Overleven in een diensteneconomie wbs-enquête onder economen over verwachtingen voor de Nederlandse economie Nederlandse economen wijzen het grondstoffentekort en ons achteruitgaande onderwijs aan als de grootste bedreigingen voor de Nederlandse economie voor de komende decennia. Daarna volgen concurrentie uit het buitenland, de instabiliteit van de euro en onze wankelende huizenmarkt. Dat blijkt uit een enquête van de wbs. De economie vereist nieuwe vaardigheden. De druk op de laagopgeleiden neemt toe. annemarieke nierop
76
Wat verandert er de komende decennia in de manier waarop we ons geld verdienen? In een nummer over bestaanszekerheid is deze vraag natuurlijk relevant, hoe onzeker de toekomst ook is. Eind maart legde de Wiardi Beckman Stichting daarom aan economen verbonden aan de Nederlandse universiteiten een vragenlijst voor over hun verwachtingen voor de Nederlandse economie de komende twintig jaar, met name op het gebied van de arbeidsmarkt. Dit artikel geeft een samenvatting van de antwoorden op de vragenlijst met daarbij commentaar van Frank den Butter en Ben Dankbaar ¬ twee hoogleraren met sterk verschillende Over de auteur Annemarieke Nierop is eindredacteur van s&d s & d 5 / 6 | 20 11
visies op de Nederlandse economie die bereid waren de enquêteresultaten te duiden. Den Butter (Algemene Economie, vu Amsterdam) is een bekend pleitbezorger van Nederland als handelsland, Dankbaar (Innovatiemanagement, Radboud Universiteit Nijmegen) omschrijft zichzelf als een ‘industrieman’. Eén ding springt direct in het oog: de antwoorden die de geënquêteerden geven op de vraag wat volgens hen over twintig jaar de grootste bedreiging is voor de Nederlandse economie. Ruim een kwart noemt hier de structurele afname van grondstoffen en de klimaatverandering. De ondervraagde economen maken zich vooral grote zorgen om de stijgende prijzen van energiegrondstoffen en de gevolgen voor de wereldhandel, onder andere
Annemarieke Nierop Overleven in een diensteneconomie door een wereldwijde toename van onrust en oorlogen. Ook Den Butter noemt ‘geopolitieke conflicten, mede vanwege een tekort aan grondstoffen en fossiele brandstoffen’ als grootste bedreiging voor onze economie, samen met de klimaatverandering. ‘Het zal aanleiding zijn tot steeds meer territoriale conflicten. Veelal langs etnische en religieuze lijnen’, meent hij. Hij vreest voor een ‘opleving van de stammenstrijd in een hedendaags jasje’. Overigens ziet Den Butter in de zoektocht naar grondstoffen ook economische kansen voor Nederland, door onze kennis van baggeren en vooral van baggerapparatuur. Er zal namelijk steeds dieper op de zeebodem gezocht moeten worden naar grondstoffen. Ook om andere redenen dan grondstoffenschaarste meent Den Butter dat op een gegeven moment de grens aan economische groei bereikt is. ‘Ik heb de verwachting dat de welvaart nog toeneemt, maar dat wat met welvaart bedoeld wordt een andere invulling krijgt. Mensen willen niet alleen geld verdienen. Zelfs mensen die wel geld willen verdienen, doen dat niet alleen voor het geld.’ Doorgroeien op deze manier is eigenlijk niet denkbaar, bevestigt ook Dankbaar. ‘Dat kan de wereld niet hebben. En als er dan toch groei is,
dan zal dat in de eerste plaats zijn in die landen en voor die mensen die nog helemaal niets hebben.’ Hoewel hij moeite heeft zich voor te stellen dat op korte termijn echt een fundamenteel andere koers wordt gevaren, is hij ervan overtuigd dat de wal het schip zal keren. ‘Anders krijgen we de ene ramp na de andere.’ Ongeveer de helft van de ondervraagden verwacht dat de economische groei de komende decennia minder groot zal zijn dan de afgelopen twintig jaar; ruim een derde denkt dat de groei ongeveer even groot zal blijven. Dat roept vragen op: wat zal een scenario van gematigde groei betekenen? Wat zullen de gevolgen hiervan voor onze samenleving zijn? Wie zullen misschien welvaart moeten inleveren en is daar op een of andere manier sturend in op te treden? En hoe kunnen we het begrip welvaart anders, breder invullen dan in de zin van economische groei? Als we ons geluk niet kunnen ontlenen aan nog meer geld ¬ het verband tussen die twee is sowieso discutabel ¬ waaraan dan wel? veranderingen in de arbeidsmarkt Over de (verwachte) groei van de werkgelegenheid de komende decennia denken de geënquêteerden verdeeld. De groep die een grotere
