ordening baart kunst Anja Nutters-Stornebrink
Inhoud Ordening baart kunst Tijd Materiaal
Kunst in orde
Kunst op orde
Spelregels
Ruimte
Energie en afstand
Literatuurlijst
Ordening baart kunst. De mens denkt voordurend. Door te denken sturen mensen hun handelen: in onverwachte situaties wordt het aanpassingsvermogen van de mens aangesproken. Wij bezitten nu eenmaal overlevingsdrang en kunnen in onvoorziene situaties ons denkpatroon veranderen. Stel dat je fiets een lekke band heeft. Dan zoek je naar een oplossing. Je plakt de band, je leent een fiets van iemand anders, je brengt de kapotte fiets naar de fietsenmaker, je gaat met de bus, noem maar op. Je kiest de oplossing die voor jou op dat moment het beste is. Door middel van waarneming heb ik geleerd een persoonlijke orde en regelmaat aan te brengen in mijn doen en laten. De wereld om me heen maak ik overzichtelijk op mijn manier. Ik kijk, voel, hoor, proef, ruik en koppel de binnenkomende informatie in mijn hersenen, zodat er zich begrippen vormen. Denkbeeldig plaats ik allerlei kenmerkende eigenschappen van mensen en materialen om me heen in rangorde. Aan de volgorde van de gebruikte woorden in de vorige zin, kan je zien dat mijn begrip voor het woord ‘mens’ van een andere orde is dan het woord ‘materiaal’. Als ik het woord ‘mens’ eerder in de zin gebruik dan het woord ‘materiaal’, geef ik daarmee aan dat ik het begrip ‘mens’ belangrijker vind dan het begrip ‘materiaal’. In gedachten heb ik maatregelen genomen de karakteristieken van beide woorden te ordenen. Voor mij is dit de meest logische volgorde. Mijn denken heb ik op die manier geregeld. Zo’n denkproces vindt bij mij niet alleen plaats bij het ordenen van woorden. In mijn omgang met materiaal vindt eveneens een denkproces plaats. Neem bijvoorbeeld het opruimen van mijn spullen. In mijn gedachten is het begrip ‘dingen’ terug te vinden in zowel het begrip ‘spullen’ als in het begrip ‘materiaal’. Voor de goede orde gebruik ik verder het woord ‘materiaal’ voor de dingen die ik spelenderwijs behandel, tenzij ik het ding bij de naam noem. Een aardappelschilmesje ruim ik op in de bovenste la van het aanrecht in de keuken, vleeswaren doe ik in een bakje met een deksel erop in de koelkast en bier zet ik op de grond in de kelder. De plaats waar ik mijn materiaal dagelijks gebruik, is van invloed op de plaats waar ik mijn materiaal opruim. Ik kijk naar het materiaal, bepaal wat, hoe vaak en op welke plaats ik er iets mee ga doen en handel daarna. Ieder persoon heeft een individueel proces van ordening, zoals bijvoorbeeld bij het opruimen van materialen, omdat de plaats van gebruik en de manier van handelen verschillen met die van mij. Ik ga er nu vanuit dat alleen ik deze materialen gebruik en beschrijf hoe mijn handelen is geregeld onder invloed van de kenmerken van genoemde materialen. Een aardappelschilmesje gebruik ik vaak bij het aanrecht. Het is voor mij gemakkelijk dit materiaal op te ruimen in de la onder het werkblad van het aanrecht, zodat het materiaal dicht bij de plaats van gebruik is. Het kenmerk ‘veel gebruikt in de buurt van het aanrecht’ staat voor het opruimen van mijn aardappelschilmesje op de eerste plaats. De bovenste la van het aanrecht vind ik de beste plaats, omdat ik leef met het idee er zo min mogelijk voor te hoeven doen dit materiaal snel te pakken om het daarna te gebruiken. Een aardappelschilmesje is klein genoeg om in de la te bergen. Materiaal (een aardappelschilmesje), afstand (dicht bij), energie (er weinig voor hoeven doen), tijd (snel) en ruimte (klein genoeg om in een la te bergen) heb ik aan elkaar gekoppeld. Voor mij is het belangrijk een aardappelschilmesje zo dicht mogelijk in de buurt van het aanrecht te hebben, zodat ik zo weinig mogelijk energie en tijd verbruik om het mesje te pakken. Ik heb geleerd zuinig om te gaan met energie en mijn tijd niet te verspillen. Een aardappelschilmesje bederft niet, vleeswaren wel. Het kenmerk ‘kort houdbaar zonder koeling’ komt op de eerste plaats van eigenschappen behorende bij dit materiaal. Daarna het kenmerk ‘veel gebruikt in de buurt van het aanrecht’. Handelingen met dit materiaal zijn tijdgebonden, vleeswaren zijn immers beperkt houdbaar. Dit kenmerk heeft de meeste invloed op de plaats van opruimen. De koelkast waarin de vleeswaren zich bevinden staat naast de plaats waar ik veel handelingen verricht met vleeswaren: het aanrecht. De plaats van de koelkast en het aanrecht laten zien dat ik heb nagedacht over de afstand die dit materiaal geregeld aflegt. Het gebruik van handelingsenergie blijft op deze manier naar mijn idee minimaal. Nogmaals: ik heb geleerd belang te hechten aan minimaal gebruik van energie en géén tijd te verliezen. Materiaal, afstand, energie, tijd en ruimte zijn opnieuw met elkaar verbonden, maar tijd en materiaal hebben een sterkere relatie dan materiaal en afstand, want ik vind dat vleeswaren in
de koelkast horen, al staat de koelkast in de kelder. Tijd speelt bij vleeswaren een dubbelrol, namelijk de houdbaarheid én de tijd van handelen: het vleeswaren in de koelkast doen. Daarnaast heeft vleeswaren een andere relatie tussen ruimte en materiaal dan een aardappelschilmesje. Aardappelschilmesjes hebben geen koeling nodig. De ruimte voor het bewaren van (ik denk: het opruimen van) vleeswaren dient specifieke eigenschappen te bezitten vanwege de houdbaarheid van dit materiaal. De stappen in mijn denkproces voor het opruimen van vleeswaren zijn van een andere orde dan de stappen van het opruimen van een aardappelschilmesje, terwijl ik beide materialen veelvuldig op dezelfde plaats gebruik. Hoewel ik het volgende nog niet heb beschreven weet de lezer, denk ik, dat de koelkast in de keuken staat. Voor mij is het logisch. Uit de zin: “Een aardappelschilmesje ruim ik op in de bovenste la van het aanrecht in de keuken,…” herleid ik dat het aanrecht zich in de keuken bevindt. Later volgt de zin: “De koelkast ……. staat naast de plaats waar ik veel handelingen verricht met vleeswaren: het aanrecht”. Als het aanrecht in de keuken is en de koelkast naast het aanrecht staat, kun je uit deze twee zinnen begrijpen dat de koelkast ook in de keuken is. Tijdens het lezen heb ik de begrippen ‘aanrecht’, ‘keuken’ en ‘koelkast’ aan elkaar gekoppeld. Deze begrippen zie ik in gedachten gevisualiseerd, denkbeeldig heb ik een foto van mijn keuken in mijn hoofd. Voor het opruimen van bier vind ik de karakteristieken ‘koel’ en ‘ruimte’ belangrijk. Ik heb geleerd dat de kelder is een koele bewaarplaats is, dus volgens mij een geschikte plaats om bier op te ruimen. Het opruimen van bier brengt bijzonderheden met zich mee. Praat ik over een ‘krat bier’ dan gaat het materiaal inderdaad naar de bodem van de kelder. Maar wanneer ik praat over twee of drie flesjes bier, dan zet ik ze in de koelkast. Er zit een splitsing in mijn denkproces. Het kenmerk ‘ruimte’ staat bij een krat bier in mijn beleving hoger in rangorde dan het kenmerk ‘koel’. Bij twee of drie flesjes bier komt het kenmerk ‘koel’ op de eerste plaats. Het kenmerk ‘ruimte’ is afgenomen, waardoor ik een afwijkende regel toepas. Een krat bier ruim ik op in de kelder, maar…. een paar flesjes zet ik in de koelkast. Sterker nog: is de koelkast vol en is er in de kelder geen plaats? Dan creëer ik een nieuwe plaats. Ik pak een emmer koud water en zet een aantal flesjes erin om koud te worden, of ik leg ze een korte tijd (uit ervaring weet ik dat flesjes met bier knappen als ze te lang in een vriesvak blijven liggen) in het vriesvak, of ik zet het krat in de garage of buiten. Plaats genoeg! Ik kan me aanpassen aan de omstandigheden. Mijn denkproces kan ik sturen. Opnieuw spelen materiaal, afstand, energie, tijd en ruimte een belangrijke rol in mijn handelen. Ik ben flexibel in het omgaan met de relatie materiaal afstand, maar ook met de relatie tijd en ruimte, energie en afstand, materiaal en tijd, ruimte en afstand, enz. Als ik het goed begrijp regelen mijn hersenen niet alleen waar, wanneer en wat ik doe. Er is ook geregeld hoe ik handelingen verricht én hoe het anders kan. Denkprocessen brengen orde aan in mijn omgang met materiaal, afstand, energie, tijd, en ruimte. En dat zijn nog maar een paar begrippen, in mijn hersenen zitten nog veel meer. Bijzonder dat ik veranderingen in mijn denkprocessen kan aanbrengen. Wat ik doe, lijkt wel kunst. Kunst in orde Stel je voor: je bevindt je in een ruimte, waar op enige afstand van elkaar kunstwerken aan de muur hangen. Het heeft de tentoonstellingsmakers veel energie gekost deze selectie tijdelijk bij elkaar te brengen. De kunstwerken mag je niet aanraken, want het is kwetsbaar materiaal. Is er een denkproces op gang gekomen? Heb je de woorden van bovenstaande alinea inmiddels verbeeld? En? Zie je net als ik een keurig geordende expositie in een museumzaal voor je? De onderstreepte woorden heb ik gebruikt voor het beschrijven van mijn denkprocessen tijdens het opruimen van materialen in de keuken. Deze vijf woorden heb ik nu gebruikt om over een expositie te schrijven. Voor mij zijn deze drie zinnen genoeg om een voorstelling van een tentoonstelling te kunnen maken. Of dat voor iedereen zo is, weet ik niet. Elke lezer koppelt begrippen aan woorden op een persoonlijke manier. Ieder maakt zijn eigen verbeelding. Het gebruik van woorden gebeurt op veel verschillende manieren. Steeds afhankelijk van hoe de schrijver de gekozen woorden heeft gerangschikt en hoe de lezer dit interpreteert. Hoewel in
ieder geval deze vijf woorden in beide teksten zijn gebruikt, zijn de begrippen van deze vijf woorden veranderd. Woorden bezitten het vermogen zich aan te passen. In mijn gedachten kan ik het opruimen van materialen in een keuken vergelijken met een tentoonstelling in een museum. Mijn denkproces omschrijf ik zo goed mogelijk in eigen woorden. Het woord ‘materiaal’ heb ik op twee verschillende manieren gebruikt. Bij mijn beschrijving van het opruimen van materialen in een keuken heb ik het begrip ‘materiaal’ als: ‘geheel van zaken die men voor een bepaald doel nodig heeft’ gebruikt. In de beschrijving van de tentoonstelling heb ik het woord ‘materiaal’ gebruikt met de betekenis: ‘stof waar iets van gemaakt is’. Het verschil in betekenis, vergt een groot verschil in denken. Ik heb ervoor gezorgd dat de woorden rond het woord ‘materiaal’ verschillen. De woorden in de omgeving van het woord ‘materiaal’ bepalen het begrip van het woord ‘materiaal’ in de zin. De context bepaald de betekenis. Het is alsof ik zonder nadenken dit proces volg en begrijp. Een groot verschil in het woord ‘tijd’ dat in beide stukken tekst is gebruikt, zit in de manier waarop het is geschreven. In de beschrijving van de tentoonstelling in een museum is het woord uitgebreid met een aantal letters: -elijk. De betekenis van het woord is veranderd van: ‘grootheid van de voortgang en opeenvolging van de gebeurtenissen als een ononderbroken stroom’, in de tekst waarin wordt gesproken over het opruimen in de keuken, naar: ‘periode’ in de tekst over het museum. Dat de omgeving van de woorden de betekenis beïnvloed hebben wel al gezien bij het woord ‘materiaal’. Nu zien we dat het woord zelf ook aangepast kan worden. Door letters toe te voegen krijgt het woord ‘tijd’ een andere betekenis. Het derde woord dat ik wil bespreken is ‘ruimte’. In eerste instantie bedoelde ik met dit woord: ‘door drie dimensies bepaalde plaats’ in mijn keuken. Nu verwijst dit woord naar een plaats in een museum en heeft nog steeds dezelfde betekenis. Mijn voorstelling van deze ruimte is echter alleen verbeelding. Wanneer ik denk aan de ruimte in mijn keuken weet ik bijvoorbeeld precies welke kleuren ik daar aantref en wat de afmetingen zijn. Ik kan er heen lopen en mij fysiek bevinden in deze ruimte. Lees ik over een ruimte, zoals de beschrijving van een museumzaal, dan ben ik genoodzaakt een persoonlijke voorstelling te maken. In gedachten creëer ik een denkbeeldige ruimte. Ik visualiseer een zaal met licht en op een of andere manier kom ik terecht in ruimte waarvan de muren roestbruin zijn. De kleur van de muren staat niet omschreven, deze heb ik zelf verzonnen. In mijn gedachten geef ik mijn persoonlijke betekenis aan het begrip ‘ruimte’ in deze zin. Ook het woord ‘afstand’ heeft een verandering ondergaan. In eerste instantie bedoelde ik met de afstand, het aantal centimeters tussen plaats van gebruik en plaats van opruimen in de keuken. De ‘afstand’ in de tekst van het denkbeeldig museum heeft betrekking op het aantal centimeters tussen twee kunstwerken onderling. De kunstwerken bevinden zich zowel op de plaats van gebruik als op de plaats opruimen. Deze afstand is veranderlijk, omdat de lezer niet kan weten welke afstand wordt bedoeld. Het kan de afstand zijn tussen twee werken naast elkaar, maar ook de afstand tussen twee werken tegenover elkaar. Bovendien kan het zo zijn dat de kunstwerken gedurende de expositie van plaats worden verwisseld. Dat maakt de afstand tussen de werken opnieuw variabel. Vervolgens weet de lezer niet om welke soort kunstwerken het gaat. Zijn het schilderijen of beeldhouwwerken? De schrijver geeft de lezer te weinig informatie om de afstand vast te stellen. Er wordt een beroep gedaan op de flexibiliteit in de gedachten van de lezer. Dan is er nog het woord ‘energie’. In het eerste verhaal heb ik bekend gemaakt dat het gebruik van weinig energie belangrijk voor mij is. Ik heb geleerd dat energie kostbaar is en pas dit kenmerk toe op mijn manier van handelen. Vervolgens schrijf ik verder en maak de zin: ”Het heeft de tentoonstellingsmakers veel energie gekost deze….”. Uit deze zin maak ik op dat er veel energie is gestoken in het maken van een tentoonstelling. In mijn gedachten zie ik mensen bellen, praten, overleggen. Kunstwerken worden in- en uitgepakt, in- en uitgeladen, getransporteerd, opgehangen enz. Ik stel me één en al bedrijvigheid voor. Hoe kan ik, een persoon die zuinig om gaat met energie, een situatie beschrijven waarbij zoveel energie wordt gebruikt? Dat is toch geheel tegen mijn idee van omgaan met energie in? Tussen denken en doen van de schrijver zit beweging, flexibiliteit. De schrijver van een tekst regelt de volgorde van de woorden in een zin. Een woord kan van betekenis veranderen wanneer de tekst rond dat woord verandert. Sommige woorden ondergaan zelf een verandering waardoor de betekenis van dat woord verandert. De lezer
