Van Haegenberg Steven
Dakloos Overleven in Brussel-Noord
In dit artikel wordt een veldonderzoek weergegeven van de dagelijkse handelingen van daklozen in het treinstation van Brussel-Noord. Aan de hand van ongestructureerde gesprekken met zeven daklozen, wordt op ingegaan op hun ervaringen met bedelen en het budget, voeding, alcohol, tabak and drugs, hun slaapplek en bagage, hun gezondheid en hygiëne, alsook hun visie op de toekomst, en de relaties onderling. Krachtens artikel 23 van de Grondwet heeft ieder het recht een menswaardig leven te leiden. Dat recht omvat onder meer het recht op een behoorlijke huisvesting. De grondwetgever van 1993 heeft aldus erkend dat huisvesting een levensnoodzakelijk goed is. Sindsdien is de daadwerkelijke uitoefeni n g v a n d a t r e c h t e r o p achteruit gegaan, ondanks het door de overheid gevoerde beleid om de toegang tot eigendom te bevorderen en aan de armsten een woning voor te stellen tegen een lage huurprijs. Die achteruitgang is te wijten aan de stijging van de woningprijzen, zowel voor de huur als voor de aankoop ervan. Het tekort aan betaalbare woningen is vooral binnen het Brusselse gewest een problematisch gegeven. Het aantal daklozen in het Brusselse zal ten gevolge van het huidige huisvestingsbeleid allicht niet meteen afnemen. Gewapend met een sterke interesse in deze problematiek, heb ik etnografisch veldwerk verricht naar het leven en vooral het overleven van daklozen in en rond het station van Brussel-Noord. Onderstaand essay is desgevolgens gebaseerd op info r m e l e g e s p r e k k e n m e t d a k l o z e n d i e h e t stationsgebouw als toevluchtsplaats, slaapplaats en/of bedelplaats beschouwen. De bedoeling was om inzicht te krijgen in hun dagdagelijkse handelingen, die vaak gericht bleken te zijn op een universeel basisinstinct, nl. overleven. De focus werd dan ook van in het begin gelegd op primaire behoeften als eten en slapen. Hieraan gekoppeld tracht dit etnografisch werk ook in te zoomen op andere aspecten en problemen gekoppeld aan het daklozenbestaan. De achterliggende onderzoeksvraag ‘Hoe overleven daklozen?’ werd dan ook aangevuld: Welke (illegale?) middelen gebruiken/hanteren ze om te overleven? Hoe gaan ze om met honger, ziekte, hygiëne, behoefte aan slaap? Wat is hun toekomstvisie? In hoeverre en op welke manier zijn ze bezig met uit het daklozenbestaan te geraken? Met deze vragen in het achterhoofd werd het veld dan ook benaderd
zonder grote voorafgaande verwachtingen of assumpties. In wat volgt werpen we, met behulp van een aantal beduidende concepten, een blik op dit e t n o g r a f i s c h o n d e r z o e k i n d e h o o p e e n bescheiden inzicht te bieden in de daklozenproblematiek in zijn geheel en in het (over)leven van enkele daklozen in het bijzonder. We gaan daarbij dieper in op een aantal concepten die van in het begin nauw verbonden zijn geweest met dit onderzoek. Achtereenvolgens behandelen we in dit essay dan ook volgende thema’s: de toenadering tot veld, het bedelen en het budget, de voeding, alcohol, tabak and drugs, de slaapplek en bagage, de gezondheid en hygiëne, de visie op de toekomst, en de relaties tussen daklozen onderling. Vooreerst dienen we echter nog iets meer te vertellen over de methodologische invalshoek van waaruit het veld benaderd werd.
Methodologie In tegenstelling tot menig ander antropologisch onderzoek omvat dit specifieke veld (het station van Brussel-N o o r d ) h e e l w a t k e n m e r k e n d i e ervoor zorgen dat de toegankelijkheid en de communicatie met de informanten niet altijd zoals gewenst verliep. Teneinde het proces van dataverzameling optimaal te laten verlopen binnen de gegeven veldwerksituatie, dient men dan ook op voorhand stil te staan bij de omstandigheden waarmee men ter plekke geconfronteerd kan worden. Doch mag men zich niet laten verstarren door vaste methodologische voornemens, maar dient men eerder in de loop van het onderzoek de toegepaste methodiek bij te schaven. In totaal heb ik met zeven daklozen gesproken, m e t drie ervan heb ik een lang gesprek gevoerd. Eén van deze drie heb ik twee keer relatief lang gesproken (op verschillende data dus). Deze zeven daklozen zijn dan ook de basisinformanten van dit onderzoek. Verder ben ik hoofdzakelijk aan de hand van observaties aan extra data gekomen. Daar ik gehele anonimiteit wil garanderen, heb ik ook
Ethnographica 6:1-18. Copyright ©2006, Department of Social and Cultural Anthropology, KU-Leuven
