1.:
Belanghebbende,
z tekent hierbij beroep aan tegen het bovenvermeld arrest van het Gerechtshof Amsterdam (productie 1), de uitspraak in bezwaar van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier te Alkmaar en de daaraan ten grondslag liggende belastingverordeningen.
P
2,
Belanghebbende kiest in deze woonplaats ten kantore van" 9BSSUSSSBÊSÊ '\ H H I ^ ^ H H H H H B É e n machtigt hem in en buiten rechte te vertegenwoordigen, (productie 2). Belanghebbende opteert voor een schriftelijke behandeling in twee ronden en verzoekt u hierbij in de komende procedure een Conclusie van Repliek te mogen indienen. Belanghebbende heeft geen behoefte aan een mondelinge behandeling.
4.:
Belanghebbende is eigenaar van onbebouwde graslanden, gelegen in de droogmakerij 'WÊÊÊBfBBBÊÊÊBÊ^'tot 1 i a n u a ï i 2003 behorende tot het Waterschap de Waterlanden, na 1 januari 2003 behorende tot het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwarticr. De landerijen omvatten 10.56.80 hectares en zijn op 14 mei 2001 aangekocht voor een bedrag van f 566.000,00 ( € 256.839,60). Per hectare geeft dit een waarde van € 24.303,52.
5.:
Belanghebbende stelt dat de uitspraken van het. Gerechtshof, het Hoogheemraadschap en de achterliggende belastingverordeningen in strijd met de wet zijn, specifiek de artikelen 119 en 120 van de Waterschapswet, en met de
a
Pagina L van 11
algemene beginselen van behoorlijk bestuur, specifiek de beginselen van rechtszekerheid en gelijkheid en het verbod op willekeur. 6.:
Tot 2004 heeft het Hoogheemraadschap de kostentoedeling, zoals bepaald in art.l 19 van de Waterschapswet, gebaseerd op het belang dat belastingplichtigen hadden bij het waterstaatskundige voorzieningenniveau, zoals uitgewerkt via de Methode Oldambt. Met ingang van 2004 heeft het Hoogheemraadschap gekozen voor een kostentoedeling volgens art 119 WsW gebaseerd op het economisch belang, uitgewerkt via de Methode Delfland. Daartoe wordt de volgende motivatie aangevoerd: Toelichting Kostentoedelingsverordening 2004, blz. 6.: Een belangrijk nadeel van de tot nu gehanteerde methodiek van kostentoedeling is dat deze ingewikkeld is en leidt tot een ondoorzichtige wijze van kostentoerekening. Daarnaast beantwoordt het systeem van sterk van elkaar onderscheiden categorieën van belanghebbenden en daaraan toe te rekenen kosten niet meer aan de eisen van het moderne waterbeheer. Anders dan vroeger ligt de nadruk bij het moderne waterbeheer niet meer op de situatie in het landelijk gebied (de polder). Tegenwoordig overstijgt het belang van het waterbeheer de polder. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn in toenemende mate gebaseerd op het stedelijk gebied. Het waterbeheer heeft daarbij een ondersteunende functie en dient te passen in een scala van ontwikkelingen en belangen op ander gebied. Toerekening van kosten van waterbeheer aan specifieke deelgebieden of aan specifieke categorieën belanghebbenden is daardoor steeds moeilijker. Toelichting Kostentoedelingsverordening 2004, blz. 7.: Het overgaan op de methode Delfland betekent dat de kostentoedeling aan gebouwd en ongebouwd voortaan alleen nog gebaseerd is op de beschermde waarde, en niet langer op de veroorzaking van kosten, zoals bij de methode Oldambt het geval was.
Deze teksten zijn nog eens letterlijk herhaald in het verweerschrift van het Hoogheemraadschap waarbij geen nieuwe standpunten in het geding zijn gebracht. Concluderend ten aanzien van dit punt kan gesteld worden dat het Hoogheemraadschap met ingang van 2004 kiest voor het economisch belang in de vorm van de economische waarde van het onroerend goed als uitgangspunt voor de kostentoedeling, waarbij de kostenveroorzaking als uitgangspunt wordt verlaten. Ondergetekende kan zich in een dergelijk uitgangspunt vinden en deze staat dan ook niet ter discussie. ft
7.:
De globale kostentoedeling tussen de categorieën gebouwd en ongebouwd vindt plaats op basis van art 119, WsW. Deze globale kostentoedeling zou op het niveau van de individuele belastingplichtige tot eventuele onrechtvaardigheden kunnen leiden zodat de wetgever heeft gemeend om in art. 120 WsW de mogelijkheid tot differentiatie/classificatie te moeten bieden. De artikelen 119 en 120 WsW moeten dan ook als een eenheid worden beschouwd. Daarover wordt onder andere gesteld: Memorie van Antwoord Kamerstuk 19.995 - 6, blz. 65: Het instellen van omslagklassen - en de indeling daarin van gebieden - heeft tot doel een nadere nuancering aan te brengen in het individuele belang van een omslagplichtige bij de waterschapstaak binnen de categorie. Hof 's-Gravenhage, Derde Meerv.beiastingk., 22 april 1998 Op grond van het overwogene ... moet het naar 's Hofs oordeel ervoor worden gehouden, nu niet anders is gebleken, dat belanghebbende ten opzichte van andere omslagplichtigen binnen de categorie van de ongebouwde onroerende zaken onevenredig nadelig door de onderhavige omslagheffing wordt getroffen. Teneinde dit te voorkomen was het waterschap naar 's Hofs oordeel gehouden in zoverre een verdere verfijning in het omslagstelsel aan te brengen, waartoe artikel 120, vijfde lid (nu vernummerd tot zevende lid), van de Waterschapswet bij uitstek de mogelijkheid biedt.
