Ouders betrekken bij kindercentra Het kan!
Ouders betrekken bij kindercentra Het kan! INGRID LIGTERMOET LEONIE ZWETSLOOT
N I Z W
© Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door de Stichting Kinderpostzegels Nederland en het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport, directie Jeugdbeleid Auteurs Ingrid Ligtermoet Leonie Zwetsloot Ontwerp omslag en vormgeving Zeno Foto’s Clé Jansen Drukwerk PlantijnCasparie Heerhugowaard ISBN --- NIZW-bestelnummer E Deze publicatie is te bestellen bij NIZW Uitgeverij Postbus DD Utrecht Telefoon () Fax () E-mail
[email protected]
Voorwoord
U hebt een boek opengeslagen dat onderdeel vormt van een reeks producten die voortkomt uit het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra van het NIZW. Een bijzonder project in veel opzichten: bijzonder wat betreft omvang, aanpak, organisatie en afronding, maar vooral ook bijzonder wat betreft de inhoud. In het project draaide het namelijk om de inhoudelijke ontwikkeling van kindercentra. Want waar bleef de inhoud naast de enorme capaciteitsuitbreiding van de laatste jaren, waar bleven de pedagogen? Bekwame, enthousiaste en hardwerkende pedagogen bleken er ruimschoots op de werkvloer. Het NIZW werkte intensief samen met een aantal kindercentra. Kindercentra van de Stichting Kinderopvang Stad Groningen (SKSG) vormden samen met peuterspeelzalen van het Centraal Orgaan Peuterspeelzalen (COP) uit Groningen een pilot. De Stichting Kinderopvang Humanitas deed als pilot mee met kindercentra in Leusden, Lobith en Landgraaf. De BZO Welzijn Amsterdam-Zuidoost vormde met verschillende kindercentra een derde pilot, en kindercentrum Kiedin uit Tilburg werkte mee als vierde pilot. Actuele thema’s binnen kindercentra vormden de speerpunten waaraan de pilots werkten onder begeleiding van het NIZW. De werktitels van de speerpunten geven een indruk van waaraan in de praktijk met zo veel inzet is gewerkt: de leidster als inspiratiebron, de ruimte als inspiratiebron, de groep als inspiratiebron, opvoeden zonder vooroordelen, kindercentra als eigenstandig pedagogisch milieu, samenwerking en afstemming met lokale voorzieningen en last but not least, het speerpunt waaruit dit boek is voortgekomen: ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid.
Toen we dit boek schreven en samenstelden, hebben wij intensief gebruikgemaakt van alle interviews die we over het onderwerp hebben gehouden met kinderen, ouders, leidsters en leidinggevenden in en buiten de pilots. We kunnen niet al hun namen noemen, maar willen hen op deze manier hartelijk danken voor hun tijd, inzet en ideeën. Zonder hen hadden we niet zo’n uitgebreid en genuanceerd beeld van de werkelijkheid kunnen geven in dit boek. Veel kindercentra gaven ons uitgebreide informatie en prikkelden ons met hun inspirerende voorbeelden. Leidsters en leidinggevenden van peuterspeelzaal De Wikke van het COP uit Groningen en kinderdagverblijf De Wikke van de SKSG uit Groningen, de kindercentra Pompidoe uit Landgraaf, De Bereboot uit Lobith, Berend Botje uit Gendringen, ’t Rijckje uit Groenlo van Stichting Kinderopvang Humanitas: veel dank! Door hun verhalen, anekdotes en puntige uitspraken is het boek levendig en praktisch zeer bruikbaar geworden. Naast interviews met onder meer mensen uit de pilots van het project, vormden ook de kwartaalevaluaties en bijeenkomsten met voortrekkers uit de pilots een belangrijke inspiratie voor dit boek. Aletta van den Berg, Janneke Koopman, Greet Waltmans, Marianne Scheffer, Petra Dijkers, Anja Schaffers, Mick Eussen uit de pilots willen we veel dank zeggen voor hun specifieke informatie, altijd weer enthousiast gegeven. De Stichting Kinderpostzegels Nederland leverde een waardevolle bijdrage in de vorm van een subsidie. Kirsten Elbrandt toonde vanuit deze stichting betrokkenheid bij de ontwikkeling van het boek en de naast dit boek ontwikkelde video. We danken haar voor de bemoediging tijdens dit proces. Tot slot willen we de projectleiders van het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra, Linda Terpstra en Anke van Dijke, bedanken voor hun positieve ondersteuning. Steeds zagen zij problemen als uitdagingen en probeerden ze kansen te ontdekken in knelpunten. Ouders betrekken bij kindercentra: dat is leuk, belangrijk én de moeite waard!
Ingrid Ligtermoet Leonie Zwetsloot
Utrecht, april
Inhoud
Inleiding 9 1 Ouders betrekken bij kindercentra: een pedagogisch perspectief 17 Het belang van kinderen 19 Het belang van ouders 24 Het belang van leidsters 28 Het belang van kindercentra 30 Van knelpunten naar kansen 32 2 Inspirerende voorbeelden 41 Samen leven 43 Samen doen 50 Samen denken 57 Samen denken en doen Variaties 73 3 Ouders betrekken bij kindercentra: de rol van leidinggevenden 75 Literatuur 85
Inleiding
Dit boek gaat over ouders betrekken bij kindercentra. Wat heeft dit boek te bieden te midden van de informatiestromen en aanspraken die momenteel op kindercentra afkomen? In deze publicatie willen we concrete antwoorden geven op fundamentele vragen over de wijze waarop ouders bij kindercentra betrokken kunnen worden. Waarom is het zo belangrijk om ouders bij kindercentra te betrekken? Welke knelpunten liggen er op dit gebied, maar vooral: welke kansen? Welke rol kan een leidinggevende voor leidsters spelen om de kansen die er liggen te benutten?
Een kader en inspiratie voor leidinggevenden in kindercentra We richten ons met deze publicatie speciaal tot leidinggevenden omdat zij binnen kindercentra de aangewezen personen zijn om nieuw gedachtegoed op te pakken en vervolgens te introduceren bij leidsters. Leidinggevenden zijn belangrijke voortrekkers in vernieuwingsprocessen. Hun bezieling, inspiratie en voeding is nodig om leidsters ertoe aan te zetten ouders te
Waar we ouders schrijven bedoelen we de primaire opvoeders van kinderen. Omdat ouders in het algemeen de primaire opvoeders van kinderen zijn, gebruiken we in dit boek deze aanduiding. Waar leidster(s) staat wordt ook leider(s) bedoeld. Omdat in kindercentra over het algemeen meer vrouwen dan mannen werken, hanteren we de vrouwelijke vorm, ook voor leidinggevenden.
betrekken. Zij hebben de taak en kans om leidsters hierin te sturen en te steunen. Dit boek biedt leidinggevenden daarom een kader en inspiratie bij hun ondersteunende en stimulerende rol voor leidsters. Veel in dit boek zal de lezer bekend voorkomen, misschien zult u af en toe denken: maar dat wist ik toch al lang? Maar omdat in dit boek een en ander overzichtelijk bij elkaar is gebracht, hopen we dat het u kan inspireren om de vele kansen die er liggen om ouders te betrekken daadwerkelijk te benutten.
De video Je ziet dat het kan! Ouders betrekken bij kindercentra is de titel van een videofilm over ouderbetrokkenheid. In kindercentra kan de film zelfstandig, maar ook in het verlengde van dit boek worden gebruikt. Hij brengt namelijk onder meer in beeld wat in dit boek is beschreven en is speciaal bedoeld om alle betrokkenen bij kindercentra inspiratie te bieden. Voor leidinggevenden is de videofilm dan ook een heel bruikbaar middel om op hun beurt leidsters te stimuleren en inspireren om ouders bij de praktijk van het kindercentrum te betrekken.
Achtergrond Toen het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra van het NIZW in nog maar net van start was gegaan, kwam er uit verschillende hoeken het verzoek om in dit project speciaal aandacht te besteden aan ouderbetrokkenheid binnen kindercentra. Volgens het ministerie van VWS kon ouderparticipatie binnen kindercentra een goede impuls gebruiken omdat dit daar nog te weinig vorm en uitwerking kreeg. Omdat ouderbetrokkenheid in het belang is van kinderen zou het aandacht moeten krijgen binnen een project dat zich richt op de pedagogische ontwikkeling van kindercentra. Vanuit BOinK (de Belangenvereniging Ouders in Kinderopvang), de pilots van het project, andere kindercentra, steunorganisaties, literatuur en gesprekken met sleutelfiguren kregen wij soortgelijke signalen als vanuit VWS. Al deze signalen en het belang dat wij vanuit het project hechtten aan dit onderwerp brachten ons ertoe om dit onderwerp als een van de speerpunten extra aandacht te geven en aan een grondige analyse te onderwerpen. Tientallen interviews met kinderen, ouders, leidsters en leidinggevenden
boden ons het inzicht dat kindercentra in Nederland behoefte hebben aan inspiratie om ouders te betrekken. Om aan deze behoefte gehoor te kunnen geven vroegen we een subsidie aan bij de Stichting Kinderpostzegels Nederland (SKN). Ook de SKN erkende de noodzaak van aandacht voor het betrekken van ouders in kindercentra, en honoreerde de aanvraag voor de ontwikkeling van dit boek en een videofilm. De interviews waarmee we tal van ervaringen en meningen uit de praktijk verzamelden, vormen de basis voor dit boek. Deze werkwijze is in overeenstemming met een van de belangrijkste uitgangspunten van het gehele project: binnen kindercentra bestaat een enorm en nog onbenut potentieel aan ervaringen en kennis die van essentieel belang zijn bij pedagogiekontwikkeling. Als deze ervaringen en deze kennis worden benut, kan het werken in kindercentra daardoor een enorme impuls ondervinden en de waardering krijgen die het verdient.
De boodschap in een notendop In deze publicatie formuleren we antwoorden op verschillende centrale vragen. Hier zullen we in een notendop schetsen waar dit boek over gaat, door alvast een kort antwoord te geven op deze vragen. In hoofdstuk gaan we vervolgens verder in op de waaromvraag en de knelpunten en kansen op het gebied van ouders betrekken. In hoofdstuk beschrijven we een twaalftal inspirerende voorbeelden uit de praktijk waarin de kansen naar voren komen. In hoofdstuk trekken we uit de voorgaande hoofdstukken een aantal conclusies die relevant zijn voor leidinggevenden die leidsters willen stimuleren en inspireren om ouders te betrekken bij kindercentra.
Waarom ouders bij kindercentra betrekken? Waarom is het belangrijk ouders bij kindercentra te betrekken? Er zijn allerlei perspectieven van waaruit deze vraag beantwoord kan worden. In dit boek nemen we het pedagogisch perspectief in, omdat het in kindercentra in de eerste en laatste plaats draait om kinderen. Een goed citaat over het begrip ‘ouderparticipatie’ waarin onze visie duidelijk naar voren komt, is dan ook het volgende: Ouderparticipatie is niets anders dan samenwerking tussen verschillende partijen die het belang van het kind vooropstellen (Katsman, 1993).
Wanneer leidsters ouders betrekken geeft dat de mogelijkheid met hen te communiceren over de opvoeding, pedagogisch met hen af te stemmen en de leefwereld thuis en op het kindercentrum te verbinden. Dat is belangrijk voor kinderen: het geeft ze een veilig gevoel, wat een belangrijke basis is voor hun ontwikkeling. Ouders betrekken en met hen communiceren kan daarnaast nog veel meer opleveren dat in het belang is van kinderen: bevordering van kindervriendschappen, vertrouwen en gezelligheid en steun voor ouders, inspiratie en informatie en praktische steun voor leidsters en kwaliteit voor het kindercentrum als geheel.
Knelpunten Als het gaat om individuele en informele afstemming tussen ouders en leidsters over de verzorging en veel praktische zaken loopt dat vaak heel goed. Dit gebeurt bijvoorbeeld veel als ouders hun kinderen halen en brengen, in tienminutengesprekjes, op koffieochtenden, ouderavonden enzovoort. Het formele contact met ouders als groep is meestal ook geregeld in al dan niet goed functionerende oudercommissies. In de praktijk blijven echter veel kansen liggen om de leefwerelden te verbinden en pedagogisch met ouders af te stemmen, om samen te praten over de aanpak van de opvoeding en normen en waarden hierbij. In de eerste plaats gaat het dan om kansen voor verbinding en pedagogische afstemming in het individuele contact tussen ouders en leidsters, in de tweede plaats om kansen in het contact tussen leidsters en ouders als groep. Want een kindercentrum vormt in feite een kleine gemeenschap. Op het brede niveau van een gemeenschap waar kinderen in groepsverband opgevangen worden, levert het tegelijkertijd meer interactie en een bredere pedagogische afstemming op als meer ouders erbij betrokken worden. Dit is in het belang van de pedagogische gemeenschap als geheel. Een geïnterviewde leidster zegt dit moeilijk te vinden: Ik merk dat het individuele contact met ouders vaak wel goed is, als het over de ontwikkeling van het eigen kind gaat worden ouders voldoende betrokken, maar om ouders als groep te betrekken dat blijkt moeilijker. (…) Je zou ook samen met de ouders een beeld moeten hebben hoe je eigenlijk een kind zou willen opvoeden. En waar zit dan de rol van de ouder daarin en waar zit de rol van de leidster? Ik vind het moeilijk, daar zijn we nog niet uit hoor. (Een leidster)
Kansen Uit de ervaringen in het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra blijkt dat leidsters gestimuleerd kunnen worden om allerlei kansen te creëren voor verbinding, pedagogische afstemming en andere zaken die in het belang zijn van kinderen. In een proces van pedagogische vernieuwing krijgen leidsters namelijk de kans zich al pratend en werkend te ontwikkelen, waardoor zij zelfbewuster en zelfverzekerder worden. Dit blijkt ook uit de volgende uitspraken van leidinggevenden uit de pilots van het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra: De leidsters stellen zich zekerder op en durven nu veel meer vanuit een zelfbewuste houding te reageren. Dit wordt door ouders zeker opgemerkt: ‘Wat zijn jullie hier professioneel bezig, zeg!‘ (Een leidinggevende) De leidsters zijn gegroeid, zelfbewust en met meer vertrouwen in zichzelf, zeker in relatie tot de kinderen, ouders en hun directe collega’s. (Een leidinggevende) Het inspireert leidsters en maakt ze meer bewust van het belang van hun werk. Vanuit zo’n gevoel van eigenwaarde en succes is er ruimte en inspiratie om het proces voort te zetten. (Een leidinggevende)
Leidsters gaan door de discussie met elkaar en doordat ze ervaring opdoen meer ‘staan’ voor hun werk en worden zich bewuster van hun pedagogische taak. Vanuit een groeiende zelfverzekerdheid verandert de houding van leidsters naar ouders. Zij gaan zich meer gelijkwaardig, respectvol en open naar ouders opstellen, wat een goede communicatie bevordert. Zo ontstaan allerlei kansen voor pedagogische afstemming met ouders. Zowel de individuele pedagogische afstemming tussen leidsters en ouders onderling als de bredere pedagogische afstemming met ouders als groep krijgen daardoor een enorme impuls, zagen we in de pilots. Leidsters vinden het niet meer moeilijk, maar uitdagend, leuk en belangrijk om ouders te betrekken. Sterker nog: ze willen dan ook graag communiceren met ouders over pedagogische zaken. Ze durven aan ouders te vragen welke wensen ze hebben, ze gaan vraaggerichter werken en ouders maken dan graag tijd vrij om betrokken te zijn. Ze gaan meer en andere activiteiten met ouders bedenken en uitproberen, waarmee ze allerlei kansen creëren voor pedagogische afstemming en nog veel meer zaken waar kinderen belang bij hebben. De voorbeelden uit de praktijk in hoofdstuk illustreren dit.
Met de huidige mogelijkheden is de bron van mogelijkheden en aangrijpingspunten nog lang niet uitgeput om ouders bij kindercentra te betrekken, pedagogisch met hen af te stemmen en er meer uit te halen dat in het belang is van kinderen. Er zijn nog vele kansen te benutten.
Ouders betrekken bij kindercentra, ouderparticipatie of ouderbetrokkenheid? Ouders en leidsters denken bij de term ouderparticipatie of ouderbetrokkenheid nogal eens aan verschillende dingen. Zonder hier uitgebreide theoretische verhandelingen te houden over begrippen en definities, staan we wel stil bij het feit dat er veel verschillende termen – met de daarbij behorende inhoud en waardeassociaties – door elkaar gebruikt worden. Er kan snel spraakverwarring optreden, wat nog wordt versterkt doordat verschillende begrippen met verschillende verwachtingspatronen verbonden zijn. In de praktijk van kindercentra hoor je over betrekken, participatie en betrokkenheid, over communicatie met ouders en haal- en brengcontacten, over oudergesprekken en opvoedingsondersteuning, over samen opvoeden en partnerschap, over klanten en hun tevredenheid, over inspraak en medezeggenschap. Steeds gaat het hier om contacten met ouders, die ten goede komen aan kinderen in kindercentra. In dit boek gebruiken we de termen ouderparticipatie, ouderbetrokkenheid of ouders erbij betrekken als verzameltermen voor allerlei manieren van communicatie tussen ouders en kindercentra, die direct of indirect bijdragen aan het welbevinden en de ontwikkeling van kinderen in kindercentra. Het onderscheid tussen alle termen is vrij vloeiend. Participatie is een woord dat naar actief handelen klinkt, en betrokkenheid kan ook uit een intentie of een houding blijken. Met de term ouders betrekken (bij kindercentra) verwijzen we ernaar dat leidsters en leidinggevenden actief ouders benaderen. Deze term staat, omdat dit boek voor leidinggevenden is geschreven, vaker centraal. Maar uiteindelijk gaat het er niet om of de vorm passief of actief is. Het gaat om het belang van kinderen. Belangrijk is om steeds weer te bedenken dat ouders betrekken of ouderbetrokkenheid of ouderparticipatie kansen biedt om te komen tot pedagogische afstemming in het belang van kinderen.
Kinderdagverblijf, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang In dit boek richten we ons erop hoe ouders te betrekken zijn bij de verschillende vormen van groepsopvang. Verschillen tussen deze vormen van groepsopvang betekenen niet dat het belang van ouders erbij betrekken verschilt. Want of ouders hun kind nu naar de buitenschoolse opvang of het kinderdagverblijf brengen omdat ze werken of studeren, en of ze het naar de peuterspeelzaal brengen om te spelen: alle kinderen in deze vormen van opvang hebben veiligheid voor zichzelf en in de groep nodig. En overigens: de peuterspeelzaal fungeert voor sommige ouders tegelijkertijd als kinderopvang en ook in de kinderopvang vinden ouders speelmogelijkheden heel belangrijk! Als kinderen ouder worden, wordt het niet minder belangrijk hun ouders te betrekken bij het kindercentrum waar ze opgevangen worden. Voor alle kinderen – op het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal en de buitenschoolse opvang – is afstemming tussen het kindercentrum en thuis belangrijk om zich veilig en prettig te kunnen voelen. Het karakter en de vorm van betrokkenheid veranderen vaak wel naarmate een kind ouder wordt, maar het belang ervan niet. Voor een jong kind lijkt pedagogische afstemming misschien belangrijker, maar een ouder kind op de buitenschoolse opvang kan behoorlijk in de war raken als bijvoorbeeld de normen en waarden thuis sterk afwijken van die op het kindercentrum. Duidelijkheid over verschillen biedt het kind dan de nodige veiligheid.
1 Ouders betrekken bij kindercentra: een pedagogisch perspectief
Uitgangspunt is dat je samen de kinderen opvoedt, en dat de mening van ouders dus heel belangrijk is voor ons. (Een leidster)
In dit hoofdstuk geven we een antwoord op de vraag waarom ouders betrekken bij kindercentra belangrijk is, door vanuit een pedagogisch perspectief naar het belang van kinderen, ouders, leidsters en kindercentra te kijken. Aan het eind van dit hoofdstuk – in ‘Van knelpunten naar kansen’ – belichten we een aantal knelpunten en kansen dat de aanleiding vormde om dit boek te schrijven. Kinderopvang is geen modern verschijnsel. Aan het begin van de twintigste eeuw bestonden er al bewaarplaatsen waar moeders die geen man hadden en werkten hun kind naartoe brachten. Veel hadden ze daar niet te zeggen: ouders mochten niet in de groepsruimten komen. In de hal moesten ze hun kind afgeven aan de directrice die het overdroeg aan helpsters die de kinderen indien nodig verkleedden en wasten. Al het contact verliep via de directrice en het personeel keek nogal eens neer op de moeders, die in hun ogen weinig afwisten van kinderverzorging. Ze hoopten dat er een opvoedende werking uitging van de bewaarplaats op de moeders, wat betreft hygiëne, voeding en kleding. Deze bewaarplaatsen waren de voorlopers van de huidige kindercentra. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de kijk op ouders in kindercentra en de ideeën over opvoeding. Het belang van de moeder-kindrelatie voor de hechting van kinderen kwam voorop te staan. Kindercentra moesten gezien het belang van de moeder dan ook min of meer een vervanging zijn van de gezinssituatie. Leidsters moesten zich spiegelen aan de moeder. De functie
die kindercentra hadden kan dan ook het best vergeleken worden met die van oppas: leidsters waren een afgeleide van moeders. In de jaren tachtig deden wetenschappers onderzoek naar hechting van kinderen vanuit de ‘verbredingshypothese’. Ze concludeerden dat een kind met meer opvoeders, en dus ook met leidsters, een gehechtheidsrelatie kan aangaan. Dat was volgens sommigen niet alleen mogelijk, maar ook goed voor kinderen: een kind kan zo meer ervaringen opdoen en wat de ouders niet bieden, bieden andere opvoeders misschien weer wel. De verbredingshypothese vormde zo een belangrijke legitimering voor het bestaan van kindercentra. De rol van leidsters en kindercentra in de opvoeding van kinderen veranderde hiermee. Zo nu en dan laait de oude discussie over de gevaren van kinderopvang voor de hechting en ontwikkeling van kinderen nog wel eens op, maar langzamerhand wordt het steeds meer een geaccepteerd maatschappelijk verschijnsel en soms zien mensen het zelfs als iets vanzelfsprekends. Steeds meer ouders kiezen bewust voor kinderopvang, om te kunnen werken maar ook omdat het een meerwaarde biedt in de opvoeding van kinderen: ze kunnen er spelen met leeftijdsgenootjes, leren er sociale vaardigheden en zijn in een stimulerende omgeving. Anno kunnen we dan ook constateren dat niet alleen thuis maar ook in kindercentra wordt opgevoed. Hiermee komt het pedagogisch perspectief in kindercentra centraal te staan. Leidsters en ouders zijn gelijkwaardige deelgenoten, partners in de opvoeding. Dit brengt automatisch met zich mee dat kindercentra ouders bij de opvoeding op het kindercentrum nodig hebben. Leidsters hebben ouders nodig om kinderen het beste te kunnen bieden op het kindercentrum en ook omdat ouders eindverantwoordelijk blijven. Kijken naar ouderbetrokkenheid vanuit een pedagogisch perspectief betekent in kindercentra natuurlijk dat je in de eerste plaats kijkt naar het belang dat kinderen daarbij hebben. Maar ook de belangen van ouders, leidsters en kindercentra kun je vanuit een pedagogisch perspectief bekijken. Het belang van kinderen is verweven met dat van ouders, leidsters en kindercentra als geheel. In de praktijk blijkt dit ook zo te werken. Als ouders bijvoorbeeld genieten van het contact met andere ouders op het kindercentrum, hebben kinderen daar ook weer plezier aan. De informatie, inspiratie en steun die leidsters van ouders krijgen helpen hen hun vak beter uit te oefenen, wat in het belang is van kinderen. Betrokkenheid van ouders bij het beleid van het kindercentrum als geheel, komt de kwaliteit van het geheel ten goede en is daarmee in het belang van de kinderen.