VAN HAEGENBERG / Dakloos in Brussel-Noord /11 nooit bewust iemands naam willen loskrijgen. Zo k o m t h e t d at ik slechts van één respondent de correcte voornaam ken of onthouden heb. In wat volgt, ga ik dan ook geen echte schuilnamen gebruiken maar simpelweg met namen als Dakloze 1 of Dakloze 5 mijn respondenten benoemen. Voor mezelf heb ik korte beschrijvingen v a n d e z e personen genoteerd, foto’s heb ik echter niet willen maken uit respect voor mijn informanten. De drie hoofdrespondenten (waarvan er dus 1 twee keer werd bevraagd) heb ik steeds individueel benaderd. Dergelijke face-to-face interviews laten toe om de persoonlijke visie van de dakloze beter te bevragen. Alle zeven respondenten waren mannen, waarvan de leeftijd waarschijnlijk (niet iedereen bevraagd hierover) varieerde van 31 tot 48 jaar. Alhoewel ze ieder een eigen verhaal te vertellen hadden, meen ik toch wel bepaalde patronen en gelijkenissen te kunnen ontwarren. Van in het begin was het reeds duidelijk dat men daklozen niet dient lastig te vallen met gestandaardiseerde interviews om vervolgens deze kwantitatieve data -na statistische analyse- i n irrelevante percentages om te zetten. Veeleer werd het snel duidelijk dat iedere dakloze een geheel verschillend narratief te bieden heeft. Hun huidige situatie mag dan wel dezelfde zijn, hun achtergrond en voorgeschiedenis is vaak compleet different. Hoe ze omgaan met de weinige middelen die ze hebben en hoe ze de toekomst benaderen is ook sterk afhankelijk van persoon tot persoon. Het daklozenbestaan kan men niet samenvatten in cijfers of percentages. Daarom is kwalitatief onderzoek, mijns inziens, ook beter geschikt om deze problematiek te benaderen. Dit onderzoek is dan ook gebaseerd op informele gesprekken met daklozen. Informanten werden dan ook subjectief ‘geselecteerd’ op basis van enkele gevoelsmatige criteria en hun schijnbare beschikbaarheid. Een doorsnee observatiedag begon meestal met een korte verkenning van het station (centrale hal, uitgangen, sporentunnels, nabije omgeving van het station,...). Daarbij selecteerde ik al daklozen die ik die dag zou aanspreken, meestal op basis van hoe ze overkwamen. Het eerste contact verliep in de meeste gevallen zeer vlot. Het makkelijkst benaderbaar waren daklozen die ergens alleen in een hoekje of tegen een muur zitten. Door een eenvoudige vraag of begroeting kan men, afhankelijk van de persoon in kwestie natuurlijk, toenadering zoeken en een gesprek starten. Enigszins uit angst om té officieel over te komen, gebruikte ik geen taperecorder om onze gesprekken te registreren. Achteraf bleek dit ook niet noodzakelijk, men staat ervan versteld hoeveel 11
men kan onthouden van dergelijke gesprekken. Veelgebruikte excuses (bv. “Ik ga snel even kijken hoe laat ik de trein kan nemen.” of “Je dois faire pipi.”) lieten dan ook toe om uit het zicht van mijn informant veldnota’s te nemen en citaten op te schrijven. Naast de informele gesprekken waren ook andere sensitieve observaties (het visuele, de geur,...) belangrijk binnen dit veld. Hoe een dakloze eruit ziet, hoe hij loopt, hoe hij zich verzorgt, wat hij mee heeft aan bagage, enz. zijn allemaal indicaties die relevant zijn voor dit onderzoek. Een hekel punt in mijn onderzoek is ongetwijfeld de taal (veelal Frans) waarin de conversaties plaatsvonden. Mijn beperkte basiskennis van het Frans heeft er sowieso toe geleid dat er bepaalde data verloren zijn gegaan wegens gebrek aan vocabulaire kennis. Ondanks voorafgaande inspanningen om wat woordenschat betreffende het daklozenbestaan op te zoeken, zijn er dus ongetwijfeld bepaalde zaken verkeerd geïnterpreteerd of zelfs compleet verloren gegaan. Toch heb ik getracht om enkel quasi-zekere data op te nemen in mijn analyse. Nota’s van gesprekken of vertalingen waarvan ik niet zeker ben, heb ik dan ook zo weinig mogelijk behouden. Een enkele keer kon ik volledig in het Nederlands converseren met een dakloze afkomstig uit Gent, wat dan ook voor meer duidelijke én éénduidige data heeft gezorgd. Het gebeurde ook meermaals dat een gesprek met een dakloze in meerdere talen werd gevoerd. Met een ietwat oudere dakloze heb ik bijvoorbeeld vooral in het Engels en Nederlands kunnen praten omdat hij zelf opmerkte dat ik die talen beter beheerste dan het Frans (zijn moedertaal). Flexibiliteit en aandachtigheid waren dan ook onontbeerlijke vereisten om het gesprek gaande te houden en om bepaalde uitspraken correct te taxeren. Het slechts matig beheersen van de gesprekstaal heeft ook zijn voordelen, soms lijkt het immers aangewezen om te doen alsof je niet verstaat wat men zegt of vraagt. Zo gebeurde het dat een ‘vriend’ van een dakloze er kwam bijzitten om een praatje te doen. Aangezien deze vriend ervan overtuigd was dat ik amper Frans praatte, kon ik hun conversatie grotendeels opvangen en ontdekte ik dat de dakloze waarmee ik al geruime tijd aan het praten was, vaak gepest werd door jongeren en zelfs door andere daklozen. In dit specifieke g e v a l w a s h e t d u s h a n d i g o m ‘ d e voertaal niet te beheersen’ of toch om dit te laten uitschijnen. Alhoewel er vooral op basis van informele gesprekken data werden verzameld, heb ik toch steeds bewust bepaalde thema’s trachten aan te snijden tijdens een gesprek. Om anonimiteit te verzekeren en om geen
VAN HAEGENBERG / Dakloos in Brussel-Noord /12 argwaan op te wekken, heb ik ook bewust niet consequent naar papieren, afkomst, identiteit, enz. gevraagd. Naarmate het gesprek vorderde, kwam dit echter soms wel ter sprake, doch wilde ik geenszins het gevoel opwekken dat ik hen kwam uithoren of dat ik op zoek was naar illegalen. Eerder trachtte ik doorheen een gesprek na te gaan met welke middelen ze in staat waren om te overleven.