iieina 2 van. 11
Advocaat-Generaal Ilsink formuleert het in zijn Conclusie behorende bij de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juni 2003 als volgt: Hoge Raad 13 juni 2003 (Nr. 36 176) BNB 2003 294 Om te beoordelen of tot het instellen van omslagklassen overgegaan moet worden, dient te worden bezien hoe groot de verschillen zijn tussen de kostenbedragen van de aspirant-omslagklassen en het gemiddelde kostenbedrag. Als het kostenbedrag van één van de aspirant omslagklassen meer dan 50% afwijkt van het gemiddelde kostenbedrag, betekent dit dat bij een gelijke omslag per hectare voor die aspirantomslagklasse onevenredig voor- of nadeel zou ontstaan. Die aspirant-omslagklasse betaalt dan immers meer dan 50% 'te veel' of 'te weinig'. In dat geval moet het waterschap dus overgaan tot het instellen van omslagklassen.
Het gemiddeld kostenbedrag, zoals hier genoemd, wordt per categorie bepaald bij de kostentoedeling op basis van art. 119 WsW. De omslagklassen en aspirantomslagklassen zijn gebaseerd op art. 120 WsW. Ten aanzien van dit punt kan geconcludeerd worden dat beide partijen het eens zijn over het uitgangspunt dat de artikelen 119 en 120 van de Waterschapswet één onlosmakelijk geheel vormen. 8.:
De artikelen 119 en 120 van de Waterschapswet spreken beide over het begrip Tiet belang': Artikel 119 Waterschapswet: (...) de aard en de omvang van het belang of de belangen van de onderscheidene categorieën van belanghebbenden bij de behartiging van de taken waarmee het waterschap is belast. Artikel 120, lid 7 Waterschapswet: (...) tot een verschil in belang van meer dan 50 % of minder dan 25 % wordt dat verschil aangemerkt als onevenredig, onderscheidenlijk niet onevenredig.
Om te komen tot een consistente toepassing van de wet en om te handelen in overeenstemming met de algemene rechtsbeginselen, waaronder het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op willekeur, zal in beide gevallen het begrip 'belang' op een gelijke wijze geïnterpreteerd dienen te worden. Tot 2003 is de Methode Oldambt in de praktijk en in de jurisprudentie breed toegepast en ook breed aanvaard. Binnen deze methode staat het belang bij de waterstaatskundige voorzieningen centraal. De kostentoedeling op basis van art. 119 WsW was daarbij gebaseerd op het belang bij de waterstaatskundige voorzieningen, terwijl ook de omslagklassen op basis van art.120 WsW gebaseerd waren op het belang bij de waterstaatskundige voorzieningen. Nu het Hoogheemraadschap in 2004 heeft gekozen voor de economische waarde als uitgangspunt voor de kostentoedeling, is het ook consistent en consequent als de economische waarde het uitgangspunt is bij de beslissing tot instelling van omslagklassen. 9.:
Het Hoogheemraadschap stelt in zijn verweerschrift: Verweerschrift Hoogheemraadschap blz 6.: Aan het instellen van omslagklassen heeft de wetgever echter enkele voorwarden verbonden. a.: Het moet gaan om verschillen in hoedanigheid en ligging. b.: Het verschil moet leiden tot onevenredig voor- of nadeel.