Bedreigingen voor de Nederlandse economie
Percentage respondenten dat deze bedreiging de grootste noemt voor de Nederlandse economie over 20 jaar
Structurele afname fossiele grondstoffen / klimaatverandering
26%
Kwaliteit beroepsbevolking / achteruitgang onderwijs
20%
Concurrentie uit het buitenland (m.n. Azië)
12%
Instabiliteit financiële markten / euro
11%
Vergrijzing
13%
Onevenwichtig economisch beleid, te veel gericht op korte termijn / kwakkelend innovatiebeleid
7%
Instorting huizenmarkt
5%
Politieke instabiliteit
3%
Afnemende toleratie / immigratiebeleid
3%
s & d 5 / 6 | 20 11
77
van wa arde
bestaanszekerheid
Annemarieke Nierop Overleven in een diensteneconomie
78
werkgelegenheid verwacht (27%) is bijna even groot als de groep die een krimp voorziet (32%). De rest voorziet een even grote werkgelegenheid als de afgelopen twintig jaar. De arbeidsmarkt wordt flink opgeschud, zo is de algemene overtuiging. Toenemende internationalisering en toenemende vergrijzing zorgen ervoor dat productiewerk zich nog meer zal verplaatsen naar elders ¬ Azië vooral ¬ en dat (veel) meer banen in de zorg nodig zijn dan nu. De dienstensector zal verder groeien. Internationaal zal Nederland het moeten hebben van innovatie en ontwerp, en van handel, is de algemene verwachting. Dat veel van de geënquêteerden zich spiegelen aan Duitsland voor de industrie, en aan de vs en Finland in verband met het onderwijs, vindt Den Butter opmerkelijk. Nederland moet het van oudsher hebben van de handel, dat is nog steeds zo en zal zo blijven, is zijn stelling. En dat handelen hoeft zeker niet per se te gebeuren met producten die we hier zelf maken. ‘Neem de bloemenhandel. We maken steeds minder snijbloemen hier, maar die worden allemaal nog steeds via Aalsmeer verhandeld. Nederlanders gaan naar Kenia om daar rozen te produceren. En we gaan naar Polen om daar aardappelen voor de friet te verbouwen. We gaan naar China om daar gereedschappen te maken. Dat is allemaal handel. Bij handel gaat het om de organisatie van productie. Daar zijn Nederlanders goed in. En dat is geen eenvoudig werk. Daar is hoog-technologische kennis voor nodig.’ We gaan van productiebanen naar transactiebanen, verwacht Den Butter. Voor werknemers betekent het dat zij in elk geval iets anders moeten kunnen dan nu. Hij geeft twee voorbeelden. Een Chinees baggerschip is hier gebouwd en wordt te water gelaten. Maar wie moet het schip dopen? Volgens Nederlands gebruik is dat de vrouw van de opdrachtgever ¬ is dat gepast bij Chinezen? En wie de Chinese opdrachtgever is, is lastig te achterhalen. ‘Het beantwoorden van dit soort culturele vragen, dat zijn typische handelsvragen voor de maakindustrie’, s & d 5 / 6 | 20 11
denkt Den Butter. Tijdens de tewaterlating zelf spreekt hij met de trotse jongens die de railing op de boot maakten. ‘Maar dat zijn niet meer de banen voor de toekomst. De baan voor de toekomst bestaat uit onderhandelen. Misschien dat dat schip helemaal niet meer in Nederland gebouwd wordt, maar dat de baggerapparatuur hier ontwikkeld wordt. Maar wellicht dat deze jongens wel geschikt zijn om naar China te gaan en aan hun Chinese collega’s de kneepjes van het vak te leren.’ Kunnen de Chinezen niet na één generatie zelf de baggerapparatuur ontwikkelen? Natuurlijk, maar daar moet je niet bang voor zijn, denkt Den Butter. ‘Je moet wel steeds bedenken hoe de werkgelegenheid zal verschuiven en kennis hebben die verhandelbaar blijft. De typisch
