RECENSIES ANW aanraders De bril van Darwin door Mark Nelissen. Lannoo, Tielt (België), 2002 ISBN 90 209 411 Prijs € 24,75. www.lannoo.be Heeft u, ANW docent, dat boekenplankje nu in uw ANW/monovaklokaal laten aanbrengen? En heeft u daar een aantal voor de leerling relevante boeken op neergezet? Want hier is een nieuwe aanrader: een niet al te moeilijk boek over de evolutie. Het in een gemoedelijke, Belgische stijl geschreven lesboek is afgeleid van de colleges die de gedragsbioloog en apenonderzoeker Mark Nelissen aan de Universiteit van Gent placht te geven. De taal is jargonvrij, dus begrijpelijk voor de algemene lezer. Ik denk niet dat leerlingen het van kaft tot kaft willen doorlezen, maar de hoofdstukken Seksualiteit en Agressie zullen hun belangstelling wel opwekken. Ik heb ze zelf met aandacht gelezen. Vroeger was sociaal darwinisme een vies woord, maar tegenwoordig mag het geloof ik weer. Kindermoord en oorlog kunnen dan ook ‘door Darwins bril’ worden bekeken en verklaard. De verschillen tussen de seksen zijn volgens deze visie dan ook niet louter cultureel bepaald maar hebben een evolutionaire component, hetgeen echter niet impliceert dat we daar ook morele conclusies uit zouden moeten trekken. Stof voor een socratisch gesprek of een symposion! In een aantal hoofdstukken wandelt de auteur door de lesstof heen: technische gedeelten mogen wat hem betreft “rustig worden overgeslagen”. Hij schetst Darwins theorie, leert ons iets over gedrag, dierlijk en humaan, en brengt de begrippen ‘genen’ en de dawkiniaanse ‘memen’ aan de orde. Dan legt hij de werking van de hersenen kort uit, behandelt seksualiteit, ouderzorg, voortplantingssucces en agressie. Leuk is het verband tussen taal en hersencentra. Nelissen geeft een literatuurlijst en het boek bevat een goed register, wat je wel nodig hebt. Er is ook kritiek op deze succesvolle publicatie (het boek is al in derde druk verschenen): het zou ‘prietpraat’ zijn en te weinig wetenschappelijk onderbouwd. Daar staan veel lovende recensies tegenover. Voor een vak als ANW is dat juist aardig: er kunnen voor- en tegenstanders van dit werk van Nelissen zijn. Op het internet is daar genoeg over te vinden: bijvoorbeeld bij http:// www.skepsis.nl/evolutiepsychologie.html Tot slot een citaat van de auteur zelf: Of Darwin nog relevant is? Ik zeg altijd: we beginnen hem nu pas te begrijpen. Nu zien we echt de kracht van de natuurlijke en seksuele selectie. Een ding kon Darwin echter niet weten. Hij kende wel erfelijkheid, maar geen genen. Zijn survival of the fittest zouden we moeten aanpassen in the survival of the fittest genes. Wij zijn niet belangrijk, onze genen wel. Marjan Bruinvels 306 | NVOX 6 | JUNI 2002
Over wondere feiten? Mythische karikatuur van wetenschap “Jong van ziel zijt gij allemaal, want uw zielen bezitten geen greintje geloof dat van oudsher door traditie is overgeleverd en geen wetenschap die met de tijd gerijpt is” Plato, Timaeus 22b Bij Nijgh / Versluys is een schoolvoorbeeld verschenen, hoe de Tweede Fase mooi zou kunnen zijn: Kurvers e.a., Over wondere feiten, (Baarn 2002, ISBN 90 425 2145 7, € 12,40). Het boekje is bestemd voor de vakken godsdienst, levensbeschouwing en filosofie in de bovenbouw HAVO VWO. Je zou kunnen aanvullen literatuur, ANW en CKV. In principe zou een prachtige integratie of coördinatie van vakken mogelijk zijn. Didactisch is er niets mis met het boekje. De auteurs brengen in een mooie didactische eenheid van tekst en beeld bezinning op grensvragen dicht bij de leerling. De mogelijkheden van de leerling zijn goed ingeschat. Vragen omvatten iedere keer de hele schaal van verwerking en toepassing tot het formuleren van een eigen beredeneerde mening. De activiteiten gaan daarbij van lezen en opzoeken tot ICT gebruik. Helaas, Over wondere feiten is ook een prachtvoorbeeld van de waardeloze wijze waarop wetenschapsgeschiedenis in het onderwijs aan de orde komt. De wetenschapshistoricus Prof. R. Visser sprak het op een symposion over de maatschappelijke taak van de wetenschapsstudies in november 2000 al uit: “de ene wetenschaphistorische blunder wordt in schoolboeken op de andere gestapeld”. Dit boekje overtreft hierin alles wat tot nu toe verschenen is. Het beste wat we van de auteurs kunnen zeggen is, dat ze op overgrootvaders stoffige zolder de History of the conflict between religion and science (1874) vonden. Ik vrees echter, dat ze nog nooit een wetenschapshistorisch boek in handen gehad hebben. Hoofdstuk 1 is waarschijnlijk geschreven in het zalig onbenul feiten te geven. Weer een generatie leerlingen die opgroeit met mythen. Inderdaad mythen die niet beperkt zijn tot schoolboekauteurs en dat is ook aanleiding ze meer aandacht te geven.