Het belang van kinderen Het gaat om het kind, daar doe je het vooral voor, die betrokkenheid is het. Als het contact er niet zou zijn, zou het indirect op mijn kind werken, omdat ik er dan zelf geen goed gevoel bij zou hebben. Wat je wilt is met een gerust hart weggaan. Als de overdracht goed gaat, dan is dat zo. En als je af en toe iets voor de crèche doet, wordt je band met de leiding nog beter, en ook dat werkt weer door op het kind. Zelf heb je er ook iets aan: een beter beeld van de situatie én een prettig gevoel. (Een ouder)
Een gevoel van veiligheid Een eerste basis voor kinderen is veiligheid. Dit vormt een basis voor een goede ontwikkeling op andere gebieden. Kinderen ontlenen dit gevoel van veiligheid vooral aan de mensen die voor hen zorgen, die op hun beurt een gehechtheidsrelatie met hén aangaan en waar ze zich daardoor vertrouwd bij weten. Ouders zijn meestal de personen waaraan kinderen zich primair hechten. Voor kinderen is het dan ook van direct belang of hun ouders vertrouwen stellen in het kindercentrum. De kinderen vinden een koffie-uurtje prettig, om even samen binnen te komen en dan samen iets te doen. Ik denk ook dat kinderen aanvoelen als er een saamhorigheidsgevoel heerst tussen ouders, en daarmee vertrouwen en een thuisgevoel. Dat geeft ze geborgenheid en veiligheid. Ik zie de kindjes hier altijd gaan spelen en hun ouder in de gaten houden, en later gaan ze er ook wel om vragen: ‘Mama of papa koffiedrinken?’ (Een ouder)
Kinderen voelen haarscherp aan of hun ouders hen met een gerust hart achterlaten. Daarom is het heel belangrijk ouders te betrekken bij kindercentra om hen ook de kans te geven hun kind in volledig vertrouwen over te kunnen dragen aan leidsters. Op een kindercentrum krijgt een kind ook met andere opvoeders dan de eigen ouders te maken. Een kind heeft leidsters dan nodig als bron van veiligheid; zijn ouders zijn er immers niet. Leidsters hebben ouders nodig om veiligheid te creëren, want ouders kunnen leidsters heel veel vertellen over het kind wat hen kan helpen een hechte relatie met het kind op te bouwen. Naast de opvoeders draagt ook de bekende en vertrouwde omgeving van een kindercentrum bij aan een veilig gevoel: het gebouw, de inrichting van de groepsruimte, het speelgoed. Tegelijkertijd hangt een vertrouwde omgeving in belangrijke mate af van de aanwezigheid van bekende andere kinderen, de
vriendjes en speelkameraadjes. Ook zij bieden elkaar veiligheid door relaties aan te gaan met elkaar. Kinderen een gevoel van veiligheid bezorgen is, zo blijkt, een primair thema in kindercentra, dat op allerlei manieren steeds weer terugkomt. Ook de hoogleraar kinderopvang, Riksen-Walraven, meent dat een veilige basis voor kinderen creëren een eerste doel moet zijn van de opvoeding en verzorging in kindercentra. Een gevoel van veiligheid is een belangrijke voorwaarde voor het welbevinden van kinderen, en een gevoel van welbevinden is nodig als basis voor een goede ontwikkeling. Naast veiligheid bieden als meest basale doelstelling zijn er meer pedagogische doelstellingen voor de kinderopvang: persoonlijke competentie en sociale competentie ontwikkelen en normen en waarden bijbrengen. Deze doelen kunnen in een onveilig klimaat niet worden bereikt (Riksen-Walraven, ). Zowel thuis als op het kindercentrum zal het dan ook prioriteit nummer een moeten zijn om een gevoel van veiligheid bij kinderen te creëren. De pedagogische omgeving van een gezin is echter wel van een heel andere aard dan die van een groep op het kindercentrum: Een kinderdagverblijf is een wezenlijk andere situatie dan thuis. Dat willen we ook helemaal niet nabootsen. Het gaat om twee verschillende werelden. Wij hebben professionals, heel veel ruimte, heel veel materiaal, meer kinderen; dat zijn belangrijke factoren. Thuis is thuis, dat je dat nodig hebt staat buiten kijf. Wij benadrukken juist die andere kant. (Een leidinggevende)
Pedagogische afstemming Een zekere afstemming tussen de leefwereld thuis en op het kindercentrum is nodig om het kind het broodnodige gevoel van veiligheid te helpen ontwikkelen. Als een leidster totaal anders reageert op een kind dan zijn ouders thuis doen, zal het minder snel geneigd zijn om zich aan deze leidster te hechten. Een gevoel van onveiligheid kan dan het gevolg zijn. Communicatie tussen ouders en leidsters, waarin ruimte is voor pedagogische afstemming, kan dit voorkomen Wat is precies pedagogische afstemming? In de Hoofdstudie kinderopvang (Tavecchio e.a., ) zijn de verschillen tussen de opvoeding thuis en op het kindercentrum onderwerp van onderzoek geweest. De conclusie is dat deze werelden relatief gescheiden circuits vormen. Kinderen worden er met verschillende opvoedingsdoelen en -opvattingen en met uiteenlopend pedagogisch handelen geconfronteerd. Het welbevinden van kinderen zou in gevaar komen bij dergelijke verschillen. De onderzoekers bevelen ouders en
kindercentra daarom aan om in een vroeg stadium af te stemmen op het gebied van pedagogische opvattingen én gedrag. Met pedagogische afstemming bedoelen we in dit boek niet dat er geen verschillen mogen bestaan in pedagogisch denken en handelen, want verschillen zijn er natuurlijk altijd (Zwetsloot, ). Ten eerste is de pedagogische omgeving thuis nu eenmaal anders dan die in de kinderopvang. Ten tweede zijn verschillen in opvattingen tussen opvoeders in de praktijk bijna niet te vermijden. Ook veel ouders verschillen onderling in hun aanpak en ideeën. En er zijn vaak nog meer volwassenen die ‘opvoedend’ met een kind omgaan (oma en opa, de oppas, de buurvrouw, vrienden en kennissen, de juf en meester op school), die er allemaal hun eigen ideeën op na houden. Tot slot is het bekend dat mensen, leidsters net zo goed als ouders, veelal anders handelen dan ze zeggen te doen. Op grond van deze verschillen doelen we met de term pedagogische afstemming op de afstemming in de opvoeding op grote lijnen. Ouders en leidsters hoeven niet over alles precies hetzelfde te denken en daarnaar te handelen, om kinderen een gevoel van veiligheid te geven. In de alledaagse praktijk blijkt het te gaan om afstemming in de zin van: ‘het van elkaars ideeën en wensen op de hoogte zijn’, ‘het samen in de gaten houden’ en ‘de leefwerelden te verbinden door veel uit te wisselen’. Overigens vinden de meeste ouders en leidsters de verschillen tussen thuis en kindercentrum vanzelfsprekend: Ik loop wel eens aan tegen verschillen tussen hoe ouders denken en hoe ik denk. Bijvoorbeeld dat de kinderen hier op de bank mogen springen, wat thuis vaak niet mag. Ouders verwachten van ons wat meer structuur en strengheid, maar bij ons is het wat meer vrijheid en blijheid. (Een leidster)
Ouders willen zich in grote lijnen herkennen in de opvoedingsideeën van het kindercentrum, maar respecteren en snappen het dat leidsters er andere opvattingen op na kunnen houden: Ik heb wel altijd opgelet hoe ze met kinderen omgaan: hoe is de sfeer en hoe zijn de leidsters? Hoewel ik mijn eigen ideeën heb over opvoeden, heeft een kinderdagverblijf ook een eigen stijl van aanpak en daar ga ik me als ouder niet eindeloos mee bemoeien. (Een ouder) We laten de leidsters wel in hun waarde. Je geeft je kind uit handen en dan moet je niet op de stoel van de leidster gaan zitten. (Een ouder)
We kunnen nog een stap verder gaan. Verschillen tussen leefwerelden kunnen zelfs bijdragen aan de ontwikkeling van sociale competentie bij kinderen: kinderen worden sociaal vaardig doordat ze leren omgaan met verschillen. De vraag is dan ook niet zozeer óf er pedagogische verschillen bestaan tussen thuis en kindercentrum, maar hóe er met de verschillen wordt omgegaan, opdat er voor een kind geen grote verwarring ontstaat: Ik ben van mening dat kinderen heel goed in twee pedagogische werelden kunnen worden opgevoed, mits deze niet al te ver van elkaar afstaan en mits ze zich binnen die twee pedagogische settings gewoon veilig kunnen voelen. (Een ouder)
Een kind hoeft dus niet in de problemen te raken als er thuis en op het kindercentrum verschillende opvattingen en opvoedingspraktijken voorkomen. Als het kinderen maar duidelijk is dat er verschillen zijn en dat die er ook mogen zijn. Een kind heeft die duidelijkheid nodig om zich veilig te voelen. Bij verschillen is het in het begin meestal even wennen, maar na verloop van tijd weten de kinderen precies waar ze aan toe zijn. Uit de interviews die we afnamen bij oudere kinderen op de buitenschoolse opvang, blijkt meermalen dat ze hun ouders graag betrokken zien. Dit geeft aan dat ze uit zichzelf ook behoefte hebben aan de verbinding van leefwerelden: Ik zou het best leuk vinden als vaders en moeders hier ook eens kwamen, met uitstapjes en misschien wel iets bedenken wat we kunnen doen om het leuker te maken, samen bedenken … Maar ze moeten niet altijd meegaan met uitstapjes, want dan kan je niet goed je gang gaan, dan moet je steeds naar je vader luisteren, dat vind ik niet fijn. (Een kind) Er ging een keer een leidster weg en toen gingen we bananen maken en aan de muur hangen, met de vaders. Als ik het zelf mocht zeggen zou ik het leuk vinden als de ouders vaker komen, om samen te knutselen of samen weg te gaan. (Een kind) Sommige dingen zijn leuker met ouders. We gingen ook een keer kamperen. En met Sinterklaas waren altijd een paar ouders de Pieten en dan kregen we heel veel pepernoten en zo, en dat was heel gezellig. (Een kind) Mijn vader doet nooit iets, want die werkt heel veel. Hij brengt ons ook nooit naar school. Ik zou het wel leuk vinden als mijn vader hier eens kwam, dan kan hij ook eens praten en horen hoe ik het hier heb. Leuk als hij dat van een ander hoort. (Een kind)
In het laatste citaat is een meisje van jaar aan het woord, dat zelf goed in staat is haar vader te vertellen wat zij kwijt wil. Dat is echter niet het enige dat telt voor haar. Ze vindt het ook belangrijk dat hij op het kindercentrum komt, er deel van uitmaakt. Als we het bovenstaande samenvatten, betekent pedagogische afstemming in de praktijk dat ouders en leidsters veel uitwisselen om zo de wereld thuis en op het kindercentrum te verbinden, waarbij verschillen mogen blijven bestaan. Aan deze afstemming en verbinding ontlenen kinderen een gevoel van veiligheid.
Kindertrots en kindervriendschappen Als ouders bij kindercentra worden betrokken, levert dat voor kinderen meer op dan alleen een gevoel van veiligheid. Ze genieten er ook van als hun ouders er zijn en zijn dan zichtbaar trots. Onderstaande citaten geven dit aan: Ik merk dat die betrokkenheid kinderen goed doet. Niet zozeer tijdens het brengen en halen, maar wel als ouders meedraaien. Dat kinderen dat op prijs stellen. Ze laten dan veel dingen zien, ze zijn trots als ze in de kring een koekje mogen uitdelen, want hun mama draait mee…! Het is ook tussen kinderen een gespreksonderwerp. (Een leidster) Ik merk ook dat mijn kind het leuk vindt als ik er ben. Altijd is het: ‘Kijk mama, ik doe dit, ik heb dat gedaan. ‘Kind blij, ik blij. Ik vind de speelzaal heel belangrijk voor kinderen, en het is belangrijk dat ik er dan ook ben. (Een ouder)
Ook kan de betrokkenheid van ouders kindervriendschappen bevorderen. In de huidige samenleving, waar het steeds minder vanzelfsprekend is dat kleine kinderen elkaar ontmoeten, bepaalt de mogelijkheid om met leeftijdgenootjes te kunnen spelen vaak al mede de keuze van ouders voor een kindercentrum. Duidelijk is dat kinderen al vanaf zeer jonge leeftijd op elkaar gericht zijn, op hun manier vriendschappen aangaan. Dit is belangrijk voor kinderen, want vriendschap vertegenwoordigt een belangrijke emotionele waarde in hun leven – net als in dat van volwassenen. Groepsopvang heeft in dit opzicht een meerwaarde voor kinderen, en kindercentra zouden de kans om zich hiermee te profileren en onderscheiden veel meer kunnen benutten. Geïnterviewde kinderen die vroeger op een crèche hebben gezeten die geheel door de ouders zelf gedraaid werd, geven een interessante kijk op de relatie tussen ouderparticipatie en (de bestendigheid van) kindervriendschappen. Een meisje van jaar vertelt over de vriendschap met haar vriendinnetje, die al acht jaar bestaat:
Het lijkt wel of je veel sneller vriendinnen wordt, zoals S. en ik, omdat ouders elkaar wat beter leren kennen en dan blijven die ouders ook een soort vriendinnen en dan wordt de band zeg maar sterker. Volgens mij als je een crèche met leidsters hebt, dan hebben ouders minder contact. Die kennen elkaar wel, maar niet zo dat ze vriendinnen worden of zo. Ik vind het leuk dat ouders elkaar kennen en dat je dan gewoon een vriendin hebt die je al heel lang kent. (Een kind)
Niet alleen in ouderparticiperende crèches, maar ook in reguliere kindercentra kunnen ouders samen een klimaat scheppen waarin kindervriendschappen goed kunnen gedijen. Door met elkaar te praten over de opvoeding en andere zaken leren ze elkaar kennen. Dan zien we dat vriendschappen van hun kinderen meer de kans krijgen zich ook thuis voort te zetten en zo steeds sterker te worden en uit te groeien tot een hechte onderlinge band. In de praktijk zien we dat ook leidsters het stimuleren dat de kinderen bij elkaar thuis spelen en dat ze aanmoedigen dat kinderen die bevriend zijn naar dezelfde groep en later naar dezelfde basisschool overgaan. De ruimte en de aandacht die ouders onderling en ouders en leidsters samen voor onderlinge relaties van kinderen hebben, lijkt ons daarom belangrijker dan de organisatievorm van de crèche – ouderparticiperend of regulier.
Het belang van ouders Ik heb wel meegemaakt dat op thema-avonden flinke discussies werden gehouden. Er was ook een goede wisselwerking tussen de ouders en de leidsters, en de leidsters deden ook echt wat met de opmerkingen van de ouders. (Een ouder)
Ouders hebben de regie In de inleiding op dit hoofdstuk gaven we aan dat leidsters en ouders partners in de opvoeding zijn. Als ouders hun kinderen naar een kindercentrum brengen, betekent dit dat zij de opvoeding voor de tijd dat het kind daar is, met leidsters delen. Daarom hebben leidsters belang bij de betrokkenheid van ouders. Tegelijkertijd hebben ouders zelf belang bij hun betrokkenheid, want zij zijn en blijven de primaire en eindverantwoordelijke opvoeders. Daarnaast zijn ouders vaak de enigen die zicht hebben op de verschillende opvoedingsmilieus waarin de kinderen zich bevinden, en deze
kunnen verbinden. We gaan hier dan ook uit van het ‘ouders-hebben-deregiemodel’: ‘Ouders kunnen vergeleken worden met de architect en de hoofdaannemer van een groot bouwproject. De architect houdt in de gaten of alles volgens plan verloopt. De hoofdaannemer voert een belangrijk deel van het werk zelf uit, en delegeert een deel van de uitvoering naar onderaannemers. Het spreekt voor zich dat, ook al dragen de onderaannemers niet de eindverantwoordelijkheid voor het hele project, zij wel verantwoordelijk zijn voor het deel dat ze hebben aangenomen. Kindercentra kunnen beschouwd worden als een van de onderaannemers van ouders’ (Van Dijke en Terpstra, ). Dit model impliceert dat naarmate ouders actiever vorm kunnen geven aan hun betrokkenheid, zij ook beter in staat zijn de eigen verantwoordelijkheid voor het welbevinden van hun kind waar te maken. Uit onderzoek (Van Dijke, Terpstra en Hermanns, ) blijkt dat ouders die verantwoordelijkheid graag nemen. Ze vinden het heel belangrijk dat hun kind op zijn plek is en zich prettig voelt in het kindercentrum, en achten zich hierop goed aanspreekbaar voor leidsters. Een goede, open communicatie met de leidsters geeft hun het vertrouwen dat hun kind letterlijk en figuurlijk in goede handen is. Ouders geven in de interviews heel duidelijk aan dat ze er vanuit hun regierol niet alleen voor hun kinderen maar ook voor zichzelf veel aan hebben als de communicatie goed is. Het geeft ze zelf het broodnodige gevoel van veiligheid en vertrouwen: Voor mezelf krijg ik van mijn betrokkenheid een veilig gevoel: dat ik mijn kinderen op een veilige plek heb gezet. (Een ouder) Ik krijg zelf ook veel aandacht, ze vragen altijd hoe dingen gegaan zijn als ik hem kom ophalen. Ze stellen altijd vragen. Bijvoorbeeld als we voor het eerst naar zwemles geweest zijn. Ik ben ook wel eens verbaasd hoe ze al die dingen kunnen onthouden. Maar juist dit soort dingen maakt dat ik veel vertrouwen in ze heb. (Een ouder)
Steun en gezelligheid Behalve dat ouders vanuit hun regierol belang hebben bij hun betrokkenheid, heeft die hun meer te bieden. Ouders kunnen op het kindercentrum bijvoorbeeld steun vinden bij leidsters en leidinggevenden én bij andere ouders. Er gaat een geruststellende werking uit van dagelijkse ervaringen delen, horen hoe anderen met hun kind omgaan, problemen herkennen waar ouders voor komen te staan, merken dat je niet de enige bent:
We hadden ook veel steun aan de crèche, aan de ouders. Iedereen had en kreeg kinderen en dan kon je gemakkelijk je ei kwijt als je weer een halve nacht niet geslapen had. (Een ouder)
Door de aanwezigheid van andere ouders hebben zij ook de mogelijkheid hun sociaal netwerk op te bouwen of uit te breiden. Steun van een sociaal netwerk is in het belang van ouders én kinderen. Dit wordt namelijk door ouders als belangrijkste ondersteuning in de opvoeding van kinderen ervaren en helpt opvoedingsproblemen voorkomen, blijkt uit onderzoek naar opvoedingsondersteuning. Kinderen die vroeger naar de ouderparticiperende crèche gingen, kunnen zich nog haarscherp herinneren dat de ouders ‘altijd heel gezellige tijden hadden’. Als ouders hierop terugblikken komt een soortgelijk beeld boven: Een nadeel voor de kinderen was, denk ik (lachend), dat bij de wisseling tussen de middag de ouders zo ontzettend lang en gezellig bleven praten. En dan ook nog eens de ouders van de halers en de brengers erbij. Dan was het wel eens zo dat er een uur of anderhalf uur ontzettend veel gekletst werd, en dan zaten er soms kinderen een beetje bij van ‘wat zal ik nou eens doen?’ (Een ouder)
Ouders genieten van dit informele contact, ook met de leidsters. Een moeder die terugkijkt naar de kennismaking met het kinderdagverblijf, waardeerde: … de manier waarop je in het begin wordt binnengehaald, de manier waarop je begroet wordt, de betrokkenheid bij de dagelijkse zorg, vragen die gesteld worden … van lieverlee ontwikkelt zich zo een relatie. Ook met andere ouders die je zo ontmoet. Het is gewoon erg gezellig, even kletsen en bijpraten. (Een ouder)
Of er een goede onderlinge band ontstaat, hangt dus niet af van een bepaalde vorm van opvang. Ouders zoeken iets bij elkaar én bij de leidsters en leidinggevenden als ze daar de kans toe krijgen. Verschillen bestaan in de mate waarin die kansen gecreëerd worden. De interviews laten duidelijk zien dat ouders op een kinderdagverblijf geen wezenlijk andere behoeften hebben dan ouders van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of ouderparticiperende crèche. De mate waarin ouders kunnen investeren in onderling contact, verschilt wel – niet iedereen heeft evenveel tijd – maar de waarde die ze eraan hechten verschilt niet:
Ik vind het een heel dierbaar clubje dat er zit. Hier is het een heel intiem gedoetje en word je betrokken bij het geheel. Je leert de mensen, de organisatie, de ouders en de leidsters kennen, het reilen en zeilen. De onderlinge sfeer tussen ouders en die tussen ouders en leidsters trekt me aan. (Een ouder)
Informele gezellige momenten creëren op zichzelf weer kansen voor een onderlinge band: Ik denk dat ouders makkelijker te mobiliseren zijn voor bepaalde informele acties, zoals Sinterklaas, of om het vertrek van een leidster te organiseren – de kleine activiteiten waarin je een overzichtelijke rol speelt. Het versterkt het contact tussen jou en de leidster, je creëert een band en je kunt in dat informele contact ook heel veel dingen kwijt. (Een ouder)
Van elkaar leren Ouders geven ook aan van de onderlinge contacten te leren. Een ouder noemt de crèche bijvoorbeeld ‘een netwerk van mensen met heel veel expertise die iets voor je kunnen betekenen’. Andere ouders zeggen: ‘Je leert van elkaar. Het is leuk om te zien hoe andere ouders met bepaalde opvoedingsvragen omgaan.’ Of: ‘Ik denk dat ik ook van hen kan leren omdat zij meer afstand hebben naar mijn kind dan ikzelf.’ Ouders vertellen ook van leidsters en leidinggevenden te leren, omdat een ander persoon met een andere kijk en ervaring iets kan toevoegen: Het treft me ook dat leidsters de kinderen steeds weer als uniek blijven zien. Ieder kind wordt bijvoorbeeld anders gecorrigeerd. (Een ouder)
Veel ouders willen ook dingen te weten komen over de pedagogische visie en aanpak in het kindercentrum, bij speciale gelegenheden of gewoon tussen de bedrijven door: Als je even aan de koffie zit met de leidsters hoor je van alles, en wat dan allemaal over tafel gaat is volgens mij al belangrijk. Er ontstaat toch een soort overeenstemming over dingen met de ouders. Dat lijkt misschien klein, maar is toch van grote invloed, denk ik. (Een ouder) Hoewel er natuurlijk een pedagogisch beleidsplan is, ben ik heel erg benieuwd hoe zoiets er in de praktijk uitziet. Ik zou graag willen meedraaien, en dan hoef ik ook niet alleen in mijn eigen groep te kijken. (Een ouder)
Deze laatste citaten geven ook aan dat ouders het kindercentrum als een opvoedende gemeenschap zien. Niet alleen hun individuele kind interesseert hen, maar ook de groep waarin hun kind zit en de wijze waarop het kindercentrum als geheel pedagogisch te werk gaat.