Pnginii 3 van 11
Belanghebbende kan zich niet vinden in deze samenvatting van de bestaande wetgeving en acht deze in strijd met de wetstekst. Het Hoogheemraadschap legt onder de punten a. en b. een relatie tussen de eventuele verschillen in hoedanigheid en ligging enerzijds en anderzijds het verschil dat moet leiden tot onevenredig vooren nadeel. Daarmee wordt de indruk gewekt dat de verschillen in hoedanigheid en ligging moeten leiden tot onevenredig voor- en nadeel. Een dergelijke indruk in niet in overeenstemming met de wetstekst. Artikel 120, lid 7 WsW spreekt ervan dat een verschil in belang van meer dan 50 procent of minder dan 25 procent wordt aangemerkt als een onevenredig, onderscheidenlijk niet onevenredig voor- of nadeel. Nu het Hoogheemraadschap ervoor heeft gekozen voor het belang uit te gaan van het economisch belang, vorm gegeven met de methode Delfland en geconcretiseerd in de economische waarde van de onroerende zaken, zal het economisch belang, cq. verschillen in het economisch belang de basis moeten vormen voor de beslissing tot het instellen van omslagkkssen. 10.:
Het 'Rapport inzake de omslagklassen' van de Unie van Waterschappen van april 1994 stelt: Rapport inzake de omslagklassen Unie van Waterschappen, blz. 25/26: Zoals hiervoor in paragraaf 2.2 is aangegeven, werden er tot dusver uiteenlopende, vaak nogal vage, uitgangspunten gehanteerd voor de indeling van onroerende zaken in omslagklassen. De Waterschapswet gaat er in artikel 120, vijfde lid (nu vernummerd naar zevende lid) vanuit dat zo'n indeling gebaseerd moet zijn op verschillen in hoedanigheid of ligging.
Geconcludeerd kan worden dat de verschillen in hoedanigheid en ligging de basis vormen voor de indeling van onroerende zaken in omslagklassen of aspirantomslagklassen. De beslissing om omslagklassen in te stellen zal echter genomen moeten worden op basis van verschillen in belang en nadrukkelijk niet op basis van verschillen in hoedanigheid of ligging. Zie ook de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 13 juni 2003 zoals vermeld onder punt 7. 11.:
Het Hof stelt in zijn arrest onder punt 5.4 en 5.5: Arrest Hof Amsterdam P04/03611, punt 5.4 HHNK heeft op basis van artikel 120, zevende lid, Waterschapswet de mogelijkheid dan wel de verplichting, verschillen in hoedanigheid of ligging tot uitdrukking te laten komen in de heffingsmaatstaf oppervlakte en waarde, dit ter voorkoming van onevenredig voorof nadeel.
6t
Arrest Hof Amsterdam P04/03611, punt 5.5 Verweerder heeft niet betwist dat de waarde per hectare van gronden in ' ^ m j j j a a n z i e n l i j k afwijkt van de gemiddelde waarde van ongebouwde onroerende zaken in het gebied van HHNK. Dit brengt echter niet mee dat HHNK de mogelijkheid (laat staan de verplichting) heeft op basis van waardeverschillen een omslagklassenverordening vast te stellen en daarbij de heffingmaatstaf nader te bepalen. Die mogelijkheid bestaat alleen als er sprake is van een afwijkende fysieke gesteldheid in waterstaatskundige hoedanigheid of ligging.
Belanghebbende bestrijdt dit standpunt van het Hof. Verschillen in hoedanigheid of ligging vormen de basis voor de indeling in aspirant-omslagklassen. De verschillen in (economisch) belang zijn de basis voor de beslissing omslagklassen in te delen. Onbetwist is het standpunt van belanghebbende dat de economische waarde van de onroerende zaken van belanghebbende aanzienlijk afwijkt van het gemiddeld economisch belang waarvoor belanghebbende wordt aangeslagen.
Pagina 4 van 11
Belanghebbende wordt aangeslagen op basis van een economisch belang van € 127.079,00, terwijl de werkelijke waarde van zijn onroerende zaken slechts € 24.303,52 bedragen. De (economische) waarde wijkt 81 procent af van de gemiddelde economische waarde. Nu op basis van art 119 WsW het (gemiddeld) kostenbedrag wordt toegerekend op basis van de economische waarde, wijkt het economisch belang van belanghebbende 81 procent af van het gemiddeld kostenbedrag. Artikel 120, lid 7 WsW verplicht het Hoogheemraadschap dan ook tot classificatie en de instelling van ofnslagklassen. 12.:
Het Hof stelt in zijn arrest onder punt 5.4: Arrest Hof Amsterdam P04/03611, punt 5.4 Belanghebbende heeft evenmin de uitkomsten van het^MM^-rapport betwist op grond waarvan HHNK de conclusie heeft getrokken dat de kosten per hectare van de taakvervulling van HHNK in het gebied van QBES83SSB& met betrekking tot waterkwantiteitsbeheer niet lager zijn dan 50 % van de gemiddelde kosten voor alle ongebouwde onroerende zaken, maar daarentegen 114 % bedragen van het kostengemiddelde in het gebied van HHNK. Belanghebbende heeft ook niet onderbouwd dat de lagere agrarische kwaliteit van grond in ^ B l ^ H H i B o f het hogere inundatierisico tot een kostenreductie van die omvang leidt.
