Organisatie en financiering aanpak groep 3 in de Drechtsteden Samengevat: In lijn met de visie op de organisatie van de invoering van de participatiewet in de Drechtsteden en het daar op volgende beslisdocument, vastgesteld door het DSB op 7 november 2013, bevat deze notitie de kaders voor de organisatie en financiering van lokale leer-/ontwikkelplekken voor ‘groep 3’. Het voorgestelde organisatiemodel, de bijbehorende verdeling van rollen en verantwoordelijkheden en de beoogde financiering voor lokale leer/ontwikkelplekken voor groep 3 in de Drechtsteden worden hierbij aan u voorgelegd. Kort samengevat bepaalt de SDD welke kandidaten uit hun bestand tot groep 3 behoren middels o.a. het instrument loonwaardebepaling. Deze groep wordt eventueel aangevuld door gemeenten met kandidaten die passen in de door hen geformuleerde aanvullende criteria. Een bedrijfsbureau verzorgt de matching van kandidaten op plekken die beschikbaar zijn bij lokale aanbieders. Gemeenten zijn (eind)verantwoordelijk voor het lokaal stimuleren van het ontstaan van deze plekken. Op 20 januari 2014 hebben betrokken portefeuillehouders in een voorbereidende ontbijtsessie over dit onderwerp, uitgesproken dat het de voorkeur heeft om het opdrachtgeverschap van het voorgestelde bedrijfsbureau onder te brengen bij de SDD. Dit vanwege de verantwoordelijkheden die de SDD al voor de groep heeft (loonwaardebepaling, uitkeringverstrekking, etc.) in combinatie met de wens om de aansturing centraal te organiseren. Dit betekent dat de SDD, en daarmee de regio, verantwoordelijk wordt voor de resultaatverplichtingen die met het bedrijfsbureau worden aangegaan. Dat is een afwijking ten opzichte van de eerdere lijn waarbij de gemeenten de resultaatverantwoordelijkheid ten aanzien van de aanpak van groep 3 zouden dragen. In dit voorstel wordt voornamelijk gesproken over leer-/ontwikkelplekken. Hiermee wordt gedoeld op plekken voor kandidaten uit groep 3 waarbij niet het loonvormend vermogen centraal staat, maar het activeren, het laten participeren en het ontwikkelen van het vermogen om te participeren in de maatschappij. Een eenduidige term die de lading volledig dekt hebben we nog niet gevonden. De reden dat we actief willen inzetten op het aanbieden van dergelijke plekken aan kandidaten uit groep 3, is niet alleen gelegen in het principe dat het voor iedereen mogelijk moet zijn om actief te participeren in de maatschappij, maar ook de overtuiging dat wanneer mensen gestimuleerd worden om actief bezig te zijn, het beroep op duurdere vormen van zorg en ondersteuning of mogelijk overlastgevend gedrag, zal verminderen. Naast een passende methode voor de benodigde loonwaardebepaling met betrekking tot groep 3, zal er ook nog een methode ontwikkeld moeten worden om dit maatschappelijk rendement nader inzichtelijk te maken. U wordt voorgesteld om: 1. Kennis te nemen van het model voor de organisatie van lokale leer-/ontwikkelplekken voor groep 3, rekening houdend met de volgende uitgangspunten: a. Leer-/ontwikkelplekken worden lokaal vormgegeven; b. Registratie, matching en het volgen van cliënten en lokale aanbieders wordt georganiseerd middels een centraal bedrijfsbureau; c. Beschikbare plekken in te vullen op basis van door de SDD gecategoriseerde groep 3 cliënten aangevuld met lokale prioritaire groepen/kandidaten; 2. Kennis te nemen dat hiervoor in 2014, de in 2013 gestarte aanpak en pilots voor groep 3 in de Drechtsteden, worden gecontinueerd en doorontwikkeld; 3. Kennis te nemen dat MEE Drechtsteden in transitiejaar 2014 de ruimte wordt geboden om het bedrijfsbureau in te richten en de opdracht hiertoe door de SDD zal worden opgesteld; 4. In te stemmen met de inzet van 1.2 miljoen euro vanuit het participatiebudget voor de organisatie en uitvoering van de opgave ten behoeve van groep 3 in 2014 en hierbij kennis te nemen van de inspanning die geleverd wordt om 50% van dit budget terug te verdienen via een aanvraag voor ESF subsidie betreffende innovatie onderkant arbeidsmarkt; 5. In te stemmen met de procedure-afspraak om uiterlijk in de zomer van 2014, op het moment dat er meer duidelijkheid is over de budgetten 2015, op basis van een voorstel besluiten te nemen over de samenwerkingsstructuur en de financiering vanaf 1 januari 2015.
