MEMORANDUM 2014 Koepel Lokale Diensteneconomie
De Vlaamse, federale en Europese verkiezingen van 25 mei 2014 zijn van vitaal belang voor de verdere ontwikkeling van onze samenleving, ook in domeinen die vaak een lokale invulling krijgen of die van onderuit geïnitieerd worden. En het ziet ernaar uit dat de politieke agenda van de eerstvolgende jaren zal worden gedomineerd door socio-economische vraagstukken met een groot toepassingsgebied op ieders welvaart en welzijn. De institutionele afwikkeling van de 6de staatshervorming is hier niet ver weg, evenmin als het Europese niveau, dat zich sinds kort een actievere rol lijkt aan te meten op domeinen als sociaal ondernemen, persoonlijke dienstverlening en sociale investeringen. Zoveel als mogelijk was, heeft de Vlaamse overheid al op de nieuwe werven geanticipeerd. Met de hervormingen in de sociale economie en het nieuwe decreet voor de lokale diensteneconomie is er een afgetoetst kader waarin nog te nemen maatregelen goed kunnen stroomlijnen. We denken aan de komende regionalisering van de sociale inschakelingseconomie en van andere tewerkstellingsmaatregelen en aan een vol te houden positionering binnen het Europese denkkader. Tevens willen we de Vlaamse beleidsdragers van morgen doen stilstaan bij een onderbelicht kenmerk van de lokale diensten, namelijk dat zij met hun activiteiten veelal dwarsverbanden leggen tussen meerdere Vlaamse bevoegdheden. Lokale diensten zijn natuurlijke ontschotters, wat ook maakt dat zij telkens ingeroepen worden om leemtes in het reguliere kader te vullen. Meer dan ooit willen we dat Vlaanderen dit potentieel aanboort, wat zich moet uiten in bijkomende activiteiten, in een doorgedreven groei en in sterkere promotie van de lokale diensteneconomie. Met dit memorandum wijzen we vooruit naar de rol die de lokale diensten de volgende jaren kunnen spelen. Wij laten noden en mogelijkheden zien, waar nodig ook pijnpunten en alternatieven.
Lokale diensteneconomie als pijler in de sociale economie Vlaanderen sluit binnenkort een periode van hervormingen in de sociale economie af. Vereenvoudiging, complementariteit en maatschappelijke meerwaarde waren daarin de sleutelwoorden. Voortaan zal er gewerkt worden binnen de nieuwe oriëntatie van de sociale economie naar twee pijlers, maatwerk en lokale diensten. Voor de erkende lokale diensten houden die hervormingen ook een nieuw decreet in. We verlangen van de Vlaamse regering dat zij op het ingeslagen pad doorgaat. We pleiten voor een beleid dat sterk blijft aansluiten bij de intrinsieke sterktes van de lokale diensten.
Memorandum Koepel LDE
1
Het nieuwe decreet lokale diensteneconomie verschaft de vereiste ijkpunten. Het biedt een zeer hedendaagse opening naar talentmanagement bij werknemers uit de kansengroepen. Het verankert lokale diensten in aanvullende activiteiten, geïnitieerd vanuit de overheid en met een oogmerk van algemeen belang. En het situeert het ondernemerschap van de lokale diensteneconomie pal in het hart van het maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Elk van onze activiteiten is gebouwd rond een bundeling van laagdrempelige taken, waaruit nieuwe jobs zijn ontstaan in een dienstverlenend kader. Deze jobs zijn werkbaar, in die mate dat werkzoekenden die elders verstoken blijven van arbeidsdeelname bij ons kunnen starten met een nieuwe loopbaan. Tegen het licht van trendrapporten over de Vlaamse arbeidsmarkt is dat wat telt. Immers, de vacaturemarkt zit in een dalende trend, de matching verloopt