Foto: Martine Sprangers
De hulpverlener als brug tussen kennis en clie ¨nt
Ouders en kinderen betrekken bij beslissingen over hulp
| Kennis
29 JeugdenCo |
Hulpverleners vragen zich af hoe zij vraaggericht werken goed kunnen combineren met verantwoord beslissen over de meest geschikte hulp voor een gezin. Sommige hulpverleners zijn bang dat ze gezinnen kwijtraken als ze beslissingen nemen op basis van hun professionele kennis: de hulpverlener zal wel eens even vertellen wat goed is voor het gezin. Anderzijds zijn er hulpverleners die vrezen dat vraaggericht werken neerkomt op: u vraagt, wij draaien. Er is een middenweg: door hun kennis te delen en oplossingsgericht te werken kunnen hulpverleners samen met ouders en kinderen tot de beste beslissing komen.
02 | 2011
Door Cora Bartelink
Voor effectieve hulpverlening is een goede besluitvorming essentieel, van de beoordeling van wat er aan de hand is tot de beslissing over wat er moet gebeuren om een probleem aan te pakken. Beslissen over effectieve hulp bij problemen in de opvoeding of ontwikkeling vraagt van hulpverleners dat zij professioneel werken, hun keuzes baseren op wetenschappelijke of praktijkkennis over ‘wat werkt’ en ouders en kinderen betrekken bij de besluitvorming (Bartelink en anderen, 2010). Een professionele besluitvorming vereist dat de beslissing methodisch tot stand komt en onderbouwd en toetsbaar is. Professioneel beslissen betekent dat hulpverleners niet zomaar wat doen: hun besluitvorming is niet alleen gebaseerd op hun eigen mening. Professionele hulpverleners werken gestructureerd, met een geschikt in-
BSL - JEC - 0000_JEC
029
| Kennis
02 | 2011
Cora Bartelink
JeugdenCo |
30
BSL - JEC - 0000_JEC
strumentarium en op basis van voor hun sector geldende wetgeving en beroepscodes. Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat het belangrijk is om adviezen aan gezinnen over de beste hulp te baseren op wetenschappelijke of systematische praktijkkennis. Die manier van werken wordt ook wel evidence based genoemd. Een beslissing gebaseerd op wetenschappelijke of praktijkkennis vergroot de kans op succes (Poston en Hanson, 2010). Voor evidence based beslissingen hebben hulpverleners kennis nodig over relevante theoriee¨n over het ontstaan en in stand blijven van ontwikkelings- en opvoedingsproblemen en kennis over ‘wat werkt’: welke hulp effectief is bij specifieke problemen. Tegelijkertijd zijn ouders en kinderen gemotiveerder voor hulp en is de kans van slagen groter als hulpverleners hen betrekken bij de besluitvorming (Swift en Callahan, 2009). Het uitgangspunt van deze ‘indicatiestelling in dialoog’ is dat je als hulpverlener nooit belangrijke beslissingen neemt zonder degene op wie die beslissing van invloed is erbij te betrekken. Dat kan op verschillende manieren. Zo kunnen hulpverleners ouders en kinderen informeren of advies vragen voordat zij een beslissing nemen over de meest geschikte hulp. Besluitvorming in dialoog betekent echter dat ouders en kinderen werkelijk meebeslissen over de hulp (Bartelink en anderen, 2010). Geen hulpverlener zal ontkennen dat het belangrijk is om goede kennis te hebben over ‘wat werkt’. Ook weten veel hulpverleners hoe essentieel het is ouders en kinderen te laten meebeslissen over de hulp, zodat ze gemotiveerd blijven en niet voortijdig afhaken. Die beide uitgangpunten combineren – samen met ouders en kinderen beslissingen te nemen die gebaseerd zijn op kennis uit onderzoek en praktijk – is echter bepaald niet makkelijk. Ouders en kinderen kunnen pas werkelijk meebeslissen als ze beschikken over de kennis die nodig is voor een goed besluit. Over het algemeen hebben ze minder kennis over effectieve hulp dan hulpverleners. Soms zijn ze moedeloos doordat hun problemen al lang bestaan. En als eerdere hulp niet echt heeft geholpen, zijn ze misschien het zicht op mogelijke oplossingen kwijtgeraakt. Hulpverleners moeten daarom een brug vormen tussen enerzijds ouders en kinderen en anderzijds de beschikbare wetenschappelijke en praktijkkennis.