Mythe 1 “Hoe de maan in de loop van vier weken groeide en weer verdween was voor de mensen in de Oudheid een groot mysterie. Talrijke mythen vormden hiervoor een verklaring.” In de Oudheid vormden de hemelverschijnselen geen mysterie. Hele kalenders waren gebaseerd en berekend op hemelverschijnselen. Complexe patronen in de bewegingen van hemellichamen werden door de Babyloniërs en Egyptenaren berekend en voorspeld. In 500 – 300 vC had de Babylonische astronoom – priester zijn ambacht in die mate ontwikkeld dat hij grote hoeveelheden astronomische gegevens kon manipuleren, stelt Lindbergh in zijn Pioniers van de westerse wetenschap (1992). Wél is er een grotere nabijheid tussen mythe en
natuurwetenschap. Empedokles (± *492 vC) was een van de eerste natuurfilosofen. Van hem stamt de leer dat alles opgebouwd is uit de vier elementen aarde, water, vuur en lucht. Voor deze elementen echter gebruikt hij de goden(namen) Hera, Nestis, Hades en Zeus. Ook bij “onze” Pythagoras (± *575 AC) lagen godsdienst en wetenschap dicht bijeen. Hij was wat we nu zouden noemen wiskundige, natuurfilosoof en geneesheer, maar ook priester. Hij verklaarde aardbevingen en onweer liever als natuurverschijnsel dan als uitingen van Poseidon of Zeus. Maar tevens was hij vegetariër op grond van zijn geloof in de reïncarnatie. En als een soort Calvijn was hij leider van een religieuze groepering die korte tijd in Kroton regeerde. De stelling van Pythagoras vinden we overigens al op een Babylonisch kleitablet uit de 15e –14e eeuw voor Christus. (Zie fig.). Dit voorbeeld van de mensen in de oudheid “voor wie alles een mysterie was” (volgens Kurvers cs) is eigenlijk te aardig om niet te laten zien. Langs de zijde van het vierkant onderscheiden we <<<, het teken voor 30. Boven de diagonaal kun je lezen: 1, 24, 51, 10. In het 60-tallig stelsel is dat 1 + 24/601 + 51/602 +10/603. Onder de diagonaal staat 42, 25, 35. De lezer kan nu zelf dit omrekenen in ons decimale stelsel en krijgt dan voor de zijde van het vierkant 30, boven de diagonaal (2 en onder de diagonaal 30(2. Inderdaad voor de mensen van de oudheid was wiskunde minder een mysterie dan voor menigeen thans (en mag ik daarbij het boosaardige vermoeden uiten dat de auteurs van ..). Plato (±428 – 347) geeft van de nabijheid tussen mythe en natuurwetenschap in zijn Timaeus een goed voorbeeld. In dit boek wordt het verhaal van Faëton die de wagen van zijn vader, de zonnegod bestuurt en heel wat schade aanricht geïnterpreteerd als een sprookje dat een botsing met een komeet vertelt. Een paar alinea’s verder echter worden de hemellichamen voorgesteld als goddelijke en eeuwige wezens van de hoogste intelligentie. Kortom de eenheid van mythe en natuurfilosofie was er niet een, omdat men de goden nodig had de natuurverschijnselen te verklaren, maar omdat het complementaire verklaringen waren. In de mythe werden oorzaken historisch verbonden met concrete individuele gebeurtenissen; in de natuurfilosofie werden oorzaken gebonden in abstracte algemene ketens van oorzaak en gevolg. Beide wijzen van oorzaken formuleren sloten elkaar niet uit.
Mythe 2 “Ontdekkingen of theorieën die niet met de bijbel overeenstemden werden in de Middeleeuwen voor fout gezien, want de bijbel werd gezien als het onfeilbaar woord van God” Vanaf Augustinus (AD 453 – 430) al, nam men aan dat “God stamelt in onvolmaakte mensenwoorden”. Dat gold niet alleen voor uitdrukkingen over Gods ogen en handen, die niemand letterlijk nam, maar voor zeer vele bijbelse gegevens. Zo werd in de hele Middeleeuwen op ±2 auteurs na, een bolvormige aarde aangenomen in plaats van een platte zoals die in de bijbel te vinden is. Als er iets kenmerkend is voor het Middeleeuws omgaan met de bijbel dan is het wel dat deze nooit letterlijk geïnterpreteerd werd. “De zin van Gods Woord is oneindig gevarieerd en straalt als de veren van de pauw in talloze kleuren”, schreef Eriugena (± 810 – 870). Voor de bijbelverklaring kende men meerdere betekenissen toe aan een tekst. Het Grieks of Hebreeuws was daarvoor niet nodig, maar wel alle teksten van de vroegere kerkleraren en van de hele antieke beschaving.
Beeldje van Karel de Grote met wereldbol (± 870 Louvre) Zo werd dus gedurende de hele Middeleeuwen de bijbel geïnterpreteerd door een Griekse bril. “Ontdekkingen” die niet met deze bril made by Plato / Aristoteles / Ptolemaeus overeenstemden moesten wel fout zijn. Het ging dus niet om de tegenstelling bijbel – ontdekking, maar om de tegenstelling bestaande wetenschap – ontdekking. En zo gek is het nog niet om bij een conflict wetenschap – ontdekking te kiezen voor het vigerende wetenschappelijke beeld. Zelfs van de auteurs van “Wondere feiten” neem ik niet aan dat ze de eurootjes die ze met deze onzin verdienen gaan beleggen in koude kernfusie.
Copernicus als astronoom en man van de kerk. Het onderschrift is een vroom gebed. als is het maar de oppervlakkigste biografie in te zien, weet dat Copernicus in 1514 wordt uitgenodigd aan een concilie over de kalenderhervorming deel te nemen. Hoezo conflict? Erger nog, Kardinaal Schonberg, vertrouweling van paus Leo X smeekt op 1 nov 1535 Copernicus zijn systeem te publiceren, op kosten van Schonberg zelf. De reactie van Luther op 4 juni 1539, “deze gek [Luther noemt Copernicus niet eens bij naam] wil de astronomie op zijn kop zetten”, stamt uit een tafelgesprek in 27 jaar na dato opgetekend uit de mond van oorgetuigen. Volgens de wetenschapshistoricus Hooykaas is er in de officiële werken van Luther niets te vinden over Copernicus’ opvattingen. De context van het citaat duidt eerder op een aardige opmerking aan tafel over wetenschappers die maar voortdurend origineel willen zijn. Je kunt je voorstellen zoiets als “Die malloten van wondere feiten willen zonder enige kennis van zaken de hele wetenschapshistorie op z’n kop zetten” – iets voor bij de soep die minder heet wordt gegeten.