1.
Aanleiding
Op 1 januari 2015 wordt de Participatiewet ingevoerd. Het doel van de nieuwe Participatiewet is dat zoveel mogelijk mensen (in het bijzonder mensen met een arbeidshandicap of een bijstandsuitkering) meedoen in de samenleving. Vanaf die datum komen via deze wet nieuwe doelgroepen onder de gemeentelijke hoede. Naast de voor de gemeenten al bekende populatie WWB-ers, gaat het om Wajongers die, na herkeuring, nog arbeidspotentieel hebben én om mensen die voorheen onder de WSW zouden vallen. De instroom in de WSW, zoals we die nu nog kennen, is vanaf 1 januari 2015 namelijk niet meer mogelijk. In het integrale beslisdocument van 17 oktober 2013 (“Integratie SW-taken in de GR Drechtsteden en voortgang voorbereiding invoering participatiewet”), vastgesteld op 7 november 2013 door het DSB, is de aanpak beschreven, zoals we de invoering van deze wet met elkaar in de Drechtsteden wensen aan te vliegen. De focus daarin is werk; zoveel als mogelijk en haalbaar zal het meedoen aan de samenleving ingevuld
1
(moeten) worden met werk. Werk bij een reguliere werkgever, waar nodig met ondersteuning (via bijvoorbeeld loonkostensubsidie). Er is echter een groep waarbij werken bij een reguliere werkgever geen haalbare kaart is. In de documenten hebben we het over ‘groep 3’. Het gaat om een groep met een zeer laag verdienvermogen. In het beslisdocument is de volgende definitie geformuleerd: “Groep 3 betreft de groep mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt, waarvoor geldt dat werkgevers geen reëel arbeidsmarktperspectief kunnen en gaan bieden; binnen deze groep valt ook een deel van de mensen die bij het leerbedrijf (beschut binnen) zou komen; andersom is het leerbedrijf (beschut binnen) een faciliteit die voor groep 3 een plek kan bieden.” De duiding van een ‘groep 3’ betekent dat er ook een groep 1 en een groep 2 is. In tegenstelling tot groep 3 zijn dit groepen met een zodanig verdienpotentieel dat ze aan de slag kunnen bij een reguliere werkgever, hetzij direct (groep 1), hetzij met ondersteuning via bijvoorbeeld loonkostensubsidie (groep2). De SDD zal haar participatievizier en energie met name op groep 1 en 2 richten. Voor groep 3 is in het beslisdocument geformuleerd om ook een toekomstperspectief te bieden voor die mensen die niet (ook niet met enige ondersteuning) bij een reguliere werkgever aan de slag kunnen. Hierover is tevens opgenomen om uiterlijk in februari 2014, op basis van een voorstel, te beslissen over de structurele organisatie en financiering van deze opgave met betrekking tot groep 3. Voor u ligt dit voorstel, waarbij u zich dient realiseren dat de gemeente(n) zowel onder de huidige wetgeving en budgetten alsmede onder de participatiewet, niet in staat zullen zijn de gehele groep 3 populatie een passende leer/ontwikkelomgeving te bieden. Primaire focus bij het bedienen van kandidaten uit groep 3 zal dan ook liggen op kandidaten met een lage participatiegraad en/of zelfredzaamheid.
2.