030
Ouders en kinderen betrekken bij beslissingen over hulp
Kennis over ontstaan van problemen
Gezondheid
Basale verzorging
Cognitieve ontwikkeling
Garanderen veiligheid
Emotionele en gedragsontwikkeling
Emotionele warmte Stimuleren KIND
Identiteit
Regels en grenzen Welzijn bewaken en bevorderen
Gezins- en sociale relaties
Stabiliteit
| Kennis
OPVOEDINGSCAPACITEIT
31 JeugdenCo |
ONTWIKKELINGSBEHOEFTEN KIND
02 | 2011
Hulpverleners hebben de taak om ouders en kinderen inzicht te geven in wat het probleem is en welke factoren bijdragen aan het ontstaan en in stand blijven ervan. Een theoretisch kader helpt daarbij. Bijvoorbeeld het Britse Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (Department of Health, 2000). Dat stelt het welzijn van het kind centraal. Het model toont de factoren die het welzijn van het kind en elkaar beı¨nvloeden: de ontwikkelingsbehoeften van het kind, de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de gezins- en omgevingsfactoren (figuur 1). Ouders die niet over voldoende opvoedingscapaciteiten beschikken, kunnen moeilijker voorzien in de ontwikkelingsbehoeften van hun kinderen. Hebben ze bijvoorbeeld moeite om hun kinderen basale verzorging te bieden, dan loopt hun gezondheid gevaar. Uit onderzoek is bekend dat ernstig lichamelijk verwaarloosde kinderen vaak een ontwikkelingsachterstand oplopen. Ouders die ernstige
Sociale presentatie Zelfzorgvaardigheden GEZINS- EN OMGEVINGSFACTOREN Voorgeschiedenis en functioneren gezin
Bredere familie
Woonsituatie
Werksituatie
Financiële situatie
Sociale integratie gezin
Faciliteiten en bronnen van hulp en steun in de omgeving
Werkrelatie spoedhulpverlener en gezinsleden
Figuur 1 Model gebaseerd op het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families (Department of Health, 2000)
BSL - JEC - 0000_JEC
031
| Kennis
02 | 2011
Cora Bartelink
JeugdenCo |
32
financie¨le problemen hebben, werkloos zijn of in achterstandsbuurten wonen, hebben vaak als gevolg van stress moeite om hun kinderen op te voeden. Andere kenmerken die het functioneren van ouders beı¨nvloeden, zijn verslavings- en psychische problematiek en hun opvattingen over kinderen en opvoeding. Ook kenmerken van kinderen, zoals temperament en intelligentie, spelen mee in de mate waarin ouders in staat zijn om een adequate opvoeding te bieden. Verstandelijke beperkingen of gedragsproblemen van kinderen maken het moeilijker voor ouders om de ontwikkeling van hun kind te stimuleren. Die problemen en beperkingen vragen meer van de opvoedingscapaciteiten van ouders. Dat betekent ook dat ouders die het ene kind prima weten op te voeden, daar soms bij hun andere kind niet in slagen. Bij belangrijke gezins- en omgevingsfactoren valt te denken aan de gezinssamenstelling, het gezinsklimaat, de beschikbare sociale steun en kenmerken van de buurt. De hulpverlener moet afwegen of het kind zich zo ontwikkelt als gezien zijn leeftijd te verwachten is, of de ouders voldoende in staat zijn om de ontwikkeling van het kind te ondersteunen en wat de oorzaak is als ze daartoe niet in staat blijken te zijn. De hulpverlener kan die afweging maken op basis van gesprekken met ouders en kind en door gebruik te maken van vragenlijsten. Zo helpt de Child Behavior Checklist (CBCL) emotionele en gedragsproblemen bij een kind vast te stellen, en kan met de Nijmeegse Ouderlijke Stress Index (NOSI) stress in de opvoeding worden onderzocht. Door een opeenstapeling van problemen en risicofactoren raakt de balans tussen draaglast en draagkracht verstoord. Dat kan de ontwikkeling van het kind belemmeren en het vermogen van ouders verstoren om het kind de opvoeding te bieden die het nodig heeft. Hoe meer problemen en risicofactoren er zijn, hoe groter de kans is dat het welzijn van het kind in gevaar komt (Van der Laan en Blom, 2006; Asscher en Paulussen-Hoogeboom, 2005). De hulpverlener moet tegelijkertijd factoren die de draagkracht vergroten of een beschermende werking hebben niet uit het oog verliezen. Een kind dat thuis te maken heeft met veel conflicten, kan bijvoorbeeld door zijn gevoel voor humor en goede sociale vaardigheden sociale steun vanuit zijn omgeving krijgen.