Mythe 4 Het definitieve einde van de harmonie tussen geloof en wetenschap deed zich voor toen Galilei (1562 – 1642) uit Italië en Johannes Kepler (1571 – 1630)
De achttiende eeuw wordt beheerst door de zogenaamde fysikotheologie: natuur en natuurwetenschap verkondigen en bewijzen de heerlijkheid van God in Zijn schepping. “In plaats van bedreigend voor de overgeleverde theologische waarheden, zag men de natuurwetenschap in de achttiende eeuw bij uitstek als het middel om de grootheid, almacht, en de goedertierenheid van God te leren kennen. Wetenschap werd bijna een religieuze bezigheid” schrijft de wetenschapshistoricus Vermij in zijn De wetenschappelijke revolutie (1999).
Triest Wanneer worden vroegere culturen nu eens niet verkocht als “rare jongens die oude Babyloniërs” (Obelix). Wanneer houden we nu eens op met Donald Duck wetenschappers ten tonele te voeren. Zo waren ze niet, zijn ze niet en ook nooit geweest ook. Het is toch bijzonder triest dat auteurs die goede didactici zijn –en dat merk je aan alles- , die – dat durf ik zonder meer aan te nemen – op hun vakgebied het niet zouden durven een ongecontroleerde bewering op te schrijven, de grofste mythologie aan het onderwijs verkopen. Bij alle vakken van de tweede fase staan in de eindexameneisen informatievaardigheden geformuleerd. Je hoeft geen vreemde taal te beheersen om bovenstaande te vinden. Er is de website van het Genootschap voor de geschiedenis van de geneeskunde, wiskunde, natuurwetenschap en techniek, er zijn boeken van Lindbergh en Vermij. Informatievaardigheden schijnen alleen voor leerlingen te zijn en niet voor auteurs.
Sneeuwkristallen en zebrastrepen
Mythe 3 16e
“In het begin van de eeuw werd de harmonie tussen bijbel en wetenschap verbroken. Dat gebeurde door Copernicus, wiens opvattingen door bijbelgeleerden zwaar werden bekritiseerd.” In de eerste plaats daag ik de auteurs uit, zo’n “bijbelgeleerde” te vinden. Trouwens Copernicus had tot zijn dood een goed betaalde kerkelijke sinecure – die zou hij dan toch kwijtgeraakt zijn bij een beetje conflict. En wie wél de moeite neemt
uit Duitsland de heliocentrische theorie van Copernicus ondersteunden. Vanaf de tijd van Copernicus en Galilei wordt daarom in wetenschappelijke theorieën steeds minder over God gesproken. Dichter bij de historische werkelijkheid is: “Het definitieve begin van de harmonie tussen geloof en wetenschap (die tot het begin van de 19e eeuw zou duren) deed zich voor toen Galilei en Johannes Kepler hun boeken schreven. Vanaf die tijd werd er in natuurwetenschappelijke theorieën steeds meer over God gesproken.” Tot in de negentiende eeuw vonden natuurwetenschappers dat er twee bronnen waren om tot de kennis van God te komen: de bijbel, het boek van Gods genade en de natuur, het boek van Gods almacht. Dit adagium was o.a. door Frances Bacon (1561 – 1621) geformuleerd en stimuleerde de opkomst van de moderne natuurwetenschap. Eén van Galilei’s motieven was een betere exegese van de bijbel te geven. Kepler zocht Gods harmonie en schoonheid in het heelal. Newton belijdt zijn geloof in een God, die niet een “wereldziel” is, maar “Heer van alle dingen” in zijn natuurwetenschappelijk hoofdwerk, de Principia.
Over sneeuwkristallen en zebrastrepen, De wereld volgens de wiskunde, Ian Stewart Uniepers 224 pag. 2002 € 29,50
1715: de wetenschap rukt de blinddoek weg van de atheïsten
‘They enjoy most, sir.’ Deze herinnering aan mijn tijd in Afrika komt boven als ik Ian Stewart lees over seksuele selectie en symmetrie. De negerkinNVOX 6 | JUNI 2002 | 307
deren in mijn klas beweerden dat vrouwen wel tien maal meer genoten van seks dan mannen. Ongefundeerde uitspraken en niet wetenschappelijk onderzocht, antwoordde ik. Ze lachten en deden er verder het zwijgen toe. Het heeft er alle schijn van dat ze intuïtief aanvoelden wat er aan de hand is. Bij sommige vogelsoorten paren vrouwtjes liever met mannetjes die een symmetrische staart hebben. Mensen hebben een vergelijkbare voorkeur voor symmetrie of bijna-symmetrie, schrijft Stewart. En: Recent onderzoek wijst erop dat vrouwen meer en heftiger orgasmen hebben als ze vrijen met mannen waarvan het gelaat vrijwel symmetrisch is. Over sneeuwkristallen en zebrastrepen gaat niet over seks met de ogen open. Ian Stewart verbaast zich over de vormen van sneeuwkristallen en gaat op zoek naar de oorsprong van verrassende verscheidenheid en symmetrie in de natuur. Zijn speurtocht loopt langs een myriade van verschijnselen. In het eerste deel van het boek bespreekt Stewart principes en patronen; strepen op zebra’s en goudvissen, golven op zee, ribbels op het strand, stuifduinen, honingraten, bloemen, planetenstelsels, overal is binnen een chaos ook regelmaat aan te treffen. Zonder formules gaat deel twee over de wiskundige wereld