slechter omdat selecteurs teveel ervaring en specificaties eisen, en de werkloosheid steeg tot boven het niveau van vijf jaar geleden. Voor kwetsbare groepen zoals 50- en 55-plussers, allochtonen, kortgeschoolden en jongeren zijn de vooruitzichten op werk minder gunstig dan ooit. En net de lage arbeidsdeelname van deze groepen blijkt een struikelblok voor de toename van de werkzaamheidsgraad (toch de centrale graadmeter van het Pact 2020). Gezien haar rol in het scheppen van duurzame loopbanen, dient de lokale diensteneconomie zich duidelijk aan als een uitgelezen hefboom voor socio-economisch beleid. Broodnodig zijn ook onze maatschappelijke diensten zelf. Elke dienstverlening vult leemtes in, elk met zoveel mogelijk zorg voor de eindgebruikers, die wij terugvinden over de hele samenleving. Eindgebruikers zijn u en wij allen, van pendelaars en gezinnen met jonge kinderen, over huurders van minder goed geïsoleerde woningen, tot mantelzorgers, bezoekers van groene domeinen en jongeren op zoek naar een zinnige vrijetijdsbesteding. De eindgebruiker rekent op toegankelijkheid, continuïteit en kwaliteit. Dit blijven voor ons ook toetsstenen voor de implementatie van het decreet. Voorts vragen we dat met de 6de staatshervorming de tewerkstellingspremies van SINE, die essentieel zijn in de klaverbladfinanciering van de lokale diensten, aan de inschakelingsvergoedingen worden toegevoegd. Ook de verhoogde premie voor deeltijdse arbeid moet daarin een plaats krijgen, omdat zij reële kosten en noden weerspiegelt. Tot slot moet het toepassingsgebied van de federale doelgroepenvermindering worden aangepast, zodanig dat de vermindering automatisch wordt toegepast op alle doelgroepwerknemers uit de lokale diensten.
Groei! Nu Vlaanderen het kader heeft scherp gesteld, moet de lokale diensteneconomie absoluut beginnen groeien. Tegen de achtergrond van de economische crisis en de stijgende werkloosheid was het beperkte groeipad van de afgelopen jaren namelijk ons grootste pijnpunt. Een zware capaciteitsversterking van de lokale diensteneconomie is te verantwoorden. Een fors groeipad in lokale dienstenjobs is een zeer relevante bijdrage aan de vitale doelstelling van het Pact 2020 om de werkzaamheidsgraad te verhogen. Verder zien wij in de huidige economische crisis een argument om, naast of zelfs in plaats van het groeiende aantal kortlopende maatregelen voor onderzoek en ontwikkeling, te zorgen voor directe jobcreatie. Uitgerekend de lokale diensteneconomie leent zich daar nog toe, omdat de Memorandum Koepel LDE
2
subsidies er worden aangewend voor aanvullende opdrachten in een niet-marktverstorende, publieke sfeer. Wij vragen voor de volgende legislatuur (2014-2019) een groeipad van ten minste duizend (1000) bijkomende tewerkstellingsplaatsen in de lokale diensteneconomie. Bovendien verschillen de lokale diensten sterk naar schaalgrootte en wil het nieuwe decreet dat de kleinste initiatieven daarin bijbenen. De doorstart van de kleinste initiatieven vereist voldoende groeiruimte om het decreet te kunnen implementeren. We vragen voor de groei van deze diensten een afzonderlijke monitoring en een duidelijk tijdspad. Daarnaast moeten de grotere lokale diensten organisch kunnen doorgroeien, omdat zij omwille van getal en geografische schaal het maatschappelijke verschil helpen maken. Alleen een volwaardige groei over deze verschillende sporen samen verschaft de lokale diensteneconomie in haar opdracht de noodzakelijke slagkracht en terugverdieneffecten.