Kennis over ‘wat werkt’
Hulpverleners hebben ook kennis nodig over welke hulp effectief is bij veelvoorkomende problemen. Het Nederlands Jeugdinstituut
BSL - JEC - 0000_JEC
032
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
33 JeugdenCo |
biedt een overzicht van ‘wat werkt’ bij veelvoorkomende problemen in de jeugdzorg (zie www.nji.nl/watwerkt). Dit soort overzichten biedt inzicht in wat gemiddeld een effectieve aanpak is bij een bepaald probleem. Dat betekent dat de aanpak volgens een overzichtsstudie voor een meerderheid van de clie¨nten effectief is, of in grote lijnen effectief is en op onderdelen aanpassing vraagt aan specifieke kenmerken van een clie¨nt. Bij kinderen met ADHD zijn bijvoorbeeld medicijnen in combinatie met gedragstraining voor ouders en leerkrachten het meest effectief. De medicijnen verminderen het drukke en impulsieve gedrag en maken dat het kind zich beter kan concentreren. De gedragstraining leert ouders en leerkrachten hoe zij het gedrag van het kind effectief en op een positieve manier kunnen bijsturen (Foolen en anderen, 2011). Soms blijkt de algemene aanpak uit de overzichtsstudies niet te werken, bijvoorbeeld als een kind met ADHD ook andere problemen heeft. Dan is het nodig om de aanpak aan te passen. In de praktijk maken hulpverleners nog nauwelijks gebruik van deze overzichtsstudies bij beslissingen over de beste hulp. In plaats daarvan zijn beslissingen vaak gebaseerd op pragmatische overwegingen, zoals de beschikbaarheid van een bepaald hulpaanbod, de vertrouwdheid van de hulpverlener met dat aanbod of de wachtlijsten van zorgaanbieders in de regio (Baecke en anderen, 2009). Daarom moeten hulpverleners de beschikbare kennis over ‘wat werkt’ weten te koppelen aan de interventies die in hun regio beschikbaar zijn. Cognitieve gedragstherapie is bijvoorbeeld effectief tegen angststoornissen. Zorgaanbieder A. biedt onder de naam ‘De Dappere Kat’ cognitieve gedragstherapie voor kinderen van 8 tot 18 jaar en zorgaanbieder B. doet dat onder de naam ‘Bang zijn voor andere kinderen’ voor kinderen van 8 tot 12 jaar. Eerst is het nodig om te bepalen welke therapie het effectiefst is. Daarna kan de hulpverlener afwegen of hij concessies kan en wil doen aan de effectiviteit met het oog op pragmatische afwegingen zoals een wachtlijst. Soms is het onvermijdelijk dat zulke pragmatische afwegingen meespelen: als hulpverlener wil je ouders en kinderen zo goed, maar ook zo sne´l mogelijk helpen. Het is ook nog onduidelijk op welke manier hulpverleners kennis over ‘wat werkt’ het gemakkelijkst in de dagelijkse praktijk kunnen gebruiken. Het lijkt erop dat hulpverleners niet goed uit de voeten kunnen met algemene richtlijnen omdat die meestal gericht zijn op e´e´n specifieke diagnose, terwijl vrijwel alle gezinnen kampen met een combinatie van problemen (Kam en Midgley, 2006).