T> Q
Q
Behalve dat belanghebbende deze stellingname onjuist acht (zie punt 17), treft deze stellingname geen doel. Met ingang van 2004 heeft het Hoogheemraadschap het uitgangspunt van de kostenveroorzaking, en dus ook van de 'kosten per hectare'en 'kostenreductie' verlaten. Zie ook punt 6. Met ingang van 2004 hanteert het Hoogheemraadschap nog uitsluitend het economisch belang in de vorm van de economische waarde als uitgangspunt. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift, in het beroepschrift en ter zitting nadrukkelijk en niet bestreden aangegeven dat de economische waarde, cq. het economisch belang, zeer aanzienlijk afwijkt van het gemiddelde. Helaas is het Hof daarop in zijn overwegingen niet ingegaan. 13.:
De verschillen in hoedanigheid en ligging vormen de basis voor een eventuele indeling in (aspirant-) omslagklassen. De beslissing tot instelling van omslagklassen en de toepassing van de grenzen van 25 en 50 procent zoals genoemd in de Waterschapswet is echter gebaseerd op de verschillen in belang. Als basis voor de belastingverordeningen heeft het Hoogheemraadschap gekozen voor het economisch belang, de beschermde waarde, waarbij letterlijk wordt gesteld dat daarbij niet langer wordt gekeken naar de veroorzaking van kosten (Toelichting kostentoedelingsverordening blz. 7; zie ook punt 6). Bij de beslissing omslagklassen in te stellen verlaat het Hoogheemraadschap dit standpunjt echter weer. Door deze handelswijze hanteert het Hoogheemraadschap bij de toepassing van de artikelen 119 en 120 van de Waterschapswet twee verschillende uitgangspunten (economische waarde en kostenveroorzaking), terwijl beide wetsartikelen als één consistent geheel beschouwd moeten worden. Het Hoogheemraadschap probeert zijn standpunt te onderbouwen met enkele uitspraken van de Hoge Raad. Deze uitspraken van de Hoge Raad hebben alle betrekking op een casuïstiek van voor 2003. De betreffende arresten geven aan dat de beslissing om omslagklassen in te stellen genomen moet worden op basis van de kostenveroorzaking binnen de aspirant-omslagklassen. In al deze uitspraken is er echter ook sprake van een kostentoedeling op basis van kostenveroorzaking. Deze uitspraken van de Hoge Raad vormen dan ook een consistente lijn waarbij er een relatie is gelegd tussen kostentoedeling (artikel 119 WsW) en omslagklassen (art 120 Pagina 5 van 11
WsW), beide op basis van de kostenveroorzaking. Nu het Hoogheemraadschap heeft geko2en voor het economisch belang als uitgangspunt zijn deze arresten niet relevant en mist deze onderbouwing van het Hoogheemraadschap doel. 14.:
A o©4.
Het Hoogheemraadschap heeft binnen de bestaande kaders alle beleidsvrijheid tot de indeling in (aspirant-) omslagklassen. Wel lijkt het logisch als het Hoogheemraadschap daarbij aansluiting zoekt bij de eigen achterliggende stukken. Als basis voor de belastingverordeningen heeft flS|^0het Rapport Kostentoedeling naar economische waarde MJW|fl|||BlHllllMffilBHM!i van 26 mei 2003 (bijlage 6 bij het verweerschrift), verder te noemen het Rapport (ÜHP2003, in opdracht van het Hoogheemraadschap opgesteld. In dit rapport worden de volgende klassen gehanteerd. Rapport WÊÉÊ 2003: Agrarisch grondgebruik overig, bollengronden, duinen, water, autosnelwegen, hoofdwegen, regionale wegen, lokale wegen, overige wegen bebouwde kom, gedeeltelijk verharde wegen/onverhard, fietspaden, bouwpercelen en bos/natuur.