achter patronen. Eerst in één dimensie, de draf, galop, telgang van een paard bijvoorbeeld, later komen er meer dimensies bij. Symmetrie speelt een hoofdrol. Een mens lijkt oppervlakkig gezien symmetrisch, maar dat is gezichtsbedrog. Zeker wie de binnenkant van een mens in aanmerking neemt. Bij 1 op de 8500 mensen is er sprake van situs inversus; het hart rechts in de borstkas. Wiskundigen hebben bepaald dat er 17 typen symmetrisch behang bestaan. Rotatiesymmetrie, spiegelbeeldsymmetrie, vlekken en patronen, spiralen spelen een rol bij schelpen, depressies (weer) en zandstormen. Warme lucht stijgt op, maar niet alle lucht kan tegelijkertijd omhoog. Er ontstaan convectiecellen. In het centrum van elke cel stijgt warme lucht en aan de randen zakt koude lucht. Er ontstaan wolken. Patronen in wolkenformaties zijn met deterministische chaos en symmerie te verklaren. In deel drie gaat Stewart van eenvoud naar complexiteit. Hij gebruikt fractals om de verscheidenheid van vormen te duiden. Met betrekkelijk eenvoudige wiskunde is, zonder formules, een verklaring te geven voor de plaats van vlekken op een luipaard, voor de patronen op schelpen, voor de structuur van een varenblad en voor de variatie in sneeuwkristallen. Chaotische dynamica voldoet aan symmetrieregels. Met eenvoudige vooronderstellingen zijn complexe patronen te verklaren. Het leven is heel eenvoudig, maar het is heel ingewikkeld om dat te ontdekken. Over sneeuwkristallen en zebrastrepen is een fraai geïllustreerd boek en geeft een overzicht over symmetrieën en patronen van atomaire schaal tot en met het uitdijende heelal. Biologen, natuurkundigen, scheikundigen, kosmologen, elk 308 | NVOX 6 | JUNI 2002
vindt er iets van zijn gading. Wie het meest van dit boek geniet, dat blijft een raadsel. Gerard Stout
[email protected]
Buitenaards leven Buitenaards leven, Ulrich Walter, Wetenschappelijke bibliotheek Natuur & Techniek. 240 pag. € 37,50 ‘Wat je niet begrijpt kun je maar beter in de taal uitspreken waar je het minste van snapt.’ Om dat soort citaten te vinden verslind ik boeken, tijdschriften en kranten. Een prachtige zin met een brede toepasbaarheid. In Buitenaards leven gaat het om een filosoof die een onheldere overweging in het Grieks uitspreekt. Ik hoor leerlingen over scheikunde verhalen vertellen, ik hoor straatpredikers over de gevaren van genetische modificatie, ik hoor politici over natuurwetenschappen en onderwijspraktijk. In het eerste deel van Buitenaards leven kijkt de Duitse astronaut en fysicus Ulrich Walter terug. Hij geeft een leesbaar en informatief overzicht van gedachten over het universum en over leven op andere planeten. Wie in sprookjes gelooft, in buitenaards leven, blijft daarin geloven, al zijn er nog zoveel bewijzen van het tegendeel. Een mens is gedoemd waanideeën na te blijven jagen. De enige troost is dat dergelijke wanen uitsterven. Maanmannetjes en martianen overleven enkel in hersenspinsels. Wie er eenmaal in gelooft, laat zich niet gemakkelijk van het tegendeel overtuigen. Trilt het geloof in God op zijn grondvesten als er elders in het heelal ook een mensheid bestaat, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis? Nee, het bestaan van buitenaards leven is juist een bewijs van de grootsheid van de schepper. Ulrich beantwoordt een vraag waar ik al jaren mee worstelde. De kanalen op Mars waren jarenlang het bewijs van marsmannetjes en marsvrouwtjes die de planeet hadden bewerkt. De Italiaan Schiaparelli beschreef de canali. In vertaling worden dat kanalen. In de vertaling ging het onderscheid tussen natuurlijke geulen en kunstmatige waterwerken verloren. Door een onjuiste vertaling van canali kreeg de mythe van martianen als kanalengravers vaart. Na de terugblik volgen hoofdstukken over de aard van intelligent leven, mogelijk buitenaards leven volgens een soort kansberekening, mogelijke contacten met intelligentsia van buiten de aarde en de toekomst van de mens in de kosmos. Van die hoofdstukken onthoud ik niet veel. UFO’s bestaan wel, maar de naam zegt het al: niet-geïdentificeerde vliegende objecten. Meer zijn het niet. Als er ETI’s bestaan, levende intelligente wezens afkomstig uit het heelal, dan hadden ze ons al lang ontdekt, schrijft Walter. Over die mogelijkheid zijn tientallen films gemaakt. Waarschijnlijk is dat deze ETI’s rechtsomkeerd hebben gemaakt. Walter besteedt veel pagina’s aan de toekomst van de mens in de kosmos. Hij schetst de beperkingen om de enorme afstanden te overbruggen. Maar over vijftig miljard jaar heeft de mens kolonies gesticht op andere planeten in het melkwegstelsel. In grote ruimtevaartuigen groeien bomen, loeien koeien en draaien tienduizenden mensen hun rondjes om met de kunstmatige zwaartekracht de voeten op de vloer te houden. Het jongensboekkarakter stijgt.