02 | 2011
Ouders en kinderen betrekken bij beslissingen over hulp
033
Cora Bartelink
Bovendien is het ondoenlijk voor hulpverleners om goed op de hoogte te zijn van de effectiefste aanpak voor elk voorkomend probleem. In de medische wereld gebruiken artsen daarom steeds vaker ict-systemen die hen ondersteunen bij de besluitvorming over medicatie. Het is nog maar de vraag of ict ook een geschikt middel is in de jeugdzorg, aangezien de kennis over ‘wat werkt’ daar minder ver ontwikkeld is. Het is echter wel duidelijk dat wie succes wil hebben het soort hulp moet inzetten waarvan de effectiviteit door onderzoek of praktijkervaring is aangetoond (Bartelink en anderen, 2010).
| Kennis
02 | 2011
Dialoog met ouders en kinderen
JeugdenCo |
34
Heb je als hulpverlener zicht op wat een effectief hulpaanbod is bij een probleem, dan is de volgende vraag hoe je die kennis verantwoord afstemt op wensen en mogelijkheden van ouders en kinderen. Dat vraagt om een open dialoog waarin gezamenlijk gezocht wordt naar de hulp die de meeste kans van slagen heeft. Daarbij is het essentieel dat: . de therapeutische relatie gekenmerkt wordt door betrokkenheid en verbondenheid; . de hulpverlener de hoop op en dromen over verandering bij het gezin weet aan te wakkeren; . de hulpverlener zijn verwachting dat een gezin zijn problemen effectief kan aanpakken weet over te brengen; . de hulpverlener de motivatie en sterke kanten van een gezin naar boven weet te halen en verder weet te versterken. Motiverende gespreksvoering, technieken uit de oplossingsgerichte therapie en het werken met een Eigen Krachtconferentie of een andere vorm van een familienetwerkberaad zijn hulpmiddelen om de dialoog mogelijk te maken (Bartelink en anderen, 2010).
Motiverende gespreksvoering
Voordat de hulpverlener een gesprek over de mogelijke oplossing begint, is het belangrijk dat hij nagaat in hoeverre ouders en kinderen gemotiveerd zijn om te veranderen. Zijn ze zich bewust van het probleem? Zo ja, zijn ze dan bereid om het probleem aan te pakken? En denken ze ook dat ze de capaciteiten hebben om dat te doen? Als ouders en kinderen zich niet bewust zijn van het probleem of niet bereid zijn om te veranderen, roept een gesprek over oplossingen vooral weerstand op. Door motiverende gesprekstechnieken in te
BSL - JEC - 0000_JEC
034
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
35 JeugdenCo |
zetten, kan een hulpverlener de twijfels van de clie¨nt laten omslaan in de richting van verandering. Zo’n techniek is reflectief luisteren, waarbij de hulpverlener empathie toont voor ouders en kinderen. Hij bevestigt hun gedachten en gevoelens door die te verwoorden en helpt ze te ontdekken wat hen beweegt en wat hen ervan weerhoudt te veranderen. De hulpverlener stuurt dat proces door uitspraken die gericht zijn op verandering sterker te benadrukken. Een andere techniek is herinterpretatie: de hulpverlener plaatst de uitspraken van ouders en kinderen in een ander licht, zodat ze verandering meer ondersteunen. De hulpverlener erkent dan de uitspraken, maar geeft er een nieuwe betekenis aan. Ouders klagen bijvoorbeeld dat ze al zo vaak geprobeerd hebben te veranderen, zonder succes. De