maakt een persoonlijke verbeelding. De lezer kan zelfs beelden toevoegen die niet in de tekst staan omschreven. De verbeelding van de lezer is afhankelijk van de indrukken die de lezer in zijn omgeving heeft verzameld. De schrijver kan woorden gebruiken op een manier die afwijkt van zijn of haar persoonlijke manier van handelen. Het begrijpen en het gebruik van taal is beïnvloedbaar en veranderlijk. Kunst op orde Er is een wisselwerking tussen het verbale en het visuele. Kunstwerken vertalen vaak woorden naar beelden. Om kunstwerken te kunnen begrijpen hebben we taal nodig. Door schriftelijke informatie tot ons te nemen en te praten over de kunstwerken die we zien, kunnen we kunst leren begrijpen. De manier waarop er over kunst wordt geschreven beïnvloedt ons kijkgedrag. Wordt er in de media veel aandacht besteed aan een tentoonstelling en zijn de recensies goed, dan is het gevolg dat er meer mensen gaan kijken. Zien is geloven. Een expositie met een slechte recensie zal minder bezoekers trekken. Zo’n recensie geeft potentiële bezoekers geen energie de tentoonstelling te gaan bekijken. De directie van een museum heeft belang bij een groot bezoekersaantal. Is het kenmerk ‘bezoekersaantal’ het belangrijkste doel van een museum, dan bepaalt dit aantal bezoekers de overlevingskans van het museum. De directie kiest er voor het aanbod van kunst aan te passen aan de verwachtingen van bezoekers. Er worden regels bedacht voor een aantrekkelijke tentoonstelling. Hoe kan het museum kunstwerken laten zien op een manier waarvan bezoekers denken dat het de moeite waard is om te gaan kijken? Hoe kan het museum er voor zorgen dat de bezoekers energie willen steken om de afstand van hun huis naar het museum te overbruggen? Welke kunstwerken gaan de ruimte van het museum vullen? Hoeveel tijd willen bezoekers steken in een reis naar het museum en de bezichtiging van de kunstwerken? Genoeg materiaal om over na te denken. Museumdirecties hebben verschillende antwoorden verzonnen. Laten we kijken naar een aantal methodes dat zij gebruiken. Er zijn musea waar kunstwerken in chronologische volgorde worden getoond. Het jaartal waarin het werk is gemaakt is leidend voor de plaats waar het werk is te zien. Tijdens het denkproces van de tentoonstellingsmaker neemt het kenmerk ‘jaar waarin het kunstwerk is gemaakt’ een belangrijke plaats in. Aan de volgorde in de opstelling van de kunstwerken hoeft de bezoeker niet te twijfelen. Tegenwoordig is het vaststellen van het jaar waarin een kunstwerk is gemaakt heel betrouwbaar. Kijkend naar een kunstwerk waarbij links en rechts daarvan een werk aanwezig is, weet ik dat het werk links eerder gemaakt is dan het werk in het midden. Het werk rechts is later gemaakt dan het werk in het midden en nog later dan het werk links. De schrijver herkent de natuurlijke manier van ordenen in de rij voor de kassa. Tentoonstellingsmakers kunnen ook kiezen voor eigenschappen van kunstwerken die in een bepaalde stroming of stijl horen. Denk hierbij aan een expositie met werken onder de noemer: ‘expressionisme’. De keuze van de kunstwerken is afhankelijk van het materiaalgebruik -; de manier waarop kunstenaars figuren hebben gevormd en kleuren hebben aangebracht. Het maken van een tentoonstelling aan de hand van een begrip kan een spanningsveld veroorzaken. De tentoonstellingsmakers hebben door verschil in denken een persoonlijk begrip voor dit kenmerk. De makers krijgen te maken met grenzen: wanneer precies spreekt men van expressionisme? Speelt het gebruik van kleur een belangrijker rol dan de vormen die we zien? Er zullen afwegingen worden gemaakt tussen de werken. De makers zijn genoodzaakt gezamenlijk tot een rangschikking te komen. De bezoeker kijkt naar de werken en verzamelt verbale informatie zodat hij dit denkproces kan begrijpen. Tegenwoordig zijn tentoonstellingen vaak opgebouwd rond een thema, bijvoorbeeld ‘de vrouw’. De kenmerken jaartal en materiaalgebruik zijn dan van ondergeschikte orde. Wanneer je kijkt naar twee kunstwerken naast elkaar hoeft het niet zo te zijn dat het werk links eerder is gemaakt dan het werk rechts. De materialen die voor de kunstwerken zijn gebruikt kunnen sterk uiteenlopen. Denk aan een bronzen vrouwenbeeld of een schilderij van een Madonna met kind. De herkenning van een vrouwelijke figuur is het kenmerk van de kunstwerken in de tentoonstelling. Het inrichten van een tentoonstelling met kunstwerken rond een thema, vergt opnieuw een gezamenlijk overeengekomen volgorde. Het persoonlijke denkproces van de bezoeker ontwikkelt zich bij het zien van veel verschillende verbeeldingen van vrouwen. De
bezoeker wordt, volgens de schrijver, in de gelegenheid gesteld door middel van waarneming zijn beeld van ‘de vrouw’ te veranderen. Naast het kiezen van de kunstwerken voor een expositie denkt de conservator van een museum na over hoeveel een bezoeker kan, wil en zou moeten begrijpen van dat wat hij te zien krijgt. Kan het kijken naar kunst en daarvan genieten genoeg zijn voor een museum? Of willen de makers dat de bezoekers iets van de werken begrijpen? Veel musea voorzien tentoongestelde werken met een bijschrift. Ik denk aan de houdbaarheidsdatum op de verpakking van vleeswaren. Naast de waarneming van het kunstwerk kunnen bezoekers bijvoorbeeld schriftelijke informatie in zich opnemen. Musea zorgen voor mondelinge informatie door middel van een audiotour of het geven van rondleidingen. Het is zelfs mogelijk via een visuele taal informatie te krijgen in een museum: de uitleg van een kunstwerk in gebarentaal. In de meeste musea wordt de mogelijkheid geboden meer te begrijpen van kunst dan vooraf aan de tentoonstelling het geval is door het aanbieden van extra informatie. Het denkproces van de bezoeker wordt hiermee gestuurd of aangepast. Een kijkje in de keuken van een museum leert ons dat het voortbestaan van de plaats kunst waar te nemen, afhankelijk is van de handelingen van de bezoeker. De directie van een museum heeft een gebruiksaanwijzing verzonnen voor een tentoonstelling en kan door middel van het uitvoeren van deze regels controleren of het idee dat zij van de bezoekers hebben overeenkomt met de feiten. Het resultaat van hun plan wordt zichtbaar gedurende de