Is er wel of geen buitenaards leven. Walter acht het zeer onwaarschijnlijk dat er medebewoners in ons melkwegstelsel zijn. Elders en dat is te ver om te controleren, wellicht wel. Een bericht neemt bijna tien miljoen jaar de tijd voor een enkele reis uit een ander melkwegstelsel. De afzender rekent vast niet meer op antwoord. Gerard Stout,
[email protected]
Duitse didactische duwtjes Freytag, K., Scharf, V. & Thomas, E. (Hrsg.) (2001). Handbuch des Chemieunterrichts, Sekundarbereich I, Band 2: Stoffe - Elemente – Periodensystem. Köln: Aulis Verlag Deubner & Co.KG. ISBN 3-7614-22938. € 45,00; 308 pag., 200 z/w ill. Wambach, H. (Hrsg.) unter Mitwirkung von Hilgers, U. (2001). Materialien-Handbuch Kursunterricht Chemie. Band 9: Leben mit Chemie Köln: Aulis Verlag Deubner & Co. KG. ISBN 37614-2281-4. € 42,00; 368 pag., 225 z/w ill. Twee boeken die de leraar behulpzaam willen zijn kwamen tegelijkertijd bij me binnen. Beide hebben ze de chemie van de daagse dingen hoog in het vaandel staan. Maar het ene (Freytag) geeft complete lessenseries, terwijl het andere (Wambach) vol staat met losse aanwijzingen, proefjes, opgaven, media, computerprogramma’s e.d., die elk als een bouwsteen in al bestaand onderwijs kunnen ingevoegd. Op het eerste gezicht zou je denken dat Freytag de leraar meer hulp biedt dan Wambach, maar ik heb daar mijn twijfels over. Freytag geeft immers, na uitvoerige verantwoording, vier lessenseries: 1. Beginonderwijs in relatie tot de alledaagse wereld 2. Mogelijke introductie van het periodiek systeem 3. Gebruiksmetalen 4. Elementen in verschillend kleed: koolstof, fosfor en zwavel (over allotropie dus). En dan moeten we helaas vaststellen dat de onderwerpen 2, 3 en 4 in de Nederlandse examenprogramma’s niet of nauwelijks aan de orde komen. Ik beperk me dus tot bespreking van het eerste hoofdstuk. De auteur wijst twee leerwegen aan: de ene wat meer vakwetenschappelijk en de andere met keukenzout als uitgangspunt. In de eerste weg staat het begrip ‘stofeigenschap’ centraal, en dat is jammer, omdat we daarvan nu juist in het Nederlandse onderwijs afscheid hebben genomen. Er staan echt leuke ideeën in, zoals de inleidende proef over scheiden van huisvuil. Hierbij krijgen de leerlingen een zak met vuilnis die docent heeft samengesteld, met de opdracht tot sorteren. Als die zak wordt leeggestort, ontstaan er levendige discussies over welke soorten er dan moeten zijn. Alternatief is een dergelijke opdracht aan de hand van een eigen productie van vuil uit een gezamenlijk ontbijt. Na de scheiding kan er een gesprek komen over verschillende stofklassen: kunststof, glas, metaal, enz. Aardig is ook een proef met vijf metaalmonsters die op één plaat rondom zijn neergelegd. Bij verhitten komen de verschillen in smeltpunt er ‘vanzelf’ uit. Dan volgen er proeven aan een brandende kaars à la Faraday. Hierna een introductie in scheidingsmethoden, waaronder het
onderzoek aan een maggiblokje. Het scheiden daarvan levert het volgende op: keukenzoutkristallen, eiwitten en een vetfase; er worden ook nog enkele flintertjes groente uit gefiltreerd. Kortom, aardige suggesties die je ook als losse zwerfstenen kunt gebruiken. Aan elk hoofdstuk, dus ook aan dit, wordt een rijtje ‘Materialien’ toegevoegd. Hier zijn dat: - de ontdekking van de papierchromatografie (door Martin aan de hand van een servetje gedaan), koffiezetten als voorbeeld van scheidingsmethoden, - geschiedenis van het zout (erg beknopt), - het ontstaan van zoutvoorkomens - de samenstelling van wegenzout. Zoals u merkt, ondanks mijn bezwaren (niet rechtstreeks toepasbaar en met een omstreden begrip in het centrum geplaatst), vind ik het jammer dat we er niet meer mee kunnen doen. Er staan voor een leraar die eens wat anders wil bepaald nuttige (en duidelijke!) aanwijzingen in.
Schema uit Freytag cs. Handbuch des Chemieunterrichts.
Illustratie uit Wambach/Hilgers. Materialen Handbuch.
Kijk ik nu naar Wambach, dan mist daar de systematiek die zo kenmerkend is voor de lessenvolgorde van Freytag. Dat is te zeggen: er wordt een indeling gegeven in Huishouding, Voeding, Gezondheid (geneesmiddelen) en Vrije tijd (incl. cosmetica, fotografie, lijm). En steeds wordt de proef, de opgave, de ‘materialgebundene Aufgabe’ of de media- of modelvoorstelling gevolgd door een blad met de oplossingen. Laat ik proberen van elk een voorbeeld te geven. Een ‘Lernhilfe’ in het deel Huishouding is een ‘klit’ (= spin) met in het midden het woord ‘Siliciumdioxid’ en pijlen naar toepassingen als vensterglas, porselein, mortelkalk, cement en (gewapend) beton. Gegeven worden de namen van de erbij benodigde stoffen als aluminiumoxide, veldspaat, draadijzer en kaolien. De opdracht ligt voor de hand: geef aan wat er moet worden toegevoegd aan SiO2 om het gevraagde product te maken. Daarna worden ook nog vragen gesteld over de samenstelling van vensterglas, hard en zacht porselein. Een soortgelijke opdracht is er in het deel Voeding met ‘Kaiser-Natron’, dat wij kennen als zuiveringszout (NaHCO3), in het midden. Als experimenten uit dit thema noteerde ik de bepaling van de samenstelling van gootsteenontstopper, wc-reiniger en kalkverwijderaar. In het deel Voeding staan meer Materialgebundene Aufgaben. Een voorbeeld is de bepaling van het sacharosegehalte van suikerbieten in een gedachtenexperiment aan de hand van de optische activiteit; een ander voorbeeld het werken met de driehoek van de zoete smaak. Een leuk experiment is de ontleding van Trevira (PET) door natronloog en zwavelzuur met een aantoonreactie op alcoholen van ceriumammoniumnitraat (jammer dat je zo’n exotisch reagens nodig hebt!). Bij Gezondheid sla ik de hippocratische eed, hoe interessant ook, over, en ook de talloze proeven met aspirine. Belangwekkender is de Lernhilfe waarin de structuurformule van veertien drugs wordt gegeven en waar vragen worden gesteld zoals welke andere stoffen er nog in een ecstasytablet kunnen zitten en welke uitwerking deze drugs hebben. In het deel Vrije tijd staat een schitterende modelproef om lijmwerking te tonen: leg op de spiegelschrijver in een petrischaal twee kammen met de tanden dicht tegen elkaar en doe een paar druppels water in de tussenruimte. Mooi is ook NVOX 6 | JUNI 2002 | 309