Het belang van leidsters Als ik een compliment krijg, als ze zeggen dat het thuis goed gaat, of als een moeder bijvoorbeeld zegt: ‘Hij blijft nu met eten thuis aan tafel zitten, en dat lukte eerst helemaal niet’, dan is dat mijn inspiratie om door te gaan. Ik vind het heerlijk als ouders vertellen dat kinderen thuis ook doen wat ze op de crèche doen, dat ze vertellen dat het goed gaat en dat ouders het prettig vinden. (Een leidster)
Ouders als inspiratiebron Bovenstaand citaat geeft aan dat leidsters zich net als ouders ook gesteund en geïnspireerd voelen wanneer zij feedback en goedkeuring krijgen. Leidsters hebben vaak een sterke behoefte aan waardering van ouders. Ouders signaleren deze behoefte ook: Ik denk dat leidsters zich erg in de steek gelaten kunnen voelen als je ze een kind alleen maar ’toeschuift’. Dat ze het toch erg waarderen als je informeert, en wilt weten wat er plaatsvindt. Dat het negatief zou overkomen als je dat niet doet. (Een ouder) Ik merk ook wel dat leidsters het contact met ouders ook leuk en belangrijk vinden. Daarnaast vinden ze het jammer en zijn ze teleurgesteld als ouders daar geen tijd voor hebben. (Een ouder)
Als ouders een actieve eigen inbreng in het kindercentrum kunnen hebben, doen leidsters soms verrassend positieve ervaringen met ouders op: Ik vind het zelf gewoon leuk dat ouders een barbecue organiseren en dat ik dan als leidster eens een keertje niks hoef te doen en dat ik dan daar mag gaan zitten, dat vind ik echt een leuk initiatief. (Een leidster)
Een leidster die concreet pedagogisch handelen met ouders bespreekbaar maakte, voelt zich geïnspireerd door ouders:
Wat me zo opviel was hoe gek ouders eigenlijk op hun kinderen zijn. Dat ze daar zo leuk over konden vertellen, dat ik er helemaal vrolijk van werd. Dat inspireert me wel. Dat kinderen gewoon leuk en spontaan zijn en dat je daar zo’n plezier mee kunt hebben. Dat hoor je niet zo vaak op de speelzaal, omdat het dan eerder over de probleempjes gaat. (Een leidster)
Ouders als informatiebron Leidsters vinden ouders ‘de belangrijkste informatiebron’, want: Ouders kennen hun kind natuurlijk heel goed, en kinderen hebben ook wel gebruiksaanwijzingen. Ouders kunnen je vertellen hoe je met ze om kunt gaan. Zij kennen hun kinderen een stuk beter dan wij. (Een leidster)
Leidsters op de groep leren van ouders over de behoeftes, het karakter, de voor- en afkeuren van hun kinderen. Met de informatie van ouders kunnen leidsters hun houding naar een kind beter bepalen. Contact tussen leidster en een ouder kan zo bijdragen aan een gevoel van veiligheid van een kind. Leidsters en ook leidinggevenden benoemen het belang dat zij hebben bij ouderbetrokkenheid in termen van het belang van kinderen: Als je goed contact met de ouders hebt, weet je meer over een kind. Dat schept een band tussen mij en het kind en het doet kinderen ook erg goed, het geeft ze meer vertrouwen. En als je geen goed contact met de ouders hebt, staat het kind ook verder van je af. Als je weinig van het kind afweet, weinig te horen krijgt, moet je het alleen hebben van de momenten dat het kind er is en een kind communiceert natuurlijk nog niet zo goed, dus dat is maar uitvissen. Als je geen contact met ouders hebt, schep je zelf onbewust ook een afstand. (Een leidster)
Praktische steun van ouders Peuterspeelzaalleidsters zijn over het geheel genomen positief en enthousiast over de praktische rol die ouders kunnen spelen en wat dat weer voor ouders kan betekenen: We praten met ouders om te vragen wat zij leuk vinden om te doen met kinderen, om hen erbij te krijgen. Als je merkt dat ze iets leuk vinden, kunnen ze daarin ook een taak krijgen. Dan wordt de speelzaal ook iets van de ouders. (Een leidster) Als je op een gegeven moment ouders goed leert kennen en je weet dat die
persoon het heerlijk vindt om iets op te ruimen of iets heel concreets te doen, dan moet je dát ook vragen aan die ouder. Misschien een gordijn te maken en op te hangen. Dan wordt de speelzaal ook een stukje van die ouder, omdat het haar gordijn is, omdat zij iets heeft geschilderd. (Een leidster) En dan hopen we dat ouders het hier gezellig vinden en dat ze dan ook meer betrokkenheid en band zullen voelen, en dan makkelijker binnenstappen om zich ergens voor aan te melden. (Een leidster)
Voor veel leidsters in kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang vormt een praktische bijdrage van ouders een soort ‘extraatje’: Met ouderavonden en zomerfeest, dan doen ouders mee door hapjes te maken en de kinderen doen ook wat. Dan is het vanuit de gezelligheid dat je contact hebt.(Een leidster) Het zomerfeest is hier ontzettend belangrijk. Meestal doen we het zo dat ouders voor de hapjes zorgen en wij voor de drank en de muziek. Dan is het ongelooflijk wat we aan voedsel binnenkrijgen. Het feest is heel belangrijk voor ouders. Als er bijvoorbeeld kinderen voor de zomer weggaan, zeggen de ouders vaak: ‘Maar ik kom wel op het zomerfeest.’ Op de een of andere manier vinden ze dat altijd leuk. Dan is er veel contact tussen de ouders onderling en tussen de leidsters en de ouders. Dat is ook onze taak. We gaan niet met elkaar zitten kletsen. Het is de bedoeling dat we er voor de ouders zijn. Vanuit het idee van samen opvoeden! (Een leidinggevende)
Dit laatste citaat geeft aan dat praktische steun van ouders een heel goede ingang kan zijn om de communicatie tussen ouders en leidsters op gang brengen.
Het belang van kindercentra Het is belangrijk om de opvoeding op elkaar af te stemmen, en met ouders hierover te praten. Het is ook belangrijk een beleidsplan te hebben op dit gebied. Maar dat is niet genoeg. De discussie erover is veel belangrijker dan wat er op papier staat, zeg ik altijd. (Een ouder)
Pedagogisch beleid en de HKZ-normen Samen vormen kinderen, ouders, leidsters en leidinggevenden het kindercentrum als gemeenschap. En dus is het ook gewenst om ouders bij het
geheel te betrekken. Dit kan bijvoorbeeld door hen te betrekken bij het pedagogisch beleid. Betrokkenheid van ouders op dit niveau kan de kwaliteit van de kinderopvang voor hun eigen kind verhogen, maar ook voor andere ouders en andere kinderen. Ouders betrekken bij het pedagogisch beleid is niet alleen goed, de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ) uit verplicht alle gesubsidieerde kinderopvangorganisaties hiertoe. En als kindercentra een HKZ (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector)-kwaliteitskeurmerk willen behalen, zijn ze hiertoe ook verplicht. Dit keurmerk kunnen ze behalen door aan de HKZ-normen over onder meer ouders en pedagogisch beleid te voldoen: ‘In het pedagogisch beleid staat de visie op en het handelen inzake (…) de samenwerking met ouders in het belang van kinderen’, en: ‘Ouders worden betrokken bij de ontwikkeling, vaststelling (…en) evaluatie van het pedagogisch beleid’ (Stichting HKZ, ). Kortom: ouders betrekken bij het pedagogisch beleid is in het belang van het kindercentrum als geheel, het is verplicht in de wet en het verhoogt de kwaliteit.
Open dialoog met ouders als groep De normen van de HKZ vertellen niet hóe een kindercentrum ouders kan betrekken bij het pedagogisch beleid. Gewoonlijk gebeurt dit formeel in de oudercommissie, wat voor een kindercentrum heel belangrijk is. Echter, een open dialoog met zo veel mogelijk ouders van het hele kindercentrum kan op meer manieren vorm krijgen. Want vele onderwerpen die ouders als groep aangaan, kunnen goed besproken worden zonder dat er een formeel voorstel op tafel ligt. Een kindercentrum dat bijvoorbeeld bezig was Reggio-ideeën in te voeren en de kinderen meer hun gang wilde laten gaan, ging met alle ouders de dialoog aan over de nieuwe pedagogische visie: Als kinderen in de poppenhoek spelen en ze willen thee zetten, mogen ze nu water pakken. De ouders dachten eerst: ‘Ze gaan knoeien, dat is niks.’ Daar hebben we een heel gesprek over gehad met ouders, dat kinderen thuis best andere dingen kunnen leren dan hier op de speelzaal. Ik vind het trouwens wel fijn als ouders kritische vragen stellen, want dan kun je er tenminste over praten. Als ouders echt met argumenten komen dat ze onderdelen van Reggio hier zouden afwijzen, dat zij vinden dat het de speelzaal minder aantrekkelijk maakt, dan kunnen we in overleg met elkaar beslissen om het op een andere manier te doen. (Een leidinggevende)
In de paragraaf ‘Samen denken’ in hoofdstuk zijn voorbeelden opgenomen van open dialogen met groepen ouders die spontaan zijn ontstaan en ten goede kwamen aan het kindercentrum als geheel. Het gaat er op het niveau van het kindercentrum als organisatie die kwaliteit beoogt dus steeds om uitnodigend te zijn naar ouders, hen open, respectvol en gelijkwaardig te benaderen, hen serieus te nemen en een open dialoog met hen aan te gaan. Ouders waarmee respectvol wordt omgesprongen, zijn er niet op uit om op de stoel van het kindercentrum te gaan zitten. Het respect dat ouders krijgen door ze bij het geheel te betrekken, zal een kindercentrum ook weer terugkrijgen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren in de vorm van een groter vertrouwen, meer begrip voor de eigenheid en eigen verantwoordelijkheid van het kindercentrum, meer feedback en waardering voor leidsters. En: ouders die niet alleen tevreden zijn over hoe hun kind door de eigen leidsters wordt opgevangen, maar ook een enthousiast verhaal over het hele kindercentrum vertellen, bieden de beste PR. Daarnaast loopt een kindercentrum dat steeds weer bereid is een open dialoog met ouders aan te gaan, niet de kans vast te roesten in routinematig denken en handelen.
Van knelpunten naar kansen Ouders bij kindercentra betrekken biedt kansen om pedagogisch met hen af te stemmen en de leefwerelden van kinderen te verbinden. Het contact tussen ouders en leidsters over de verzorging en andere praktische zaken rondom een individueel kind (het kind is ziek geweest of gevallen of is volgende week jarig of wordt om vijf uur opgehaald, het gezin gaat een weekje op vakantie enzovoort) verloopt in de meeste kindercentra heel goed. Dit contact is er vooral als de ouders hun kinderen halen en brengen en bij allerlei andere informele gelegenheden. Echter, de mogelijkheden om in deze situaties ook pedagogisch af te stemmen, om te praten over de opvoeding en de leefwereld thuis en op het kindercentrum worden minder vaak benut. De oudercommissie geeft een kindercentrum de kans ouders formeel en als groep bij het kindercentrum te betrekken. In de praktijk wil ongeveer % van de ouders zitting nemen in de oudercommissie (Jansen, ). Brede pedagogische afstemming met de overige % is ook op allerlei andere informele manieren mogelijk, en meer ouders kunnen gestimuleerd worden om in de oudercommissie te gaan, blijkt in de pilots. Ouders bij het kindercentrum betrekken levert niet alleen kansen voor peda-
gogische afstemming op. In de voorgaande paragrafen werd ook duidelijk dat het allerlei andere voordelen heeft die direct of indirect in het belang zijn van kinderen. Bijvoorbeeld de bevordering van kindervriendschappen, vertrouwen en steun voor ouders, waardering en informatie en praktische steun voor leidsters en kwaliteit voor het kindercentrum als geheel. In de praktijk liggen dus allerlei kansen om ouders bij kindercentra te betrekken en pedagogisch af te stemmen, zowel op individueel als op groepsniveau, in een formele of informele setting. In deze paragraaf onderzoeken we hoe het komt dat deze kansen nu vaak nog blijven liggen, en we geven tegelijkertijd uitwegen en oplossingsrichtingen aan.
Zelfbewuste en zelfverzekerde leidsters Leidsters vonden het ook wel ‘eng’ met ouders. Ze zaten niet echt te springen om de ouderavonden. Maar als je voelt dat de leidsters een beetje angstig zijn, spreek je ze als ouders ook minder makkelijk aan. (Een ouder)
In de praktijk en uit de interviews blijkt dat onzekerheid bij veel leidsters een open communicatie in de weg staat. Dat veel leidsters onzeker zijn in het contact met ouders is in veel gevallen begrijpelijk en verklaarbaar. Jonge leidsters hebben tijdens hun opleiding nog niet veel ervaring op kunnen doen in de omgang met ouders en zien in het begin vaak op tegen ouders. Van allerlei kanten wordt dagelijks een beroep gedaan op leidsters en de inhoud van hun functie is met de huidige ontwikkelingen aan steeds meer veranderingen en eisen onderhevig. Veel leidsters hebben ook het onzekere gevoel dat ouders hen niet serieus nemen en op hen neerkijken, omdat zij een hogere opleiding hebben genoten: Het slaat een heel andere kant op, die participatie. Ze leggen je als ouder zo hun wil op. Tenminste, bepaalde personen doen dat, want niet iedereen is zo. Omdat ze dan een hogere opleiding hebben genoten, kijken ze een beetje op je neer. Terwijl wij toch niet voor niets dit werk hebben. Het is soms moeilijk voor mij door een bepaalde houding die ouders tegenover mij aannemen. (Een leidster)
Al of niet in samenhang met teleurstellende ervaringen hebben veel leidsters ook het beeld dat ouders het werk in de kinderopvang onderwaarderen, wat hun zekerheid niet bevordert:
Ik zou willen dat ouders meer beseffen wat het werk als leidster inhoudt. Ik vind dat ze er te makkelijk over denken. En dan zou ik willen dat ouders wat meer interesse tonen, veel ouders hebben er geen idee van wat je allemaal doet. Als ik aan ouders vertel dat de kinderen buiten in het badje zijn geweest, zijn er veel ouders die niet reageren en denken dat we dat wel even doen. Dan denk ik, kom maar eens in een hoekje kijken hoeveel werk dat is, zodat je ook eens waardeert wat wij doen. (Een leidster)
Soms blijkt onzekerheid ook als leidsters en leidinggevenden aangeven dat ze bepaald niet zitten te wachten op ouders die zich met hun werk zouden willen ‘bemoeien’: …aan de andere kant voel ik me dan ook erg op mijn vingers gekeken. (Een leidster) Hoe het er hier in de praktijk uitziet, de pedagogische inhoud, bepalen we intern. Wij doen het hier zo en daar moet je je als ouder bij aanpassen. (Een leidinggevende) Als je kind naar de crèche gaat, hoort het erbij dat je dat uit handen geeft. (Een leidster)
Een leidinggevende verklaart de defensieve houding van leidsters als volgt: Ik denk dat als je het over de pedagogiek hebt, sommige leidsters ouders een beetje een bedreiging vinden. Als ouders meewerken of meegaan bij een uitstapje of zo, komen er wel eens protesten van leidsters. Het lijkt wel of ze zich aangetast voelen in hun professionaliteit. Leidsters willen toch een soort afstand hebben, en juist die afstand maken ze dan misschien te groot, zodat ouders hun kind alleen maar gaan ‘afgeven’ als het ware. (Een leidinggevende)
Subtieler komt de onzekerheid naar voren door de associaties die leidsters hebben bij bepaalde termen. Als leidsters het bijvoorbeeld hebben over uitwisseling, bedoelen zij meer feiten uitwisselen over het kind, terwijl ouders daarbij meer denken aan van gedachten wisselen over opvoeden en erover doorpraten.
Kansen ontstaan al pratend en werkend Om te komen tot pedagogische afstemming en de verbinding tussen leefwerelden is een open communicatie op basis van respect en gelijkwaardig-
heid nodig tussen ouders en leidsters. Door onzekerheid bij leidsters blijft communicatie veelal steken in eenrichtingsverkeer vanuit leidsters. Er is wel communicatie en afstemming over praktische zaken en de verzorging, maar niet veel over opvoeding. Leidsters schermen zich daarvoor af, blijkt ook uit de voorgaande citaten. Als leidsters in hun werk de kans krijgen zich te ontwikkelen, ervaring op te doen en zich bewust te worden van hun eigen pedagogische ideeën, normen en waarden, blijkt dat zij zich zelfverzekerder en sterker gaan voelen tegenover ouders. In de pilots zagen we dat leidsters zich op allerlei manieren ontwikkelden. Op verschillende kindercentra organiseerden leidinggevenden discussieavonden voor het team over vragen als: hoe denk je over opvoeding? Wat vind je zelf belangrijk? Dit samen praten zorgde ervoor dat leidsters zich bewuster werden van hun rol en zich steviger gingen voelen in hun contact met ouders: Toen ik hier net begon, keek ik heel erg tegen ouders op. Niet dat ik het aan mijn laars lapte, maar meer dat ik echt geen ervaring had. Nu zijn ouders voor mij ook belangrijk, maar ik voel me gelijkwaardig naar hen toe. Ik ben heel erg zo gegroeid. (Een leidster)
De discussies leidden al snel tot initiatieven om eens iets anders te proberen, waardoor het ontwikkelingsproces verder ging. Al discussiërend en uitproberend bouwden ze steeds meer zelfverzekerdheid op en veranderde de communicatie met ouders. Ik heb wel moeten groeien om met de ouders om te gaan. In het begin vond ik het heel moeilijk om naar ze toe te stappen, maar nu ik wat meer ervaring heb, voel ik me zekerder. Leidsters hebben wel wat vaardigheden als ze net beginnen, maar het is goed als er andere leidsters zijn om het bij ‘af te kijken’. Je leert toch door ervaring. Als je je rijbewijs haalt, moet je eigenlijk ook nog leren autorijden. (Een leidster)
Door denken en doen te koppelen, door samen te praten en ervaring op te doen blijkt dat leidsters meer overtuigd raken van zichzelf en de waarde van hun eigen rol. Het opgebouwde zelfvertrouwen verandert de communicatie met ouders en hun houding naar ouders. Er ontstaat al pratend en werkend een opener communicatie die wordt gekenmerkt door gelijkwaardigheid en respect. Juist een dergelijke communicatie en houding zijn belangrijk voor pedagogische afstemming. We zagen in de pilots dat leidsters na een ontwik-
kelingsproces zelf gingen aangeven graag met ouders te willen praten over opvoeding. Ze gingen meer en andere manieren bedenken om ouders bij het kindercentrum te betrekken.