Forse uitbreiding van het aantal klaverbladen binnen Vlaamse bevoegdheden Vlaanderen regelt de lokale diensteneconomie via het beleidsdomein Werk en Sociale Economie (WSE). Maar andere beleidsdomeinen drukken er in de vorm van klaverbladfinanciering evenzeer hun stempel op. Tot de betrokken beleidsdomeinen rekenen we Leefmilieu, Natuuren Energie (LNE), Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG), Onderwijs en Vorming (OV), Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) en Internationaal Vlaanderen (IV). Hun bijdrage garandeert de volgende activiteiten: (1) aanvullende thuiszorg, (2) occasionele kinderopvang, (3) minawerkers en groenjobs, (4) toerisme, (5) sociale huisbewaarders, (6) energiesnoeiers en (7) laagdrempelige preventieve gezinsondersteuning met linken naar armoede en onderwijs. De lokale diensteneconomie groeit best zoveel mogelijk via zulke Vlaamse klaverbladen. Wij willen dat zeven op de tien bijkomende tewerkstellingsplaatsen in de lokale diensteneconomie uit bijkomende klaverbladen zal ontstaan. Wij vragen een gecoördineerde aanpak om langs deze weg middelen vrij te maken voor samen 700 tewerkstellingsplaatsen, waarvan 350 in bestaande en 350 in nieuw te creëren activiteiten. Structurele verankering van wat er bestaat is zeer belangrijk. De huidige Vlaamse regering onderstreepte dat al in het aflopende regeerakkoord (2009-2014), maar er is nog veel werk voor de boeg. Zo is vandaag alleszins geen uitgelezen moment om natuur- en groenjobs te verliezen, integendeel. Ook continuïteit in de werking van energiesnoeiers, op basis van activiteiten die meebewegen met evoluties op het terrein, is een belangrijk aandachtspunt. Zorg- en andere jobs op persoonsgebonden terreinen van welzijn en armoede moeten dringend meer en sterker op de groeiende noden worden aangesloten. Daarnaast is er een potentieel aan nieuwe Vlaamse klaverbladen. Innovatie in het job- en dienstenaanbod matcht volgens ons met heel wat potentieel op terreinen zoals buurtontwikkeling en armoede, voedselveiligheid, aanvullende woonzorg, brede school, cultuur en vrije tijd, inclusie voor personen met een handicap enz… Ervaring leert ook dat het DNA van lokale diensten vlot overdraagbaar is naar andere en nieuwe activiteiten. De terugkerende wenselijke processen op de werkvloer zijn een vaste basis waarop dienstverlenende mogelijkheden zich laten ontdekken. Memorandum Koepel LDE
3
Tot slot herinneren we andermaal aan een oud pijnpunt, het gebrek aan klaverbladfinanciering voor buurtontwikkelingsdiensten, die in het kader van armoedebestrijding werken aan de leefbaarheid en sociale cohesie van wijken. Dat het Vlaamse armoedebeleid meer recent met een expliciete klaverbladfinanciering is gestart voor lokale diensten preventieve gezinsondersteuning, in dit geval voor de bestrijding van kinderarmoede, mag doen hopen dat in de volgende jaren armoedebestrijding tout court een aandachtspunt voor klaverbladfinanciering wordt.
Europa en het algemeen belang Europa geraakt steeds meer vervlochten met onze werking. We zien twee daarin twee fasen. In een eerste fase trad Europa eerder regulerend op, tegen de achtergrond van Verdragsteksten over het vrije handelsverkeer in de Unie. Als gevolg daarvan leerde de lokale diensteneconomie werken in het kader van de Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB). We leerden dat in Europa de lidstaten en de regionale en lokale overheden nog altijd zelf bepalen welke diensten van algemeen belang zijn. En we leerden dat de toepassingsregels van DAEB vooral regels zijn van goed bestuur, die in de feiten eerder bestaande vormen van samenwerking tussen lokale diensten en overheden hebben bekrachtigd. De Vlaamse overheid, ten slotte, zorgde ervoor dat het decreet lokale diensteneconomie in het DAEB kader werd ingepast. Al bij al was de sector in staat om de Europese ontwikkelingen in zich op te nemen. De tweede, ditmaal stimulerende fase, lijkt aangebroken met maatregelen zoals het Social Business Initiative (2011, SBI), de publieke consultatie over Exploiting the employment potential of personal and household services (2012, PHS), en het Social Investment Package (2013, SIP). Met deze maatregelen wil Europa hetzij het sociale ondernemerschap, hetzij tewerkstellingscreatie, hetzij het welzijn van de bevolking versterken (het laatste omwille van de sociale gevolgen van de economische crisis). Waar Europa bewust deze thema’s met elkaar verbindt, laat zij echter te veel open. We wijzen erop dat de lokale diensteneconomie zulke verbanden wel systematisch legt. Zij werkt namelijk ontschottend over de diverse terreinen heen, om op maat te werken van individuele werknemers, stakeholders en eindgebruikers tegelijk. Die werkwijze vult leemtes en hiaten in, optimaliseert dus de bestaande beleidsuitvoering. Daarom mag zij in de Europese context stilaan meer aandacht en steun genieten. De uitrol van Europese maatregelen naar Vlaanderen mag met name ook in de richting van de lokale diensteneconomie gaan. Omgekeerd willen we dat leden van het Europees parlement de werkwijze van de lokale diensteneconomie sterker gaan promoten in de sfeer van Europese initiatieven.
