Ouderparticipatie binnen LSG-Rentray JOOZT Betere zorg begint bij jezelf!
Naam: Studentnummer: Opdrachtgever: Organisatie: Opleiding: Coach: Datum: Plaats:
Bianca ten Bruggencate 1556349 Dhr. Knetsch LSG-Rentray JOOZT Hogeschool Utrecht, Pedagogiek Voltijd Lisette Blokland 26 mei 2011 Utrecht
Voorwoord Dit product is geschreven ter afronding van mijn opleiding Pedagogiek voltijd aan de Hogeschool te Utrecht. In dit afstudeerproject wordt gezocht naar een geschikte vorm waarin ouders kunnen participeren binnen LSG-Rentray JOOZT. Doormiddel van dit product hoop ik handvatten aan te bieden voor kwaliteitsverbetering betreft ouderparticipatie. Mijn dank gaat in het bijzonder uit naar Sandra van de Kraak die ondanks haar afwezigheid in verband met ziekte er toch voor mij was. Bedankt voor je advies, je inzichten en vooral je steun. Ik dank Anne Spruyt van JIJ-Utrecht voor haar deskundige adviezen en vooral voor haar vertrouwen in mijn onderzoek. Ook dhr. Knetsch wil ik bedanken voor de kans dat ik dit onderzoek heb mogen doen, en voor het vertrouwen. Dhr. van Ommen, bedankt voor uw scherpe blik op mijn product en uw goed onderbouwde adviezen. Uiteraard bedank ik ook alle medewerkers die ik heb mogen interviewen en alle ouders die aan dit onderzoek hebben meegewerkt. Grote bewondering heb ik voor de openheid die werd getoond tijdens de interviews. Zonder jullie was dit product niet tot stand gekomen. Bedankt voor alle steun, inzet en medewerking.
Pagina | 2
Samenvatting In opdracht van dhr Knetsch van LSG-Rentray JOOZT locatie Maarsbergen, Valkenheide is een verkennend kwalitatief onderzoek gedaan. In dit onderzoek is gezocht naar antwoord op de vraag: Wat heeft LSG-Rentray JOOZT nodig om vanaf 26 mei 2011 een vorm op te kunnen zetten, waarin ouders binnen de organisatie kunnen participeren? Hiervoor is een aantal deelvragen geformuleerd en dit is doormiddel van enquêtes, interviews en literatuur beantwoord. Voor de cliënten van LSG Rentray JOOZT Locatie Valkenheide is het belangrijk dat zij hun stem kunnen laten horen. Op dit moment maken de cliënten onvoldoende gebruik van hun rechten. De meeste ouders en medewerkers weten niet dat ouders inspraak kunnen hebben op het beleid. Ook weten zij niet af van het bestaan van een cliëntenraad. Hieruit blijkt dat er vanuit de organisatie niet duidelijk gecommuniceerd is naar ouders en personeel betreft ouderparticipatie. Er zijn drie speerpunten uit het onderzoek naar voren gekomen waaraan gewerkt moet worden om ouders te laten participeren; 1. er moet naar zowel ouders als medewerkers inzichtelijk worden gemaakt dat ouders inspraak kunnen hebben in de hulpverlening en organisatie; 2. lotgenotenavonden opzetten; 3. peilen welke ouders inspraak zouden willen hebben op het beleid. Deze drie speerpunten hebben vooral te maken met de behoeftes en verlangens van medewerkers en ouder(s)/verzorger(s). Dit alles moet worden begeleidt door een medewerker, zodat de bijeenkomsten worden gestructureerd en dat bij het bespreken van beleidstukken er iemand is die de bijeenkomst aanstuurt en die zorgt dat de stukken er op tijd zijn. Deze medewerker moet op de hoogte zijn van de actuele zaken binnen de instelling. Uit de best practice is naar voren gekomen dat in de Lindenhout de participatie wordt aangestuurd door een manager. Dit zou ook voor LSG-Rentray JOOZT een oplossing zijn. Deze manager kan de participatie naast zijn reguliere werkzaamheden doen. Anders zou er een medewerker voor moeten worden aangenomen. Een pedagogisch medewerker die ook op de groep staat kent de ouders, hierdoor kunnen ouders zich geremd voelen in het geven van hun mening. Hierom moet de werknemer die de participatie gaat leiden een ‘neutrale’ functie hebben.
Pagina | 3
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 2 Samenvatting........................................................................................................................................... 3 1.Inleiding ................................................................................................................................................ 6 1.1.Aanleiding...................................................................................................................................... 6 1.2 Organisatiebeschrijving ................................................................................................................. 7 1.3 Doelstelling.................................................................................................................................... 8 1.4 Vraagstelling en deelvragen .......................................................................................................... 8 1.6 afbakening onderzoek ................................................................................................................... 8 1.7 Maatschappelijk belang................................................................................................................. 8 1.8 Betrouwbaarheid en validiteit....................................................................................................... 9 2.Theoretisch kader............................................................................................................................... 10 2.1 (Cliënten) Participatie.................................................................................................................. 10 2.2 De Wet op de Jeugdzorg ............................................................................................................. 12 2.3 Ouderparticipatie ........................................................................................................................ 13 2.4 Samenwerken met ouders .......................................................................................................... 15 2.5 Cliëntenraad ................................................................................................................................ 16 2.6 Diversiteit en cultuur................................................................................................................... 17 Analysekader Diversiteit................................................................................................................ 19 Toelichting op het analysekader ................................................................................................... 20 3.Methode............................................................................................................................................. 21 3.1 Onderzoeksgroep ........................................................................................................................ 21 3.2 dataverzamelingsmethode(n) ..................................................................................................... 21 3.4 Analysemethoden ....................................................................................................................... 22 3.5 Verloop veldwerk ........................................................................................................................ 23 4.Resultaten .......................................................................................................................................... 24 4.1 Enquêtes ouders/verzorgers ....................................................................................................... 24 4.1.1 Inspraak ................................................................................................................................ 24 4.1.2 Vormgeving participatie ....................................................................................................... 25 4.1.3 Behoeftes en verlangens ...................................................................................................... 28 4.2 Interviews medewerkers............................................................................................................. 30 4.2.1 Inspraak ................................................................................................................................ 30 4.2.2 Vormgeving participatie ....................................................................................................... 31 Pagina | 4
4.2.3 Behoeftes en verlangens ...................................................................................................... 32 4.3 Best practice ................................................................................................................................ 33 5.1 Koppeling van de resultaten aan de vraagstelling ...................................................................... 34 5.2 Discussie ...................................................................................................................................... 36 6.Aanbevelingen.................................................................................................................................... 37 8. Bijlage(n)............................................................................................................................................ 40 8.1 Inleidende brief clustermanagers ............................................................................................... 40 8.2 Inleidende brief medewerkers .................................................................................................... 41 8.3 Inleidende brief ouder(s)/verzorger(s)........................................................................................ 42 8.4 Enquête ouder(s)/verzorger(s).................................................................................................... 43 8.5 Interview medewerkers .............................................................................................................. 46 8.6 Ecologische visie .......................................................................................................................... 47
Pagina | 5
1.Inleiding LSG-Rentray JOOZT kwam met de vraag: wat is er nodig om ouders te laten participeren binnen de locatie Valkenheide te Maarsbergen? Op deze vraag wordt in dit onderzoek dieper ingegaan door middel van een vraag- doelstelling en enkele deelvragen. In het eerste deel van dit voorstel wordt de aanleiding van het onderzoek beschreven. Wie of wat is LSG-Rentray JOOZT en waarom wordt dit onderzoek gedaan? Dan wordt er dieper ingegaan op de probleem-vraagstelling en doelstelling. Wat is het uiteindelijke doel van dit onderzoek en welke vragen waren nodig om naar dit doel toe te werken? In de theoretische inleiding die hierna volgt staat de literatuur die verdieping geeft tot het onderzoek. Ook staat er een stuk beschreven wat betrekking heeft op de afbakening van dit onderzoek. Het tweede gedeelte is meer toegespitst op de methode(s) die worden gebruikt. In het laatste zijn de resultaten uiteengezet en wordt hieraan een conclusie verbonden. Uiteindelijk wordt er afgesloten met aanbevelingen voor LSG-Rentray JOOZT. N.B. In dit onderzoeksverslag kan cliënt worden gelezen als ouder(s)/verzorger(s). Er wordt in dit onderzoeksverslag gesproken van ouder(s) en verzorger(s), dit kan als equivalentie worden beschouwd.
1.1.Aanleiding Elke jeugdzorginstelling moet volgens de nieuwe wet op de Jeugdzorg een cliëntenraad hebben. Een cliëntenraad bestaat uit een aantal cliënten (jongeren, ouders of verzorgers). Zij laten, namens alle cliënten, hun stem horen. Over verschillende onderwerpen geven zij gevraagd en ongevraagd hun mening aan de instelling. Het doel is dat samen met de instelling gewerkt wordt aan een (nog) betere kwaliteit van de hulp(JIJ Utrecht, 2011). De Wet op de Jeugdzorg moet leiden tot meer cliëntgericht werken in de Jeugdzorg. De werkelijke behoefte van jongeren en hun ouders moet meer centraal komen te staan. Minder bureaucratie en betere prestaties waarin de cliënt centraal staat. De Wet op de Jeugdzorg beoogt twee doelen te bereiken: 1) betere zorg voor jeugdigen en hun ouders en 2) het versterken van hun positie (JIJ Utrecht, 2011). De cliënt moet meer centraal komen te staan door de organisatie minder bureaucratisch en meer helder te laten verlopen. De nieuwe wet op de Jeugdzorg heeft de inspraak van cliënten in het beleid van de instelling vergroot door de verplichting aan zorginstellingen en Bureau Jeugdzorg een cliëntenraad of cliëntstem vertegenwoordiging in het leven te roepen. De cliëntenraad bewaakt het algemene cliëntenbelang binnen de instelling. Ze kunnen (ongevraagd) advies geven over de gang van zaken bij zorgaanbieders of Bureau Jeugdzorg(JIJ Utrecht, 2011). Om de kwaliteit van de zorg te verbeteren is het van belang dat ouders binnen LSG-Rentray JOOZT participeren. Vandaar dan ook de onderzoeksvraag: Wat heeft LSG-Rentray JOOZT nodig om vanaf 26 mei 2011 een geschikte vorm op te kunnen zetten, waarin ouders kunnen participeren?
Pagina | 6
1.2 Organisatiebeschrijving In dit hoofdstuk wordt de organisatie waar dit onderzoek voor is gedaan beknopt beschreven. Daarnaast wordt de organisatie JIJ-Utrecht beschreven, deze organisatie geeft advies met betrekking tot participatie aan LSG-Rentray JOOZT. Ook heeft JIJ Utrecht tijdens het onderzoek geadviseerd en begeleid. LSG-Rentray JOOZT locatie Valkenheide LSG-Rentray is een van de grootste jeugdzorgaanbieders in Nederland met een systeemgericht en multi-secretoraal behandelaanbod voor jongeren met ernstige gedragsproblematiek. LSG-Rentray helpt jaarlijks zon 3000 jongeren. In 2009 heeft JOOZT 762 ‘unieke’ cliënten geholpen waarvan 435 op locatie de Glind en 327 op locatie Maarsbergen. LSG-Rentray heeft expertise op het gebied van de provinciale Jeugdzorg, Justitiële jeugdzorg, Jeugdzorgplus, speciaal onderwijs, Jeugd-GGZ, Jeugd LVG en arbeidstoeleiding(Jaarplan, 2011). Missie LSG-Rentray JOOZT biedt jeugdzorg aan jongeren, ouders en hun omgeving bij (zeer) ernstige opvoed- en gedragsproblemen met als doel deze problemen zodanig te verminderen dat zij hun eigen toekomst in de samenleving vorm kunnen geven (LSG-Rentray, 2011). Visie 1.Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, de band tussen ouders en hun kinderen is onlosmakelijk. 2. Een kind heeft het recht om te wonen op een plek waar het veilig is en zich veilig en thuis voelt. Dat is bij voorkeur in een gezin of in een verband dat daar het meest op lijkt. JIJ Utrecht JIJ Utrecht geeft gevraagd en ongevraagd advies aan alle organisaties betrokken bij de jeugdzorg. En heeft de ambitie het jeugdzorgaanbod beter te laten aansluiten op de vraag naar zorg. JIJ Utrecht geeft de betrokken organisaties bij de Jeugdzorg en natuurlijk de cliënten terugkoppeling van haar constateringen, conclusies en aanbevelingen (JIJ Utrecht, 2011). Vragen die het platform beantwoord wil hebben zijn: Wat vindt de cliënt hiervan? Welke signalen hoor ik vanuit de cliënt en wat wordt daarmee gedaan? Wordt de cliënt voldoende goed geholpen? Werken de diverse organisaties voldoende samen om de cliënt goed te kunnen helpen?(JIJ Utrecht, 2011)
Pagina | 7
1.3 Doelstelling Doormiddel van dit onderzoek krijgt LSG-Rentray JOOZT handvatten waarmee zij een vorm op kunnen zetten, waarin ouders kunnen participeren.