De Opgave nader beschouwd
2.1 De context: breed, diffuus en verschillende tempo De opgave om een structurele aanpak voor groep 3 te ontwikkelen is geen eenvoudige. Naast de complexiteit en problematiek die intrinsiek is aan groep 3, wordt de moeilijkheidsgraad mede bepaald door de bredere context waarbinnen de opgave gestalte moet krijgen. De opgave staat niet op zichzelf. We doelen op aanpalende opgaven en ontwikkelingen op zowel regionaal als op rijksniveau. Vanuit de landelijke context is relevant om hier te benoemen de invoering van de Participatiewet en de decentralisatie van de AWBZ per 1 januari 2015. De Participatiewet vormt uiteraard een belangrijk (zo niet hét belangrijkste) element in de context van het ontwikkelen van een aanpak voor groep 3. Het gaat dan om de verplichte tegenprestatie, het beëindigen van de instroom in de WSW, het opbouwen van beschut werk ‘nieuwe stijl’, etcetera. Maar ook de AWBZ-decentralisatie is relevant bij het vormgeven van een aanpak voor groep 3. Met deze decentralisatie worden we als gemeente onder andere verantwoordelijk voor een groep mensen met eveneens een zeer laag of zelfs geen enkel verdienvermogen (de groep dagbesteders). Tevens gaan de decentralisaties gepaard met forse kortingen op de budgetten die overkomen. Synergie zoeken, verknopen en mixen van groepen en budgetten kan de remedie zijn om bezuinigingen op te vangen. Naast deze landelijke elementen is vanuit de lokaal-regionale context relevant om hier te duiden dat definitieve besluitvorming over de huidige centrale voorziening voor kandidaten uit groep 3, het ’leerbedrijf/beschut binnen’ (de productieomgeving Drechtwerk) van invloed is op het aanbod voor groep 3. De vraag die misschien aan de orde kan zijn is: hoe past een (overigens relatief dure) centrale voorziening binnen een context die zich kenmerkt door een decentraal gerichte ontwikkeling (ontwikkelplekken en dagbesteding dicht in de buurt)? Besluitvorming (instandhouding en/of decentraal invullen) hierover is vooralsnog niet aan de orde; ergo: de centrale voorziening is er. In ons voorstel hebben we hiermee rekening gehouden. Kortom, de context waarbinnen de opgave voor groep 3 gestalte moet krijgen is breed, complex en nog niet uitgekristalliseerd. Illustratief voor de diffuse context is dat in het begeleidend schrijven bij het aanbieden van de vierde wijziging van de Participatiewet aan de Tweede Kamer op 2 december 2013, staatssecretaris Kleinsma de vijfde wijziging al aankondigt. Dit betekent voor het voorstel van nu, dat we, op basis van hetgeen we nu weten, een organisatie schetsen, die aansluit op de context zoals die zich naar alle waarschijnlijkheid naar 2015 toe zal ontwikkelen. 2.2 Lopende pilots en relevantie P-budget (Sociaal fonds vanaf 2015) voor de aanpak Het in beweging brengen van een groep mensen vergt inzet. Inzet van menskracht, maar ook inzet van financiële middelen. Zeker naarmate de groep die je wenst te bedienen groter wordt en een zeer laag verdienvermogen heeft. De beweging die we nastreven kan niet gratis. De pilots die de afgelopen periode lokaal zijn geïnitieerd laten zien dat het lukt, door verschillende financieringsbronnen (zoals o.a. participatiebudget, opleidingsgelden en zorgbudget) aan elkaar te verknopen aangevuld met relatief beperkte gemeentelijke middelen, om werkplekken te realiseren aan de onderkant van de arbeidsmarkt. We doelen op het construct van de lokale leer-/ontwikkelbedrijven. De eenmalige bijdrage vanuit het P-budget in 2013 is zeer relevant geweest in de financiering en de realisatie van de plaatsen. Die relevantie is er ook voor het voorstel van nu. Zeker nu de aanpak van groep 3 zich verder doorontwikkelt vanuit een pioniersfase. In eerste instantie is op Dordtse schaal begonnen met de ambitie voor
2
200 plaatsen; de huidige ambitie ligt op 600 plaatsen regionaal. Dit betekent niet alleen kosten in relatie tot de werkplekken, maar bij dergelijke aantallen is ook een professionelere insteek nodig van met name de plaatsing van mensen en acquisitie. Om een indicatie te geven van de opbrengst tot nu toe, hebben er in 2013 in de Drechtsteden 556 kandidaten in meer of mindere mate gebruik gemaakt van kort- (cursussen etc) of langer lopende trajecten (socialiseringstrajecten, AKA opleiding of werkervaringplekken) bij lokale aanbieders van leer/ontwikkelplekken. Er zijn inmiddels circa 35 aanbieders van leer-/ontwikkelplekken in de Drechtsteden. Deze leer/ontwikkelbedrijven variëren in omvang; de helft heeft ongeveer 1 tot 5 kandidaten geplaatst. De grootste is MEE Drechtsteden die circa 200-250 kandidaten geplaatst heeft. De rest van de leer-/ontwikkelbedrijven (10) hebben kandidaten geplaatst variërend van 6 tot 80 personen per leer-/ontwikkelbedrijf. De problematiek van de kandidaten varieert qua zwaarte. Een grove indeling van licht-midden-zwaar laat een volgende procentuele verhouding zien van de populatie in 2013: Licht 24% Midden 55% Zwaar 21% Vanuit het P-budget is een bedrag van circa €800.000,-- ingezet, gerelateerd aan de populatie in 2013, rekening houdend met de duur dat een individu op een leer-/ontwikkelplek heeft gezeten of nog zit en de zwaarte van de problematiek van het individu (rekeneenheden: zwaar/€3000; midden/€1500 en licht/€500). In aanvulling op voornoemde plekken worden/zijn op dit moment drie pilots opgezet, waarbij verder geëxperimenteerd wordt met het samenvoegen van doelgroepen vanuit WWB, Wajong, dagbesteding en VSV met als doel om dagbestedingsmogelijkheden te ontwikkelen die kostentechnisch tegemoet komen aan de op handen zijnde bezuinigingen die gepaard gaan met de decentralisaties. Dit zijn de volgende pilots: 1. 2.