Van PWA naar lokale diensten De zesde staatshervorming wordt een belangrijke oefening in bestaand sociaal herverdelingsbeleid. Meer dan één federale maatregel die morgen wordt geregionaliseerd, hangt samen met sociale tewerkstelling en met lokale dienstverlening. Denk onder andere aan de werkuitkeringen voor sociale inschakelingseconomie (SINE), buurtdiensten en buurtbanen (dienstencheques) en de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA). Wij pleiten in het algemeen voor een stroomlijning van over te hevelen bevoegdheden en middelen binnen Vlaamse beleidskaders, met een bijzondere aandacht voor het in gereedheid gebrachte instrumentarium van de lokale diensteneconomie.
Memorandum Koepel LDE
4
Het PWA ontstond in dezelfde periode als de eerste, toen nog zeer experimentele buurt- en nabijheidsdiensten, die de voorlopers waren van de huidige lokale diensteneconomie. PWA en LDE delen op meerdere vlakken relevant DNA. Allebei combineren ze tewerkstelling van werkzoekenden met lokale diensten. En allebei haalden ze van meet af aan energie uit de regie van lokale besturen. Overigens zijn in de beide systemen ook de sociale partners niet ver weg, hetzij voor het beheer, hetzij voor advies. Het PWA kan daarom met behoud van haar wezenskenmerken overgaan naar de lokale diensteneconomie. Het nieuwe decreet voorziet bovendien, behalve in ruimte voor lokale regie op de diensten, ook in een lokale toetsing van het algemeen belang en van de aanvullende aard van diensten door bestuur en sociale partners. Sommige sociale partners lijken de bestuurdersrol liever te lossen, maar zouden als stakeholder een nieuw engagement kunnen vinden. Het mag de Vlaamse regering ook niet ontgaan dat het PWA tegelijkertijd een instrument voor tewerkstellingsbeleid in de handen van lokale besturen legt. Voor de huidige PWA’ers moet een oplossing komen, en ook voor werkzoekenden van de volgende generaties. Voor de meeste van de zittende werknemers kan de lokale diensteneconomie een deeltijdse landingsbaan of een echte nieuwe loopbaanopstap worden, met op redelijke termijn kans op doorstroom. De PWA diensten hebben overigens gewisse voordelen. Zo kent het een dienstenaanbod dat zich niet zomaar laat wegsnijden uit de lokale gemeenschap. Denk aan diensten voor scholen, seizoensarbeid in de landbouw, occasioneel maaien van sportterreinen, klein tuinonderhoud voor senioren, opvang van zieke kinderen, enz. Een PWA zou kunnen omschakelen naar een lokale dienst, van meerdere PWA’s naar een intergemeentelijke lokale dienst, of ook van een PWA naar een reeds erkende, al dan niet zelf bovenlokaal georganiseerde lokale dienstenonderneming. In het laatste geval kan de lokale overheid per convenant het lokale dienstenaanbod regisseren. In dat geval vermindert het de druk op het eigen investeringsrisico en voorziet het in een externe capaciteit op het vlak van loopbaanontwikkeling voor kansengroepen. Per definitie vragen wij als LDE sector om betrokken te worden bij toekomstig overleg en afstemming over scenario’s van PWA-regionalisering. Historisch gezien is PWA ontstaan op een ogenblik dat de tijd niet rijp leek voor een gebiedsdekkend scenario van buurt- en nabijheidsdiensten. Vandaag ligt er, door toedoen van pionierswerk uit de samenleving en beleidswerk van de Vlaamse overheid, een heel andere situatie voor in de vorming van het decreet lokale diensteneconomie.