Belanghebbende wil in de onderstaande beschouwing (punt 15) aansluiten bij deze, door het Hoogheemraadschap zelf gebruikte indeling. 15.:
Bij de beslissing tot instelling van omslagklassen moet gekeken worden of de kostenbedragen van de aspirant-omslagklassen meer dan 50 procent afwijken van het gemiddelde kostenbedrag. Bij de kostentoedeling wordt het totale kostenbedrag naar evenredigheid verdeeld over de categorieën gebouwd en ongebouwd op basis van de totale economische waarde. Binnen de categorie gebouwd wordt het totale kostenbedrag gebouwd naar evenredigheid over de individuele belastingbetalers verdeeld op basis van de individuele economische waarde (WOZ-waarde) van de afzonderlijke belastingbetaler. Bij wet is als heffingsmaatstaf voor het ongebouwd het aantal hectares vastgesteld (art. 120, lid 1 van de Waterschapswet). Om op basis van de economische waarde het gemiddelde kostenbedrag aan de categorie ongebouwd te kunnen toerekenen, heeft het Hoogheemraadschap in het Rapport '8HSP-2003 de gemiddelde economische waarde van één hectare ongebouwd bepaald. Daarbij is één hectare ongebouwd een gemiddelde economische waarde toegewezen van € 127.079,00 per hectare. De economische waarde per hectare verschilt echter in sterke mate per aspirantomslagklasse zoals door ^ Ü P in zijn rapport uit 2003 heeft aangegeven:
Categorie Agrarisch grondgebruik Bollengronden Duinen Water Autosnelwegen Hoofdwegen Regionale wegen Lokale wegen Overige wegen Onverharde wegen Fietspaden Bouwpercelen Gemiddelde
Waarde/ha in kEuro/ha
35,4 141,6 8,9 3,5
2.200,0 1.750,0 1.750,0 1.600,0 1.500,0 1.900,0 950,0 1.350,0 127,0
percentage van het gemiddelde 27,4 % 109,7 % 6,9% 2,7 % 1.704,4% 1.355,8% 1.355,8% 1.239,6% 1.162,1 % 1.472,0% 736,0 % 1.045,9%
afwijking van het gemiddelde 72,6 % 9,7 % 93,1 % 97,3 % 1.604,4 % 1.255,8% 1.255,8% 1.139,6% 1.062,1 % 1.372,0% 636,0 % 945,9 %
Pagina 6 van 11
De kostenbedragen worden naar evenredigheid omgeslagen over de verschillende economische waarden. De procentuele afwijking van de gemiddelde economische waarde komt daardoor overeen met de procentuele afwijking van de kostenbedragen per aspirantomslagklasse. Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat voor alle aspirantomslagklassen, met uitzondering van de bollengronden, de noodzaak bestaat tot instelling van omslagklassen. In de betreffende gevallen wordt het percentage van 50 procent, zoals gegeven in art 120, lid 7 WsW, ruimschoots overschreden, van 97,3 procent negatief tot 1.604,4 procent positief. Belanghebbende concludeert naar aanleiding van bovenstaande voldoende te hebben aangetoond dat voor de aspirant-omslagklassen waarbij ondergetekende betrokken is (agrarisch grondgebruik) een classificatie noodzakelijk is. Daarnaast kan gesteld worden dat binnen deze aspirant-omslagklasse nog verdere verschillen bestaan. Zo wijkt de waarde van de agrarische gronden (€ 24.303,52) van belanghebbende in sterke mate af van de gemiddelde waarde van de categorie Agrarisch grondgebruik (€35.400,00). Het is aan het Hoogheemraadschap te komen tot een systeem van omslagklassen die in overeenstemming is met de wet en de algemene rechtsbeginselen.
« *•'
16.:
Bij de kostentoedeling wordt het totale kostenbedrag naar evenredigheid verdeeld over de categorieën gebouwd en ongebouwd op basis van de totale economische waarde per categorie. Binnen de categorie gebouwd wordt vervolgens het totale kostenbedrag gebouwd naar evenredigheid omgeslagen over de individuele belastingbetalers gebouwd op basis van de economische waarde van gebouwde onroerende zaken van de betreffende belastingbetaler. Daardoor ontstaat er bij de categorie gebouwd een directe relatie tussen de aanslag waterschapsbelastingen en de individuele economische waarde van de eigendommen van de betrokken belastingbetaler. Binnen de categorie ongebouwd wordt het totale kostenbedrag ongebouwd naar evenredigheid omgeslagen over de individuele belastingbetalers ongebouwd op basis van het aantal hectares van de betreffende belastingbetaler. De economische waarde van de ongebouwde onroerende zaken per hectare varieert van € 3.500,00 tot € 2.200.000,00, met een gemiddelde van€ 127.079,00 (zie ook punt 15). ,. \ Binnen de categorie ongebouwd bestaat er dan ook GEEN directe relatie tussen de aanslag waterschapsbelastingen en de individuele economische waarde van de eigendommen van de betrokken belastingbetaler. Er bestaat slechts een relatie tussen de aanslag en het aantal hectares. Ondergetekende concludeert op basis van bovenstaande dat beide categorieën belastingbetalers op ongelijke wijze worden aangeslagen. Door deze rechtsongelijkheid wordt gehandeld in strijd met de algemene rechtsbeginselen.