3.
Pilot Drechtwerk: hierbij worden circa 25 mensen vanuit de dagbesteding ondergebracht in een productie-omgeving van Drechtwerk. Inzet; reductie kosten begeleiding, verdienvermogen benutten. Pilot Griendheuvel: Inzetten van een gemengde populatie in de buitenruimte (Biesbosch) op voornamelijk groen werkzaamheden. Inzet; reductie kosten huisvesting want voornamelijk aan het werk in de buitenruimte, verdienvermogen van de samengestelde groep ontwikkelen en benutten. Pilot Gemiva Papendrecht; opzet leerbedrijf met gemengde populatie dat zich richt op aanvullende werkzaamheden in en voor het omliggende gebied (variërend van groenonderhoud tot boodschappendiensten). Daarnaast gaat het leerbedrijf het beheer van kinderboerderij uitvoeren. Inzet; creëren financieringsmodel, reductie kosten begeleiding.
Zonder inzet van het P-budget is de kans zeer reëel dat voornoemde plekken niet gehandhaafd kunnen worden. Tevens biedt het P-budget de mogelijkheid van de vereiste co-financieringscomponent bij een aanvraag voor subsidie uit het Europees Sociaal Fonds (ESF). 2.3 Omvang te bedienen doelgroep De totale doelgroep van de Participatiewet, die is opgebouwd uit WWB, Wajong en WSW, komt voor de Drechtsteden, op basis van het aantal inwoners dat van die regelingen gebruik maakt, gemiddeld neer op circa 9.500 mensen. Per 31/12/13 WWB
Wajong
WSW
Totaal
Alblasserdam
247
160
76
439
Dordrecht Hendrik-IdoAmbacht
3.475
1.300
905
5.309
241
150
51
394
Papendrecht
372
230
111
671
Sliedrecht
332
610
115
1.004
Zwijndrecht
801
360
194
1.215
Totaal
5.468
2.810
1452
9.730
Groep 3 komt voor het overgrote deel uit deze populatie. Het is de groep met een zeer laag verdienvermogen (<20-30%) die niet bij een reguliere werkgever geplaatst kan worden; ook niet met loonkostensubsidie. In plaats van een definitie op basis van louter het percentage loonvormend vermogen (smalle definitie), is voor de reikwijdte van groep 3 gekozen om een kwalitatieve duiding te hanteren (brede definitie) om op die wijze ook
3
mogelijk te maken dat kandidaten uit andere groepen dan séc de Participatiewet, op aangeven van door de gemeenten gestelde prioritaire doelgroepen, zouden kunnen instromen in het voorgestane model. We denken dan aan mogelijke kandidaten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en waarbij plaatsing binnen een leer/ontwikkelsetting een reëel perspectief biedt op positieverbetering c.q. stijging op de participatieladder. Groep 3 is geen monoliet, het is een gevarieerde en gemêleerde groep mensen. Als we vanuit voornoemde optiek kijken naar de omvang van groep 3, dan ramen we deze voor de Drechtsteden voorlopig op ruim 3.000 personen, opgebouwd uit: WWB-populatie1 met zeer laag verdienvermogen (inclusief mensen op de wachtlijst WSW), mensen werkzaam in leerbedrijf van Drechtwerk (500), mensen geplaatst in de bestaande lokale initiatieven voor groep 3 (600), mensen die gebruik maken van AWBZ-dagbesteding in groepsverband, mensen afkomstig uit de gemeentelijke prioritaire doelgroepen. Van deze 3.000 groep 3-ers (met een laag loonvormend vermogen) is dus al een deel actief in een activerende omgeving zoals ‘beschut binnen’ bij Drechtwerk en de lokale initiatieven. Een deel van de groep maakt mogelijk gebruik van dagbesteding in groepsverband (circa 600 mensen in de Drechtsteden hebben deze indicatie) het is echter niet duidelijk hoe groot de overlap tussen beide bestanden is. Omdat we, zoals eerder al aangegeven, niet in staat zullen zijn de gehele groep 3 populatie een passende leer/ontwikkelomgeving te bieden zullen we ons in eerste instantie richten op kandidaten uit groep 3 met een lage participatiegraad en/of zelfredzaamheid. Kandidaten uit groep 3 die actief zijn en goed mee kunnen komen in de maatschappij komen eerder in aanmerking voor het leveren van een tegenprestatie voor hun uitkering, in bijvoorbeeld een vorm van vrijwillige inzet.