1.4 Vraagstelling en deelvragen Wat heeft LSG-Rentray JOOZT nodig om vanaf 26 mei 2011 een vorm op te kunnen zetten, waarin ouders binnen de organisatie kunnen participeren? • • • • •
Wat maakt dat de huidige cliëntenraad niet succesvol is? Wat is/zijn de behoefte(s) en verlangen(s) van de ouders betreft ouderparticipatie? Wat is/zijn de behoefte(s) en verlangen(s) vanuit de werknemers (hulpverleners en management) van LSG Rentray JOOZT betreft ouderparticipatie? Wat wil de organisatie met ouderparticipatie bereiken? Welke rol heeft diversiteit onder ouders binnen ouderparticipatie?
1.6 afbakening onderzoek In dit onderzoek wordt ouderparticipatie gezien als betrokkenheid van ouders binnen de instelling. Dit kan zijn op de groep, maar ook op organisatorisch niveau. Er worden in dit onderzoeksrapport handvatten aangedragen om een vorm voor ouderparticipatie op te zetten binnen LSG-Rentray JOOZT. Voorbeelden van deze vormgeving kunnen zijn; sociaal media (Internet), een nieuwsbrief, telefonisch, internet of in gespreksvorm. Diversiteit is een ruim begrip wat in dit onderzoek ook gelezen kan worden als cultuur (verschillen). Diversiteit wordt in dit onderzoek aangehaald, omdat cultuurverschillen invloed kunnen hebben op de gedragingen van ouders. Er is bewust gekozen om diversiteit alleen in het theoretisch kader te behandelen, omdat dit onderwerp niet de hoofdmoot van dit onderzoek is. Het is de bedoeling dat de ouders meer inspraak krijgen op het reilen en zeilen binnen de organisatie. Zoals eerder beschreven in het hoofdstuk theoretische onderbouwing, kunnen ouders door middel van participatie meedenken over onder andere: het veranderen van eventueel beleid of actuele zaken die op de groep/binnen de organisatie spelen. De vorm voor ouderparticipatie dient aan te sluiten op de behoeftes en verlangens van alle betrokken partijen. Het is van belang dat hierbij rekening wordt gehouden met de vastgestelde mogelijkheden die binnen de organisatie en binnen het bereik van ouders zijn. Er is geen intentie geweest om door middel van dit onderzoek af te wijken van de wettelijke vastgestelde regels. Er wordt geluisterd naar alle betrokken partijen, maar in alle gevallen wordt er gehandeld naar de wettelijke uitgangspunten.
1.7 Maatschappelijk belang De provincie heeft een aantal wettelijke taken om de positie van cliënten in de Jeugdzorg te versterken. Dit doet de provincie door verdere versterking van cliënten- en kwaliteitsbeleid bij Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders en door het kwalitatief verbeteren van de medezeggenschap en de inzet van de vertrouwenspersoon. (JIJ Utrecht, 2011) In opdracht van de provincie Utrecht is er sinds 2005 door Ami Consultancy gewerkt aan het opbouwen van een provinciaal cliëntenplatform (JIJ Utrecht) en de ondersteuning van cliëntenraden bij BJU en de zorginstellingen. De cliënt heeft een belangrijke stem in de vorming van het beleid rondom de jeugdzorg en in de daadwerkelijke uitvoering ervan. De provincie ziet participatie van de cliënt, direct of indirect, dan ook als wezenlijk onderdeel van alles wat zij doet op het gebied van Jeugdzorg. De komende periode wil de provincie Utrecht cliëntenparticipatie verder versterken. (JIJ Utrecht, 2011) Of een organisatie nu kiest voor afspiegeling of kwaliteit als belangrijkste reden noemt voor het Pagina | 8
streven naar diversiteit, veel oudercommissies vinden het al lastig om nieuwe leden te werven, laat staan nieuwe leden die tot een andere bevolkingsgroep horen dan hun eigen groep. En het is inderdaad niet eenvoudig om een divers team samen te stellen en dat divers te houden. Dat ervaren managers bij de overheid en in het bedrijfsleven bijvoorbeeld ook. (Egberts, 2007) De Inspectie jeugdzorg is van oordeel dat de formele medezeggenschap bij Valkenheide matig is. De cliëntenraad van Valkenheide functioneert onvoldoende, waardoor cliënten onvoldoende gebruik kunnen maken van hun rechten. Wel beschikt Valkenheide over een enthousiaste en goed functionerende jongerenraad, maar hiermee voldoet Valkenheide niet volledig aan de eisen die de Wet op de jeugdzorg aan medezeggenschap stelt. (inspectie jeugdzorg, 2009). Voor de cliënten van LSG Rentray JOOZT Locatie valkenheide is het belangrijk dat zij hun stem kunnen laten horen. Op dit moment maken de cliënten onvoldoende gebruik van hun rechten. Door middel van de aanbevelingen die uit dit onderzoek naar voren zullen komen, kan er participatie plaats gaan vinden onder ouders. Uiteindelijk zal dit als gevolg hebben dat de inspectie jeugdzorg de organisatie betreft medezeggenschap met een voldoende zal beoordelen. Hoe de participatie vorm zou kunnen krijgen wordt uitgebreid behandeld in het hoofdstuk aanbevelingen.
1.8 Betrouwbaarheid en validiteit Om dit onderzoek betrouwbaar te maken is er gebruik gemaakt van triangulatie waarmee de hoofdvraag en deelvragen zijn beantwoord. Er is doormiddel van verschillende thema’s die in relatie staan tot ouderparticipatie verdieping gezocht in de literatuur. Daarnaast zijn er interviews en enquêtes afgenomen. Door het gebruiken van meerdere dataverzamelingsmethodes zijn er meerdere uitkomsten naar voren gekomen. In de analyse zijn deze uitkomsten beschreven en in de conclusie en aanbevelingen zijn deze uitkomsten naast elkaar gelegd om ze zo te vergelijken. Er is een best practice aan dit onderzoek toegevoegd, hieruit kan de visie van een andere instelling worden afgelezen. Doordat er verschillende visies naast elkaar worden gehouden en in dit onderzoek zijn verwerkt is de betrouwbaarheid gewaarborgd. Ook de validiteit is in dit onderzoek gewaarborgd. De enquêtes en interviews zijn volledig anoniem, hierdoor was voor de respondenten lager om hun mening te geven. Dit onderzoek is een juiste weerspiegeling van de realiteit. De respondenten zijn aselect getrokken, waardoor er dus allerlei ‘typen’ ouders en medewerkers zijn bevraagd. De onderzoeksresultaten berusten niet op toeval en dit onderzoek kan in zijn geheel worden nagebootst.
Pagina | 9
2.Theoretisch kader De literatuur die in dit kader behandeld wordt is gebruikt ter verbreding en verdieping. Er worden in dit hoofdstuk zes thema’s besproken; (cliënten)participatie; de Wet op de Jeugdzorg; ouderparticipatie; samenwerken met ouders, cliëntenraad en diversiteit en cultuur.
2.1 (Cliënten) Participatie Het thema (cliënten) participatie moet eerst in zijn algemeenheid worden belicht. Want wat is participatie? En in welke groepen wordt de participatie ingedeeld? Voor de organisatie is het belangrijk om te kijken tot welk niveau zij ouders willen en kunnen laten participeren, voordat de participatie echt van start kan gaan. Cliëntenparticipatie, zoals die tegenwoordig wordt nagestreefd, is een manier om competenties te herverdelen en om cliënten in een positie te brengen dat zij meer kunnen, mogen en willen. (Haaster, 2001) Cliëntenparticipatie in de hulpverlening betekent dat cliënten deelnemen aan de dagelijkse praktijk van steunsystemen die voor hen belangrijk zijn. Ze bepalen mede de inhoud en de vorm van deze systemen door er op alle niveaus aan mee te doen en invloed op uit te oefenen (Haaster, 2001). In de werkwijzen van de hulp en dienstverlening is cliëntenparticipatie verankerd. Methodieken in de hulpverlening gaan steeds meer uit van cliëntenparticipatie (Haaster, 2001). Om ouders te kunnen laten participeren is het van belang om eerst te kijken op welk niveau er nu wordt geparticipeerd. Daarnaast moet er duidelijk zijn tot welke niveau ouders moeten gaan participeren. Deze niveaubepalingen kunnen worden gedaan door middel van de participatieladder. De grondlegger van deze theorie is Arnstein. (Haaster, 2001) Hij heeft de theorie in 1969 bedacht, maar diverse auteurs hebben de theorie aangepast, gewijzigd en/of uitgebreid. Er zijn dan ook diverse varianten van de participatieladder te vinden (Wilcox, 1998). De participatieladder kan voor de organisatie een hulpmiddel zijn om in inzichtelijk te maken op welk niveau er nu geparticipeerd wordt en tot welk niveau de organisatie wil dat de ouders gaan participeren. In figuur 1 is het model te zien zoals deze door Arnstein is beschreven. Hierin stond de volgende vraag centraal: “Is er al dan niet een machtsherverdeling waarbij diegenen die de macht in handen hebben, een deel ervan afstaan aan de zogenaamde have-nots (dit is de massa zonder macht)?” (wilcox, 1998).
Pagina | 10
Figuur 1 (wilcox, 1998) De treden van de ladder worden in drie groepen onderverdeeld. Groep 1: Non Participation trede 1 en 2, groep 2: Degrees of Tokenism trede 3, 4 en 5 en groep 3: Degrees of Citizen Power trede 6, 7 en 8 (Wilcox, 1998). De onderste twee treden slaan op wat Arnstein noemt “non-participatie”. Ze geven de machthebbers de mogelijkheid participanten te heropvoeden eerder dan hen werkelijk te laten participeren bij de opstelling van een plan (wilcox, 1998). De treden drie en vier vallen onder de noemer tokenisme, wat de “machtelozen” de mogelijkheid biedt te horen en gehoord te worden. Er blijft hier echter een gebrek aan daadkracht, waardoor de meeste wensen dode letter blijven (wilcox, 1998). Op de vijfde trede komt daarbij dat men advies mag verlenen, maar dat de uiteindelijke beslissingsmacht toch nog bij de machthebbers ligt (wilcox, 1998). Vanaf trede zes krijgen burgers de mogelijkheid zich in een onderhandelingspositie met de machthebbers te plaatsen. Wanneer we nog een stap hoger gaan naar de niveaus zeven en acht krijgen burgers het merendeel van de beslissing hebbende zetels, of zelfs de volledige soevereiniteit, toegewezen (wilcox, 1998). Kritiek op de participatieladder In de realiteit zijn participatievormen vaak complex en zijn ze op meerdere treden van het model te situeren. Een strakke opdeling van participatievormen is dus dikwijls artificieel. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat in realiteit noch de have-nots, noch de machthebbers een monolitisch blok vormen hoewel diverse groepen elkaar wel als dusdanig percipiëren (wilcox, 1998).
Pagina | 11
2.2 De Wet op de Jeugdzorg Rechten van cliënten krijgen in Nederland steeds meer aandacht. Bestuurders, maar ook de Inspectiejeugdzorg hebben oog voor de belangen van cliënten, jongeren en hun opvoeders, in de Jeugdzorg. In de Wet op de jeugdzorg is eveneens aandacht voor de versterking van de positie van cliënten (inspectie jeugdzorg, 2009) Het wettelijk kader is de aanleiding voor dit onderzoek. De wet op de Jeugdzorg verplicht het namelijk voor de organisatie om ouders te laten participeren. Onderstaand wordt dieper ingegaan op het wettelijke kader. Achtergronden van de wet De Wet op de jeugdzorg is een belangrijke stap naar een meer cliëntgerichte, samenhangende Jeugdzorg. De bouwstenen voor de nieuwe wet dateren uit 1994, toen het kabinetsstandpunt 'Regie in de jeugdzorg' verscheen. Het kabinet besliste toen dat er in iedere provincie één toegang tot alle voorzieningen voor jeugdzorg moest komen: het bureau jeugdzorg. Ouders en jeugdigen kunnen dan op één plaats terecht bij ernstige problemen met opvoeden en opgroeien (Rijksoverheid, de). Tussen 1994 en 1998 is door het hele land een begin gemaakt met het oprichten van de bureaus jeugdzorg. De regering besloot deze en andere ontwikkelingen in 1998 te verankeren in een wet. De Wet op de jeugdhulpverlening zou daarmee verdwijnen. In nauw overleg met belanghebbenden is een beleidskader opgesteld voor de nieuwe wet, de Wet op de jeugdzorg - en in 2001 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel op 20 april 2004 aanvaard. Op 1 januari 2005 is de nieuwe wet in werking getreden (Rijksoverheid, de). Uitgangspunten De Wet op de jeugdzorg heeft twee doelen: betere zorg voor jeugdigen en hun ouders, de cliënten van de jeugdzorg en het versterken van hun positie. De cliënt staat centraal in een meer transparant, eenvoudiger georganiseerd stelsel voor de jeugdzorg. Dit uitgangspunt ligt vast in vijf beleidsdoelstellingen. Die zijn: De vraag van de cliënt centraal; Recht op jeugdzorg; Eén centrale, herkenbare toegang tot de jeugdzorg; Integratie van Advies- en meldpunten kindermishandeling, de (gezins)voogdij en de jeugdreclassering in het bureau jeugdzorg (Rijksoverheid, de). Voor dit onderzoek is vooral de beleidsdoelstelling: de vraag van de cliënt centraal. Omdat dit punt van belang is volgt nu een verduidelijking: 1 De vraag van de cliënt centraal De jeugdzorg ging voorheen uit van wat zelfstandige instellingen en voorzieningen aanbieden. De Wet op de jeugdzorg heeft een ander vertrekpunt: de vraag van de cliënt staat centraal. Daardoor krijgt de jeugdige eerder de zorg die past bij zijn behoefte (Rijksoverheid, de). De positie van de cliënt De cliënt krijgt een sterkere positie door de invoering van het recht op jeugdzorg. Wanneer het bureau jeugdzorg bepaalt dat de cliënt jeugdzorg nodig heeft, dan legt zij dit vast in een indicatiebesluit. Dit indicatiebesluit geeft een aanspraak (recht) op zorg (Rijksoverheid, de). De bureaus jeugdzorg moeten – net als de zorgaanbieders – een onafhankelijke vertrouwenspersoon hebben. Deze staat een cliënt met advies en bijstand bij. Ook moeten het bureau jeugdzorg en de zorgaanbieder een klachtenregeling met een klachtencommissie hebben.. Verder krijgen cliënten meer te vertellen over het beleid van de jeugdzorg. De Wet op de jeugdzorg regelt dat zowel provincies als het Rijk hun beleid met cliëntenorganisaties moeten afstemmen. De bureaus jeugdzorg en de zorgaanbieders dienen een cliëntenraad te hebben. Eén per instelling is voldoende, een zorgaanbieder hoeft niet voor elk afzonderlijk onderdeel van zijn instelling een aparte cliëntenraad te Pagina | 12
hebben. De cliëntenraden bewaken het algemene cliëntenbelang. Ze kunnen advies geven over de gang van zaken bij zorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg (Rijksoverheid, de).
2.3 Ouderparticipatie In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk is participatie in algemene zin beschreven. Echter dit onderzoek heeft betrekking op ouderparticipatie. In deze paragraaf wordt dan ook specifiek ouderparticipatie beschreven. In de afgelopen twee á drie decennia is het besef gegroeid dat het van groot belang is bij hulpverlening aan jeugdigen rekening te houden met hun (gezins)context. Zo kwam er een verschuiving op gang in de (residentiële) Jeugdzorg van een kindgerichte naar een gezinsgerichte benadering van hulp. Een aantal factoren heeft aan deze verschuiving bijgedragen. Zo zijn er inhoudelijke argumenten om de residentiële hulp meer gezinsgericht te maken. Deze argumenten zijn onder andere gebaseerd op theoretische modellen(zoals het ecologisch model, het transactionele model, het meervoudig risicomodel en de systeemtheorie), die het verband tussen het functioneren van het gezin benadrukken. Tegelijkertijd is er uit onderzoek gebleken dat het betrekken van het gezin bij de residentiële hulpverleningen voor positievere uitkomsten kan zorgen. (Geurts, 2010) De hulpverlening staat vaak ter discussie. En niet altijd in positieve zin. Er is weliswaar net een nieuwe Wet op de jeugdzorg aangenomen, maar weinig mensen geloven dat daardoor de hulpverlening beter zal worden. Toch staat in die wet wat jongeren en hun ouders graag willen. Alle organisaties die betrokken zijn bij de Jeugdzorg moeten beter gaan samenwerken. Er moet vraag gestuurd gewerkt worden, want de cliënt staat vanaf nu centraal. Dat betekend dat de hulpverleners beter moeten gaan luisteren naar de jongeren en hun ouders. En dat de hulpverlening als het maar enigszins mogelijk is niet moet worden opgelegd, maar in samenspraak met de cliënt tot stand moet komen (Beek van, 2006). Dat is ook logisch, want hulp zal beter geaccepteerd worden en aanslaan als de jongere en de ouders daarvoor gemotiveerd zijn. Vraagsturing komt niet zo maar van de grond, dat vraagt echt om een andere relatie tussen de cliënt en de hulpverlening, dat vraagt om goede informatie en om goed vertrouwen. Cliëntenparticipatie, maar bovenal de individuele cliënt betrekken bij het primaire proces, het zijn de voorwaarden om van de nieuwe Wet op de Jeugdzorg een succes te maken. (Beek van, 2006) Vraaggericht werken, dreigt iets te worden, waarin iedereen zijn eigen behoeftes, bedoelingen en ideeën kwijt kan. Wat opvalt, is dat de definiëring van het begrip vraaggericht werken ondertussen nog steeds door de professionals wordt ingevuld. Door mensen van de aanbodzijde en niet door de mensen van de vraagzijde: de cliënt! Een belangrijk begin is om proberen te begrijpen wat ouders willen, wat vinden zij belangrijk, wat is hun vraag? Van Beek heeft hier onderzoek naar gedaan en hieruit kwamen de volgende punten naar voren (Beek van, 2006): Dat de organisatie goed te bereiken is Ouders vinden het belangrijk dat een instelling telefonisch en fysiek goed te bereiken is. Een telefonische bereikbaarheid in de avonduren zou voor werkende ouders een uitkomst zijn. Zij vinden het vervelend om vanaf hun werk te moeten bellen (Beek van, 2006). Dat ze ouders laten meebeslissen over wat de instelling voor ouders en kinderen doet (beleid) De ouders die ervaring hebben met medezeggenschap, refereren vooral aan hoe het er op scholen aan toe gaat. Zij vinden het belangrijk dat ouders mee kunnen beslissen over wat er daar gebeurd. Een organisatie die hulp geeft zou ook de mening van ouders moeten horen. Het feit dat er een vorm Pagina | 13
van inspraak is, wordt door de ouders gezien als een teken dat de organisatie de ouders serieus neemt (Beek van, 2006). Dat de organisatie mij in contact brengt met ouders die hetzelfde meemaken of hebben meegemaakt. Ouderdeskundigheid zou in het aanbod van de instelling moeten zitten. Ouders kunnen elkaar onderling steunen en informatie doorgeven. Ouders die deelgenomen hebben aan oudergroepen of andere vormen van lotgenotencontact zijn daar lovend over. Zij vinden dat iedereen de mogelijkheid zou moeten krijgen. Een instelling voor hulp zou ouders bij elkaar kunnen brengen, bijvoorbeeld om ervaringen uit te wisselen. (Beek van, 2006)
Pagina | 14
2.4 Samenwerken met ouders De samenwerking met ouders is heel belangrijk binnen de jeugdzorg. Als de samenwerking goed gaat en de ouders voelen zich begrepen is de drempel lager om te participeren. Door contact met anderen (in dit geval ouders) vergroot je de mogelijkheden, effectiviteit en efficiëntie (Vries-Geervliet de, 2004). Een open relatie met ouders is voor iedereen goed, vooral voor het kind. Een dergelijke relatie, waarin optimaal zaken worden uitgewisseld, ontstaat echter niet vanzelf. Daarin moet je investeren (Langedijk, 2010). In het boek ‘ouders op hun plek’ worden twee visies naast elkaar gelegd, dit wordt onderbouwd met citaten uit een verschenen rapport van Chaim van Unen. Allereerst wordt er gesproken over de technisch-rationele visie. Dit is een benadering waarbij professioneel handelen voornamelijk gebaseerd is op methoden en technieken. De professional is de expert die zich beroept op wetenschappelijk getoetste inzichten. Volgens van Unen is typerend voor de technisch-rationele opvatting van professionaliteit, de beeldspraak van de broodrooster: ‘Bij de hantering van het broodroostermodel gaat de hulpverlener te werk alsof de cliënt ‘een te roosteren boterham is’. De hulpverlener hanteert het apparaat en legt de cliënt erin’. Na de gestelde diagnose worden doelen opgesteld, waarna de hulpverlener de behandeling start door de rooster op de juiste manier te bedienen. Zo wordt de cliënt het object van de professional. Deze beheerst met zijn deskundigheidsmacht de verhouding, de cliënt is echter kwetsbaar en afhankelijk (Egberts, 2007). De tweede visie is de reflexief-relationele. Binnen deze benadering staat de relatie tussen de hulpverlener en cliënt centraal. Uitgangspunt is de dialoog. Het verhaal dat de cliënt te vertellen heeft, is belangrijk voor de hulpverlener. Pas door de cliënt te ontmoeten, kan de hulpverlener zijn werk doen. Zowel de hulpverlener als de cliënt zijn kwetsbaar. Zelfreflectie is daarom een belangrijke eigenschap van de professionals die vanuit een reflexief-relationele visie werken. Er wordt gedoseerde betrokkenheid nageleefd. Naast aandacht voor kwantitatief onderzoek wordt vooral het belang van kwalitatieve gegevens benadrukt. Het wie wordt belangrijker gevonden dan het wat. Elke cliënt is uniek en wordt als uniek mens benaderd. (Egberts, 2007) Een constructieve samenwerking wordt onmogelijk wanneer ouders niet serieus worden genomen, of wanneer er niet naar hen wordt geluisterd. Een aantal citaten hoe begeleiders over ouders denken: ‘Het zijn mensen die tegen vernieuwingen zijn, maar natuurlijk gaan die vernieuwingen wel door.’ ‘Het zijn mensen die piepen, maar die je niet serieus hoeft te nemen’ (Egberts, 2007) Mensen willen graag een keuze maken, of in elk geval het idee hebben dat ze dat doen. Cliënten de ervaring geven dat ze een keuze kunnen maken, kan helpen om het over dingen eens te worden. Door dat gevoel van keuze kan de cliënt een optie accepteren die anders moeilijk te aanvaarden zou zijn. (Berg Kim, 1994) Om met ouders te kunnen samenwerken, moet er een positieve werkrelatie zijn. Wat de hulpverlener moet doen in de aanloopfase om deze werkrelatie te bevorderen kun je de term aansluiten geven. De hulpverlener heeft als taak een positieve sfeer uit te dragen naar de cliënt. Ook is het heel belangrijk dat de hulpverlener de cliënt overtuigd van zijn/haar betrouwbaarheid. Want het vertrouwen zorgt voor een goede basis om veranderingen aan te gaan. (Berg Kim, 1994)
Pagina | 15
2.5 Cliëntenraad Als ouders binnen de organisatie gaan participeren moet er rekening worden gehouden met een aantal grondrechten. Aangezien een van de meest voorkomende vorm van cliënten participatie een cliëntenraad is wordt deze in deze paragraaf als uitgangspunt gebruikt om de grondrechten en regels te beschrijven. Deze rechten en regels zijn niet alleen van toepassing op een cliëntenraad, maar ook op andere vormen van participatie. Een cliëntenraad in een zorginstelling zorgt voor de belangen van patiënten en cliënten. De cliëntenraad heeft hiervoor 5 wettelijk vastgestelde rechten. De status van de cliëntenraad is geregeld in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) (Rijksoverheid, de). Grondrechten cliëntenraad Een cliëntenraad heeft de volgende grondrechten: recht op informatie; recht op overleg; recht om te adviseren; recht van enquête en bindende voordracht bestuurslid (Rijksoverheid, de). Cliëntenraad en recht op informatie De cliëntenraad heeft informatie nodig om mee te kunnen praten over het beleid van de instelling. De zorgaanbieder moet de cliëntenraad alle informatie geven die deze voor zijn taak nodig heeft (Rijksoverheid, de). Cliëntenraad en recht op overleg De cliëntenraad overlegt regelmatig met de directie over het beleid van de instelling. Hoe ze dat doen regelen de zorgaanbieder en de cliëntenraad in een samenwerkingsovereenkomst. Die overeenkomst vult de Wmcz aan (Rijksoverheid, de). Cliëntenraad en recht om te adviseren De cliëntenraad mag altijd een advies uitbrengen aan de directie van de instelling, gevraagd en ongevraagd. Dit is het adviesrecht. Over bepaalde in de wet vastgelegde onderwerpen moet de zorgaanbieder de cliëntenraad altijd raadplegen. Daarvoor gelden speciale bevoegdheden. Dat is het (verzwaard) adviesrecht. De wet geeft aan, wanneer deze rechten gelden en hoe ze moeten worden toegepast (Rijksoverheid, de). Cliëntenraad en recht van enquête Vindt de cliëntenraad dat er sprake is van wanbeleid, dan kan ze de Ondernemingskamer van het gerechtshof in Amsterdam vragen om dit nader te onderzoeken. Dit recht is opgenomen in artikel 6.2 van het Uitvoeringsbesluit Wet toelating zorginstellingen (WTZI). De Ondernemingskamer beslist of ze een onderzoek instelt (Rijksoverheid, de). Invloed op samenstelling bestuur De cliëntenraad kan invloed uitoefenen op de samenstelling van het bestuur of de Raad van Toezicht. De cliëntenraad mag tenminste 1 persoon voordragen ter benoeming als lid van de Raad van Toezicht. (Rijksoverheid, de)
Pagina | 16
2.6 Diversiteit en cultuur Diversiteit kun je definiëren als de verschillen in waarden, attitudes, cultuur, overtuigingen, etnische achtergrond, seksuele geaardheid, kennis, vaardigheden en levenservaring tussen de individuen binnen een groep (Egten van, 2010). In de deelvragen is ook de vraag opgenomen: Welke rol heeft diversiteit onder ouders binnen ouderparticipatie? In deze paragraaf wordt gezocht naar antwoorden op deze deelvraag. Oudercommissies in de kinderopvang blijken vaak geen goede afspiegeling van de ouders te zijn. Het zijn meestal de autochtone moeders die zich actief inzetten. Ouders uit etnische minderheidsgroepen, maar ook vaders, zijn veelal ondervertegenwoordigd. Terwijl meer diversiteit juist voordelen oplevert. Dat blijkt uit het onderzoeksrapport 'Diversiteit in de oudercommissies van de kinderopvang'. Het rapport maakt deel uit van het gelijknamige project van E-Quality, Boink (de belangenvereniging van ouders in de kinderopvang en peuterspeelzalen) en adviesbureau Grontmij. (Egten van, 2010) In hoeverre zijn de oudercommissies divers samengesteld, en komt die samenstelling overeen met de diversiteit van de kinderen die opgevangen worden? De meeste commissies hebben drie tot zeven leden en bestaan vooral uit vrouwen, met een enkele man, zo blijkt uit ons onderzoek. Gemiddeld bestaan de onderzochte commissies uit vier vrouwen en een man, maar ongeveer 30 procent bestaat geheel uit vrouwen. In overkoepelende oudercommissies, commissies die binnen een grote kinderopvangorganisatie over meerdere locaties gaan, zitten iets meer mannen. Deze zijn ook vaak iets groter dan de commissies per vestiging: gemiddeld zitten hier vijf vrouwen en twee mannen in. In 5 van de 29 overkoepelende commissies zitten meer mannen dan vrouwen. Als we kijken naar de etnische achtergrond van commissieleden, zien we dat bijna alle onderzochte commissies blank zijn: 85 procent van de commissies heeft alleen autochtone leden. (Egten van, 2010) In oudercommissies zouden de leden en het management moeten werken vanuit de gedachte dat diversiteit nodig is om een goed functionerende en effectieve oudercommissie te zijn en niet alleen vanuit de vraag of er naar verhouding wel genoeg ouders uit elke etnische groep in de commissie zitten. (Egten van, 2010) De wijze van inspraak kan cultuur gerelateerd zijn volgens het onderzoek van, van Egten(2010). Zij schrijft: ´ Een andere cultuur gerelateerde reden is de mate waarin men gewend is inspraak te hebben. Een moeder geeft aan dat veel ouders met een migratieachtergrond al blij zijn als hun kind veilig op de opvang zit; die ouders vinden het genoeg als hun kind eet en naar school gaat. Met andere zaken zoals uitstapjes, helpen bij huiswerk etc. zijn ze niet bezig, laat staan dat ze invloed willen hebben op het beleid. Volgens haar is dit ambitieniveau afhankelijk van de omgeving en de opvoeding van die ouders. Zelf is ze ook naar Nederland geïmmigreerd, maar zij heeft van huis uit wel geleerd over het belang van ouderparticipatie op school. En volgens een moeder met een Indische achtergrond zijn “autochtone ouders meer gewend om mee te denken” en zijn ze “assertiever dan de meeste allochtone ouders”. De Indische vrouwen die ze kent zijn meer bescheiden. ‘ (Egten van, 2010) Elk mens heeft zijn eigen combinatie van unieke achtergronden op basis van al zijn ervaringen. In plaats van uit te gaan van diversiteit die ontstaat doordat culturen verschillen, zou men beter kunnen uitgaan van diversiteit die ontstaat omdat ieder mens uniek is. Wanneer we het over personen hebben in plaats van over vertegenwoordigers van culturen, kan er gesproken worden over universele morele criteria en grenzen. Een van de belangrijkste morele criteria is dan het recht dat Pagina | 17
mensen voor zichzelf moeten kunnen spreken. (Beunderman, 2007)
Pagina | 18
Analysekader Diversiteit Interculturele ideologie Wereldbeelden 1. monisme
Er is één wereldbeeld juist: het mijne of het jouwe, maar eigenlijk het mijne.
Alternatief
2. relativisme
3. communicatief moreel universalisme *)
Er is een wereld vol met gelijkwaardige culturen.
Er bestaan meerdere wereldbeelden. Ze zijn met elkaar bespreekbaar.
Culturele wereldbeelden kunnen Er zijn universele fundamentele waarden die aangeven alleen van binnenuit gekend dat niemand het recht heeft anderen uit te sluiten. worden. Er wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen afhankelijkheid en autonomie. We laten elkaar vrij! *) de verticale lijnen symboliseren wereldbeelden. De horizontale lijnen symboliseren universele waarden. Visies op cultuur en diversiteit 1. monisme
Er is één beschaving. Andere culturen zijn primitief of achterlijk.
Mensbeelden 1. monisme
Wij zijn competenter dan zij. Zij zijn minder competent dan wij. Wij moeten hen vertellen hoe het moet.
2. relativisme
3. communicatief moreel universalisme
Cultuur is bepalend voor mensen.
Ieder mens is uniek.
Culturen zijn compleet van Cultuurverschijnselen, betekenissen en verhoudingen elkaar gescheiden fenomenen. veranderen onder invloed van een voortdurend proces van interpersoonlijke contacten. Culturen zijn gelijkwaardig.
2. relativisme
3. communicatief moreel universalisme
De mens is bepaald (gedetermineerd).
De mens heeft gegeven de omstandigheden een zekere mate van vrije keuze.
De mens is bepaald, dus niet verantwoordelijk.
De mens is verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag en is in die zin mede verantwoordelijk voor de (wereld) gemeenschap.
De mens wordt gevormd (in de eerste levensjaren).
De mens is in staat tot veranderen.
(wij versus zij)
(Wij allemaal)
(WIJ versus zij)
Figuur 2 (Beunderman, 2007)
Pagina | 19
Toelichting op het analysekader In het analysekader (figuur 2)zijn visies en houdingen als reactietypen in elkaar geschoven en in min of meer dagelijkse opmerkingen weergegeven. Het kan een hulpmiddel zijn bij kritische zelfreflectie en bij de analyse van interacties, van beleid of van maatschappelijke trends. In het kader staan verticaal wereldbeelden, visies op cultuur/diversiteit, en mensbeelden. Horizontaal staan de verschillende reactietypen of houdingen: ‘monisme’, ‘relationisme’ en ‘communicatief moreel universalisme’ (Beunderman, 2007). Monisme(uitgaan van het eigenwereldbeeld) en relativisme (gedrag begrijpen vanuit verschillende gelijkwaardige cultuurbeelden), zijn aangeduid als de twee houdingen, die samenhangen met de interculturele ideologie. Communicatief moreel universalisme gaat uit van unieke mensen en unieke universele waarden, zoals die staan beschreven in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en biedt als grondhouding een alternatief voor de nu heersende interculturele ideologie (Beunderman, 2007). De indeling is theoretisch. De praktijk is veel complexer. Maar juist de eenvoud van het kader kan helpen om inzicht in de praktijk te bieden. (Beunderman, 2007) Het analysekader kan voor de organisatie een hulpmiddel zijn om inzicht te krijgen in cultuurverschillen. Zoals eerder in deze paragraaf al is beschreven kan cultuur de wijze van inspraak bepalen. Als hier bij de benadering van ouders rekening mee wordt gehouden, kan het bespreekbaar worden gemaakt.
Pagina | 20
3.Methode Een van de belangrijkste wetenschappelijke kwaliteitseisen die je aan een onderzoeksverslag kunt stellen, is dat het onderzoek met de informatie uit het verslag precies na te bootsen moet zijn (Verhoeven, 2007).Omdat dit onderzoek na te bootsen moet zijn staat in dit hoofdstuk precies beschreven welke methode zijn gebruikt voor dit onderzoek.
3.1 Onderzoeksgroep De respondenten die voor dit onderzoek zijn bevraagd, zijn ouders en medewerkers van LSG-Rentray JOOZT. Er zijn in totaal 5 groepen bij LSG-Rentray JOOZT. Per groep zijn er 2 medewerkers en 2 ouders bevraagd. De populatie is geheel aselect getrokken. De keuze om medewerkers te bevragen heeft te maken met het feit, dat zij veel contact hebben met ouders en dus weten wat de behoeftes en verlangens van ouders zouden kunnen zijn. Daarnaast is het van belang dat de uitkomsten van dit onderzoek ook aansluiten op de behoeftes en verlangens van de medewerkers. Ouders zijn bevraagd, omdat het onderzoek gericht is op ouders. De ouderparticipatie kan pas van start gaan als duidelijk is wat ouders willen. Zij zijn de sleutel tot het participatieproces.
3.2 dataverzamelingsmethode(n) Een belangrijk gegeven is dat dit onderzoek een kwalitatief onderzoek is, waarbij het gaat om het weergeven van de beleving, ervaring en betekenisgeving van de geïnterviewde. De benadering is open en flexibel. Er wordt gebruik gemaakt van enquêtes en interviews, dit omdat op deze manier een grotere populatie bereikt kan worden, deze verhoogd de betrouwbaarheid want er kunnen nauwkeurigere uitspraken worden gedaan over de vastgestelde vragen. Hieronder een toelichting op de methoden die in dit onderzoek gebruikt zullen worden. Enquêtes: Er is in dit onderzoek gebruik gemaakt van telefonische enquêtes, waarbij de ouders geënquêteerd zijn. Er is gekozen voor enquêtes, omdat hiervoor de drempel lager is om te reageren. Er is gekozen om dit telefonisch te doen, om zo de responsiviteit van de populatie te verhogen. De enquêtes zijn alle anoniem ingevuld. Op deze manier is het makkelijker voor de respondenten om open te reageren en aan te geven waar de behoeftes liggen. Doormiddel van de gegevens is een beeld geschetst van de situatie nu en de situatie die de respondenten zouden willen. Interviews: In dit onderzoek is ook gebruik gemaakt van interviews. In interviews kun makkelijker worden doorgevraagd en zo kan er belangrijke informatie naar voren komen, daarnaast kan zo worden achterhaald of de respondent goed is begrepen. Hierbij was het uiteraard belangrijk dat er bij de kern werd gebleven en daarom waren de vragen van de interviews van tevoren bedacht, van deze vragen was een deel gesloten zijn en een deel open, dit waren dus gedeeltelijk gestructureerd interviews. De geïnterviewde waren de pedagogisch medewerkers van LSG-Rentray JOOZT, locatie Valkenheide. Best practice: Door het gebruiken van de best practice is er gekeken in welke organisatie participatie goed gaat en waardoor dit komt, hiervoor is het LCFJ benaderd. De resultaten uit de best practice kan de organisatie handvatten bieden die betrekking hebben op ouderparticipatie, dit kan worden gezien als een leermoment.
Pagina | 21
3.4 Analysemethoden In de analyse wordt al de verzamelde data samengevoegd en vergeleken om zo tot een conclusie en aanbevelingen te komen. Alle data werd gedurende het onderzoek continu met elkaar vergeleken. Om de gegevens van dit onderzoek te analyseren is uitgegaan van de methode van Glaser & Strauss. Er zijn continu vergelijkingen gedaan en er is vanuit het eerste element van het handelen uitgegaan: de interpretatie van de situatie (humanbeing). Er zijn als eerst een aantal vastgestelde thema’s beschreven in deze kaders is er een literatuuronderzoek gedaan. Uiteindelijk is de verzamelde data steeds meer geabstraheerd tot begrippen die van toepassing zijn op cliëntenparticipatie binnen LSGRentray JOOZT. Tijdens het gehele onderzoek was er de "voortdurende vergelijking bij kwalitatieve analyse". De situaties en gebeurtenissen zijn gecodeerd, dus voorzien van een trefwoord. Deze trefwoorden kunnen in dit onderzoek worden gelezen als thema’s. De thema’s waren van te voren vastgesteld. Zodra er gebeurtenissen of situaties onder één trefwoord/thema gevat kon worden, werd er meteen een vergelijking gemaakt. Die vergelijking levert inzichten op omtrent het type gebeurtenis of situatie. Hoe verder het coderen en vergelijken vorderde, hoe abstracter de trefwoorden worden en hoe meer inzichten er te voorschijn zijn gekomen. Trefwoorden worden geabstraheerd tot begrippen die de werkelijkheid beschrijven, inzichten worden geabstraheerd tot begrippen die de verbanden in de werkelijkheid verklaren (humanbeing). De enquêtes zijn geanalyseerd doormiddel van cirkeldiagrammen. Deze diagrammen brengen duidelijk in kaart wat de mening van ouders is.
Pagina | 22
3.5 Verloop veldwerk Gedurende het onderzoek waren ouders bereidwillig en meewerkend. Zij gaven aan het belangrijk te vinden om mee te denken over ouderparticipatie. Ook gaven zij aan het als prettig te ervaren dat er om hun mening werd gevraagd. De meeste medewerkers vonden ouderparticipatie een belangrijk en urgent onderwerp, dit betekende echter niet dat de formele medewerking overal even snel was geregeld. Een vakantieperiode van twee weken was iets wat het onderzoek heeft doen vertragen. Alle benaderde groepen hebben meegewerkt aan het onderzoek. Het was niet altijd even makkelijk om aan de gegevens van ouders te komen. Een aantal oudergegevens was niet kloppend. Via het BBPP konden de aanvullende gegevens worden verzameld. Sandra van de Kraak heeft veel adviezen gegeven met betrekking tot het benaderen van clustermanagers, medewerkers en ouders. Ook had zij veel kennis over participatie binnen LSGRentray JOOZT. Zij begeleidt de jongerenraad. Door gebruik van triangulatie er veel en divers materiaal verzameld . De literatuur in combinatie met de interviews en enquêtes heeft ervoor gezorgd dat ouderparticipatie vanuit verschillende optieken is benaderd, waardoor het onderzoek aansluit op de behoeftes en verlangens van de betrokkenen. Een best practice heeft aangetoond dat ouderparticipatie bij veel instellingen een lastig onderwerp is en blijft, maar dat het met de juiste structuur en begeleiding wel mogelijk is om ouders te laten participeren. Er zijn echter ook een aantal nadelen tijdens dit onderzoek naar voren getreden. Het is lastig om goede literatuur te vinden die betrekking heeft op ouderparticipatie in de residentiele Jeugdzorg. Daarnaast was het qua tijd niet haalbaar om een grotere populatie te bevragen. Als de populatie groter was geweest had dit bijgedragen aan de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek.
Pagina | 23
4.Resultaten In dit hoofdstuk komen de bevindingen uit het gedane onderzoek naar voren. De interviews en enquêtes zijn gegroepeerd in thema’s. De resultaten worden dan ook doorgenomen middels deze thema’s.
4.1 Enquêtes ouders/verzorgers De enquête voor ouders bestond uit twaalf vragen. De responsiviteit was hoog. Van de tien ouders hebben er acht gereageerd. Er zijn zes vrouwen en twee mannen bevraagd. De leeftijd van de ouders is uiteenlopend van de 34 tot 47 jaar. Alle respondenten zijn ouders/verzorgers van kinderen die op een leefgroep binnen LSG-rentray JOOZT locatie Valkenheide verblijven. 4.1.1 Inspraak Binnen deze categorie zijn vraag 2 en 3 onderverdeeld. Vraag 2: Is er wel eens gevraagd naar uw mening over de zorg/hulpverlening van uw kind?
Één persoon koos voor anders en zei: ‘Er is veel contact met de groep, minimaal twee keer per week, Ook tijdens bezoek wordt er naar mijn mening gevraagd.’
Pagina | 24
Vraag 3: Weet u dat u inspraak kunt hebben op de hulpverlening van uw kind binnen Valkenheide?
4.1.2 Vormgeving participatie Binnen deze categorie zijn vraag 4, 5, 6, 7 , 10 en 11 onderverdeeld. Vraag 4: Wat zou u ervan vinden om ervaringen uit te kunnen wisselen met andere ouder(s)/verzorger(s)?\
Pagina | 25
Vraag 5: Wat zou voor u een belangrijk onderwerp zijn om te bespreken?
Bij anders werd door één ouder gezegd geen van alle. Drie ouders zeiden alle punten belangrijk te vinden. Vraag 6: Weet u dat er een cliëntenraad is?
Pagina | 26
Vraag 7: Heeft u er wel eens over nagedacht om deel te nemen aan een vorm van cliënten inspraak?
Één ouder gaf aan dat zij er wel over na heeft gedacht, maar dat ze er geen tijd voor heeft. Twee ouders geven aan er nooit bij stil te hebben gestaan. Één ouder zegt: ‘ik wist niet dat het bestond’. Twee ouders hebben er geen behoefte aan: ‘Er wordt toch niet naar mij geluisterd’. Één ouder heeft er geen tijd voor. En één ouder geeft aan dat ze bij de Rading terecht kan en dat ze daar inspraak heeft. Vraag 10: Hoe zou u inspraak willen hebben?
Bij anders zei één ouder dat het hem niet uitmaakt. Één ouder zei bij anders dat ze of via een brief of via een gesprek inspraak zou willen hebben.
Pagina | 27
Vraag 11: Hoe vaak zou u betrokken willen worden bij de organisatie?
Drie ouders kozen voor anders. Één ouder zei alleen betrokken te willen worden bij veranderingen. Één ouder gaf aan helemaal niet betrokken te willen worden. En één ouder zei het allemaal wel prima te vinden ‘het maakt mij niets uit’. 4.1.3 Behoeftes en verlangens Binnen deze categorie zijn vraag 8 en 9 onderverdeeld. Vraag 8: Wat zijn in uw ogen praktische voorwaarden, voor ouders om hun stem te kunnen laten horen?
Bij anders zei één ouder dat het buiten kantooruren moet zijn. Één ouder zei dat ze het allemaal niet belangrijk vind: ‘mijn kind is belangrijk voor mij dus dan zorg ik er zelf voor dat ik er kom, en dan is tijd niet belangrijk’. Één ouder zei dat er eerst moet worden gekeken naar hoe het gaat tussen de ouder en het kind. Pagina | 28
Vraag 9: Wat zijn in uw ogen emotionele voorwaarden, voor ouders om hun stem te kunnen laten horen?
Zeven van de acht ouders kozen voor anders. Hierbij zeiden alle zeven ouders dat ze alle voorwaarden belangrijk vinden. Één ouder voegde hieraan toe dat vooral duidelijkheid naar elkaar toe belangrijk is.
Pagina | 29
4.2 Interviews medewerkers Voor dit onderzoek zijn tien medewerkers geïnterviewd. De respondenten bestonden uit zowel mannen als vrouwen en zijn aselect getrokken. 4.2.1 Inspraak Binnen deze categorie zijn vraag 1,2, 3 en 12 onderverdeeld Ouders worden betrokken bij de behandeling van hun kinderen doormiddel van een Hulpverleningsplan bespreking. Maar ook is er wekelijks/ tweewekelijks telefonisch contact. Als jongeren worden weggebracht of opgehaald zijn er ook oudercontacten. Dit is op groepsniveau. Ouders zijn wel eens betrokken bij bijvoorbeeld collecteren, afsluiting van een seizoen en barbecues. Op beleidsniveau is er onder de medewerkers niet veel bekend qua ouderparticipatie. Het lijkt de meeste medewerkers niet handig om ouders te laten meebeslissen over beleid. De ouders zouden wel advies uit mogen brengen, maar dan zou de organisatie moeten bepalen wat hiermee wordt gedaan. Bijna alle medewerkers vinden ouderparticipatie is heel belangrijk. Ouders worden steeds meer betrokken bij de hulpverlening. Er wordt ook steeds meer verwacht dat ouders de belangrijke beslissingen gaan nemen. Er is ook sprake van meer ambulant werk vanuit de groepen. Dus dat er medewerkers van de groepen op huis bezoek gaan om te kijken hoe de situatie daar is en om de ouders handvatten aan te reiken betreft de opvoeding van hun kind. Qua groepsniveau mogen ouders altijd advies geven, maar uiteindelijk beslist de groepsleiding wat hiermee gebeurd. Qua organisatorisch niveau wordt het lastiger. Daarin mag wel advies worden gegeven, maar een methodiek of een visie kan niet zomaar worden veranderd. Een aantal medewerkers voegt hieraan toe dat kinderen niet voor niets op een internaat zitten en dat het vreemd is dat ouders dan nu mee moeten gaan denken over zaken als beleid. De cliëntenraad van LSG-Rentray JOOZT functioneert volgens de inspectie Jeugdzorg onvoldoende. De medewerkers hebben hiervoor meerdere verklaringen. Allereerst is er weinig animo vanuit ouders. Ze hebben al genoeg sores en kunnen dit er niet bij hebben. Daarnaast is het niveau van ouders soms onder gemiddeld, wat lastig kan zijn in een cliëntenraad. Ook wordt er vanuit de organisatie weinig gedaan aan werving. Veel medewerkers weten niet van het bestaan van een ouderraad af en hebben dan ook nooit aan ouders gevraagd of zij lid zouden willen worden. Je kan het ook zien in zijn algemeen: de complete individualisering van de samenleving. Iedereen wordt op het individualisme aangesproken, maar ze verwachten wel dat je in een collectief gaat zitten om mee te praten over het beleid. Dat zijn twee totaal tegenovergestelde bewegingen. Dit is blijkbaar wat de maatschappij zo gewild heeft. Er wordt door een aantal medewerkers benoemd dat zij meer gemotiveerd moeten zijn richting ouders toe om hen te betrekken. Door ze bijvoorbeeld een uitgebreide brief te sturen. Of door ze uit te nodigen voor een gesprek op het hoofdgebouw.
Pagina | 30
De cliëntenraad is volgens medewerkers niet succesvol, omdat het er niet is. Er zijn steeds meer mensen gestopt, omdat de kinderen de instelling verlaten en er zijn geen aanmeldingen geweest. Je kunt het bekijken vanuit de grote lijnen van de maatschappij en dat betekend dat we steeds meer individualistisch bezig zijn. En dus voor ons eigen belang zijn, waarom zou je de hele molen in stappen als je kind over een tijdje weer weg is. Ook moet er meer werving komen, want anders kan het ook niet opnieuw worden opgezet. 4.2.2 Vormgeving participatie Binnen deze categorie zijn vraag 4, 5, 8 en 11 onderverdeeld De ene moeder heeft weer andere verlangens dan een andere moeder individualistisch gezien. En in bredere zin willen ouders altijd op de hoogte gehouden worden van het wel en wee van hun zoon/dochter. Dat ze één keer in de zoveel tijd met jou willen verstaan wat ze meemaken in de thuissituatie om te kijken of ze er vanuit onze expertise thuis wat mee kunnen en vice versa. Dat het dus op dat niveau blijft en daar is nog wel winst te behalen denk ik voor heel veel ouders. Daarnaast wordt er gezegd dat ouders inspraak zouden willen hebben op praktische dingen. Zoals extra voorlichting. Er is onder ouders veel behoefte aan lotgenotengesprekken, deze hebben ook wel eens plaats gevonden. Het is per individu afhankelijk is of ze alleen over de groep willen praten of over beleid Meer zeggenschap over bepaalde dingen zoals het verlof, of de toekomst van het kind (vervolgplek), zijn punten die naar voren komen. Veel medewerkers zeggen dat er weinig tot geen behoefte zal zijn om te praten over beleid, dit zal waarschijnlijk toch te ingewikkeld zijn, alsdus de medewerkers. Alle werknemers geven aan het heel belangrijk te vinden dat ouders worden betrokken bij de hulpverlening. Qua beleid en methodiek vinden bijna alle medewerkers dat ze ouders hier geen inspraak op mogen hebben. Wat de medewerkers wel heel belangrijk vinden is, dat er op de groep op regelmatige basis contact is met ouders/opvoeders. Kijken naar wat er aan de hand is in de thuissituatie, kunnen wij nog iets betekenen? Advies geven, dat ouders en medewerkers situaties die spelen naar elkaar terugkoppelen dit is er dit weekend gebeurd, hou dat even in de gaten. Dan zit je volgens de medewerkers op een heel laag niveau, maar er wordt gesproken over dat dit het hoogst haalbare niveau is. Het grootste deel van de medewerkers vindt dat ouders qua beleid niet in teveel dingen inspraak mogen hebben. Een enkeling geeft aan dat ouders in alles inspraak mogen hebben. En nog iemand zegt dat ouders qua beleid nergens inspraak over mogen hebben. Ouders kunnen continu in gesprek, maar de regels op de groep kunnen en mogen ze niet veranderen. Die kinderen zijn hier niet voor niets. Ze mogen op alles advies geven en meedenken, maar niet over alle zaken meebeslissen
Pagina | 31
Alle medewerkers benadrukken dat ze achter de werkwijze van de organisatie staan en dat ze het kind van een goede bekende wat dat betreft wel naar JOOZT zouden doorverwijzen. Wel geven sommige medewerkers aan dat ze dan zelf een groep zouden adviseren die zij het beste vinden. 4.2.3 Behoeftes en verlangens Binnen deze categorie zijn vraag 6,7,9 en 10 onderverdeeld Er worden meerdere ideeën voorgedragen betreft een vorm voor ouderparticipatie. Een vergader mogelijkheid dat door iemand van de organisatie gestuurd wordt is een optie. Er moet wel iemand bij zijn, maar of dat iemand van de organisatie zou moeten zijn of een onafhankelijk persoon wordt in het midden gelaten. Als het maar gestructureerd wordt. Veel medewerkers hebben het over een barbecue voor ouders, dit wordt al op groepen gedaan, maar dit zou ook voor de hele organisatie tegelijk kunnen. Dan kan er laagdrempelig met ouders van gedachten worden gewisseld. De barbecues die nu op de groepen gebeuren, zijn een succes. Een bijeenkomst van kom gewoon langs en leer de instelling kennen is ook een vorm die wordt aangedragen. Ouders kunnen hier dan met hun vragen terecht. Ook wordt er een aantal keer over een cliëntenraad gesproken, of een bijeenkomst die lijkt op een cliëntenraad. Hier moet dan wel goede werving aan vooraf gaan. Lotgenotengesprekken wordt veel genoemd. Ouder vinden het fijn om gevoelens en gedachten uit te wisselen met ouders die hetzelfde meemaken, dit zou dan een bijeenkomst moeten zijn. Een medewerker zegt: ‘Ik denk dat ouders het makkelijkst bellen. Als ze er speciaal voor moeten komen is het weer zo officieel. En papierwerk beland op de stapel. Ze krijgen al zoveel. Ik denk dat er ook echt wel ouders bij zitten die het fijn vinden om bevraagd te worden. Misschien een soort hulplijn voor vragen betreft de behandeling of zaken die thuis spelen’. HVP gesprekken, telefonisch wekelijks/tweewekelijks. Sommige gevallen is er meer contact bij bijzonderheden. Er zijn weleens toneelvoorstellingen en muziekoptredens, daarbij proberen wij ouders wel te betrekken door gezamenlijk daar naar toe te gaan. Dan creëer je ook ruimte om met elkaar van gedachte te wisselen. Que beleid zeggen veel medewerkers niet te weten of ouders worden betrokken de meeste medewerkers denken dat dit niet het geval is. Bij binnenkomst van hun kind krijgen ouders wel allemaal informatie Actuele zaken waar ouders inspraak op zouden kunnen hebben zijn het verlofbeleid en vervolgplekken. Hier moet meer over met ouders worden gecommuniceerd. Ook moeten er betere afspraken worden gemaakt, en er moet op de afspraken worden terug gekomen. Het ontbreekt de medewerkers aan de middelen om terug te komen op de afspraken als die niet worden nagekomen. Een aantal medewerkers vindt dat ouders over alles wel hun mening mogen geven en de vragen mogen stellen. Alleen is het dan aan de organisatie of de groepen wat we daar mee doen. Nee hebben ze ja kunnen ze krijgen. Natuurlijk heb je de ouders ook nodig om ergens te kunnen komen. De behandeling wordt wel in samenspraak gedaan met de ouders.
Pagina | 32
4.3 Best practice In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een best practice om zo te kijken wat in andere provincies goed gaat om hier iets uit te leren. Voor de best practice is contact gelegd met mevr. Denissen van LCFJ (Landelijk Cliënten Forum jeugdzorg). Mevr. Denissen werkt nu een jaar in de regio Gelderland, Limburg en Noord-Brabant. Het LCFJ is een onafhankelijke organisatie van en voor cliënten in de jeugdzorg en bestaat uit een landelijke cliëntentafel, een bestuur, vier regionale consulenten, van wie er één communicatietaken heeft, een beleidsmedewerker en een directeur. Het LCFJ krijgt structurele subsidie van het ministerie van VWS en van Justitie. Mevr. Denissen vertelt dat ouderparticipatie altijd een lastig onderwerp blijft. Vooral in de Jeugdzorg is het lastig, omdat jongeren soms maar een jaar op de plek verblijven. Sommige ouders die in een cliëntenraad zitten mogen officieel nog twee jaar in deze raad blijven, nadat hun kind is uitgeplaatst. Ze verteld dat op de Combinatie en op de Lindenhout een goede cliëntenraad aanwezig is. Deze cliëntenraad is actief en de leden behandelen diverse beleidsstukken. Ze verteld dat het belangrijk is om te kijken welke positie de cliëntenraad in een organisatie krijgt. Het hangt af van hoe belangrijk een organisatie participatie vindt. Bij de Lindenhout gaat het voortvarend met de cliëntenraad. Mevr. Denissen geeft aan dat het heel goed is opgebouwd bij de Lindenhorst. Er is bijvoorbeeld een manager ingezet om de raad te structureren. Deze manager heeft naast zijn reguliere taken dus ook als taak het aansturen van de raad. Deze manager weet dus alles van de organisatiestructuur. Hij weet welke stukken behandeld moeten worden en waar deze stukken te vinden zijn. Vaak is er geen duidelijk cliëntenbeleid, niemand weet dan hoeveel uur er aan besteedt kan worden. En het aantal uur wordt vaak ernstig onderschat. Want dit is een bijna fulltime functie wil je een goedlopende cliëntenraad. Dus dan is het aan de organisatie om te bepalen tot hoever zij ouders willen laten participeren en hoeveel uren zij hiervoor beschikbaar stellen.
Pagina | 33
5.Conclusie Doormiddel van de enquêtes en interviews is er antwoord verkregen op de vraagstelling en bijna alle deelvragen. De andere deelvragen zijn beantwoord middels de beschreven literatuur. De antwoorden op de hoofd- en deelvragen staan in dit hoofdstuk beschreven.
5.1 Koppeling van de resultaten aan de vraagstelling Om tot het antwoord van de hoofdvraag te komen, worden eerst de deelvragen beantwoord. Deelvragen Wat maakt dat de cliëntenraad niet succesvol is? Allereerst is er weinig animo vanuit ouders. Ze hebben al genoeg problemen en kunnen dit er niet bij hebben. Daarnaast is het niveau van ouders soms onder gemiddeld, wat lastig kan zijn in een cliëntenraad. Ook wordt er vanuit de organisatie weinig gedaan aan werving. Veel medewerkers weten niet van het bestaan van een ouderraad af en hebben dan ook nooit aan ouders gevraagd of zij lid zouden willen worden. Medewerkers geven aan dat ouders veel betrokken worden bij de behandeling. Op de vraag of ze ook worden betrokken bij het beleid geven de medewerkers aan dat dit niet het geval is, of dat ze er in ieder geval nog nooit iets over hebben gehoord. Wat is/zijn de behoeftes en verlangens van de ouders betreft ouderparticipatie? Ouders hebben behoefte op inspraak in de behandeling van hun kind. Een enkele ouder wil mee praten over beleid en de organisatie. Ouders vinden het vooral belangrijk dat er naar hun wordt geluisterd. Ouders gaven tijdens het onderzoek aan het als prettig te ervaren dat ze werden gebeld, om hun mening te geven. Daarnaast hadden alle ouders een inleidende brief gehad en iedere ouder gaf aan deze ook gelezen te hebben. Dit zou dus vaker gedaan kunnen worden om zo de mening van ouders te vragen. De emotionele voorwaarden die bijna alle ouders belangrijk vonden zijn: ouders willen het gevoel hebben dat er naar hun wordt geluisterd; een veilige omgeving; waar we terug horen wat er met onze input gedaan wordt, we moeten vrij kunnen spreken; er moet duidelijke informatie worden gegeven over wat er in de organisatie speelt. Medewerkers gaven aan dat ouders hoogst waarschijnlijk geen participatie door middel van een brief zouden willen. Die brief zou maar op een stapel terecht komen en ze krijgen al zoveel brieven. Ouders daarentegen gaven gedurende het onderzoek aan dat ze de inleidende brief die naar ze was gestuurd hadden gelezen. Daarnaast werd het als prettig ervaren dat er telefonisch naar hun mening werd gevraagd. Wat zijn de behoeftes en verlangens vanuit de werknemers (hulpverleners en management) van LSG Rentray JOOZT betreft ouderparticipatie? Werknemers vinden participatie van ouders heel belangrijk, maar dan wel qua groepsniveau. Qua beleid vinden de meeste medewerkers dat ouders daar niet over mee mogen beslissen. Ze mogen hier wel hun advies over uitbrengen.
Pagina | 34
Actuele zaken waar ouders inspraak op zouden kunnen hebben zijn het verlofbeleid en vervolgplekken. Hier moet meer over met ouders worden gecommuniceerd. Ook moeten er betere afspraken worden gemaakt, en er moet op de afspraken worden terug gekomen. Het ontbreekt de medewerkers aan de middelen om terug te komen op de afspraken als die niet worden nagekomen. Een aantal medewerkers vindt dat ouders over alles wel hun mening mogen geven en de vragen mogen stellen. Alleen is het dan aan de organisatie of de groepen wat we daar mee doen. Nee hebben ze ja kunnen ze krijgen. Natuurlijk heb je de ouders ook nodig om ergens te kunnen komen. De behandeling wordt wel in samenspraak gedaan met de ouders. Wat wil de organisatie met ouderparticipatie bereiken? Voor de cliënten van LSG Rentray JOOZT Locatie valkenheide is het belangrijk dat zij hun stem kunnen laten horen. Op dit moment maken de cliënten onvoldoende gebruik van hun rechten. Door middel van de aanbevelingen die uit dit onderzoek naar voren zullen komen, kan er participatie plaats gaan vinden onder ouders. Uiteindelijk zal dit als gevolg hebben dat de inspectie jeugdzorg de organisatie betreft medezeggenschap met een voldoende zal beoordelen. De organisatie wil een voldoende halen voor dit onderdeel, hierom is ouderparticipatie een speerpunt. Welke rol heeft diversiteit onder ouders binnen ouderparticipatie? De wijze van inspraak kan cultuur gerelateerd zijn volgens het onderzoek van, van Egten(2010). Zij schrijft: ´ Een andere cultuur gerelateerde reden is de mate waarin men gewend is inspraak te hebben. In het boek van, van Egten (2010) komen veel moeders aan bod, die zelf aangeven dat ze door cultuurverschillen anders tegen participatie aan kijken. Één moeder geeft bijvoorbeeld aan dat ze al blij is dat haar kind veilig op de opvang zit. Ook wordt er gezegd dat autochtone ouders vaak assertiever zijn dan allochtone ouders. Diversiteit en cultuurverschillen zijn overal en daar moet rekening mee worden gehouden. Door middel van een analysekader kan voor de organisatie inzichtelijk worden gemaakt hoe ouders van verschillende culturen kunnen denken. Hoofdvraag Wat heeft LSG-Rentray JOOZT nodig om vanaf 26 mei 2011 een vorm op te kunnen zetten, waarin ouders binnen de organisatie kunnen participeren? Er moet in iedere vorm van participatie rekening worden gehouden met de grondrechten en regels, zoals deze in de paragraaf cliëntenraad worden beschreven. Er moeten uren worden vrijgemaakt om aan de slag te gaan met ouderparticipatie. Werving van ouders is de start van participatie. Dan moet er gekeken worden naar de vormgeving van ouderparticipatie. Het derde speerpunt is dan ook: peilen welke ouders inspraak zouden willen hebben op het beleid. Inhoudelijk wordt hier verder op in gegaan bij het hoofdstuk aanbevelingen. Er moet een medewerker worden aangesteld om de participatie te structureren. Deze medewerker moet op de hoogte zijn van de actuele zaken binnen de instelling. Uit de best practice is naar voren gekomen dat in de Lindenhout de participatie wordt aangestuurd door een manager. Dit zou ook voor LSG-Rentray JOOZT een oplossing zijn. Deze manager kan de participatie naast zijn reguliere werkzaamheden doen. Anders zou er een medewerker voor moeten worden aangenomen. Een pedagogisch medewerker die ook op de groep staat kent de ouders, hierdoor kunnen ouders zich geremd voelen in het geven van hun mening. Hierom moet de werknemer die de participatie gaat leiden een ‘neutrale’ functie hebben.
Pagina | 35
5.2 Discussie In dit hoofdstuk worden doormiddel van een SWOT analyse de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen tegenover elkaar afgewogen. Sterktes Op groepsniveau wordt er al veel gedaan aan ouderparticipatie. Ouders worden veel betrokken bij de behandeling van hun kind. Dit gebeurd middels een HVP bespreking, telefonisch, maar ook als de ouders op bezoek komen wordt er tijd aan ze besteed. Als ouders ergens mee zitten kunnen ze contact opnemen met de mentor. Bijna alle medewerkers vinden ouderparticipatie belangrijk en staan hiervoor open. De organisatie wil de kwaliteit van ouderparticipatie verbeteren, dit onderzoek is een start. De organisatie heeft contact met JIJ Utrecht, deze kan de organisatie ondersteunen en adviseren bij de participatie. Zwaktes Medewerkers zeggen dat ouders geen zin en tijd hebben om te participeren. Er wordt gesproken over weinig interesse en de werving is nihil tot niet aanwezig. Ouders zeggen zelf het fijn te vinden om hun mening te kunnen geven, maar zeggen dat hier niet vaak naar wordt gevraagd. Kansen Ouders geven aan het fijn te vinden om met lotgenoten te praten, tijdens zo’n gesprek kan er participatie plaats vinden. Ouders geven graag hun mening doormiddel van een brief of gesprek, dit kan dus heel laagdrempelig gebeuren. Medewerkers vinden participatie belangrijk en geven aan dat ze steeds meer de ouders bij de groep betrekken. Bedreigingen Er moet tijd en geld worden vrijgemaakt om ouders te kunnen laten participeren. Vooral nu het nog van start moet gaan moet er veel tijd besteedt worden aan de werving. Hier moet personeel voor beschikbaar worden gesteld. Medewerkers geven aan dat ouders tot op zekere hoogte inspraak mogen hebben. De ene medewerker vindt dat de ouders veel inspraak mogen hebben en de anders vindt dat de ouder geen inspraak mag hebben. Hier moet duidelijkheid over komen. Als ouders het gevoel hebben dat zij geen inspraak kunnen en mogen hebben zullen zij afhaken en niet participeren. Immers wat heeft het voor nut om in bijvoorbeeld een raad te zitten als er niets met jouw adviezen wordt gedaan?
Pagina | 36
6.Aanbevelingen Ouderparticipatie is een belangrijk onderwerp binnen zowel Jeugdzorg als scholen en kinderopvang. Vooral in de Jeugdzorg is het lastig om ouders te laten participeren. Ouders hebben veel aan hun hoofd, omdat hun kind nu in een internaat zit. Er wordt veel van ouders verwacht, participatie wordt dan ook vaak gezien als ingewikkeld, als een last. Maar participatie kan ook worden gezien als iets moois. Een samenwerking tussen ouders en de organisatie, tussen ouders en medewerkers. Om op door middel van deze samenwerking de kwaliteit van de hulpverlening te verbeteren. Er moeten uren worden vrijgemaakt om aan de slag te gaan met ouderparticipatie. Werving van ouders is de start van participatie. Veel ouders en medewerkers weten niet dat ouders inspraak kunnen hebben op bijvoorbeeld beleidsstukken van de organisatie, daarnaast weten ze niet hoe die inspraak eruit ziet. De meeste medewerkers en ouders weten niet van het bestaan van de cliëntenraad. Dit is dus het eerste speerpunt; er moet naar zowel ouders als medewerkers inzichtelijk worden gemaakt dat ouders inspraak kunnen hebben in de hulpverlening en organisatie. Als medewerkers op de hoogte zijn van bijvoorbeeld een cliëntenraad kunnen zij hier ouders voor werven. Doormiddel van folders/posters op groepen, nieuwsbrieven, telefonisch of via de website kan er worden gepromoot. Hiervoor moet wel iemand worden aangesteld, aangezien dit tijd kost. Dan moet er gekeken worden naar de vormgeving van ouderparticipatie. Ouders en medewerkers geven aan dat lotgenoten gesprekken als prettig zijn ervaren. Ouders zeggen dat ze het fijn vinden als iemand hun echt begrijpt en gewoon even naar ze luistert. Een grote barbecue waar alle ouders bij elkaar komen is geopperd. Hier kunnen ouders met andere ouders samen komen en ervaringen uitwisselen. Het tweede speerpunt is: lotgenotenavonden opzetten. Maar dan zitten we nog niet op het organisatorische niveau: het beleid. Er zijn ouders die hier inspraak op zouden willen hebben, maar dan moeten zij wel benaderd worden. Het derde speerpunt is dan ook: peilen welke ouders inspraak zouden willen hebben op het beleid. Het organisatorisch niveau wordt in andere provincies vorm gegeven door middel van een bijeenkomst (cliëntenraad). Dit moet nog beter worden gestructureerd en begeleidt dan bijvoorbeeld een lotgenotengesprek. Juist omdat er beleidstukken worden besproken, moet hier iemand bij zijn die hier verstand van heeft. Daarnaast moet diegene er ook voor zorgen dat de (goede) stukken op tijd worden aangeleverd. Het komt er dus op neer dat er een weg is naar ouderparticipatie, maar dat het wel van belang is dat dit wordt gestructureerd door bijvoorbeeld een werknemer. Ouders willen al deelnemen aan bijvoorbeeld een lotgenoten gesprek, maar moeten hier dan wel voor worden benaderd. Het is dus vooral een kwestie van tijd, geld en interesse vanuit de organisatie om een goede start met ouderparticipatie te maken.
Pagina | 37
7.Bibliografie Azghari, Y. (2009). Cultuurbepaalde communicatie. Barneveld: Nelissen. Beek van, F. (2006). Zo willen wij het. Amsterdam: SWP. Berg Kim, I. (1994). Ik wil mijn kind niet kwijt. Samenwerken met ouders onder dwang van de kinderbescherming. Haarlem: de Toorts. Beunderman, R. S. (2007). Interculturalisatie. Assen: van Gorcum. Egberts, C. (2007). Ouders op hun plek. samenwerken in de driehoek client, ouders en begeleider. Amersfoort: Agiel. Egten van, C. (2010). Jeugd beleid, 183-186. Egten van, C. (2010). www.e-quality.nl. Opgeroepen op april 26, 2011, van E-quality, kenniscentrum: http://www.e-quality.nl/e-quality/pagina.asp?pagkey=145120&metkey=268 Geurts, M. E. (2010). Ouders betrekken in de residentiele Jeugdzorg. Een onderzoek naar inhoud en uitkomsten van contextgerichte hulpverlening. Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Haaster, H. (2001). Cliëntenparticipatie. Bussum: Coutinho. Humanbeing. (sd). www.humanbeing.demon.nl. Opgeroepen op maart 17, 2011, van humanbeing: http://www.humanbeing.demon.nl/humanbeingsweb/Bibliotheek/meth/hand_ozk_d.htm Inspectie jeugdzorg. (2009). clientenrechten in beeld. Utrecht. Jij Utrecht. (2007). Aanbevelingen 24 uurs conferentie "client staat centraal". Aanbevelingen 24 uurs conferentie "client staat centraal", (p. 4). Utrecht. JIJ Utrecht. (2011). www.jijutrecht.nl. Opgeroepen op maart vrijdag, 2011, van JIJ in Jeugdzorg Utrecht: http://www.jijutrecht.nl/page/10024/jij-en-jouw-instelling.html#start Langedijk, A. (2010). Communiceren met ouders?Maak er werk van! Amsterdam: SWP. LSG-Rentray. (2010). Jaarplan 2011 LSG-Rentray JOOZT. LSG-Rentray. (2011). www.lsg-rentray.nl. Opgeroepen op maart donderdag, 2011, van lsg- rentray alle zorg voor jeugdzorg: http://www.lsg-rentray.nl/ Participatiewiki. (sd). www.participatiewiki.be. Opgeroepen op april 29, 2011, van Participatiewiki: http://participatiewiki.be/wiki/index.php/Participatieladder Rijksoverheid, de. (sd). www.rijksoverheid.nl. Opgeroepen op februari dinsdag, 2011, van de Rijksoverheid. Voor Nederland: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/vragen-en-antwoorden/wat-zijn-de-bevoegdheden-van-een-clientenraad-in-eenzorginstelling.html Verhoeven, N. (2007). Wat is onderzoek. Purmerend: Boom onderwijs. Pagina | 38
Vries-Geervliet de, L. (2004). Samenwerken. Soest: Nelissen. Wilcox, D. (1998). www.partnerships.org.uk. Opgeroepen op april maandag, 2011, van Partnerships: http://www.partnerships.org.uk/part/arn.htm
Pagina | 39
8. Bijlage(n) 8.1 Inleidende brief clustermanagers Beste teamleider/ clustermanager, Mijn naam is Bianca ten Bruggencate en ik ben vierdejaars student van de opleiding Pedagogiek aan de Hogeschool te Utrecht. Voor mijn afstuderen doe ik een onderzoek naar ouderparticipatie binnen LSG-Rentray JOOZT, locatie Maarsbergen. De opdrachtgever van het onderzoek is dhr. Aad Knetsch. Mijn vraagstelling luid als volgt; •
Wat heeft LSG-Rentray Joozt nodig om over twee maanden een vorm op te kunnen zetten, waarin ouders binnen de organisatie kunnen participeren?
Om met mijn onderzoek zo goed mogelijk aan te sluiten op de mening en verlangens van alle betrokken partijen zou ik graag een aantal medewerkers vragen willen stellen in een interview. Dit interview zal maximaal een half uurtje van hun tijd vragen. Ik zal hierover zo snel mogelijk contact met u opnemen. Voor tips, aanbevelingen en/of vragen kunt u mij altijd benaderen via de mail:
[email protected] Alvast ontzettend bedankt voor uw medewerking. Groeten,
Bianca ten Bruggencate
Pagina | 40
8.2 Inleidende brief medewerkers Beste medewerker van LSG-Rentray JOOZT, Mijn naam is Bianca ten Bruggencate en ik ben vierdejaars student van de opleiding Pedagogiek aan de Hogeschool te Utrecht. Voor mijn afstuderen doe ik een onderzoek naar ouderparticipatie binnen LSG-Rentray JOOZT, locatie Maarsbergen. Mijn vraagstelling luid als volgt; •
Wat heeft LSG-Rentray Joozt nodig om over twee maanden een vorm op te kunnen zetten, waarin ouders binnen de organisatie kunnen participeren?
Om met mijn onderzoek zo goed mogelijk aan te sluiten op de mening en verlangens van alle betrokken partijen zou ik ook U graag een aantal vragen willen stellen in een interview. Dit interview zal maximaal een half uurtje van uw tijd vragen. Voor tips, aanbevelingen en/of vragen kunt u mij altijd benaderen via de mail:
[email protected] Alvast ontzettend bedankt voor uw medewerking. Groeten,
Bianca ten Bruggencate
Pagina | 41
8.3 Inleidende brief ouder(s)/verzorger(s) Beste ouder(s)/verzorger(s), Mijn naam is Bianca ten Bruggencate en ik doe een onderzoek naar de betrokkenheid van ouders binnen LSG-Rentray Joozt. Voor dit onderzoek is uw hulp ontzettend belangrijk. Betrokkenheid binnen de organisatie geeft ouder(s) en verzorger(s) de kans om mee te beslissen over zaken als het beleid, maar ook over dingen die op de groep spelen. Ook is betrokkenheid belangrijk om gewoon eens uw verhaal kwijt te kunnen of samen een kopje koffie te drinken. Betrokkenheid kan op allerlei manieren zoals bijvoorbeeld: een thema avond, een cliëntenraad of bijvoorbeeld via Internet. Doormiddel van dit onderzoek wil de organisatie kijken wat U belangrijk vind en hoe U betrokken zou willen worden. Om zo de kwaliteit van de zorg voor uw kind te verbeteren. Het onderzoek is belangrijk voor u, omdat via u mening de zorg voor uw kind verbeterd kan worden. De organisatie doet er een voordeel mee, omdat ze zo de kwaliteit van de geboden zorg nog beter maken. Ik zal binnenkort contact met u opnemen en ik zou u dan graag een aantal vragen voor dit onderzoek willen stellen. Alle antwoorden zullen met zorgvuldigheid worden gebruikt, dit houd in dat u naam niet genoemd wordt en uw privacy gewaarborgd wordt. Ik zou het fijn vinden als u de tijd kunt vinden om samen met mij deze lijst in te vullen, want UW mening is belangrijk! Alvast ontzettend bedankt voor uw medewerking deze stel ik erg op prijs!
Groeten,
Bianca ten Bruggencate
Pagina | 42
8.4 Enquête ouder(s)/verzorger(s) Geslacht: Leeftijd: Vraag 1: Hoe heet de vorm waarin uw kind hulp gegeven wordt? a) Leefgroep b) Dagbehandeling c) Anders nl;
Vraag 2: Is er wel eens gevraagd naar uw mening over de zorg/hulpverlening van uw kind? a) Ja b) Nee c) Tijdens een ontmoeting heb ik mijn mening kunnen geven(HVP, visite etc.) d) Ik heb mailcontact e) Anders nl;
Vraag 3: Weet u dat u inspraak kunt hebben op de hulpverlening van uw kind binnen Valkenheide? a) Ja b) Nee c) Ik weet dat er een cliëntenraad is d) Via hulpverlener e) Anders nl;
Vraag 4: Wat zou u ervan vinden om ervaringen uit te kunnen wisselen met andere ouder(s)/verzorger(s)? a) Zinvol b) Heb ik geen behoefte aan c) Ik weet het niet d) Anders nl;
Vraag 5: Wat zou voor u een belangrijk onderwerp zijn om te bespreken? a) Thema’s zoals bijvoorbeeld: Loverboyproblematiek, geweld, tieners etc. b) Het beleid/ de organisatie c) School d) De leefgroepen/regels e) Anders nl;
Pagina | 43
Vraag 6: Weet u dat er een cliëntenraad is? (Een cliëntenraad is een wettelijk orgaan dat cliënten helpt om inspraak te hebben in de hulpverlening) a) Ja b) Nee
Vraag 7: Heeft u er wel eens over nagedacht om deel te nemen aan een vorm van cliënten inspraak? a. Ja, want b. Nee, omdat
Vraag 8: Wat zijn in uw ogen praktische voorwaarden, voor ouders om hun stem te kunnen laten horen? a. Dat er vervoer geregeld is b. Dat het niet teveel tijd) kost c. Anders, namelijk;
Vraag 9: Wat zijn in uw ogen emotionele voorwaarden, voor ouders om hun stem te kunnen laten horen? a. Ouders willen het gevoel hebben dat er naar hun wordt geluisterd b. Een veilige omgeving c. Waar we terug horen wat er met onze input gedaan wordt d. We moeten vrij kunnen spreken e. Er moet duidelijke informatie worden gegeven over wat er in de organisatie speelt f. Anders, namelijk; Vraag 10:Hoe zou u inspraak willen hebben? a) Via Internet b) Via de telefoon c) Via een brief d) Via een gesprek e) Anders nl;
Vraag 11: Hoe vaak zou u betrokken willen worden bij de organisatie? a) 1 keer in de twee maanden b) 1 keer in het half jaar c) 1 keer in het jaar d) Anders nl;
Pagina | 44
Vraag 12: Mist u nog iets aan deze vragenlijst?
Pagina | 45
8.5 Interview medewerkers Geslacht: Functie: Functiejaren bij JOOZT: Benadruk dat de privacy van iedere respondent gewaarborgd wordt! Vraag 1: Wat weet u over ouder participatie binnen LSG-Rentray JOOZT?
Vraag2: Hoe staat u zelf tegenover ouderparticipatie?
Vraag 3: De cliëntenraad van LSG-Rentray JOOZT functioneert volgens inspectie Jeugdzorg onvoldoende, waar zou dit door kunnen komen?
Vraag 4: Wat zijn volgens u de behoeftes en verlangens van de ouders betreft participatie?
Vraag 5: Wat vindt u zelf belangrijk betreft ouderparticipatie binnen LSG-Rentray JOOZT?
Vraag 6: Wat zou een geschikte vorm kunnen zijn voor ouderparticipatie?
Vraag 7: Op welke wijze betrekt de organisatie ouders bij de hulpverlening?
Vraag 8: Op welke manier zouden ouders wat u betreft inspraak kunnen hebben?
Vraag 9: Op welke actuele zaken zouden ouders inspraak kunnen hebben?
Vraag 10: Kunt u een aantal voorbeelden noemen van manieren waarop ouders nu bij de hulpverlening worden betrokken?
Vraag 11: Als het kind van een goede bekende hulpverlening nodig heeft zou u hem/haar dan naar JOOZT doorverwijzen. Als u weet hoe de participatie binnen JOOZT op dit moment is? Ja, omdat…. Nee omdat…..
Vraag 12: Waarom is de cliëntenraad nu niet succesvol?
Vraag 13: Mist u nog iets aan deze vragenlijst of heeft u nog opmerkingen? Pagina | 46
8.6 Ecologische visie Ouders vinden dat zij zelf moeten bepalen of er hulp nodig is en waarvoor. Zij hechten zeer aan de mening van deskundigen, maar willen zelf bepalen wat er gaat gebeuren. Als zij niet overtuigd raken van wat een professional vindt, willen ze dat er naar alternatieven gezocht wordt, zodat er meer informatie komt of er toch kan gebeuren wat zij zelf nodig vinden. Veel ouders willen overleggen en samenwerking, maar de posities moeten wel duidelijk blijven: zij zijn de ouders en zij willen het voor het zeggen hebben. In bovenstaand stuk staat beschreven dat ouders het belangrijk vinden inspraak te hebben in de hulpverlening van hun kind. Echter niet iedere ouder vindt het even gemakkelijk om binnen een organisatie of de maatschappij te participeren. De mate van participeren en de manier waarop kan te maken hebben met de cultuur, leeftijd en bijvoorbeeld normen en waarden van de opvoeder. Dat ouders willen participeren is duidelijk, alleen de manier waarop moet nog onderzocht worden. Voor de organisatie is het belangrijk om ouders te laten participeren. Zoals ik eerder al heb beschreven is het wettelijk verplicht, maar ook om de kwaliteit van de instelling te verbeteren is ouderparticipatie belangrijk. Wat is er mogelijk vanuit de instelling met betrekking tot ouderparticipatie? Wat wil de instelling met ouderparticipatie? Dit zijn vragen die in dit onderzoek naar boven komen. De provincie Utrecht heeft een platform opgericht die zich bezig houdt met cliëntenparticipatie. JIJ Utrecht is de naam van het desbetreffende platform. De provincie heeft zichzelf als doel gesteld om bij alle GGZ instellingen een cliëntenraad op te zetten. De kwaliteit van de zorg in provincie Utrecht wordt zo verbeterd. Voor alle drie de partijen (Ouders, organisatie en provincie) is het dus van belang dat ouders gaan participeren. Er is naar alle betrokken partijen geluisterd en op deze manier is er gekeken wat er nodig is om ouders binnen LSG-Rentray JOOZT te laten participeren. In het onderzoek is verdieping gezocht in alle betrokken partijen zoals; de maatschappij, de organisatie en de cliënten. Hierbij is rekening gehouden met de verschillende visies. De theorie is vanuit verschillende perspectieven belicht en er is gekeken in hoeverre deze theorie doorwerkt in de praktijk. Door vanuit de verschillende invalshoeken cliënten participatie te benaderen is er steeds meer duidelijkheid gekomen over het onderwerp en zo is er een heldere visie uiteengezet krijgen die in dit onderzoek wordt onderbouwd. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van triangulatie om de data te verzamelen. Er is gewerkt met interviews, enquêtes en een best practice. Daarnaast is er diverse literatuur geraadpleegd. Door de triangulatie was er veel en diverse data. Er is naar alle betrokkenen geluisterd en dit is verwerkt in de analyse, conclusie en aanbevelingen. Ouders zijn geënquêteerd. Tijdens deze enquête hebben ouders hun mening kunnen geven. Bij iedere vraag was er een antwoordmogelijkheid; anders. Als ouders dit antwoord kozen konden zij zelf aangeven wat zij op dat moment wilden. De laatste vraag van de enquête was: mist u nog iets aan deze vragenlijst? Hier konden ouders nog aanvullingen/opmerkingen geven die zij belangrijk achtte voor dit onderzoek. Medewerkers zijn geïnterviewd, tijdens de interviews heb ik continu doorgevraagd om zo dichterbij de belevingswereld van de medewerker te komen. Het interview had als laatste vraag: mist u nog iets aan deze vragenlijst? Bij deze vraag kon de medewerker nog extra aanvullingen geven die hij/zij belangrijk vond voor het onderzoek. In het theoretisch kader zijn een aantal thema’s beschreven die in relatie staan tot het onderwerp ouderparticipatie. Er zijn meerdere bronnen gebruikt om zo vanuit verschillende perspectieven naar het onderwerp te kijken. De theorie heeft mij verbreding en verdieping gegeven op
Pagina | 47
ouderparticipatie. Daarnaast is het beschreven wettelijke kader tevens de aanleiding van dit onderzoek geweest. De best practice heb ik gebruikt om te kijken hoe er in andere instellingen door ouders wordt geparticipeerd. Het bleek een lastig onderwerp, maar in de Lindenhout was wel een sterke vorm van ouderparticipatie. Door deze best practice heb ik gezien dat ouderparticipatie mogelijk is, maar dat het goed gestructureerd moet worden.
Pagina | 48
Pagina | 49
Pagina | 50
Pagina | 51