Rekening houden met de wensen en de cultuur van ouders Vanaf het moment dat leidsters zich steviger en gelijkwaardiger in hun schoenen voelen staan ten opzichte van ouders, willen en durven ze meer en beter te communiceren met ouders. Niet alleen krijgen ze zelf meer behoefte om ouders bij hun werk te betrekken en aan pedagogische afstemming, maar ze durven nu ook aan ouders te vragen hoe ze betrokken willen worden. Dat betekent meer ‘winst’ want als ouders het zelf leuk en aantrekkelijk en interessant vinden liggen er meer en betere kansen voor pedagogische afstemming. Ik vraag altijd aan ouders of ze ideeën hebben voor ouderavonden. Kijk, ik kan wel een ouderavond organiseren en dan bedenk ik een leuk thema – muziek met kinderen of zo – maar de ouders kunnen wel met vragen zitten over de basisschool, en wat is goed voor mijn kind. Dan heb ik liever dat we dat doen, dat we twee uur gemotiveerd zitten te praten, dan dat we twee uur zitten en dat ze het eigenlijk helemaal niet leuk vinden. Dat weet ik uit ervaring. Ik vraag suggesties van tevoren, bijvoorbeeld als we uitgebreid aan de koffie zitten ’s ochtends en dan komen er altijd wel dingen tevoorschijn waarvan ik denk, dat is hartstikke leuk, en voor je het weet gaat zo’n balletje rollen en heb je een hartstikke leuke avond. (Een leidster)
Ouders bij het kindercentrum betrekken op een manier die hen aanstaat hoeft niet alleen vorm te krijgen door hun rechtstreeks naar hun wensen en behoeften te vragen. Het kan ook betekenen: inspelen op wat er leeft. Een geslaagde ouderavond is geen kwestie van ‘een avondje lukraak de brandweer inschakelen’: Mijn oplossing om ze erbij te betrekken is om meer in te spelen op waar ze behoefte aan hebben. Ouders dingen aan te bieden die ze zelf heel leuk vinden. Daarbij moet je ze ook een beetje aanmoedigen, enthousiast maken, zeggen: ‘Ik ben benieuwd wat jij daarvan vindt.’ Op die manier kun je ouders meer motiveren. (Een leidster)
Vraaggericht werken, open staan voor ouders en hun wensen betekent ook: rekening houden met de cultuur waarin ouders en kinderen leven.
De Nederlandse cultuur is echt een praatcultuur. Ik merk dat dat bij ouders uit andere culturen vaak heel anders ligt. Als je ze vraagt een keer een boodschap te doen, geen probleem. Maar om met elkaar om de tafel te zitten en te praten, nee. (Een leidster)
Een Nederlandse vrouw vertelt over haar Turkse partner dat hij minder betrokken is bij het kinderdagverblijf. De reden is niet alleen dat hij een drukke baan heeft: Hij staat er anders tegenover. Die cultuur van betrokken moeten zijn als ouder, kent hij niet. Hij mist het motief ervan. Maar hij durft ook niet goed. Ik denk dat je kunt zeggen dat allochtonen minder makkelijk binnen zo’n ‘instellingachtige’, ‘regelachtige’ manier werken als Nederlanders. Ze denken eerder dat de instelling het dan maar moet regelen. Maar – en dat is misschien een tip – je kunt allochtonen wel met informele activiteiten en contacten trekken. En als er allochtone leidsters zijn, is het verschil in leefwereld ook al minder groot en daarmee de drempel om over cultuur te praten veel lager. (Een ouder)
Deze suggestie heeft op een andere plek al vruchten afgeworpen: Betrokkenheid via de oudercommissie, dat is moeilijk, dat heeft ook met cultuur te maken. Door veel andere culturen worden wij als professionals gezien: wij weten wat we doen, en ouders hebben niet de behoefte zich daarmee te bemoeien. Dat is ook niet gebruikelijk. Ouderparticipatie is iets dat ze minder gewend zijn. Het is soms ook angst dat wij hun bemoeienis als een belediging zouden opvatten: wij zijn de beroepskrachten, en wie zijn zij om ons te vertellen hoe het moet? We kunnen daar nu beter op inspelen dan een paar jaar geleden, want we hebben nu ook leidsters uit Ghana, omdat er heel veel Ghanese kinderen op het kinderdagverblijf komen. De rest van het team heeft daar heel veel van geleerd, hoe bepaalde dingen werken. (Een leidster)
Uit de interviews en de praktijk in veel kindercentra ontstaat zo het beeld dat Nederlandse ouders graag bij het kindercentrum betrokken worden met ‘een goed gesprek’. Dat past bij de ‘praatcultuur’. Allochtone ouders worden in eerste instantie liever betrokken via informele activiteiten: Je krijgt ze wel met hapjes en drankjes, eten is heel belangrijk voor ze. Het leeft in hun cultuur en het is ook veel informeler, een feestje. Ik heb ook goede ervaringen met allochtone leidsters die de cultuur kennen, en met het werken met
materialen uit de cultuur, bijvoorbeeld Afrikaanse spullen. (Een leidster) Ik heb jarenlang een eetclub gehad. Een kookclub met allochtone ouders. De groep was de bindende factor. We waren met elkaar en als je niet geweest was belde een ander je op: ‘Hé, waar was je de vorige keer?’ Dat maakte zo ontzettend veel uit. (Een leidster)
Nieuwe perspectieven op tijdgebrek …het is ook moeilijk om ze erbij te betrekken want ze hebben het altijd zo druk: of ze zijn naar school of ze moeten werken. Logisch natuurlijk. (Een leidster) …ik merk dat als er meer dan drie kinderen in het gezin zijn, de betrokkenheid afneemt. En alleenstaande ouders zijn ook vaak minder betrokken, die redden het gewoon niet, qua tijd. (Een leidster) …ouders hebben gewoon nog heel veel andere dingen te doen naast de opvang. De school bijvoorbeeld, en clubjes. Ze weten gewoon niet waar ze de tijd vandaan moeten halen. De opvang moet niet te veel tijd in beslag nemen, en daar heb ik ook wel weer respect voor. (Een leidster) …er is natuurlijk ook vanuit de ouders dat dubbele, aan de ene kant wel iets willen, maar aan de andere kant ’s avonds ook gewoon moe zijn na je werk en geen zin meer hebben … Daar is eigenlijk geen oplossing voor. De tijd is gewoon beperkt. (Een ouder) …ik kan me ook wel voorstellen dat niet alle ouders even betrokken zijn. Als je kind maar één middag op de buitenschoolse opvang komt, ben je blij als het vanzelf gaat en ga je je daar niet te veel in verdiepen. Als je dan ook nog drukdruk-druk bent, kan ik me dat wel indenken. (Een ouder)
Allemaal flarden van uitspraken die tijdgebrek als oorzaak aangeven voor het feit dat ouders niet of minder betrokken zijn. Soms gaan leidsters al uit van tijdgebrek van ouders. Dat is ook logisch, als ouders vaak aangeven druk te zijn lijkt het vanzelfsprekend dat zij ook geen tijd hebben voor bijvoorbeeld een ouderavond. Maar het is niet juist om dan te denken dat hun interesse niet verder gaat dan ‘als het kind maar opgevangen wordt’. Tijdgebrek van ouders is een probleem, maar het staat niet gelijk aan onwil en desinteresse van ouders. Zowel uit de interviews als in de pilots blijkt dat leidsters veel creatieve oplossingen weten te vinden voor het tijdsprobleem. Bijvoorbeeld door mogelijkheden voor betrokkenheid zodanig te organiseren dat deze het tijdgebrek van ouders respecteren:
Ze houden bijvoorbeeld een borrel om halfvijf, zodat je er niet apart voor hoeft te komen, maar gewoon kunt aanschuiven als je je kind komt halen. (Een ouder)
Een andere mogelijkheid is ouders de keuze te geven uit verschillende aantrekkelijke alternatieven. Dan hoeven zij zich niet schuldig te voelen als ze een keer niet komen: Je kunt ouders het beste erbij betrekken door een breed aanbod: een ouderavond, een enquête houden over wat ze willen, een video van de kinderen laten zien. En zoals op scholen: een tienminutengesprek, dat kun je dan weer combineren met iets anders, zodat ze blijven. (Een ouder)
Een ouder geeft nog de tip: ‘Liever minder vaak maar intensief, dan vaker en alles maar half.’ Het helpt ook om reële verwachtingen te hebben. Als leidsters pas tevreden zijn als alle ouders komen, roepen ze de teleurstelling over zichzelf af. Het is van belang dat leidsters oog hebben voor de betrokkenheid die er wel is: Dat ouders betrokken zijn, heeft te maken met een open houding hier en een goede relatie met hen. Als ze willen praten, nemen we daar ook de tijd voor. (Een leidster) Het is wel eens moeilijk voor ouders, het moet niet te veel worden. Dat kunnen ze gewoon niet aan omdat ze werken. Maar ze zijn wel gemotiveerd, dat merk je. Het belangrijkste is dat je hun een gevoel geeft van ‘Kom maar!’ als er tijd voor is. Daarom vind ik het niet slecht gaan, want ik ervaar dat het voor hen niet meevalt maar dat ze wel willen. De behoefte van de ouders zelf staat centraal. (Een leidster)
Kortom: leidsters die de kans krijgen zich al pratend en werkend te ontwikkelen worden steeds zelfbewuster en zelfverzekerder. Hierdoor verbetert de communicatie met ouders, durven zij meer af te gaan op de wensen en de cultuur van ouders, en zoeken zij meer naar creatieve oplossingen om ouders ondanks tijdgebrek bij het kindercentrum te betrekken. In de praktijk blijkt dat ouders door dit alles op meer en andere manieren betrokken worden bij kindercentra, waarmee des te meer en betere kansen voor pedagogische afstemming én meer dan dat worden gecreëerd. Het volgende hoofdstuk met inspirerende voorbeelden uit de praktijk maakt dit duidelijk.
2 Inspirerende voorbeelden
Dit boek pretendeert niet ‘de’ handleiding te zijn om ouders meer, beter of anders bij kindercentra te betrekken, of daarvoor een concrete methodiek aan te reiken. Wat we wel willen is leidinggevenden inspiratie bieden. In dit hoofdstuk doen we dat door het kader uit hoofdstuk te illustreren met inspirerende voorbeelden uit de praktijk. Uit de voorbeelden blijkt dat leidsters met de stimulerende begeleiding van leidinggevenden ouders op veel andere manieren bij het kindercentrum kunnen betrekken, waarmee heel veel kansen voor pedagogische afstemming en verbinding van leefwerelden ontstaan: manieren die ouders bijzonder aanspreken en die ook kansen bieden voor andere zaken die direct of indirect in het belang zijn van kinderen. Leidinggevenden kunnen uit de voorbeelden die elementen en ideeën halen die hen aanspreken en die zij in hun situatie kunnen gebruiken: ze zijn vooral bedoeld ter inspiratie en niet als vaststaande methoden. De voorbeelden komen zowel uit kindercentra van de pilots van het project als uit andere kindercentra. Elk voorbeeld begint met een sfeerbeeld uit de praktijk. Steeds geven we aan om wat voor activiteit het gaat, wat de achtergrond is van de activiteit, en hoe de activiteit vorm kreeg. In de nabeschouwingen kijken we naar de factoren die het succes van de activiteiten verklaren. De voorbeelden zijn onderverdeeld in categorieën. Jan Peeters () benoemde vier manieren waarop ouderbetrokkenheid kan worden ingevuld: meeleven, meedoen, meedenken en meebeslissen. Volgens deze termen hebben wij de voorbeelden ook ingedeeld. Omdat in dit boek partnerschap
ofwel tweerichtingsverkeer oftewel ‘samen opvoeden’ centraal staat, brengen we een kleine variatie aan op zijn terminologie: Samen leven Bij samen leven gaat het erom de wederzijdse interesse en betrokkenheid bij de leefwereld thuis en op het kindercentrum te waarderen en te stimuleren. Samen leven krijgt vorm waar ouders leidsters en kinderen elkaar ontmoeten. Samen doen Bij samen doen draait het om gezamenlijk uitgevoerde activiteiten: ouders en leidsters ondernemen iets met elkaar, al of niet met de kinderen. Samen denken Bij samen denken buigen ouders en leidsters zich samen over pedagogische onderwerpen. Samen denken en doen Deze vierde categorie hebben we gecreëerd omdat we in de praktijk ook leuke en goede voorbeelden vonden van activiteiten waarin doen en denken gekoppeld zijn. Leidinggevenden kunnen deze indeling als inspiratie en tevens als kapstok gebruiken om hun eigen situatie te beoordelen: waar doen we al veel aan en waaraan minder, wat kan op ons kindercentrum nog een impuls gebruiken om ouders een variatie aan kansen te bieden om betrokken te zijn?
SAMEN LEVEN LEEFWERELDEN IN BEELD HET PROJECT FAMILIE
Wat Het project Familie is van start gegaan door foto’s op te hangen van familie en bekenden van de kinderen op een kindercentrum in het zuiden van het land. Gaandeweg werden in het project steeds meer documentatievormen ingezet, van een papieren rol met uitspraken van kinderen tot het gebruik van een voice-recorder.
V oor Mischa zijn de foto’s van het poffertjesfeest bij Rachelle thuis al de hele dag een aandachttrekker. Steeds staat hij er in de buurt, wijst andere kinderen maar vooral Rachelle op de foto’s en haalt allerlei herinneringen aan die dag op. Op een gegeven moment raakt hij er zo van onder de indruk dat hij besluit: ‘Rachelle, jij komt vannacht bij mij logeren.’ Een leidster vangt het gesprek tussen Mischa en Rachelle op en schrijft het op de papieren rol aan de muur in de buurt van de galerie. Op de rol staan allerlei uitspraken van en gesprekken tussen de kinderen opgetekend. Als Mischa’s moeder hem komt halen, leest ze de rol met veel plezier. ‘Ik ben blij dat ik nu ook weet dat Rachelle vannacht bij ons komt logeren!’ roept ze lachend uit.
Achtergrond Dit kindercentrum is al enige tijd bezig met pedagogiekontwikkeling. Leidsters zijn hier enthousiast over. Door veel met elkaar te discussiëren over wat er in de groep gebeurt, beginnen zij het in de vingers te krijgen. Leidsters gaan steeds bewuster naar zichzelf, de kinderen en de groep kijken, leren meer van een afstand naar zichzelf te kijken en te reflecteren. Het is een proces van voortschrijdend inzicht: pedagogiekontwikkeling krijgt steeds meer een eigen plek. De leidsters vinden het soms wel moeilijk om nieuwe inzichten te vertalen naar de dagelijkse praktijk op het kindercentrum. Zij missen in alle discussies de directe aansluiting op de dagelijkse praktijk en het contact met ouders. Daarnaast krijgt de leidinggevende het te druk om
S A M E N
L E V E N
steeds op de hoogte te zijn van wat er in de groepen gebeurt. Het proces lijkt een beetje te stagneren. Om dit weer op gang te brengen, besluiten ze gezamenlijk met een project Familie te starten, om de leefwereld van thuis en kindercentrum dichter bij elkaar te brengen. Familie is een concreet onderwerp dat alle leidsters aanspreekt en inspireert om de draad weer op te pakken.
Hoe Het project begint met foto’s ophangen van ouders, broertjes en zusjes en andere familieleden, die de kinderen van huis mogen meenemen. In de loop der tijd ontwikkelen zich steeds meer manieren dan alleen foto’s, om ouders erbij te betrekken. Allerlei documentatievormen duiken in het kindercentrum op. In de hal hangt een activiteitenkalender, zodat ouders wekelijks op de hoogte gehouden worden van bijzondere activiteiten die zullen plaatsvinden. Ook is er een documentatiewand in de hal waar kinderen hun creaties op mogen hangen. Vlak bij deze wand hangt een strook behang, waar leidsters dagelijks uitspraken van kinderen opschrijven. Eens in de twee maanden verschijnt er een kinderkrantje met hierin stukjes vanuit elke groep. Ouders krijgen in videobeelden, foto’s en dia’s op ouderavonden te zien wat er in het kindercentrum gebeurt. Leidsters staan hierbij altijd open om inhoudelijke gesprekken met de ouders aan te gaan over het hoe en waarom van de pedagogische werkwijze. Op ouderavonden of andere gelegenheden met ouders filmen leidsters vaak ook. Deze filmpjes laten ze dan wel eens zien aan de kinderen. Op een ander kindercentrum van dezelfde stichting zijn leidsters nu ook begonnen met documenteren door gesprekken van kinderen op te nemen met de voice-recorder, die ouders dan later ook weer kunnen horen. Het project Familie heeft zo in de loop der tijd allerlei verschijningsvormen gekregen. Nabeschouwing Bij het project Familie op het beschreven kindercentrum worden veel verschillende documentatievormen uitgeprobeerd. Wat ‘werkt’ is het feit dat (audio)visueel materiaal veel reacties opwekt bij kinderen, ouders en leidsters. Het geeft hun direct een kader om aan te refereren, roept herinneringen, vragen en discussie op en ondersteunt en stimuleert zo vaak een levendige wederzijdse interactie: interactie die een basis vormt om samen aan de praat te raken, pedagogisch af te stemmen en de leefwerelden van thuis en het kindercentrum te koppelen. (Audio)visueel materiaal is in het bijzonder ook een trekker voor meer teruggetrokken ouders, die niet zo van
S A M E N
L E V E N
praten houden. Het is makkelijker om aan de hand van dit materiaal eens een leidster aan te spreken, dan vanuit het niets. Het is per kindercentrum verschillend welke documentatievormen het meest aanspreken, dat is vooral een kwestie van uitproberen. In het volgende voorbeeld wordt gebruikgemaakt van een bijzondere vorm van documentatie: de kindergalerie. SAMEN KIJKEN IN DE KINDERGALERIE E E N M U LT I F U N C T I O N E E L G E H E E L
Wat In een kindercentrum in het oosten van het land, bevindt zich in elke groep een hoekje dat ‘De Kindergalerie’ heet. Het is een vaste plek waar creaties van kinderen en foto’s van activiteiten tentoongesteld worden, zodat ouders kunnen zien wat hun kind in de groep gedaan heeft. Daarnaast mogen de kinderen er ook spullen van thuis neerzetten, als ze daarover iets willen vertellen of er iets mee willen doen.
D e moeder van Willem komt hem om halfnegen brengen. Gisteren had ze geen tijd om naar zijn kunstwerk te kijken, dus nu lokt hij haar mee naar de galerie. Ze heeft bijna geen tijd om de leidsters gedag te zeggen en haast zich met hem mee naar de hoek van de ruimte. Enthousiast vertelt Willem over het monster dat hij heeft gekleid en dat nu helemaal alleen in een vitrine mag staan. In de vitrine ernaast liggen een paar schelpen. Die heeft Natasha meegenomen van huis. De moeder van Willem is ook nieuwsgierig naar de schelpen. Natasha komt erbij en vertelt uitgebreid over haar vakantie. Willems moeder vindt het allemaal erg leuk en komt al pratend met Natasha en Willem op het idee dat Willem wel een keer de enorme dennenappels kan meenemen, die ze van de zomer in de Ardèche hebben gevonden. ‘Hé, daar ben ik ook geweest’, valt een leidster in het gesprek. Willem vindt het gesprek dat over Frankrijk ontstaat tussen zijn moeder en de leidster erg interessant en doet zijn best om zijn moeder aan te vullen met allerlei leuke details van de vakantie.
S A M E N
L E V E N
Achtergrond De opzet van kindergalerieën per groep is geïnspireerd op de Reggiobenadering. In plaats van een speciaal atelier en een tentoonstellingsruimte, zoals dat in Reggio Emilia het geval is, heeft hier iedere groep een kindergalerie. De kindergalerie heeft niet alleen een functie voor ouders, zal blijken. Hoe Wanneer je als ouder de verticale groep in dit kindercentrum binnenkomt, vind je direct om de hoek de kindergalerie. Daar is bewust voor gekozen: ouders moeten er makkelijk even heen kunnen lopen. Op een houten bord staat ‘De Kindergalerie’ geverfd. Er zijn heel eenvoudig een aantal vierkante schappen en een paar vitrinekastjes aan de muur gemonteerd. Met een kast dwars op de muur is de hoek afgeschermd. Op de hogere schappen staan dingen waar voorzichtig mee om moet worden gegaan. In de lagere schappen kunnen kinderen hun kunstwerken neerzetten, maar ook iets van thuis dat ze graag willen laten zien. Al vaker is het gebeurd dat kinderen samen met zo’n voorwerp gingen spelen. De kindergalerie is ook om een andere reden heel handig. Het kindercentrum heeft geen aparte eetkeuken, waardoor eten en spelen in één ruimte moeten gebeuren. Als ze gaan eten en kinderen zijn net bezig met bijvoorbeeld een bouwwerk van Duplo, mogen ze dat even in de galerie zetten. Er is een leidster aangewezen die verantwoordelijkheid heeft voor de kast. Vlakbij de galerie hangt een schoolbord waarop leidsters dagelijkse belevingen en uitspraken van kinderen schrijven. Vaak lezen ouders het bord vanuit de galerie, wat veel gespreksstof tussen ouders en leidsters en ouders en kinderen oplevert. Nabeschouwing De kindergalerie heeft meer functies. Een belangrijk effect van de kindergalerie is dat ouders goed en snel een beeld kunnen krijgen van wat hun kind die dag of week op het kindercentrum heeft meegemaakt. Maar door de kindergalerie krijgt ook de creativiteit van de kinderen aandacht en een duidelijke plek. Daarnaast geeft een galerie niet alleen ouders een indruk, maar ook leidsters en kinderen halen er belangrijke informatie uit. Doordat kinderen er ook voor hen betekenisvolle dingen van thuis neer kunnen zetten, ontstaat er veel interactie en wordt de koppeling tussen de leefwereld thuis en op het kindercentrum heel zichtbaar. Zo geeft een galerie heel veel concrete aanleidingen voor ouders, leidsters en kinderen om in gesprek met elkaar te raken over van alles.