3.
Het model
3.1 Organisatie In het bovenstaand schema wordt het organisatiemodel rondom de inzet van groep 3 in de Drechtsteden geschetst. Gegeven de verschillende besluitvormingstrajecten die, rondom de Participatiewet, de transitie van Drechtwerk naar de GRD en ook de transities Jeugdzorg en WMO/AWBZ, nog moeten worden afgerond kan de praktische invulling/uitwerking in de komende periode nog wel aan veranderingen onderhevig zijn, maar het hier geschetste raamwerk staat.
1
Omdat het instrument voor loonwaardebepaling nog ontwikkeld moet worden kunnen we het aandeel vanuit de WWB dat tot groep 3 gaat behoren nog niet specifiek duiden.
4
De sociale dienst is verantwoordelijk voor de categorisering van haar cliënten in groep drie op basis van loonwaardebepaling. Gemeenten vullen dit bestand eventueel aan met kandidaten die daar volgens de geldende regelgeving buiten vallen, maar wel een gemeentelijke (beleid)prioriteit hebben. Een bedrijfsbureau, dat zijn taken uitvoert in opdracht van de SDD, registreert de groep 3 cliënten, zoekt een match met lokale aanbieders en volgt de ontwikkeling van cliënten wanneer zij geplaatst zijn. Daarnaast ondersteunt het bedrijfsbureau lokale aanbieders bij het ontwikkelen van passende plekken, tevens toetsten zij aanbieders op vooraf vastgestelde criteria alvorens cliënten kunnen worden geplaatst. Denk hierbij aan een soort label of keurmerk zoals bijvoorbeeld het keurmerk ‘erkend leerbedrijf’. Lokale aanbieders voorzien in passende activiteiten voor de kandidaten en de dagelijkse begeleiding. Wanneer cliënten ingezet worden op een leer-/ontwikkelplek komen deze via het volgsysteem van bedrijfsbureau en/of de periodieke loonwaardebepaling van SDD in aanmerking voor doorstroom naar andere activiteiten of mogelijk groep 2 (realiteit gebiedt te zeggen dat dit laatste eerder een uitzondering zal zijn dan een regel). 3.2 Aansturing bedrijfsbureau Op 20 januari 2014 hebben betrokken portefeuillehouders in een voorbereidende ontbijtsessie over de aanpak van groep 3 gesproken. Daarbij is de voorkeur uitgesproken om het opdrachtgeverschap van het voorgestelde bedrijfsbureau onder te brengen bij de SDD. Dit vanwege de verantwoordelijkheden die de SDD al voor de groep heeft (loonwaardebepaling, uitkeringverstrekking, etc.) in combinatie met de wens om de aansturing centraal te organiseren. Daarnaast is het per gemeente optuigen van een eigen bureau kostentechnisch en qua kennisontwikkeling/-deling niet logisch. Dit betekent dat de SDD, en daarmee de regio, verantwoordelijk wordt voor de resultaatverplichtingen die met het bedrijfsbureau worden aangegaan. Dat is een afwijking ten opzichte van de eerdere lijn waarbij de gemeenten de resultaatverantwoordelijkheid ten aanzien van de aanpak van groep 3 zouden dragen. Gezien de lopende afspraken wordt de uitvoering c.q. opzet van het bedrijfsbureau in 2014 in opdracht van de SDD bij MEE Drechtsteden belegd. MEE Drechtsteden wordt hiermee de ruimte geboden om het bedrijfsbureau verder te ontwikkelen en in te richten op basis van de start die zij hiermee in 2013 reeds gemaakt heeft. Tevens zal er in 2014 een keuze gemaakt moeten worden voor een definitief sturingsmodel voor het bedrijfsbureau vanaf 2015. Te overwegen opties zijn dan o.a.: het bedrijfsbureau continueren bij MEE Drechtsteden of onderbrengen bij een andere partij danwel de SDD zelf. 3.3 Rollen en verantwoordelijkheden 3.3.1. Sociale dienst Drechtsteden Allereerst draagt de SDD zorg