Waar de industrie vroeger geasso cieerd werd met laagwaardige arbeid, is dat tegenwoordig het geval voor de dienstensector Nederlandse manier van organiseren met begrip voor culturele verschillen, dat zal wel blijven. We moeten zorgen dat we daarin beter blijven dan andere landen. De manier waarop Nederland hier nu al zijn geld mee verdient doet vermoeden dat we dat goed doen, hoe bot sommigen van ons ook zijn.’ Tweede voorbeeld van Den Butter: Nederland kan de ‘gas-hub’ voor Europa worden. ‘De arbeidskrachten die daarbij nodig zijn, dat zijn mensen die zorgen dat de contacten met bijvoorbeeld Qatar goed verlopen, technici die weten hoe je gas vloeibaar maakt ¬ al zou je de technische kant ook in kunnen kopen ¬ en vooral veel organisatiewerk, het handelen.’ Ben Dankbaar betrekt een andere stelling. Hij meent stellig dat er wel degelijk productiewerk in Nederland moet en zal blijven bestaan. Maar de werkgelegenheid hierin zal, denkt ook
Annemarieke Nierop Overleven in een diensteneconomie
hij, dalen. De ontwikkeling van technologieën in Nederland houden terwijl de daadwerkelijke productie naar elders is verplaatst kan volgens hem niet lang goed gaan. ‘Je hebt de productie nodig als ophanger voor allerlei kennisintensievere, hoogwaardiger activiteiten.’ Waar de industrie vroeger geassocieerd werd met laagwaardige arbeid, is dat tegenwoordig het geval voor de dienstensector. Daarom is de overgang naar een diensteneconomie een overgang naar een economie waar mensen minder zullen verdienen, voorspelt Dankbaar. ‘Alleen als we erin slagen daar hoogwaardige arbeid aan te koppelen, dan heb je kans dat we ons welvaartsniveau kunnen behouden. Maar als we alleen maar in de diensten zitten, dan worden we met wetenschappelijke opleiding z’n allen armer. We kunnen er niet internationaal mee concurreren.’ hbo-opleiding wie krijgen het zwaarder? mbo-opleiding Het is een bekend geluid. Nederland moet inzetten op kennis en innovatie om internatilagere opleiding onaal enigszins mee te kunnen blijven doen, is de overtuiging bij de overgrote meerderheid van de ondervraagde Laaggeschool0 economen. 10 20 30 den (minder dan mbo) krijgen het daardoor zwaarder op de arbeidsmarkt, denkt 63% van de
ondervraagden. De verwachtingen voor mbo’ers en hbo’ers ontlopen elkaar niet veel: 32% respectievelijk 31% van de ondervraagden denkt dat zij het zwaarder krijgen. Een kwart van de ondervraagden meent dat ook wetenschappelijk opgeleiden het moeilijker krijgen. Het is een misverstand dat er in een kenniseconomie minder plek is voor laaggeschoolden, reageert Ben Dankbaar. ‘In een kenniseconomie zijn alle werkenden kenniswerkers. Als je aan de lopende band werkt tegenwoordig, moet je ook al kenniswerker zijn. In die zin dat je ideeën ontwikkelt over het verbeteren van het proces. Ik denk dat we het verschil tussen hoog- en laagopgeleiden vaak enorm overdrijven. Voor een kenniseconomie zijn net als voor elke andere economie heel veel verschillende functies nodig. Het idee dat je die alleen maar op hoger opgeleiden kunt laten draaien, dat lijkt me uitzichtloos.’ Bovendien, voegt hij daar stellig aan toe: onze laagopgeleiden zijn relatief slim. ‘Mensen die hier, in deze samenleving functioneren, die hier een lagere beroepsopleiding hebben gedaan, zijn veel flexibeler, hebben veel meer ideeën, mensen80die in een 40zijn veel 50 creatiever 60 dan70 andere omgeving een lagere beroepsopleiding hebben gedaan. Ik denk dat je wat dat betreft
Wie krijgen het moeilijk op de arbeidsmarkt de komende twintig jaar? Werknemers met een … 79
wetenschappelijke opleiding hbo-opleiding mbo-opleiding lagere opleiding 0% s & d 5 / 6 | 20 11
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
van wa arde
bestaanszekerheid
Annemarieke Nierop Overleven in een diensteneconomie
Uit de enquête: wie krijgen het moeilijk op de arbeidsmarkt en waarom?