Toenadering tot het Veld Maandag 6 maart fiets ik met wisselende gevoelens richting het station van Leuven, al waar ik rond 14u33 de trein richting Brussel-Noord opstap. Het is koud buiten, tegen het vriespunt, opklaringen en winterse buien lijken wel een estafette te houden. Ik heb haast niets bij mij, buiten de vele kleren dan die ik aan heb. Mijn notitieboekje met bijhorende pen steekt in een zijzak van mijn vest. Een ‘Snickers’ zal straks de grote honger moeten stillen. Mijn portefeuille is zo goed als leeg, enkel mijn identiteitskaart, mijn go-pass en enkele euro’s klein geld heb ik op zak. Hoe minder men bijheeft, hoe minder men kan kwijt spelen of hoe minder er gestolen kan worden. Eenmaal Leuven buiten overvalt mij een zekere spanning. Verscheidene vragen zullen straks een antwoord kennen, dat hoop ik althans. De eerste stappen in mijn eerste échte antropologisch veldwerk worden ingeleid door gevoelens van gretigheid, onrust en vooral onwetendheid. Ik neem mezelf voor om deze eerste observatiedag als een inleiding of beter, terreinverkenning te beschouwen. Als ik binnen enkele uren terug naar Leuven pendel, mag ik het mezelf dan ook niet kwalijk nemen als ik nog niet écht met een dakloze heb kunnen praten. Op z’n minst hoop ik er al enkelen gezien te hebben. Maar wat als dit niet het geval zal zijn? Had ik een eenvoudiger thema moeten kiezen? Zal het mij lukken om daklozen aan te spreken en te bevragen? Ook als de voertaal het Frans is? De conducteur laat vriendelijk weten dat we aankomen in BrusselNoord. Met een hoofd vol vragen en na een laatste betasting van alles wat ik mee heb, stap ik de trappen naar beneden om in een zijgang van de centrale hal te belanden. Twee daklozen slapen, gehuld in dekens en slaapzak, aan de warme zijde van de schuifdeur die mij toelaat de centrale hal te betreden. Tot zover alles ok dus, ik besluit een ronde door het station te maken zodat ik een zicht heb op de verschillende gangen en hallen in het station. Enkele tientallen meters verderop zit een dakloze in elkaar gezakt tegen een pilaar van de buitenmuur. Deze man met donkere huidskleur zal i e t s l a t e r m i j n e e r s t e respondent worden. Ik vervolg mijn tocht. Aan de andere kant zie ik een groepje daklozen die zich
schijnbaar amuseren. Wat verder, aan de uitgang van de GB zie ik een ietwat oudere man bedelen. Ik heb me voorgenomen om aan niemand geld te geven en stap er dus zonder om te kijken voorbij. Deze oudere dakloze (genaamd Philippe) zal anderhalve maand later een sleutelinformant worden voor mijn onderzoek. De plek aan het GBwinkeltje blijkt zijn vaste bedelstek te zijn. Vele mensen hebben na hun inkopen immers nog wat klein geld in hun handen en zijn dan sneller geneigd om dat geld in het bekertje van bedelaars te werpen, zal Philippe mij weken later toevertrouwen. Na een half uurtje verkenning, neem ik mijn eerste veldnota’s, gebaseerd op louter visuele observaties. Dan besluit ik de inééngezakte, donkerkleurige man op te zoeken. Hij zit er nog steeds en zal dus mijn eerste informant worden. Met een simpele groet (“Comment ça va?”) open ik het gesprek met deze man. Of ik werkelijk met een dakloze (en niet met een bedelaar met vaste woonst) te maken heb, blijkt al snel. Mijn eerste respondent is nog maar drie maanden in Brussel en kent dan ook nog niets van de stad of van daklozenorganisaties als’ Poverello’ of ‘het Leger des Heils’. Hij is afkomstig uit India en zijn kennis van het Frans is dan ook minimaal. Na een lang en verwarrend gesprek pendel ik beladen met nog meer vragen als voorheen, terug naar Leuven. Mijn eerste observatiedag zit erop. Eenmaal op de trein neem ik veelvuldig nota van al wat me te binnen schiet. Ik vergeet zelfs bijna af te stappen in Leuven. Een bevredigend gevoel omtrent mijn eerste observatiedag gaat gepaard met een heleboel vragen die ik voordien niet eens mogelijk achtte. Latere veldwerkdagen zullen op vele van deze vragen ingaan maar echter nooit een éénduidig antwoord aanreiken.
Bedelen en Budget Om als dakloze te kunnen overleven in een megalopolis als Brussel, ben je haast genoodzaakt om dagelijks geld te bedelen.Volgens de wetgeving mag men echter niet ‘actief bedelen’. Men mag dus geen mensen aanspreken en vragen om wat geld te geven. Wat men daarentegen wel mag doen, is een bekertje voor zich uit zetten. Voorbijgangers kunnen hierin dan geld werpen, zonder men het (actief) vraagt. In de praktijk blijken echter weinig bedelaars (waaronder velen dakloos zijn) zich hiervan iets aan te trekken. Zo zag ik iedere observatiedag twee (niet-dakloze) moslimvrouwen bedelen op hun vaste plaats aan de ingang van de lokettenhal. Eén van deze vrouwen droeg een baby op de arm. De twee vrouwen werkten duidelijk samen. Ze wezen bijvoorbeeld mogelijke geldschieters aan die de 12
VAN HAEGENBERG / Dakloos in Brussel-Noord /13 richting van de andere uitkomt. Ze vroegen actief om een aalmoes en klampten zelfs mensen aan. De reactie van voorbijgangers op deze vorm van bedelen was in sommige gevallen verregaand. Men duwde ze weg of riep iets na in de trend van “Cherchez du travail!”. In tegenstelling tot heel wat daklozen, leken deze vrouwen toch meer geld bij elkaar te bedelen. Een informant (Dakloze 1 ) m e r k t e d a n o o k o p d a t d e z e vrouwen grote concurrentie vormden voor hen. Om uitbuiting van bedelaars door bendes tegen te gaan, lanceerden twee juristen, Patrick Herbots en Nadine Jamar, in maart 2006 het voorstel om ‘eerlijke’ bedelaars een sticker op te kleven en het bedelen op sommige plaatsen te verbieden. Zo willen ze dus bedelaars die echt geen andere inkomsten hebben én legaal in het land verblijven, vrijwaren van uitbuiting. Meteen hebben vrijgevige burgers ook de zekerheid dat de bedelaar aan wie ze geven ook degelijk behoeftig is. Het systeem bestaat al in Rome en blijkt daar succesvol te zijn. De juristen zijn ook voorstanders van een bedelverbod in bepaalde straten in Brussel en op bepaalde uren. In de Brusselse metro geldt al zo’n verbod sinds 1997. Het stickervoorstel stootte echter vele hulporganisaties maar ook de bedelaars zélf tegen de borst. Ondanks de goede bedoelingen willen de bedelaars waarmee ik deze thematiek heb besproken niet met zo’n sticker rondlopen. Ze schamen zich vaak al genoeg voor hun situatie en wijzen deze vorm van stigmatisering dan