voor het verstrekken van uitkeringen; Daarnaast is de SDD verantwoordelijk voor de vorm van de (periodieke) loonwaardebepaling die moet worden uitgevoerd om daarmee te bepalen of cliënten/uitkeringsgerechtigden tot deze groep behoren en daarmee het overgrote aandeel van de in- en uitstroom van cliënten in het bedrijfsbureau; Mede op basis van deze rol/bevoegdheid is het logisch dat de SDD met de periodieke loonwaardebepaling ook bepaalt of een cliënt zich succesvol heeft ingezet of ontwikkelt (uiteraard mede op basis van input bedrijfsbureau en de verantwoordelijk aanbieder); Indien er sprake is van een dermate ontwikkeling dat een deelnemer naar regulier werk begeleid kan worden, zal dit onder de verantwoordelijkheid en met gebruikmaking van het instrumentarium van de SDD worden uitgevoerd; De SDD blijft tevens als uitkeringsinstantie verantwoordelijk voor de handhaving en indien nodig sanctionering van uitkeringsgerechtigden die een tegenprestatie moeten leveren; De SDD blijft verantwoordelijk voor toekennen en inzet van bijdragen vanuit het participatiebudget (in 2014), de exacte criteria en voorwaarden die gaan gelden voor het te vormen sociaal fonds (per 1 januari 2015) zijn nog niet helder op dit moment; Opdrachtgever bedrijfsbureau. 3.3.2. Gemeenten (gezamenlijk en/of afzonderlijk) (Eind)verantwoordelijk voor het realiseren van aanbod en beschikbare plekken voor kandidaten uit groep 3; Criteria aanvullende kandidaten/groepen; Benoemen prioritaire doelgroepen; Lokaal stimuleren ontwikkelen werkplekken; zorgdragen voor het behoud en verder uitbreiden van de vruchtbare bodem die is gecreëerd en waarop de aanpak verder kan gedijen. 3.3.3. Bedrijfsbureau Het bedrijfsbureau dient de volgende operationele zaken en verantwoordelijkheden vorm te geven: 1 Deelnemers Acquisitie/communicatie/voorlichting, inschrijvingsprocedures trajecten en/of scholing, plaatsingssysteem, volgsysteem. Het intake proces: intakegesprek (mede met als doel te beoordelen welke flankerende geldstromen de kandidaat met zich meebrengt zoals studiefinanciering, PGB, activiteitenbudget AWBZ,
5
etc.) Plaatsing bij lokale aanbieder /leerwerkbedrijf, regelen scholing, etc. Inclusief administratieve afwikkeling hiervan. 2 Leer- /ontwikkel plekken bij lokale aanbieders Acquisitie, subsidievoorwaarden, afrekenen, kwaliteitseisen, mogelijkheden, randvoorwaarden, etc. Wie mag zich leer-/ontwikkelbedrijf noemen? Het Bedrijfsbureau ontwikkelt deze criteria en toetst aanbieders daar op. Denk aan scholing begeleiders, juiste verzekeringen, zekerheid afdracht belastingen, privacy en klachten reglementen, etc. 3 Relatiebeheer Gelet op het coördinerende karakter van dit bedrijfsbureau is relatiebeheer essentieel. Het mag niet gebeuren dat dit programma een gesloten organisatie voortbrengt. Openheid en veel contacten met zowel de maatschappij als maatschappelijke partners of bestuurlijke organisaties zijn dan ook wezenlijke taken. Denk aan de partners zoals Gemeente, MEE intern, leer- werkbedrijven, SDD, toeleverende zorginstellingen, etc. 3.3.4 Lokale aanbieders De aanbieders van leer/-ontwikkelplekken zijn primair verantwoordelijk voor het op een juiste wijze organiseren van een passende werkzaamheden, een passende (werk)omgeving en begeleiding van deelnemende cliënten. Match kandidaten i.s.m. het bedrijfsbureau; Passende werkzaamheden; Passende werkomgeving; Begeleiding; Ontwikkelen van het participatievermogen van kandidaten; Rapportage aan het bedrijfsbureau over de voortgang/ontwikkeling; Daarnaast zijn lokale aanbieders zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. 