de opdracht om met een loep naar een televisieen een computerbeeldscherm te kijken, dan naar zwart-wit-beelden van beide soorten en dat te vergelijken met kleurenfoto’s. Het gaat, dat begrijpt u, om de rastering, die je weer wel aantreft in krantenkleurenfoto’s. Kortom, zonder dat je aan een leerplan wordt gebonden geeft Wambach’s boek veel meer duwtjes in de goede richting dan dat van Freytag, hoeveel aardigs daar ook in zit. Zoals u heeft gezien zijn beide boeken in een serie uitgegeven, en wellicht komt u op de gedachte, wat meer van zo’n serie af te weten. Daarover kunt u met de Aulis-Verlag in contact treden. De URL van hun site is
[email protected] . Hans Bouma
Vrouwelijke chirurgen Mimi Mulder en Ella de Jong, Vrouwen in de heelkunde. Een cultuurhistorische beschouwing. 340 blz. Ill. Geb. Belvédère/Medidact, ( e-mail:
[email protected]) Overveen/Alphen aan den Rijn. ISBN 90 71736 25 3 € 30,=. Wie kent er niet het verhaal van de vader en zijn zoon die in een vreselijk auto-ongeluk komen. De vader overlijdt op slag, de zoon is zwaar gewond en wordt met loeiende sirene naar het ziekenhuis gebracht. Op de operatiekamer zegt de chirurg: “Ik kan deze jongen niet opereren, want hij is mijn zoon.” Voordat u de verkeerde richting op denkt, de chirurg was dus zijn moeder!! De vrouwelijke (om het nog maar eens te benadrukken) auteurs van dit proefschrift werken allebei als algemeen chirurg. Hun ervaringen met de verbazing van de patiënten die kennelijk nog steeds een man als dokter verwachten (Ik vraag me nu overigens af hoe dat is bij Marokkaanse en andere islamitische vrouwen), leidde ertoe dat ze zich verdiepten in de twee vragen: Is het vreemd dat vrouwen chirurg worden? en Zijn het vreemde vrouwen, die als chirurg werkzaam zijn? Voor het antwoord op deze vragen hebben de beide dames eerst een literatuurstudie verricht naar de rol van de vrouw in de geschiedenis van de geneeskunde en in het bijzonder van de heelkunde. Ook onderzochten ze literatuur over de recente situatie van vrouwelijke artsen in Nederland en in andere delen van de wereld. Daarnaast deden ze onderzoek naar vrouwelijke chirurgen die in Nederland geregistreerd zijn. Hiervoor hebben ze een groot aantal interviews gehouden die voor het onderzoek de gegevens opleverden. In de inleiding worden de relevantie van het onderzoek en de methode beschreven. Vervolgens is er in hoofdstuk 1 tot 10 een gedegen historisch overzicht van vrouwen in de geneeskunst, van de oudheid tot de eerste vrouwelijke chirurgen die zich een plaats bevochten in Nederland. In de hoofdstukken 10-16 zijn de gegevens verwerkt uit de interviews die gehouden werden met 45 van de tussen 1932 en 1996 geregistreerde vrouwelijke algemeen chirurgen. Hierbij is onder meer aandacht besteed aan de sociale achtergrond, de opleiding, de loopbaan, maar ook aan ziekteverzuim en verzuim door zwangerschap310 | NVOX 6 | JUNI 2002
pen, de uitzonderingspositie van de vrouwelijke chirurgen, het beeld van de chirurg naar de buitenwereld. De laatste hoofdstukken van het boek zijn gewijd aan de chirurgische opleidingen in Nederland, de huidige ontwikkelingen en de nabeschouwing. Een buitengewoon interessant boek voor degenen die lesgeven binnen het profiel Natuur en Gezondheid en voor docenten en studenten in alle opleidingen die met gezondheidszorg in de meest brede zin van het woord te maken hebben. M.O.
Boekjes voor de vakantie Als u in Nederland blijft, is er bijvoorbeeld deze serie, uitgegeven door de provinciale landschappen. De Bilt. (e-mail:
[email protected]:) Natuur Dichtbij Pockets. De Landschappen. Groningen ISSN 1567 083 X; Fryslân ISSN 1567 0821; Drenthe ISSN 1567 0759; Overijssel ISSN 1567 0724; Gelderland ISSN 1567 0783; Utrecht ISSN 1567 0791; Flevoland ISSN 1567 0767; NoordHolland ISSN 1567 0740; Zuid-Holland ISSN 1567 0775; Brabant ISSN 1567 0813; Limburg ISSN 1567 0732; Zeeland ISSN 1567 0805. Prijs per deeltje € 6,80 de hele serie in bewaarbox € 44,92. Voor leden/beschermers/donateurs van een van de 12 provincies is de prijs lager: € 4,54 per deeltje en € 38,57 voor de cassette. Tijdens de zomervakantie is er, zoals u weet, ieder jaar weer de bijna totale leegloop naar het buitenland. Daar worden dan de fraaie landschappen bewonderd en de bezienswaardigheden bezocht. Toch is er voor de achterblijvers meer dan voldoende te beleven. Een hulp hierbij kunnen de boekjes uit deze serie zijn. Iedere provincie heeft zijn eigen deeltje, want ook ons eigen land kent een grote verscheidenheid aan landschappen: bos, hei, veen, strand, polders, duinen, kwelders, beekdalen, alle met hun eigen kenmerkende flora en fauna. De 12 provinciale Landschappen zijn onafhankelijke organisaties, veelal opgericht in de jaren 20 en 30 van de 20e eeuw. De organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het beheer van hun terreinen en voor de communicatie met hun achterban. Het samenwerkingsverband De Land-
schappen is in 1989 opgericht om ook op landelijk niveau de belangen van natuur en landschap te kunnen behartigen. Deze gezamenlijke uitgave was een grote stap. Omdat er voor iedere provincie een eigen pocket is, samengesteld door mensen uit de provincie zelf, heeft men niet het risico dat er aan de een teveel en aan de ander te weinig aandacht wordt besteed. Toch is de stijl vergelijkbaar en het blijkt dat er binnen de verscheidenheid toch ook grote overeenkomsten zijn. Iedere pocket bevat een selectie van de meest interessante natuurgebieden in de betreffende provincie, met wandel- en fietsmogelijkheden en suggesties voor een dagje uit. Er is ruimte voor plaatselijke sagen en legenden en korte interviews met bekende provinciebewoners en medewerkers van de provinciale organisatie. Te gebruiken in de vakantie voor een dagje uit, maar ook ter voorbereiding van een interessante excursie. M.O.