ook sterk af. Het opvangcentrum ‘Poverello’ vindt het voorstel compleet oneerbiedig en maakt zelfs de vergelijking met de davidsster bij de Joden. Koen Geurts van het regionaal integratiecentrum ‘Foyer’ in Brussel vraagt zich af hoe men gaat kunnen vaststellen wie in aanmerking komt voor zo’n sticker en vreest dat de voorgestelde maatregel eerder bedoeld is als actie tegen illegalen. Dat je van bedelen niet rijk wordt, zal niemand verbazen. In een recent doctoraal onderzoek o.l.v. doctoraatsstudente Ann Clé (2005) aan de Katholieke Universiteit van Brussel, kan men lezen dat een dagje bedelen in Brussel gemiddeld 15 à 20 euro per dag oplevert, veel minder dan het leefloon dus. Voor de overgrote meerderheid van de bedelaars is dit de enige bron van inkomsten (Clé, 2005). Van alle daklozen die ik kon bevragen, was het geld dat ze dagelijks bij elkaar bedelden hun enige bron van inkomsten. Dakloze 1 had aan 8 à 10 euro per dag genoeg om te overleven (“Pour survivre”). Dakloze 2 had iets meer nodig (15 à 20 euro) om zijn tabak en dagelijks jointje te kunnen bekostigen. Hij leek echter de trucs van het bedelen goed te beheersen. Zijn vaste bedelplaats was buiten, aan de hoofdingang van het station, 13
bovenaan de trappen. Net voor de schuifdeuren legde hij steevast zijn bagage (dekens,...) opdat men al van ver zou zien dat hij weer op post was. “De mensen kennen mij, ze weten dat ik hier iedere dag sta.” vertrouwde hij mij toe. Zijn bedelplek lijkt inderdaad strategisch gekozen, duizenden mensen die van hun werk komen (of naar hun werk gaan) passeren hier iedere weekdag. Tijdens ons gesprek zijn er vele voorbijgangers die mijn respondent iets geven. Sommige dagen verdient deze respondent meer dan wat hij nodig heeft, dan legt hij wat geld opzij. Zo is het al gebeurd dat hij meer dan 100 euro op één dag had verdiend. Met het gespaarde geld is hij dan in het weekend, wanneer er sowieso minder pendelaars in het station passeren, een keertje naar de Ardennen geweest. Deze dakloze is eigenlijk eerder een avonturier, hij kent inmiddels ‘de plekjes’ in Brussel, hij weet waar hij wat kan krijgen en overleeft met hetgeen hij gewiekst bij elkaar kan bedelen. Kenmerkend voor Dakloze 2 is dat hij zich niet schaamt over het feit dat hij moet bedelen om rond te komen. Hij beschouwt het bedelen zelfs een beetje als zijn job. Met de woorden:“Wel, veel succes met uw studies zou ik zo zeggen, ik ga nog wat verder werken.” neemt deze uiterst positief ingestelde jongeman afscheid van mij. Dakloze 6 heeft zijn vaste bedelplaats aan het GB-winkeltje, ergens aan de kant van de centrale hal. Hij hoopt dat mensen na het winkelen wat van hun wisselgeld aan hem geven. Zijn gemiddeld dagbudget is 10 euro, soms krijgt hij echter rond de 20 euro of meer bij elkaar gebedeld. Wanneer ik hem spreek, heeft hij slechts wat kopergeld in zijn bekertje. Tijdens ons gesprek vraagt hij vele voorbijgangers overtuigend om een aalmoes, zonder succes. “Ik leef van wat de mensen mij geven, soms kan ik wel wat meer gebruiken maar over het algemeen mag ik niet klagen.” antwoordt hij op de vraag of hij iedere dag rond komt met het gebedelde geld. Dakloze 2 maakt een onderscheid tussen goede en slechte bedelperiodes. In tegenstelling tot wat men m i s s c h i e n z o u v e r w a c h t e n , i s h e t v o o r hem makkelijker (over)leven in de winter dan in de zomer. In de winter hebben de voorbijgangers immers meer medelijden met bedelaars, getuigt hij. De koude wekt bij vele mensen weemoed op en zorgt ervoor dat ze vrijgeviger zijn dan in de zomer, wanneer het t o c h w a r m g e n o e g i s o m buiten te slapen. In de zomermaanden trekt mijn gesprekspartner dan ook richting Brussel-Centraal waar hij er in en rond het station, de Grote Markt en de Beurs toeristen aanspreekt op een aalmoes. Tijdens mijn veldwerkperiode (begin m a a r t – midden mei) zie ik hem alvast nog enkele keren op zijn vaste stek aan de hoofdingang zitten.
VAN HAEGENBERG / Dakloos in Brussel-Noord /14 Ondanks sommigen het bedelen op zich een beetje als hun job beschouwen, kan men gerust aannemen dat het voor de meeste daklozen een soort ‘geroutineerde’ opdracht is waarvoor ze -al dan niet met behulp van enkele blikjes bier- toch steeds een bepaalde gêne voor dienen te overwinnen. Vooral tijdens het spitsuur zijn vele daklozen actief aan het bedelen. De drukte aan de bedelplek is immers recht evenredig met de inkomsten. Meestal zitten ze op een vaste plaats met het bekertje voor zich uit, slechts enkelingen ziet men tussen de pendelende menigte met uitgestoken hand om een aalmoes vragen. Dakloze 5 heb ik zelfs voor het eerst ontmoet toen hij mij (al bedelend) vroeg om een biertje. Tegen de statistieken (uit de doctoraatsthesis van Ann Clé) in, zag ik gedurende mijn veldwerkperiode in Brussel-Noord geen Roma zigeuners bedelen. Nochtans schat men hen met ongeveer 60% de grootste groep bedelaars in Brussel. Ongeveer 30% zijn Belgen, de resterende 10% heeft een andere nationaliteit. Er is echter een hemelsbreed verschil tussen Belgische en Romabedelaars. Belgische bedelaars zijn bijna altijd mannen, bij de Roma zijn er 77% vrouwen. Mijn zeven mannelijke respondenten heb ik allen minstens eenmaal actief zien bedelen. Voor de meesten (waarschijnlijk voor allen) was het hun enige bron van inkomsten. Voorts heb ik steevast de 2 moslimmeisjes met baby zien bedelen, aan hun verzorgd voorkomen kan men echter afleiden dat deze wel een dak boven hun hoofd hadden. De grote mythes omtrent het bedelen lijken echter, althans voor zover mijn onderzoek daar zicht op brengt, niet meer dan indianenverhalen. Vaak doen verhalen de ronde betreffende bedelaars die zogezegd door hun bendeleiders in Mercedes op hun werkplek worden afgezet en opgepikt, zigeunerinnen die met andermans baby’s bedelen en die de kinderen kalm houden met hoge doses hoestsiroop,..., enz. Het blijken mythes te zijn die weinig of nooit realiteitsgebonden zijn. Ik pikte dergelijke verhalen op doorheen mijn jeugd en ieder van ons is al wel eens met dergelijke verhalen geconfronteerd geweest of zijn er zelfs in beginnen te geloven. Dat er vele daklozen (en armen) bedelen uit pure noodzaak en overlevingsdrang dient daarentegen niet in twijfel te worden getrokken. Waar daklozen hun gebedelde budget doorgaans aan besteden komt in wat volgt aan bod.
