paboysproject nauwelijks meer informatie met elkaar uitwisselen over dit onderwerp. Om ervoor te zorgen dat de pabo’s van elkaar kunnen leren en elkaar inspireren en stimuleren om nieuwe initiatieven te ondernemen rondom dit onderwerp is kennisuitwisseling van belang. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door het opzetten van een kenniskring rondom dit thema. 2. Verspreid de kennis die er bij de pabo’s is onder de stagescholen. Binnen de pabo’s is er veel kennis opgebouwd over de specifieke kenmerken en behoeften van mannelijke studenten. Stagescholen hebben deze kennis veelal nog niet of in mindere mate. De pabo’s zouden hun kennis kunnen delen met de stagescholen en hen (meer) kunnen ondersteunen in de begeleiding van mannelijke stagiairs. Dit zou landelijke gecoördineerd kunnen worden, zodat niet elke pabo opnieuw het wiel hoeft uit te vinden als het gaat om het onder woorden brengen en verspreiden van deze kennis. 3. Maak het beroep (weer) aantrekkelijk De respondenten hebben in de interviews meerdere aanbevelingen voor landelijke initiatieven gedaan om meer mannen aan te trekken voor het beroep. Voorbeelden zijn het op gang brengen van een maatschappelijke discussie, het opzetten en uitvoeren van een imagocampagne en het in kaart brengen van de loopbaanmogelijkheden in het primair onderwijs.
Paboys in de praktijk
22
4. Monitor nieuwe initiatieven Opvallend is dat alle pabo’s aangeven, dat de maatregelen die ze hebben genomen niet structureel worden geëvalueerd. Om toch inzichtelijk te krijgen welke initiatieven daadwerkelijk effect hebben is het aan te bevelen voor nieuwe initiatieven direct een plan van aanpak voor de monitoring en evaluatie op te stellen.
Paboys in de praktijk
23
Postbus 556 2501 CN Den Haag
F 070 345 75 28 Lange Voorhout 13 2514 EA Den Haag E
[email protected] I www.onderwijsarbeidsmarkt.nl
PU B L I C AT I E R E E K S
T 070 376 57 70