Kompas Amir D. Aczel, Het raadsel van het kompas. Het intrigerende verhaal van de uitvinding die de wereld veranderde. (The Riddle of the Compass. The Invention that changed the World.) 150 blz. Ill. Prometheus, Amsterdam. ISBN 90 4460 0249 € 14,50. De eerste keer dat ik een kompas zag, was bij mijn broertje die er een kreeg toen hij bij de welpen zat. Het bewegende naaldje vond ik toen al spannend, het feit dat het steeds weer in de juiste richting ging staan, bleef een raadsel. Waarschijnlijk de belangrijkste uitvinding sinds het wiel, was de uitvinding van het kompas. Was het wiel van belang omdat de mens zich daardoor sneller en met veel minder moeite kon voortbewegen, het kompas zorgde ervoor dat hij de juiste richting kon houden. Natuurlijk waren er altijd de zon en de sterren geweest, maar daar heb je niets aan bij een bewolkte hemel. De oorsprong van het kompas is nog steeds niet echt onderzocht, maar bekend is wel dat het uit China naar Europa is gebracht en vandaar de tocht over de wereld heeft vervolgd. In dit boek vertelt de Amerikaanse mathematicus, in Nederland ook bekend door zijn boeken 100% kans en De laatste stelling van Fermat, over de ontwikkeling van het kompas en de invloed die het had op de groei van de West-Europese handel. De oudste vermelding van een kompas - of iets dat er op lijkt - in de Westerse literatuur is te vinden in de geschriften van een Engelse augustijner monnik Alexander Neckam (1157-1217). In 1187 schrijft hij dat een magneet met een naald wordt aangetikt, “Deze tolt rond totdat, als de beweging afneemt, zijn punt precies naar het noorden wijst.” Aczel vertelt over Chinezen, Egyptenaren, Grieken en Romeinen, over de grote kooplieden in de Italiaans-Byzantijnse machtcentra en natuurlijk over de grote ontdekkingsreizigers, zoals Columbus, Vasco da Gama, Magelhaes. Te gebruiken bij de behandeling van magnetisme. M.O.
Vogeltrek Jacques Perrin en Jean-François Mongibeaux, De grote trek der vogels. 172 blz. Ill. Tirion uitgevers, Baarn i.s.m. Natuur en Techniek, Amsterdam. ISBN 90 5210 473-5 € 69,90. “Gedurende het hele jaar trekken overal ter wereld miljoenen vogels door het luchtruim. Het zijn allerlei verschillende soorten: kleine zwaluwen en reusachtige albatrossen, ganzen en pelikanen, ooievaars en piepkleine zangertjes. Ze volgen al eeuwenlang dezelfde vaste routes, steken oceanen, woestijnen en bergen over en voltooien onvoorstelbare zwerftochten. Al sinds mensenheugenis markeren hun verbluffende reizen de opeenvolging der seizoenen.” Misschien hebt u de film The travelling birds van Jaques Perrin gezien, mogelijk draait hij nog op het moment dat u dit leest. Naar aanleiding van de film verscheen dit fotoboek waarin in de eerste zes hoofdstukken, met als titels: Als de vogel verschijnt; Het klapwiekende leven; Globetrotters van de lucht; Ze veroverden onze planeet; De acteurs; Een filmavontuur; De vogels morgen; een natuurgetrouw beeld wordt gegeven van de vogels tijdens hun trektochten, maar ook, in hoofdstuk zeven, een beschrijving van het tot stand komen van de film, en in hoofdstuk acht een beeld van de - zoals het er nu uitziet- nogal sombere toekomst. In het boek valt de nadruk vanzelfsprekend op de foto’s; de tekst dient ter aanvulling en geeft weetjes en tal van bijzonderheden. De teksten zijn prettig leesbaar en geven veel informatie. Met dit prachtige, grote fotoboek kunt u de momenten van de film herbeleven als u hem hebt gezien, een voorproefje krijgen als u er nog naartoe wilt, of u kunt de plaatjes kijken, de teksten lezen en genieten. U kunt in ieder geval, de volgende keer dat u in een boekwinkel komt, eens naar het boek vragen. M.O.