Dienstencheques voor sociale inschakeling bij gezinnen en senioren Nog voordat het eerste decreet over de lokale diensteneconomie het licht zag, werden buurt- en nabijheidsdiensten die huishoudelijk werk leveren bij senioren, de weg getoond naar het stelsel van de dienstencheques. Het nieuwe decreet kon, zo werd gezegd, kansengroepen in die activiteit geen plaats meer bieden, aangezien de dienstencheques voor dit soort van diensten al een alomvattende regeling vormt. Deze buurt- en nabijheidsdiensten zetten daarom hun opdracht verder door expliciet werk te maken van de sociale inschakeling van kansengroepen in de dienstencheques. In de loop der jaren werden ook PWA’s die richting opgestuurd, nadat de dienstencheque voor de overheid aanleiding was geworden om poetsactiviteiten binnen het
Memorandum Koepel LDE
5
oorspronkelijke PWA uit te doven. Bij de start van PWA dienstencheque ondernemingen (DCO’s) stroomde daar een groot aantal ex-PWA-ers in. Ook hier was sociale inschakeling het leidmotief. Aard en kwaliteit van de activiteiten spelen hier een belangrijke rol. Bepaalde diensten die met de dienstencheque worden geleverd, zijn minder belastend dan andere en lenen zich meer voor werkbaar werk. Diensten waarin taken worden afgewisseld, of diensten die bestaan uit wassen, koken en boodschappen doen, zijn bijvoorbeeld veel minder belastend dan pure poetsdiensten. Juist daarom lenen deze diensten zich beter voor de categorie werknemers uit de sociale inschakelingseconomie. Doorgaans worden die diensten gevraagd door senioren, of voor deze personen door hun mantelzorgers. Ook de mogelijkheid om huishoudelijke hulp te leveren bij mensen thuis, wordt door vele werknemers uit de kansengroepen juist als motiverend en waarderend ervaren. In de activiteitenradius van de dienstencheque moeten daarom alle klantendoelgroepen behouden blijven, in het bijzonder de senioren zelf. De staatshervorming mag er niet toe leiden dat het sociale ondernemerschap met dienstencheques onderuit gaat in een spreidstand tussen het commerciële aanbod voor werkende gezinnen en een afgeschermd thuiszorgcircuit voor ouderen. Indien wel, dan leidt dat in verschillende regio’s tot massaal jobverlies. We herinneren liever aan de hoger omschreven kunde van de lokale diensten om te ontschotten, om tegelijk op maat van werknemers en op maat van eindgebruikers te werken, en om leemtes en hiaten op te vullen die door een veel te strakke verkokering van territoria zijn ontstaan. Verder willen we aanhalen dat in de regionalisering van de sociale inschakelingseconomie (SINE) twee belangrijke zaken spelen. Ten eerste een goede overdracht naar de beide pijlers van de sociale economie, elk volgens zijn regelgeving. Ten tweede een correcte overdracht naar een sociale inschakelingseconomie die zich in de bedding van de dienstencheques heeft ontwikkeld. Een van de redenen waarom Vlaanderen naar verhouding meer werknemers telt in de sociale inschakelingseconomie en in de dienstencheques is een intenser lokaal en sociaal ondernemerschap. Dit is een belangrijke functie in onze samenleving en die mag niet verloren gaan. Wij huiveren alvast ook voor scenario’s die de bestaande middelen voor sociale inschakeling vlak zouden inzetten op brede lastenverlagingen of op zeer kortlopende activeringsprogramma’s, omdat dit alleen maar meer aanleiding zou geven tot cherry picking. Wij verkiezen een scenario waarbij