17.:
Primair heeft belanghebbende altijd gesteld dat classificatie op basis van artikel 120, lid 7 WsW noodzakelijk is omdat de verschillen in belang, cq. de verschillen in economisch belang/waarde, meer dan 50 procent afwijken van de gemiddeld economisch belang/waarde. Secundair heeft belanghebbende ter zitting gesteld dat men, ook als men de kostenveroorzaking en waterstaatskundige aspecten als basis voor de instelling van omslagklassen hanteert, op basis van artikel 120, lid 7 WsW dient over te gaan op de instelling van omslagklassen. Pleitnota belanghebbende, punt 9.: In 1 999 heeft SHSHS&voor het waterschap de Waterlanden een kostentoedelingsonderzoek verricht en daaruit bleek dat de verschillen tussen
Pagina 7 van 11
verschillende categorieën belanghebbenden groter was dan de wettelijk bepaalde 50 procent. Het waterschap de Waterlanden heeft dan ook altijd gedifferentieerd geheven met omslagklassen van 100 en 50 procent. In de omslagklasse 50 procent vielen onder
S Tu
V \J
ST~M
v™
andere de gebieden H U B , VHBHV( c ' ee ' s )'^BW/fl|HHH^/VIBB
en
0 J S H H H & . In 2003 heeft het nieuwe Hoogheemraadschap een omslagklasse van 50 procent gehanteerd voor de gebieden HHBH&, M H f l f c ( d e e l s ) , | H l | p , f m i B flV en ( H H I I & ' mede gebaseerd op het WBEBBft rapport van 1999. Zelfs als er bij de keuze voor een eventuele classificatie wordt uitgegaan van waterstaatskundige voorzieningen, heel inconsequent, dat wel, dan nog zijn er voldoende redenen en rapporten aan te dragen om tot differentiatie over te gaan.
Belanghebbende heeft daarmee nadrukkelijk aangegeven een andere visie op dit terrein te hebben dan het Hoogheemraadschap, onder andere zoals neergelegd in het JKJ^-rapport 2002. Tevens is ter zitting gesteld:
B
Pleitnota belanghebbende, punt 9.: Helaas is deze materie, in casu de uitwerking van de methode Oldambt, zo ingewikkeld dat ik geen tijd heb gehad, gelet de korte periode van voorbereiding, dit punt verder uit te werken. Indien uw Hof toch voor deze lijn kiest, zou ik het op prijs stellen daartoe alsnog in de gelegenheid te worden gesteld.
En los van de pleitnota: Proces-verbaal zitting 30 juni 2005.: Op de vraag van het Hof of ik meer tijd nodig heb om de zaken goed te kunnen bepleiten, kan ik alleen maar antwoorden dat dat ter beoordeling aan het Hof ligt. Als de rapporten van SBBÊAeen belangrijke rol spelen bij de totstandkoming van de uitspraak, wil ik graag meer tijd hebben.
B
Bij de beoordeling van het geschil stelt het Hof: Arrest Hof Amsterdam P04/036T1, punt 5.4 Belanghebbende heeft evenmin de uitkomsten van het W M H - r a p p o r t betwist op grond waarvan HHNK de conclusie heeft getrokken dat de kosten per hectare van de taakvervulling van HHNK in het gebied van flBg|g|H||B^met betrekking tot waterkwantiteitsbeheer niet lager zijn dan 50 % van de gemiddelde kosten voor alle ongebouwde onroerende zaken, maar daarentegen 114 % bedragen van het kostengemiddelde in het gebied van HHNK.
E
a
Belanghebbende bestrijdt bovenstaand standpunt van het Hof. Belanghebbende meent voldoende kenbaar te hebben gemaakt bezwaren te hebben tegen de vermelde ÖH®-£apporten. Daarnaast heeft belanghebbende kenbaar gemaakt deze bezwaren, indien ter zake, in het geding in te willen brengen.
B 18.:
Belanghebbende wil, nu het Hof in belangrijke mate in zijn overwegingen refereert aan het .fiHBft-rapport 2002, alsnog een aantal bezwaren ten aanzien van het dl^fc-rapport 2002 naar voren brengen. Belanghebbende brengt in het geding het Rapport Kostentoedeling Waterschap de Waterlanden van IHMÉfc/W—^m^ffli van 29 april 1999, kenmerk BMJipililllS^HMlÉlÉlÉÉ^ verder te noemen het Rapport tSBSSi 1999. (productie 3).
19 :
In bovenvermeld Rapport MimfThi 1999 wordt op blz. 15 voor een viertal aspirantomslagklassen de gemiddelde kosten per hectare gegeven zoals berekend op basis van de Methode Oldambt. • klasse A (zeer geringe drooglegging) ƒ 650,00 • ldasse B (geringe drooglegging) 591,00 • ldasse C ( grote drooglegging) 1.704,00 • ldasse D ( zeer grote drooglegging) 1.224,00
B % B £
B B
-
Pagina 8 van 11
Op basis van bovenstaande gegevens heeft het Waterschap De Waterlanden voor 1999 (evenals in 1994) besloten tot de instelling van twee specifieke omslagklassen met een omslag 100 procent (grote tot zeer grote drooglegging) en 50 procent (zeer geringe en geringe drooglegging). Na de fusie zijn de verschillen qua waterhuishouding alleen maar groter geworden, •waardoor de noodzaak tot instelling van omslagklassen op basis van het de kostenveroorzaking ook groter is geworden. De bezittingen van belanghebbende, gelegen in4BSSSfiSB95& vallen in de Klasse B. Tot 2003 zijn deze gronden dan ook aangeslagen in de omslagklasse 50 procent. In het nieuwe waterschap zijn de onderlinge verschillen groter geworden. Belanghebbende meent dan ook voldoende te hebben aangegeven dat er redenen aanwezig zijn ook binnen het Hoogheemraadschap tot classificatie op basis van kostenveroorzaking over te gaan.