80
> ‘Een diensteneconomie heeft hoog en kwalitatief goed opgeleide mensen nodig dan wel werknemers voor uitvoerende activiteiten. De middencategorie met een mbo-opleiding heeft aan geen van deze uiteinden een toegevoegde waarde.’ > ‘Mensen met een lagere opleiding zullen altijd nodig zijn. Wel zullen ze bereid moeten zijn regelmatig van soort werk te veranderen. De werkzaamheden van mensen met een mbo-opleiding zullen weggeautomatiseerd worden door het verder ontwikkelen van geautomatiseerde informatiesystemen gebaseerd op kunstmatige intelligentie. De mensen met een hbo- en wetenschappelijke opleiding zijn juist degenen die dat soort systemen uitdenken en ontwikkelen.’ > ‘Moeilijker? Hoezo? De mensen met een lagere opleiding zullen nog lagere lonen krijgen. Probleem opgelost, behalve voor de mensen die van dat lage loon moeten leven.’ > ‘Steeds meer werk zal een hogere opleiding vragen, a) vanwege de technologische ontwikkeling en b) vanwege het feit dat een steeds hoger opgeleide bevolking geen genoegen meer zal nemen met ‘domme en inadequate antwoorden’ van een helpdesk- of de bankmedewerker, met crècheleidsters zonder veel pedagogische bagage, medewerkers in zorg zonder voldoende medische expertise et cetera. Kortom, de eisen zullen steeds hoger worden opgeschroefd en mensen met een lage of zelfs mbo-opleiding vallen dan al snel buiten de boot.’ > ‘De hoogopgeleiden weten meestal wel een plekje te bemachtigen. Ze zijn weerbaar, en hebben bewezen gedisciplineerd te kunnen werken. Als er een overaanbod van arbeid bestaat zal met name het laagopgeleide deel daar last van hebben, maar gezien de vergrijzing en beperkte immigratie zal er geen overaanbod zijn, tenzij de financiële instellingen de boel weer in het ongerede hebben gebracht. Er zitten nog heel wat niet-gedekte schulden in de markt en de instellingen zijn alweer bezig nieuwe te creëren.’ > ‘Werk zat. Maar iedereen moet wel bereid zijn tot concessies, van laag tot hoog.’ > ‘Veel kennisintensieve activiteiten zullen verschuiven richting Azië. Dat betekent dat wo’ers op hbo-plaatsen gaan zitten, tegen hbo-salarissen... Er vindt dan een algehele downgrading plaats. Nog net niet de tramconducteur met Delft op zak...’ > ‘De zeer laagopgeleiden kunnen vaak niet meekomen met de maatschappelijke ontwikkelingen. Werk van de mbo’ers zal nog wel meer geautomatiseerd worden, maar er zal er een grote behoefte aan blijven bestaan en dit kan lang niet altijd worden uitbesteed (loodgieters, dakbedekkers, verpleegsters).’ > ‘Wetenschappelijk opgeleiden zullen zeker aan de bak komen, aangezien ons wetenschappelijk onderwijs nog altijd relatief goed is (helaas niet meer behorende tot de top, zoals enkele jaren terug). Hbo’ers zullen mogelijk wel in de knel komen.’ > ‘Veel werk dat nu door een middelmatige academicus wordt gedaan wordt overbodig door internet. Bemiddeling, makelaardij, voorlichting.’ > ‘Een lagere opleiding in de zorg biedt betere kansen dan een hbo-opleiding in de sociaal pedagogische richting.’