inspanningen voor begeleiding, doorstroming en langdurige tewerkstelling passend op elkaar aansluiten. Dat scenario wordt best uitgetekend als een uitbreiding op het werkingskader van de lokale diensteneconomie. Naar globale werkwijze zien wij mogelijkheden in een globaal beheer voor sociaal beleid – waarvoor de SERV argumenteert in het kader van de 6e staatshervorming. Een globaal beheer kan immers de domeinen Werk, Gezin en Welzijn onderling op elkaar betrekken. Het kan ontschotting organiseren in de vorm van een passende klaverbladconstructie die de sociale inschakelingseconomie, geschoeid op de filosofie van lokale diensten, herformuleert op een quasi-markt als deze van de dienstencheques. Aansluitend op de rol van het VSA WSE voor de opvolging van de lokale diensten, zou het VSA WSE kunnen instaan voor de uitbetaling van de inschakelingsvergoeding en voor de controle op de organisatie- en kwaliteitsvoorwaarden. Totdat een nieuwe regeling is getroffen voor sociale inschakelingseconomie binnen de dienstencheques vragen wij een continuering van de huidige regelingen SINE en DC.
Memorandum Koepel LDE
6
Samengevat
1. Het nieuwe decreet van de lokale diensteneconomie moet zorgzaam worden uitgevoerd naar de bestaande lokale diensten toe en genereus worden aangewend als kader waarin nieuwe uitdagingen kunnen stroomlijnen, zoals deze die samenhangen met de regionalisering van het arbeidsmarktbeleid. 2. De lokale diensteneconomie moet in de volgende legislatuur groeien met 1000 tewerkstellingsplaatsen, zowel bij de kleine als bij de grotere ondernemingen, teneinde met voldoende slagkracht bij te dragen aan de verhoging van de werkzaamheidsgraad. 3. De bestaande Vlaamse klaverbladfinanciering moet nog meer en beter structureel worden verankerd en er moeten meerdere nieuwe Vlaamse klaverbladen bijgemaakt worden. Voor klaverbladfinanciering op het vlak van armoede vragen we daarenboven extra aandacht. 4. Het Europese kader van diensten van algemeen economisch belang (DAEB) moet zorgzaam worden bewaakt en bij nieuwe Europese initiatieven moet het potentieel van lokale diensten op het vlak van sociaal ondernemen en ontschotting beter worden ingebracht. 5. PWA’s moeten kunnen evolueren naar lokale diensten, met behoud van diensten en van stakeholders uit het huidige tripartite stelsel van beheer, maar met doorstartmogelijkheden voor tewerkstellingsbeleid en talentmanagement voor kansengroepen. 6. De regionalisering van de dienstencheque moet uitmonden in een werkingskader dat, als uitbreiding op het werkingskader van de lokale diensteneconomie, sociale inschakeling organiseert in poets- en huishouddiensten bij gezinnen en senioren.
De Koepel Lokale Diensteneconomie vzw vertegenwoordigt erkende initiatieven lokale diensteneconomie en buurt- en nabijheidsdiensten in Vlaanderen. Zij ondersteunt de sector in haar economische en maatschappelijke ontwikkeling. De erkende lokale diensten geven toegankelijk en duurzaam werk aan ruim 2000 werknemers en creëren een waaier van diensten die de lokale levenskwaliteit versterken. In 2020 wil de sector 5000 erkende tewerkstellingsplaatsen aanbieden.
Koepel Lokale Diensteneconomie vzw Schaapsdries 2, 3600 Genk T 089 32 28 14 -
[email protected] www.lokalediensteneconomie.be Contactpersonen: Jan Van Passel, voorzitter Joeri Vancoillie, verantwoordelijke koepelsecretariaat Stephanie Bawin, stafmedewerker
Memorandum Koepel LDE
7