S A M E N
L E V E N
Kort samengevat geeft een dergelijke galerie tegelijkertijd een impuls aan de Reggio-benadering, lost een ruimteprobleem op, betrekt ouders, leidsters en kinderen meer bij elkaar en verbindt leefwerelden. Niet alleen in het kader van ouderparticipatie, maar ook in het kader van tijd-, ruimte- en geldgebrek, lijkt het dan ook een heel aantrekkelijke onderneming om eenvoudige kindergalerieën op te zetten! OPA- EN OMADAGEN OP HET KINDERCENTRUM DE FAMILIE HOUDT NIET OP BIJ HET GEZIN
Wat Opa’s en oma’s krijgen de gelegenheid om in de leefwereld van hun kleinkind op het kindercentrum te stappen door een bezoek te brengen. Deze bezoeken worden gefilmd en de ouders bekijken deze beelden op een ouderavond.
D e meeste grootouders komen uit het dorp, maar er zijn er ook bij die helemaal uit Leeuwarden of Zeeland zijn gekomen. Als de groep opa’s en oma’s binnen is, volgt er eerst een voorstelrondje met behulp van een liedje. Daarna krijgen de kinderen zoals gewoonlijk hun drinken en fruit. Dan vraagt een leidster aan een opa of hij een leuk liedje kent dat ze samen kunnen zingen. ‘Opa Bakkebaard had een huisje en in dat huisje daar was het goed.’ De oma’s en opa’s en kinderen gaan steeds harder zingen, enthousiast omdat ze ontdekken dat ze het liedje allemaal kennen. Op de achtergrond maakt een leidster korte opnames van de reacties van kinderen en grootouders. Na dit gezamenlijke concert krijgen alle opa’s en oma’s koffie met een plakje cake terwijl de leidsters aan een verschoonronde beginnen. Even later gaan de kinderen buiten spelen. De opa’s en oma’s helpen de kinderen in hun jassen. Bij het naar buiten gaan pakken de kinderen de cadeautjes die ze voor hen hebben gemaakt. Ondertussen zingen ze een afscheidsliedje: ‘Zeg maar dag met je handje’. Als de kinderen allemaal buiten zijn, krijgen de grootouders nog een rondleiding door het kindercentrum. Elke keer weer zijn ze onder de indruk van de inrichting en de mogelijkheden op het kindercentrum: ‘Wat hebben de kinderen hier een ruimte, en wat doen jullie veel met ze, ik had daar geen idee van.’
S A M E N
L E V E N
Achtergrond In een klein dorp in de Achterhoek is het sociale netwerk van de inwoners heel sterk. Familierelaties zijn hecht en opa’s en oma’s spelen een belangrijke rol in het leven van hun kleinkinderen. Waar grootouders het in andere delen van het land vaak heel gewoon vinden als hun kleinkinderen naar de opvang gaan, is dat in dit dorp nog helemaal niet zo. Ouders in dit dorp die hun kind naar de kinderopvang brengen, geven aan dat hun eigen ouders daar moeite mee hebben, het maar niks vinden. Een kind hoort bij zijn moeder te zijn, is veelal nog de norm. Ouders uit de oudercommissie hebben daarom gevraagd om eens iets voor opa’s en oma’s te organiseren. Om de leefwereld van thuis en het kindercentrum wat dichter bij elkaar te brengen én de vooroordelen bij grootouders weg te nemen, is het initiatief ontstaan om opa- en omadagen te organiseren op het kindercentrum. Hoe Het kindercentrum investeert al veel in de relatie met ouders, die over het algemeen dan ook goed is. De ouders krijgen een brief, waarin hun verteld wordt van de plannen. Ook wordt hun gevraagd of ze dit aan hun ouders willen vertellen en of ze hen willen uitnodigen. Bij de brief zit een antwoordstrookje met twintig mogelijke dagdelen waarop zij de opa’s en oma’s kunnen inschrijven. Ze kunnen kiezen tussen ’s ochtends halftien en halfelf en ’s middags van halftwee tot halfdrie. De twintig dagdelen zijn verdeeld over de week voor de herfstvakantie en de week erna. De vakantie is welkom, want de bezoeken zijn soms best intensief voor de leidsters en de kinderen. Uiteindelijk schrijven de opa’s en oma’s zich in totaal voor elf dagdelen in. Per bezoek mogen maximaal zeven opa’s en oma’s komen. Grootouderstellen die elkaar kennen uit dezelfde familie worden niet samen ingedeeld, om te voorkomen dat ze te veel naar elkaar toetrekken. Als zich op een dagdeel te weinig grootouders hebben ingeschreven, worden die op een andere dag ingedeeld. De pedagogische visie van het centrum is om niet te veel voor de kinderen te bepalen, hen zo veel mogelijk zelf aan te laten geven. Voor de bezoeken van grootouders maken de leidsters echter wel een plan, om het uur dat ze er zijn een beetje te structureren. Het gewone ritueel van een liedje zingen en alle namen even noemen, begint als het bezoek komt. Daarna zoeken grootouders, kinderen en leidsters samen uit welk liedje ze allemaal kennen. Dat levert vaak een boel plezier op. De leidsters filmen fragmenten van ieder bezoek. Tot slot doen ze samen een spel om de interactie tussen opa’s, oma’s, kinderen en leidsters op gang te brengen. Het bezoek krijgt ondertussen ook
S A M E N
L E V E N
de gelegenheid om vragen aan de leidsters te stellen over de gang van zaken op het kindercentrum. Als de grootouders weer naar huis gaan, krijgen ze van de kinderen allemaal een cadeautje mee. Twee weken nadat het laatste bezoek is geweest, is er een ouderavond voor ouders, die dan ook erg nieuwsgierig zijn naar de beelden. Het hoofd vertelt op deze avond eerst iets over hoe het initiatief ontstaan is en vervolgens kijken ouders, leidsters en hoofd samen naar de video.
Nabeschouwing Het initiatief is een groot succes om verschillende redenen. Ten eerste is het totstandgekomen als antwoord op de wens van de oudercommissie om opa’s en oma’s kennis te laten maken met het kindercentrum. Deze vraaggerichte werkwijze heeft zeker invloed gehad op de opkomst tijdens de bezoekdagen. Nu het een idee van de ouders zelf was, deden ze erg hun best om hun ouders naar de bezoekdagen te krijgen. Ten tweede kwam er veel bezoek omdat de nadruk is gelegd op de vrijblijvendheid van het gebeuren, vooral het gezelligheidsaspect is benadrukt. Tot slot was het een succes omdat alles goed was voorbereid en alle doelen die ouders en leidsters ermee hadden, zijn behaald. Door de uitvoering van het plan zijn de leefwerelden van de kinderen thuis en op het kindercentrum dichter bij elkaar gebracht. Dit blijkt ook uit het feit dat de gebeurtenis ontzettend veel gespreksstof opleverde tussen kinderen, ouders en grootouders. Tevens gaven veel opa’s en oma’s aan dat hun vooroordelen verminderd zijn. Uitspraken als ‘Het viel me erg mee’ of ‘Het is veel leuker voor kinderen dan ik had gedacht’, illustreren dit. Voor de ouders betekende deze bevestiging van hun ouders erg veel. Ze gaven aan zich hierdoor extra gesteund te voelen in de opvoeding van hun kinderen. Een bijzondere bijkomstigheid is dat de ouders ook weer bij het geheel betrokken werden, doordat ze op een ouderavond de beelden konden bekijken en hierover met elkaar en leidsters konden praten. ‘En zo krijgen we een steeds completere koppeling van leefwerelden en wordt de cirkel dus steeds ronder’, verwoordt de leidinggevende na de ouderavond.
S A M E N
D O E N SAMEN DANSEN ELKAAR OP EEN ANDERE MANIER LEREN KENNEN
Wat Op initiatief van een paar ouders organiseren ouders en leidsters samen een dansfeest in de groepsruimte van de naschoolse opvang.
D e kinderen zijn erg nieuwsgierig wanneer een paar ouders binnenkomen en de groepsruimte gaan versieren. ‘Waarom is dat?’ vragen ze. Als de leidsters vertellen dat ze vanavond met de ouders gaan dansen, klinkt er wat honend gegiebel achter kinderhanden. De kinderen vinden het leuk, dat blijkt wel uit al hun vragen, maar ook wel een beetje raar. De dansavond. Bijna alle ouders en leidsters zijn er. Iedereen is wat onwennig en kijkt een beetje de kat uit de boom in de feestelijk versierde groepsruimte. In hoekjes beginnen voorzichtig wat gesprekken over alledaagse dingen. Twee moeders komen erachter dat ze in dezelfde straat wonen. Dan springt een vader op een leidster af en vraagt haar ten dans. Dat voorbeeld wordt gretig gevolgd. Na een tijdje staat iedereen onder het genot van een hapje en drankje te kletsen of te dansen. Het feest gaat door tot laat op de avond, aan het eind lopen, fietsen of rijden de ouders en leidsters met elkaar richting huis. ‘Ik heb gisteravond met jouw pappa gedanst!’ vertelt een NSO-leidster en weer is hetzelfde gegiebel te horen. Sommige kinderen zijn erg nieuwsgierig, maar de meesten hebben het verhaal al van hun ouders gehoord. Als een moeder haar zoon op komt halen, komt ze heel anders binnen dan anders. Ze praat even met de leidsters aan de koffietafel. ‘Ik wist niet dat jij zo waanzinnig goed kon dansen!’ zegt ze tegen een leidster, terwijl ze de jas van haar zoon pakt en de deur uitloopt, haar zoon met verbaasde ogen achter haar aan.
Achtergrond Op een middag ontstaat er een gesprek tussen een paar ouders die hun kind bij de naschoolse opvang komen ophalen. Ze vinden het eigenlijk jammer dat
S A M E N
D O E N
ze de leidsters zo weinig uitgebreid spreken, er is vaak tijd te kort. Is het niet bij de ouders, dan wel bij de leidsters. Zo krijgen ze niet echt de kans om een goede relatie met elkaar op te bouwen. Op deze manier blijft er eigenlijk altijd een beetje afstand tussen ouders en leidsters, vinden ze.
Hoe Aan de koffietafel die sinds kort is ingesteld, praten ze er verder over met de leidsters. Zij ervaren het andersom net zo, blijkt na een tijdje. Een ouder oppert het idee om eens een feest alleen voor ouders en leidsters te organiseren om het contact wat meer kans te geven. De leidsters vinden dat stuk voor stuk een erg leuk plan. Ze vinden wel dat de ouders het feest dan moeten organiseren. Daar haken twee ouders direct enthousiast op in. Een paar dagen later praten deze ouders verder over de plannen. Dat gaat vanzelf, ze hebben geen afspraken gemaakt, ze zien elkaar wel weer aan de koffietafel. Andere ouders horen er zo ook van, en bieden aan om de boodschappen voor het feest te doen. Een leidster stelt haar auto hiervoor beschikbaar. Een andere leidster komt op het idee om een poster te maken om de ouders uit te nodigen. Samen met een ouder gaat ze spontaan aan de slag. Niet veel later hangt de kleurige poster al aan de voordeur, versierd met bloemen en slingers. Hij kan zo niet aan de aandacht van de ouders ontsnappen. Direct daarna, in de hal, hangt een ouder een lijst op waar ouders zich kunnen opgeven voor het feest. Op deze manier is binnen een week het hele feest al in kannen en kruiken. De leidsters en de ouders die hebben ingetekend, leveren allemaal wat geld in om de boodschappen te doen. Op de dag van het feest worden de boodschappen gedaan, de hapjes samen klaargemaakt en de ruimte versierd en aangepast. Het feest kan beginnen. Nabeschouwing Op een heel informele manier is een zeer succesvolle activiteit georganiseerd, geheel op initiatief en naar behoefte van de ouders. Dat had grote voordelen. Er hoefden geen afspraken te worden gemaakt. Door het dagelijkse koffiehalfuurtje bij het halen, groeide het vanzelf. Niemand voelde zich bezwaard, alles ging in een ontspannen sfeer. Als de behoefte er is en geuit kan worden, organiseert het enthousiasme zich, zo blijkt, als vanzelf. Niet alleen vonden de ouders en leidsters de dansavond op zich een groot succes, ze merken er nu ook duidelijk de effecten van. Ouders lopen eerder even binnen sinds die tijd, beginnen makkelijker een gesprek. Ouders en leidsters praten nu vaker over de kinderen, omdat ‘de afstand minder is
S A M E N
D O E N
geworden’. Door eenvoudig samen een feest te houden, is de weg vrijgemaakt voor meer pedagogische afstemming! Een leidster merkt ook dat ouders nu makkelijker hun hulp aanbieden om bijvoorbeeld de tuin op te knappen of de zandbak opnieuw te vullen. Ook dat is van grote pedagogische waarde. Dit soort informele activiteiten vormen namelijk vruchtbare grond voor een goede communicatie en pedagogische afstemming tussen ouders en leidsters. MIJN VADER IS BOER ELKAAR EN DE BOERDERIJ LEREN KENNEN
Wat Een leidster van een peuterspeelzaal heeft aan de vader van een van de kinderen gevraagd of ze eens een keer mogen komen kijken op zijn boerderij.
D e schapenboer heeft strobalen klaargelegd voor de kinderen waarop zij de grootste lol hebben. De lammetjes zijn leuk, maar dit is bijna nóg leuker, merken de ouders die vrolijk met de kinderen meedoen. Ineens zien ze de boer met een zorgelijk gezicht voorbijschieten. Hij heeft net ontdekt dat het lammetje bij een drachtig schaap niet goed ligt. Hij gaat het schaap helpen te bevallen. Tien minuten later is het doodstil in de schuur en zitten ouders, kinderen en leidsters ademloos op de knieën naar de bevalling te kijken. De leidster die het initiatief voor de activiteit heeft genomen, vraagt zich af of de kinderen dat bloed en die paniek niet eng vinden. Totaal niet, blijkt wanneer het lammetje onder grote blijdschap uit ‘de bips’ van het schaap komt. Johan is reuze trots op zijn vader. Later, als iedereen weer aan het spelen is, zegt hij tegen een moeder: ‘Dat gebeurt hier bijna wel iedere dag!’ Terug op de peuterspeelzaal, maar ook nog weken daarna, geeft dit spannende bezoek aan de boerderij veel gespreksstof voor zowel ouders, kinderen en leidsters. Een tijdje later komt de boer, vader Roelof, eens langs om te vragen hoe het gaat en of hij nog iets kan betekenen. Op de buitenspeelplaats ontstaat een oploopje: ‘Hé, dat is die vader van de boerderij, die het lammetje geboren liet worden, weet je nog?!’
S A M E N
D O E N
Achtergrond Een leidster die jaar terug een peuterspeelzaal in een achterstandswijk in een grote stad heeft opgezet, mist al jaren een kinderboerderij in de wijk. Ze vindt het belangrijk dat de kinderen in contact komen met de natuur. Als ze een kind in de groep krijgt wiens ouders een schapenboerderij hebben aan de rand van de wijk, grijpt ze dit direct aan om haar ideeën te verwezenlijken. Wanneer ze het met andere ouders over haar idee heeft, krijgt ze leuke reacties. De ouders vinden het zelfs een leuker idee dan naar een kinderboerderij gaan, want nu kunnen de kinderen ook echt het werk van de boer zien en mogen ze misschien wel meehelpen. Bovendien missen zij ook een plek in de buurt waar je kinderen kennis kunnen maken met natuur en dieren. Al snel komt het plan dan ook tot uitvoering. Hoe Een paar dagen later gaat er een briefje met aanmeldingsstrookje de deur uit naar alle ouders over wat het plan is en of ze mee willen helpen. De leidster gaat met een ouder op bezoek bij de vader. Die heeft zelf al in kannen en kruiken wat hij wil doen met de kinderen: ze mogen meehelpen met melken, ze mogen lammetjes op schoot nemen, maar ze mogen vooral ook spelen op de strobalen en limonade drinken. Alle groepen mogen van hem een ochtend komen. Dat betekent voor de boer vijf ochtenden natuureducatie op de boerderij. Zijn zoon is zichtbaar trots op zijn vader als hij met zijn groep op de boerderij is. Net als zijn vader probeert hij de andere kinderen te helpen en uit te leggen hoe je een lammetje de fles kunt geven. Als de ouders de kinderen en de leidsters weer terugbrengen naar de peuterspeelzaal, wordt er altijd uitgebreid nagepraat aan de koffietafel met alle ouders en leidsters. Toen de kinderen van de boer van de peuterspeelzaal afgingen, kwam hij zelf vragen of ze het jaar daarop weer kwamen. Zo is het jaren gegaan, totdat de boer het te druk kreeg om de ochtenden voor de kinderen te verzorgen. De leidster die ermee is begonnen vertelt: ‘Toen hebben we het omgedraaid. Ik zei: “Wij hebben de buitenruimte en jij de schapen, we kunnen het nu ook omdraaien.” Nu komt Roelof elk jaar een schaap met een lam brengen, die mogen dan een week bij ons logeren. Elke dag komt hij het lam bijvoeren en dan mogen de kinderen kijken en meehelpen. ’s Nachts gaan het schaap en haar lam in ons stalletje.’ Er is in de loop der jaren een bijzondere band ontstaan met de boer op grond van zijn beroep. Regelmatig komt hij even binnenlopen om te vragen of hij nog iets kan doen voor de peuterspeelzaal. Als hij ziet dat er iets kapot is op de buitenspeelplaats, dan komt hij dat weer repareren.
S A M E N
D O E N
Nabeschouwing Dit is een voorbeeld van hoe effectief en makkelijk ouders hun expertise kunnen inzetten voor kindercentra. Makkelijk, omdat iemand die veel van iets weet of iets goed kan, het bijna altijd leuk vindt om dit te delen met anderen. En natuurlijk helemaal als het ook om zijn of haar kinderen gaat. Het doet bovendien zijn of haar werk ‘eer’ aan. Veel ouders in de buurt weten van mond-tot-mondreclame van de uitstapjes naar de boerderij. Als hun kind naar de peuterspeelzaal gaat, vragen ze altijd of ze dit jaar ook weer naar de boerderij gaan. Uit de reacties van ouders, leidsters en kinderen blijkt daarnaast dat het niet alleen makkelijk en leuk is, maar ook heel effectief: de kinderen leren er iets van, de ouders en de leidsters leren elkaar makkelijker kennen, doordat ze samen echt iets doen. Het mes snijdt zo aan twee kanten: door gebruik te maken van aanwezige expertise, raken ouders meer betrokken en leren kinderen spelenderwijs iets over de natuur. De ouders zijn niet alleen nodig bij dergelijke uitstapjes, maar willen het zelf ook graag, praten als het moment daar is honderduit met de kinderen en de leidsters en vragen elk jaar opnieuw of ze weer gaan. Helaas heeft de boer de boerderij moeten verkopen: er worden nu huizen op die plek gebouwd. Dus nu is er de uitdaging om het voor elkaar te krijgen eens een bezoek te brengen op het werk van de moeder van Edith, die in het Stedelijk Museum werkt… DE KOOKCLUB SAMEN IETS DOEN MAAKT HET PRATEN MAKKELIJKER
Wat Een leidster van een peuterspeelzaal in een achterstandswijk heeft verschillende ouders gevraagd om eens samen te gaan koken. Daaruit is een kookclub ontstaan, waarvoor steeds meer ouders zich aanmelden.
D e kookclub komt voor de vierde keer bijeen in het huis van een van de moeders. De kinderen spelen met elkaar in de tuin, een paar moeders drinken koffie en zitten te praten. De leidster en drie moeders staan samen te koken in de keuken. Vandaag staat er een Antilliaans gerecht op de kaart. Een moeder neemt de leidster even apart. Ze vertelt dat ze gaat verhuizen en dan geen mogelijkheid meer heeft om te komen. Dat vindt ze erg jammer, zegt ze nerveus. Andere moeders
S A M E N
D O E N
vangen dit op. Een andere moeder vraagt waar ze dan gaat wonen. ‘Tien kilometer verderop? Dat is toch geen probleem, dan kom ik je toch gewoon halen, en dan breng ik je ook weer naar huis.’
De
moeder is er zichtbaar blij mee, en het gesprek gaat vrolijk verder.
Achtergrond Een paar jaar geleden was opvoedingsondersteuning een hot item op een peuterspeelzaal in het noorden van het land. Maar het ging de leidsters niet makkelijk af om dit vorm te geven. Ouders, waaronder veel buitenlandse, kwamen niet in grote getale naar bijvoorbeeld thema-avonden over opvoeding. Toen het een leidster opviel dat de gesprekken tijdens het brengen en halen vaak over eten en koken gingen, viel haar in dat dit wel eens een goede ingang kon zijn voor opvoedingsondersteuning. Verder denkend kwam ze op het idee van een kookclub met een groepje ouders. Twee jaar later krijgt het idee een kans in de vensterschool, waar de peuterspeelzaal inmiddels haar intrek heeft genomen. Een werkgroep die zich binnen de vensterschool met ouderbetrokkenheid bezighoudt, besluit dan namelijk de kookclub op te gaan zetten. Er wordt een folder gemaakt en verspreid. Maar er reageren bijna geen ouders. Dit komt volgens de peuterspeelzaalleidster uit de werkgroep omdat ‘je mensen persoonlijk moet benaderen en niet grootschalig en ook niet via een folder’. Deze ervaring stimuleert diezelfde leidster om de kookclub toch op te gaan zetten met ouders van de peuterspeelzaal. Hoe De peuterspeelzaalleidster benadert voor de zomer van ’ een aantal ouders persoonlijk. Ze wil er niet te veel druk op leggen, dus vraagt ze in eerste instantie aan de ouders of ze het leuk zouden vinden om eens samen te koken met een paar andere ouders. De kinderen mogen er natuurlijk bij zijn, anders kan het niet doorgaan. De eerste keer mislukt het koken, ondanks het enthousiasme van de ouders. In het buurtpand is de activiteit niet goed voorbereid door de organisatie die eraan mee zou werken. Een ouder biedt aan om het bij haar thuis te doen, en dat aanbod neemt de leidster met beide handen aan. Een week later komt het groepje weer bijeen. Op een ochtend, omdat ouders dan de meeste tijd hebben: van halftien tot twaalf uur (daarna moeten veel ouders hun andere kinderen ophalen op de basisschool). Iedere ouder heeft vijf gulden gegeven om boodschappen te doen. Er wordt samen gekookt en veel gepraat, terwijl de kinderen spelen. Na deze eerste afspraak
S A M E N
D O E N
peilt de leidster of de groep het leuk zou vinden om er nog wat mensen bij te vragen. Dit is een expliciete vraag aan de ouders: het is van belang dat de ouders het leuk blijven vinden, dat er voldaan wordt aan hun wensen en behoeften. Daarnaast vindt de leidster die de kookclub trekt, het belangrijk te bewaken dat de sfeer in de groep positief blijft en dat er niet wordt geroddeld. De insteek blijft om steun te bieden aan de ouders en het mogelijk te maken dat ouders elkaar tot steun zijn. Momenteel heeft de leidster gesprekken met de naschoolse opvang in dezelfde vensterschool over het gebruik van hun keuken voor de kookclub.