3.4 Randvoorwaarden uitvoering Er zijn een aantal randvoorwaarden waar in de uitvoering van het organiseren van leer- en ontwikkelplekken voor groep 3 rekening mee moet worden gehouden, te weten: Werkzaamheden die kandidaten uit de doelgroep uitvoeren mogen geen reguliere werkzaamheden verdringen. Er is een groot grijs gebied als het gaat om definiëren van additionele werkzaamheden, hier dienen separaat kaders voor opgesteld te worden; Vanwege het korten op de verschillende budgetten behorende bij de decentralisaties is het mengen van groepen (mensen met meer en minder verdienvermogen, vrijwilligers en mensen die een tegenprestatie leveren) en het delen van voorzieningen cruciaal voor het behoud/creëren van zoveel mogelijk plekken in de Drechtsteden, omdat: 1. De begeleidingsratio van dagbesteding circa 1 begeleider op 5-10 cliënten is en in een productie beschutte werkomgeving circa 1 op 50. Door groepen te mixen kan hier kostenvoordeel worden behaald; 2. Een te verwachten bijkomend voordeel van vermengen is dat cliënten van verschillende niveaus elkaar kunnen ondersteunen en helpen aanvullend op de professionele begeleiding; 3. Door vermenging kunnen verschillende budgetten/middelen worden gestapeld (oa begeleidingsbudget, scholingsbijdragen, zorgbudget en omzet vanuit productie); 4. Het delen van voorzieningen kan schaal voordelen opleveren in combinatie met het voorgaande, momenteel wordt er voor de Drechtsteden een ‘vlekkenkaart’ gemaakt met daarop de diverse voorzieningen en vervoersbewegingen met betrekking tot dagbesteding. Op basis van dit overzicht in combinatie met andere voorzieningen kunnen zaken slim worden gecombineerd om zo optimaal mogelijk de cliënten te kunnen bedienen binnen het afnemende budget 3.5 Kosten en dekking Om het voorgestelde organisatiemodel te kunnen realiseren dienen er middelen beschikbaar gesteld te worden. In 2013 is er incidenteel circa 800.000 euro vanuit het participatiebudget beschikbaar gesteld voor het opzetten van de pilots met ontwikkelplekken en leerbedrijven. Dit heeft substantieel bijgedragen aan het realiseren van de circa 600 plekken gerealiseerd. Daarnaast heeft MEE Drechtsteden met een eenmalige bijdrage een start kunnen maken met een bedrijfsbureau voor het matchen en volgen van kandidaten. Om te borgen dat deze plekken en het bedrijfsbureau zich in 2014 zich verder kunnen ontwikkelen, is in 2014 een indicatief bedrag van €1.200.000 nodig om het niveau van 2013 te matchen en mogelijk verder uit te breiden. Dit bedrag bestaat grofweg uit de volgende componenten: 1. € 800.000 (conform de bijdrage 2013)ten behoeve van de ‘begeleidingskosten’ voor het in stand houden en verder invullen van de gerealiseerde plekken; 2. € 250.000 ten behoeve van het door ontwikkelen en verder professionaliseren van het beoogde bedrijfsbureau; 3. € 150.000 voor innovatie en ter dekking van onvoorzien kosten. Daar komt bij dat er een aanvraag voor een ESF-subsidie wordt opgesteld. Een voorwaarde voor het ontvangen van de subsidie is dat de aanvrager(s) voor 50% co-financieren. De inzet vanuit het participatiebudget op dit traject kan daarmee direct dienen als de onderbouwing van de cofinanciering voor de ESF aanvraag. Bij toekenning van de aanvraag kan het beschikbare budget voor de inzet op groep 3 daarmee voor de 50% vanuit het ESF gefinancierd worden.
6
Focus in 2014 In 2014 gaan we verder op de weg die we zijn ingeslagen met de pilots die in 2013 zijn gestart. Voor de invulling en doorontwikkeling van het voorgestelde organisatiemodel zijn in 2014 een aantal zaken van belang, te weten: Er is in 2014 geen directe opgave om de huidige groep 3 Drechtwerkers en dagbesteders (met loonvormend vermogen) een andere plek te bieden; Er staan kandidaten op de wachtlijst voor een SW-plek, die gegeven de beperking van de instroom ook geen zicht meer hebben op een tijdelijke betrekking in 2014; Er zijn binnen de gemeente(n) kandidaten die buiten de reikwijdte van de SDD vallen (lees; geen uitkering genieten) maar mogelijk wel beleidsmatig in een voorkeurspositie komen om te plaatsen op een leer/ontwikkelplek. Rekeninghoudend met bovengenoemde punten, stellen wij voor om in het transitiejaar 2014 met een afgebakende groep de pilots en het voorgestelde organisatiemodel invulling te geven en verder te ontwikkelen. Bij de invulling van de beschikbare plekken zetten we in 2014 daarom primair in op het plaatsen van kandidaten uit groep 3 die: 1. staan op de wachtlijst WSW zonder perspectief op een tijdelijke betrekking; 2. die behoren tot gemeentelijke prioritaire groepen/kandidaten (geen Participatiewet, wel grote afstand tot de arbeidsmarkt, mogelijk wel baat bij inzet op leer/ontwikkelplek) 3. vanuit de WWB in aanmerking komen (laag verdienvermogen i.c.m. een lage participatiegraad en/of zelfredzaamheid). In 2013 is MEE Drechtsteden gestart, met een financiële bijdrage vanuit de Drechtsteden, met het opzetten van een plaatsing- en volgsysteem voor kandidaten die geplaatst kunnen worden bij lokale aanbieders. In 2014 gaat MEE Drechtsteden deze voorloper van het beoogde ‘bedrijfsbureau’ doorontwikkelen in samenspraak met gemeenten, SDD en lokale aanbieders. Daarnaast draagt zij in 2014 zorg voor de registratie, plaatsing en het volgen van cliënten die worden aangedragen vanuit de SDD en gemeenten. De individuele gemeenten en MEE spannen zich gezamenlijk in om lokaal de groei van het aantal plekken te stimuleren. Er zal vanuit de SDD een opdracht worden geformuleerd voor het bedrijfsbureau voor de uitvoering en doorontwikkeling in 2014. In 2014 moet een keuze gemaakt worden voor een definitief sturingsmodel voor het bedrijfsbureau vanaf 2015. Te overwegen opties zijn daarbij o.a.: het bedrijfsbureau continueren bij MEE Drechtsteden of onderbrengen bij een andere partij danwel de SDD zelf. De benodigde aanvraag voor de subsidie vanuit het ESF in 2014 zal integraal en meervoudig lokaal worden voorbereid en opgesteld. In de loop van 2014, op het moment dat meer duidelijkheid is verkregen over het financiële kader zal besluitvorming moeten plaatsvinden over de structurele vorm van financiering en organisatie vanaf 1 januari 2015.
4. Voorstel aanpak en organisatie groep 3 in de Drechtsteden Samengevat stellen wij u voor: 1. Kennis te nemen van het model voor de organisatie van lokale leer-/ontwikkelplekken voor groep 3, rekening houdend met de volgende uitgangspunten: a. Leer-/ontwikkelplekken worden lokaal vormgegeven; b. Registratie, matching en het volgen van cliënten en lokale aanbieders wordt georganiseerd middels een centraal bedrijfsbureau; c. Beschikbare plekken in te vullen op basis van door de SDD gecategoriseerde groep 3 cliënten aangevuld met lokale prioritaire groepen/kandidaten; 2. Kennis te nemen dat hiervoor in 2014, de in 2013 gestarte aanpak en pilots voor groep 3 in de Drechtsteden, worden gecontinueerd en doorontwikkeld; 3. Kennis te nemen dat MEE Drechtsteden in transitiejaar 2014 de ruimte wordt geboden om het bedrijfsbureau in te richten en de opdracht hiertoe door de SDD zal worden opgesteld; 4. In te stemmen met de inzet van 1.2 miljoen euro vanuit het participatiebudget voor de organisatie en uitvoering van de opgave ten behoeve van groep 3 in 2014 en hierbij kennis te nemen van de inspanning die geleverd wordt om 50% van dit budget terug te verdienen via een aanvraag voor ESF subsidie betreffende innovatie onderkant arbeidsmarkt; 5. In te stemmen met de procedure-afspraak om uiterlijk in de zomer van 2014, op het moment dat er meer duidelijkheid is over de budgetten 2015, op basis van een voorstel besluiten te nemen over de samenwerkingsstructuur en de financiering vanaf 1 januari 2015.
7