veel meer uit de mensen kunt halen hier, en dus ook veel goedkoper kunt produceren dan wij vaak denken ¬ bijvoorbeeld door de automatisering slimmer te organiseren.’ s & d 5 / 6 | 20 11
Ook Den Butter vindt het onzin te denken dat er straks nauwelijks nog laaggeschoolde arbeid zou zijn. ‘Niet voor niets dat die tuinders nu zo klagen dat ze geen Roemenen meer mo-
Annemarieke Nierop Overleven in een diensteneconomie gen inhuren. Bovendien zijn in de toekomst veel banen nodig in de zorg voor en het vermaak van ouderen ¬ de vergrijzingsindustrie.’ In plaats van het steeds over een bepaald niveau te hebben, zou je veel beter na moeten denken over het soort banen dat straks nodig is, adviseert hij. ‘Misschien hoef je er niet eens zo hoog voor opgeleid te zijn om te weten hoe je in China moet rondlopen, het is alleen een ander soort opleiding dat je daarvoor nodig hebt.’ Hetzelfde geldt volgens hem voor de hoger opgeleiden. ‘Het is de vraag of de nerds de mensen zijn die Nederland nodig heeft.’ Samenwerken, dingen uitleggen wordt ook voor de academicus steeds belangrijker. ‘Voor een Nederlands ingenieur is materiaalkennis en technisch vernuft niet voldoende, hij of zij moet ook goed naar de klant en de markt luisteren.’ Niet alleen voor lager opgeleiden, maar ook voor hoger opgeleiden is het daarom nodig na te denken over wat de toekomst voor Nederland brengt. De verschuiving van banen voor laagopgeleiden van de industrie en productie (typische mannenbanen) naar de zorg (vaak vrouwenwerk) levert ogenschijnlijk een overschot aan laagopgeleide mannen en een tekort aan laagopgeleide vrouwen op de arbeidsmarkt op. Dankbaar gelooft daar echter niet in. ‘Nu al zijn er veel meer mannelijke verplegers dan vroeger. Toen de mijnen sloten was het ook niet zo dat de mijnwerkers in de autofabriek gingen werken, dat waren de kinderen van de mijnwerkers. En de kinderen van de mensen die in de autofabriek werkten, gaan misschien bij McDonald’s werken, of in de zorg. Dat kunnen ook mannen zijn. Sterker nog: je hebt goede kans dat vrouwen verdrongen worden als er elders geen werkgelegenheid is.’ Stel dat laagopgeleiden in de verdrukking komen op de arbeidsmarkt door de manier waarop deze zich ontwikkelt, kan de overheid deze laagopgeleiden dan op een of andere manier hiertegen beschermen? Van de ondervraagden denkt 55% van wel. De belangrijkste maatregelen die zij hierbij noemen zijn, naast investeren in onderwijs en scholing: hooggeschoold werk s & d 5 / 6 | 20 11
hoger belasten dan laaggeschoold werk; het aanzien van ongeschoold werk verbeteren en mboschooluitval verminderen. (De schooluitval bij het mbo is overigens een veelgehoord punt van zorg.) Een van de geënquêteerden stelt dat er altijd genoeg werk zal zijn voor laagopgeleiden, maar dat de maatschappelijke bereidheid om ervoor te betalen ontbreekt. ‘Het alternatief is om mensen te dwingen tot (slecht betaalde) inactiviteit.’ Een punt dat Ben Dankbaar ook maakt: ‘Dat mensen niet aan het werk komen, heeft te maken met de bodem die wij in het systeem leggen. Als we geen werkloosheidsuitkering zouden hebben, zou iedereen aan het werk zijn. Heel veel publieke dingen zouden veel beter geregeld kunnen zijn, maar dan moeten we daarvoor wel betalen ¬ het onderhouden van onze plantsoenen, het schoonhouden van onze straten, veiligheid op straat. We willen niet voor die diensten betalen, maar betalen de mensen die het werk zouden kunnen doen wel via de sociale zekerheid. Dat is maf. Het zou makkelijker zijn die mensen gewoon werk te geven.’ Natuurlijk is die omslag ingewikkeld, maar het kan volgens Dankbaar wel. ‘Je krijgt dan wel de kwestie van concurrentievervalsing, dus je zult heel veel bedrijven terug moeten brengen bij de overheid: plantsoenendiensten door de gemeenten, net als het openbaar vervoer en de de parkeerwachten.’ zorgen om onderwijskwaliteit Veel van de ondervraagde economen wijzen er nog eens op dat we met een aantal zaken nu al rekening moeten houden als we over twintig jaar niet in de problemen willen komen. Het meest dringende advies: zorg voor substantiële investeringen in de kwaliteit van het onderwijs. Na een tekort aan grondstoffen en de klimaatverandering worden de kwaliteit van de beroepsbevolking en de achteruitgang van het onderwijs het vaakst als de grootste bedreiging voor de Nederlandse economie genoemd. Ook
81
van wa arde
bestaanszekerheid
Annemarieke Nierop Overleven in een diensteneconomie
Uit de enquête: over het (voortgezet) onderwijs in Nederland
82
> ‘Een lagere opleiding in Nederland is in internationaal vergelijk nog steeds een heel goede opleiding. In de hogere opleidingen zijn deze verschillen veel kleiner en studenten veel mobieler. Op dit moment zijn er zeer veel Chinese studenten aan westerse universiteiten.’ > ‘Hbo is vlees noch vis. Alleen als men zich heruitvindt zal de hbo’er belangrijk zijn. Zo niet dan is en blijft het een mbo+.’ > ‘De grote uitval bij het mbo en vmbo is een gigantisch probleem dat krachtig moet worden bestreden.’ > ‘We gaan steeds meer concurreren met goed opgeleide en gedreven studenten uit landen als India, China, Zuid-Amerika.’ > ‘De kwaliteit van hoger opgeleiden wordt steeds slechter door de bemoei- en regelzucht van de overheid.’ > ‘Het beleid is vooral gericht op technologie (en bezuinigt). De zachte kennis die wij in principe in Nederland hebben op het gebied van bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord ondernemen, ontwikkelingssamenwerking en tolerantie wordt door dit kabinet verkwanseld.’ > ‘De overheid moet twee dingen doen. De universiteiten geld verstrekken op basis waarvan deze aantoonbaar toponderzoek uitvoeren. Het tweede is dat zij universiteiten een opdracht moet geven een project van het Apollosoort te doen. Bijvoorbeeld: leg een waterkering aan binnen één jaar, terwijl aanleg nu vier jaar vergt. In dat laatste geval ontstaat innovatie als vanzelf. Je zet honderd wetenschappers bij elkaar die tot zo’n uitvinding komen. Alle nevenschikkende uitvindingen die hiervoor nodig zijn zullen hun weg naar de commercie vinden (zoals de chip, microwave et cetera, dat onder het Apolloproject deden). Verder zou het aan te bevelen zijn dat de overheid zich niet met de inhoud van wetenschap bemoeit. Valorisatie is dodelijk voor innovatie op langer termijn.’ > ‘Kennis moet op de lange en onvoorspelbare termijn in dienst staan van de economie, maar door haar op korte termijn op de economie te focussen ontstaan er onbedoelde effecten, bijvoorbeeld door opportunistisch gedrag onder de wetenschappers en door het ondergesneeuwd raken van de humaniora.’ > ‘Investeer in hoger en wetenschappelijk onderwijs. Wetenschappelijke onderwijsinstellingen moeten sterker focussen op specifieke onderzoeksgebieden. Hierdoor kan effectiever bepaald worden welk onderzoek gestimuleerd dient te worden zowel in menskracht als in financiën overeenkomstig de maatschappelijke relevantie daarvan.’ > ‘Geef het onderwijs ruggensteun door deze in te kaderen in een toekomstgerichte sociaaleconomische politiek (de Nederlandse leerling, student moet qua rekenen, taal, lezen, begrip, cognitieve basis, e.d. internationaal concurrerend zijn).’ > ‘Investeer in onderwijs en onderzoek. Laat slecht presterende gebieden sneller afsterven. Dat laatste gebeurt nu niet omdat algemene kortingen op budgetten universiteiten aanleiding geeft de kaasschaaf te hanteren.’
bij de andere vragen kwam dit punt regelmatig naar voren. (Let wel, alle ondervraagden werken bij een onderwijsinstelling.) Ons onderwijsniveau is een factor waar we invloed op kunnen s & d 5 / 6 | 20 11
uitoefenen, anders dan de afname van brandstoffen, concurrentie uit het buitenland of een instabiele euro. Dat maakt het ogenschijnlijk zinvoller je er druk om te maken.
Annemarieke Nierop Overleven in een diensteneconomie Tegelijkertijd wordt het idee van een overheid die zich ook inhoudelijk bemoeit met het onderwijs afgewezen. Gevraagd of de overheid in het belang van economie en werkgelegenheid veel sterker moet sturen op de opleidingen die studenten volgen ¬ bijvoorbeeld door een numerus fixus voor sommige opleidingen of door het financieel aantrekkelijker maken van bepaalde opleidingen ¬ antwoordt 63% ontkennend. ‘Als het al moet gebeuren, laat universiteiten dit dan zelf doen’, is de algemene opvatting. Het is bovendien veel te beperkt om vooral te kijken naar opleidingen voor hoger opgeleiden, hamert Ben Dankbaar. ‘Je hebt mensen van alle niveaus nodig en in alle niveaus van onderwijs moet geïnvesteerd worden.’ Hij stelt voor om het systeem zo in te richten dat studenten op alle niveaus kunnen doorleren; het is volgens hem een systeemfout dat hbo’ers die willen doorleren vaak nog alleen bij het wetenschappelijk onderwijs terecht kunnen. ‘En ook voor een bouwvakker met een goede beroepsopleiding die wil doorleren, moet er een master zijn, bijvoorbeeld om middeleeuws metselen te leren voor in de renovatie-industrie. Je moet niet altijd gedwongen worden iets theoretisch te gaan doen als je verder wilt leren.’ is randvoorwaarden scheppen v oldoende? Hoewel de trends die de geënquêteerden aanwijzen niet helemaal onverwacht zijn ¬ ‘braaf’ typeert Den Butter de antwoorden ¬ mag het opmerkelijk heten dat economen aan Nederlandse universiteiten het dreigende tekort aan grondstoffen en ons achteruitgaande onderwijs als belangrijkste bedreigingen voor
s & d 5 / 6 | 20 11
de Nederlandse economie zien, direct gevolgd door de instabiliteit van de euro, of onze wankelende huizenmarkt. Opmerkelijk is ook dat de geënquêteerden nauwelijks het functioneren van onze economie als zodanig als punt van aandacht noemen ¬ de crisisgevoeligheid van onze economie bijvoorbeeld. Ook opvallend: bij alle zorgen die worden geuit over het dreigende tekort aan grondstoffen, spreekt niemand over het feit dat de fossiele brandstoffen in Nederland op kunnen raken. Als over een aantal jaar ons gas op is, heeft dat immers grote gevolgen voor onze overheidsfinanciën. Duidelijk blijkt uit de enquête dat men over het algemeen wars is van overheidsbemoeienis. Industriebeleid is nog steeds een vies woord voor de meesten, de economische crisis en het vooruitzicht op een ingrijpende herschikking van de arbeidsmarkt veranderen daar niets aan. En ook bij het stimuleren van innovatie, bijvoorbeeld in het huidige topgebiedenbeleid van het ministerie van el&i, kan volgens velen de overheid vaak meer kwaad dan goed doen. Het accent in het beleid moet liggen op het scheppen van de randvoorwaarden, zoals goede en adequate scholing voor de beroepsbevolking; verdere inhoudelijke bemoeienissen moeten achterwege blijven. De vraag die onbeantwoord blijft is of ook een ander, breder welvaartsbegrip ¬ dat wel eens hard nodig zou kunnen zijn als steeds meer economische groei er niet in zit ¬ post zal kunnen vatten zonder een overheid die zich daar hard voor maakt. De vragenlijst en een uitgebreide weergave van de antwoorden is te vinden op de website van de Wiardi Beckman Stichting: www.wbs.nl.
83