-
%
20.:
Het Rapport ^Sffl^2002 stelt dat er op basis van de gegevens zoals'gepresenteerd* in dit rapport er geen noodzaak is tot de instelling van omslagklassen omdat de ** verschillen in belang minder groot zijn dat de 50 procent zoals „-die wettelijk is voorgeschreven. *.
g
Rapport H ü g l 2002, blz. 3/4.: In de nieuwe situatie, na de fusie, wil het Hoogheemraadschap een eenvoudig omslagstelsel. Het bestuurlijk- en administratief voordeel van zo'n stelsel is evident: veel lagere kosten voor.de inning van belasting. •mHnBMÏÏ-rH'- gevraagd de spreiding van de kosten voor het waterbeheer en de spreiding van de tarieven in beeld te brengen. (...) Deze rapportage dient ter ondersteuning van de bestuurlijke besluitvorming over de instelling van omslagklassen.
s 6
e
B £
Belanghebbende constateert dat het S f i ^ & gelukt is in zijn Rapport Ü P l i t 2002 te voldoen aan de opdracht zoals in dit rapport geformuleerd. * Belanghebbende constateert tevens dat het Rapport .É—BÉ 2002 op vele punten afwijkt van de Methode Oldambt en dat daarmee een onjuist beeld wordt gecreëerd ten aanzien van de kostenveroorzaking. fflUWlHIt geeft in zijn Rapport HP™8! 2002 een methodiek die gebaseerd is de gegeven opdracht. ÉBBËÜ motiveert dat als volgt: ..
Rapport ^ ^ & 2 0 0 2 , blz. 8.: Het uitvoeren van een volledig kostentoedelingsonderzoek volgens de methode Oldambt is, zoals eerder geconstateerd, een uitgebreid en kostbaar onderzoek. In het kader van de fusie is overeengekomen dat het kostentoedelingsonderzoek en de daaruit voortvloeiend omslagklassenonderzoek op vereenvoudigde wijze kan plaatsvinden. : (..:•) Ér is aangenomen dat deze vereenvoudigingen geen wezenlijke invloed uitoefenen op de uitkomsten van het onderzoek. •r
o
'
Belanghebbende bestrijdt deze aanname van MBH& I n de rapportage wordt geregeld gebruik gemaakt van gemiddelden. Daardoor worden onderlinge verschillen uitgevlakt, terwijl het juist dp bedoeling van de rapportage zou moeten zijn de onderlinge verschillen in kaart te brengen. Gelet de doelstelling van de rapportage, de ondersteuning van het besluit tot instelling van een vereenvoudigde lastenheffing en tot afwijzing van een systeem van classificatie, is een dergelijke handelswijze wel begrijpelijk. Zo hanteert de rapportage een eenheidsprijs grondaankoop van € 6,00 per vierkante meter, terwijl deze prijs per gebied sterk fluctueert (van € 0,89 voor natuurterreinen
Pagina 9 van 11
tot € 14,16 bollengtonden, een variatie van 1600 procent. Zie de tabel onder punt 15). De grondprijs maakt een zeer wezenlijk onderdeel uit van het totale kostenbedrag ( 40 tot 65 procent van de bedragen, zoals genoemd onder punt 19), zodat het werken met een gemiddelde leidt tot een onjuiste conclusie. Belanghebbende concludeert dat het Rapport JQSSS& 2002 een onjuist beeld geeft van de situatie en dat dit rapport niet in overeenstemming met de Methode Oldambt is opgesteld. De argumentatie van het Hoogheemraadschap dat op basis van het Rapport CSHBl 2002 gesteld kan worden dat de instelling van omslagklassen op basis van kostenveroorzaking, mist dan ook een correcte onderbouwing. Belanghebbende concludeert dat het Hoogheemraadschap de beslissing tot het niet instellen van omslagklassen op basis van het uitgangspunt van de kostenveroorzaking onvoldoende of onjuist gemotiveerd heeft. De betreffende belastingverordeningen dienen dan ook rechtskracht ontzegd te worden op basis van strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
„ ^ O
21.:
G\
Belanghebbende heeft bezwaren tegen de procesgang bij het Hof Amsterdam. Belanghebbende erkent dat de machtigingsregeling in de stukken van belanghebbende omslachtig is geformuleerd. Dat ontslaat het Hof echter niet van de verplichting een correcte procesadministratie bij te houden en eventueel gemaakte fouten te corrigeren. In de regio Zaanstreek/Waterland hebben 32 agrariërs bezwaar en beroep aangetekend tegen de waterschapslasten 2004 van het Hoogheemraadschap. Alle betrokkenen hebben geopteerd voor een gelijktijdige behandeling, terwijl ook het Hoogheemraadschap de voorkeur uitspreekt voor een gezamenlijke behandeling. Ten behoeve van de gezamenlijke behandeling treedt de Waterschapsvereniging op als coördinerende instantie en hebben alle betrokkenen, waaronder belanghebbende, woonplaats gekozen ten kantore van de Waterschapsvereniging