Nabeschouwing De kookclub lijkt echt te voldoen aan een behoefte van ouders. Er vinden gesprekken plaats over van alles: slaap- en eetproblemen bij kinderen, familie, relaties. De leidster vindt het zelf erg prettig om de ouders op een andere manier te leren kennen, doordat ze naast het werk nu echt iets gezamenlijks doet met de ouders. Ze leert de kinderen ook sneller kennen, omdat ze met de ouders over hen praat. Maar ook omdat de kinderen makkelijker naar haar toetrekken, nu het vertrouwen tussen haar en de ouders is gegroeid. Nu, na vijf keer samen koken, praten ze samen makkelijker over hun kinderen en is er een vertrouwensband ontstaan. Aan werving hoeft de leidster niets meer te doen, ouders beginnen zich door de verhalen van de kookclub zelf aan te melden.
SAMEN DENKEN EEN PEDAGOGISCHE DISCUSSIEGROEP SAMEN INVLOED UITOEFENEN OP HET PEDAGOGISCH HANDELEN
Wat De pedagogische discussiegroep in een kindercentrum vlak bij de grens met Duitsland, is een groep van twee leidsters, twee leidinggevenden en twee ouders. De discussiegroep volgt de pedagogische ontwikkelingen in het kindercentrum op de voet en biedt daar waar nodig sturing aan de ontwikkeling van de pedagogische werkwijze.
‘
D e afgelopen tijd heb ik zo veel kleine positieve en interessante
veranderingen gezien in het kindercentrum, ik vind het belangrijk andere ouders daar ook op te wijzen, dat is leuk voor hen, maar ook voor de kinderen’, formuleert een moeder in de discussiegroep. Een leidster kijkt bedenkelijk. Ze is het er wel mee eens, maar vindt dat er eigenlijk wel genoeg te doen is de laatste tijd, met alle nieuwe ontwikkelingen en de vele zieken van het moment. Anderen knikken instemmend. Het hoofd vraagt daarop aan de moeder of zij ook ideeën heeft over hoe ze ouders beter zouden kunnen informeren. Zonder uit het veld geslagen te zijn, vertelt de moeder over haar eigen werk met verstandelijk gehandicapten. Ze gebruikt zelf memorieboards om de dagindeling van de kinderen op aan te geven. De leidster die aanvankelijk aarzelde, klaart op. ‘Dat is eigenlijk ook heel makkelijk bij ons in te voeren.’ De andere leidster vraagt aan de moeder welke manieren ze in haar werk nog meer gebruikt om ouders bij het werk te betrekken. Het is inderdaad helemaal geen gek idee om eens over de muren van het kindercentrum te kijken naar manieren om ouders meer bij het kindercentrum te betrekken, concludeert de groep gezamenlijk en zo ontstaat een spontane brainstorm hierover. Aan het eind van de discussie ligt er een aantal concrete voorstellen op tafel. Deze zullen in de teamvergadering volgende week met alle leidsters worden besproken. Het hoofd vertelt na afloop dat de discussiegroep zich de afgelopen twee jaar sterk heeft ontwikkeld. ‘In het begin was het heel erg zoeken naar ieders rol. De ouders voelen zich nu veilig en durven vanuit hun eigen werk en leefwereld hun steentje bij te dragen in de discussie. Ik
S A M E N
D E N K E N
zie en merk dat de leidsters daar iets aan hebben en deze inbreng waarderen.’
Achtergrond Het kindercentrum is onderdeel van een stichting waar pedagogiekontwikkeling al sinds is opgenomen in het werkplan. Begin hadden zij wat dit betreft al een intensief traject met leidsters achter de rug. De leidsters voelden zich hierdoor, anders dan in de jaren daarvoor, veel sterker en zelfverzekerder tegenover ouders. Hierdoor kregen zij de behoefte om met ouders te praten over hun pedagogische werkwijze. Tegelijkertijd was ouderparticipatie op dit kindercentrum een onderbelicht onderwerp, zo bleek uit een organisatiebrede evaluatie. Beide signalen combinerend heeft het hoofd het initiatief genomen om samen met ouders en leidsters een werkgroep pedagogiek op te richten. Zo konden leidsters de samenwerking met ouders aangaan, en begon dit kindercentrum ouders intensief bij het pedagogisch handelen te betrekken. Hoe Het hoofd vraagt een stafmedewerker van de stichting mee te denken en te werken bij de opzet van de discussiegroep. Samen formeren ze de groep die bestaat uit twee ouders, twee leidsters, het hoofd en de stafmedewerker. De twee leidsters komen uit verschillende teams. Een van hen begint net en is nog wat onzeker, de ander heeft zich de afgelopen jaren duidelijk ontwikkeld op pedagogisch gebied. De beginnende leidster mag haar voorkeur voor een ouder uitspreken. Dit is een ouder die veel interesse toont voor hoe het centrum reilt en zeilt en veel oog heeft voor kleine veranderingen op de groep. Tevens vraagt het hoofd een ouder die veel contacten heeft met andere ouders. Beide ouders zitten niet in de oudercommissie. De discussiegroep komt ongeveer tien keer per jaar bijeen, steeds tussen de teamoverleggen in. De eerste bijeenkomsten gaat het er vooral om elkaar te leren kennen en samen te zoeken naar de functie en het doel van de werkgroep. Na vier keer staat alles op papier en is iedereen aan elkaar gewend. De eerste discussies komen op gang. Ieder krijgt steeds meer een eigen rol. Langzamerhand wordt het een groep die de pedagogische ontwikkeling die nog steeds in volle gang is op het centrum, op de voet volgt. Een van de ouders heeft na twaalf bijeenkomsten in anderhalf jaar aangegeven dat het haar goed lijkt het estafettestokje aan een andere ouder door te geven. Zo krijgen meer ouders de kans om inhoudelijk mee te denken.
S A M E N
D E N K E N
Nabeschouwing De werkgroep heeft zich in twee jaar tijd ontwikkeld tot een waardevolle pedagogische discussiegroep, met stimulerende kwaliteiten die zeer gewaardeerd worden door alle betrokkenen bij het kindercentrum. Het succes van de discussiegroep komt vooral door de aanpak. De leden hebben ruim de tijd gekregen elkaar te leren kennen en de eigen doelen vast te stellen. In de groep is daardoor een sfeer van openheid en wederzijds respect ontstaan. De ouders en leidsters in de groep zijn niet zomaar gevraagd. Er is van tevoren goed gekeken naar hun kwaliteiten en de toegevoegde waarde die ze konden bieden. De uitkomsten van de bijeenkomsten van de discussiegroep zijn door het hoofd in het begin consequent meegenomen in de teamoverleggen. Leidsters hebben dit als vanzelfsprekend overgenomen. Alle leidsters zijn grote waarde gaan hechten aan de inbreng van de discussiegroep in de dagelijkse pedagogische praktijk, en zouden niet meer zonder willen. Op deze manier hebben ouders een expliciete inbreng in het pedagogisch klimaat op het kindercentrum gekregen, wat in het belang van hun kinderen is. De beide ouders in de groep hebben ook veel contacten met andere ouders, en vormen in de discussiegroep een spreekbuis voor de wensen en behoeften die onder ouders leven over pedagogiek op het kindercentrum. Door samen te discussiëren, ontstaan er veel kansen voor pedagogische afstemming. HET OUDERPANEL DE PANELMETHODE HELPT DE DISCUSSIE VORM TE GEVEN
Wat Een centrum voor buitenschoolse opvang organiseert een ouderpanel. Dat is een groep ouders die met elkaar discussiëren of brainstormen over een of meer vragen, met de bedoeling meningen en ideeën van ‘de gebruikers’ te verzamelen.
E en aantal ouders heeft op verzoek lekkere hapjes gemaakt. Iedereen vindt het heerlijk en er ontstaan heel wat vrolijke gesprekken aan de hand van al het lekkers, voordat iedereen plaatsneemt in de hal van het kindercentrum. Achteraf vertelt een leidster: ‘We wilden wel met ouders aan de praat raken, maar wisten niet zo goed hoe. Als de ouders hun kinderen komen halen en brengen is er vaak niet genoeg tijd en spreek je ze alleen apart en op de ouderavonden komen vaak
S A M E N
D E N K E N
maar weinig ouders opdagen. Vanavond lukte het wel. Het begon al goed met al die exotische hapjes. Doordat iedereen tijdens de uitvoering wat mocht roepen, werd de sfeer heel ontspannen en vrolijk. Daardoor is de avond heel goed gelukt, we hebben veel leuke en zinvolle ideeën gekregen van de ouders.’ Veel ouders blijven nog even hangen, de adrenaline van de flitsende brainstorm nog in het lijf. Ze zijn blij, verbaasd en opgetogen over de leuke avond. Een moeder raapt haar schalen bij elkaar en vraagt zich hardop af waarom dit niet al veel eerder is georganiseerd…
Achtergrond Op de buitenschoolse opvang speelt vaak het spanningsveld tussen vrijheid en zelfstandigheid voor de kinderen. Daarnaast lijken ouders van kinderen op de buitenschoolse opvang over het algemeen minder interesse te hebben in het centrum dan ouders van kinderen op de peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf. Een stichting kinderopvang met veel locaties in achterstandswijken, ondervindt deze problematiek al tijden en wil er nu iets aan gaan doen. In een gesprek met de ouderraad leggen zij dit voor. De stichting vindt het belangrijk de mogelijkheden te onderzoeken om de kinderen meer vrijheid te geven, omdat de kinderen aangeven daar behoefte aan te hebben. De ouders zijn hier huiverig voor, ze vinden dat de buitenschoolse opvang vooral garant moet staan voor de veiligheid van kinderen, blijkt uit een enquête die de ouderraad op alle centra heeft gedaan. De stichting wil graag aan de wensen van ouders én kinderen voldoen. Om het dilemma op te lossen stelt de ouderraad voor een ouderpanel te organiseren. Tevens zien ze in een ouderpanel een kans om ouders te vragen hoe zij zelf graag betrokken zouden willen worden, gezien het feit dat de meeste ouders niet op de reguliere mogelijkheden voor participatie afkomen. Het plan om een aantal ouders te vragen iets lekkers klaar te maken, moet natuurlijk ook helpen om een grote groep ouders naar deze avond te trekken. Hoe De panelmethode wordt uitgebreid toegelicht in het boekje Geef ze een stem. Ouderpanels in de buitenschoolse opvang (Ligtermoet en Schreuder, ). Voor een compleet stappenplan verwijzen we naar dit boek. Hier beschrijven we hoe het ouderpanel georganiseerd door deze stichting is verlopen. Een onafhankelijk en ervaren voorzitter heeft de vragen van tevoren opgesteld. Op de uitnodigingsbrief voor het panel hebben twaalf ouders
S A M E N
D E N K E N
gereageerd, waarvan er uiteindelijk zeven komen: twee vaders en vijf moeders uit verschillende BSO-locaties van de stichting. Ze kennen elkaar niet. Normaal gesproken is er geen publiek bij het panel. Dit keer wel, want de stichting wil het liefst dat alle ouders en leidsters meepraten, om zo veel mogelijk ideeën te verzamelen. De ouders en leidsters van de verschillende locaties zijn daarom ook uitgenodigd. Het publiek bestaat uit ouders en leidsters. Om deze constructie goed te laten werken heeft de voorzitter besloten om niet te discussiëren, maar te brainstormen. Met zo’n grote groep is het namelijk moeilijk om de discussie scherp en centraal te houden. De bedoeling is nu om samen zo veel mogelijk ideeën te verzamelen, waarbij het panel steeds de toon zet. De voorzitter stelt een aantal vragen aan het panel: stelt u zich voor dat u een kind van vier (of acht of tien) bent, wat doet u dan het liefst na school? Hoe kan de buitenschoolse opvang de veiligheid van kinderen bevorderen? Hoe kan de buitenschoolse opvang de zelfstandigheid van kinderen stimuleren? Alle antwoorden die hierop komen worden op een flip-over geschreven. Ouders en leidsters mogen met stickers aangeven welke ideeën hen het meest aanspreken. Hierna vraagt de voorzitter aan de ouders in het panel hoe zij het liefst betrokken zouden worden bij het kindercentrum. De ouders zeggen in eerste instantie tevreden te zijn over hoe het nu gaat. Maar als de voorzitter hen wat uit de tent lokt, komen er heel veel zinvolle ideeën uit het panel, maar ook uit de zaal. Dan zijn de tweeëneenhalfuur om die voor de uitvoering van het panel waren gepland. De voorzitter maakt een verslag van de avond. De ouderraad en de directie gaan vervolgens samen bekijken hoe de verkregen ideeën kunnen worden vertaald in beleid en praktijk.
Nabeschouwing Een ouderpanel is in feite een methode om de discussie met ouders op gang te brengen en vorm te geven. Een verbetering van ouderpanels vergeleken met ‘traditionele’ ouderavonden is dat ouders een duidelijke rol krijgen in de discussie. Voordeel is ook dat het structuur biedt en je er tegelijkertijd veel kanten mee op kunt. Het blijkt dat een diepgaande, rechtstreekse en actieve betrokkenheid van ouders mogelijk is in een ouderpanel. Ouders worden uitgenodigd hun zegje te doen, in een veilige sfeer. De uitkomsten geven vele ingangen tot pedagogische afstemming met ouders. Leidsters kunnen rechtstreeks ideeën van ouders vernemen, wat hen meer aanspoort om deze uit te proberen dan wanneer ze het via een omweg horen. Stimulerend is ook de belofte dat de uitkomsten van het panel zullen worden vertaald in beleid en praktijk.
S A M E N
D E N K E N
Ouders voelen zich serieus genomen en dit op zich stemt weer tot meer uitwisseling en afstemming. SAMEN DISCUSSIËREN EEN OPEN SFEER ZORGT VOOR EEN OPEN DISCUSSIE
Wat Een kindercentrum probeert ouders in een open sfeer de mogelijkheid te geven om in discussie te gaan over pedagogische zaken op het kindercentrum.
O uders
kijken op het kindercentrum naar videobeelden van hun
kinderen, gemaakt door leidsters. De kinderen spelen buiten in de film. Het heeft net geregend en op een paar plaatsen zijn plassen ontstaan. Vanochtend hebben ze op het plein met autobanden gespeeld, die er nu nog liggen. Een kind wil een van de autobanden optillen, maar dat lukt haar niet. Je ziet een ander kind te hulp schieten en op hetzelfde moment kletst er een plas regenwater uit de autoband. De kinderen schrikken eerst en moeten dan heel erg lachen. Op de achtergrond staan de leidsters te kijken, ze zeggen niets en grijpen niet in. Een paar andere kinderen pakken snel nog een band op en willen hem om een ijzeren paaltje leggen. Weer stroomt het water eruit, over de kleren van de kinderen. Gillend enthousiast rennen een jongen en een meisje naar de plassen en gaan daarin staan stampen. Een ander jongetje rent erachter aan maar kan zijn evenwicht niet houden en valt op zijn achterste in de plas. Even is hij stil en kijkt om zich heen, niemand zegt of doet iets, en hij begint hard te lachen.
Achtergrond Voor de leidinggevende op een particulier kindercentrum in het midden van het land is het niet altijd makkelijk om met ouderparticipatie aan de slag te gaan en de leidsters hiervoor warm te krijgen. Dat heeft natuurlijk allerlei oorzaken. De belangrijkste is de grote werkdruk voor iedereen. Er moet al zo veel gebeuren, er zijn veel zieken; de leidsters raken op deze manier overbelast. Daarom besluit ze het onderwerp even te laten rusten. Vanaf dat moment gebeurt er iets bijzonders; doordat de druk eraf is, komt het
S A M E N
D E N K E N
onderwerp uit de losse pols, bijna ongemerkt steeds weer aan de orde. In de koffiepauzes raken de leidsters erover aan de praat aan de hand van alledaagse dingen: een ouder die te laat komt, een gesprek met een ouder, een programma over opvoeden op tv. Het hoofd haakt er op in als dat uitkomt. Zo komen er tussen de bedrijven door allerlei discussies over ouders voorbij, die soms ook heftig emotionele taferelen met zich meebrengen. De leidinggevende houdt de ontwikkelingen goed in de gaten en probeert zo veel mogelijk een veilige, open sfeer te creëren. Dit lukt haar vooral door voor iedereen respect te hebben en te tonen. Er voltrekt zich zo een heel bewustwordingsproces. Leidsters worden zich bewust van hun eigen denkbeelden over allerlei zaken, waaronder hun omgang met ouders, doordat er open over gepraat wordt. Deze ontwikkeling werpt ook op het niveau van contacten met ouders duidelijk zijn vruchten af. Het hoofd zegt er het volgende over: ‘Leidsters gaan zich door die discussies persoonlijk ontwikkelen, ze groeien, gaan zich zekerder voelen, worden zelfbewuster. Een emancipatieproces komt op gang. Een onzekere of wat afwerende houding naar ouders verandert daardoor in een open, meer gelijkwaardige houding. Hoe verder het proces gaat, hoe meer leidsters het als een uitdaging gaan zien om ouders te betrekken bij het pedagogisch handelen en hun vindingrijkheid daarbij is groot!’
Hoe Deze vindingrijkheid leidde onlangs tot het idee van leidsters om de kinderen te gaan filmen om ouders hiermee meer te laten zien van de leefwereld van hun kind op het centrum. Het fragment dat hierboven is beschreven lokt makkelijk een discussie met ouders uit, blijkt op een ouderavond. Een ouder geeft na de videobeelden gezien te hebben aan dat zij het niet leuk vindt als haar kind vieze en natte kleren heeft als zij hem ophaalt. Ze krijgt bijval van wat andere ouders. De meeste leidsters begrijpen dit wel, en willen graag uitleggen aan ouders waarom kinderen soms vieze kleren hebben, en waarom zij vinden dat dit soms ook moet kunnen. Maar andere ouders reageren ook: zij vinden het juist erg leuk om te zien hoeveel lol de kinderen hebben. Nu ze deze beelden hebben gezien, vinden ze het eigenlijk niet erg meer dat hun kinderen soms nat of vies worden. Leidsters gaan hierop in: ze leggen uit dat ze de kinderen bewust door hebben laten spelen. Ook zonder ingrijpen blijkt dat kinderen samen dingen kunnen oplossen. Kinderen kunnen veel aan elkaar, aan de groep hebben om van te leren. Dit groepsproces ontstaat niet als leidsters zich ermee gaan bemoeien. De leidsters
S A M E N
D E N K E N
grijpen dan ook niet in om pedagogische redenen. Ouders komen na deze uitleg ook zelf met voorbeelden van thuis waarin ze bewust niet ingrijpen in onveilige situaties. De leidsters herkennen de voorbeelden en de open discussie gaat voort.
Nabeschouwing Op de ouderavond voelen zowel ouders als leidsters zich veilig genoeg om open een discussie met elkaar aan te gaan. Dit blijkt uit het feit dat de leidsters goed luisteren naar de ouders en niet meteen in de verdediging schieten. De ouders durven, zonder te beschuldigen, te zeggen wat ze niet leuk vinden. Dit is het gevolg van de open sfeer die is ontstaan, alleen al door veel met elkaar te praten. De video voegt hier nog een extra element aan toe: ouders zíen met eigen ogen het pedagogisch belang van kinderen met elkaar te laten spelen, ze genieten er zelfs van, ook al worden de kinderen vies. Deze avond smaakte voor de ouders overigens naar meer: ze wilden bij een volgende gelegenheid graag weer videobeelden zien!
SAMEN DENKEN EN DOEN EEN SPECIALE DOE-OUDERAVOND DOEN WAT DE KINDEREN DOEN LEIDT TOT PEDAGOGISCHE DISCUSSIES
Wat Een kindercentrum organiseert een ouderavond waar ouders activiteiten gaan doen die de kinderen ook doen. Deze activiteiten worden gefilmd. Daarna krijgen ouders videobeelden van hun kind op het kindercentrum te zien. Dit alles leidt tot geanimeerde discussies over de pedagogische werkwijze op het kindercentrum.