Voeding Als je op straat leeft, is het des te belangrijker om voldoende voeding tot zich te nemen, zeker in de koude wintermaanden. Een deel van het bij elkaar gebedelde geld besteden mijn informanten dan ook aan eten. Toch hebben velen andere middelen
gevonden om aan wat voedsel te geraken. Wanneer ik op mijn voorlaatste observatiedag (maandag 24/04) Dakloze 6 ontmoet, krijgt deze oudere man in de loop van ons gesprek een broodje aangeboden door een werknemer van de broodjeszaak waar we kortbij zitten. Wanneer ik hem hierover aanspreek, vertelt hij me dat deze mensen zo vriendelijk zijn o m i e d e r e m i d d a g b r o o d j e s u i t te delen aan daklozen en andere bedelaars. Deze broodjeszaak prepareert immers tot 11u30 een aantal broodjes op voorhand om de vraag tijdens de middagdrukte te kunnen volgen. De overschot van de middagverkoop delen ze dan uit. Zijn vaste bedelplaats is dus best wel strategisch gekozen, een broodje américain is dan ook die middag zijn deel. Ook bij ‘Food Fever’, een fast-foodzaak iets verder in de centrale hal, is men volgens mijn respondent erg vrijgevig t.o.v. minderbedeelden. D a k l o z e 1 h e e f t b i j o n z e e e r s te ontmoeting (maandag 6/03) net een menu van de Mc Donalds uit een vuilbak geplukt en eet schijnbaar smakelijk weliswaar tussen permanente hoesten rochelbuien door- van de tomatenschijfjes en het weinige brood dat weggesmeten werd. Voorts stop i k h e m b ij het afscheid nemen nog gauw een ‘Snickers’ toe. Bij onze tweede ontmoeting (dinsdag 28/03) ziet hij er heel wat beter uit en heeft hij een plastic zak vol gekookte kip bij zich. Dakloze 3, die een ‘vriend’blijkt te zijn van Dakloze 1 eet stevig mee van de kip. Ze bieden me zelfs een stuk aan. Uit beleefdheid én om de proef op de som te nemen, eet ik dus ook wat van de best wel lekkere kip. Maar zoals reeds gezegd, hangt de voedselhoeveelheid af van welk budget men dagelijks kan bij elkaar bedelen. Dakloze 2 heeft op mijn tweede observatiedag (maandag 12/03) een plastic doos met gebakjes voor zich uitstaan en zegt dat hij waarschijnlijk niets anders gaat eten die dag. Ongevarieerde voeding, zoete koeken, wat vlees, een broodje, overschot van voorbijgangers, restjes uit de vuilnisbakken, ...etc. Een evenwichtige en gezonde voeding is geen vanzelfsprekende ‘luxe’ waarover daklozen ten allen tijden kunnen beschikken. Dagen met voldoende en zelfs relatief lekker eten worden gewisseld met hongerige dagen. En in d e wintermaanden is het natuurlijk wel aangenaam om eens iets warms binnen te krijgen, zeker na een koude nacht. “’ t Is altijd afwachten of ik iets deftigs t e e t e n v i n d , a n d e r s m o e t i k n o g w a t w e r k e n z o d a t i k w a t k a n k o p e n . ” benadrukt Dakloze 2 de situatie. Met werken bedoelt hij uiteraard ‘bedelen’.