Na een pro forma beroepschrift heeft belanghebbende de bezwaren uitgewerkt in een formeel beroepschrift. Dit beroepschrift stelt:
Gx. _
r
i
6>s»TisrMtT *•
T>
Beroepschrift, punt 1 . : Ondergetekende opteert in het kader van een efficiënte procesvoering vooreen gelijktijdige behandeling van zijn beroepschrift met die van andere belanghebbenden, allen in deze woonplaats kiezende'ten kantore van de VVaterschapsvereniging S K per nrli-PC c p r r p t n r i t t — t^»>JMWHWffi«M&. fjgfeBBItttttHIBiSfïUa^^
Pn mnrhtir)* hij
deze het bestuur van de Waterschapsvereniging 8 B © n e m in deze procedure te vertegenwoordigen, zowel in geschrift als in persoon bij gemachtigde, aan te wijzen door het bestuur.
Belanghebbende mocht er dan ook op vertrouwen dat het Hof alle correspondentie zou richten aan de Waterschapsvereniging. Het Hof heeft verzuimd echter de Waterschapsvereniging als gemachtigde te informeren over de zitting op 30 juni 2005. Pas op 10 juni jl. is de Waterschapsvereniging door de belanghebbenden geïnformeerd over deze zitting. Gelet het complexe en nieuwe karakter van de huidige waterschapsbelastingen en de opzet van deze procedure is een goede voorbereiding noodzakelijk zodat de Waterschapsvereniging per fax op 14 juni jl. om uitstel hebben gevraagd. Bij schrijven d.d. 20 juni jl. kenmerk 04/03637 is dit uitstel afgewezen. Als argument daarbij wordt aangegeven dat de Waterschapsvereniging niet als gemachtigde wordt erkend omdat deze machtiging slechts is aangegeven "alleen in een bijlage". Die argumentatie en stellingname is feitelijk onjuist. De machtiging van de Waterschapsvereniging is aangegeven op pagina één onder randnummer één van het aanvullend beroepschrift en absoluut niet in een of andere bijlage. Pagina 10 van 11
Deze beslissing van het Hof tot afwijzing van een uitstel bevreemdt belanghebbende, mede gelet het besluit van het Hof de behandeling van het beroep van
belanghebbende, samen met het beroep van ^ m m ^ H H H H B S S B P bv, als •ï
richtinggevend in een meervoudige kamer te behandelen, waarna de overige dertig zaken in een enkelvoudige kamer afgedaan kunnen worden. Door deze aanpak heeft de behandeling van het beroep van belanghebbende extra gewicht gekregen, waarbij de rol van de Waterschapsvereniging l H | als vertegenwoordiger van alle 32 betrokkenen extra is versterkt. Desondanks heeft het Hof verzuimd de Waterschapsvereniging over de zitting te informeren.
fs
Door de weigering van het Hof uitstel te verlenen, terwijl verder geen mogelijkheden zijn geboden informatie en standpunten in te brengen, heeft belanghebbende onvoldoende mogelijkheden gehad bezwaren ten aanzien van een secundair punt, de noodzaak tot classificatie op basis van het uitgangspunt kostenveroorzaking en de onderbouwing door het Hoogheemraadschap van zijn besluitvorming daarvan, onder andere in het rapport 8 ^ ^ * 2 0 0 2 , in te brengen. Daardoor is belanghebbende in zijn belangen geschaad.
O
22.:
Belanghebbende meent voldoende aangetoond te hebben dat de bovenvermelde belastingverordeningen van het Hoogheemraadschap in casu van belanghebbende, in strijd zijn met de Waterschapswet en met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Belanghebbende verzoekt u de betreffende aanslagen en daaraan ten grondslag liggende verordeningen te vernietigen en het Hoogheemraadschap te verplichten de betreffende aanslagen en verordeningen aan te passen. Secundair verzoekt belanghebbende het Hoogheemraadschap te verplichten de aanslag waterschapsbelastingen 2004 Ongebouwd, aan ondergetekende terug te betalen, of eventueel te verminderen tot 19 procent van de oorspronkelijke aanslag. Ondergetekende behoudt zich het recht voor nadere bezwaren in te brengen en of bezwaren verder uit te werken.
Pagina 11 van 11