hulpverlener kan hun doorzettingsvermogen prijzen; ze hebben het immers keer op keer geprobeerd. De beoogde verandering moet dus wel belangrijk voor hen zijn. Ook door de keuzevrijheid van het gezin te benadrukken kan de hulpverlener weerstand verminderen. Verder is het uitlokken van ‘verandertaal’ een belangrijke techniek in de motiverende gespreksvoering. Wat een persoon zegt over zijn bereidheid en zijn mogelijkheden om te veranderen, laat zien hoe sterk hij daarvoor gemotiveerd is. Hoe meer een persoon zijn positie verdedigt, des te groter zal zijn toewijding aan die beslissing zijn. Dus als iemand keer op keer zegt dat hij niet kan veranderen, is de kans klein dat het hem zal lukken om dat we´l te doen. Daarom probeert de hulpverlener ouders en kinderen uitspraken te ontlokken die laten zien dat ze gemotiveerd zijn en denken dat ze kunnen veranderen. Daartoe stelt de hulpverlener vragen die de nadelen van niet en voordelen van we´l veranderen benadrukken. Hij zegt bijvoorbeeld: ‘Het feit dat je hier bent, laat zien dat op zijn minst een deel van jou het tijd vindt om iets te gaan doen. Wat zijn voor jou de belangrijkste redenen om te veranderen?’ De hulpverlener probeert ouders en kinderen zich bewust te laten worden van hun sterke kanten, mogelijke hulpbronnen en eerdere succesvolle veranderingen. Het gaat er dan vooral om dat ze inzicht krijgen in wat aan dat succes heeft bijgedragen, zodat ze er vertrouwen in krijgen dat ze ook nu kunnen veranderen. Met deze motiverende gesprekstechnieken kan een hulpverlener ouders en kinderen helpen de noodzaak van verandering te zien, ervan overtuigd te raken dat ze beschikken over de benodigde capaciteiten, e´n verandering tot prioriteit te maken (Bartelink, 2009).
02 | 2011
Ouders en kinderen betrekken bij beslissingen over hulp
035
Cora Bartelink
| Kennis
02 | 2011
Oplossingsgericht werken
JeugdenCo |
36
Als ouders en kinderen gemotiveerd zijn om hun problemen aan te pakken, kunnen technieken uit de oplossingsgerichte therapie hen helpen oplossingen te bedenken. Oplossingsgericht werken is doelgericht: ouders en kinderen werken in kleine stapjes toe naar het doel dat zij willen bereiken. Bij het bedenken van het plan wordt gekeken naar de vaardigheden en mogelijke hulpbronnen in het sociale netwerk van het gezin. Zo kan het voor overbelaste ouders een verademing zijn om te ontdekken dat hun kind af en toe bij een vriend of familielid kan logeren. De hulpverlener maakt gebruik van oplossingsgerichte technieken om het gezin oplossingen te ontlokken: . Hij gaat na hoe elk gezinslid tegen het probleem en de mogelijke oplossing aankijkt. . Hij zoekt naar uitzonderingen op het probleem. . Hij helpt het gezin hun sterke kanten en hulpbronnen te ontdekken. . Hij helpt het gezin te ontdekken wat voor de gezinsleden belangrijk is en wat dat betekent voor de doelen die ze zichzelf stellen. . Hij vraagt het gezin om indicatoren te benoemen die erop duiden dat het probleem opgelost is. Oplossingsgericht werken is een goed middel om concrete en haalbare doelen te stellen en een aanpak te kiezen die aansluit bij de sterke kanten en de hulpbronnen van ouders en kinderen (Bartelink, 2010).
Sociaal netwerk betrekken
Voor blijvende resultaten is het belangrijk om binnen het sociale netwerk van het gezin te zoeken naar mensen die steun kunnen bieden. Een Eigen Krachtconferentie of een familienetwerkberaad kan daarbij helpen. Niet bij elk gezin hoeft zo’n middel ingezet te worden; sommige gezinnen weten ook zonder formele bijeenkomst hun netwerk in te schakelen. Uit diverse onderzoeken blijkt dat gezinnen samen met hun sociale netwerk komen tot effectieve en creatieve oplossingen waar hulpverleners niet altijd aan denken of die zij niet kunnen bieden (voor een overzicht van onderzoek naar de Eigen Krachtconferentie zie Bartelink en anderen, 2010). Tijdens een Eigen Krachtconferentie of een familienetwerkberaad stelt een gezin samen met belangrijke andere personen, zoals familie en vrienden, een plan op om zijn problemen aan te pakken. Zo wordt
BSL - JEC - 0000_JEC
036
Deskundigheid van de hulpverlener
| Kennis
het sociale netwerk rondom een gezin geactiveerd, waardoor er misschien minder professionele hulp nodig is en de resultaten van hulp wellicht ook op langere termijn stand houden. Een Eigen Krachtconferentie of familienetwerkberaad bestaat uit drie fasen: . De familie krijgt informatie van beroepskrachten over hun kijk op de problemen en de mogelijkheden van hulpverlening. Het kan gaan om allerlei beroepskrachten: medewerkers van de jeugdzorg, het maatschappelijk werk, de verslavingszorg, de ggz, de jgz, de sociale dienst of de woningbouwvereniging. Als er kinderen in het spel zijn die onder toezicht staan, komt de gezinsvoogd om voorwaarden voor het plan te stellen die de veiligheid van het kind waarborgen. . De Eigen Krachtcoo ¨ rdinator en de aanwezige hulpverleners trekken zich terug en de familie bespreekt in een besloten deel wat er aan de hand is en stelt een plan op, maakt een taakverdeling en bedenkt of er hulp van buitenaf nodig is. . De familie presenteert het plan aan de coo ¨ rdinator. In het geval van een ondertoezichtstelling komt de gezinsvoogd terug om het plan te toetsen. Het plan wordt altijd geaccepteerd, mits het veilig en wettelijk toegestaan is.
02 | 2011
Ouders en kinderen betrekken bij beslissingen over hulp
De nadruk op oplossingsgerichte gesprekstechnieken en een Eigen Krachtconferentie kan de indruk wekken dat besluitvorming in dialoog met ouders en kinderen alleen draait om de oplossingen die het gezin zelf ziet. Voor een goed werkend plan is echter ook de deskundigheid van de hulpverlener van belang. Hulpverleners dragen in dit gezamenlijke proces oplossingen aan waarvan uit onderzoek of praktijkervaring bekend is dat die effectief zijn en een grote kans van slagen hebben. In het besluitvormingsproces vindt steeds een wisselwerking plaats tussen de hulpverlener en het gezin. De hulpverlener draagt vanuit onderzoek en de praktijk kennis aan over ‘wat werkt’ en gaat na of het gezin denkt dat dit een effectieve oplossing kan zijn, die aansluit bij hun sterke kanten en vaardigheden. Gezinnen weten vaak beter dan de hulpverlener wat ze al geprobeerd hebben, welke hulp eerder is ingezet en wat dat heeft opgeleverd. Wanneer het gezin een idee aandraagt over de hulp die het wil hebben, kan de hulpverlener samen met ouders en kinderen nagaan of dit ook in onderzoek of de praktijk effectief is gebleken.
BSL - JEC - 0000_JEC
JeugdenCo |
37
037
Cora Bartelink
| Kennis
02 | 2011
Diverse onderzoeken laten zien dat gezinnen de deskundige inbreng van hulpverleners waarderen. Zij verwachten dat hulpverleners inzicht hebben in wat goede oplossingen zijn voor hun probleem. De deskundige inbreng van de hulpverlener draagt bij aan een positieve relatie met clie¨nten en aan hun motivatie voor hulp. Een positieve relatie en sterke motivatie verkleinen de kans op voortijdige uitval en zorgen ervoor dat clie¨nten actiever deelnemen tijdens de behandeling (Ramos en anderen, 2006; Stams en anderen, 2005; Van Yperen en anderen, 2003). Verder is het noodzakelijk dat hulpverleners op een heldere manier en in alledaagse bewoordingen relevante informatie met ouders en kinderen kunnen bespreken (Hamilton, 2004). Samen kunnen ze de oplossingen die het gezin en de hulpverlener aandragen, bezien tegen het licht van de kennis over wat werkt. Het versterkt de samenwerking als hulpverleners expliciet de keuzes over de mogelijke behandeling aan ouders en kinderen voorleggen. Gezamenlijk beslissen motiveert gezinnen en vergroot de kans dat er hulp wordt ingezet die effect heeft.
Dit artikel is, net als de andere artikelen in dit nummer, gratis te downloaden via www.jeugdenco.nl > Kennis > Jaargang 2011 > No 2/2011.
JeugdenCo |
38 Verder lezen Asscher, J.J. & Paulussen-Hoogeboom, M.C. (2005). De invloed van protectieve en risicofactoren op de ontwikkeling en opvoeding van jonge kinderen. Kind en Adolescent, jaargang 26, nummer 1, pagina 56-69. Baecke, J.A.H. e.a. (2009). Evaluatieonderzoek Wet op de Jeugdzorg. Eindrapport. Leusden, BMC. Bartelink, C., Berge, I. ten & Yperen, T.A. van (2010). Beslissen over effectieve hulp. Wat werkt in indicatiestelling. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Te downloaden via www.nji.nl/ publicaties > Effectiviteit en professionalisering. Bartelink, C. (2010). Oplossingsgerichte therapie. Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Te downloaden via www.nji.nl/watwerkt > oplossingsgerichte therapie. Bartelink, C. (2009). Motiverende gespreksvoering stimuleert verandering. Jeugd en Co Kennis, jaargang 3, nummer 4, pagina, 29-38. Te downloaden via www.jeugdenco.nl > Kennis > Jaargang 2009 > Nr. 4/2009. Berben, E. e.a. (1997). Grensvlakproblematiek in de jeugdzorg. Rotterdam/Amsterdam, Erasmus Universiteit/Universiteit van Amsterdam. Department of Health (2000). Framework for the Assessment of Children in Need and their Families. London, The Stationary Office. Te downloaden via www.dh.gov.uk.
BSL - JEC - 0000_JEC
038
Ouders en kinderen betrekken bij beslissingen over hulp Foolen, N., Kalsbeek, A. & Boendermaker, L. (2011). Wat werkt bij jeugdigen met ADHD? Utrecht, Nederlands Jeugdinstituut. Te downloaden via www.nji.nl/watwerkt > ADHD. Hamilton, J.D. (2004). Evidence-Based Thinking and the Alliance With Parents. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, jaargang 43, nummer 1, pagina 105108. Kam, S. & Midgley, N. (2006). Exploring ‘Clinical Judgement’. How Do Child and Adolescent Mental Health Professionals Decide Whether a Young Person Needs Individual Psychotherapy? Clinical Child Psychology and Psychiatry, jaargang 11, nummer 1, pagina 2744. Laan, A.M. van der & Blom, M. (2006). Jeugddelinquentie. Risico’s en bescherming. Bevindingen uit de WODC Monitor Zelfgerapporteerde Jeugdcriminaliteit 2005. Den Haag, WODC. Poston, J M., & Hanson, W.E. (2010). Meta-analysis of Psychological Assessment as a Therapeutic Intervention. Psychological Assessment, jaargang 22, nummer 2, pagina 203212. Ramos, C. e.a. (2006). Het meten van clie¨nttevredenheid in de jeugdzorg. Kind en Adolescent, jaargang 27, nummer 3, pagina 157-168. Stams, G.J.J.M., Buist, K.L., Dekovic, M. & Kroon, I.F.I. de (2005). Ouderparticipatie,
come. A Meta-analysis. Journal of Clinical Psychology, jaargang 65, nummer 4368-381. Yperen, T.A. van, Booy, Y., & Veldt, M. van der (2003). Vraaggerichte hulp, motivatie en effectiviteit jeugdzorg. Utrecht, NIZW Jeugd.
Cora Bartelink (
[email protected]) is medewerker van het Kenniscentrum van het Nederlands Jeugdinstituut.
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
Swift, J.K., & Callahan, J.L. (2009). The Impact of Client Treatment Preferences on Out-
39 JeugdenCo |
schrift voor Orthopedagogiek, jaargang 44, nummer 2, pagina 51-59.
02 | 2011
therapeutische alliantie en gedragsproblemen van het kind in dagbehandeling. Tijd-
039