tentoonstelling; het bezoekersaantal. Zowel woorden als kunstwerken bezitten het vermogen zich aan te passen. Woorden kunnen veranderen van betekenis. Kunstwerken kunnen dat ook. De manier waarop kunstwerken tentoongesteld zijn beïnvloedt onze waarneming. Een schilderij van een Madonna met kind in een chronologisch opgestelde expositie heeft voor mij de betekenis: Moeder van Jezus. Hangt het schilderij in de thema tentoonstelling over ‘de vrouw’, dan heeft het voor mij de betekenis: moeder met kind, de vrouw die kinderen baart. Kunst is de taal die waarneming en begrip met elkaar verbindt. Door te kijken naar kunst leren wij hoe in het verleden begrippen zijn gevormd. Het denken van mensen is door het kijken naar kunst beïnvloed. We kunnen achterhalen hoe er door de eeuwen heen werd gedacht. Kunst leert ons begrippen vormen. Door kunst te maken kan de kunstenaar het denken van anderen beïnvloeden. Tijd Zoals ik mijn keuken op orde maak door het opruimen van mijn spullen, zo ordenen wij de kwaliteit van kunstwerken om ons heen. Iedere periode in de geschiedenis kent kenmerken als materiaal gebruik of onderwerpen die belangrijk worden geacht. Vroeger werd een kunstenaar vooral beoordeeld op de kwaliteit van zijn materiaal gebruik. De opdrachtgever had veel invloed op het onderwerp van een schilderij of beeldhouwwerk. Toch kiest elke kunstenaar een persoonlijke methode voor het maken van kunst. De tijd heeft ons dit geleerd. Kunstwerken die we ordenen onder het Academische systeem (18e eeuw), werden niet alleen beoordeeld op de ambachtelijke schilderkwaliteit van de kunstenaar. Naast het gebruik van het materiaal bepaalde het onderwerp van het schilderij de kwaliteit van het kunstwerk. Er bestond een hiërarchie in de diverse onderwerpen. Historiestukken genoten meer prestige dan portretten. Scènes uit het dagelijkse leven stonden hoger in aanzien dan landschappen. Maar de genrestukken waren weer minder belangrijk dan de portretten. De onderwerpen uit de Bijbel en historische schilderijen werden gelijkwaardig beschouwd, zoals het fornuis en de kraan in de keuken. Kunstwerken uit die tijd vertellen ons de macht van kerk en koning. Kerkelijke leiders en landsbestuurders gebruiken de kunstenaar als het middel om macht te tonen. Opdrachtgevers bepalen de ingrediënten van het kunstwerk, maar de kunstenaar bereidt de maaltijd, hij roert de soep. De kunstenaar heeft de macht, het vermogen om iets te doen met zijn persoonlijke smaak. Hij is verantwoordelijk voor de menukaart.
Diego Velázquez laat de macht van de kunstenaar aan ons zien in zijn schilderij ‘Las meninas’ (De hofdames, ca 1658-1660). De kunstenaar heeft zichzelf in het portret van de familie van koning Philip IV van Spanje geplaatst. In dit schilderij is de kunstenaar belangrijker geworden dan zijn onderwerp. We zien de kunstenaar ons aankijken. De koning en de koningin zien we slechts als spiegelbeeld opgenomen in het schilderij. De kunstenaar maakt het werk naar zijn hand. Kunstenaars van alle tijden hanteren elk een persoonlijke ordening bij het maken van een kunstwerk. De kunstenaar weet dat hij daarmee de ideeën van mensen beïnvloed. Verschillende stijlen en nieuwe vindingen worden steeds op basis van de persoonlijke beslissingen van de individuele kunstenaar gemaakt. Een unieke uitvinding is de abstracte kunst. Kunstenaars manipuleren figuren op hun schilderijen. Matisse knipt bloemen uit papier dat in één kleur is geschilderd. Picasso construeert een viool die je in verbeelding van alle kanten kan bekijken. Mondriaan geeft kleur en vorm de vrije ruimte; de elementen van het schilderen worden het thema van een schilderij. De figuren veranderen van herkenning (de beschouwer kan herleiden wat de kunstenaar heeft gezien) naar verbeelding (de beschouwer vormt zich een persoonlijke gedachte). Denk aan het proces dat de woorden ruimte, afstand, materiaal, energie en tijd hebben ondergaan. Vanaf het ontstaan van de abstracte kunst heeft de kunstenaar de mogelijkheid te kiezen voor figuratie of géén figuratie. Iets later in de geschiedenis is de noodzaak een kunstwerk te maken verdwenen. Een kunstwerk staat bijvoorbeeld gelijk aan een object trouvé of een intellectueel concept. Het denkproces dat aan het maken van een kunstwerk vooraf gaat en de uitvoering van het kunstwerk vallen samen. De plaats van handeling is tegelijkertijd de plaats van gebruik. Kunstwerken kunnen van betekenis veranderen door verschillende manieren van exposeren; de omgeving van het kunstwerk is van invloed op de betekenis. Maar een kunstwerk kan ook alleen verbeelding zijn, wanneer de beschouwer de betekenis van het kunstwerk zelf vorm moet geven. Een kroket met slagroom? Ik moet er niet aan denken! De toeschouwer maakt een persoonlijke interpretatie van wat zichtbaar is in het kunstwerk, in gedachten vormt hij een beeld. De kunstenaar veroorzaakt een beweging of een verandering in het denken van de beschouwer. Het werk van de kunstenaar is ordening aanbrengen: het samenstellen van een menu. Elke kunstenaar gebruikt zijn geur en smaak bij het tot stand brengen van verbeelding. Met mijn kunstwerken wil ik een verandering in het denken van de beschouwer veroorzaken. De toeschouwer een mogelijkheid bieden zijn denkprocessen aan te passen aan de nieuw verworven kennis. Mijn manier van kunst maken, is te vergelijken met het bedenken en uitvoeren van de gebruiksaanwijzing op de kwarktaart verpakking of de handleiding van een spel. Het maken van kunst zie ik als een spel zonder einde. Spelregels Spelen doe ik vanaf mijn kinderjaren. Al spelend leerde ik omgaan met mensen om me heen. Spelenderwijs maakte ik kennis met de voorwerpen die ik tegenkwam. Ik speelde met zand en stenen, ik speelde met de bal, ik speelde toneel, ik speelde muziek. Ik houd me bezig met spelen. Ik maak kunst door te spelen. Om speels te blijven, maak ik kunst. Voor het maken van kunst hanteer ik mijn eigen regels. Ik onderzoek alledaagse gebruikvoorwerpen en bedenk spelregels voor mezelf. Spelen is handelen volgens een aangenomen gedragslijn. Voor het maken van een kunstwerk leg ik het patroon van handelen vast. Als voorbeeld beschrijf ik een handelingsmethode die past bij de eigenschappen van het materiaal: houten wasknijpers. Volgens zo’n gebruiksaanwijzing speel ik mijn spel en begin aan de praktische uitvoering van mijn regels. Spelregels ordenen de denkprocessen van de scheidsrechter en de spelers. Toeschouwers laat ik buiten beschouwing. Een spel speel je volgens de regels. Er wordt van iedereen verwacht te handelen volgens de regels die zijn vastgesteld. Een speler heeft te maken met het spelmateriaal. Voetballers kunnen niet spelen zonder bal. Wanneer de omgang tussen de spelers van het spel is vastgelegd, lijkt het erop dat een spel maar op één manier gespeeld kan worden. Ik zeg ‘lijkt’ want in de praktijk ervaren we dat anders.
Bij voetbal bijvoorbeeld zien we vaak discussies over de score van een doelpunt. Was de bal was in of uit? Voetbalregels worden blijkbaar niet door iedereen op dezelfde manier geïnterpreteerd. Toch heeft iedereen het moment van scoren kunnen waarnemen. Wanneer de beslissing van de scheidsrechter valt, laten spelers weten wat zij er van denken. Ze zijn het met de scheidsrechter eens of oneens. De beslissing van de scheidsrechter is individueel. Spelers dienen zich hierin aan te passen. Als de besluitvorming van de scheidrechter niet overeenkomt met de denkwijze van spelers vinden zij dat de scheidsrechter van de regels heeft afgeweken. In mijn spel ben ik tegelijk de scheidsrechter én de speler. Als scheidsrechter let ik op het naleven van de regels, als speler zoek ik de grenzen van het spel. Het toepassen van regels, kan een spanningsveld veroorzaken. Tijdens het spelen ben ik op zoek naar zo’n spanningsveld. Ik zoek naar de uitzondering op de regel. Het punt waar een beslissing moet worden genomen als een ongeschreven regel. Wanneer er in mijn spel een afwijking van de regels plaats vindt, beroer ik in mijn hersenen een grijs gebied. Op dat moment moet ik me aanpassen aan het materiaal en vragen mijn hersenen een verandering. Ik kies materiaal om een kunstwerk te bouwen en ga op ontdekkingstocht naar getallen op de verpakking van het materiaal. Onderzoek de rangschikking van het materiaal in de verpakking. Hoeveel stuks in de lengte, hoeveel in de breedte, hoeveel op elkaar? Onderzoek de eigenschappen van het materiaal. Heeft het smaak? Kan ik ermee stapelen? Bouwen? Zit er een patroon in? Heeft het een structuur van zichzelf, een ritme? Ik kijk naar de prijs: uit welke cijfers bestaat dat getal? Kan het getal de lengte of de breedte van mijn speelveld zijn? Neem ik deze prijs als uitgangspunt voor een verzameling? Ik kijk naar het gewicht. Hoeveel kilo kan ik dragen? Kan ik dit materiaal ophangen aan visdraad? Ik kijk naar de houdbaarheid. Is het bederfelijk? Hoelang houdt het zijn vorm en kleur? Kan ik het opnieuw gebruiken of niet? Na een uitgebreid onderzoek maak ik een bouwplan. Ik maak de handleiding voor een spel veelal met behulp van regels uit de wiskunde, zoals optellen of vermenigvuldigingen. Het is mijn persoonlijke methode voor het maken van kunst. Over methoden gesproken: Sol Lewitt is een kunstenaar die het plannen en bedenken van een kunstwerk als een kunstwerk zelf ziet. Zijn bouwplan kan met behulp van aanwijzingen van de kunstenaar door iedereen worden uitgevoerd. Voor hem is het niet noodzakelijk alle handelingen persoonlijk uit te voeren. Het fysieke object is ondergeschikt aan het concept dat er aan voorafging. Ik voer mijn bouwplan liever zelf uit. Door zelf de handelingen te verrichten kan ik onderzoeken of het plan uitvoerbaar is of niet. Wanneer komt het punt waarop ik mijn handelingen moet aanpassen en mijn gedachten nieuwe richting ga geven? Afwijken van een bouwplan kan gebeuren wanneer het materiaal waarmee je bouwt niet aan je verwachtingen voldoet. Het materiaal maakt het volgen van de bouwtekening onmogelijk, doordat het een kenmerkend (persoonlijk) systeem in zich heeft. Ik noem dat de ‘persoonlijkheidsfactor’. Dit laatste is misschien moeilijk voor te stellen, maar ik zal het uitleggen. Ik heb de persoonlijkheidsfactor van materiaal ontdekt bij het bouwen van ‘Groei 2006’, een beeld dat bestond uit een systematische stapeling van houten wasknijpers (198 x 100 x 15 cm, de sokkel meegerekend) De onderste lagen van het bouwwerk waren gemakkelijk uit te voeren, vlakke en horizontale vlakken. Naarmate ik hoger kwam bleken de knijpers echter niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden; er waren dikke, dunne, lange, brede, hoge, lage, witte, bruine, slappe en sterke knijpers. Door die onderlinge verschillen golfden de bouwlagen steeds meer naarmate ik hoger kwam. Delen van de tweeëndertigste laag kwamen op de drieëndertigste etage terecht. Er vond een verschuiving plaats, als effect van de onderlinge verschillen tussen de knijpers. De knijpers leken in eerste instantie allemaal hetzelfde, maar hadden toch een persoonlijk kenmerk. Vooraf had ik dit niet voorzien. Het gevolg voor mijn oorspronkelijke plan; afwijken van mijn bouwtekening. De noodzaak mezelf aan te passen in een onbekende situatie is wat ik zoek. Het moment van loslaten vind ik spannend.
Ruimte Voordat ik een bouwtekening kan maken, is het noodzakelijk de grootte het kunstwerk vast te stellen. Ik heb een omtrek nodig, een speelveld. Net als voetbalspelers moeten weten hoe groot het speelveld is, want volgens de regels moet de bal binnen de lijnen van het veld blijven. De ruimte waarin ik mijn handelingspatroon kan uitproberen, heeft invloed op de invulling van de regels van het spel. Hoe kom ik aan de omtrek van het speelveld bij het spelen met het materiaal: houten wasknijpers? Het is een ingewikkeld proces. De eerste regel voor het maken van de knijperstapeling is: het materiaal gebruiken, zoals het in de verpakking zit. Het plastic zakje waarin de knijpers waren verpakt heb ik er afgehaald. Als je het goed beschouwd, ben ik daarmee van de eerste regel afgeweken. Het is maar hoe je de regel interpreteert. Het materiaal in de verpakking mét het plastic zakje er omheen of het materiaal zoals het in de verpakking zit, zonder het plastic zakje erom. Of ik kan de eerste regel bijstellen: het materiaal gebruiken, zoals het in de verpakking zit, zonder het verpakkingsplastic. Het karton waarmee het plastic zakje wordt afgesloten, leg ik bij het oud papier. De tweede regel die ik mezelf opleg is: geen veranderingen in het materiaal toebrengen. Een knijper mag ik niet doormidden zagen of op een andere manier schade toebrengen. Marcel Duchamp zet een naam op een porseleinen urinoir en brengt het in voor een tentoonstelling. Een alledaags voorwerp haalt hij uit zijn gewone omgeving en plaats het in een nieuwe, ongewone omgeving. Ik voorzie het materiaal tijdens het spel van een nieuwe naam en plaats het alledaagse voorwerp in een nieuwe omgeving, namelijk het speelveld. Dan maak ik de derde regel: de knijperstapeling wordt 1 meter hoog en 1 meter breed, dan past het kunstwerk door de deur. De omtrek op de bouwtekening kan nu worden getekend. Ik verbeeld me hoeveel knijpers in een vierkante meter kunnen en maak een schatting van het gewicht. Ik ben nieuwsgierig: kan het kunstwerk door twee personen gedragen worden? Als de afmeting bekend is, kan je uitrekenen hoeveel knijpers er nodig zijn en hoeveel ze samen wegen. Toch reken ik het gewicht niet uit, omdat ik dan van te voren antwoord zou krijgen op mijn vraag, door de kennis over ‘mankracht’ die ik heb verworven. Wanneer ik vóór de bouw het totale gewicht uitreken, is de spanning van het spelen van dit spel voor mij gedeeltelijk verdwenen. Door de praktische uitvoering van het kunstwerk, kan ik ervaren of regels kloppen met mijn verwachtingen. In dit spel kies ik ervoor aan den lijve te ondervinden wat de spelregels opleveren. Ontdekken hoeveel speelruimte ik heb. Voor de volgende regel kijk ik opnieuw naar het materiaal. De knijpers zitten aan een reep karton, waarbij aan elke zijde 12 knijpers naast elkaar zitten. In één verpakking liggen twee van deze kartonnetjes met knijpers op elkaar. Dat bracht me op het idee met knijpers te gaan stapelen. De breedte van kunstwerk is vastgesteld op 1 meter. Wanneer je 80 knijpers met de lengte naast elkaar legt, komt dat bijna overeen met 100 centimeter. Ik zeg bijna, dus niet precies volgens de regel: de breedte is 100 cm. Omdat ik niet in de knijpers wil zagen, pas ik de regel aan naar: de breedte is bijna 100 cm. Door iets af te wijken van de ene regel ontstaat er ruimte voor de volgende regel: de breedte komt overeen met 80 hokjes op de bouwtekening. De schrijver kan een knijperstapeling beschrijven zonder dat de lezer weet hoe een knijperstapeling eruit ziet. De lezer wordt gevraagd zich iets te verbeelden waarvan de volledige informatie nog niet bekend is. Stukje voor stukje vul ik de ruimte van het idee: knijperstapeling. De lezer zal het begrip ‘knijperstapeling’, gaandeweg het verhaal verruimen. Hij zal plaats moeten maken voor de kenmerkende eigenschappen die ik beschrijf. De hoogte van de stapeling in knijpers is 72. Toen ik tijdens de bouw op 50 cm hoogte was, heb ik het aantal lagen geteld en die verdubbeld (36 lagen X 2). Op dat moment vertaal ik de ruimte in centimeters naar de ruimte in de hoeveelheid houten wasknijpers. Ik ben zo nieuwsgierig naar de uitvoering dat ik met bouwen begin voordat het plan helemaal klaar is. In dit geval loopt het invullen van de bouwtekening naast het maken van het kunstwerk. Ik pas me aan in het tempo waarin deze bouwtekening kan worden gemaakt. Een bouwtekening maak ik op ruitjespapier. Eén hokje op de tekening van de knijperstapeling komt overeen met twee knijpers op elkaar. Als de omtrek is vastgesteld maak ik een formule.
Ik bouw volgens een cijfersysteem, waarvan elk getal een aantal ruitjes vult. Getallen brengen orde in mijn denken. Getallen maken mijn brein opgeruimd en overzichtelijk. Zoals de tentoonstellingsmaker kiest voor een thema om een tentoonstelling te maken, kies ik een getal. Om het visueel te maken: een getal opent bij mij een laatje, waar ik mijn gedachten in opruimen kan. De voorkeur voor één of meerdere getallen maakt het aantal keuzemogelijkheden kleiner. Knijpers zitten met z’n twaalven op een rij in het zakje. Daarom verdient het getal 12 in mijn opzicht een belangrijke rol in de bouwtekening voor de knijperstapeling. Door dit getal te kiezen breng ik orde in mijn gedachten. Ik kan door naar de volgende ronde, want de keuze voor het getal 12 betekent dat je niet kiest voor de getallen 0 tot en met 11 en van 13 tot in het oneindige. Een keuze geeft me richting in mijn denkproces. Ik ga over het getal 12 nadenken en kom zo op het idee spelregels te bedenken waarbij de getallen 1 tot en met 12 een belangrijke rol spelen. Al denkend heb ik geregeld dat de keersommen van de tafels 1 t/m 12 de leidraad kunnen vormen voor het bouwplan. Ik pas mijn regels aan, aan de gegevens die ik tijdens het onderzoek van het materiaal tegen kom. Op die manier stuur ik mijn denkproces. Ik maak mezelf duidelijk welke handelingen ik ga verrichten. De knijpers aan het karton leg ik naast elkaar op tafel, zodat de knijpers met de lengte naast elkaar liggen. Ik heb geprobeerd de knijpers aan het karton los op elkaar te stapelen; het kunstwerk zou een slappe toren worden. Daarna verschillende manieren van stapelen uit geprobeerd. Overlapping van de rijen knijpers brengt meer stevigheid in het kunstwerk. Door te werken met getallen van verschillende grootte is verband aan te brengen. Daarnaast heb ik lijm nodig om het kunstwerk stevig te maken. Ik heb alweer spelregels gemaakt; de knijpers worden in de lengte naast elkaar verwerkt, er wordt met verschillende getallen gespeeld en de onderdelen waar het kunstwerk uit bestaat, moeten met houtlijm aan elkaar bevestigd zijn. De onderste laag van de knijperstapeling begint met de serie van 12 maal 12 knijpers naast elkaar. Een keersom is eigenlijk niets anders dan een lange optelsom. 12 X 12 = 12 + 12 + 12 + 12 + 12 + 12 + 12 + 12 + 12 + 12 + 12 + 12. Na elke 12e knijper heb ik een lege plek gecreëerd. Een ruimte, zodat je kunt zien wanneer de volgende rij knijpers begint. De keersom wordt zichtbaar door een optelsom. De knijpers bevinden zich aan weerszijden van een reep karton. Dit gaf ruimte voor een nieuwe regel: de voor- en achterkant van het kunstwerk laten hetzelfde patroon zien. De achterkant is dus niet het spiegelbeeld van de voorkant. Door de toepassing van deze regel vielen de plaatsen waar géén knijper is te zien aan de voorkant, niet gelijk met de open plaatsen van de achterkant. Ik ben nieuwsgierig naar het moment waarop er aan beide kanten op dezelfde plaats een lege plaats valt. Dit is in tegenstelling met de manier waarop Barbara Hepworth werkt. Zij doorbreekt de gesloten massa van een blok steen door er een gat in te boren en bepaalt de plaats voor het gat. Ik weet niet op welke plaats in het kunstwerk een gat komt te zitten. Ik laat me verrassen. De ruimte van het gat zorgt bij ons allebei voor een wisselwerking tussen beeld en omgeving. Na 12 maal 12 knijpers van links naar rechts en bij 80 doortellend van rechts naar links volgde de serie 11 maal 11 knijpers. Rijen van 11 knijpers zijn er niet dus ben ik genoodzaakt in de rijen van 12 knijpers te snijden. Alweer een nieuwe regel op tafel. Wanneer er een lege plaats valt, mag het karton waaraan de knijpers zijn bevestigd niet te zien zijn. Stel je voor: er valt een ‘gat’ en je kan er niet doorheen kijken, omdat er karton in de weg zit. Ruim baan voor een nieuwe regel. Ik begrens het aantal regels dat ik beschrijf. De uitleg van de volgorde van de keersommen laat ik achterwege. Het is een ingewikkeld systeem van verschuiven van getallen in tafels. De keersommen staan op de bouwtekening vermeld en lees je volgens de bouwrichting van onder naar boven. Wanneer je de som 6 x 7 uitrekent is de uitkomst hetzelfde als 7 x 6. Toch gebruik ik beide sommen in mijn bouwtekening. Wanneer je zes maal zeven knijpers naast elkaar legt ziet dat er anders uit dan zeven maal zes knijpers. Op deze manier kan ik het verschil tussen de keersommen zichtbaar maken.
Het aangeven van ruimte op de bouwtekening is een verhaal op zich. Zoals ik heb geschreven is er in de onderste laag na elke 12e knijper een lege plaats. Op de bouwtekening is deze plaats gemarkeerd door het inkleuren van de onderste helft van een hokje op papier. De lege plaatsen op de tweede laag zijn aangegeven door een hokje waarbij de bovenste helft is ingekleurd. De keersommen worden steeds veranderd naar optelsommen en achtereenvolgens op de oneven lagen van links naar rechts verwerkt. Op de even lagen begint de telling rechts en gaat door naar links. Tot en met de 72e laag zijn de lege plekken op papier aangegeven in een patroon. Voor elk kunstwerk maak ik een bouwtekening, een patroon. Zo’n patroon kan verdubbeld worden door er eenzelfde patroon naast te leggen. Op deze manier kan een spel zich uitbreiden en meer ruimte in bezit nemen. Een patroon kan afgesneden worden, maar het bouwmateriaal niet. Een patroon kan zich vermenigvuldigen tot bijvoorbeeld de oppervlakte van een zaal of de omtrek op een muur. De ruimte van het kunstwerk speelt met de omgeving. Materiaal Dagelijks ben ik bezig met het samenvoegen van gegevens tot een geheel. Van het stimuleren tot samenwerken van kinderen in een klas tot het samenstellen van een maaltijd met spullen uit mijn voorraadkast. Iets uit materialen en onderdelen tot een geheel samenvoegen noemen we: bouwen. Bouwen zit me in het bloed. Voor het maken van een kunstwerk zoek ik bouwmaterialen. Materialen koop ik in de winkel; de supermarkt, de speelgoedzaak, de bouwmarkt, noem maar op. Net als Andy Warhol haal ik mijn inspiratie uit de consumptiemaatschappij en speel met de herkenning van de toeschouwer. Materiaal selecteer ik op alledaagsheid, gewone dingen die iedereen in huis heeft. Ik verwacht dat iedereen kan zien welk materiaal ik heb gebruikt om een kunstwerk te maken. Claes Oldenburg vergroot één alledaags gebruiksobject tot een kunstwerk. Dit is in tegenstelling met mijn manier van werken. Ik voeg een verzameling van bruikbare materialen van alledag samen tot één werk. Zo bereik ik toegankelijkheid, omdat ik wil dat iedereen mijn werk kan begrijpen. Ik gebruik herkenbaar, veelal huishoudelijk materiaal, omdat ik nieuwsgierig ben hoe ik dit kan gebruiken op een manier die ik en de beschouwer nog niet eerder ben tegengekomen. Het materiaal verandert hiermee van betekenis. Dit komt overeen met de verandering van het gebruiksvoorwerp in handen van Claes Oldenburg. Het alledaagse wordt door het uit de context te halen tot iets bijzonders gemaakt. De keuze van materiaal is heel persoonlijk. Wanneer ik bouwmateriaal zoek, probeer ik het materiaal te stapelen. Stapelen gaat gemakkelijker met rechthoekige vormen, dan vormen met stompe of scherpe hoeken of met veel rondingen. Donald Judd kiest voor zijn stapelingen identieke, rechthoekige dozen, die zo eenvoudig mogelijk zijn gemaakt. Eenvoud van de vorm vind ik belangrijk, ik houd van rust. Meestal heeft het materiaal van mijn keuze één kleur of is het gemaakt van één soort materiaal, bijvoorbeeld hout. Wat me het meest aantrekt is de schoonheid van de geometrische vorm, vierkanten en rechthoeken zijn mijn favoriet. Voor een kunstwerk in de verleidelijke omgeving van de woninginrichter, kies ik suikerklontjes. Aan de hand van persoonlijke spelregels voeg ik deze samen tot een tapijt. De omgeving waar het kunstwerk tentoongesteld wordt, is mede bepalend voor de keuze van een materiaal. De individuele keuze van de kunstenaar geeft de doorslag: ik ben de regelaar. Ik gebruik kant-en-klare materialen. Net als Carl Andre gebruik ik materiaal dat machinaal vervaardigd is en niet de hand van de kunstnaar in zich heeft. Carl Andre plaatst het materiaal op de plaats van gebruik. Het materiaal ligt in zijn persoonlijke ordening op de vloer. Verder verricht hij geen handelingen, er wordt niet geboord, gelijmd, gelast. De plaatsing van gefabriceerde materialen is de hele installatie. In mijn knijperstapeling heb ik de fabrieksmatig gemaakte materialen wél aan elkaar verbonden. Houtlijm houdt de knijpers aan elkaar. Daarnaast zijn de repen karton van de verpakking opgenomen in het kunstwerk. Het kunstwerk heb ik met de hand gemaakt, ik heb geknipt en geplakt. De hand van de kunstenaar heb ik aan het materiaal toegevoegd. Het kunstwerk heb ik eigenhandig gebouwd. Ik maak rangschikkingen van identieke of schijnbaar identieke elementen: wasknijpers zijn immers niet allemaal uit hetzelfde hout gesneden. Ik beperk me tot het maken van relatief eenvoudige basisvormen en werk met eenvoudige wiskundige principes als optellen en
vermenigvuldigen. Door materiaal te plaatsen of weg te laten worden patronen zichtbaar. Gaten vormen het ritme. De afbeelding van een figuur vind ik niet belangrijk, het oppervlak van het werk wel. Frank Stella maakt zijn schilderijen zo afgevlakt mogelijk. Hij wil dat het kunstwerk als object wordt gezien en geen verwijzing naar de werkelijkheid in zich heeft. Het oppervlak van mijn kunstwerken is zeker niet vlak. Door het plaatsen en weglaten van materialen, ontstaat er reliëf in de ordening. Het ritme dat ik zichtbaar maak zet het denkproces van de toeschouwer in werking. Het materiaal (de knijper) verwijst naar de werkelijkheid. Jan Schoonhoven denkt met zijn monochrome (witte) reliëfs geen blijk van individuele voorkeur uit te drukken. Ik denk dat hij weldegelijk voorkeur had voor het ordenen van elementaire vormen, zeker gezien het aantal kunstwerken dat hij op deze manier heeft gemaakt. Zijn ordening kent geen onderbrekingen, de vormen worden op gelijkwaardige wijze op en naast elkaar geplaatst om beschouwing vanuit een persoonlijke opvatting te vermijden. Mijn ordeningen kennen onderbrekingen door middel van een lege plaats, een gat. Op deze manier nodig ik de beschouwer uit zijn persoonlijke denkwijze te ontwikkelen. Het kunstwerk daagt uit het systeem erachter te ontdekken. Door de verwerking van het materiaal in een getallenreeks laat ik verandering zien. Het plaatsen van 6 knijpers op een rij en één lege plaats en daarna 7 knijpers op een rij en één lege plaats, maakt twee verschillende denkpatronen zichtbaar. De verandering is één knijper: een biefstuk zonder zout. Het materiaal kan vanuit zichzelf een verandering te weeg brengen, zoals het verschuiven van verschillende lagen in de knijperstapeling. Ik denk aan de veranderingen binnen een dorpsgemeenschap, zoals Geert Mak dat beschrijft in zijn boek: ‘Hoe God verdween uit Jorwerd.’ (1996) Andy Warhol ziet zichzelf als een machine, zijn kunstwerken hebben niets met de maker. Door de repetitie van handelingen en technieken maakt hij het kunstwerk inhoudsloos en ‘leeg’. Ik zie mezelf als mens, bijvoorbeeld een kok. Ik koop de ingrediënten voor een maaltijd en bedenk een verwerkingsmethode, een recept. Door herhaling van mijn handelingen (snijden, roeren) en de techniek die ik gebruik (bakken, koken) geef ik smaak en geur aan het gerecht. Mijn manier van bouwen toont het handschrift. De menselijke factor speelt een belangrijke rol in mijn werk. Ik kan een fout maken, door onoplettendheid of vermoeidheid. Daarnaast zijn de regels die ik verbind aan het maken van een kunstwerk niet altijd toe te passen. Het materiaal heeft eigenschappen die invloed hebben op de uitvoering. Het spelmateriaal heeft invloed op de regels van het spel. Waneer een voetbal de vorm heeft van een kubus is de regel ‘de bal blijft binnen de lijnen van het speelveld’ beter waar te nemen dan met een ronde bal. Het oppervlakte dat de lijn raakt zal van een vierkante bal groter zijn dan van een ronde. Hoe meer contact met de lijn des te gemakkelijker de beslissing: in of uit. Ook bij voetbal speelt de menselijke factor een grote rol. Spelers blijven de voorkeur houden voor een ronde bal, vanwege de kenmerken eigenschappen: rollen en stuiten. Daarnaast verwacht ik minder blessures. Het materiaal dat ik voor mijn kunstwerken gebruik, veroorzaakt tot nu toe steeds voor een uitzondering op de spelregels. De fysieke eigenschappen van het spelmateriaal beëindigen de strengheid van de regel.
Energie en afstand E=mc² Albert Einstein heeft ontdekt dat ‘energie’ is om te zetten in ‘met grote snelheid verplaatsende massa’. E = de energie; de kracht waarmee men iets doet: iets nastreeft of het arbeidsvermogen. m = de massa; grootheid die de hoeveelheid stof die enig lichaam bevat of aangeeft, grote hoeveelheid, een grote groep mensen, ongevormde hoeveelheid van een stof, geleidende eenheid als stroomgeleider. c = de lichtsnelheid; de snelheid waarmee het licht zich voortplant: 299.792.458 m/s Ik gebruik mijn energie voor handelingen met materiaal, voorwerpen die massa bezitten. Het opruimen van mijn keuken doe ik met frisse moed, ik kook met plezier en stort me vol overgave aan de bouw van een kunstwerk. De snelheid waarmee ik deze handelingen verricht, komt niet overeen met het kwadraat van de lichtsnelheid. Energie heb ik genoeg, maar zoveel snelheid niet. De snelheid van handelen veranderen is mogelijk, maar opvoeren tot bijna 300.000.000 m/s? Dat kan ik niet. Als mijn energie gelijk blijft en de snelheid lager is dan de lichtsnelheid, denk ik dat er met de massa iets aan de hand moet zijn om deze formule kloppend te houden. Het materiaal gaat van de winkel naar het atelier. Ik steek energie in het materiaal om deze afstand te overbruggen. Het materiaal gaat uit de verpakking én wordt gerangschikt in het kunstwerk. Alweer twee maal gebruik van energie. Eerst het materiaal klaar maken voor gebruik en daarna verwerken in het kunstwerk. De energieën hebben een bepaalde afstand van elkaar. Ik gebruik het voor het verplaatsen van materiaal van de winkel naar het atelier, in het atelier naar de tafel, van de tafel naar de plaats in het kunstwerk. Het kunstwerk bestaat uit materiaal met een bepaald gewicht. De hoeveelheid stof in het lichaam van een kunstwerk is van invloed op de hoeveelheid energie die ik gebruik om het kunstwerk te maken. Dit is niet de totale energie die ik verbruik. Vóórdat ik met het bouwen van het kunstwerk begin, ben ik druk bezig een bouwtekening te maken. Voorafgaand aan het maken van een bouwtekening, heb ik me ingespannen het bouwmateriaal te kiezen. Ik ben van winkel naar winkel gegaan. De bedenktijd verbruikt veel energie. De bedenktijd is uit te drukken in maanden, weken, dagen, uren, minuten, seconden. Heeft de massa, het materiaal een verandering ondergaan? Ik heb energie gestoken in het overbruggen van verschillende afstanden. Door middel van de bedenktijd heb ik energie aan het materiaal besteed. Afstand meten we in de grootheid meters, tijd in seconden. Het materiaal heeft een aantal meters afgelegd en tegelijkertijd zijn er, in een groot aantal seconden gedachten over uitgezaaid. Meters per seconde zijn de eenheden waarin we snelheid uitdrukken. Het materiaal heeft tijdens het gebruik snelheid gekregen. Door mijn energie te stoppen in het materiaal uit de winkel te halen, klaar voor gebruik en ten slotte te verwerken in het kunstwerk heb ik ‘meters’ aan het materiaal toegevoegd. De keuze van het materiaal, het bedenken van de spelregels en de uitvoering van het kunstwerk voegen ‘tijd’ toe aan het materiaal. Omdat deze processen gelijktijdig plaatsvinden heb ik ‘snelheid’ aan het materiaal toegevoegd. Deze verandering in de massa verklaart waarom ik niet zo snel hoef te handelen als de lichtsnelheid: ik heb immers snelheid aan de massa toegevoegd. Een kleine aanpassing op de formule (sorry Einstein) is noodzakelijk. Snelheid wordt uitgedrukt in de eenheid ‘v’. De energie die ik gebruik bij het maken van een kunstwerk is omgezet in ‘met grote snelheid verplaatsende massa (mv1)’ maal de ‘snelheid van mijn gedachten (v2)’. De formule heb ik veranderd in E= (mv1)v2. Mijn energie is gelijk aan de met grote snelheid verplaatsende massa, door met behulp van het materiaal mijn idee voor een kunstwerk in de praktijk te brengen. De afstand tussen E = mc² en mijn kunstwerk heb ik hiermee overbrugd.
Mijn kennis van de wereld is gefundeerd op de resultaten van waarneming en experiment. Van stinkende vleeswaren en zwarte aardappelen weet ik dat ze niet lekker zijn én niet gezond. In mijn hersenen spelen zich voortdurend processen af. Gedachten beïnvloeden mijn handelen. Die spullen eet ik niet op. De dingen die ik doe zetten mij aan het denken. Ik kijk naar de mens om me heen. Ik neem hem waar en ga optreden als zijn vervanger. Ik probeer hem na te doen. De uitvoering van mijn handelen levert een resultaat. Het resultaat levert stof tot nadenken: nieuw materiaal. Begripsvorming én leren waarnemen en het ordenen van de wereld zoals ik haar zie, zijn onderdelen van eenzelfde activiteit. Als ik begrippen vorm, leer ik op een specifieke manier waarnemen. Tegelijkertijd gebeurt er nog iets: ik ontdek een bepaalde orde in de wereld die ik waarneem. Terwijl ik waarneem, structureer of orden ik de wereld om me heen volgens mijn begrip. Mijn begrip en mijn zintuigen zijn mijn waarnemingsinstrumenten. Er is sprake van een persoonlijk aangebrachte orde; het opruimen van materialen in de keuken. Mijn kunstwerken zijn het resultaat van het volgen van regels, mijn persoonlijk aangebrachte ordening. Een spel van waarnemen en doen. Ze bieden niet alleen een kijk op de omgeving, maar ook een manier om te handelen in die wereld, om praktische problemen aan te pakken. Tijdens de praktische uitvoering van mijn plan, het experiment, zoek ik het moment waarop mijn regels niet kloppen met mijn ideeën. Proefondervindelijk onderzoek ik of de spelregels die ik heb verzonnen, kloppen met mijn verwachtingen. Op die manier vergaar ik kennis. Ik leer mezelf een probleem op te lossen, een verandering in mijn denken te bedenken. De toeschouwer kan dat ook, maar moet het wel zelf doen. Literatuurlijst: Arnold, Dana De kortste introductie kunstgeschiedenis. Utrecht 2004. Certeau, Michel de The practice of everyday life. Berkeley en Los Angeles 1984. Devlin, Keith J. Wiskunde: wetenschap van patronen en structuren. New York 1997. Fuchs, Rudi Tussen kunstenaars. Epe 2002. Koningsveld, Herman Het verschijnsel wetenschap. Amsterdam 2006. Marzona, Daniel Minimal Art. Keulen 2005. Paulos, John Allen De gecijferde mens: overpeinzingen van een getallenman. New York 1991. Sitskoorn, Margriet Het maakbare brein. Amsterdam 2006. Visser, Ad de De tweede helft, beeldende kunst na 1945. Nijmegen 1998.
Waanders Uitgevers Het kunst boek. Zwolle 1994. Wood, Paul Conceptuele kunst. Bussum 2002. Websites www.galeries.nl www.kabk.nl www.kunstbus.nl www.vandale.nl nl.wikipedia.org en vele anderen Met dank aan: Meinte Nutters, Meinte Nutters jr., Jitske Nutters, familie, Sef Peeters, Tjibbe Hooghiemstra, Liesbeth Grotenhuis en vrienden.