H et is niet moeilijk om de ouders naar de doe-avond te lokken. Ze zijn allemaal erg nieuwsgierig geworden door de aankondiging. Van alle kinderen is minstens één ouder aanwezig. De BSO-ouders gaan schminken, en krijgen een schort voor: ‘Want de ouders vinden het ook niet leuk als hun kinderen vies worden.’ De leidsters dagen de ouders uit om in de huid te kruipen van… Zij lopen door een symbolische deur en komen in de schminkruimte. Daar zijn ouders eerst wat afwachtend, maar bij de eerste rode neuzen en snorharen breekt al gauw het ijs. De leidster filmt het, en ziet dat de sfeer steeds ontspannener wordt en ouders steeds meer kinderen worden. Terwijl ze filmt, merkt ze ook de verbazing en bewondering bij ouders, die blijkt uit de volgende uitspraken: ‘Ik wist niet dat jullie zó bezig waren met de kinderen’, ‘Het wordt me steeds duidelijker wat mijn zoon me allemaal vertelt’ en: ‘Wat werken jullie hier intensief!’ Hierna bekijken de ouders een video van hun kinderen die elkaar aan het schminken zijn. De leidsters vragen de ouders wat zij ervan vinden en of ze ook weten waarom kinderen op deze leeftijd schminken zo leuk vinden. Een ouder denkt dat dat komt doordat kinderen dan graag fantaseren. Zo ontpopt zich vanzelf een discussie over het verschil tussen jonge en oudere kinderen en hoe je daarmee om kunt gaan.
Achtergrond Op het kindercentrum zoekt het team in een teamoverleg naar een goede manier van overdracht naar de ouders. Al heel vaak hebben ouders
S A M E N E N
D E N K E N D O E N
aangegeven dat ze het heel leuk vinden om te zien wat hun kinderen doen op het kindercentrum. Hiervoor krijgen ze nu de mogelijkheid door een documentatiewand met daarop tekeningen, foto’s en uitspraken van de kinderen. Voor de leidsters is het enthousiasme van ouders hierover een stimulans om nog een stapje verder te gaan: ouders ook echt laten beleven wat de kinderen zelf doen. Zo ontstaat het idee van een doe-avond voor ouders, waarop zij de mogelijkheid krijgen om te kleien, te bouwen met Knex, te schminken, een spel te doen, te zingen, te dansen enzovoort. Omdat ze weten dat deze activiteiten veel reacties bij ouders zullen losmaken, willen de leidsters deze gelegenheid aangrijpen om na de activiteiten met de ouders verder te praten over de pedagogische werkwijze, mede aan de hand van videomateriaal.
Hoe Ter voorbereiding op de doe-avond bekijken de leidsters van de verschillende groepen welke activiteit ze in hun eigen groep willen doen. Ze kijken eerst naar de kwaliteiten van de eigen groep: wat doen de kinderen graag en veel? Op basis daarvan wordt voor een bepaalde activiteit gekozen. In de BSOgroep is een heel ritueel voor schminken ontstaan, op een andere groep wordt veel met Knex gespeeld en weer een andere groep is gek op dansen. De leidsters weten heel goed te onderbouwen waarom deze activiteiten belangrijk zijn voor kinderen. Hierover willen ze graag met de ouders aan de praat raken. Ze bedenken ook dat het daarom goed zou zijn om de activiteiten die ouders gaan doen te filmen, en treffen hiervoor de nodige voorbereidingen. Op de doe-ouderavond gaan de ouders na een korte inleiding over de pedagogische visie, ieder naar de eigen groep van hun kind. Op elke groep heeft een leidster een activiteit voorbereid, die de ouders gaan doen. Het beschreven sfeerbeeld geeft goed aan hoe de avond verder verliep. Nabeschouwing Door ouders te laten doen wat de kinderen doen en dit ook te filmen, worden de leefwerelden van kinderen wel op een heel speciale manier met elkaar verbonden. Het is een manier die ook ouders erg aanspreekt: ze hadden zelf al aangegeven dat ze meer van het leven van hun kind op het kindercentrum wilden weten. Op deze manier is daar heel direct en onverwacht, letterlijk vorm aan gegeven. Doen wat hun kinderen doen, maakt bij ouders heel veel los: over hoe ze hun kind zelf opvoeden, over wat ze belangrijk vinden in de opvoeding, over wat ze opvalt. Terwijl de ouders naar de videobeelden kijken, is een uitstekende sfeer gecreëerd en een oase aan discussieonderwerpen ontsloten. Pedagogische afstemming, koppeling van leefwerelden: het blijken
S A M E N E N
D E N K E N D O E N
hier ingewikkelde termen voor iets dat eigenlijk heel eenvoudig vorm kan krijgen door te doen wat de kinderen doen en daarnaar te kijken. De koppeling van leefwerelden kreeg van de leidsters overigens later nog een extra impuls: ze lieten de kinderen op hun beurt de videobeelden zien, die van hun ouders op de doe-ouderavond waren gemaakt! DE PRESENTATIE VAN HET PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN SAMEN EEN OUDERAVOND VOORBEREIDEN EN UITVOEREN
Wat Na een jaar lang hard werken is het pedagogisch beleidsplan klaar. Team en oudercommissie zijn tevreden. Twee ouders uit de oudercommissie bedenken samen met het kindercentrum hoe dit document onder de aandacht van alle ouders gebracht kan worden. Vervolgens wordt een ouderavond met een diaserie en discussie georganiseerd. Maar eerst wisselt het groepje van gedachten over het pedagogisch beleidsplan. Ze komen tot de conclusie dat het plan beter zal doordringen als het een aantrekkelijke vertaling krijgt:
I k weet niet hoe dat voor jullie is, maar als ik een stuk van zeventien bladzijden onder mijn neus krijg als ik uit mijn werk kom, dan denk ik echt niet van: ‘Ha, daar ga ik me eens fijn in verdiepen.’ (Een ouder) Als ik eerlijk ben lees ik dat pedagogisch beleidsplan zelf ook niet meer totdat er het volgende jaar een nieuwe komt. Ik doe gewoon mijn werk, dat gaat eigenlijk vanzelf, daar heb ik dat beleidsplan niet bij nodig, dat zit allemaal wel in mijn hoofd. (Een leidster) Ik vind het wel belangrijk om te weten wat er gebeurt en waarom, maar dat zie en doe ik liever zelf, dan dat ik er een droog verhaal over lees. Je kunt er nog zo veel over praten en denken, maar het zelf zien, zegt veel meer. (Een ouder)
Achtergrond Ouders uit een oudercommissie vragen zich af wat er verder gebeurt met het gezamenlijk vastgestelde pedagogisch beleidsplan. Nieuwe ouders krijgen bij kennismaking een exemplaar en de rest wordt ingelicht via het krantje. De ouders vinden dit een beetje mager, het is immers wel een heel belangrijk
S A M E N E N
D E N K E N D O E N
document dat veel zegt over de dagelijkse gang van zaken. Vaak lezen ouders het document niet omdat ze er geen tijd voor hebben, het belang er niet van inzien of omdat ze niet bekend zijn met het pedagogisch vakjargon. De oudercommissie constateert daarom dat het belangrijk is om het plan op een aantrekkelijke manier over te brengen, als je wilt dat ouders er aandacht voor hebben. Dat betekent volgens hen dat niet zozeer het beleidsplan zelf, maar meer de wijze waarop dit doorwerkt in het dagelijks pedagogisch handelen, onder de aandacht van ouders gebracht moet worden. Om dit idee uit te werken, vormt zich een werkgroepje van twee ouders, twee leidsters en het hoofd.
Hoe De werkgroep besluit de eerste keer al om een en ander vorm te geven in een ouderavond. De vraag is hoe dat het beste kan. Daarom buigt de werkgroep zich eerst over relevante onderwerpen uit het pedagogisch plan. Waar willen ouders iets over weten? Freinet en Gordon worden bijvoorbeeld als belangrijke inspiratiebron genoemd, maar niet echt toegelicht. Om lange toespraken hierover op de avond te voorkomen, zetten de leidsters uit de werkgroep hierover kort iets op papier om aan alle ouders uit te delen, voordat de avond plaatsvindt. Voor de avond besluiten ze een diaserie met een geluidsband te maken. De serie zal laten zien hoe pedagogische ideeën op het kindercentrum in handelen worden vertaald. Een vader biedt zich aan om de dia’s te maken. Hij maakt maar liefst dia’s, in verschillende groepen en op verschillende momenten van de dag. De werkgroep selecteert er weer een aantal. Deze selectie monteren ze op zo’n manier dat het een dag op het kindercentrum verbeeldt. De nadruk ligt op pedagogische momenten waar ouders geen zicht op hebben. Zo slaan ze eigenlijk twee vliegen in een klap, want veel ouders vragen zich vaak hardop af hoe het op het kindercentrum precies toegaat als zij er niet bij zijn. Het hoofd spreekt de geluidsband bij de serie in, waarin zij uitleg geeft over het hoe en waarom van bepaalde pedagogische situaties, bijvoorbeeld waarom de kinderen zelf hun brood mogen smeren, hoe kinderen naar bed worden gebracht, hoe zij leren elkaar te helpen. De tekst heeft de werkgroep van tevoren met elkaar besproken. Om zo veel mogelijk ouders te betrekken bij de avond, begint de werkgroep al voor de zomer de avond aan te kondigen, die in oktober zal plaatsvinden. Dit gebeurt in het krantje, op het prikbord en met affiches. Na de vakantie krijgen de ouders een uitnodiging en de informatie op papier over Gordon en Freinet. De diaserie duurt ongeveer minuten en op de avond krijgen ouders
S A M E N E N
D E N K E N D O E N
daarnaast de kans om in kleine groepjes te discussiëren over wat ze gezien en gehoord hebben. Om ervoor te zorgen dat de discussie over het pedagogisch beleid blijft gaan en niet afdwaalt, neemt in elk discussiegroepje een lid van de oudercommissie het voorzitterschap op zich. Het hoofd noteert belangrijke punten die uit deze discussies naar voren komen om ze mee te kunnen nemen in de jaarlijkse bijstelling van het pedagogisch beleid. Het gaat dan ook verder dan alleen samen denken: ouders krijgen hier de kans om het beleid te beïnvloeden.
Nabeschouwing Dit is een heel goed voorbeeld van hoe je signalen van ouders kunt oppakken en tot daadwerkelijke samenwerking met ouders kunt komen. Dit gaat niet meer alleen om samen denken, maar ook om samen doen. Een en ander ging heel soepel, ook omdat een van de ouders met het idee van dia’s kwam en het heel leuk vond om te fotograferen. Hier vormden de expertise en affiniteiten van ouders dus ook een aanknopingspunt voor meer betrokkenheid. Door de grondige voorbereiding waarbij men een duidelijk doel voor ogen had, was het succes van de ouderavond al enigszins te voorspellen. Ook hier bleek weer dat ouders het gebruik van audiovisueel materiaal waarderen. Vooral de dia’s van pedagogische momenten die ouders normaal niet zien, gaven veel stof tot nadenken en discussie. Ouders en leidsters hebben vooraf samen de avond vormgegeven, wat een stap verdergaat dan alleen samen nadenken. Maar ook na de voorbereiding ging de samenwerking verder: ouders speelden een rol bij de uitvoering van de ouderavond en de uitkomsten van de avond kregen een plek in verdere pedagogische beleidsvorming. EEN TUINPROJECT MET OUDERS VAN SAMEN DENKEN KOMT VANZELF SAMEN DOEN
Wat Op een kindercentrum is een tuincommissie van ouders en leidsters ingesteld, die een plan heeft opgesteld voor een nieuwe inrichting van de buitenruimte. Voor de uitvoering van het plan zijn alle ouders uitgenodigd om te helpen.
E en
paar moeders, ook zwangere, zijn druk bezig met spitten.
Kinderen rijden af en aan met kleine kruiwagentjes en verzetten zo een
S A M E N E N
D E N K E N D O E N
heleboel grond. De moeder die actief in de tuincommissie is, overlegt met een leidster wat voor figuren ze uit hout zal zagen: ‘Laten we het aan de fantasie van de kinderen over wat voor figuren het zijn, of zal ik wat dieren uitzagen?’ De leidster geeft de voorkeur aan fantasiefiguren, want ‘dan laat je het veel meer aan de verbeelding over en dat is uitdagend.’ De moeder heeft al snel een paar figuren gezaagd, onder het toeziend oog van nieuwsgierige kinderen. Een vader heeft een kraan geregeld bij het aannemersbedrijf waar hij werkt en is onder grote belangstelling van de kinderen enthousiast aan het werk. Een moeder heeft gezorgd voor afvalhout van haar eigen bedrijf en weer andere ouders hebben cement en autobanden geregeld via hun werk. Een vader die kan tegelen, is bezig een stoep te leggen, het zand voor de ondergrond brengen kinderen met hun kruiwagens. Een vader die kunstenaar is, helpt het idee van een waterbol in de tuin uit te voeren. Normaal gesproken is dat heel duur, maar zijn inzet en creativiteit leiden tot een echte, ‘professionele’ waterbol. Er wordt hard en met veel plezier gewerkt. Er is al snel niet meer te zien wie de ouders en wie precies de leidsters zijn, de groep vormt een geheel.
Achtergrond Kinderen zijn van nature ondernemend en nieuwsgierig, en leidsters hebben allerlei kansen om daarop in te spelen. Deze gedachte is onderdeel van de pedagogische visie van een kindercentrum dat over een weliswaar grote, maar volgens de leidsters te weinig uitdagende buitenruimte beschikt. Ander onderdeel van hun visie is dat ouders en hun betrokkenheid bij wat er gebeurt op het kindercentrum belangrijk zijn. Vanuit deze ideeën vinden ze het raar om de buitenruimte opnieuw in te richten zonder kinderen en hun ouders daarbij te betrekken. Een leidster: ‘Je kunt ook een tuinarchitect vragen een herinrichtingsplan te maken, dat is heel makkelijk en dan ben je zo klaar. Maar als de ouders en kinderen dan op het centrum komen, schrikken ze natuurlijk: dan is het helemaal niet iets van hen, en dat strookt totaal niet met onze ideeën.’ Daarom wordt er een plan opgezet om de tuin gezamenlijk te veranderen. Hoe De leidsters besluiten eerst de kinderen te gaan observeren in de buitenruimte. Wat vinden ze uitdagend, wat verbaast hen, wat trekt ze aan en wat niet? Nadat de leidsters hun observaties hebben genoteerd en verzameld,
S A M E N E N
D E N K E N D O E N
bespreken zij deze. Vervolgens sturen ze een brief naar alle ouders met de vraag of zij de komende tijd ook hun kinderen buiten willen observeren als zij met ze naar buiten gaan. Hierop komt echter niet veel respons. Eén ouder, een kunstenaar, weet dat wel te verklaren. Hij denkt dat de aanpak door een brief niet werkt. De afstand naar de ouders blijft te groot, ze durven dan niet te reageren of worden zo niet genoeg gestimuleerd, ondanks dat zij wel ideeën over de inrichting van een uitdagende buitenruimte hebben. De leidster die het project trekt, praat hierover met deze ouder en later wordt op basis van de observaties en het gesprek met deze ouder, besloten een tuincommissie op te richten van ouders en leidsters. Eén ouder wil graag in de commissie. De commissie vergadert zo veel mogelijk onder werktijd en ziet zichzelf expliciet als commissie met gelijkwaardige leden en niet als een verzameling leidsters en ouders. De projectleidster stelt een stappenplan op en benadert ouders persoonlijk voor een bijdrage in de vorm van materiaal. Hierop komen veel ouders in actie zoals blijkt uit de voorgaande impressie van de dag. Alle ouders en kinderen zijn gevraagd te komen helpen en op een zaterdagochtend druppelt iedereen rond acht uur binnen. De kunstenaar is gevraagd de activiteiten te coördineren en zorgt ervoor dat de dag volgens plan verloopt. De kinderen kunnen ook binnenspelen als ze dat willen. Als het regent schuilt de hele groep even binnen, om vervolgens weer hard door te werken. Een aantal weken na de gezamenlijke tuinprojectdag, krijgen de ouders een brief waarin ze nogmaals bedankt worden voor hun inzet en waarin staat hoe het nu verdergaat. De tuin is namelijk zo groot dat ze het in een dag niet af konden krijgen. Er is besloten om het tweede gedeelte een aantal maanden later af te maken. In de wintermaanden wordt de tuin even met rust gelaten. Wanneer de buitenruimte helemaal klaar is na een tweede zaterdag werken, zal er in het voorjaar een officieel openingsfeest zijn met kinderen, ouders en leidsters.
Nabeschouwing Op de bewuste zaterdag zijn ook foto’s gemaakt. Wanneer de kinderen die zien, reageren ze er sterk op, het levert allerlei gesprekken op over die dag en de kinderen zijn zichtbaar trots als ze hun vader of moeder op een foto aanwijzen. De kinderen geven door hun uitspraken ook duidelijk aan zich heel bewust te zijn van het feit dat deze tuin door ouders, leidsters en kinderen samen is gemaakt, speciaal voor hén. Volgens de leidster die het project trekt, is het contact met ouders anders geworden sinds die dag. Ze zijn opener geworden, lopen makkelijker even het
S A M E N E N
D E N K E N D O E N
kantoortje binnen om iets te vragen of even te praten. Zeker ook over pedagogische zaken. De gezamenlijke dag heeft de band tussen thuis en het kindercentrum verdiept: ouders, leidsters en kinderen spreken nu over ‘onze tuin’! De effecten van het project stimuleren en bevestigen het team in hun plannen om in de toekomst een werkgroep pedagogiek met ouders op te zetten.
V A R I A T I E S In de praktijk vonden we nog veel meer inspirerende voorbeelden, die we in dit boek niet allemaal kunnen beschrijven. De voorbeelden die door een korte omschrijving inspiratie en ingangen kunnen bieden voor communicatie, pedagogische afstemming en verbinding van de leefwerelden van kinderen, noemen we hier: • Ouders en leidsters maken samen een intercultureel plakboek. • Leidsters gaan met de groep bij een kind thuis op kraamvisite. • Het kindercentrum geeft een krantje uit met een redactie bestaande uit ouders (al of niet samen met de leidsters of de leidinggevende). • Ouders bereiden een uitstapje voor en gaan zelf ook mee. • Het kindercentrum organiseert een groot jaarlijks feest dat zonder medewerking van ouders niet haalbaar zou zijn. • Het kindercentrum organiseert een ouderavond met workshops voor ouders over bijvoorbeeld babymassage. • Het kindercentrum organiseert een koffieochtend met een modeshow. • Het kindercentrum organiseert een ouderavond over opvoeden zonder vooroordelen. • Vaders schrijven in een eigen rubriek in het ouderkrantje over hoe zij in de opvoeding staan als vader.
3 Ouders betrekken bij kindercentra: de rol van leidinggevenden Op de thema-avonden wordt goed gepraat over de wensen van ouders. Ik heb sterk het gevoel dat er heel veel afhangt van de hoofden. Leidsters kunnen nog zo veel willen en goede ideeën hebben, maar als het hoofd niet meewerkt zit het er niet in. Hoofden kunnen de leidsters faciliteren: er kan veel geopperd worden in het team, maar als de leidinggevende dat niet hoort, komt er niet veel niet van de grond. Juist de leidsters hebben veel ideeën en het hoofd is degene die ze kan helpen dit te realiseren.Ik merk ook dat dat de werkvreugde van de leidsters beïnvloedt. (Een ouder)
De leidinggevende heeft in een kindercentrum een spilpositie als het erom gaat ouders en leidsters bij elkaar te brengen. Ouders die zich voor meer dan hun eigen kind interesseren, komen – al of niet formeel – de leidinggevende tegen. Zij is degene die het contact met de oudercommissie onderhoudt. Zij vangt klachten van ouders op. Tegelijkertijd ondersteunt, stimuleert en inspireert zij leidsters in alle aspecten van hun werk, dus ook in de samenwerking met ouders. Zij zorgt dat er beleid wordt ontwikkeld op dit vlak. Zij bewaakt de kwaliteit van de opvang van de kinderen, en de kwaliteit van de algehele communicatie met ouders: ze is als een spin in het web. In dit hoofdstuk belichten we hoe leidinggevenden leidsters kunnen ondersteunen, stimuleren en inspireren om ouders bij het kindercentrum te betrekken. In het algemeen hebben we gezien en ervaren dat het bij pedagogische vernieuwing voor leidinggevenden heel belangrijk is te kijken naar kansen en mogelijkheden in plaats van stil te staan bij wat in het verleden is mislukt en wat op dit moment niet mogelijk is. Veranderingsprocessen waarbij mensen betrokken zijn, kunnen heel moeilijke kanten hebben. Angst voor en weerzin tegen het nieuwe in combinatie met nieuwsgierigheid spelen in eerste instantie voor bijna alle mensen als het gaat om verandering. En ook de vraag: ‘Doen we het nu niet goed dan?’ zal ongetwijfeld gesteld worden. Een leidinggevende heeft veelal de mogelijkheid om negatieve gevoelens in positieve banen te leiden, bijvoorbeeld door van leidsters te accepteren hoe ze zich bij ‘dreigende’ veranderingen voelen. En vervolgens door vooral te benadrukken wat de verandering kan opleveren voor iedereen, hoe het ook
kan als je eens iets anders probeert. Het ‘ja, maar’ van vele betrokkenen is reëel, tegelijkertijd helpt het niet daar lang en uitgebreid op in te gaan. Er zijn altijd argumenten tegen verandering te noemen, maar dat betekent niet dat vernieuwing geen kans mag krijgen. Het kan juist erg veel opleveren voor alle partijen.
Aanknopingspunten Na deze voor leidinggevenden belangrijke algemene conclusie uit het project, zetten we hierna een aantal voor leidinggevenden relevante punten op een rij die voortvloeien uit de vorige hoofdstukken. We gaan uit van de ondersteunende, stimulerende en inspirerende rol van leidinggevenden voor leidsters. Daarom zijn de tips geformuleerd in termen van wat zij kunnen betekenen voor leidsters als het erom gaat ouders anders en meer bij het kindercentrum te betrekken. Waarmee en hoe kunnen leidinggevenden leidsters stimuleren, inspireren en ondersteunen? Hier volgen zeven aanknopingspunten voor de praktijk.