Alcohol, Tabak en Drugs “In’t noordstation zitten de alcoholisten.”wist een vriend die Brussel goed kent me in februari te 14
VAN HAEGENBERG / Dakloos in Brussel-Noord /15 vertellen toen ik hem vroeg in welk station ik veel daklozen kon treffen. Met in het achterhoofd dat deze uitspraak wel wat overdreven kon zijn, dacht ik zelf na enkele observatiedagen “Er zitten énkel alcoholisten in Brussel-Noord”. V a n d e zeven daklozen die ik heb gesproken, heb ik een sterk vermoeden dat zij allen in meer of mindere mate verslaafd zijn aan alcohol. Velen besteden het grootste deel van hun dagelijkse budget dan ook aan het kopen van biertjes of andere alcoholische dranken. Ze kennen de prijzen van verschillende bieren van buiten. Dakloze 1 had bij ons eerste gesprek een lege fles sangria naast hem liggen. Na enkel kennismakende zinnen vroeg hij of ik geen bier wilde kopen. Uit principe weigerde ik dit, het is immers niet de bedoeling om mijn respondenten te betalen in natura. Hij is dan zelf al strompelend om bier gegaan. Bij onze tweede ontmoeting propte hij echter een briefje van 5 euro in mijn hand en vroeg haast smekend om voor ons beiden een biertje te gaan kopen. “C’est 79 eurocent pour une bière.” Het bleek te kloppen. Toen ik het GBwinkeltje buitenkwam met twee biertjes in de hand vroeg Dakloze 5 met uitgestoken hand of hij er niet één van kreeg. Het feit dat men al niet meer om geld bedelt, is in deze al een duidelijke indicatie dat veel van het gebedelde geld toch meteen wordt omgezet in alcohol. Dakloze 6 geeft het reeds in het begin van ons gesprek eerlijk toe: “Je suis un alcoolique”. Hij bedelt omdat hij anders niet genoeg bier kan kopen, eten krijgt hij quasi dagelijks van de broodjeszaak. Alles wat hij verdient, wordt dus geïnvesteerd om zijn drankzucht bij te benen. Hij had een goede job bij de Europese Gemeenschap, een mooi appartement in Brussel, een vrouw. Alleen is hij een zogenaamd ‘psychiatrisch geval’: “Ik heb het hoofd, maar ik ben gek.” zegt hij in zijn beste Nederlands. Het feit dat hij redelijk vlot 3 talen spreekt, is een indicatie dat hij effectief geschoold is. Hij is zijn job verloren, beginnen drinken en sindsdien volledig overgeleverd aan deze ongezonde verslaving. Net zoals aan het drinken is hij, net als al mijn andere respondenten, ook verslaafd aan roken. Tijdens ons gesprek rolt en rookt hij de éne sigaret na de andere van zijn favoriete en goedkope tabak. “Ik ben gelukkig, ik heb mijn pintje en mijn sigaret. Zolang ik rond kom met mijn geld is het goed.” v a t h i j m o o i s a m e n . Z o i s h e t b ij hem inderdaad het geval en zoals hem zijn er volgens mij heel veel. Het harde straatleven proberen ze op die manier wat te milderen. Met een sigaret in de hand en alcohol in het bloed voelen ze de koude wat minder in de wintermaanden, vertelden meerdere respondenten me. Het lijkt een vicieuze 15
cirkel waarin vele daklozen zich volgens het ritme van de dag ronddraaien. Bedelen, drinken en vergeten wie ze zijn of waar ze terecht zijn gekomen, het is de schrijnende realiteit van tientallen daklozen in Brussel-N o o r d e n v a n honderden elders in Brussel. Dit besefte ik voor het eerst toen ik op mijn eerste observatiedag terugkwam van het toilet waar ik stiekem veldnota’s was gaan nemen. Dakloze 1, waarmee ik aan het praten was, zag ik -inmiddels ladderzatsigarettenpeuken verzamelen aan de zij-ingang van het station. Die peuken rookte hij dan op tot ver in de filter. Dergelijke taferelen doen je beseffen dat deze mensen tot over hun oren aan de grond genageld zijn. Het spreekwoordelijke ‘in de goot belanden’ krijg t een reële dimensie, een (politieksociale) oplossing voor deze mensen behoort echter nog niet tot de realiteit. Ook (soft)drugs zijn voor sommige daklozen een manier om hun miserie te vergeten. Dakloze 2 geeft toe dat hij niet zonder zijn dagelijkse joint kan. Hij is de meest gedreven bedelaar van alle daklozen die ik heb gezien. Met een gemiddeld budget van 20 euro per dag kan hij zich, mits wat minder te drinken, geregeld zijn favoriete drug aanschaffen. Ook van Dakloze 1 ben ik op een vreemde manier te weten gekomen dat hij hash rookt. Een ietwat oudere pendelaar heeft hem blijkbaar al deze softdrug zien roken. Hij kent Dakloze 1, hij heeft al gezien dat hij door andere daklozen en door jongeren wordt gepest. Hij onderbreekt ons gesprek en waarschuwt mijn respondent dat hij moet opletten en zeker niet meer mag meedoen met de anderen (daklozen?). “Pas fumer d’haschisch avec ces hommes, d’accord?” z e g t h i j m e t opgestoken wijsvinger. Hij is duidelijk erg begaan met het lot van mijn respondent en had in het begin zelfs enige argwaan t.o.v. mij, tot mijn respondent hem geruststelde dat ik een vriend was van hem.
Slapplek en Bagage Het ongeregelde, onvoorspelbare en langs een kant ook wel routineuze leven van vele daklozen l i j k t h a r d e n a f m a t t e n d . H o e w e l d e m eesten overdag in het stationsgebouw rondhangen, worden ze na de laatste trein (rond 1u30 ‘s nachts) onherroepelijk door de mensen van de veiligheid het gebouw uitgezet. Het mag buiten vriezen dat het kraakt of regenen dat het giet, het hele gebouw wordt doorzocht en gaat enkele uren vast. Vele daklozen blijven wel zo lang mogelijk in de warme stationshal om vervolgens hun slaapplek (vaak een stuk karton en wat dekens of een slaapzak) aan de andere, koude zijde van de glazen muur op te zoeken. Veel daklozen slapen gegroepeerd om de warmte te behouden of om minder snel ten prooi te vallen aan pestende jongeren. Overdag laat men
VAN HAEGENBERG / Dakloos in Brussel-Noord /16 hen wél toe om in het stationsgebouw te slapen. Ze kiezen dan vaak een rustig plekje ergens in een zijgang. Op quasi elk uur van de dag ziet men dan ook links of rechts een dakloze slapen. Dakloze 2, die in feite goed voorzien is van enkele dikke dekens, vindt het niet echt erg om vaak buiten te moeten slapen. “In de opvangtehuizen pikken ze toch mijn gerief en daar is trouwens veel te weinig plaats.” verklaart hij. Sinds kort heeft hij echter een oplossing gevonden voor zijn onderdakprobleem. Hij heeft immers een seinhuisje van de NMBS kunnen kraken waar hij van tijd tot tijd gaat slapen. “Er is zelfs nog electriciteit” vertelt hij fier. Hij wil het echter stil houden, het is zijn plekje en hij wil nog niet dat er zomaar iedereen komt slapen. Het is een illegale slaapplaats en de vraag is natuurlijk hoe dikwijls hij er zijn toevlucht zal kunnen zoeken. In elk geval heeft hij voorlopig een ‘luxe-slaapplaats’ gevonden. Dakloze 6 is al een jaartje ouder en probeert toch nog geregeld onderdak te zoeken in één van de weinige opvangtehuizen in Brussel. Ze kunnen er niet alleen slapen maar ook terecht voor een warme maaltijd of een was-en scheerbeurt. Dakloze 1 is nog maar 3 maand in Brussel als ik hem een eerste maal ontmoet, hij heeft absoluut geen kennis van dergelijke hulporganisaties en slaapt dan ook iedere nacht in de buurt van het station. Veel bagage heeft hij schijnbaar niet bij zich. Hij ziet er dan ook niet al te best uit. Hij heeft vrieswonden in het gezicht en afgestorven nagels.
G e zondheid en Hygiëne Het hoeft niet verduidelijkt dat het vele drinken van alcohol, het roken, het buiten slapen en de overige precaire leefomstandigheden van menig dakloze nefast zijn voor hun gezondheid. Ze leven letterlijk op straat en op de grond, ook in de koude en in de regen. Na een observatiedag kan ik zelf aan mijn handen en kleren merken hoe vuil, smerig en ongezond daklozen wel moeten leven. Ze leven als het ware in een ideale broeihaard van bacteriën, infecties en schimmels. Dakloze 5 en Dakloze 7 vertonen dan ook duidelijk schimmelinfecties aan hun nagels. Dakloze 1 had, aan zijn omringende geur te merken, al lang geen bad of douche meer gezien. Ook andere informanten hadden zelden een onopmerkelijk geur. Dakloze 1 had een serieus probleem met zijn gezondheid. Hij hoestte en proestte bijna letterlijk de longen uit zijn tengere lijf. Op mijn eerste observatiedag diende hij ongeveer iedere 5 minuten in een bakje te spuwen. Geelgroene slijmen kwamen telkens weer naar buiten. Hij vertelde me dat hij enorm veel pijn had aan zijn hart. Ik vermoed dat hij op z’n minst ook een longontsteking had. Wanneer ik hem vraag of hij niet beter een dokter zou raadplegen, schiet hij
schijnbaar in paniek. Alhoewel hij natuurlijk geen geld heeft om een dokter of medicijnen te betalen, blijkt dit excuus achteraf bekeken een vermoedelijk slechts halve waarheid. Ik vermoed daarentegen eerder dat deze Indiër illegaal in het land verblijft. Hij heeft immers geen papieren, vertelt hij mij weken later, die is hij ‘verloren’. Uit angst dat een dokter of verpleger hem gaat aangeven, is het logisch dat hij liever geen medische bijstand opzoekt. Wanneer ik hem weken later een tweede keer spreek, is hij nog steeds niet genezen, al lijkt hij door het betere weer wel te herstellen. Hij heeft ook andere kleren aan en lijkt minder te roken en te drinken als bij onze eerste ontmoeting. Zoals eerder al vermeld, zijn er natuurlijk nog de opvangtehuizen en daklozenorganisaties (vb. ‘Poverello’ of ‘het Leger des Heils’) waar daklozen hun hygiënische toestand alsnog kunnen op peil houden. Deze huizen hebben echter ook maar beperkte middelen en vele daklozen kennen niet eens van hun bestaan af of vinden niet eens de weg naar dergelijke hulporganisaties. Dakloze 2 mijdt zelfs actief de hulp van maatschappelijk werkers die in de stations zélf daklozen proberen te informeren omtrent de hulpopvang. “Ze helpen toch alleen de Franstaligen of de buitenlanders. Als ge Nederlands klapt dan zijt ge blijkbaar al te goed om hulp te moeten krijgen. Nee, ik moet niets hebben van al die zogenaamde ‘maatschappelijke werkers’.”verklaart hij. Men zou dus Franstaligen en buitenlanders bevoordelen in Brussel. Wat hiervan waar is, heeft dit onderzoek echter niet kunnen bevestigen. Het feit dat deze dakloze openlijk deze gedachte kenbaar maakt, vertelt uiteraard ook al iets over zijn ingesteldheid t.o.v. de politiek, het systeem en het uitvoerend beleid. Wat e r o o k van zij, op gebied van gezondheid en hygiëne lijken vele daklozen wel (overheids)hulp te kunnen gebruiken.
Daklozen Onderling Daar ik mij vooral heb gefocust op individuen, heb ik weinig zicht op de onderlinge relaties tussen daklozen. In Brussel-Noord lijken er wel vaste kliekjes te zijn. Ondanks ze hetzelfde bestaan delen zijn ze ook concurrenten. Er zijn immers betere en slechtere bedelplekken. Sommigen organiseren een rotatiesysteem en hebben vaste afspraken omtrent d e u r e n d a t z i j o p e e n b e p a a l d e p l ek mogen bedelen. Toch lijken mijn hoofdrespondenten veelal eenzaten te zijn die weinig vriendschappelijk contact hebben met andere daklozen. Van Dakloze 1 b e n i k z e l f s t e w e t e n g e k o m e n d a t h i j door andere respondenten (o.a. Dakloze 3 en Dakloze 5) gepest en afgeperst werd. Zijn fysieke staat (hij is klein en loopt mank) laat hem dan ook niet toe zich te verdedigen. Ook tijdens het veldwerk zelf heb ik 16
VAN HAEGENBERG / Dakloos in Brussel-Noord /17 de indruk gehad dat er bepaalde pesterijen plaatsvonden. Zo tikte bijvoorbeeld Dakloze 3 sigarettenassen in de verse kip die Dakloze 1 net had gekocht. De wet van de sterkste geldt hier meer dan elders. Survival of the fittest, letterlijk dan.
Toekomstvisie Hoe miserabel het leven van daklozen wel mag lijken, verbazend genoeg ontmoette ik heel wat positief ingestelde mensen. Sommigen legden zich neer bij hun situatie, anderen droomden hardop van een beter leven. Dakloze 2 beschouwt zichzelf dan ook meer als een avonturier dan als en dakloze. Hij heeft half Europa al rondgereisd. Eenmaal aangekomen in een bepaalde stad bedelt hij tot hij weer eens genoeg geld opzij heeft gelegd om door te reizen. Het afgelopen jaar zit hij echter vast in Brussel. Hij wil 1/3 van zijn leven (nog maximum een drietal jaar) rondtrekken en leven van wat de mensen hem geven. Hij wil de wereld zien en zich niets aantrekken van het systeem. Het voorbije jaar is hij echter naar eigen zeggen al bezig geweest om zijn papieren (SIS-kaart, identiteitskaart, ...) in orde te brengen. Hij wil de overige 2/3 van zijn leven immers meer bestaanszekerheid beginnende met een interimjob en een klein appartementje. Hij is het daklozenbestaan stilaan beu en wil binnenkort van straat geraken. Als gewiekste avonturier lijkt hij hierin nog te slagen ook. “Ik ben er al half uit, maar ‘k zen nog niet waar ik wil zijn.” vertelt deze op vrijheid gefixeerde jongeman. Hij is één van de weinige respondenten die effectief erg bezig lijkt te zijn met zijn toekomst. Dakloze 6 is ook op een speciale en creatieve manier bezig om een beter leven te bekomen. Hij is bezig aan het schrijven van een boek. Hij heeft reeds 25 pagina’s geschreven wanneer ik het mag inkijken. “God, waarom laat je mij zoveel lijden?” is de veelzeggende titel. Hij is zelf heel gelovig en het boek is geschreven als een soort dialoog tussen God en zichzelf. Alleen neemt hij de plaats van God in. Hij geeft a.h.w. vanuit de persoon van God antwoorden op zijn eigen vragen. Het is ontroerend om er passages uit te lezen. Hij hoopt dat hij ooit de finale versie van dit boek, met behulp van God, kan publiceren om zo aan geld te geraken om een beter leven te bekomen. Zijn alcoholprobleem komt ook in het boek voor. Hij heeft de gave en de wil om effectief zijn levensomstandigheden te verbeteren. Of het hem zal lukken om een uitgever te vinden voor zijn verhaal i s e e n a n d e r e v r a a g . H i j i s e r -in tegenstelling tot enkele andere respondenten- in elk geval actief mee bezig om een uitweg te zoeken.
Conclusies Hoe meer men inzicht krijgt in het onmenswaardige bestaan van daklozen, des te 17
meer compassie men voelt. De onrechtvaardigheid snijdt dieper in de onverschilligheid dan dat men als neutrale onderzoeker zou willen. Na een eerste observatiedag kwamen reeds gevoelens van hulpeloosheid en onmacht naar boven. Ook het voornemen om niets te geven (noch financieel, noch materieel) om zo het veld niet te manipuleren, heb ik enkele keren naast me neergelegd. Met Dakloze 1 had ik na twee relatief lange gesprekken zelfs een zekere vriendschapsband opgebouwd. Hoe het met deze sympathieke Indiër in de toekomst zal verlopen, lijkt enkel het lot te kunnen voorspellen. Hij was veruit de zieligste en kwetsbaarste dakloze van de zeven d i e i k h e b kunnen bevragen. Indien hij mij niet zo nauw aan het hart zou liggen, zou ik hem zelfs een vogel voor de kat durven noemen. Ik hoop voor hem het beste en neem het mezelf kwalijk dat ik niet echt afscheid van hem heb genomen. Waarschijnlijk ga ik hem in de nasleep van dit onderzoek nog wel een keertje (op)zoeken in Brussel-N o o r d , n e t a l s Dakloze 6 die volgens mij heel wat levenswijsheid kon bundelen in enkele doordachte zinnen en verhalen. Waar ik als onderzoeker duidelijk tekort heb geschoten was de zogenaamde ‘informed consent’. Samen met de taal waren dit duidelijk de grootste pijnpunten van dit onderzoek. Slechts aan enkele daklozen heb ik oprecht gezegd wie ik was en wat ik studeerde. De anderen hadden slechts het raden naar mijn aanwezigheid en vroegen zich dit ook helemaal niet af. Ik vond het echter enorm moeilijk om een gesprek op te bouwen en dan ergens tussen te flansen dat ik hen in feite kwam observeren of uithoren. Van in het begin open kaart spelen was in dit specifieke onderzoek helemaal onmogelijk geweest, denk ik. Daklozen hebben écht geen boodschap aan gestudeerde kerels die even hun leven komen samenvatten. Velen hebben ook een afkeer van alles wat ‘officieel’ is en naar overheid, politie of ondervraging ruikt. Een onderzoek valt dan ook moeilijker te verantwoorden dan gewoon een losse babbel. De bekomen data lijken mij dan ook eerlijker en minder gekleurd dan bij een open onderzoek. Het is langs de andere kant inderdaad wel minder ethisch ten aanzien van de onwetende daklozen die dus niet wisten wie ik was of wat ik kwam doen. Een pijnpunt dus dat dit etnografisch werk een ietwat onethische glans meegeeft. Ook de taal was een frustratie op zich. In een vreemde taal met iemand praten is sowieso al een opgave. Nu was het des te frustrerend als ik op een bepaald thema niet kon doorgaan omdat ik qua woordenschat of zinsbouw tekort kwam. Het is l a n g s d e a n d e r e k a n t w e l e e n g o e d e oefening
VAN HAEGENBERG / Dakloos in Brussel-Noord /18 geweest om meteen bij een eerste etnografisch onderzoek deze bemoeilijkende randvoorwaarde erbij te moeten nemen. Van twee van mijn informanten weet ik dat ze op straat zijn gezet omdat ze de huur van hun woonst om diverse redenen niet meer konden betalen. In 2005 is dan ook nog eens de waarde van de Brusselse ééngezinswoningen met iets meer als de helft toegenomen met ook een stijgende huurprijs tot gevolg. Deze onrustwekkende evolutie zal het aantal daklozen in onze hoofdstad naar alle waarschijnlijkheid doen vermeerderen. De vraag is hoe het Brussels gewest hierop zal anticiperen. Meer sociale woningen of extra financiële middelen lijken onontbeerlijk om deze problematiek niet tot uitdeining te laten komen. Een onderzoek als deze naar het (over)leven van enkele daklozen laat echter niet toe om grote conclusies te trekken. Wel bood dit werk hopelijk een inzicht in de leefwijze en leefomstandigheden van daklozen uit Brussel-
Noord. Voor mezelf was het in ieder geval een kleine openbaring om even tussen deze mensen te zitten en hun verhalen te aanhoren en hun gedrag te observeren. Ik dank nog graag mijn mentor Liliane Schellemans bij wie ik steeds terecht kon voor advies en overleg. De daklozenproblematiek is nog lang niet de wereld uit en het verhaal van enkele respondenten zal ongetwijfeld nog lang nazinderen in mijn hoofd.
References Cited Clé, Ann. 2005
18