Dieren en planten Wilhelm Eisenreich, Alfred Handel en Ute Zimmer, Dieren- en plantengids voor onderweg. 558 blz. ill. Tirion uitgevers, Baarn ISBN 90 5210 299 6 € 14,50 Deze jubileumuitgave geeft beschrijvingen van ongeveer 800 soorten planten en dieren met ongeveer 900 kleurenfoto’s. Het is altijd indrukwekkend om, zeker zoals ik vaak met kinderen en/of kleinkinderen wandelend met de hond, zo uit het blote hoofd min of meer nonchalant met planten- en dierennamen te schermen. “Zie je daar die kleine bonte specht vliegen?” “Kijk, die kleine blauwe bloemen heten ereprijs.” Maar vaak sta ik met mijn mond vol tanden, ik herken plant of dier, maar ja, wat was de naam ook alweer? Het in een stevig plastic kaft gehulde boekje is klein genoeg om het op onze wandelingen mee te nemen en het brengt zeker uitkomst. De indeling is heel eenvoudig. Ten eerste wordt er in de uitgebreide inleiding ruimschoots aandacht be-
steed aan de beschrijving van eigenschappen en de verklaring van wetenschappenlijke termen. Daarna volgen de aanwijzingen voor het gebruik. Van alle soorten worden behalve de uiterlijke kenmerken, de verspreiding, levenswijze, ontwikkeling en voortplanting opgegeven. Ook is er aandacht voor zeldzame en bedreigde soorten, met daarbij de terechte opmerking dat men respectvoller met de natuur zou moeten omgaan, waardoor wettelijke bescherming niet nodig zou moeten zijn. De hoofdstukken zijn allemaal op dezelfde manier ingedeeld: iedere twee bladzijden bevatten drie soortbeschrijvingen. Op de linkerbladzijde staat de tekst met de kenmerken, de habitat en de bijzonderheden, rechts zie je de kleurenfoto’s. De gids werkt ‘van laag naar hoog’, wat zeggen wil: eerst de zwammen, mossen, bomen en struiken waarna een aantal bladzijden foto’s van boom- en struikvruchten volgt. Bovenaan elke bladzijde is het betreffende symbool te zien, (in de inleiding verklaard) waardoor je, al bladerend, onmiddellijk ziet waar je moet zijn. Bij de zwammen wordt ook nog de eetbaarheid aangegeven, heel handig. Dan volgt het hoofdstuk bloemen, gerangschikt naar kleur. Ook hier weer veel aandacht voor bijzonderheden. Na de bloemen volgen de grasachtigen, schelpdieren en verdere lage diersoorten, waarna de insecten, vogels en zoogdieren volgen. Verrassend waren de foto’s van de rupsen van veel bekende vlinders. De rups zie je wel vaak, maar welke vlinder komt er uit? Het koolwitje, de atalanta, de grote beervlinder en nog een paar andere bekende soorten hebben voor mij geen geheimen meer. De enige opmerking bij de vogels is, dat je ze vaak alleen maar ziet vliegen, ze zijn meestal niet bereid om, zoals de foto laat zien, braaf op een tak neer te strijken en zich te laten bewonderen. Het zou dus misschien eens aan te raden zijn silhouetten van de vliegende vogel bij de beschrijving te voegen. Het leuke is wel weer dat er veel foto’s van vogeleieren opgenomen zijn, die ook helderheid verschaffen. Ik vind het een schitterende, handzame gids, die je in elk geval in een rugzak, maar desnoods onder je arm moet meenemen, zeker in de vakantie! Gerda Bruijn
Les in Lima, een bioloog tussen regenwoud en woestijn Piet van Ipenburg, Stichting Biodiversiteit en Educatie, ISBN 90-70459-37x, 182 p, 2002, € 12,50, www.bio.vu.nl/thb/bee Piet van Ipenburg, die tijdens zijn verblijf in Peru columns schreef voor de NVOX, heeft zijn ervaringen in dit boek gebundeld. Hij schrijft over zijn baan als docent aan een internationale school in Lima maar ook over veel andere zaken die hem intrigeren. Bijvoorbeeld de kleurenrijkdom van tropische vogels. Hij vraagt zich af
wat de oorzaak is van deze grote kleurenrijkdom en wat de functie ervan is. Biodiversiteit is nog zo’n onderwerp: hoe komt die fantastische soortenrijkdom om hem heen tot stand? Het is ook een verslag van de reizen die hij door Peru maakt en zijn bezoek aan stammen, die prachtige kunstvoorwerpen maken - van zijn reis, gedeeltelijk te voet, naar Machu Picchu, waar zich de bekende ruines bevinden en van de verhalen die over Machu Picchu de ronde doen. Machu Picchu was bijvoorbeeld al verlaten voordat de Spanjaarden daar kwamen, wellicht omdat het een lustoord was en er een syfilisepidemie uitbrak. Je krijgt zin in een reis naar Peru! Het boek is een verzameling verhalen en anekdotes; ook over het veldstudiecentrum, waarvan hij de directeur was en welke onderzoeken zijn leerlingen daar uitvoerden. Leuk om te lezen en bij weg te dromen in de hoop dat je dat alles ooit zelf eens mee kunt maken. M.D.
Biodiversiteit Jos Käfer, Laurens Sparius, Carola van der Muren, 2001, Onderzoekshandleiding Biodiversiteit. NJN, “s Graveland, 40 p.ISSN 0926-3543; het boekje is te bestellen door overmaken van € 8 op rekenngnummer 167040 t.n.v. NJN. Leden van de NJN ontvangen het boekje als bijlage bij het tijdschrift Amoeba.
De Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) heeft een boekje uitgegeven waarin op eenvoudige wijze uitleg wordt gegeven over het begrip biodiversiteit. Het boekje bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de achtergronden van het onderwerp. Hierbij komen begrippen als soorten, hotspots, ecologie en bescherming aan de orde. Wat is biodiversiteit en hoe ontstaat biodiversiteit? Het tweede deel bestaat uit een reeks onderzoeken. Het eerste deel is zeer geschikt: er wordt zeer duidelijk uitgelegd wat er wordt verstaan onder biodiversiteit. Wat betreft het tweede deel, de onderzoeken die mogelijk zijn, hangt van ieders invalshoek af of de onderwerpen bruikbaar zijn: ‘soorten erbij op de hei’, ‘bruisende bodems’, ‘bollen, knollen of barsten’, ‘loopkevers langs de lijn’, geprikkelde reacties ‘, over bloemetjes en bijtjes’, ‘onderzoek met een hark, ‘concurrentie in de gaten of ‘biodiversiteit in een hoop zand’ er is altijd wel wat bruikbaars te vinden. Er zijn veel literatuurverwijzingen. M.D.
NVOX 6 | JUNI 2002 | 311