Het pedagogisch perspectief: belang van kinderen benadrukken Als eerste legden we er in dit boek de nadruk op hoe een kindercentrum ouders bij het werk kan betrekken vanuit een pedagogisch perspectief. Uitgaan van een pedagogisch perspectief betekent dat kinderen belang hebben bij communicatie over de opvoeding tussen ouders en leidsters, omdat kindercentra plaatsen zijn waar wordt opgevoed. Ouders erbij betrekken is nodig omdat het de mogelijkheid biedt voor pedagogische afstemming en verbinding van leefwerelden. Dat biedt kinderen veiligheid en duidelijkheid. Daarnaast heeft het allerlei andere voordelen voor kinderen om ouders bij het kindercentrum te betrekken, bleek in hoofdstuk . Door uit te gaan van een pedagogisch perspectief kunnen leidinggevenden steeds weer het belang voor kinderen duidelijk maken aan leidsters. Om die kinderen hebben zij immers voor dit vak gekozen en voor hen willen zij zich inzetten. Het stimuleert leidsters om ouders bij het kindercentrum te betrekken als hun steeds duidelijk is waarom het precies belangrijk is. En als leidsters, maar ook leidinggevenden, door de bomen even het bos niet meer zien, helpt het ook altijd weer terug te gaan naar de kern van het werk: waar doe ik het voor, waarom is het belangrijk dat ik dit doe? Een leidinggevende
kan leidsters vervolgens helpen alle voordelen te zien. Door de voordelen te zien, komen de kansen die er liggen ook meer in zicht. In feite maakt ouders bij het werk betrekken vanuit een pedagogisch perspectief het werk alleen maar interessanter en leuker!
Het ‘ouders-hebben-de-regiemodel’ hanteren Uitgaan van een pedagogisch perspectief betekent ook dat ouders de regie en eindverantwoordelijkheid hebben in de opvoeding. Ouders erbij betrekken is van belang voor kinderen, én voor ouders omdat zij zo hun verantwoordelijkheid kunnen nemen. Een dergelijk perspectief op ouders geeft veel duidelijkheid over de rol van leidsters. Deze duidelijkheid kan leidsters helpen meer ruimte te voelen: ze kunnen bij ouders laten wat bij ouders hoort en hen betrekken bij wat voor hen samen van belang is. Op momenten dat leidsters het belang niet zien, of het een zware last vinden om ouders bij het kindercentrum te betrekken, kunnen leidinggevenden hun weer stimulans en inspiratie bieden door ze duidelijk te maken dat ouders eindverantwoordelijk zijn. Aan de andere kant maakt het ‘ouders-hebben-de-regiemodel’ duidelijk hoe belangrijk het is te investeren in een goede band met ouders. Want ouders willen hun kind vanuit hun regierol graag met een gerust hart achterlaten, en daarvoor hebben ze vertrouwen in leidsters nodig. Leidinggevenden kunnen leidsters helpen zich te realiseren dat ouders hén nodig hebben. Dit kan hen stimuleren ouders erbij te betrekken.
Kansen voor ontwikkeling bieden Als leidsters samen praten over hun werk, over de inhoud en de waarde en hun eigen ideeën daarbij, worden ze zelfbewuster en onafhankelijker. Die zekerheid die ze ontwikkelen leidt ertoe dat ze opener worden. Ze voelen zich steviger, weten waar ze voor staan en vinden het nu leuk en belangrijk om ouders erbij te betrekken. (Een leidinggevende)
Als leidsters de kans krijgen zich te ontwikkelen, gaan zij ouders op meer en andere manieren bij hun werk betrekken, blijkt in dit boek. Het gaat om een proces waarin zij zich bewust worden van het feit dat zij een belangrijke rol hebben voor kinderen en dat daarom het contact met ouders zo belangrijk is. In dit proces gaan ze ook nadenken over hun ideeën over opvoeden en hun
pedagogisch handelen en gaan ze nieuwe dingen uitproberen. Hoe kan een leidinggevende leidsters hierin stimuleren? Een leidinggevende uit een van de pilots van het project Pedagogische vernieuwing in kindercentra laat ze eerst met elkaar praten op een teamavond: Doorpratend over het onderwerp ‘ouders’ bleken leidsters in de eerste plaats te verschillen in hoe ze het contact met ouders ervaren. De een voelt zich zeer gelijkwaardig, de ander ziet de ouder als de persoon die je tevreden moet stellen en het naar de zin moet maken. Het is duidelijk dat dit de communicatie met ouders sterk beïnvloedt. Leidsters kwamen er samen op uit dat een goede communicatie met ouders een basis is om ook goed met het kind te kunnen werken. Ze bedachten dat ook in de omgang met ouders waarden en normen een grote rol spelen en vonden dat ze niet altijd hetzelfde belangrijk hoefden te vinden. Toen bleek in de discussie dat respect in theorie vanzelfsprekend is, maar in de praktijk moeilijker. Het is toch moeilijk om niet te oordelen als iets anders gaat dan je zelf goed vindt. Ze kwamen er zelf op uit dat een goede communicatie dan heel belangrijk is en dat je als leidster daarin een actieve rol moet nemen: niet wachten tot de ouder naar jou toe komt, weten wat je zelf vindt en waar je zelf als groepsleidster voor staat. (Een leidinggevende)
De discussie werd uitgelokt door de bespreking van casussen die de leidinggevende had bedacht. Op deze manier kregen leidsters eens de tijd om bij hun werk en bij zichzelf stil te staan, zich als het ware in hun rol als leidster te emanciperen en vervolgens nieuwe dingen uit te proberen. De leidinggevende zegt dat dit aanvankelijk best een grote investering leek, maar toch zeer de moeite waard is geweest. De zekerheid die leidsters en teams opbouwen door het proces van praten en uitproberen, heeft een positieve invloed op meer gebieden: De mate waarin de leidsters zich verantwoordelijk voelen voor het werk is heel erg toegenomen. Dit straalt uit naar alle aspecten van het werk, of het nu gaat om kinderen, ouders, collega’s, sfeer, inrichting et cetera. (Een leidinggevende)
Een leidinggevende kan leidsters op veel meer manieren kansen bieden om zich te emanciperen en zelfverzekerder te worden naar ouders. Er bestaan bijvoorbeeld vanuit de steunfuncties cursussen over communicatie met ouders, waarin het houdingsaspect en termen als gelijkwaardigheid, openheid en respect uitgebreid aan de orde komen. Vaak komt in andere
cursussen of bij activiteiten ook naar voren hoe leidsters in hun werk staan en hoe ze zich voelen. De brug naar het praten over ouders en dingen uitproberen is dan snel gelegd. Zo kwam in veel kindercentra het onderwerp ‘ouders’ aan bod, toen leidsters de training Opvoeden zonder vooroordelen volgden. Een leidster zei naar aanleiding van deze cursus:’Voor het eerst sinds ik hier werk, wil ik met ouders over opvoeden praten.’ De cursus Spelen met ruimte over de inrichting in kindercentra zorgde in het project voor allerlei ontwikkelingen. Leidsters kregen volgens leidinggevenden ‘de ruimte weer terug’. Ze leerden in de cursus dat je het gedrag en de ontwikkeling van kinderen met de inrichting kunt beïnvloeden. Dit leverde voor leidsters onderling veel gespreksstof op, ze kregen meer plezier in hun werk, gingen van alles uitproberen en wilden vanuit hun nieuwe inzichten graag met ouders praten over de inrichting en opvoeding. Ook video-interactiebegeleiding, die al op vele kindercentra toegepast wordt, is een heel werkzame manier om leidsters te ondersteunen en stimuleren in hun ontwikkeling. Leidsters zien beelden terug van hun interactie met kinderen, die een begeleider heeft gemaakt. Samen kijken ze naar de positieve punten van de interactie tussen de leidster en de kinderen. Dit maakt leidsters zelfbewuster en zelfverzekerder. Ook geeft deze methode veel gespreksstof voor leidsters onderling, het leert ze te reflecteren op hun eigen visie en handelen. Allerlei activiteiten, cursussen, incidenten kunnen zo een aanleiding vormen voor leidsters om te reflecteren op hun eigen pedagogische ideeën en handelen. Ze krijgen hiermee de kans zich als leidster te emanciperen, de waarde van hun eigen rol te zien. Hierdoor krijgen ze meer plezier in hun werk, worden ze zelfverzekerder en willen meer met ouders delen. Leidinggevenden die dergelijke momenten en kansen aangrijpen en creëren, hebben vele instrumenten in handen om leidsters te ondersteunen. Niet alleen om ouders bij het pedagogisch handelen te betrekken, maar ook bij andere inhoudelijke onderwerpen. Voor meer Informatie over Opvoeden zonder vooroordelen kunt u terecht bij Anke van Keulen, Bureau Mutant, telefoon () . Binnenkort verschijnt bij het NIZW het boek Opvoeden zonder vooroordelen van Anke van Keulen. 4 Voor meer informatie over de cursus Spelen met ruimte kunt u bellen naar het NIZW. Dit jaar komen bij het NIZW weer twee nieuwe boeken uit over inrichten in kindercentra: De stoelendans. Ruimten inrichten voor kinderdagverblijven en peuterspeelzalen en De tafelronde. Ruimten inrichten voor buitenschoolse opvang. Deze boeken zijn in opdracht van het NIZW geschreven door Ine van Liempd en Ed Hoekstra van Bureau AKTA, onderzoeks- en adviesbureau voor ruimtegebruik.
Kortom: leidinggevenden spelen in dit proces vooral een inspirerende en faciliterende rol. Uit de voorbeelden blijkt dat vernieuwing met name succesvol is als leidsters de ruimte krijgen voor eigen initiatieven en een eigen inbreng. Het plezier en het enthousiasme waarmee gewerkt wordt, nemen dan zienderogen toe en de vernieuwing wordt iets van iedereen.
Vraaggericht werken stimuleren Het is heel voorstelbaar dat leidsters na een aantal mislukte pogingen het bijltje erbij neer gooien: ‘Als ze dan niet willen, dan komen ze toch niet, ik doe er mijn best niet meer voor.’ Zo’n houding van leidsters lijkt moeilijk te doorbreken, ze hebben aan een kant ook gelijk: het is niet leuk om geen medewerking te krijgen. Toch klopt het idee niet dat ouders niet betrokken willen zijn. Door vraaggericht te werken zullen leidsters merken dat het niet zo is dat ouders niet willen of geen interesse hebben. Leidinggevenden kunnen leidsters stimuleren vraaggericht te werken. Bijvoorbeeld door het team te vragen na te denken over vragen als: waar hebben ouders behoefte aan? Welke activiteiten vinden zij leuk? Waarover willen ze graag praten? De leidinggevende is ook degene die leidsters in staat kan stellen aan de vragen van ouders tegemoet te komen door hen de middelen en faciliteiten daarvoor ter beschikking te stellen. Niet altijd zijn er voldoende financiële en materiele middelen, maar vanuit enthousiasme en inspiratie kan de vindingrijkheid groot zijn. Een open houding en waardering van de leidinggevende stimuleert de leidsters vindingrijk te zijn in het betrekken van ouders. ‘Ik heb steeds gezegd: alle vormen zijn goed, als je maar weet waarom je het doet’, zei een leidinggevende in dit verband. In de pilots en de interviews met leidinggevenden blijkt het principe ‘Zo binnen, zo buiten’ ook een belangrijk uitgangspunt om leidsters te stimuleren: Als je wilt dat leidsters kinderen en ouders open en positief benaderen, moet je zelf ook zo met ze omgaan. En als ze het goed doen moet je dat ook benoemen en waarderen. Dat heeft iedereen nodig. (Een leidinggevende)
De voorbeelden in hoofdstuk laten zien dat leidsters met steun van de leidinggevende heel goed in staat zijn aan te sluiten op de vragen en behoeften van ouders. Zonder die steun was dit veelal niet gelukt. Leidinggevenden stimuleerden in alle gevallen de uitvoering van het idee, stelden
plannen op, namen (delen van) de organisatie op zich en evalueerden samen met de leidsters.
Succesfactoren inzetten In de voorbeelden blijkt dat de communicatie tussen ouders en leidsters en de verbinding van leefwerelden een impuls krijgen door activiteiten te ondernemen op het gebied van samen leven, samen denken en samen doen. Tussen de regels door komen in de voorbeelden heel veel succesfactoren naar voren. We beschrijven hier een aantal ‘bestanddelen’ die in de praktijk hebben bewezen werkzaam te zijn als je ouders ergens bij wilt betrekken. Leidinggevenden kunnen deze praktische tips gebruiken om leidsters te stimuleren en inspireren. Ten eerste werkt het gebruik van (beeld)materiaal goed. In verschillende voorbeelden zijn het foto’s, videobeelden en andere materialen die ouders naar het kindercentrum trekken en enthousiaste gesprekken op gang brengen. Het geeft ze een idee van de leefwereld van hun kind op het kindercentrum. Ouderavonden waarop videobeelden te zien zijn van kinderen en van ouders die bezig zijn op het kindercentrum, worden drukker bezocht dan daarvoor. Als kinderen foto’s van thuis en beelden van hun ouders zien op het kindercentrum, wordt voor hen op een heel effectieve manier een verband gelegd tussen hun twee leefwerelden. In het voorbeeld van de kindergalerie stimuleert het materiaal gesprekken tussen ouders en leidsters en ouders en kinderen. Wat ten tweede heel goed werkt om ouders bij het kindercentrum te betrekken is om hen aan te spreken op hun expertise en affiniteiten. De boer uit het voorbeeld van de boerderij zegt in een interview: Ik voelde me zeer vereerd met de bezoeken aan mijn boerderij, dat ze me daar echt voor nodig hadden en ik zo iets kon betekenen voor de kinderen. (Een ouder)
Op een buitenschoolse opvang in het zuiden van het land bood een vader aan om iets over zijn beroep als bioloog te vertellen, omdat hij merkte dat zijn zoon zo met de natuur bezig was. Specifieke kennis en ervaring van ouders kunnen zeer van pas komen. Zo kan bijvoorbeeld een juriste de conceptklachtenregeling samen met de leiding-
gevende bekijken. En een ouder die toneel speelt, kan met een groepje kinderen een voorstelling maken die op het jaarfeest wordt opgevoerd. Of een ouder die architect is, kan zitting nemen in de bouwcommissie die een verbouwingsplan opzet. Een moeder die gek is op koken en bakken, kan een keer komen kokkerellen met kinderen, een ander die goed kan naaien, kan nieuwe gordijnen maken waar anders geen geld voor zou zijn enzovoort, enzovoort. Argumenten als ‘geen tijd’ en ‘daar betaal ik toch niet voor’ verdwijnen als ouders gevraagd wordt iets te doen wat ze zelf leuk vinden en goed kunnen. Ouders aanspreken op hun kwaliteiten levert veel op voor kinderen: het bevordert de verbinding van hun leefwerelden, er wordt hun iets extra’s aangeboden en vaak zijn kinderen heel trots op hun ouders bij die gelegenheden. Ten derde blijkt in vele voorbeelden dat samen iets doen een band schept tussen ouders en leidsters die makkelijk tot samen praten leidt. Samen koken, samen dansen, samen naar de boerderij, samen de tuin opknappen: bij elk van deze activiteiten groeit de band, omdat ze een gezamenlijk doel hebben. Er ontstaat een wijgevoel dat bijdraagt aan een open communicatie op basis van gelijkwaardigheid en respect. En de informele band die ontstaat, is vaak weer een stimulans voor ouders om betrokken te raken op formelere of intensievere manieren. Als kinderen ook betrokken worden bij de gezamenlijke activiteit, geeft dat een extra dimensie. Vaak hoorden we van leidsters dat je bij die gezamenlijke activiteiten niet meer kon zien wie de ouders en wie leidsters waren. Leefwerelden gaan op die momenten een beetje in elkaar overlopen en kinderen, ouders en leidsters genieten daar zichtbaar van! Leidsters signaleren achteraf ook dat ouders eerder en vaker even binnenlopen voor een praatje over hun kind. Van samen doen komt dus vanzelf samen denken en samen opvoeden. Tot slot werkt het in de praktijk heel goed om de vrijblijvendheid van deelname te benadrukken, activiteiten op allerlei niveaus te organiseren zodat er voor elk wat wils is, ouders een actieve rol te geven bij de organisatie, waardering uit te spreken voor hun inzet én om achteraf altijd goed te evalueren. Dat laatste helpt een leidinggevende bij het volgende punt: een goed ouderbeleid opstellen.
Ondersteuning door beleid De inbedding in het beleid is een volgende taak voor leidinggevenden, wanneer het betrekken van ouders bij het kindercentrum goed op de rails staat. Leidsters verdienen de nodige ondersteuning en begeleiding in de dagelijkse praktijk, maar ook in het beleid. Een goede inbedding van de visie op ouders is de basis voor het handelen in de dagelijkse praktijk. Als er geen duidelijke visie op de positie en rol van ouders is, en als de doelen daardoor onduidelijk zijn, gaan goedwillende leidsters van alles proberen in het contact met hun ‘eigen’ ouders. Zo komen er allerlei ad hoc ideeën en losse pogingen om ouderbetrokkenheid te verbeteren, maar als die niet slagen is de teleurstelling des te groter. Nodig zijn een duidelijk omschreven visie en doelen in een beleidsplan, waarmee een al of niet geslaagde activiteit beoordeeld kan worden. Een mislukte activiteit betekent dan niet onmiddellijk dat het doel ook moet worden afgeschreven. Evaluatie aan de hand van visie en doelen maakt het mogelijk om bewust en planmatig met ouders te blijven werken en problemen als uitdagingen te zien. Een duidelijk beleid over ouders betrekken bij het pedagogisch handelen, heeft bovendien het voordeel dat het mogelijk wordt om duidelijk en concreet aan ouders over te brengen wat er van hen verwacht wordt. Een ouder geeft aan hier behoefte aan te hebben: Misschien is het beter als het kinderdagverblijf vanaf het begin heel duidelijk aangeeft en benadrukt dat ze ouderparticipatie belangrijk vinden, zodat ouders er minder makkelijk onderuit kunnen. En het zou ook goed zijn om ouders heel expliciet te wijzen op de mogelijkheden die er voor hen zijn om deel te nemen aan gebeurtenissen binnen het kinderdagverblijf. (Een ouder)
Het gebruik van de video De video die bij deze publicatie aansluit, kan voor leidinggevenden als zevende aanknopingspunt dienen. Deze is onder meer ontwikkeld om leidinggevenden concreet materiaal in handen te geven om de boodschap in dit boek op een voor leidsters aansprekende manier over te dragen.
Tot slot: kindercentra als voorbeeld Aan het eind van dit boek plaatsen we ouderbetrokkenheid graag nog kort in een wat breder maatschappelijk perspectief. Niet alleen in kindercentra is het belangrijk voor kinderen om ouders te erbij te betrekken. Kinderen gaan ook naar school (het zogenoemde tweede milieu) en naar allerlei andere voorzieningen in het zogenoemde derde milieu waar kindercentra onder vallen. We denken hierbij aan clubs, sport, de verlengde schooldag, de brede school en huiswerkklassen. Ouders besteden de opvoeding hiermee in toenemende mate uit aan anderen. Ze doen zo niet alleen een appèl op kindercentra om partner te zijn in een goede opvoeding van hun kinderen, maar op allerlei instellingen. Het is daarmee voor die instellingen ook van belang om de verschillende leefwerelden van het kind te verbinden. Er zou voor kinderen een doorgaande lijn en continuïteit moeten zijn tussen alle opvoedingsmilieus waarin ze verkeren. De manieren waarop kindercentra ouders steeds meer gaan betrekken bij het pedagogisch handelen, kunnen voor andere instellingen hierbij heel goed een voorbeeld vormen!
Literatuur
Dijke, A. van, L.Terpstra en J. Hermanns Ouders over kinderopvang. Amsterdam: SCO Kohnstamm Instituut, Dijke, A. van en L.Terpstra Pedagogisch vernieuwen. Een kader voor pedagogische vernieuwing voor groepsopvang in kindercentra. Utrecht: NIZW, Jansen, D.M. Ouderparticipatie in de kinderopvang. Een praktische handleiding. Alphen aan de Rijn: Samsom Bedrijfsinformatie, Katsman, P. Ouderparticipatie: de ouders als consument. Triangel, jrg. , nr., p. , Kleerekoper, L. e.a. Samen opvoeden in de kinderopvang. Utrecht: NIZW / SJN, Ligtermoet, C.I. en L. Schreuder Geef ze een stem! Ouderpanels in de buitenschoolse opvang. Utrecht: NIZW, Peeters, J. Ouders als partner. Nieuwsbrief BOinK, jrg., nr. , p. -, oktober
Riksen-Walraven, M. Veiligheid voorop. Basisdoelen voor de opvoeding in de kinderopvang en in het gezin. Triangel, jrg. , nr. , p. -, Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) Certificatieschema kinderopvang. Utrecht: HKZ, Tavecchio, L. e.a. Hoofdstudie kinderopvang. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, Zwetsloot, L. Over worteltjes, verkoudheid en het ontwikkelingsperspectief. Triangel, jrg. , nr. , p. -,
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW
Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhankelijke instelling die zich door middel van informatie, innovatie en ondersteuning richt op vernieuwing en verbetering van de sector zorg en welzijn. In de sector zorg en welzijn werken ruim 400.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-cultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappelijke opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan gehandicapten. Ook instellingen buiten de sector die zorg- en welzijnsactiviteiten ondernemen, zoals onderwijsinstellingen, woningbouwcorporaties, gemeenten en provincies doen regelmatig een beroep op het NIZW. De activiteiten van het NIZW zijn geclusterd rond de thema’s informatie en infrastructuur, jeugdzorg en -welzijn, zorgen en verplegen, organisatie van zorg en lokaal sociaal beleid. Binnen deze kaders houden medewerkers van het NIZW zich bezig met de ontwikkeling en implementatie van nieuwe methodieken en informatieproducten, met afstemmingsvraagstukken en expertiseontwikkeling. Dat resulteert onder meer in congressen, trainingen, boeken, brochures, almanakken, databestanden, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn.