Opmaak van een statuut voor het operationeel personeel. Vanuit de BVV en in het bijzonder vanuit de cel personeel is de noodzaak geopperd om binnen de BVV te komen tot een uitgewerkt voorstel van ‘federaal statuut voor het brandweerpersoneel’. Om het hervormingsproces verder te laten evolueren, en om te komen tot een daadwerkelijke opstart van de zonewerking is naast een federale financiering, de noodzaak algemeen aanvaard dat de aanwezigheid van een federaal eenvormig statuut nodig is. Niettegenstaande afgevaardigden van de BVV, samen met de collega’s van FRCSPB, in het voorjaar 2012 gedurende 4 maanden intensief fiches hebben opgemaakt, die allen betrekking hebben op een modern en goed personeelsstatuut, moet er vastgesteld worden dat in het laatste jaar weinig tot geen vooruitgang is gemaakt op het vlak van een federaal personeelsstatuut. Het ontbreken van financiële middelen, is daar niet vreemd aan. In een poging om de verdere bespreking te versnellen, en om een positieve bijdrage te leveren in mogelijke pistes, die in het statuut opgenomen kunnen worden doet de BVV hierbij een voorstel tot eenvormig statuut, weliswaar vanuit een Nederlandstalig perspectief. Deze tekst vormt een basis bij besprekingen over het statuut, indien de mening en/of standpunten worden gevraagd van de brandweerfederaties en de BVV in het bijzonder. Dit document is een vertaling van een aantal doelstellingen, die binnen de raad van bestuur van de BVV zijn bepaald. Deze doelstellingen zijn: Mogelijkheid tot een arbeidstijdsregeling die toelaat tot 48u/week te werken en de mogelijkheid tot opt-out Maximale uitwisselbaarheid van vrijwilligers en beroepspersoneel Aandacht voor kloof tussen continudienst en dagdienst Eindeloopbaanregeling Aandacht voor goede verzekeringen voor het personeel Aandacht voor vrijwilligers in overleg met hoofdwerkgevers, RVA en RSZ Wegwerken van promotieval Dit document is een dynamisch document, dat door voortschrijdend inzicht inhoudelijk kan en zal wijzigen, doch rekening blijft houden met de hiervoor vermelde doelstellingen. De BVV is er zich ten volle van bewust dat de finale versie van het federale statuut bepaald zal worden door andere partners zoals, beleidsmakers op federaal, regionaal en lokaal niveau; syndicale vertegenwoordigers van het personeel, de federale administratie en de vertegenwoordigers van de brandweerfederaties.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
1 van 95
Naast de opmaak van een federaal statuut moeten ook omkaderingsregelingen genomen worden, zoals ondermeer:
Aanpassen van de wet op de arbeidstijd Aanpassen van de fiscale regelgeving Aanpassen van de RSZ-regelgeving Aanpassen van de regelingen met betrekking tot educatief verlof ….
Bij het lezen van deze tekst moet steeds in het achterhoofd onthouden worden dat:
Deze tekst een voorstel is voor de mogelijke opmaak van het statuut en zodoende: - de basis vormt van de mogelijk in te nemen standpunten door de vertegenwoordigers van BVV; - niet vast en onveranderlijk is; Deze tekst een totaalpakket is en dan ook in zijn geheel gelezen moet worden Deze tekst onvolledig is (regelingen met betrekking tot fonds, specifieke personeelsgroepen en overgangsmaatregelen zijn nog verder uit te werken) Er is in eerste instantie geopteerd voor een statuut voor het operationeel personeel. Het is duidelijk dat ook voor het administratief, technisch en logistiek personeel een ‘federaal statuut’ opgemaakt moet worden. Specifieke personeelsgroepen zoals ambulanciers en verpleegkundigen, die ook binnen brandweerorganisaties tewerkgesteld worden, zijn niet opgenomen in dit ontwerpstatuut. Aandacht voor deze groep moet zeker gegeven worden, doch om de complexiteit van het dossier niet te verzwaren, is door de werkgroep geopteerd om deze groep momenteel niet in het statuut te verwerken. Indien een consensus kan gevonden worden voor deze tekst, kan eenvoudiger bekeken worden hoe deze specifieke personeelsgroep geïntegreerd kan worden in dit statuut. Allereerst moet dan de vraag beantwoord worden, of deze specifieke groep moet ondergebracht worden in het operationeel of in het administratief, technisch en logistiek personeelsstatuut.
Senior Cel personeel
Bert Heylen
BVV-statuut v2-3
27/1/13
2 van 95
Toelichting bij enkele keuzes Aanstellende overheid. Het zonecollege is de aanstellende overheid, enkel voor de Zonecommandant (ZC) is het de raad. Het zonecollege kan deze bevoegdheid delegeren aan de ZC. Dit moet de organisatie toelaten om sneller en adequater te reageren op personeelswijzigingen. Dienstnemingscontract van de vrijwilliger Het is een contract van onbepaalde duur.(in plaats van 5 jaar) Tweejaarlijks evaluatie moet toelaten de geschiktheid van de vrijwilliger (maar ook van de beroeps) op te volgen. Graden Er worden 8 graden voorzien: B1 en B2 in het basiskader. Deze graden worden ook brandweerman en korporaal genoemd. M1 en M2 in het middenkader. Deze graden worden ook sergeant en adjudant genoemd. O1, O2, O3 en O4 in het officierenkader. Deze graden worden ook luitenant, kapitein, commandant en majoor genoemd. B1, M1 en O2 zijn aanwervingsgraden. O1 is een doorstroomgraad vanuit het kader tot de officieren. Je kan als vrijwilliger geen hogere graad bekleden dan als beroeps. Aanwerving Aanwervingsvoorwaarden voor beroeps en vrijwilligers zijn dezelfde. Deze gelijkheid laat later de mogelijkheid om vlot over te stappen van vrijwilliger naar beroeps (en omgekeerd) Voor brandweerman wordt het HSO de minimale voorwaarde. Aan vrijwilligers maar ook beroeps kan (zal) een woonstverplichting/beschikbaarheidsverplichting/aanrijtijdverplichting/… opgelegd kunnen worden Er wordt gekozen voor een getrapte aanwervingsprocedure. Een federaal luik, dat de minimale vereisten aftoetst (belangrijk bij mobiliteit) en een zonaal luik, dat de specifieke behoeften aftoetst. Dit federaal luik wordt georganiseerd door de federale overheid in de provinciale scholen (vooral om de toegankelijkheid voor vrijwilligers te behouden). Er is voorzien dat wanneer de federale overheid in gebreke blijft in het organiseren van deze federale test, deze voorwaarde vervalt. De sportproeven worden ook georganiseerd door de federale overheid in de provinciale brandweerscholen. Ook in kader van de tweejaarlijks evaluatie worden de sportproeven door iedereen her uitgevoerd. Een aanwerving op het niveau van onderofficier wordt mogelijk gemaakt. Dit laat toe om voor deze personeelsgroep te rekruteren onder de kandidaten met een bachelorsdiploma.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
3 van 95
Evaluatie Alle personeelsleden worden tweejaarlijks geëvalueerd. De criteria worden vastgelegd door de raad. Minstens voldoende permanente vorming, bepaald volgens vormingsreglement en het slagen in een fysieke vaardigheidstest (sportproeven) maken onderdeel uit van deze criteria. Tweemaal ongunstige evaluatie kan ontslag betekenen. De raad kan bijkomende gevolgen opleggen bij een gunstige of ongunstige evaluatie. Anciënniteit Bij de overgang van vrijwilliger wordt de graad- en de dienstanciënniteit als vrijwilliger omgezet in graad- en dienstanciënniteit als beroeps. De raad bepaalt de verhouding tussen beiden. Ze bedraagt minstens 1/3 en is niet groter dan 1. Geldelijke anciënniteit wordt zonder reductie overgenomen. Functionele loopbaan Elke graad bevat 4 functionele salarisschalen .1; .2; .3 en .4, behalve B1 die ook B1.0 voorziet voor kandidaten op proef en B1.5 voor de oudere brandweermannen; behalve M1, die ook M1.0 voorziet voor kandidaten op proef; behalve O2, die ook O2.0 voorziet voor kandidaten op proef. Vrijwilligers bekomen ook een functionele loopbaan en een geldelijke loopbaan. Zij ontvangen 1/1976e van het jaarloon van de betrokken salarisschaal in functie van hun geldelijke anciënniteit. Voor wachtdiensten met inslapende wachten wordt de breuk 1/2288e gebruikt (=44*52 zie ook PNT) Bevordering Er wordt ook een proefperiode voorzien bij bevordering. Dit laat toe om de kandidaat te evalueren in de nieuwe functie; wat nu niet mogelijk is. Vrijwilligers kunnen via bevordering overstappen naar het beroepskader. Wel rekening houden met de gereduceerde dienst- en graadanciënniteit. Mobiliteit Er wordt de mogelijkheid voorzien om via mobiliteit te veranderen van werkgever. Professionalisering Vrijwilligers kunnen overstappen naar beroeps in dezelfde graad, via een professionaliseringsproef. Mandaat De ZC is een mandaatfunctie van 6 jaar.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
4 van 95
Herplaatsing (beroeps) Personeelsleden kunnen herplaatst worden om drie redenen: Om medische redenen; om fysieke redenen; om persoonlijke redenen. De herplaatsing is in principe tijdelijk. De herplaatsing is normaliter uit het operationeel kader. Eenkel voor fysieke redenen kan, binnen de mogelijkheden van de zone, tijdelijk binnen het operationeel kader een regeling getroffen worden. Herplaatsing kan ook enkel in een vacante functie. Arbeidstijd Een wekelijkse arbeidsduur tot 48 uur wordt (moet) mogelijk zijn voor beroepspersoneel. (wet van 2000 aanpassen of uitzondering voor brandweer (zie ook geneesheren in opleiding)) Vrijwilligers kunnen tot 12u per week regelmatige taken uitvoeren (preventie, oefenen, wachtdienst in kazerne, onderhoud, administratie) (of 624u/jaar) Zowel beroeps als vrijwilligers, kunnen als oproepbaar personeel tot 12u/week uitzonderlijke taken uitvoeren (oproepen) Enkel wachtdiensten tot 12u worden toegestaan (enkel ‘fris’ personeel vat een dienst aan). Deze moeten gevolgd worden door een rustperiode van minimaal 12 uren. Prestatienormtijd (PNT) Voor wachtdiensten met inslapende wachten wordt een langere prestatienorm opgelegd dan voor wachtdiensten met enkel dagdiensten. In het eerste geval is de PNT 44u/week; in het tweede geval is het 38u/week. Deze prestatienormtijd moet de kloof tussen continudiensten en dagdiensten verkleinen. In een continudienst moet dan 44u/week gepresteerd worden om een hetzelfde maandsalaris te bekomen in plaats van 38u/week in een dagdienst. Tijdsparen De mogelijkheid wordt voorzien om extra te presteren (max 4u in een continudienst). Deze extra arbeidstijd wordt vergoed volgens de geldend breuk 1/44 of 1/38. Dit bedrag wordt niet uitgekeerd doch gestort in een fonds dat hiermee een vervroegde uittreding kan financieren. De overheid kan eveneens een deel in het fonds storten om deze vervroegde uittreding te prefinancieren. Fonds Dit fonds kan ook gespijsd worden door eventuele overuren of prestaties als oproepbaar personeel te laten in uitbetalen. Een deel van de beschikbaarheidsvergoeding kan ook hierin gestort worden, samen met reeds voorziene verzekeringspremies (zoals BA, hospitalisatie, AO, …) Vanuit dit fonds kunnen dan betere verzekeringsprincipes ontwikkeld worden, die eerder de economische schade vergoeden. Ook kan hiermee de vervroegde uittreding betaald worden en zelfs vervroegde uitbetaling of het bekostigen van een loopbaanonderbreking tijdens de loopbaan. Verder uitwerking is nog vereist. BVV-statuut v2-3
27/1/13
5 van 95
Salaris Bij het bepalen van de loonschalen werd vooral gekeken naar onderlinge loonspanningen. Promotievallen moeten vermeden worden In de onderliggende verhoudingen wordt met ‘loon’ bedoeld de basissalaris verhoogd met premies voor onregelmatig werk, operationaliteit en specialisatie. De premies voor de graden B1 tot M2 zijn bekeken in een continusysteem op basis van 38u/week De premies voor de graden O1 en O2 zijn bekeken in een gemengd systeem continudiensten en dagdiensten. De premies voor O3 en O4 zijn bekeken in een dagdienstsysteem. Het loon is het gemiddelde, bekeken over een loopbaan van 37,5 jaar.
B1 (brandweerman) =huidig loon van een brandweerman te Brussel + 1% B2 (korporaal) = B1 + 6% M1 (sergeant) = B2 + 12% M2 (adjudant) = M1 + 6% O1 (luitenant) = huidig loon van een onderluitenant te Brussel + 1% O2 (kapitein) = O1 + 12% O3 (commandant) = O2 + 12% O4 (majoor) = O3 + 12 %
Vergoedingen en premies Het huidig premiestelsel wordt gewijzigd. Nu zijn er premies voor zaterdagwerk, zon- en feestdagwerk en nachtwerk. Een wachtvergoeding wordt toegekend (meestal forfaitair) Er worden nog vier premies voorzien: Premie voor onregelmatig werk (vervangt de huidige zaterdag-, zon-, feestdagen en nachtvergoeding) Deze premie is forfaitair, ongeacht de graad, en gelijk aan 3,00 euro per uur. Iedereen krijgt voor een gelijke inspanning een gelijke vergoeding. Zij wordt toegekend bovenop het uurloon voor alle prestaties tijdens wachtdiensten of naar aanleiding van oproepen op zaterdag, zondag, feestdag en tussen 20 en 8 uur. Ze kan maar één keer per uur toegekend worden. Premie voor operationaliteit (nieuw). Deze vergoeding is forfaitair, ongeacht de graad, en gelijk aan 1,50 euro per uur. Het personeelslid moet operationeel zijn, wat minstens inhoudt: voldoende gevormd, medisch en fysiek geschikt. Zij wordt toegekend bovenop het uurloon voor alle prestaties tijdens wachtdiensten of naar aanleiding van oproepen. Zij is cumuleerbaar met de premie voor onregelmatig werk. Premie voor specialisatie (nieuw). Deze vergoeding is forfaitair, ongeacht de graad, en maximaal 1,00 euro per uur. De raad bepaalt welke specialisatie in aanmerking komen en welke vergoeding ervoor wordt toegekend. Zij wordt toegekend bovenop het uurloon voor
BVV-statuut v2-3
27/1/13
6 van 95
alle prestaties tijdens wachtdiensten of naar aanleiding van oproepen. Zij is cumuleerbaarbaar met de premie voor onregelmatig werk en de premie voor operationaliteit. Deze premie is uitgesloten voor de graden O3 en hoger. Premie voor permanentie (vervangt de wachtvergoeding). Deze premie is forfaitair, ongeacht de graad, en gelijk aan 2,00 euro per uur voor elk uur dat iemand permanentie buiten de kazerne waarneemt. Onder permanentie wordt verstaan elk personeelslid dat nominatief is aangeduid om tijdens een vooraf bepaalde periode verplicht naar de kazerne of de interventieplaats te komen bij oproep. Zich beschikbaar stellen, waarbij je zelf kunt bepalen je af te melden, zonder rekening te moeten houden met anderen, komt NIET in aanmerking voor deze premie. Al deze premies zijn geïndexeerd. Beschikbaarheidsvergoeding Ter vervanging van de fiscale vrijstelling wordt aan iedereen, die voldoet aan minimale voorwaarden opgelegd door de zone, een beschikbaarheidsvergoeding toegekend die maximaal 2.500 euro per jaar kan bedragen. Het toekennen van deze vergoeding kan slechts als de fiscale vrijstelling wordt afgeschaft en als ze betaald wordt door de federale overheid. Loopbaanonderbreking (LBO) Loopbaanonderbreking wordt toegekend onder bepaalde voorwaarden. Ze is steeds voltijds (uitzondering mogelijk voor bijstand aan zwaar zieke of palliatief verlof). Onbetaald verlof kan slechts nadat jaarlijks verlof is opgenomen. De zone kan een quotum opleggen hoeveel gelijktijdige LBO’s er worden toegestaan. Tucht Tucht moet snel en efficiënt uitgesproken kunnen worden. De tuchtoverheid is de aanstellende overheid. Het tuchtonderzoek wordt NIET door de tuchtoverheid uitgevoerd. De ZC kan de laagste straffen zelf uitspreken, ook al is het college de aanstellende overheid (delegatie). Alcohol en drugcontrole De zone kan proactief of preventieve controles laten uitvoeren De zone kan (moet) repressieve controle laten uitvoeren. Telkens beslist een arbeidsgeneesheer over de gevolgen. Recidive wordt als tuchtvergrijp beschouwd. Overgangsmaatregelen - inschaling In het basis- en middenkader kan het vrij eenvoudig.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
7 van 95
Er zijn nu 4 basisgraden en er zijn 4 basisgraden voorzien.
Brw schaalt in op B1 Kpl schaalt in op B2 Sgt schaalt in op M1 Adj schaalt in op M2
De huidige weddeschaal in elke graad is een weergave van de anciënniteit. Huidige tussengraden blijven behouden ten persoonlijke titel. Het volgende schema wordt toegepast PB1 BWN
PB2 PB2bis PB3
KPL
PB2bis PB3 PB3
SGT
PB4 PB5
ADJ
PB5 PB6
nKpl Kpl nKpl Kpl nKpl Kpl
nSgt Sgt nSgt Sgt
nAdj Adj nAdj Adj nAdj Adj nOlt Olt nOlt Olt
B1.0 B1.1 B1.2 B1.3 B1.4 B1.5
B1 BWN
B2.1 B2.2 B2.3 B2.4
B2 KPL
M1.1 M1.2 M1.3 M1.4
M1 SGT
M2.1 M2.2 M2.3 M2.4
M2 ADJ
In het officierenkader is het complexer. Er zijn nu 6 graden, die moeten integreren in 4 graden. In de huidige weddeschalen is geen functionele loopbaan voorzien, daarom werd rekening gehouden met anciënniteit. O3 en O4 graden zijn graden op beleidsniveau (departementshoofden en/of beleidsbepalers), hier is ervaring als dienstchef noodzakelijk. Verder wordt gestreefd naar diploma niveau A voor de graden O2 en hoger. Aangetoonde ervaring kan deze diplomavereiste vervangen. Indien de nieuwe graad lager is dan de huidige graad, behoudt men deze graad ten persoonlijke titel.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
8 van 95
Het volgende schema wordt toegepast Olt
nA A
nDC Lt DC nDC Kpt DC nDC
Cdt DC
nA A nA A nA A nA A
nA A nA A
<18 >18
<18 >18
<18 >18
Maj
Kol
18: anc. als off voor lt; als DC voor kpt en cdt
.1
.2
.3
O1 O1 O1a
<9
<18
>18
<9
<18
<9
<18
>18
O2 O2 O2a O2a
<9
<18
>18
<9
<18
<18
>18
<9
<18
O3 O3
<9
<18
>18
<9
<18
O4 O4
<9
<18
>18
<9
<18
<9
.4
>18
>18
O1 Lt
O2 Kpt
>18
>18
O3 Cdt
>18
O4 Maj
<9: minder dan 9 jaar dienst <18: minstens 9 en minder dan 18 jaar dienst >18: minstens 18 jaar dienst
Andere overgangsmaatregelen Ieder personeelslid kan kiezen voor het voordeligste geldelijke statuut. De bestaande salarisschalen stijgen met 1%. Bij aanvaarden van een bevordering is de overgang naar het nieuwe geldelijke statuut van ambtswege. Een personeelslid dat binnen de zone zowel beroeps als vrijwilliger zou zijn, moet kiezen tussen één van beiden. Hij behoudt de graad die hij heeft in de gekozen personeelsgroep. Bij de overgang worden maximaal 76 overuren overgedragen van de gemeenten naar de zone. De eerste ZC moet minimaal aan de volgende voorwaarden voldoen: Hij moet bekwaam zijn en noties hebben van managementtechnieken. Hij moet minstens een diploma van niveau A bezitten Hij moet minstens in aanmerking komen voor de nieuwe graden O2 of hoger. De kandidaten met de nieuwe graad O2 moeten houder zijn van de brevetten crisissituatiebeheer en dienstchef. De raad bepaalt of de selectie intern of ook extern gebeurt. De raad bepaalt de proef waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan managementstechnieken.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
9 van 95
TITEL I. - Toepassingsgebied en algemene bepalingen Art. 1. Dit besluit is van toepassing op het operationeel personeel, vermeld in artikel 101 de wet. Art. 2. In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet 15 mei 2007; 2° de raad : de raad zoals vermeld in artikel 24 van de wet; 3° het college: het college zoals vermeld in artikel 55 van de wet; 4° de aanstellende overheid : a) de raad, voor de zonecommandant; b) het college, voor de overige personeelsleden van de zone, het college kan deze bevoegdheid overdragen aan de zonecommandant; 5° het hoofd van het personeel : de zonecommandant; 6° het personeelslid : het personeel zoals bepaald in artikel 103 van de wet. Dit personeel bestaat uit twee groepen; a) de groep met beroepspersoneel, zoals bepaald in artikel 103 van de wet. Dit personeel is statutair in vast verband. b) de groep met vrijwilligers, zoals bepaald in artikel 103 van de wet. Dit personeel is tijdelijk aangesteld met een dienstnemingscontract voor een onbepaalde periode; 7° het personeelslid : elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid vast aangesteld is in statutair dienstverband, evenals het personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste aanstelling in statutair dienstverband; 8° graad : benaming voor een specifieke functie; 9° functiebeschrijving : de weergave van de functie-inhoud en van het functieprofiel, waaronder de competenties; 10° competenties : de kennis, vaardigheden, persoonlijkheidskenmerken en attitudes die nodig zijn voor de uitoefening van een functie; 11° prestaties : elke periode die door het personeelslid wordt uitgevoerd in kader van haar toegewezen opdrachten; 12° toelage : een geldelijk voordeel dat het personeelslid ontvangt dat welbepaalde prestaties levert; 13° vergoeding : een geldelijke tegemoetkoming ter compensatie van kosten die het personeelslid werkelijk maakt; 14° sociale voordelen : alle voordelen in natura of in contanten die de besturen aan de personeelsleden toekennen; 15° gezondheidsindex : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen tegen 100 % worden gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01; 16° overloon : toeslag boven het gewone loon. TITEL II. - De personeelsformatie
BVV-statuut v2-3
27/1/13
10 van 95
Art. 3. De bepalingen van titel II zijn niet van toepassing op de zonecommandant. Art. 4. §1. De personeelsformatie bestaat uit twee personeelsgroepen: beroepspersoneel en vrijwilligers. §2 Per personeelsgroep wordt per functiegroep en per graad, of groep van graden, het aantal betrekkingen in vastgelegd. Art. 5. De personeelsformatie bevat, in voorkomend geval : de functies die voorzien worden in het kader van externe relaties met het kenniscentrum, brandweerscholen, universiteiten of andere studiecentra. Art. 6. De graden worden ingedeeld in drie functiegroepen. De functiegroepen en de daarmee overeenstemmende diploma's of getuigschriften zijn : 1° functiegroep O : ofwel een masterdiploma, ofwel een diploma van het universitair onderwijs of een diploma van het hoger onderwijs van twee cycli dat gelijkgesteld werd met universitair onderwijs; 2° niveau M : ofwel een bachelordiploma, ofwel een diploma van het hoger onderwijs van één cyclus of daarmee gelijkgesteld onderwijs; 3° niveau B : een diploma van het secundair onderwijs of daarmee gelijkgesteld onderwijs. Art. 7. Per functiegroepen worden de graden opgedeeld. a) Functiegroep B (basiskader): - basisgraad: brandweerman (B1); - hogere graad: korporaal (B2). b) Functiegroep M (middenkader): - basisgraad: sergeant (M1); - hogere graad: adjudant (M2). c) Functiegroep O (hoger kader): - doorstroomgraad vanuit de functiegroep M: luitenant (O1); - basisgraad: kapitein (O2); - hogere graden: commandant (O3) en majoor (O4). Een betrekking wordt in een graad gesitueerd op basis van de functiebeschrijving. Titel III – Rechten en plichten HOOFDSTUK I – Algemene bepalingen Art. 8. §1. De personeelsleden oefenen hun ambt op een loyale en correcte wijze uit. De personeelsleden zetten zich op een actieve en constructieve wijze in voor de realisatie van de opdracht en de doelstellingen van de zone. §2. Zij doen dit onder het gezag van zijn hiërarchische meerdere. Bij gelijkheid in graad wordt het gezag uitgeoefend door het personeelslid met de grootste graadanciënniteit.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
11 van 95
§3. De personeelsleden respecteren de persoonlijke waardigheid van iedereen. §4. De personeelsleden behandelen de gebruikers van hun dienst welwillend en zonder enige discriminatie. §5. De personeelsleden mogen, zelfs buiten hun ambt, noch rechtstreeks noch via een tussenpersoon, giften, beloningen of enig ander voordeel dat verband houdt met hun ambt, vragen, eisen of aannemen Art. 9. §1. De personeelsleden hebben spreekrecht ten aanzien van derden met betrekking tot de feiten waarvan zij kennis hebben uit hoofde van hun ambt. Onder voorbehoud van de toepassing van de regelgeving inzake openbaarheid van bestuur is het hen verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op: 1°. De veiligheid van het land; 2°. De bescherming van de openbare orde; 3°. De financiële belangen van de overheid; 4°. het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten; 5°. Het medisch geheim; 6°. Het beroepsgeheim; 7°. Het vertrouwelijk karakter van commerciële, intellectuele en industriële gegevens; 8°. Het vertrouwelijk karakter van beraadslagingen. Het is voor hen verboden feiten bekend te maken als de bekendmaking ervan een inbreuk vormt op de rechten en de vrijheden van de burger, in bijzonder op het privéleven, tenzij de betrokkene toestemming heeft verleend om de gegevens die op hem of haar betrekking hebben, openbaar te maken. Deze paragraaf geldt ook voor personeelsleden die hun ambt hebben beëindigd. §2. De personeelsleden die in de uitoefening van hun ambt nalatigheden, misbruiken of misdrijven vaststellen, brengen een hiërarchische meerdere hiervan onmiddellijk op de hoogte. Art. 10. §1. De personeelsleden hebben recht op vorming zowel met betrekking tot aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van de functie als om te kunnen voldoen aan de bevorderingsvereisten, zoals bepaald in het vormingsreglement, vermeld in artikel 57 §2. De uitoefening van dit recht moet stroken met het dienstbelang. §3. Met dit doel zijn personeelsleden verplicht zich permanent te vormen tijdens hun loopbaan, conform het vormingsreglement, vermeld in artikel 57, met een minimum van 48 uur per jaar. Deze minimale vormingsplicht geldt bevat enkel brandweervorm §4. De personeelsleden onderhouden hun fysieke conditie waardoor zij hun taken uitvoeren in alle veiligheid voor henzelf; hun collega’s en de personen die hulp nodig hebben. De zone faciliteert het onderhoud van deze fysieke conditie. Art. 11. §1. De personeelsleden hebben recht op informatie over alle aspecten die nuttig zijn voor de uitoefening van hun functie, in bijzonder voor wat betreft hun veiligheid. Onverminderd heeft het personeelslid de verplichting zich te informeren over materies waarmee hij op professioneel vlak belast is. De functionele meerdere verzekert de overdracht van informatie aan zijn ondergeschikten en
BVV-statuut v2-3
27/1/13
12 van 95
Opmerking [h1]: Niet voor DGH
omgekeerd. §2. De personeelsleden hebben het recht om hun persoonlijk dossier te raadplegen en om een kopie te krijgen van de stukken in het dossier. Art. 12. Bovenop de operationele opdrachten die hen zijn toegewezen in de functiebeschrijvingen, is het personeel ertoe gehouden om administratieve en logistieke opdrachten uit te voeren. Art. 13. §1. De personeelsleden ontvangen dienstkledij, interventiekledij en uitgangskledij te laste van de zone. §2. De raad bepaalt de modaliteiten tot het verkrijgen van deze kledij. §3. De personeelsleden hebben de plicht deze kledijstukken in goede staat te bewaren. De zone staat in voor het onderhoud van deze kledijstukken. §4. De kledijstukken mogen slechts gedragen worden bij de uitoefening van de dienst of ter gelegenheid van vergaderingen voor beroepsbelangen of officiële plechtigheden. §5. Alleen het dragen van eretekens verleend door de Belgische regering is toegelaten. HOOFDSTUK II – Bijzondere plichten Art. 14. §1. Personeelsleden bieden zich bij het begin van de dienst of bij een oproep, niet aan wanneer zij in staat van dronkenschap verkeren of in een soortgelijke staat ten gevolge van het gebruik van drugs of andere geneesmiddelen. §2. Tijdens de dienst is het verboden alcohol, drugs of andere geneesmiddelen te gebruiken of te verhandelen. Enkel geneesmiddelen via voorschrift kunnen ingenomen worden. Art. 15. §1. De personeelsleden zijn verplicht om deel te nemen aan de interventies of opdrachten waarvoor ze worden aangeduid in de brandweerpost. §2. De personeelsleden kunnen tijdens interventies verplicht worden om de duur van hun normale prestaties te verlengen. §3. Indien de leidinggevende van een interventie dit nodig acht, kan het personeel verplicht worden om zich zo snel mogelijk naar een brandweerpost te begeven. HOOFDSTUK III – Onverenigbaarheden Art. 16. §1. De hoedanigheid van personeelslid is onverenigbaar met elke activiteit die het personeelslid zelf of via een tussenpersoon verricht waardoor: 1°. De ambtsverplichtingen niet kunnen vervuld worden; 2°. De waardigheid van het ambt in gedrang brengen; 3°. De eigen onafhankelijkheid wordt aangetast; 4°. Een belangenconflict ontstaat. §2. Er is onverenigbaarheid tussen: 1°. De functie van beroepspersoneelslid en de functie van vrijwilliger in dezelfde zone;
BVV-statuut v2-3
27/1/13
13 van 95
Opmerking [h2]: Hierbij moet rekening gehouden worden met mogelijke KB’s die hieromtrent kunnen verschijnen.
Opmerking [h3]: Quid dafalgan en aanverwanten?
2° De functie van personeelslid en de functie van lid van een politiedienst die deel uitmaakt van de openbare macht zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt. §3. De raad kan ook nog andere onverenigbaarheden vaststellen §4. De raad kan de personeelsleden verbieden om personeelslid te zijn in een andere zone. §5. Een vrijwilliger kan geen hogere graad bekleden dan degene die hij draagt als beroepspersoneelslid in een andere zone. Art. 17. Zodra de aanstellende overheid het bestaan van de in art. 16 vermelde onverenigbaarheden vaststelt, stelt hij de betrokkene hiervan in kennis om die situatie te beëindigen binnen een termijn van zes maanden. Elk personeelslid dat bij het verstrijken van deze termijn niet heeft voldaan aan de bevelen van de aanstellende overheid, wordt ambtshalve ontslagen. HOOFDSTUK IV – Cumulatie van beroepsactiviteiten door een beroepspersoneelslid. Art. 18. §1. De cumulatie van beroepsactiviteiten door beroepspersoneel is slechts toegelaten volgens de modaliteiten bepaald door de zone. Onder beroepsactiviteit wordt verstaan elk bezigheid die een belastbaar beroepsinkomen verschaft en die niet inherent is aan de uitoefening van zijn ambt. §2 De cumulatie moet worden aangevraagd bij de aanstellende overheid. Binnen de zestig werkdagen na de aanvraag wordt het personeelslid op de hoogte gebracht van de beslissing van de aanstellende overheid. Bij ontstentenis van een beslissing na deze termijn, wordt geacht de beslissing gunstig te zijn. De aanstellende overheid kan voorwaarden stellen aan de cumulatie. Art. 19. Zodra de aanstellende overheid vaststelt dat het personeelslid beroepsactiviteiten uitvoert die werden geweigerd of die niet werden aangevraagd, stelt hij de betrokkene hiervan in kennis om die situatie te beëindigen binnen een termijn van zes maanden. Elk personeelslid dat bij het verstrijken van deze termijn niet heeft voldaan aan de bevelen van de aanstellende overheid, wordt ambtshalve ontslagen. TITEL IV. - De loopbaan HOOFDSTUK I. - De procedures voor de vervulling van betrekkingen Art. 20. §1. Met behoud van de toepassing van de specifieke regels per procedure wordt een vacante betrekking, ongeacht haar graad, vervuld op een van de volgende manieren : 1° door een aanwervingsprocedure; 2° door een bevorderingsprocedure; 3° door de procedure van personeelsmobiliteit; 4° door een combinatie van de procedures, vermeld in punt 1° en 2°, 1° en 3°, 2° en 3° of in punt 1°, 2° en 3°. Bij de aanwervingsprocedure worden tegelijk personen extern aan de zone en personen in dienst
BVV-statuut v2-3
27/1/13
14 van 95
Opmerking [h4]: Aandacht voor overgangsmaatrgelen
van de zone uitgenodigd om zich kandidaat te stellen voor de betrekking. Bij de bevorderingsprocedure en bij de procedure van personeelsmobiliteit kan de raad beslissen om alleen personeelsleden van de zone uit te nodigen of om ook personeelsleden van andere zones uit te nodigen om zich kandidaat te stellen voor de betrekking. De aanwervingsprocedure kan allen voor de graden B1, M1 en O2. §2. De aanstellende overheid verklaart de betrekking vacant. De aanstellende overheid bepaalt bij de vacant verklaring van de betrekking volgens welke procedure of procedures ze vervuld wordt. HOOFDSTUK II. - De aanwerving Afdeling I. - De algemene toelatingsvoorwaarden en de aanwervingsvoorwaarden Art. 21. Om toegang te hebben tot een functie bij de zone moeten de kandidaten : 1°. een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de eisen van de functie waarvoor ze solliciteren; 2°. de burgerlijke en politieke rechten genieten; 3°. a) voor de functiegroep O : Belg zijn; b) voor de functiegroepen M en B : Belg zijn of burger van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Bondsstaat; 4°. houder zijn van een geldig federaal geschiktheid attest; 5°. medisch geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, in overeenstemming met de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers op het werk; 6°. houder zijn van het rijbewijs B; 7°. a) voor de functiegroep B: minstens 18 jaar oud zijn; b) voor de functiegroepen M en O: minstens 21 jaar zijn; 8°. in orde zijn met de dienstplichtwetten. Het passende gedrag, vermeld in punt 1°, wordt getoetst aan de hand van een uittreksel uit het strafregister, model B. Als daarop ongunstige vermeldingen voorkomen, mag de kandidaat daarover een schriftelijke toelichting voorleggen. De medische geschiktheid van de kandidaat, vermeld in punt 5°, moet vaststaan op het ogenblik dat bepaald is in de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers op het werk. Art. 22. §1. Om in aanmerking te komen voor aanwerving moeten de kandidaten : 1° voldoen aan de vereiste over de taalkennis, opgelegd door de wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966; 2° slagen voor de selectieprocedure. §2. Bovendien moeten de kandidaten voor de functies in de basisgraden voldoen aan de diplomavereiste die geldt voor het niveau waarin de functie gesitueerd is. §3. De raad kan aanvullende aanwervingsvoorwaarden vaststellen. Art. 23. De raad kan bepalen dat de diplomavereiste, vermeld in artikel 6, uitzonderlijk en op grond van vooraf vastgestelde, objectieve criteria vervalt op voorwaarde dat : 1° het wegvallen van de diplomavereiste gecompenseerd wordt door een vereiste inzake relevante
BVV-statuut v2-3
27/1/13
15 van 95
beroepservaring; 2° er een specifieke selectieprocedure vastgesteld wordt en de kandidaten daarvoor slagen. In voorkomend geval beslist de aanstellende overheid voor de vacantverklaring van de functie om geen diplomavereiste op te leggen. Art. 24. §1. In afwijking van artikel 22, § 1, 2 kan een kandidaat die eerder heeft deelgenomen aan een gelijkwaardige selectieprocedure die niet ouder is dan 5 jaar, voor een gelijkaardige functie als de vacante functie, gedeeltelijk vrijgesteld worden van deelname aan de nieuwe selectie, als hij/zij daarvoor al slaagde of geschikt bevonden werd. Voor de nieuwe selectie gelden in dat geval de resultaten die de kandidaat behaalde voor de eerder afgelegde overeenstemmende proeven. De kandidaat vraagt de vrijstelling aan. De aanstellende overheid beslist over de vrijstelling en deelt ze schriftelijk mee aan de kandidaat en aan de selectiecommissie. §2. De raad kan bepalen dat het aantal deelnames voor een gelijkaardige functie per kandidaat wordt beperkt. Afdeling II. - De aanwervingsprocedure Art. 25. §1. Aan elke aanwerving gaat een externe bekendmaking van de vacature met een oproep tot kandidaten vooraf. De raad stelt de algemene regels voor de externe bekendmaking van de vacatures vast. De aanstellende overheid stelt na de vacant verklaring van een of meer functies de inhoud van het vacaturebericht vast en kiest de gepaste bekendmakingskanalen op basis van de door de raad vastgestelde algemene regels. § 2. De bepalingen van §1 zijn niet van toepassing als de aanstellende overheid bij de vacant verklaring beslist een beroep te doen op een bestaande wervingsreserve die geldig is voor de vacature. Art. 26. De raad stelt met inachtneming van de redelijkheid de algemeen geldende minimale termijn vast tussen de datum van de bekendmaking van de vacature en de uiterste datum voor de indiening van de kandidaturen. Art. 27. Aan elke aanwerving gaat een selectieprocedure vooraf. Art. 28. §1. De raad bepaalt wanneer de kandidaten het bewijs moeten leveren dat ze voldoen aan de diplomavereiste. De raad bepaalt wanneer de kandidaten het bewijs moeten leveren dat ze voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 21, 1° tot en met 8°, en aan de andere aanwervingsvoorwaarden, de selectie uitgezonderd. §2. De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen en van de voorgelegde bewijzen, vermeld in § 1, eerste en tweede lid, behalve als de raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het college de geldigheid. Op basis van die beoordeling wordt beslist welke kandidaten definitief tot de selectieprocedure
BVV-statuut v2-3
27/1/13
16 van 95
worden toegelaten. De kandidaten die geweigerd worden, worden daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht met vermelding van de reden voor de weigering. Voor de deelname aan de selectieprocedure volstaat een kopie of een gewoon afschrift van de bewijzen, vermeld in § 1. Eventuele eensluidend verklaarde afschriften worden alleen gevraagd aan de kandidaten die geslaagd zijn voor de selectie. Afdeling III. – Het federaal geschiktheidattest Art. 29. §1. Het federaal geschiktheidattest bevat 3 niveaus: a) een geschiktheidattest B: die de geschiktheid aantoont voor en functie in de functiegroep B; b) een geschiktheidattest M: die de geschiktheid aantoont voor en functie in de functiegroep M; a) een geschiktheidattest O: die de geschiktheid aantoont voor en functie in de functiegroep O. §2. Elk geschiktheidattest bestaat uit 3 modules, afhankelijk van de functiegroep: a) een module die de cognitieve vaardigheden test, deze module is levenslang geldig. Slagen in deze module voor de functiegroep O houdt tevens in dat de kandidaat ook geslaagd is voor deze module in de functiegroepen M en B. Slagen in deze module voor de functiegroep M houdt tevens in dat de kandidaat ook geslaagd is voor deze module in de functiegroep B. b) een module die de praktische vaardigheden test, deze module is levenslang geldig. c) een module die de fysieke vaardigheid test. Deze module is voor alle functiegroepen gelijk en is twee jaar geldig. §3. Elke test heeft als resultaat geschikt of ongeschikt. Men bekomt een geldig federaal geschiktheidattest, wanneer voor de verschillende modules een geschikt resultaat is bekomen. §3 De federale overheid organiseert, minimaal 1 maal per jaar, via de provinciale brandweerscholen de verschillende modules tot het bekomen van het federaal geschiktheidattest; in functie van de vraag van de zones. De module die de fysieke vaardigheid test moet minstens één keer per trimester worden georganiseerd. §4. Om toegang te hebben tot de modules van de selectieproeven tot het bekomen van een federaal geschiktheidattest moeten de kandidaten voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 21 punt 1° tot 3° en 6° tot 8°. §5. In afwijking van §4 kunnen alle personeelsleden steeds deelnemen aan de module die de fysieke vaardigheid test; §6. Om deel te nemen aan de module die de fysieke vaardigheid test moet de kandidaat in het bezit zijn van een medisch attest, niet ouder dan drie maanden, waaruit blijkt dat de kandidaat geschikt is om deel te nemen aan de fysieke proeven. §7. Indien de federale overheid deze geschiktheidsattesten niet jaarlijks organiseert vervalt de voorwaarde vermeld in artikel 21 4°. §8. Indien de federale overheid de module die de fysieke vaardigheid test niet trimesterieel organiseert worden deze testen uitgevoerd door de zones. Art. 30. De organisatie van de geschiktheidproeven wordt publiekelijk bekendgemaakt. Afdeling IV. - De selectieprocedure
BVV-statuut v2-3
27/1/13
17 van 95
Art. 31. De selectie wordt uitgevoerd op basis van selectiecriteria en met behulp van een of meer selectietechnieken. De selectiecriteria en de selectietechnieken worden afgestemd op de functiebeschrijving van de functie. De selectiecriteria moeten er toe leiden dat vooral de motivatie, de inzetbaarheid en de overeenstemming met de functiebeschrijving worden getest. Een selectiecommissie die uitsluitend uit deskundigen bestaat, voert de selectie uit. Ten minste een derde van de leden van de selectiecommissie zijn deskundigen die extern zijn aan de eigen zone. De raad kan bepalen dat de aanstellende overheid uitzonderlijk vanwege de specificiteit van de functies van dat minimumaantal externe commissieleden kan afwijken. In voorkomend geval motiveert de aanstellende overheid haar keuze om af te wijken van de algemene regel. De leden van de raad en van het college kunnen geen lid zijn van een selectiecommissie in een selectieprocedure voor de eigen zone. De zonecommandant, die met toepassing van artikel 2 4°, de bevoegdheid van aanstellende overheid heeft, mag geen deel uitmaken van de selectiecommissie. De raad stelt de algemene regels voor de selecties vast. De selectieprocedure moet steeds resulteren in een vorm van bindende rangschikking van de geslaagde kandidaten op basis van hun eindresultaat. Art. 32. Voor de aanvang van een selectie en binnen de grenzen van de algemene regels die de raad met toepassing van artikel 31 heeft vastgesteld, stelt de aanstellende overheid de concrete selectieprocedure vast. Ze bepaalt : 1° de selectiecriteria; 2° de keuze van de selectietechnieken; 3° het verloop van de selectie; 4° het minimale resultaat om als geslaagd beschouwd te worden bij de afsluiting van de selectieprocedure en, in voorkomend geval, het minimale resultaat om toegelaten te worden tot een volgende stap in de selectieprocedure; 5° de samenstelling en de werking van de selectiecommissie. Art. 33. In afwijking van artikel 31, derde lid, kan de raad bepalen dat selecties geheel of gedeeltelijk uitbesteed worden aan een erkend extern selectiebureau. Het selectiebureau voert in dat geval de selectie uit in overeenstemming met de rechtspositieregeling en met de specifieke opdracht van het bestuur. Art. 34. De kandidaten worden schriftelijk op de hoogte gebracht van het resultaat van de selectie. Afdeling V. – Wervingsreserves Art. 35. § 1. De raad kan bepalen dat wervingsreserves worden aangelegd. Hij stelt de regels voor de wervingsreserves vast. Hij bepaalt : 1° de maximale geldigheidsduur van de wervingsreserves, met inbegrip van eventuele verlenging, die niet langer mag zijn dan drie jaar; 2° de regels volgens dewelke de kandidaten hun opname in de wervingsreserve behouden of
BVV-statuut v2-3
27/1/13
18 van 95
Opmerking [h5]: Toevoegen van competentietest als fod in gebreke blijft met fed attest
verliezen. § 2. De aanstellende overheid beslist bij de vacantverklaring of er een wervingsreserve wordt aangelegd en hoe lang die geldig is. Afdeling VI. - De indiensttreding Art. 36. De aanstellende overheid bepaalt de datum of de termijn van indiensttreding van het geselecteerde personeelslid. Het personeelslid legt de een eed af bij zijn indiensttreding in de handen van de zonecommandant. HOOFDSTUK III. - De proeftijd Afdeling I. - Algemene bepaling Art. 37. §1. De proeftijd beoogt de integratie van het op proef aangestelde personeelslid in de zone en de inwerking in zijn functie en stelt de aanstellende overheid in staat de geschiktheid van het personeelslid voor de functie te verifiëren. Met het personeelslid worden de nodige afspraken gemaakt voor de integratie in de zone en de inwerking in zijn functie. §2. De raad kan bijkomende voorwaarden opleggen, die moeten voldaan worden bij het einde van de proefperiode. Deze bijkomende voorwaarden moeten kenbaar gemaakt worden bij de oproep van kandidaten. §3. De aanstellende overheid kan een stageperiode in een andere zone opleggen. Deze periode is niet langer dan zes maanden. Afdeling II. - De duur van de proeftijd en de evaluatie tijdens de proeftijd Art. 38. §1. De proeftijd begint op de dag van de indiensttreding en eindigt één jaar na het behalen van het nodige brevet(ten). §2. Perioden van afwezigheid gedurende de proeftijd hebben een verlenging van deze proeftijd tot gevolg, vanaf een gecumuleerde afwezigheid van meer dan 30 kalenderdagen. De volgende afwezigheden komen hiervoor niet in aanmerking: 1° de uren jaarlijks vakantieverlof; 2° het omstandigheidsverlof; 3° het verlof vermeld in de hoofstukken IX, X en XI van titel XI. §3. De proefperiode verloopt onder de leiding van een functionele meerdere, hierna ‘mentor’ genoemd. §4. De proeftijd bedraagt maximum drie jaar. Indien binnen de maximale proefperiode geen cursus werd ingericht voor het behalen van de vereiste brevetten, dan wordt de proefperiode verlengd totdat het betrokken personeelslid in de mogelijkheid is de cursus te volgen en het brevet te behalen conform het reglement van het bevoegde opleidingscentrum, voor zover betrokkene aan de overige voorwaarden voldoet voor verlenging. Art. 39. . §1. De raad stelt de regels voor de evaluatie tijdens de proeftijd vast.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
19 van 95
Opmerking [h6]: Een maximum opleggen?
Het personeelslid op proef krijgt tijdens de proeftijd feedback over zijn manier van functioneren. Voor de proeftijd afgelopen is, vindt een eindevaluatie van de proeftijd plaats. Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is ofwel gunstig ofwel ongunstig. De mentor kan een verlenging van de proeftijd voorstellen van zes maanden als uit de eindevaluatie blijkt dat de duur van de proeftijd niet volstaat om tot een gefundeerd evaluatieresultaat te komen. De verlenging kan tweemaal toegepast worden. §2. Het personeelslid op proef wordt zesmaandelijks tussentijds onderworpen aan een evaluatie door de mentor. §3. De mentor ziet erop toe dat het personeelslid op proef slechts deelneemt aan operaties voor zover zijn vergaarde vaardigheden dit toelaat. Art. 40. Het personeelslid op proef kan na een ongunstige evaluatie in beroep gaan bij een stagecommissie. De raad bepaalt de wijze waarop deze stagecommissie wordt samengesteld en haar werking. Art. 41. De raad kan bepalen dat het personeelslid op proef met een ongunstig resultaat voor de tussentijdse evaluatie, vermeld in artikel 39, § 2, ontslagen wordt. Het personeelslid op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de aanstelling, wordt ontslagen. Het ontslag, vermeld in het eerste en het tweede lid, wordt gegeven in overeenstemming met de bepalingen van artikel 116, § 1. Art. 42. Na afloop van de proeftijd behoudt het personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid beslist over de aanstelling of het ontslag. De aanstellende overheid neemt haar beslissing zonder uitstel. Afdeling III. - De aanstelling Art. 43. Het personeelslid op proef wordt aangesteld in vast verband, als beroepspersoneelslid, of tijdelijk aangesteld met een dienstnemingscontract, als vrijwilliger, op voorwaarde dat het : 1° voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden en aan de aanwervingsvoorwaarden die op de betrekking van toepassing zijn; 2° met goed gevolg de proeftijd heeft volbracht. 3° voldoet aan de bijkomende voorwaarden opgelegd door de raad in artikel 37 §3. Het personeelslid wordt aangesteld in de functie waarin het op proef werd aangesteld. HOOFDSTUK IV. - De evaluatie van het personeelslid tijdens de loopbaan Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 44. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de evaluatie van de zonecommandant.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
20 van 95
Art. 45. De evaluatoren leggen de evaluatie vast in een kwalitatief beschrijvend evaluatieverslag dat het evaluatieresultaat op afdoende wijze onderbouwt. Art. 46. De personeelsleden worden geïnformeerd over alle aspecten van het evaluatiestelsel en over de evaluatiecriteria die op hen van toepassing zijn. Minimale permanente vorming, vastgelegd in een vormingsreglement vermeld in artikel 61, gevolgd hebben en houder zijn van een geldige module, die de fysieke vaardigheid test en geschikt oordeelt, vermeld in artikel 29 §2 c) zijn minimale voorwaarden. De personeelsleden krijgen tussentijds feedback over hun manier van functioneren. De raad bepaalt de werkwijze voor die feedback. Afdeling II. - De duur van de evaluatieperiodes en de evaluatiecriteria Art. 47. § 1. De evaluatieperiode bedraagt twee jaar. De raad bepaalt de minimale termijn die het personeelslid effectief gepresteerd moet hebben binnen de evaluatieperiode om voor een evaluatie in aanmerking te komen. De evaluatie wordt voor een door de raad te bepalen termijn uitgesteld als het personeelslid niet voldoet aan de minimale prestatietermijn binnen de evaluatieperiode. Het personeelslid behoudt tot dan het evaluatieresultaat van de vorige evaluatieperiode. § 2. De evaluatie heeft betrekking op de periode die volgt op de vorige evaluatieperiode. §3.In afwijking van §1 wordt na een ongunstige evaluatie de evaluatieperiode ingekort tot één jaar. De raad kan bepalen dat in afwijking van de vastgestelde duur van de evaluatieperiodes tussentijds een specifieke evaluatie uitgevoerd wordt in het kader van een bevorderingsprocedure of een procedure van personeelsmobiliteit. Art. 48. De evaluatie wordt uitgevoerd op basis van vooraf vastgestelde evaluatiecriteria, door de zoneraad. De evaluatiecriteria sluiten aan bij de functiebeschrijvingen en bij de doelstellingen van de zone. Afdeling III. - De evaluatoren en het verloop van de evaluatie Art. 49. Het personeelslid wordt geëvalueerd door ten minste twee leidinggevenden, behalve als dat niet mogelijk is (leden technische commissie,…), waaronder alleszins de rechtstreeks leidinggevende. Voor personeelsleden die recent van post of dienst veranderden, kan de evaluatiecommissie worden uitgebreid met de vorige leidinggevende. De zonecommandant wijst de evaluatoren voor de verschillende posten en diensten van de zone aan. Hij/zij zorgt voor de opleiding van de evaluatoren en waakt over de eenduidige toepassing van het evaluatiestelsel binnen de posten en diensten. De raad bepaalt aan welke voorwaarden een evaluatoren moeten voldoen om te kunnen evalueren. De raad regelt de samenwerking tussen de evaluatoren als er meer dan één evaluator is. Art. 50. § 1. De evaluatie gaat gepaard met een evaluatiegesprek tussen de evaluator en het personeelslid. BVV-statuut v2-3
27/1/13
21 van 95
De evaluator neemt zijn bevindingen op in een evaluatieverslag als vermeld in artikel 46. Het personeelslid ontvangt het evaluatieverslag en ondertekent het voor kennisneming. Het personeelslid kan in het evaluatieverslag opmerkingen bij zijn evaluatie formuleren. § 2. Het evaluatieresultaat wordt opgenomen in het individuele personeelsdossier. Het personeelslid heeft het recht om zijn persoonlijke evaluatiedossier te raadplegen en krijgt er op zijn verzoek een afschrift van. Het personeelslid krijgt een kopie van zijn evaluatie. Art. 51. De raad bepaalt de termijn waarbinnen : 1° het personeelslid het ondertekende evaluatieverslag met zijn eventuele opmerkingen terugbezorgt aan zijn evaluator; 2° het evaluatieproces, met uitzondering van de beslissing over het gevolg van de evaluatie, vermeld in artikel 55, en met uitzondering van de beroepsprocedure, vermeld in artikel 57, afgerond moet zijn. Het hoofd van het personeel zorgt voor de interne organisatie van het evaluatieproces binnen de door de raad bepaalde termijnen. Afdeling IV. - De evaluatieresultaten en de gevolgen van de evaluatie Art. 52. § 1. Het evaluatieresultaat is gunstig of ongunstig. De raad kan het evaluatieresultaat gunstig verder opdelen in positieve evaluatieresultaten en het evaluatieresultaat ongunstig verder opdelen in negatieve evaluatieresultaten. § 2. Het personeelslid met een gunstig evaluatieresultaat dat de vereiste schaalanciënniteit heeft, krijgt de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan. Het personeelslid met een ongunstig evaluatieresultaat heeft geen recht op de volgende salarisschaal van de functionele loopbaan, ook al heeft het de vereiste schaalanciënniteit. Het personeelslid krijgt die salarisschaal pas als het een volgende evaluatieperiode afsluit met een gunstig evaluatieresultaat. Art. 53. Met behoud van de toepassing van artikel 52 kan de raad aan het gunstige evaluatieresultaat andere positieve gevolgen en aan het ongunstige evaluatieresultaat andere negatieve gevolgen koppelen, met inbegrip van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Het ontslag wegens beroepsongeschiktheid is alleen mogelijk als na de passende maatregelen voor de verbetering van de wijze van functioneren, uit een tussentijdse evaluatie manifest blijkt dat het personeelslid nog steeds niet voldoet. De tussentijdse evaluatie wordt uitgevoerd na een termijn van één jaar die volgt op de kennisgeving aan het personeelslid van het ongunstige evaluatieresultaat. Art. 54. § 1. Het hoofd van het personeel beslist over de toepassing van de positieve gevolgen, vermeld in artikel 52 en 53, en over de toepassing van de negatieve gevolgen, met uitzondering van het ontslag wegens beroepsongeschiktheid, vermeld in artikel 52 en 53. Hij baseert zijn beslissing op een voorstel van de evaluatoren. Het hoofd van het personeel formuleert zelf het gewenste gevolg voor de personeelsleden van wie hijzelf de evaluator is, en baseert zijn beslissing daarop. Het personeelslid en zijn evaluator worden van die beslissing op de hoogte gebracht binnen een
BVV-statuut v2-3
27/1/13
22 van 95
door de raad te bepalen termijn. § 2. Het hoofd van het personeel formuleert het gemotiveerde voorstel tot ontslag wegens beroepsongeschiktheid op basis van het evaluatieverslag van de tussentijdse evaluatie, vermeld in artikel 48, tweede lid. Het personeelslid en zijn evaluator worden daarvan op de hoogte gebracht binnen een door de raad te bepalen termijn. § 3. De aanstellende overheid beslist over het ontslag wegens beroepsongeschiktheid. Ze hoort het personeelslid vooraf. Het ontslag van het aangestelde personeelslid verloopt volgens de regels, vermeld in artikel 116, § 2. Afdeling V. - Het beroep tegen de ongunstige evaluatie Art. 55. § 1. De raad stelt een beroepsinstantie vast waarbij het personeelslid beroep kan aantekenen. Het personeelslid kan beroep aantekenen tegen : 1° de evaluatie met het evaluatieresultaat ongunstig of, als het evaluatieresultaat ongunstig met toepassing van artikel 52, § 1, tweede lid, verder opgedeeld werd in negatieve evaluatieresultaten, de evaluatie met een negatief evaluatieresultaat; 2° als het evaluatieresultaat gunstig met toepassing van artikel 52, § 1, tweede lid, verder opgedeeld werd in positieve evaluatieresultaten, de evaluatie met het positieve evaluatieresultaat dat het personeelslid niet positief genoeg vindt. De raad bepaalt de samenstelling van de beroepsinstantie. Leden van de raad en van het college, het hoofd van het personeel, evenals de evaluatoren van het personeelslid dat beroep aantekent, mogen er geen deel van uitmaken. § 2. De beroepsinstantie onderzoekt het beroep en hoort de evaluator en het personeelslid. Het onderzoek resulteert in een gemotiveerd advies aan het hoofd van het personeel tot bevestiging of tot aanpassing van de evaluatie en het evaluatieresultaat. Het hoofd van het personeel beslist op basis van het advies of hij de bestaande evaluatie en het evaluatieresultaat bevestigt of aanpast. Hij brengt het personeelslid, de evaluator en de beroepsinstantie van zijn beslissing op de hoogte. Het hoofd van het personeel kan geen beslissing nemen over de toekenning van een negatief gevolg van de evaluatie, vermeld in artikel 54, § 1, noch een voorstel formuleren over het ontslag, vermeld in artikel 54, § 2, voor het beroep tegen een ongunstige evaluatie is afgehandeld en hij beslist heeft om de evaluatie al dan niet aan te passen. § 3. De raad stelt de nadere procedureregels vast. Hij bepaalt ten minste : 1° de termijn om beroep aan te tekenen; 2° de wijze waarop het personeelslid en de evaluator gehoord worden en de termijn die daarvoor geldt; 3° de termijn waarbinnen het gemotiveerd advies geformuleerd moet zijn; 4° de uiterste termijn voor de beslissing van het hoofd van het personeel om de evaluatie en het evaluatieresultaat te bevestigen of aan te passen; 5° de termijn en de regels voor de kennisgeving van de eindbeslissing over de evaluatie aan het personeelslid, aan de evaluator en aan de beroepsinstantie. Als de beroepsinstantie in een beroep als vermeld in § 1, 1°, geen advies formuleert binnen de door de raad vastgestelde termijn, dan is het evaluatieresultaat gunstig en past het hoofd van het personeel de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan. Als in een dergelijk beroep het BVV-statuut v2-3
27/1/13
23 van 95
hoofd van het personeel geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de door de raad bepaalde termijn, dan zijn de evaluatie en het evaluatieresultaat gunstig. Als de beroepsinstantie in een beroep als vermeld in § 1, 2°, geen advies formuleert binnen de door de raad vastgestelde termijn, dan krijgt het personeelslid het evaluatieresultaat dat één trap positiever is dan het eerder gekregen evaluatieresultaat en past het hoofd van het personeel de evaluatie en het evaluatieresultaat in die zin aan. Als in een dergelijk beroep het hoofd van het personeel geen beslissing neemt over de bevestiging of aanpassing van de evaluatie en van het evaluatieresultaat binnen de door de raad bepaalde termijn, dan krijgt het personeelslid het evaluatieresultaat dat één trap positiever is dan het eerder gekregen evaluatieresultaat. HOOFDSTUK V. - Specifieke bepalingen voor de evaluatie van de zonecommandant. Art. 56. §1. Conform artikel 115 en 116 van de wet wordt de zonecommandant door het college geëvalueerd. In geval van twee opeenvolgende negatieve evaluaties, kan de raad bij gemotiveerde beslissing de aanwijzing van de zonecommandant voortijdig beëindigen. Na afloop van elke termijn van zes jaar, verlengt de raad de aanstelling van de zonecommandant na niet bindend, gemotiveerd advies van het college en op grond van een globale evaluatie uitgevoerd door een evaluatiecommissie. §2. Een evaluatiecommissie wordt in elke zone ingesteld. Deze commissie is samengesteld uit : 1° de voorzitter van het college; 2° de gouverneur of zijn vertegenwoordiger; 3° een lid van de algemene inspectie aangeduid door de minister. De voorzitter van het college zit de evaluatiecommissie voor. §3. De evaluatiecommissie wordt samengeroepen door de voorzitter van het college. De commissie hoort de zonecommandant evenals elk ander persoon die de besprekingen kan helpen. §4. De werkingsregels van de evaluatiecommissie worden bepaald door de Koning. HOOFDSTUK VI. - De personeelsvorming Art. 57. § 1. Onder vorming wordt verstaan : elk begeleid en gestructureerd leertraject, ongeacht of dat intern of extern aan de zone georganiseerd wordt, ongeacht de duur ervan en ongeacht of het individueel dan wel in groepsverband georganiseerd wordt. In elke zone is er een vormingsverantwoordelijke. De vormingsverantwoordelijke zorgt in samenwerking met het hoofd van het personeel voor de concrete invulling van het vormingsrecht en van de vormingsplicht op basis van de vastgestelde vormingsbehoeften. § 2. De raad stelt een vormingsreglement vast. Het vormingsreglement regelt onder meer : 1° de vorming tijdens de proeftijd; 2° de verplichtingen van de personeelsleden bij deelname aan een vormingsactiviteit; 3° de faciliteiten die aan de personeelsleden toegekend worden bij het volgen van vorming, andere dan degene die vastgesteld worden in § 3; 4° de algemene criteria op basis waarvan vormingsaanvragen geweigerd worden; 5° de voorrangsregels en het dienstbelang.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
24 van 95
§ 3. Het personeelslid krijgt voor alle interne of externe vormingsactiviteiten waaraan het deelneemt op uitdrukkelijk verzoek van de zone, dienstvrijstelling en de periodes van afwezigheid worden gelijkgesteld met dienstactiviteit. De raad kan bepalen dat het personeelslid dat op eigen initiatief deelneemt aan interne of externe vormingsactiviteiten daarvoor dienstvrijstelling krijgt. De periodes van afwezigheid worden ook in dat geval gelijkgesteld met dienstactiviteit. § 4. De zone draagt de kosten voor de deelname aan opgelegde vormingsactiviteiten. Tot die kosten behoren ook de kosten voor de verplaatsing naar en van de plaats waar de vormingsactiviteit doorgaat. De raad kan bepalen dat de kosten voor deelname aan niet-opgelegde maar wel toegestane vormingsactiviteiten op dezelfde wijze betaald worden. HOOFDSTUK VII. - De administratieve anciënniteiten van het personeelslid Art. 58. Met administratieve anciënniteiten worden de anciënniteiten bedoeld die gebruikt worden voor het verloop van de loopbaan. De volgende administratieve anciënniteiten zijn van toepassing op het personeelslid : 1° graadanciënniteit; 2° dienstanciënniteit; 3° schaalanciënniteit; 4° geldelijke anciënniteit De graad-, en dienstanciënniteit bestaan uit de werkelijke diensten die bij een zone werden gepresteerd, binnen dezelfde personeelsgroep. Onder werkelijke diensten worden alle diensten verstaan die recht geven op het salaris of die, voor het personeelslid, bij ontstentenis van een salaris gelijkgesteld worden met dienstactiviteit. Art. 59. De administratieve anciënniteiten, vermeld in artikel 57, tweede lid, 1° tot en met 4°, worden uitgedrukt in jaren en volle kalendermaanden. Ze nemen een aanvang op de eerste dag van een maand. Als de diensten geen aanvang hebben genomen op de eerste dag van een maand of geen einde hebben genomen op de laatste dag van een maand, worden de gedeelten van maanden weggelaten. Art. 60. De graadanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten bij een zone sinds de datum van de aanstelling op proef in een bepaalde graad. De dienstanciënniteit bestaat uit de werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij een zone. Bij overgang van vrijwilliger naar beroeps wordt de graad- en de dienstanciënniteit als vrijwilliger omgezet in graad- en dienstanciënniteit als beroeps mits toepassing van een reductiefactor. De raad bepaalt deze factor bij de oproep tot kandidaten. Deze factor mag niet kleiner zijn dan 1 en niet groter dan 3. Art. 61. De schaalanciënniteit is de anciënniteit, verworven bij de zone in een bepaalde salarisschaal van de functionele loopbaan van een bepaalde graad. De diensten die recht geven op een salaris, geven recht op de toekenning van schaalanciënniteit.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
25 van 95
Bepaalde vormen van onbezoldigde afwezigheid komen in aanmerking voor de toekenning van schaalanciënniteit. De raad stelt die vormen van afwezigheid vast. De schaalanciënniteit die voor die afwezigheden wordt toegekend mag in het totaal niet meer zijn dan een jaar. De geldelijke anciënniteit is gelijk aan de dienstanciënniteit, vermeerderd met de periodes van beroepservaring in de privésector of als zelfstandige, als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt en of periodes in een andere overheid. De raad bepaalt de modaliteiten die deze ervaring bepalen. Art. 62. § 1. Onder overheid wordt in artikel 64 verstaan : 1° de provincies, de gemeenten en de OCMW's van België, en de instellingen die eronder ressorteren; 2° de diensten en instellingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en van de gewesten; 3° de diensten en instellingen van de Europese Unie; 4° de diensten en instellingen van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte; 5° de lokale overheden van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte. § 2. Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken voor de diensten die bij een andere overheid gepresteerd werden. Art. 63. De raad kan bepalen dat graadanciënniteit en dienstanciënniteit toegekend worden aan het personeelslid met beroepservaring in de privésector of als zelfstandige, als die beroepservaring relevant is voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt. In voorkomend geval worden die anciënniteiten in aanmerking genomen volgens de bepalingen van artikel 62. Art. 64. In afwijking van artikel 61 eerste lid, en artikel 62, § 2, eerste lid, kan de raad bepalen dat beroepservaring die relevant is voor de functie waarin het personeelslid wordt aangesteld, en die het personeelslid heeft opgedaan bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige, recht geeft op de toekenning van schaalanciënniteit. In voorkomend geval wordt de schaalanciënniteit toegekend op basis van een vergelijking als vastgesteld in artikel 62, § 2, tweede en derde lid. HOOFDSTUK VIII. - De functionele loopbaan Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 65. De functionele loopbaan bestaat uit de toekenning van opeenvolgende salarisschalen die met dezelfde graad verbonden zijn. Bij elke aanstelling in een graad krijgt het personeelslid de basis salarisschaal van de functionele loopbaan van die graad, tenzij anders bepaald.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
26 van 95
Opmerking [h7]: In navolging van artikel 53 kan de raad beslissen om de periode van ongunstige evaluatie geen geldelijke anciënniteit toe te kennen.
Afdeling II. - De functionele loopbanen per niveau Art. 66. De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor functiegroep O : 1° voor de graad O1: a) basissalarisschaal: O1.1 b) doorloopsalarisschalen: 1) van O1.1 naar O1.2 na zes jaar schaalanciënniteit in O1.1 of na twee jaar schaalanciënniteit in O1.1 en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O1 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van O1.2 naar O1.3 na zes jaar schaalanciënniteit in O1.2 of na twee jaar schaalanciënniteit in O1.2 en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O1 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van O1.3 naar O1.4 na zes jaar schaalanciënniteit in O1.3 of na twee jaar schaalanciënniteit in O1.3 en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O1 en een gunstig evaluatieresultaat; 2° voor de graad O2: a) salarisschaal tijdens proefperiode na een aanwervingsprocedure: O2.0; na een gunstige evaluatie na de proefperiode wordt de basissalarisschaal toegekend b) basissalarisschaal: O2.1 c) doorloopschalen: 1) van O2.1 naar O2.2 na zes jaar schaalanciënniteit in O2.1 of na twee jaar schaalanciënniteit in O2.1 en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O2 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van O2.2 naar O2.3 na zes jaar schaalanciënniteit in O2.2 of na twee jaar schaalanciënniteit in O2.2 en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O2 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van O2.3 naar O2.4 na zes jaar schaalanciënniteit in O2.3 of na twee jaar schaalanciënniteit in O2.3 en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O2 en een gunstig evaluatieresultaat; 3° voor de graad O3: a) basissalarisschaal: O3.1 b) doorloopschalen: 1) van O3.1 naar O3.2 na zes jaar schaalanciënniteit in O3.1 of na twee jaar schaalanciënniteit in O3.1 en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O3 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van O3.2 naar O3.3 na zes jaar schaalanciënniteit in O3.2 of na twee jaar schaalanciënniteit in O3.2 en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O3 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van O3.3 naar O3.4 na zes jaar schaalanciënniteit in O3.3 of na twee jaar schaalanciënniteit in O3.3 en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O3 en een gunstig evaluatieresultaat; 4° voor de graad O4: a) basissalarisschaal: O4.1
BVV-statuut v2-3
27/1/13
27 van 95
b) doorloopschalen: 1) van O4.1 naar O4.2 na zes jaar schaalanciënniteit in O4.1 of na twee jaar schaalanciënniteit in O4.1 en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O4 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van O4.2 naar O4.3 na zes jaar schaalanciënniteit in O4.2 of na twee jaar schaalanciënniteit in O4.2 en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O4 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van O4.3 naar O4.4 na zes jaar schaalanciënniteit in O4.3 of na twee jaar schaalanciënniteit in O4.3 en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O4 en een gunstig evaluatieresultaat. Art. 67. De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor functiegroep M : 1° voor de graad M1: a) salarisschaal tijdens proefperiode na een aanwervingsprocedure: M1.0; na een gunstige evaluatie na de proefperiode wordt de basissalarisschaal toegekend b) basissalarisschaal: M1.1 c) doorloopschalen: 1) van M1.1 naar M1.2 na zes jaar schaalanciënniteit in M1.1 of na twee jaar schaalanciënniteit in M1.1 en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad M1 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van M1.2 naar M1.3 na zes jaar schaalanciënniteit in M1.2 of na twee jaar schaalanciënniteit in M1.2 en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad M1 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van M1.3 naar M1.4 na zes jaar schaalanciënniteit in M1.3 of na twee jaar schaalanciënniteit in M1.3 en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad M1 en een gunstig evaluatieresultaat; 2° voor de graad M2: a) basissalarisschaal: M2.1 b) doorloopschalen: 1) van M2.1 naar M2.2 na zes jaar schaalanciënniteit in M2.1 of na twee jaar schaalanciënniteit in M2.1 en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad M2 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van M2.2 naar M2.3 na zes jaar schaalanciënniteit in M2.2 of na twee jaar schaalanciënniteit in M2.2 en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad M2 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van M2.3 naar M2.4 na zes jaar schaalanciënniteit in M2.3 of na twee jaar schaalanciënniteit in M2.3 en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad M2 en een gunstig evaluatieresultaat. Art. 68. De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende salarisschalen zijn voor functiegroep B : 1° voor de graad B1: a) salarisschaal tijdens proefperiode na een aanwervingsprocedure: B1.0; na een gunstige evaluatie BVV-statuut v2-3
27/1/13
28 van 95
na de proefperiode wordt de basissalarisschaal toegekend b) basissalarisschaal: B1.1 c) doorloopschalen: 1) van B1.1 naar B1.2 na zes jaar schaalanciënniteit in B1.1, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad B1 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van B1.2 naar B1.3 na zes jaar schaalanciënniteit in B1.2, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad B1 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van B1.3 naar B1.4 na zes jaar schaalanciënniteit in B1.3, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad B1 en een gunstig evaluatieresultaat; 4) van B1.4 naar B1.5 na zes jaar schaalanciënniteit in B1.4, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad B1 en een gunstig evaluatieresultaat; 2° voor de graad B2: a) basissalarisschaal: B2.1 b) doorloopschalen: 1) van B2.1 naar B2.2 na zes jaar schaalanciënniteit in B2.1 of na twee jaar schaalanciënniteit in B2.1 en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad B2 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van B2.2 naar B2.3 na zes jaar schaalanciënniteit in B2.2 of na twee jaar schaalanciënniteit in B2.2 en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad B2 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van B2.3 naar B2.4 na zes jaar schaalanciënniteit in B2.3 of na twee jaar schaalanciënniteit in B2.3 en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad B2 en een gunstig evaluatieresultaat; HOOFDSTUK IX. - De bevordering Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 69. De bevordering is de aanstelling van een personeelslid in een functie van een hogere graad of functiegroep, vermeld in artikel 7. Art. 70. § 1. Een bevordering is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie. § 2. Voor de deelname aan een bevorderingsprocedure komen in aanmerking de personeelsleden die aan de bevorderingsvoorwaarden voldoen, ongeacht hun administratieve toestand; ongeacht hun personeelsgroep. § 3. De aanstellende overheid doet een oproep tot kandidaten. De aanstellende overheid kan deze oproep enkel beperken tot het zonale personeel, of kan deze oproep doen onder het personeel van andere zones. De raad stelt de regels voor de bekendmaking van de vacature vast en bepaalt de wijze waarop de kandidaten hun kandidatuur indienen en de algemeen geldende minimale termijn daarvoor. Art. 71. De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, behalve als de raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het college de geldigheid. Alleen kandidaten die voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden, worden toegelaten tot de
BVV-statuut v2-3
27/1/13
29 van 95
selectieprocedure. Voor de aanvang van de selectieprocedure worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor. Art. 72. De bevordering gaat gepaard met een proeftijd. De proeftijd na bevordering duurt zes maanden, verlengbaar tot 12 maanden. Tijdens de proefperiode kan de aanstellende overheid een stageperiode van maximaal drie maanden opleggen in een andere zone. De proefperiode verloopt onder de leiding van een functionele meerdere, hierna ‘mentor’ genoemd. de proeftijd wordt verlengd in de gevallen vermeld in artikel 38 §2. Afdeling II. - De bevorderingsvoorwaarden en de selectie Art. 73. § 1. De kandidaten moeten : 1° een minimale anciënniteit hebben in de betrokken personeelsgroep: a) bevordering tot korporaal (B2): 3 jaar graadanciënniteit in de graad B1, proefperiode niet meegeteld; b) bevordering tot sergeant (M1): 5 jaar graadanciënniteit in de graad B2; c) bevordering tot adjudant (M2): 3 jaar graadanciënniteit in de graad M1, proefperiode na aanwerving niet meegeteld; d) bevordering tot luitenant (O1): 5 jaar gecumuleerde graadanciënniteit in de graden M1 en M2, proefperiode na aanwerving niet meegeteld; e) bevordering tot kapitein (O2): 5 jaar graadanciënniteit in de graad O1; f) bevordering tot commandant (O3): 5 jaar graadanciënniteit in de graad O2, proefperiode na aanwerving niet meegeteld; g) bevordering tot majoor (O4): 5 jaar graadanciënniteit in de graad O3; 2° een gunstig evaluatieresultaat gekregen hebben voor de periodieke evaluatie of evaluaties, of voor de specifieke evaluatie, vermeld in artikel 48, §3, laatste lid; 3° het vereiste brevet hebben: a) bevordering tot korporaal (B2): het brevet korporaal; b) bevordering tot sergeant (M1): het brevet sergeant; c) bevordering tot adjudant (M2): het brevet adjudant; d) bevordering tot luitenant (O1): het brevet OFF1; e) bevordering tot kapitein (O2): het brevet OFF2 en houder van het diploma O; f) bevordering tot commandant (O3): het brevet OFF3; g) bevordering tot majoor (O4): het brevet OFF4; 4° slagen voor een zonale selectieproef De inhoud van de periodieke evaluatie of evaluaties, vermeld in punt 2°, kan een element zijn in de beoordeling van de kandidaten. De raad kan aanvullende bevorderingsvoorwaarden vaststellen.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
30 van 95
Opmerking [h8]: Ook een mogelijkheid tot bevorderen zonder diploma O, mits langere relevante ervaring? Eis van diploma O plaatsen op niveau O3 ipv O2?
Art. 74. De geslaagde kandidaten worden opgenomen in een bevorderingsreserve waarvan de maximale geldigheidsduur 5 jaar bedraagt. Afdeling III – De proeftijd Art. 75. §1. De raad stelt de regels voor de evaluatie tijdens de proeftijd vast. Het personeelslid op proef krijgt tijdens de proeftijd feedback over zijn manier van functioneren. Voor de proeftijd afgelopen is, vindt een eindevaluatie van de proeftijd plaats. Het resultaat van de eindevaluatie van de proeftijd is ofwel gunstig ofwel ongunstig. §2. Het personeelslid op proef wordt driemaandelijks tussentijds onderworpen wordt aan een evaluatie door de mentor. §3. De mentor ziet erop toe dat het personeelslid op proef slechts deelneemt aan operaties voor zover zijn vergaarde vaardigheden dit toelaat. Art. 76. Het personeelslid op proef kan na een ongunstige evaluatie in beroep gaan bij een stagecommissie. De raad bepaalt de wijze waarop deze stagecommissie wordt samengesteld en haar werking. Art. 77. De raad kan bepalen dat het personeelslid op proef met een ongunstig resultaat voor de tussentijdse evaluatie, vermeld in artikel 75, kan teruggeplaatst in zijn vorige graad. Het personeelslid op proef dat na het verstrijken van de proeftijd op grond van het ongunstige resultaat van de eindevaluatie niet in aanmerking komt voor de aanstelling, wordt teruggeplaatst in zijn vorige graad. Art. 78. Na afloop van de proeftijd behoudt het personeelslid op proef zijn hoedanigheid van op proef aangesteld personeelslid, tot de aanstellende overheid beslist over de aanstelling of de terugplaatsing. De aanstellende overheid neemt haar beslissing zonder uitstel. Art. 79. Het personeelslid op proef wordt aangesteld op voorwaarde dat het : 1° voldoet aan de bevorderingsvoorwaarden die op de betrekking van toepassing zijn; 2° met goed gevolg de proeftijd heeft volbracht. 3° voldoet aan de bijkomende voorwaarden opgelegd door de raad in artikel 73. Het personeelslid wordt bevorderd in de functie waarin het op proef werd aangesteld. HOOFDSTUK X. - De vervulling van een vacature door personeelsmobiliteit Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 80. De personeelsmobiliteit is de aanstelling van een personeelslid in een functie van een gelijke graad in een andere zone, vermeld in artikel 7.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
31 van 95
Art. 81. § 1. Een personeelsmobiliteit is alleen mogelijk in een vacante betrekking van de personeelsformatie. § 2. De raad bepaalt de voorwaarden om in aanmerking te komen voor personeelsmobiliteit. Zij kan onderscheid maken tussen de beide personeelsgroepen. § 3. De aanstellende overheid doet een oproep tot kandidaten. De raad stelt de regels voor de bekendmaking van de vacature vast en bepaalt de wijze waarop de kandidaten hun kandidatuur indienen en de algemeen geldende minimale termijn daarvoor. Art. 82. De aanstellende overheid beoordeelt de geldigheid van de ingediende kandidaturen, behalve als de raad de aanstellende overheid is. In dat geval beoordeelt het college de geldigheid. Alleen kandidaten die voldoen aan de voorwaarden voor personeelsmobiliteit, worden toegelaten tot het selectie-interview. Voor de aanvang van de selectie-interview worden de kandidaten die niet tot de selectieprocedure worden toegelaten er schriftelijk van op de hoogte gebracht dat ze geweigerd zijn, met vermelding van de reden daarvoor. Afdeling II. - Het selectie-interview Art. 83. De raad bepaalt de inhoud en de werkwijze van de selectie-interview. De geslaagde kandidaten worden opgenomen in een mobiliteitsreserve waarvan de maximale geldigheidsduur 5 jaar bedraagt. HOOFDSTUK XI. – Professionalisering in dezelfde graad Art. 84. Professionalisering in dezelfde graad is de overgang van vrijwilliger naar beroepspersoneelslid. Art. 85. De raad bepaalt de voorwaarden tot professionalisering en, de selectiecriteria en de selectiewijze. deze voorwaarden zijn minimaal: 1° voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden van deze graad; 2° een minimale dienstanciënniteit van 10 jaar. TITEL V. - Het mandaatstelsel, het opdrachthouderschap en de waarneming van een hogere functie HOOFDSTUK I. - Het mandaatstelsel Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 86. De functie van zonecommandant is een mandaatfunctie, met de salarisschaal van de graad O4. Art. 87. De mandaatperiode bedraagt zes jaar. De mandaatperiode is hernieuwbaar.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
32 van 95
Art. 88. Artikel 25, § 1, en artikel 26 zijn van toepassing als het mandaat opengesteld wordt voor personen die extern zijn aan het bestuur. Artikel 70, is van toepassing als de mandaatfunctie vervuld wordt bij bevordering. Artikel 81, is van toepassing als de mandaatfunctie door interne personeelsmobiliteit vervuld wordt. Afdeling II. - De toegang tot de mandaatfuncties en de selectie Art. 89. Om toegang te hebben tot een vacante mandaatfunctie, moet de kandidaat : 1° voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 21, en aan de aanwervingsvoorwaarden, vermeld in artikel 22, 1°, als de vacature vervuld wordt bij aanwerving; 2° voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 21, en aan de voorwaarden, vermeld in artikel 70, § 2, en in artikel 73, § 1, 1° tot en met 3°, als de vacature vervuld wordt bij bevordering; 3° voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden in artikel 21, en aan de voorwaarden, vermeld in artikel 81, als de vacature vervuld wordt bij personeelsmobiliteit; 3bis° minimaal de graad O3 bekleden; 4° houder zijn van het brevet OFF4. 5° slagen voor de selectieproeven voor de mandaatfunctie, ongeacht de wijze waarop de vacature vervuld wordt. Art. 90. De bepalingen van titel IV, hoofdstuk II, afdeling IV zijn mede van toepassing op de selectie voor een mandaatfunctie. Afdeling III. - Dienstverband, proeftijd, beloning en functionele loopbaan van de mandaathouder Art. 91. § 1. De geselecteerde kandidaat wordt in aangesteld in de mandaatfunctie als hij een beroepspersoneelslid van de zone is. § 2. De raad bepaalt de duur van de proeftijd voor de mandaatfuncties. Artikel 39 is met uitzondering van de mogelijkheid van verlenging van de proeftijd van overeenkomstige toepassing op de evaluatie van de proeftijd. De mandaathouder die ongunstig geëvalueerd wordt bij de eindevaluatie van de proeftijd of bij de tussentijdse evaluatie, vermeld in artikel 39, § 2, wordt van zijn mandaat ontheven. Art. 92. De mandaathouder krijgt tijdens de uitoefening van het mandaat een mandaattoelage. Afdeling IV. - De evaluatie, de verlenging en de beëindiging van het mandaat Art. 93. § 1. Artikel 57 is van toepassing op de evaluatie van de mandaathouder § 2. Bij de beëindiging of de afloop van het mandaat keert het aangestelde personeelslid terug naar de graad O4, desnoods is deze functie in overtal. §3. Als een mandaathouder, terugkeert naar de graad O4, gelden de volgende principes :
BVV-statuut v2-3
27/1/13
33 van 95
1° de schaalanciënniteit die verworven werd in de opeenvolgende salarisschalen van de functionele loopbaan van de mandaatfunctie, wordt overgedragen naar de opeenvolgende salarisschalen van de functionele loopbaan die het personeelslid voor het begin van zijn mandaat had; 2° de evaluatie die het personeelslid heeft gekregen voor de aanvang van het mandaat, blijft behouden. §4. Met behoud van de toepassing van artikel 56, wordt een mandaathouder in de volgende gevallen van het mandaat ontheven voor de afloop van de mandaatperiode : 1° op eigen verzoek; 2° wegens pensionering. HOOFDSTUK II. - Het opdrachthouderschap Art. 94. De raad kan een stelsel van opdrachthouderschap vaststellen. Onder opdrachthouderschap wordt verstaan : de belasting van een personeelslid in dienst met een in de tijd beperkte opdracht die zijn functie, naar taakinhoud, verantwoordelijkheden en functievereisten, aanzienlijk verzwaart. Het opdrachthouderschap kan alleen toegepast worden op personeelsleden die de proeftijd beëindigd hebben. Art. 95. Het hoofd van het personeel brengt de personeelsleden die daarvoor wegens de aard van hun functie in aanmerking komen, op de hoogte van de opdracht met het oog op de kandidaatstelling. De mededeling bevat een inhoudelijke omschrijving van de opdracht en van de gevraagde competenties en vermeldt de uiterste termijn voor de indiening van de kandidaturen voor de opdracht. Het hoofd van het personeel toetst de ingediende kandidaturen aan de opdracht en aan de daarvoor geldende competentievereisten en beslist op basis van een vergelijking van de kandidaten over de toewijzing van de opdracht. Art. 96. De raad kan bepalen dat de opdrachthouder voor de duur van de opdracht een toelage krijgt. HOOFDSTUK III. - De waarneming van een hogere functie
Opmerking [h9]: Het gaat hier om structurele afwezigheid.
Art. 97. § 1. De raad kan bepalen dat een functie waargenomen wordt door een aangesteld personeelslid van een lagere graad, als de titularis van de waar te nemen functie tijdelijk afwezig is of als die functie definitief vacant is. Onder lagere graad wordt elke graad verstaan die krachtens de het statuut door bevordering rechtstreeks toegang geeft tot de waar te nemen functie. De aanstellende overheid beslist op voorstel van het hoofd van het personeel wie de hogere functie waarneemt. § 2. De waarneming van een hogere functie in een betrekking die definitief vacant is, mag ten hoogste zes maanden duren. Die termijn mag, als dat noodzakelijk is voor de goede werking van de dienst, verlengd worden op voorwaarde dat de procedure om de betrekking definitief te
BVV-statuut v2-3
27/1/13
34 van 95
vervullen op het ogenblik van de verlenging ingezet is. § 3. De waarnemer van de hogere functie beschikt over alle prerogatieven die verbonden zijn met die functie. De raad kan bepalen dat de waarnemer van een hogere functie een toelage krijgt. TITEL VI. - De herplaatsing van het aangestelde personeelslid HOOFDSTUK I. – Algemene bepalingen Art. 98. Deze titel is enkel van toepassing op beroepspersoneel. Art. 99. Het aangesteld personeel kan worden herplaatst: 1°. Indien het medisch ongeschikt bevonden wordt voor de uitoefening van zijn functie, maar wel geschikt geacht wordt om een andere functie uit te oefenen die verenigbaar is met zijn gezondheidstoestand; 2° indien het ongeschikt werd bevonden na de tweejaarlijkse fysieke evaluatie, maar wel geschikt geacht wordt om een andere functie uit te oefenen die verenigbaar is met zijn fysieke conditie; 3° om persoonlijke redenen, indien hij erom verzoekt. Art. 100. Deze herplaatsing kan enkel in een vacante functie. De aanstellende overheid beslist over de herplaatsing, op voordracht van de zonecommandant. Art. 101. De raad kan beslissen dat het personeelslid zijn salarisschaal kan behouden in zijn herplaatsing. HOOFDSTUK II. – Herplaatsing om medische redenen Art. 102. Het in artikel 99 1° herplaatste personeelslid ontvangt de salaris van de functie waarin hij werd herplaatst. Art. 103. Het personeelslid dat werd herplaatst heeft geen recht op de operationaliteitstoelage en de specialisatietoelage. Art. 104. De herplaatsing is tijdelijk indien het personeelslid tijdelijk medisch ongeschikt werd bevonden. HOOFDSTUK III. – Herplaatsing om fysieke redenen. Art. 105. Deze herplaatsing kan enkel in kader van het ongeschikt zijn om fysieke redenen volgens artikel 29 §2 c). Art. 106. In afwijking van artikel 100 kan deze herplaatsing gebeuren in dezelfde functie, doch voor deeltaken, die in overeenstemming zijn met zijn fysieke conditie. BVV-statuut v2-3
27/1/13
35 van 95
Art. 107. Het personeelslid dat werd herplaatst heeft geen recht op de operationaliteitstoelage en de specialisatietoelage. Art. 108. De herplaatsing is tijdelijk en kan niet langer duren dan vier jaar. Het personeelslid wordt dan ambtshalve ontslagen wegens arbeidsongeschiktheid, volgens artikel 53. HOOFDSTUK IV. – Herplaatsing op eigen verzoek. Art. 109. Deze herplaatsing is definitief. Het personeelslid dat werd herplaatst heeft geen recht op de operationaliteitstoelage en de specialisatietoelage. Het personeelslid dat werd herplaatst moet verplicht uittreden op de vervroegde pensioenleeftijd. Art. 110. De raad bepaalt de termijnen waarbinnen de aanstellende overheid over de aanvraag moet beslissen. Art. 111. Het personeelslid dat werd herplaatst heeft geen recht op de operationaliteitstoelage en de specialisatietoelage. Art. 112. Het personeel kan de aangeboden herplaatsing weigeren en zijn huidige functie behouden. TITEL VII. - Het verlies van de hoedanigheid van personeelslid en de definitieve ambtsneerlegging HOOFDSTUK I. - Het verlies van de hoedanigheid van personeelslid Art. 113. Niemand kan de hoedanigheid van personeelslid verliezen, behalve in de gevallen die bepaald zijn door dit besluit. Art. 114. Ambtshalve wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van personeelslid als : 1° de aanstelling onregelmatig werd bevonden binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure; 2° het personeelslid niet meer voldoet aan de voor zijn functie geldende nationaliteitsvereiste, of de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, of zijn medische ongeschiktheid voor de functie behoorlijk werd vastgesteld; 3° het personeelslid zonder geldige reden de werkpost verlaat of na een toegelaten afwezigheid zonder geldige reden het werk niet hervat na meer dan tien dagen; 4° het personeelslid zich in een toestand bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging tot gevolg heeft.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
36 van 95
De termijn, vermeld in punt 1°, geldt niet in geval van arglist of bedrog vanwege het personeelslid. Art. 115. § 1. Het personeelslid van wie de onregelmatige aanstelling, vermeld in artikel 114, 1°, niet te wijten is aan arglist of bedrog van zijn kant, krijgt een verbrekingsvergoeding krijgt dat gelijk is 2 maandsalarissen per volledig jaar dienstanciënniteit. In de andere gevallen, vermeld in artikel 114, wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van personeelslid zonder opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. § 2. De aanstellende overheid stelt het verlies van de hoedanigheid van personeelslid vast en beslist tot ontslag van het betrokken personeelslid. Het personeelslid wordt vooraf gehoord. Het ontslag wordt met een aangetekende brief betekend. Als de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen van toepassing is, wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen die uit die wet voortvloeien. HOOFDSTUK II. - De definitieve ambtsneerlegging van het personeelslid Art. 116. § 1. De volgende zaken geven aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het personeelslid op proef : 1° het vrijwillige ontslag; 2° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid na de ongunstige tussentijdse evaluatie of eindevaluatie van de proeftijd, vermeld in artikel 39. § 2. Naast de ambtsneerlegging als gevolg van de pensioenwetgeving, geven de volgende zaken aanleiding tot de definitieve ambtsneerlegging van het aangestelde personeelslid : 1° het vrijwillige ontslag; 2° de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid na een ongunstige evaluatie, vermeld in artikel 53. Art. 117. Het personeelslid dat vrijwillig ontslag neemt, brengt het bestuur daarvan schriftelijk op de hoogte. De aanstellende overheid neemt kennis van het ontslag en brengt het personeelslid daarvan schriftelijk op de hoogte. De datum waarop het personeelslid de dienst effectief verlaat, wordt vastgesteld in onderling akkoord tussen het personeelslid en de aanstellende overheid. De aanstelling in vast verband bij een andere overheid wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag, behalve als een deeltijds werkend personeelslid daarnaast ook deeltijds bij een andere overheid vast aangesteld wordt. Art. 118. § 1. De raad stelt de regels vast voor het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid van het personeelslid op proef, rekening houdend met de totale duur van de proeftijd en de socialezekerheidsregeling die van toepassing is tijdens de proeftijd. Het ontslag wordt met een aangetekende brief, die de datum van uitwerking vermeldt, betekend. Daarbij wordt het personeelslid in voorkomend geval geïnformeerd over alle verplichtingen die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere
BVV-statuut v2-3
27/1/13
37 van 95
bepalingen. § 2. Het ontslag wegens definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid van het aangestelde personeelslid wordt met een aangetekende brief betekend. Daarbij wordt de datum van uitwerking vermeld en wordt het personeelslid geïnformeerd over alle verplichtingen die voortvloeien uit de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse andere bepalingen. De raad stelt een opzeggingstermijn vast. De opzeggingstermijn is ongeacht de duur van de tewerkstelling bij het bestuur ten minste drie maanden. De raad kan bepalen dat het personeelslid dat langer dan vijf jaar in dienst is bij het bestuur een opzeggingstermijn krijgt waarvan de duur in verhouding staat tot de totale duur van de tewerkstelling. De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de betekening van het ontslag. Titel VIII. – De arbeidstijd HOOFDSTUK I – Algemene bepalingen Art. 119. De wet van 14 december 2000 is van toepassing. Art. 120. In afwijking van de wet van 14 december 2000: §1. Voor het beroepspersoneel wordt een maximale arbeidsduur tot gemiddeld 48 uur per week toegelaten. §2. Voor de vrijwilligers wordt een maximale arbeidsduur tot gemiddeld 12 uur per week toegelaten. De referentieperiode bedraagt 12 maanden. §3. Prestaties naar aanleiding van oproepen, gepresteerd door oproepbaar personeel worden niet meegeteld in de §§ 1 en 2; doch worden beperkt tot gemiddeld 12 uur per week. De referentieperiode bedraagt 12 maanden. §4. Een wachtdienst in de kazerne tot 12 uur wordt toegelaten. In dit geval wordt een rustperiode van minstens 12 uur voorzien. Art. 121. Tijdens de pauzes in de kazerne blijft het personeel ter beschikking om gevolg te geven aan een oproep voor interventie. HOOFDSTUK II – Prestatienormtijd Art. 122. §1. De prestatienormtijd bepaalt het aantal uren dat een personeelslid aanwezig moet zijn om in aanmerking te komen voor de salarisschaal aan 100%. §2. Een dagwacht is een periode van maximaal 12 uur waarin geen periodes zijn van verminderde activiteit. §3. Een nachtwacht is een periode van maximaal 12 uur waarin periodes zijn van verminderde activiteit. §4. Voor personeelsleden dat enkel dagwachten presteren is de prestatienormtijd 38 uur/week. §5. Voor personeelsleden die per dagwacht een nachtwacht presteren bedraagt de prestatienormtijd 44 uur/week.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
38 van 95
Opmerking [h10]: Als ambulanciers in ALPkader geplaatst worden, kunnen zij dan ook ‘vrijwilliger’ zijn? Als ambulancier?
§6. De raad kan bepalen dat voor interventies tijdens de periode van verminderde activiteit een compensatie wordt voorzien. HOOFDSTUK III – Tijdsparen Art. 123. §1. De raad kan beslissen dat de personeelsleden 4 uur meer moeten presteren dan de prestatienormtijd. §2. Het gepresteerde loon wordt via het brandweerfonds gestort op een persoonlijke rekening. Art. 124. §1. De zone kent aan de personeelsleden, die meer dan 10 jaar tijdsparen, een mogelijkheid tot vervroegde uittreding toe. §2. Het personeelslid ontvangt dan 90% van zijn salaris, voorzien in zijn salarisschaal, gedurende een periode van n maanden vóór de vervroegde pensioenleeftijd. Hierbij is n =0,125 * (T-18) + 18; waarbij T gelijk is aan het aantal maanden vanaf de start van het tijdstaren tot de vervroegde pensioenleeftijd. n wordt afgerond op het volgend geheel getal. Art. 125. Bij voortijdig beëindigen van de dienst wordt het saldo, gestort door het personeelslid, uitgekeerd aan het personeelslid of zijn erfgenamen. TITEL IX. - Het salaris HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Opmerking [h11]: Per euro die door het personeelslid op deze manier in het fonds wordt gestort, stort de zone er 2 euro bij.
Opmerking [h12]: Het fonds kan ook gespijsd worden via andere input (beschikbaarheidspremie, overuren, recup, … In functie van bijeen gespaarde bedrag kan pet personeelslid bepalen om het equivalent tot 90% van het maandloon om te zetten in vervroegde uittreding Zie ook brandweerfonds Hij kan ook op vaste tijdstippen geld onttrekken uit het fonds.
Art. 126. De raad stelt het jaarsalaris van het personeel vast in salarisschalen, die bestaan uit : 1° een minimumsalaris; 2° de salaristrappen, die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen; 3° een maximumsalaris. Art. 127. Elke salarisschaal wordt aangeduid met één van de letters O, M en B, die overeenstemmen met de niveaus, vermeld in artikel 6, gevolgd door een twee cijfers. Art. 128. Aan de volgende graden worden de salarisschalen en de functionele loopbanen, vermeld in artikel 70 tot en met 72, verbonden die overeenkomen met de ernaast vermelde lettercijfercode: Opmerking [h13]: Het salaris moet in verhouding staan met de functie-inhoud.
B1 (brandweerman) Schaal
B2 (korporaal)
B1.0
B1.1
B1.2
B1.3
B1.4
B1.5
B2.1
B2.2
B2.3
B2.4
Min
14.800
15.800
16.100
16.400
16.700
16.700
16.700
17.000
17.300
17.600
Max
22.500
23.500
24.000
24.500
25.000
25.500
26.000
26.500
27.000
27.500
Trap (25)
308
308
316
324
332
352
372
380
388
396
BVV-statuut v2-3
27/1/13
39 van 95
Opmerking [h14]: De algemene filosofie is over een loopbaan van 37,5 jaar: B1=Bwn Bxl+1% B2=B1+6% M1=B2+12% M2=M1+6% In een continudienst (38u/week) en met rekening van premies)
M1 (sergeant)
M2 (adjudant)
Schaal
M1.0
M1.1
M1.2
M1.3
M1.4
M2.1
M2.2
M2.3
M2.4
Min
17.900
18.900
19.500
20.100
20.700
20.000
20.600
21.200
21.800
Max
28.000
29.000
29.900
30.800
31.700
31.500
32.400
33.300
34.200
Trap (25)
404
404
416
428
440
460
472
484
496
O1 (luitenant)
O2 (kapitein)
Schaal
O1.1
O1.2
O1.3
O1.4
O2.0
O2.1
O2.2
O2.3
O2.4
Min
24.400
25.000
25.600
26.200
26.100
28.100
28.900
29.700
30.500
Max
37.000
37.900
38.800
39.700
39.400
41.400
42.600
43.800
45.000
Trap (25)
504
516
528
540
532
532
548
564
580
O3 (commandant)
O4 (majoor)
Schaal
O3.1
O3.2
O3.3
O3.4
O4.1
O4.2
O4.3
O4.4
Min
34.300
35.500
36.700
37.900
41.400
42.600
43.800
45.000
Max
48.300
49.900
51.500
53.100
55.600
57.300
59.000
60.700
Trap (25)
560
576
592
608
568
588
608
628
Art. 129. §1. Het beroepspersoneelslid wordt bezoldigd in de salarisschaal die verbonden is aan zijn graad. Het personeelslid ontvangt het salaris dat overeenstemt met zijn geldelijke anciënniteit. De geldelijke anciënniteit bestaat uit het aantal dienstjaren dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het salaris. §2. Het oproepbaar personeel wordt bezoldigd met een uurloon, dat gelijk is aan : 1°. 1/1976e van het jaarsalaris voor oproepen en oefeningen; 2°. 1/(52*PNT) van het jaarsalaris voor wachtdiensten. PNT is de prestatienormtijd zoals bepaald in artikel 122. De raad bepaalt de vergoedingswijze van elke prestatie. Zij kan evenwel nooit lager zijn dan ½ uur per oproep. §3. Het personeelslid dat geen recht heeft op het meerekenen van vroegere diensten, ontvangt het beginsalaris van de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die verbonden is aan zijn graad. Het hoofd van het personeel stelt het individuele jaarsalaris van de personeelsleden vast. HOOFDSTUK II. - De toekenning van periodieke salarisverhogingen door de opbouw van geldelijke anciënniteit Afdeling I. - Diensten bij een overheid Art. 130. Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen komen alleen de werkelijke diensten in aanmerking die het personeelslid levert of heeft geleverd in dienst van :
BVV-statuut v2-3
27/1/13
40 van 95
Opmerking [h15]: De algemene filosofie is over een loopbaan van 37,5 jaar: O1=Olt Bxl +1% O2=O1+12% O3=O2+12% O4=O3+12% O1 en O2 in gemengd systeem dagdienst en continudienst O3 en O4 dagdienst.
1° de Belgische staat, de Europese Economische Ruimte, een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, een overheidsdienst in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de internationale instellingen waarvan België of een van zijn gemeenschappen of gewesten lid is, de autonome overheidsbedrijven, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de gemeenten, de autonome gemeente- en provinciebedrijven, de agglomeraties van gemeenten, de federaties van gemeenten, de verenigingen van gemeenten, de interlokale samenwerkingsverbanden, de intercommunale diensten en instellingen van de openbare onderstand, de commissies van openbare onderstand, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de verenigingen, vermeld in hoofdstuk XII, XIIbis of XIIter van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de openbare kassen van lening of andere openbare diensten, als titularis van een bezoldigde betrekking; 2° de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen of de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding; 3° de publiekrechtelijke en vrije universiteiten als titularis van een bezoldigde betrekking; 4° een andere overheid. Art. 131. Voor de toepassing van artikel 130 moet worden verstaan onder : 1° werkelijke diensten : alle diensten die recht geven op een salaris of die bij ontstentenis van een salaris krachtens de rechtspositieregeling toch in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het salaris; 2° dienst van de staat : elke dienst zonder rechtspersoonlijkheid die ressorteert onder de wetgevende, de uitvoerende of de rechterlijke macht; 3° andere overheid : a) elke dienst met rechtspersoonlijkheid die onder de uitvoerende macht ressorteert; b) elke andere instelling naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die beantwoordt aan collectieve behoeften van algemeen of lokaal belang en waarbij in de oprichting of bijzondere leiding ervan het overwicht van de overheid tot uiting komt. Afdeling II. - Diensten in de privésector of als zelfstandige Art. 132. De raad kan bepalen dat beroepservaring in de privésector of als zelfstandige, voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen in aanmerking wordt genomen, op voorwaarde dat die beroepservaring relevant is voor de uitoefening van de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt. In voorkomend geval bepaalt de raad of die diensten meerekenbaar zijn voor alle functies dan wel alleen meerekenbaar zijn voor functies in knelpuntberoepen. De raad bepaalt ook of de diensten onbeperkt in aanmerking worden genomen dan wel tot een maximumaantal jaren in aanmerking worden genomen. De relevantie van de beroepservaring in de privésector of als zelfstandige wordt beoordeeld op basis van een vergelijking van die diensten met de voorwaarden en met het functieprofiel voor de functie waarin het personeelslid aangesteld wordt. Het personeelslid levert zelf de bewijsstukken van de diensten.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
41 van 95
De geldelijke anciënniteit die op die manier verkregen wordt, blijft behouden voor het verdere verloop van de loopbaan. Afdeling III. - De valorisatie van de diensten Art. 133. § 1. De diensten die in overeenstemming met artikel 130 tot en met 132 gepresteerd werden, worden voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit meegerekend voor honderd procent, ongeacht of ze voltijds dan wel deeltijds gepresteerd werden. Voor de toepassing van het eerste lid geldt het volgende : 1° deeltijdse diensten die gepresteerd worden na de datum van de inwerkingtreding van dit besluit worden vanaf die datum meegerekend voor honderd procent; 2° de geldelijke anciënniteit voor deeltijdse diensten die gepresteerd werden voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit wordt vastgesteld volgens de regels die op dat ogenblijk krachtens de plaatselijke rechtspositieregeling van toepassing waren; 3° in afwijking van de bepaling in punt 2°, kan de raad bepalen dat de geldelijke anciënniteit voor deeltijdse diensten die gepresteerd zijn sinds 1 januari 2002 voor honderd procent meegerekend worden voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit na de datum vermeld in punt 1°. § 2. De geldelijke anciënniteit, verworven in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende functies, wordt voor dezelfde periode maximaal voor een volledige prestatie gevaloriseerd. Ze is bovendien in actieve deeltijdse functies niet onderling cumuleerbaar voor de toekenning van de periodieke verhogingen. Art. 134. Het hoofd van het personeel stelt de duur vast van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid in het onderwijs als interim of als tijdelijk personeelslid heeft gepresteerd aan de hand van het attest, verstrekt door de bevoegde autoriteiten. De diensten, vermeld op het attest, die in tienden zijn betaald, en die per schooljaar geen volledig jaar werkelijke diensten vertegenwoordigen, worden dag per dag samengeteld. Het totale aantal zo gewerkte dagen wordt vermenigvuldigd met 1,2. Het totaal van de rekenkundige bewerking wordt vervolgens gedeeld door 30. Het quotiënt geeft het aantal in aanmerking te nemen maanden. Met de rest wordt geen rekening gehouden. De diensten, vermeld op hetzelfde attest, die bewijzen dat het personeelslid een volledig schooljaar heeft gewerkt, gelden voor een totaal van driehonderd dagen en leveren één jaar in aanmerking te nemen diensten op. Art. 135. De diensten die in aanmerking komen, worden berekend per kalendermaand. De diensten die niet zijn begonnen op de eerste dag van een maand of geëindigd op de laatste dag van een maand, worden niet meegerekend. HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen Art. 136. Het personeelslid dat met toepassing van artikel 64 schaalanciënniteit verwerft voor ervaring, opgedaan bij een andere overheid, in de privésector of als zelfstandige, wordt met de
BVV-statuut v2-3
27/1/13
42 van 95
Opmerking [h16]: In te voegen: Afdeling IIbis Diensten als vrijwilliger Voor de toekenning van periodieke salarisverhogingen, als beroepslid, komen de diensten die het personeelslid heeft geleverd als vrijwilliger in aanmerking.
toegekende schaalanciënniteit ingeschaald in de salarisschaal van de functionele loopbaan die overeenstemt met de toegekende schaalanciënniteit. Art. 137. Het personeelslid dat bevorderd wordt, krijgt in zijn nieuwe graad nooit een salaris dat lager is dan het salaris dat het in zijn vorige graad zou hebben gekregen. Art. 138. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit besluit heeft het personeelslid dat bevorderd ten minste recht op de volgende verhoging van zijn jaarsalaris tegen 100 % : 1° 500 euro bij bevordering in de functiegroep B; 2° 750 euro bij bevordering naar of in de functiegroep M; 3° 1000 euro bij bevordering naar of in de functiegroep O. Als het jaarsalaris in de nieuwe graad niet ten minste het bedrag, vermeld in het eerste lid, hoger is dan het jaarsalaris dat het personeelslid in zijn oude graad zou hebben gekregen, wordt het jaarsalaris in de nieuwe graad verhoogd tot de minimale verhoging, vermeld in het eerste lid, bereikt wordt. Die minimale salarisverhoging wordt gegarandeerd gedurende de hele functionele loopbaan in de graad waarnaar het personeelslid bevorderd wordt. Daartoe wordt telkens zijn oude salarisschaal, met inbegrip van de periodieke verhogingen, maar zonder het verloop in de functionele loopbaan, vergeleken met de nieuwe salarisschaal, met inbegrip van de toepassing van de periodieke verhogingen en het verloop in de functionele loopbaan. Art. 139. De basissalarisschaal van de zonecommandant bedraagt de salarisschaal O4.x, waarbij x gelijk is aan het tweede cijfer van de salarisschaal van de nieuwe zonecommandant voor zijn aanstelling. Hij heeft recht op een functionele loopbaan zoals die is voorzien voor de graad O4 in artikel 66 4°. HOOFDSTUK IV. - De betaling van het salaris Art. 140. Het salaris volgt het verloop van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het salaris tegen 100 % wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01. Art. 141. Het salaris wordt maandelijks betaald vanaf de indiensttreding. Voor het beroepspersoneelslid wordt het vooruitbetaald. Het salaris van het oproepbaar personeel wordt betaald per trimester, nadat de termijn vervallen is. Art. 142. Het maandsalaris is gelijk aan een twaalfde van het jaarsalaris. Het uurloon en overloon is gelijk aan 1/1976e van het jaarsalaris. Art. 143. Als het personeelslid in de loop van de maand in dienst treedt, krijgt het voor die maand het gedeelte van het maandsalaris dat overeenstemt met de gepresteerde werkdagen.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
43 van 95
Opmerking [h17]: Bij het beeindigen van een volledige mandaatperiode (6 jaar) behoudt de voormalige zonecommandant de salarisschaal O4.
Als het personeelslid in de loop van de maand met pensioen gaat of overlijdt, wordt het salaris voor de volledige maand betaald. TITEL X. - De toelagen, vergoedingen en sociale voordelen HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. 144. Met behoud van de toepassing van eventuele decretale of wettelijke bepalingen kunnen geen andere toelagen en vergoedingen worden toegekend of ingevoerd dan die welke vermeld worden in dit besluit. De raad kan geen taalpremie instellen of behouden voor de personeelsleden. Onder taalpremie wordt verstaan elke toelage, toegekend aan het personeelslid dat op grond van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1966, verplicht is tot kennis van de tweede taal, of elke andere toelage, toegekend aan het personeelslid voor het gebruik van een andere taal dan het Nederlands.
Opmerking [h18]: Quid Brussel?
Art. 145. Effectief gemaakte, bewezen en noodzakelijke kosten bij de uitoefening van de functie worden terugbetaald. HOOFDSTUK II. - De eindejaarstoelage Art. 146. Dit hoofdstuk is enkel van toepassing op het beroepspersoneel. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder : 1° referentieperiode : de periode van 1 januari tot en met 30 september van het in aanmerking te nemen jaar; 2° jaarsalaris : het salaris op jaarbasis of, in voorkomend geval, het wachtgeld of de uitkering, uitbetaald in plaats van een salaris, eventueel aangevuld met de haard- of standplaatstoelage of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering. Art. 147. Het personeelslid ontvangt jaarlijks een eindejaarstoelage. Art. 148. Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte. Het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte worden als volgt berekend : 1° het forfaitaire gedeelte : a) het forfaitaire gedeelte bedraagt voor het jaar 2006 311,95 euro; b) vanaf 2007 wordt het forfaitaire gedeelte dat toegekend is tijdens het vorige jaar, telkens vermeerderd met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het vorige jaar en de teller gelijk is aan het gezondheidsindexcijfer van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Het resultaat daarvan wordt berekend tot op twee decimalen nauwkeurig; c) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt b), wordt verhoogd met 248,74 euro;
BVV-statuut v2-3
27/1/13
44 van 95
Opmerking [h19]: Een eenvoudiger systeem is dat van de Vlaamse openbare ambtenaren. De eindejaarspremie is een % van het maandloon: B1-B2: 67,6% M1-M2-O1-O1a-O2: 60,8% O2a-O3-O4: 54,6%
d) het bedrag dat het resultaat is van de berekening, vermeld in punt c), wordt verhoogd met 650 euro; 2° het veranderlijke gedeelte : 2,5 procent van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar. Als het personeelslid in de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar geen of slechts een gedeeltelijk salaris ontvangen heeft, dan wordt het percentage berekend op basis van het salaris dat voor diezelfde maand betaald zou zijn als het personeelslid zijn functie wel volledig had uitgeoefend. Art. 149. Het personeelslid ontvangt het volledige bedrag van de toelage, vermeld in artikel 148, als het als titularis van een betrekking met volledige prestaties het volledige salaris heeft ontvangen tijdens de hele duur van de referentieperiode. Als het personeelslid niet het volledige salaris heeft ontvangen als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties, wordt het bedrag van de toelage verminderd in verhouding tot het salaris dat het werkelijk heeft ontvangen. De periodes waarin het personeelslid tijdens de referentieperiode als titularis van een betrekking met volledige prestaties of onvolledige prestaties met ouderschapsverlof, als vermeld in het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan, was, of met bevallingsverlof was met toepassing van de Arbeidswet van 16 maart 1971, worden gelijkgesteld met periodes waarvoor het personeelslid het salaris volledig heeft ontvangen. Art. 150. De eindejaarstoelage wordt uiterlijk tijdens de maand december van het in aanmerking te nemen jaar in één keer uitbetaald. HOOFDSTUK III. - De onregelmatige prestaties Afdeling I. - Nachtprestaties en prestaties op zaterdagen, zondagen en feestdagen Art. 151. § 1. Naast de wettelijk voorgeschreven inhaalrust krijgt het personeelslid : 1° per uur nachtprestaties tussen 20 uur en 8 uur een toeslag op het uursalaris van 3,00 euro. 2° per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zondag of een feestdag een toeslag op het uursalaris van 3,00 euro. 3° per uur prestaties tussen 0 en 24 uur op een zaterdag een toeslag op het uursalaris van 3,00 euro. § 2. Deze toeslagen zijn ook van toepassing op wachtdiensten in de kazerne en oproepen gepresteerd door oproepbaar personeel. § 3. Deze toeslagen zijn niet cumuleerbaar. Afdeling II. - De overuren Art. 152. Deze afdeling is niet van toepassing op de zonecommandant.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
45 van 95
Art. 153. § 1. Onder overuren worden verstaan de prestaties die op verzoek van het bestuur geleverd worden boven op de uren die op grond van de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis door het personeelslid gepresteerd worden. Het personeelslid dat overuren presteert, krijgt compenserende inhaalrust binnen de termijn van vier maanden. De compenserende inhaalrust is gelijk aan de duur van de overuren. § 2. Als over een periode van vier maanden de gemiddelde arbeidstijd groter is dan prestatienormtijd voor voltijdse prestaties of dan de gewone arbeidstijdregeling op weekbasis bij deeltijdse prestaties, en de in §1 vermelde compenserende inhaalrust kon niet worden opgenomen wordt aan het personeelslid een overloon betaald in de vorm van een toeslag. Als berekeningsbasis voor het overloon geldt het bruto-uursalaris, eventueel verhoogd met de haard- of standplaatstoelage, de toelage voor het waarnemen van een hogere functie of de gegarandeerde salarisverhoging na bevordering. HOOFDSTUK IV. - De andere toelagen Afdeling I. - De toelage voor het waarnemen van een hogere functie Art. 154. Voor de toekenning van de toelage die de raad met toepassing van artikel 97, § 3, tweede lid, vaststelt, moet de waarneming van de hogere functie ten minste dertig opeenvolgende kalenderdagen beslaan. De toelage is gelijk aan het verschil tussen het salaris dat het personeelslid bij een bevordering in de waargenomen hogere functie zou ontvangen en het salaris dat het personeelslid in zijn werkelijke functie ontvangt. Art. 155. In het salaris, vermeld in artikel 154, tweede lid, zijn inbegrepen : 1° de haard- of standplaatstoelage; 2° elke andere salaristoeslag. Afdeling II. - Operationaliteitstoelage Art. 156. De operationaliteitstoelage wordt slechts toegekend als het personeelslid voldoet voorwaarden om operationeel te zijn: 1° medisch geschikt zijn 2° fysiek geschikt zijn 3° voldoen aan de minimale permanente vorming voor de betrokken graad. Art. 157. De operationaliteitstoelage bedraagt 1,50 euro per uur. Zij wordt toegekend voor elke prestatie tijdens wachtdiensten in de kazerne en oproepen Afdeling III. – Specialisatietoelage Art. 158. Deze afdeling is niet van toepassing op:
BVV-statuut v2-3
27/1/13
46 van 95
1° het personeel in de graad O3 en O4; 2° de zonecommandant . Art. 159. De raad kan aan de personeelsleden een specialisatietoelage toekennen onder de door haar vastgelegd voorwaarden. Deze totaal van deze toelages mag niet meer bedragen dan 1,00 euro per uur. Zij wordt toegekend voor elke prestatie tijdens wachtdiensten in de kazerne en oproepen Afdeling IV. - De permanentietoelage Art. 160. Een permanentietoelage wordt toegekend aan het personeelslid dat door het hoofd van het personeel wordt aangewezen om zich buiten de normale diensturen beschikbaar te houden voor interventies. De zonecommandant komt niet in aanmerking voor een permanentietoelage. Art. 161. Het bedrag van de toelage, vermeld in artikel 160, bedraagt 2,00 euro voor elk uur dat werkelijk aan de permanentie wordt besteed. Afdeling V. - De mandaattoelage Art. 162. Aan de zonecommandant wordt een mandaattoelage toegekend die gelijk is aan: 1° voor zones met een totale bevolking tot 250.000 inwoners: 8.000 euro per jaar; 2° voor zones met een totale bevolking tussen 250.000 en 1.000.000 inwoners: 10.000 euro per jaar; 3° voor zones met een totale bevolking vanaf 1.000.000 inwoners: 12.000 euro per jaar. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald. Afdeling VI. - De toelage voor opdrachthouderschap Art. 163. De toelage voor het opdrachthouderschap die de raad met toepassing van artikel 94 instelt, is gelijk aan de toelage die het personeelslid zou ontvangen als het een functie van de naast hogere graad, zoals vastgesteld in artikel 7, zou waarnemen. De toelage wordt maandelijks samen met het salaris betaald. Afdeling VII. – De toelage voor beschikbaarheid Art. 164. Deze afdeling is niet van toepassing op: 1° het personeel in de graad O3 en O4; 2° de zonecommandant. Aan alle personeelsleden wordt een beschikbaarheidstoelage toegekend onder de voorwaarden vastgelegd door de raad. Deze voorwaarden hebben betrekking beschikbaarheid, opkomst, opkomsttijd en operationaliteit.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
47 van 95
Art. 165. Het bedrag van de toelage vermeld in artikel 164 bedraagt 2.500 euro per jaar. De raad kan beslissen dat maximaal 500 euro hiervan gestort wordt in een brandweerfonds, zoals vermeld in titel XIV. HOOFDSTUK V. - De vergoeding voor reis- en verblijfkosten Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 166. Een dienstreis is de verplaatsing van de woonplaats of de standplaats naar een vooraf bepaalde bestemming in opdracht of op uitnodiging van de bevoegde hiërarchische meerdere van het personeelslid. Het woon-werkverkeer is geen dienstreis. Art. 167. Het hoofd van het personeel geeft toestemming voor dienstreizen. Hij beslist welk vervoermiddel functioneel en financieel het meest verantwoord is. Art. 168. De raad werkt nadere procedureregels uit voor de indiening en vergoeding van door het personeelslid gemaakte, noodzakelijke en bewezen kosten voor een dienstreis. Afdeling II. - De vergoeding voor reiskosten
Opmerking [h20]: De juiste bedragen worden opgezocht door Jef
Art. 169. § 1. Het personeelslid dat voor dienstreizen van zijn eigen motorvoertuig gebruikmaakt, heeft recht op een vergoeding van 0,2903 euro per kilometer. De kilometervergoeding dekt alle kosten die gepaard gaan met het gebruik van het eigen motorvoertuig, met uitzondering van de parkeerkosten. Onder motorvoertuig wordt verstaan : een auto, motorfiets of bromfiets. Bij carpooling kan de vergoeding voor de bestuurder worden verhoogd met 0,1452 euro. De meereizende personeelsleden hebben geen recht op een kilometervergoeding. Het personeelslid heeft recht op de terugbetaling van eventuele parkeerkosten. Het personeelslid dat voor dienstreizen van de eigen fiets gebruikmaakt, ontvangt 0,15 euro per kilometer. § 2. Als het personeelslid een reizende functie uitoefent, kan de vergoeding voor het gebruik van zijn privévoertuig uit een forfaitaire vergoeding bestaan. De raad bepaalt het bedrag van de vergoeding en de voorwaarden waaraan het personeelslid moet voldoen voor de toekenning ervan. § 3. De bedragen van de kilometervergoeding en de forfaitaire vergoeding worden jaarlijks op 1 juli automatisch aangepast aan het algemene indexcijfer van de consumptieprijzen door de van kracht zijnde bedragen te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de noemer gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van de maand mei van het voorgaande jaar en de teller gelijk is aan het consumptie-indexcijfer van de maand mei van het lopende jaar. Art. 170. Voor dienstreizen met het openbaar vervoer of per vliegtuig worden de reële kosten vergoed die het personeelslid bewijst.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
48 van 95
Afdeling III. - De hotel- en dagvergoeding Art. 171. Het personeelslid kan een hotel- en dagvergoeding krijgen voor dienstreizen onder de voorwaarden die de raad bepaalt. Het personeelslid dat een dienstreis met overnachting maakt, heeft recht op vergoeding van de kosten voor kamer en ontbijt, maaltijden en eventuele andere kosten. Het personeelslid dient voor al de gemaakte kosten de originele bewijsstukken in. HOOFDSTUK VI. - De sociale voordelen Afdeling I. - De maaltijdcheques Art. 172. Het personeelslid heeft recht op maaltijdcheques, ter waarde van 7,00 euro. 1,09 euro hiervan is ten laste van het personeelslid. Bij onvolledige prestaties of prestaties die niet geleverd zijn gedurende het werkjaar, wordt het bedrag op jaarbasis, vermeld in het eerste lid, pro rata verminderd. Wachtdiensten gepresteerd door oproepbaar personeel komen ook in aanmerking voor het toekennen van maaltijdcheques. Afdeling II. - De hospitalisatieverzekering Art. 173. § 1. De zone sluit een collectieve hospitalisatieverzekering af voor : 1° de personeelsleden; 2° de personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur; 3° de vrijwilligers. De besturen nemen de premie voor de hospitalisatieverzekering voor de personeelsleden, vermeld in punt 1° tot 3°, volledig ten laste. § 2. In afwijking van § 1 kan de raad bepalen dat : 1° de verzekeringspremie voor de personeelsleden die minder dan halftijds werken, slechts gedeeltelijk ten laste wordt genomen; 2° een hospitalisatieverzekering wordt afgesloten voor sommige contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur. Art. 174. De raad kan bepalen dat een hospitalisatieverzekering wordt aangeboden aan de volgende categorieën van personeelsleden : 1° de gepensioneerde personeelsleden; 2° de gezinsleden van de personeelsleden. De raad bepaalt voor elke categorie of de hospitalisatieverzekering al dan niet wordt toegekend. In voorkomend geval bepaalt hij voor elke categorie of de premie volledig of gedeeltelijk ten laste wordt genomen. Art. 175. Het bestuur informeert de personeelsleden over de toepassingsvoorwaarden van de hospitalisatieverzekering.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
49 van 95
Afdeling III. - De vergoeding van de kosten voor het woon-werkverkeer Art. 176. Bij het gebruik van de trein voor de verplaatsing van en naar het werk wordt het personeelslid voor de kosten van het sociale abonnement vergoed in overeenstemming met de geldende wettelijke bepalingen daarover. In afwijking van het eerste lid kan de raad bepalen dat het treinabonnement voor een hoger bedrag of volledig door het bestuur ten laste wordt genomen. Als het personeelslid in eerste klasse reist, betaalt het zelf de supplementaire kosten daarvoor. De raad bepaalt de mate waarin het bestuur de kosten voor het gebruik van de bus, de tram of de metro voor de verplaatsing van en naar het werk vergoedt. Art. 177. Bij het gebruik van de fiets voor de verplaatsing van en naar het werk ontvangt het personeelslid 0,15 euro per kilometer. Art. 178. Het personeelslid dat minstens 66 % arbeidsongeschikt is, ontvangt een vergoeding voor de verplaatsing van en naar het werk met de wagen. Die vergoeding is gelijk aan de kostprijs van een treinkaart tweede klasse over dezelfde afstand. Afdeling IV. - De begrafenisvergoeding Art. 179. De raad kan bepalen dat een vergoeding toegekend wordt voor de begrafenis van het personeelslid. Art. 180. Als een personeelslid overlijdt, wordt aan de persoon of personen, vermeld in artikel 168, een begrafenisvergoeding toegekend die overeenstemt met het geïndexeerde maandsalaris van het personeelslid, eventueel verhoogd met de haard- en standplaatstoelage of met om het even welke andere salaristoeslag. Het geïndexeerde maandsalaris wordt omgezet in een maandsalaris voor voltijdse prestaties als het overleden personeelslid deeltijds werkte. De begrafenisvergoeding mag niet meer bedragen dan een twaalfde van het bedrag, vastgesteld met toepassing van artikel 39, eerste, derde en vierde lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. De vergoeding wordt in voorkomend geval verminderd met het bedrag van een vergoeding die krachtens andere wettelijke of reglementaire bepalingen wordt toegekend. Art. 181. De begrafenisvergoeding wordt betaald aan de persoon of de personen die kosten voor de begrafenis hebben gedragen. HOOFDSTUK VII. - De vergoeding van de conciërge Art. 182. De conciërge geniet voor zijn verplichtingen als conciërge een van de volgende voordelen : 1° de kosteloze huisvesting in een woning die aan de hedendaagse comfortnormen voldoet met
BVV-statuut v2-3
27/1/13
50 van 95
gratis verwarming en verlichting, als voordelen in natura; 2° een toelage voor de prestaties van conciërge. De raad bepaalt de keuze ter zake en regelt bij de keuze voor de toekenning van de toelage, vermeld in punt 2°, het bedrag en de toekenningsvoorwaarden. TITEL XI. - Verloven en afwezigheden Art. 183. Deze titel is enkel van toepassing op beroepspersoneel, met uitzondering van HOOFDSTUK XIII. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. 184. § 1. Het personeelslid bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden : 1° dienstactiviteit; 2° non-activiteit; 3° disponibilteit § 2. Het personeelslid is bij verlof of afwezigheid in dienstactiviteit, als het personeelslid op dat ogenblik het recht op het salaris behoudt. § 3. Het personeelslid is in non-activiteit bij verlof of afwezigheid, als het personeelslid op dat ogenblik geen recht heeft op zijn salaris, tenzij in de gevallen die anders bepaald zijn in deze titel. § 4. De raad kan, binnen de beperkingen van de bepalingen van dit besluit, zelf aan sommige verloven of afwezigheden een gelijkstelling met dienstactiviteit toekennen, als dat niet al het geval is volgens de hiernavolgende bepalingen.
Opmerking [h21]: Quid vrijwilligers?
Art. 185. Het personeelslid kan niet in disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden gesteld of gehouden als het aan de voorwaarden voldoet om met pensioen te gaan, al dan niet op eigen verzoek. Art. 186. Het personeelslid dat zonder toestemming of geldige reden, en ook niet ten gevolge van de toepassing van een tuchtstraf of van een andere administratieve maatregel, afwezig is, bevindt zich in een toestand van non-activiteit, tenzij in geval van overmacht. Art. 187. In afwijking van artikel 201 is het personeelslid in actieve dienst als het deelneemt aan een georganiseerde werkonderbreking en verliest het enkel zijn recht op salaris voor de duur van de afwezigheid. Art. 188. De raad bepaalt de algemene regels voor de aanvraagtermijnen, de aanvraagprocedure, de toekenning, de mogelijkheid tot opzegging en de opzeggingstermijnen van de verloven. Onverminderd de individuele rechten van het personeelslid wordt bij de toekenning van verloven afgewogen of de continuïteit en de kwaliteit van de openbare dienstverlening gehandhaafd blijven.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
51 van 95
Opmerking [h22]: Stakingsrecht verbinden met voorwaarden zoals die gelden voor de politie. Op voorhand minimale dienstverlening afspreken.
Art. 189. Voor personeelsleden met een specifieke arbeidsregeling kan de raad, indien nodig, omrekeningsregels vaststellen voor bepaalde in werkdagen uitgedrukte verloven of ziektecontingenten zonder dat het totale aantal toegekende dagen per soort verlof overschreden wordt. HOOFDSTUK II. - De jaarlijkse vakantiedagen Art. 190. Het personeelslid heeft jaarlijks recht op: 1° jonger dan 50 jaar: driehonderdenvier (304) uren betaalde vakantie; 2° vanaf 50 jaar: driehonderdtachtig uren (380) uren betaalde vakantie. Voor het bepalen van de leeftijd wordt de leeftijd genomen die in de loop van het dienstjaar wordt bereikt. De vakantie-uren worden genomen naar keuze van het personeelslid, met inachtneming van de behoeften van de dienst. De raad kan hierover nadere regels uitwerken. Voor personeelsleden met een PNT hoger dan 38, zoals bepaald in artikel 122, wordt het jaarlijks verlof evenredig verhoogd. Art. 191. Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen, rekening houdend met de prestatieregeling. De raad kan bepalen dat periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering of een wachtgeld eveneens recht geven op jaarlijkse vakantiedagen. Als een personeelslid in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn functie definitief neerlegt, worden zijn vakantiedagen in evenredige mate verminderd. Het aantal vakantie-uren wordt verminderd in verhouding tot het aantal onbezoldigde verlofdagen dat wordt opgenomen. Art. 192. Als een personeelslid ziek wordt voor de aanvang van aangevraagde en toegestane vakantieuren, dan wordt de vakantie opgeschort en worden de ziektedagen aangerekend op het beschikbare ziektekrediet. De raad bepaalt vanaf wanneer en onder welke voorwaarden de vakantie van een personeelslid wordt opgeschort, als het personeelslid ziek wordt tijdens zijn vakantie. Als een personeelslid tijdens zijn vakantie in het ziekenhuis opgenomen wordt, dan wordt de vakantie opgeschort vanaf de eerste dag van de ziekenhuisopname. HOOFDSTUK III. - De feestdagen Art. 193. In de in artikel 190 voorziene vakantie-uren zijn de verloven inbegrepen voor de volgende feestdagen : 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december. HOOFDSTUK IV. - Bevallingsverlof en opvangverlof Afdeling I. - Het bevallingsverlof
BVV-statuut v2-3
27/1/13
52 van 95
Opmerking [h23]: Velen hebben vandaag meer verlof in het begin van carrière. Extralegaal?; plaatselijk?
Art. 194. Het bevallingsverlof wordt toegekend aan het personeelslid krachtens de Arbeidswet van 16 maart 1971. Het aangestelde personeelslid behoudt het recht op salaris tijdens het bevallingsverlof, op voorwaarde dat de betrokkene alle beroepswerkzaamheid staakt. Art. 195. . Bij verlenging van de postnatale rustperiode in overeenstemming met artikel 39, zesde lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971, wordt het aangestelde personeelslid tijdens de duur van die verlenging doorbetaald. Art. 196. § 1. Als de moeder overlijdt, heeft het personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat niet langer mag duren dan het deel van het bevallingsverlof dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden. § 2. Bij opname van de moeder in een ziekenhuis heeft het personeelslid dat vader is van het kind, recht op vaderschapsverlof, dat op zijn vroegst een aanvang neemt vanaf de achtste dag, te rekenen na de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de moeder meer dan zeven dagen opgenomen is in het ziekenhuis en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. Het vaderschapsverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen. § 3. Het vaderschapsverlof, vermeld in § 1 en § 2, is bezoldigd. Afdeling II. - Het opvangverlof Art. 197. Het personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij. Het opvangverlof bedraagt ten hoogste zes of ten hoogste vier weken naargelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of al bereikt heeft. De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind een handicap heeft. Als slechts een van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het verlof genieten. Tijdens het opvangverlof behoudt het personeelslid het recht op zijn gebruikelijke salaris. De raad kan bepalen dat : 1° de uitoefening van het recht op adoptieverlof een einde neemt op het ogenblik waarop het kind de leeftijd van acht jaar bereikt tijdens de opname van het verlof; 2° het adoptieverlof opgenomen moet worden in een aaneengesloten periode. Het bestuur kan bepalen dat de uitoefening van het recht op adoptieverlof een aanvang moet nemen binnen twee maanden die volgen op de inschrijving van het kind als lid van het gezin van de werknemer. HOOFDSTUK V. - Het ziekteverlof Art. 198. Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, krijgt ziekteverlof.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
53 van 95
Opmerking [h24]: Zwangere leden mogen geen opdrachten uitvoeren, die voor hen een verhoogd risico inhouden. Geen operationele opdrachten.
Art. 199. Het personeelslid met ziekteverlof staat onder het toezicht van een geneeskundig controleorgaan. Art. 200. De raad bepaalt de algemene regels voor de ziektecontrole. Art. 201. § 1 Het personeelslid dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, heeft recht op ziekteverlof volgens een stelsel van ziektekredieturen. Voor opgenomen ziektekredieturen wordt het gewone salaris betaald. De ziektekredieturen worden toegekend in de vorm van een krediet van hondernegenenvijftig komma zes (159,6) uren per jaar volledige dienstactiviteit. De raad kan bepalen dat periodes van disponibiliteit eveneens geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor de vaststelling van het jaarlijkse aantal ziektekredieturen. Bij aanvang, en na de eventuele periode van recht op ziekte-uitkering in het kader van de ziekteen invaliditeitsverzekering, wordt aan een personeelslid onmiddellijk een krediet van vierhonderachtenenzeventig komma acht (478,8) uren toegestaan. Aanvullende ziektekredieturen worden nadien toegestaan voor het vierde jaar en de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet. § 2. De raad bepaalt de pro-rata berekeningswijze van het toe te kennen ziektekrediet rekening houdend met de periodes van non-activiteit of van disponibiliteit, die niet in aanmerking komen voor de toekenning van ziektekredieturen. § 3. Ziektekredieturen opgebouwd bij een andere zone worden volledig overgedragen naar de nieuwe zone. De raad bepaalt of eventuele ziektekredieturen, opgebouwd bij een vorige publieke werkgever, in rekening zullen worden gebracht, en bepaalt de wijze waarop dat zal gebeuren. § 4. De raad kan bepalen dat de vakantiedagen die het personeelslid niet heeft kunnen opnemen als gevolg van langdurige ziekte, worden toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet. De afwezigheid wegens ziekte van de personeelsleden met een specifieke of deeltijdse werktijdregeling wordt pro rata berekend. § 5. De raad bepaalt het aantal op te nemen ziektekredieturen in functie van de dienstregeling. Art. 202. Zodra de aanstellende overheid heeft vastgesteld dat een personeelslid zijn ziektekrediet, vermeld in artikel 201, heeft opgebruikt, en als het betrokken personeelslid nog altijd ziek is, wordt het personeelslid doorverwijzen naar de federale medische dienst die bevoegd is voor de eventuele verklaring tot definitieve ongeschiktheid, met het oog op een eventuele vervroegde pensionering om gezondheidsredenen. Art. 203. Het personeelslid dat tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling op pensioen wordt gesteld wegens invaliditeit en een pensioenuitkering van die overheid of die instelling ontvangt, kan voor het ziektekrediet, vermeld in artikel 201, is opgebruikt, definitief ongeschikt worden verklaard.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
54 van 95
Art. 204. § 1. Verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval; 2° een ongeval op de weg naar en van het werk; 3° een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde; 4° een beroepsziekte; 5° de vrijstelling van arbeid van het zwangere personeelslid of het personeelslid dat borstvoeding geeft en dat werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of andere arbeidsplaats mogelijk is; 6° de dagen afwezigheid wegens ziekte die zich voordoen binnen zes weken voor de werkelijke bevallingsdatum. Bij de geboorte van een meerling wordt die periode verlengd tot acht weken. Die uren afwezigheid worden niet aangerekend op het beschikbare ziektekrediet, vermeld in artikel 201, behalve voor de toepassing van artikel 188, wat de afwezigheden, vermeld in artikel 191, § 1, 1° tot en met 4°, betreft. § 2. In de gevallen waarin de afwezigheid door de oorzaken, vermeld in § 1, 1° tot en met 4°, te wijten is aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het personeelslid het salaris alleen als voorschot, dat nadien verrekend wordt op de door de derde verschuldigde vergoeding en dat op de derde te verhalen is. Om het salaris als voorschot te kunnen verkrijgen, moet het personeelslid zijn bestuur in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen laten treden die de getroffene kan doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval, tot het bedrag van het salaris. HOOFDSTUK VI. - De disponibiliteit Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 205. De raad kan de personeelsleden volgens de voorwaarden van dit besluit in disponibiliteit stellen om een van de volgende redenen : 1° wegens ambtsopheffing; 2° wegens ziekte of invaliditeit; 3° zowel wegens ambtsopheffing als wegens ziekte of invaliditeit. Art. 206. De aanstellende overheid van het betrokken personeelslid neemt de beslissing om het personeelslid in disponibiliteit te stellen. Art. 207. Het wachtgeld wordt berekend op de bezoldigingsonderdelen die ook voor de vaststelling van de pensioenen in aanmerking komen. Art. 208. De tijd die een personeelslid doorbrengt in de stand disponibiliteit moet worden aangerekend als werkelijke dienst. Elk personeelslid dat in disponibiliteit werd gesteld, moet aan het college een adres
BVV-statuut v2-3
27/1/13
55 van 95
bekendmaken in een van de lidstaten van de Europese Unie, waar hem de beslissingen die op hem betrekking hebben, kunnen worden bezorgd. Afdeling II. - De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit Art. 209. § 1. Een personeelslid dat geen recht heeft op uitkeringen in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, wordt bij afwezigheid wegens ziekte of invaliditeit in disponibiliteit gesteld op het ogenblik dat het personeelslid het totale aantal beschikbare ziektekredieturen, toegekend volgens de bepalingen in artikel 201, heeft opgebruikt. § 2. De disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit houdt op telkens als de toestand van ziekte of invaliditeit ophoudt te bestaan, of als het betrokken personeelslid, al dan niet vervroegd, op pensioen wordt gesteld. Voor de vaststelling en rechtvaardiging van de toestand van ziekte of invaliditeit gelden dezelfde regels als voor een ziek of invalide personeelslid dat zijn beschikbare ziektekrediet nog niet volledig heeft opgebruikt. § 3. Het personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte of invaliditeit, behoudt zijn aanspraken op verhoging in salaris. Art. 210. § 1 Het personeelslid dat in disponibiliteit is gesteld wegens ziekte of invaliditeit, ontvangt een wachtgeld, gelijk aan 60 % van het laatste activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens de regels die van toepassing zouden zijn geweest als het personeelslid nog in effectieve actieve dienst was gebleven. § 2. Het bedrag van dat wachtgeld mag evenwel in geen geval minder bedragen dan : 1° de vergoedingen die betrokkene in dezelfde toestand zou hebben verkregen met toepassing van de regeling voor contractuele werknemers in het kader van de sociale verzekering bij ziekte of invaliditeit; 2° het pensioen dat de betrokkene verkregen zou hebben bij vervroegde pensionering op dezelfde dag waarop de toestand van disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit ingaat. Afdeling III. - De disponibiliteit wegens ambtsopheffing Art. 211. § 1. De aangestelde personeelsleden die in disponibiliteit wegens ambtsopheffing zijn gesteld, behouden hun aanspraken op verhoging in salaris. Zij genieten een wachtgeld, gebaseerd op het laatste activiteitssalaris en de fictieve ontwikkeling daarvan, berekend volgens de regels die van toepassing zouden zijn geweest als zij nog in effectieve actieve dienst waren gebleven. § 2. Het eerste en het tweede jaar is het wachtgeld gelijk aan het laatste activiteitssalaris en de ontwikkeling ervan, vermeld in § 1. Elk jaar dat daarop volgt wordt het met 20 % verminderd. Het wachtgeld mag echter, binnen de grens van 40/40, niet lager zijn dan zoveel maal 1/40 van het laatste activiteitssalaris als het personeelslid, op de datum van de indisponibiliteitsstelling wegens ambtsopheffing, jaren werkelijke dienst in de openbare sector heeft. § 3. Als tijdens de disponibiliteit wegens ambtsopheffing de organieke salarissen van het personeel worden gewijzigd, dan wordt het wachtgeld aangepast aan het nieuwe fictieve laatste activiteitssalaris, dat zal worden berekend rekening houdend met de omschakelingsprincipes van de herziening van de salarisschalen en uitgaande van het vroegere laatste activiteitssalaris dat als
BVV-statuut v2-3
27/1/13
56 van 95
basis heeft gediend om het vroegere wachtgeld te berekenen. § 4. In geen geval mag de disponibiliteit wegens ambtsopheffing in het totaal, en al dan niet met onderbroken periodes, de duur van de werkelijke overheidsdiensten van het personeelslid overtreffen, met inbegrip van de tijdelijke en contractuele diensten in de publieke sector, maar met uitsluiting van de militaire diensten die voor de vermelde overheidsdiensten werden volbracht. Niemand mag door dezelfde werkgever meer dan tweemaal in disponibiliteit wegens ambtsopheffing worden gesteld. Art. 212. § 1. De personeelsleden in disponibiliteit wegens ambtsopheffing kunnen opnieuw in actieve dienst worden geroepen. Voor de vacante betrekkingen bij het bestuur waartoe zij behoren, genieten zij de voorkeur, als zij beantwoorden aan de reglementaire voorwaarden om die betrekkingen te verkrijgen. Bij keuzemogelijkheid uit meerdere in disponibiliteit wegens ambtsopheffing gestelde personeelsleden moet met het aantal dienstjaren en met de voor de vacante betrekking vereiste bijzondere geschiktheden rekening worden gehouden. § 2. Als een personeelslid in disponibiliteit wegens ambtsopheffing weer in actieve dienst geroepen wordt, dan moet dat zo spoedig mogelijk gebeuren. Het personeelslid kan echter het bestuur om een wachttermijn van een maand verzoeken, die ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op de maand van ontvangst van de individuele betekening van de beslissing van het bestuur om een einde te stellen aan de disponibiliteit wegens ambtsopheffing door toewijzing van een nieuwe betrekking. Als het personeelslid tijdens zijn indisponibiliteitsstelling een andere beroepsactiviteit heeft gevonden, dan heeft hij recht op een uitstel van maximaal drie maanden, als hij opnieuw in actieve dienst wordt geroepen. HOOFDSTUK VII. - Het verlof voor opdracht Art. 213. De raad kan voor het aangestelde personeelslid een regeling uitwerken waarbij het verlof kan krijgen om : 1° een functie uit te oefenen op een kabinet, of in voorkomend geval bij de entiteiten met politieke functie ter vervanging van het kabinet, van een federaal minister, staatssecretaris of regeringscommissaris, een lid van de regering van een gemeenschap of een gewest, een provinciegouverneur, de gouverneur of de vice-gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, of de adjunct-gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, een gedeputeerde, een burgemeester of schepen, een Europees commissaris; 2° op verzoek van de voorzitter van een erkende politieke groep of fractie, een functie uit te oefenen bij een erkende politieke groep van de wetgevende vergaderingen van de federale overheid, van de gemeenschappen en de gewesten of van de Europese Unie, bij de voorzitter van een dergelijke groep, of bij een erkende fractie van een gemeenteraad of een provincieraad; 3° een externe opdracht uit te voeren waarvan de raad het algemeen belang erkent. Onder een dergelijke opdracht wordt in ieder geval verstaan de uitoefening van nationale en internationale opdrachten, aangeboden door een regering of een internationale instelling, en de internationale opdrachten in het raam van ontwikkelingssamenwerking, wetenschappelijk onderzoek of humanitaire hulp.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
57 van 95
Art. 214. Het verlof is onbezoldigd, tenzij de bezoldiging wettelijk verplicht is. Art. 215. De raad bepaalt voor wie, in welke gevallen, en voor welke duur het verlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit. Art. 216. De raad bepaalt de nadere algemene regels voor het indienen van de aanvragen en het toekennen van het verlof. Art. 217. In het bijzonder moeten de algemene regels voor de eventuele vroegtijdige opzegging van het verlof worden vastgesteld. Hierbij moet in het bijzonder in redelijke opzegtermijnen worden voorzien. HOOFDSTUK VIII. - Het omstandigheidsverlof Art. 218. Het personeelslid krijgt omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen : 1° huwelijk van het personeelslid of het afleggen van een verklaring van wettelijke 30,4 uren samenwoning door het personeelslid, vermeld in artikel 1475 tot en met 1479 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van het afleggen van een verklaring van samenwoning van bloed- of aanverwanten : 2° bevalling van de echtgenote of samenwonende partner, of ter gelegenheid van de geboorte 76 uren van een kind dat wettelijk afstamt van de werknemer : 3° overlijden van de samenwonende of huwelijkspartner, een bloed- of aanverwant in de eerste 30,4 uren graad van het personeelslid, of van de samenwonende of huwelijkspartner : 4° huwelijk van een kind van het personeelslid, van de samenwonende of huwelijkspartner : 15,2 uren 5° overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de samenwonende partner 15,2 uren in om het even welke graad, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid of de samenwonende partner : 6° overlijden van een bloed- of aanverwant van het personeelslid of de samenwonende partner 7,6 uren in de tweede graad, een overgrootouder of een achterkleinkind, niet onder hetzelfde dak wonend als het personeelslid of de samenwonende partner : 7° huwelijk van een bloed- of aanverwant : 7,6 uren in de eerste graad, die geen kind is; b) in de tweede graad, van het personeelslid, de samenwonende of huwelijkspartner: 8° priesterwijding of intrede in het klooster van een kind van de werknemer, van de 7,6 uren samenwonende of huwelijkspartner, of van een broer, zuster, schoonbroer of schoonzuster van de werknemer : 9° plechtige communie van een kind van de werknemer of van de samenwonende of 7,6 uren huwelijkspartner; deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner aan het feest van de vrijzinnige jeugd; deelneming van een kind van de werknemer of van de samenwonende of huwelijkspartner aan een plechtigheid in het kader van een erkende eredienst die overeenstemt met de rooms-katholieke plechtige communie : 10° gehoord worden door de vrederechter in het kader van de organisatie van de De nodige tijd met voogdij over een minderjarige : een maximum van 7,6 uren 11° deelneming aan een assisenjury, oproeping als getuige voor de rechtbank of persoonlijke De nodige verschijning op aanmaning van de arbeidsrechtbank : tijd
BVV-statuut v2-3
27/1/13
58 van 95
De raad bepaalt de nadere algemene regels voor het indienen van de aanvragen en het toekennen van het verlof. Het omstandigheidsverlof wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit en is in alle gevallen bezoldigd. HOOFDSTUK IX Loopbaanonderbreking Afdeling I. Het onbetaald verlof Art. 219. § 1. Het personeelslid kan in principe in aanmerking komen voor de volgende contingenten onbetaalde verloven : 1° hondertweeënvijftig (152) uren per kalenderjaar, te nemen in volledige of halve dagen en al dan niet aaneensluitende perioden. Die dagen worden niet bezoldigd; 2° twee jaar gedurende de loopbaan, te nemen in periodes van minimaal drie maanden. Die periodes worden niet bezoldigd. § 2. De raad bepaalt de algemene regels voor de toekenning van dit onbezoldigde verlof. In het bijzonder kan de raad bepalen in welke gevallen en voor welke personeelsleden of categorieën van personeelsleden dit verlof een recht is, evenals in welke gevallen sommige personeelsleden of categorieën van personeelsleden niet in aanmerking kunnen komen voor het onbetaalde verlof. Hierbij houdt raad in bijzonder rekening met de behoeften van de dienst. De raad bepaalt eveneens dat het personeelslid tegen de weigering van onbetaald verlof bezwaar kan indienen bij de raad of bij het college en kan verzoeken om gehoord te worden. De raad bepaalt de algemene procedureregels. § 3. De in § 1 1° uren onbetaald verlof kunnen enkel opgenomen worden nadat het jaarlijks verlof vermeld in artikel 190 volledig is opgenomen. §4. De raad kan een quotum opleggen van aantal personeelsleden, die gelijktijdig onbetaald verlof wensen op te nemen. Art. 220. §1. De op proef benoemden zijn uitgesloten van het recht op voltijdse loopbaanonderbreking. §2. Van het voordeel van de voltijdse loopbaanonderbreking kan slechts genoten worden na inwilliging van de aanvraag en op voorwaarde dat de goede werking van de dienst niet in het gedrang wordt gebracht. Art. 221. §1. De periode van volledige loopbaanonderbreking wordt niet vergoed en wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. §2. Personeelsleden die hun loopbaan volledig onderbreken mogen hun uitkeringen cumuleren met winstgevende activiteiten die verenigbaar zijn met de toekenning van onderbrekingsuitkeringen gedurende maximaal 1 jaar. §3. Gedurende een periode van volledige loopbaanonderbreking kunnen de personeelsleden hun rechten op bevordering doen gelden. Afdeling II. Ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
59 van 95
Art. 222. Om voor zijn kind te zorgen heeft het personeelslid het recht om gedurende een periode van 3 maanden de uitvoering van zijn volledige arbeidsprestaties te schorsen zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; deze periode kan naar keuze van de werknemer opgesplitst worden in maanden. Art. 223. §1. Het personeelslid heeft recht op dit ouderschapsverlof: 1°) naar aanleiding van de geboorte van zijn kind en tot het kind twaalf jaar wordt; 2°) in het kader van de adoptie van een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de werknemer zijn verblijfplaats heef, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt. §2. Aan de voorwaarde van de twaalfde verjaardag moet zijn voldaan gedurende de periode van het ouderschapsverlof. De twaalfde verjaardag kan bovendien worden overschreden wanneer het verlof op verzoek van de werkgever wordt uitgesteld en voor zover de schriftelijke kennisgeving is gebeurd in overeenstemming met de hierna in artikel 226 aangegeven wijze. Art. 224. Om recht te hebben op ouderschapsverlof moet het personeelslid gedurende de 15 maanden die voorafgaan aan de hierna in artikel 226 vermelde schriftelijke kennisgeving, 12 maanden in dienst zijn geweest van het bestuur. Art. 225. Het personeelslid verstrekt uiterlijk op het ogenblik waarop het ouderschapsverlof ingaat, het document of de documenten tot staving van de geboorte of de adoptie die in overeenstemming met de bepalingen van artikel 224 het recht op ouderschapsverlof doen ontstaan. Art. 226. Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het hier bedoelde recht op ouderschapsverlof geeft het bestuur hiervan kennis op de volgende wijze: 1°) hij brengt ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden op voorhand het bestuur hiervan schriftelijk op de hoogte; die termijn kan in overleg tussen het personeelslid en het bestuur worden ingekort; 2°) de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in punt 1 bedoelde geschrift waarvan het duplicaat wordt ondertekend door het bestuur; 3°). het in punt 1° van dit artikel bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof. Per aanvraag kan slechts één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden gevraagd. Art. 227. §1. Binnen een maand na de ontvangst van de schriftelijke kennisgeving volgens de bepalingen van het voorgaande artikel, kan het bestuur schriftelijk de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof uitstellen om gerechtvaardigde redenen in verband met het functioneren van het bestuur. §2. In geval van een gemotiveerd uitstel op basis van de bepalingen van §1 gaat het recht op
BVV-statuut v2-3
27/1/13
60 van 95
ouderschapsverlof in ten laatste 6 maanden na de maand waarin het gemotiveerd uitstel plaats heeft. Art. 228. §1. Voor zover er niet van afgeweken wordt door de bepalingen van deze afdeling zijn op deze vorm van ouderschapsverlof de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen. §2. De periode van het hier bedoelde ouderschapsverlof komt niet in aanmerking voor de berekening van de maximumperiode in zake loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 5 en 7 van bovenvermeld koninklijk besluit. §3. Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed; het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Afdeling III. Loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid. Art. 229. § 1. Om bijstand of verzorging te verlenen aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad dat lijdt aan een zware ziekte heeft het personeelslid recht op zijn arbeidsprestaties volledig te schorsen, zoals bedoeld bij artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; § 2. De raad kan toestaan zijn voltijdse prestaties te verminderen met 1/5de of de helft, zoals bedoeld in artikel 102 van dezelfde wet, hierbij houdt de raad rekening met de behoefte van de dienst. Art. 230. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met de werknemer en als familielid zowel de bloed als de aanverwanten. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder zware ziekte elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als zware ziekte wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel. Art. 231. Het bewijs van de aangehaalde reden tot schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties wordt geleverd door het personeelslid bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke gezinslid of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat de werknemer zich bereid verklaard heeft bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon. Art. 232. §1. Het hier bedoelde recht op volledige schorsing van de arbeidsprestaties wordt beperkt tot maximum 12 maanden per patiënt. De onderbrekingsperioden kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum 1 maand of maximum 3 maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van 12 maanden bereikt is. §2. Het hier bedoelde recht op vermindering van de arbeidsprestaties wordt beperkt tot maximum 24 maanden per patiënt.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
61 van 95
De periodes van vermindering van arbeidsprestaties kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum 1 maand of maximum 3 maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van 24 maanden bereikt is. Art. 233. Voor het personeelslid dat alleenstaand is, wordt, in geval van zware ziekte van zijn kind dat hoogstens 16 jaar oud is, de maximumperiodes van de hier bedoelde schorsing van de arbeidsprestaties verdubbeld tot respectievelijk 24 en 48 maanden. Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan het personeelslid dat uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen. Art. 234. Het personeelslid dat van het recht gebruik wenst te maken dient hiervan schriftelijk kennis te geven aan het bestuur. Deze kennisgeving gebeurt minstens zeven dagen vóór de ingangsdatum van de schorsing of de vermindering van de arbeidsprestaties, tenzij beide partijen schriftelijk een andere termijn overeenkomen. Deze kennisgeving kan gebeuren door de overhandiging van een geschrift aan het bestuur, dat vervolgens een duplicaat tekent als bericht voor ontvangst, of bij middel van een aangetekend schrijven dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan bij de post. In dit geschrift moet het personeelslid de periode vermelden gedurende welke hij zijn arbeidsprestaties schorst of verminderd en hij moet het bovenvermelde attest van de behandelende arts van de zwaar zieke bijvoegen. In geval van toepassing van het voorgaande artikel moet het personeelslid bovendien het bewijs leveren van de samenstelling van zijn gezin door middel van een attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt dat de werknemer op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief samenwoont met één of meerdere van zijn kinderen. Voor iedere verlenging van een periode van de hier bedoelde schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties moet het personeelslid dezelfde procedure volgen en het vereiste attest of in voorkomend geval de twee vereiste attesten indienen. Art. 235. Binnen twee werkdagen na de ontvangst van de bovenvermelde schriftelijke kennisgeving kan de werkgever de werknemer ervan in kennis stellen dat de ingangsdatum wordt uitgesteld om redenen die verband houden met het functioneren van het bestuur. De kennisgeving van het uitstel gebeurt door de overhandiging van een geschrift aan de werknemer waarin de reden en de duur van het uitstel wordt vermeld. De duur van het uitstel bedraagt maximaal zeven dagen. Art. 236. §1. Voor zover en niet van afgeweken wordt door de bepalingen van deze afdeling zijn op deze vorm van loopbaanonderbreking de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen. §2. De periode van het hier bedoelde loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid komt niet in aanmerking voor de berekening van de maximumperiode in zake loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 5 en 7 van
BVV-statuut v2-3
27/1/13
62 van 95
bovenvermeld koninklijk besluit. §3. Het verlof voor loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezinsof familielid wordt niet vergoed; het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. §4. Het verlof voor loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezinsof familielid wordt niet in rekening gebracht voor de bepaling van de graadanciënniteit. Afdeling IV. Loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging. Art. 237. Om bijstand of verzorging te verlenen aan een persoon die lijdt aan een ongeneeslijke ziekte en zich in een terminale fase bevindt heeft het personeelslid recht op: 1°) hetzij zijn arbeidsprestaties volledig te schorsen, zoals bedoeld bij artikel 105 van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen; 2°) hetzij zijn voltijdse prestaties te verminderen met 1/5de of de helft, zoals bedoeld in artikel 105 van dezelfde wet. In afwijking van het voorgaande lid heeft een personeelslid dat, anders dan in toepassing van de voormelde wet van 22 januari 1985, tewerkgesteld is in een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het normaal gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten minste gelijk is aan drie vierden van het gemiddeld voltijds aantal arbeidsuren van een personeelslid dat voltijds tewerkgesteld is in het bestuur, het recht om voor dezelfde redenen over te gaan naar een deeltijdse arbeidsregeling waarvan het aantal arbeidsuren gelijk is aan de helft van het aantal arbeidsuren van de voltijdse arbeidsregeling. Art. 238. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder palliatieve verzorging elke ziekte die door de behandelende arts als terminaal wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van medische, sociale, administratieve of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is tijdens de terminale fase. Art. 239. Het bewijs van de aangehaalde reden tot schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties wordt geleverd door het personeelslid bij middel van een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de terminale persoon, waaruit blijkt dat de werknemer zich bereid verklaard heeft bijstand of verzorging te verlenen aan de terminale persoon, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt moet worden vermeld. Art. 240. Het hier bedoelde recht op volledige schorsing van de arbeidsprestaties of vermindering van de arbeidsprestaties wordt beperkt tot maximum 2 maanden per patiënt. De onderbrekingsperioden kunnen enkel opgenomen worden met een periode van 1 maand, eventueel verlengbaar voor 1 maand tot de maximumtermijn van 2 maanden bereikt is. Art. 241. Het personeelslid dat van het recht gebruik wenst te maken dient hiervan schriftelijk kennis te geven aan het bestuur. Deze kennisgeving gebeurt in de week vóór de ingangsdatum van de schorsing of de
BVV-statuut v2-3
27/1/13
63 van 95
vermindering van de arbeidsprestaties. Deze kennisgeving kan gebeuren door de overhandiging van een geschrift aan het bestuur, dat vervolgens een duplicaat tekent als bericht voor ontvangst, of bij middel van een aangetekend schrijven dat geacht wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan bij de post. In dit geschrift moet het personeelslid de periode vermelden gedurende welke hij zijn arbeidsprestaties schorst of verminderd en hij moet het bovenvermelde attest van de behandelende arts van de terminale patiënt bijvoegen. De schorsing of de vermindering van de arbeidsprestaties gaat in op de eerste dag van de week die volgt op de week van de kennisgeving, tenzij beide partijen schriftelijk een andere termijn overeenkomen. Voor de verlenging van de periode van de hier bedoelde schorsing of vermindering van de arbeidsprestaties moet het personeelslid dezelfde procedure volgen en het vereiste attest indienen. Art. 242. §1. Voor zover er niet van afgeweken wordt door de bepalingen van deze afdeling zijn op deze vorm van loopbaanonderbreking de bepalingen van toepassing van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen. §2. De periode van het hier bedoelde loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging van een persoon komt niet in aanmerking voor de berekening van de maximumperiode in zake loopbaanonderbreking zoals bedoeld in de artikelen 5 en 7 van bovenvermeld koninklijk besluit. §3. Het verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging van een persoon wordt niet vergoed; het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. §4. Het verlof voor loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging van een persoon wordt niet in rekening gebracht voor de bepaling van de graadanciënniteit. HOOFDSTUK X. Politiek verlof Art. 243. Een personeelslid heeft, op voorwaarde dat het een voltijds ambt uitoefent, recht op politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden. Het personeelslid kan dit politiek verlof slechts krijgen als het de onverenigbaarheden en verbodsbepalingen naleeft die krachtens wets-, decreets- of reglementsbepalingen op hem van toepassing zijn. Art. 244. Onder politiek verlof voor het uitoefenen van een politiek mandaat of een ambt dat ermee gelijkgesteld kan worden, wordt verstaan een politiek verlof van ambtswege waaraan het personeelslid zich niet kan onttrekken. Art. 245. Het personeelslid wordt, binnen de hierna bepaalde perken, met politiek verlof van ambtswege gezonden voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten: 1. burgemeester van een gemeente of voorzitter van de districtsraad van een district: a) tot en met 20.000 inwoners: 3 dagen per maand; b) van 20.001 tot en met 30.000 inwoners: één vierde van een voltijds ambt;
BVV-statuut v2-3
27/1/13
64 van 95
c) van 30.001 tot en met 50.000 inwoners: de helft van een voltijds ambt; d) van meer dan 50.000 inwoners: voltijds. De voorzitters van de districtsraad van een district worden, wat betreft het politiek verlof, van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de burgemeester die zij ontvangen; 2. schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een stad of lid van het bureau van de districtsraad van een district: a) tot en met 20.000 inwoners: 2 dagen per maand; b) van 20.001 tot en met 30.000 inwoners: 4 dagen per maand; c) van 30.001 tot en met 50.000 inwoners: één vierde van een voltijds ambt; d) van 50.001 tot en met 80.000 inwoners: de helft van een voltijds ambt; e) van meer dan 80.000 inwoners: voltijds. De leden van het bureau van de districtsraad van een district worden, wat betreft het politiek verlof, van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de vergoeding van de schepenen die zij ontvangen; 3. lid van de bestendige deputatie van een provincieraad: voltijds; 4. lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van het Vlaams Parlement of van de Senaat: voltijds; 5. lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement: voltijds; 6. lid van het Europees Parlement: voltijds; 7. lid van de federale of Vlaamse regering: voltijds; 8. lid van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: voltijds; 9. gewestelijk staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: voltijds; 10. lid van de Commissie van de Europese Unie: voltijds. Het politiek verlof van ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging. Art. 246. Het personeelslid dat voor de uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn of van de districtsraad van een district recht heeft op politiek verlof waarvan de duur niet de helft van een voltijds ambt overschrijdt, kan op zijn verzoek, voltijds politiek verlof krijgen. Het personeelslid dat voor de uitoefening van een in het eerste lid vermeld mandaat recht heeft op een halftijds politiek verlof, kan, op zijn verzoek, voltijds politiek verlof krijgen. Het politiek verlof dat, met toepassing van het eerste en tweede lid wordt verkregen, wordt gelijkgesteld met politiek verlof van ambtswege wat betreft de weerslag die het heeft op de administratieve en geldelijke toestand van het personeelslid. Art. 247. §1. De afwezigheden wegens politiek verlof van ambtswege voor het politieke mandaat, worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid heeft evenwel geen recht op salaris. In afwijking van het voorgaande lid, wordt het voltijdse politiek verlof van ambtswege voor een politiek mandaat vermeld in het voorgaande artikel 245, punten 4 tot en met 10, gelijkgesteld met een periode van non-activiteit. BVV-statuut v2-3
27/1/13
65 van 95
De verloven bedoeld in het eerste en het tweede lid van dit artikel worden niettemin in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit en graadanciënniteit. § 2. Indien niet-bezoldigde politieke verloven, bedoeld in § 1, in de periode vallen die in aanmerking komt voor de vaststelling van de gemiddelde wedde die tot grondslag dient voor de berekening van het rustpensioen, dan wordt die wedde vastgesteld alsof de betrokkene in dienstactiviteit zou zijn gebleven gedurende de bedoelde periode en hij daadwerkelijk de wedde zou genoten hebben. Art. 248. Het politiek verlof voor het politiek mandaat eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op de maand waarin het mandaat eindigt. In afwijking van het voorgaande loopt het politiek verlof voor een politiek mandaat, vermeld in artikel 245, punten 4 tot en met 10, tot zes maanden na de beëindiging van het mandaat. Vanaf dat ogenblik krijgt de betrokkene opnieuw alle statutaire rechten. Het personeelslid dat in zijn betrekking niet werd vervangen, neemt bij wederindiensttreding de vroegere betrekking opnieuw op. Het personeelslid dat wel is vervangen, wordt voor een andere betrekking aangewezen overeenkomstig de bij het betrokken bestuur geldende regeling. Art. 249. Het personeelslid kan, na wederindiensttreding, het salaris niet cumuleren met enig voordeel, verbonden aan de uitoefening van het afgelopen mandaat. HOOFDSTUK XI Vakbondsverlof Art. 250. Het vakbondsverlof wordt geregeld door de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering ervan, inclusief latere wijzigingen. Art. 251. Het personeelslid dat als vaste vakbondsafgevaardigde is erkend, is van rechtswege met verlof. Het personeelslid wordt niettemin geacht in actieve dienst te zijn en blijft onderworpen aan de bepalingen die zijn persoonlijke rechten in die stand regelen, inzonderheid zijn recht op wedde en op bevordering tot hogere wedde en tot een hogere graad. De vakorganisatie stort op het einde van ieder kwartaal de betaalde bezoldiging, weddetoelage, vergoedingen en toelagen terug overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. Het personeelslid is niet onderworpen aan het hiërarchisch gezag. Aan het vakbondsverlof wordt een einde gemaakt op verzoek van het personeelslid, wanneer zijn vakorganisatie daartoe besluit of wanneer zijn erkenning wordt ingetrokken. Art. 252. De personeelsleden-vakbondsafgevaardigden, die als verantwoordelijke leiders van een vakorganisatie vermeld zijn op de voorgeschreven lijsten of die vaste gemachtigden van die verantwoordelijke leiders zijn, en die aan hun hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke occasionele oproeping of doorlopende opdracht
BVV-statuut v2-3
27/1/13
66 van 95
voorleggen, krijgen van rechtswege, gedurende de daartoe benodigde tijd, vakbondsverlof om deel te nemen aan werkzaamheden van de onderhandelings- en overlegcomités. Voor de verantwoordelijke leiders moet de hogergenoemde oproeping of doorlopende opdracht uitgaan van een andere verantwoordelijke leider. Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. Art. 253. De personeelsleden-vakbondsafgevaardigden, leden van de afvaardiging van een vakorganisatie die vertegenwoordigd is in een onderhandelings- of overlegcomité, alsook de technici van die afvaardiging, die vooraf aan hun hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke occasionele oproeping of doorlopende opdracht voorleggen, krijgen van rechtswege, gedurende de daartoe benodigde tijd, dienstvrijstelling om deel te nemen aan de werkzaamheden van de onderhandelings- en overlegcomités waaronder zij ressorteren. De oproepingen en opdrachten vermelden het onderhandelings- of overlegcomité waarvan de personeelsleden deel uit maken. De occasionele oproepingen vermelden ook de plaats, de dag en het uur van de vergaderingen. Art. 254. De personeelsleden die vooraf aan hun hiërarchische meerdere een van een verantwoordelijke leider uitgaande persoonlijke oproeping voorleggen, krijgen van rechtswege, gedurende de daartoe benodigde tijd, dienstvrijstelling om deel te nemen aan de werkzaamheden van de in de vakbondsorganisaties opgerichte algemene commissies en comités. HOOFDSTUK XII. - De dienstvrijstellingen Art. 255. Het personeelslid dat als voorzitter, bijzitter of secretaris van een stembureau, een stemopnemingsbureau, of een hoofdstembureau optreedt bij de verkiezingen, heeft recht op dienstvrijstelling : 1° de dag van de verkiezingen, als hij dan moest werken; 2° als lid van een hoofdstembureau : de nodige tijd om de bij de kieswetgeving voorgeschreven vergaderingen van de hoofdbureaus bij te wonen. Art. 256. Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor het afstaan van : 1° beenmerg a rato van maximaal 30,4 uren per afname; 2° organen of weefsels voor de benodigde duur van de onderzoeken, de ziekenhuisopname en het herstel. Art. 257. Het personeelslid krijgt dienstvrijstelling om bloed, plasma of bloedplaatjes te geven, maximaal 3 uur per gift en maximaal 10 maal per jaar. De dienstvrijstelling kan slechts bekomen worden mits goedkeuring van de hiërarchische chef en kan enkel toegestaan worden indien de goede werking van dienst hierdoor niet in gedrang worden gebracht.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
67 van 95
Art. 258. Het vrouwelijke personeelslid krijgt dienstvrijstelling voor borstvoeding op het werk a rato van de benodigde tijd, en voor prenatale onderzoeken tijdens de diensturen gedurende de zwangerschap. Art. 259. De raad kan bepalen dat de personeelsleden dienstvrijstelling krijgen voor de duur van medische onderzoeken die niet buiten de diensturen kunnen plaatshebben. Art. 260. De raad bepaalt de algemene wijze waarop de dienstvrijstellingen aangevraagd en opgenomen moeten worden. De raad kan nog andere dienstvrijstellingen regelen en bepaalt onder meer ook wie bevoegd is voor de toekenning van de dienstvrijstellingen die niet vermeld zijn in dit besluit. HOOFDSTUK XIII. – Opschorting van het dienstnemingcontract van vrijwilligers Art. 261. De aanstellende overheid kan aan vrijwilligers, die hierom verzoeken toestaan dat het dienstnemingcontract wordt opgeschort. Art. 262. De raad bepaalt de algemene regels voor de toekenning van deze opschorting. De periode kan evenwel niet langer zijn dan twee jaar gedurende de ganse loopbaan. Art. 263. Het personeelslid dat zijn functie niet herneemt na het verlopen van de opschorting wordt als ontslaggevend beschouwd. Art. 264. Deze periode wordt gelijkgesteld met dienstactiviteit. Deze periode wordt niet in rekening gebracht voor de bepaling van de graadanciënniteit. Art. 265. Tijdens deze opschorting heeft het personeelslid geen recht op om het even welke bezoldiging, toelage of vergoeding. Titel XII. - Tuchtregeling HOOFDSTUK I. - Tuchtstraffen Art. 266. Elke handeling of gedraging die een tekortkoming aan de plichten uitmaakt of die de waardigheid van het ambt in gedrang brengt, alsook een inbreuk op het statuut, is een tuchtvergrijp en kan aanleiding geven tot het opleggen van een tuchtstraf. Art. 267. De volgende tuchtstraffen kunnen worden opgelegd: 1°. De berisping.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
68 van 95
2°. De blaam; 3°. De inhouding van salaris; 4°. De schorsing; 5°. Het ontslag van ambtswege; 6°. De afzetting. Art. 268. De inhouding van salaris mag een termijn van zes maanden niet overschrijden. Er mag niet meer dan twintig percent van het jaarlijkse brutosalaris worden ingehouden. Art. 269. De schorsing wordt uitgesproken voor maximaal zes maanden. De schorsing heeft zolang ze duurt, verlies van salaris tot gevolg. De periode van schorsing wordt gelijkgesteld met nonactiviteit. Art. 270. De zone garandeert aan de betrokkenen vermeld in artikel 268 en 269 een nettosalaris dat gelijk is aan het bedrag van het leefloon, zoals dat bij wet wordt vastgelegd. HOOFDSTUK II. – De tuchtoverheid Art. 271. §1. De aanstellende overheid is de tuchtoverheid. §2. In afwijking van §1. kan de aanstellende overheid deze bevoegdheid delegeren aan de zonecommandant, voor de berisping of blaam. Indien officieren onderwerp uitmaken van het tuchtvergrijp, kan de aanstellende overheid deze bevoegdheid niet delegeren. Indien de zonecommandant onderwerp uitmaakt van het tuchtvergrijp is de zoneraad de tuchtoverheid. HOOFDSTUK III. – De tuchtprocedure Art. 272. Iedere hiërarchische meerdere kan, indien hij van oordeel is dat een tuchtvergrijp is gepleegd, een feitenverslag opmaken en maakt het over aan de zonecommandant of zijn afgevaardigde. De zonecommandant of zijn afgevaardigde belast een officier met minstens de graad O3 met het tuchtonderzoek. Indien de zonecommandant onderwerp is van een tuchtvergrijp wordt het tuchtonderzoek uitgevoerd door de voorzitter van de raad. Als het tuchtonderzoek is afgerond, wordt een tuchtverslag opgemaakt dat minstens de ten laste feiten vermeld. Een tuchtdossier wordt samengesteld, dat alle stukken bevat die betrekking hebben op de ten laste gelegde feiten. Het tuchtdossier wordt na het tuchtonderzoek overgemaakt aan zonecommandant, die het vervolgens overmaakt aan de volgens hem bevoegde tuchtoverheid; als de zonecommandant onderwerp is van een tuchtvergrijp wordt het tuchtdossier onmiddellijk overgemaakt aan de bevoegde tuchtoverheid. Art. 273. Een tuchtstraf kan pas opgelegd worden nadat het personeelslid en desgevallend zijn raadsman
BVV-statuut v2-3
27/1/13
69 van 95
de gelegenheid hebben gekregen om door de tuchtoverheid te worden gehoord in zijn middelen van verdediging, over alle feiten die hem ten laste worden gelegd. Art. 274. De betrokkene mag zich te allen tijde laten bijstaan en vertegenwoordigen door een raadsman van zijn keuze. Art. 275. § 1. Voor de hoorzitting wordt het personeelslid op de hoogte gebracht van het tuchtverslag en wordt hem en desgevallend zijn raadsman een kopie van het tuchtdossier bezorgd. § 2. De tuchtoverheid kan ambtshalve, op verzoek van het personeelslid of zijn raadsman, getuigen horen. In dat geval heeft het verhoor van de getuigen plaats in aanwezigheid van de betrokkene of van zijn raadsman. § 3. De hoorzitting, alsook de zittingen waarop de getuigen worden gehoord, zijn niet openbaar tenzij het betrokken personeelslid er zelf om verzoekt. De getuige kan echter de beslotenheid van zijn getuigenverhoor op de hoorzitting vragen als het personeelslid de openbaarheid heeft gevraagd. § 4. De tuchtoverheid mag zich te allen tijde laten bijstaan door een raadsman, behalve bij de beraadslaging en de stemming. Art. 276. De betrokkene wordt van de beslissing van de tuchtoverheid op de hoogte gebracht met een aangetekende brief of met een brief die afgegeven wordt tegen ontvangstbewijs. In de kennisgeving van de beslissing wordt melding gemaakt van de beroepsmogelijkheid, opgenomen in hoofdstuk VI, en van de termijn waarbinnen dat kan worden aangetekend. Art. 277. De raad stelt de termijnen en de nadere procedureregels van de tuchtprocedure vast, met inbegrip van de wijze van de oproeping, het getuigenverhoor, de raadpleging van het tuchtdossier, de beraadslaging en de uitspraak. HOOFDSTUK IV. – De verjaring van de tuchtvordering Art. 278. § 1. De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname door de tuchtoverheid van de daarvoor in aanmerking komende feiten. De tuchtvervolging wordt geacht te zijn ingesteld van zodra de zonecommandant of in voorkomend geval de voorzitter van de raad, beslist om een tuchtonderzoek als bedoeld in artikel 272 op te starten. § 2. Als in verband met dezelfde feiten de strafvordering werd ingesteld, wordt de termijn van § 1 gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan op de hoogte wordt gebracht dat er een beslissing werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan en die de strafvordering beëindigt. § 3. Het strafrechtelijke onderzoek doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de tuchtoverheid om een tuchtstraf uit te spreken. Indien een opgelegde tuchtstraf onverenigbaar blijkt te zijn met een latere in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke uitspraak, kan het betrokken personeelslid binnen de zestig dagen na de kennisneming ervan bij de tuchtoverheid een verzoek
BVV-statuut v2-3
27/1/13
70 van 95
tot intrekking van de opgelegde tuchtsanctie instellen. § 4. Als de tuchtstraf wordt vernietigd, kan de tuchtoverheid vanaf de datum van de kennisgeving van de vernietiging, de tuchtrechtelijke vervolging hernemen gedurende het gedeelte van de in § 1 bedoelde termijn dat overbleef bij het instellen van de vervolging en minstens gedurende een termijn van drie maanden. Als de tuchtstraf wordt ingetrokken, kan de tuchtoverheid vanaf de datum van de intrekking, de tuchtrechtelijke vervolging hernemen gedurende het gedeelte van de in de § 1 bedoelde termijn dat overbleef bij het instellen van de vervolging. HOOFDSTUK V. – De preventieve schorsing Art. 279. Als tegen een personeelslid een strafrechtelijk of tuchtrechtelijk onderzoek loopt en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de dienst, kan de zonecommandant, of indien het personeelslid de zonecommandant is de voorzitter van de zoneraad, het personeelslid preventief schorsen bij wijze van ordemaatregel, al dan niet met inhouding van salaris. De aanstellende overheid wordt onverwijld in kennis gesteld van deze maatregel. Art. 280. § 1. De preventieve schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van maximaal vier maanden. Als er een strafrechtelijk onderzoek loopt, kan de overheid die termijn voor perioden van maximaal vier maanden verlengen zolang de strafrechtelijke procedure duurt, op voorwaarde dat het personeelslid daarover vooraf wordt gehoord. § 2. Als binnen de genoemde termijnen geen tuchtstraf wordt opgelegd, vervallen de gevolgen van de preventieve schorsing. Art. 281. § 1. Als tegen een personeelslid een strafrechtelijk of tuchtrechtelijk onderzoek loopt, kan de tuchtoverheid die de preventieve schorsing uitspreekt, beslissen tot een inhouding van salaris, op voorwaarde dat het personeelslid daarover vooraf wordt gehoord. § 2. De inhouding van salaris mag niet meer dan de helft ervan bedragen. De zone waarborgt aan het personeelslid een nettosalaris dat gelijk is aan het bedrag van het leefloon zoals dat bij wet wordt vastgesteld. Art. 282. Als de tuchtoverheid, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van salaris, geen tuchtstraf oplegt of de tuchtstraf blaam oplegt, wordt de preventieve schorsing ingetrokken en betaalt de gemeente het ingehouden salaris uit. Als de tuchtoverheid, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding van salaris, de tuchtstraf inhouding van salaris, schorsing , ontslag van ambtswege of afzetting oplegt, heeft de tuchtstraf uitwerking met ingang van de dag waarop de preventieve schorsing is ingegaan. In dat geval wordt het bedrag van het tijdens de schorsing ingehouden salaris, in mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies, verbonden aan de tuchtstraf. Als het bedrag van het ingehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies, verbonden aan de tuchtstraf, betaalt de zone het verschil uit.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
71 van 95
Art. 283. § 1. Voor de tuchtoverheid beslist tot een preventieve schorsing, al dan niet met inhouding van salaris, hoort ze de betrokkene. § 2. In hoogdringende gevallen kan de tuchtoverheid de preventieve schorsing al dan niet met inhouding van salaris onmiddellijk uitspreken, met de verplichting het personeelslid binnen acht dagen na de uitspraak te horen over de preventieve schorsing, en in voorkomend geval over de inhouding van salaris. De preventieve schorsing vervalt als ze niet wordt bevestigd binnen vijftien dagen nadat de betrokkene is gehoord Art. 284. De raad stelt de termijnen en de nadere procedureregels vast. HOOFSTUK VI. - Beroep Art. 285. §1. Elk personeelslid heeft recht op een beroepsprocedure. §2. Beroep kan slechts ingesteld worden ten laatste zeven dagen na de kennisname van de straf door een schriftelijk verzoek aan de beroepsinstantie. §3. De zoneraad treedt op als beroepsinstantie. Indien de zoneraad de tuchtoverheid is, treedt de gouverneur op als beroepsinstantie. §4. De gouverneur: 1° bepaalt het tijdstip en de locatie van de zittingen van de raad van beroep; 2° vraagt aan het betrokken personeelslid om de naam van de getuigen, van wie hij het verhoor vordert, mee te delen; 3° roept de leden van de raad van beroep op, het betrokken personeelslid, alsook elke persoon van wie de raad van beroep de getuigenis nuttig acht; 4° biedt het betrokken personeelslid en zijn verdediger de mogelijkheid om het dossier te raadplegen en om daarvan kopieën te nemen op de plaats en het tijdstip dat hij bepaalt. HOOFDSTUK VII. – De doorhaling van de tuchtstraf Art. 286. De tuchtstraffen berisping, blaam, inhouding van salaris en schorsing worden in het persoonlijk dossier van de personeelsleden doorgehaald na verloop van een termijn van één jaar voor de berisping en de blaam, drie jaar voor de inhouding van salaris en vier jaar voor de schorsing. Die termijnen lopen vanaf de datum waarop de tuchtstraf werd uitgesproken door de tuchtoverheid of, indien beroep werd aangetekend overeenkomstig artikel 285 vanaf de datum van de uitspraak van de Beroepscommissie voor tuchtzaken. De doorhaling heeft enkel uitwerking voor de toekomst. Titel XIII Uitvoeren van alcohol en drugtest Principes De tests kunnen uitgevoerd worden: 1) Op preventieve wijze. De zonecommandant kan iedereen onderwerpen aan een alcoholtest of drugtest; 2) Op verzoek van een hiërarchische meerdere, indien er indicaties van alcohol of druggebruik zijn.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
72 van 95
De tests moeten uitgevoerd worden op een gepaste manier, conform de voorschriften van het toestel, door geoefend personeel. Dezelfde meettoestellen worden gebruikt die door politie gebruikt worden voor alcohol en drugtest in het verkeer. Bij positieve test wordt het personeelslid op uit de dienst verwijderd en doorverwezen naar de geneeskundige dienst voor een passend gevolg. Recidive wordt beschouwd als een tuchtvergrijp. HOOFDSTUK I. Uitvoeren van een alcoholtest Art. 287. § 1. De ademtest zoals bedoeld in ... van de wet bestaat erin te blazen is een toestel dat het niveau van de alcoholopname in de uitgeademde alveolaire lucht aangeeft. §2. Alleen de ademtoestellen die overeenkomstig artikel 59, §4, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, gehomologeerd zijn, mogen voor de ademtest gebruikt worden. Op het gebruikte toestel moet het homologatiemerk van dit model op duurzame en onuitwisbare wijze aangebracht zijn. Het gebruik, het onderhoud en het justeren van deze toestellen gebeurt in overeenstemming met de gebruiksmodaliteiten zoals vastgesteld in uitvoering van artikel 59, §4, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. Art. 288. De hiërarchische meerdere die de ademtest uitvoert, vermeldt in een voorlichtingsrapport de kennelijke tekenen van alcoholintoxicatie die de test rechtvaardigen. Hij kan beroep doen op de politie om de ademtest uit te voeren. Art. 289. Vooraleer het ademtesttoestel te gebruiken, toont de in artikel 306 bedoelde overheid of politieambtenaar een verpakt mondstuk, opent de verpakking en brengt het mondstuk op het toestel aan zonder dit mondstuk aan te raken. Het personeelslid wordt vervolgens verzocht te blazen in het toestel. Art. 290. Het personeelslid dat verzocht wordt de ademtest te ondergaan mag een wachttijd vragen van vijftien minuten. Art. 291. Tenzij hij zich kennelijk in de lichamelijke onmogelijkheid bevindt om zich aan de test te onderwerpen of wanneer het een medische reden tot vrijstelling opwerpt, kan het personeelslid niet wettelijk weigeren om de ademtest te ondergaan. In deze gevallen wordt onmiddellijk een arts gevorderd om die onmogelijkheid of vrijstelling vast te stellen. De kosten van deze vordering zijn ten laste van de zone waaronder het personeelslid ressorteert. Art. 292. §1. Op verzoek van het betrokken personeelslid kan de ademtest gevolgd worden door een ademanalyse die erin bestaat te blazen in een toestel dat de alcoholconcentratie in de uitgeademde alveolaire lucht meet.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
73 van 95
De ademanalyse wordt uitgevoerd door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en gebeurt op kosten van de belanghebbende, wanneer deze een alcoholconcentratie van ten minste 0,22 milligram per liter in de uitgeademde alveolaire lucht aangeeft. §2. Alleen de ademanalysetoestellen die overeenkomstig artikel 59, § 4, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, gehomologeerd zijn, mogen voor de ademanalyse worden gebruikt. Op het gebruikte toestel moet het homologatiemerk van dit model op duurzame en onuitwisbare wijze aangebracht zijn. Het gebruik, het onderhoud en het justeren van deze toestellen gebeurt in overeenstemming met de gebruiksmodaliteiten zoals vastgesteld in uitvoering van artikel 59, § 4, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. §3. Het personeelslid kan tuchtrechtelijk vervolgd worden voor overdreven drankgebruik wanneer de ademtest of -analyse een alcoholconcentratie van meer dan 0,22 milligram per liter in de uitgeademde alveolaire lucht meet. HOOFDSTUK II. – Uitvoeren van een drugstest Art. 293. De drugstest zoals bedoeld in artikel ... van de wet, is de test bedoeld in artikel 61bis, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. Art. 294. De commandant of zijn afgevaardigde die de drugstest uitvoert, vermeldt in een voorlichtingsrapport de kennelijke tekenen van beïnvloeding door drugs die de test rechtvaardigen. Hij kan beroep doen op de politie om de drugtest uit te voeren Art. 295. Tenzij hij zich kennelijk in de lichamelijke onmogelijkheid bevindt om zich aan de test te onderwerpen of wanneer het een medische reden tot vrijstelling opwerpt, kan het personeelslid niet wettelijk weigeren om de drugtest te ondergaan. In deze gevallen wordt onmiddellijk een arts gevorderd om die onmogelijkheid of vrijstelling vast te stellen. De kosten van deze vordering zijn ten laste van de zone waaronder het personeelslid ressorteert. Art. 296. Het personeelslid kan tuchtrechtelijk vervolgd worden voor druggebruik wanneer de drugstest een resultaat meet dat hoger is dan de resultaten bedoeld in artikel 61bis, §2, 2°, eerste lid van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. HOOFDSTUK III. – Gemeenschappelijke bepaling Art. 297. Onder voorbehoud van de toepassing van de artikelen 309en 313, neemt niet deel aan de uitvoering van de opdrachten bedoeld in artikel 11 van de wet van 15 mei 2007 tot het einde van de dienst, het personeelslid: 1° dat weigert om zich aan de alcoholtest of de drugtest te onderwerpen; 2° of waarvan de test of de ademanalyse een alcoholconcentratie van meer dan 0,22 milligram per liter in de uitgeademde alveolaire lucht meet, of waarvan de drugtest een resultaat meet dat
BVV-statuut v2-3
27/1/13
74 van 95
hoger is dan de resultaten bedoeld in artikel 61bis, §2, 2°, eerste lid, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer. Titel XIV – Het brandweerfonds
Opmerking [h25]: Wegens te vernieuwend wordt hiervoor externe ondersteuning gezocht
HOOFDSTUK I. – Algemene bepalingen Art. 298. Ten behoeve van elk personeelslid wordt een persoonlijke rekening opgemaakt in het brandweerfonds. Art. 299. Dit fonds wordt gebruikt om: 1° het personeel verzekeringen aan te bieden; 2° een erkentelijkheidpremie toe te kennen aan het oproepbaar personeel, per jaar dat een beschikbaarheidtoelage ontvangt op de moment van zijn pensionering; 3° het overloon naar aanleiding van tijdsparen in te storten. HOOFDSTUK II. –Verzekeringen Afdeling I. Arbeidsongevallenverzekering voor de vrijwillig personeel Art. 300. Het vrijwillig personeelslid geniet ten laste van de zone het recht op herstelling van de schade die volgt uit de ongevallen die kunnen voorvallen tijdens en ter oorzake van hun functies en uit de ongevallen die zich kunnen voordoen op de weg naar de post of bij hun terugkeer naar hun woning of de plaats waar zij werken.De zone sluit hiertoe een gemeenrechtelijke verzekeringspolis af bij een erkende verzekeringsmaatschappij voor arbeidsongevallen. Die polis dekt eveneens de ongevallen die zich kunnen voordoen tijdens lessen of vergaderingen van professionele aard en openbare demonstraties, zelfs buiten de normale activiteitszone, alsmede op het traject naar en van die plaatsen Die polis waarborgt het vrijwillig personeelslid een schadeloosstelling van ten minste gelijke waarde als verschuldigd zou zijn indien op hen toepasselijk waren de bepalingen van de wet van 3 juli 1967 houdende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen in de overheidssector en van het ter uitvoering daarvan vastgestelde koninklijk besluit van 13 juli 1970. Art. 301. De rente voor overlijden en blijvende invaliditeit wordt berekend op basis van het bedrag zoals bepaald in artikel 4, § 1, tweede lid van voormelde wet van 3 juli 1967. Bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid is de schadeloosstelling gelijk aan het werkelijk geleden inkomensverlies weliswaar beperkt tot een maximale dagvergoeding gelijk aan het bedrag bepaald in artikel 4, § 1, tweede lid van voormelde wet van 3 juli 1967 gedeeld door 365. Het vrijwillig personeelslid heeft evenwel het recht de schadeloosstelling te laten verzekeren op basis van zijn reëel beroepsinkomen, beperkt tot maximum 124.000 euro. Hij dient daartoe jaarlijks een met bewijsstukken gestaafde aangifte te doen bij de raad tegen ontvangstbewijs. Art. 302. De werkgever(s) en de verzekeringsinstelling waarbij de getroffene is aangesloten of waar hij is ingeschreven overeenkomstig de wetgeving inzake de verplichte verzekering tegen ziekte en
BVV-statuut v2-3
27/1/13
75 van 95
invaliditeit, zijn gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer voor wat betreft de vergoedingen die zij op wettelijke of statutaire basis dienen uit te keren. Art. 303. Die polis dekt de burgerlijke aansprakelijkheid van de zone en wordt gesloten voor een bedrag van ten minste 1.487.361 euro per getroffene. Art. 304. De vrijwilliger op proef wordt bij zijn indiensttreding kennis gesteld van de bepalingen van de door de raad afgesloten arbeidsongevallenverzekering. Elke wijziging in de bepalingen van deze polis wordt onmiddellijk aan alle personeelsleden meegedeeld. Afdeling II. Een overlijdensverzekering Art. 305. Het oproepbaar personeel, dat recht heeft op een beschikbaarheidtoelage, geniet ten laste van de zone het recht op een bijkomende verzekering, afgesloten bij een erkende verzekeringsmaatschappij, die de betaling dekt van een schadevergoeding van minimum 124.000 euro aan de rechthebbenden in geval van overlijden tijdens de dienst of als gevolg van tijdens de dienst opgelopen verwondingen of ziekten. Dit bedrag wordt aan de schommelingen van de index der consumptieprijzen gekoppeld overeenkomstig de regelen voorgeschreven bij de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982. Het bedrag wordt aan de spilindex 117,27 gekoppeld. Art. 306. Het personeelslid op proef wordt bij zijn indiensttreding in kennis gesteld van de bepalingen van de door de raad afgesloten overlijdensverzekering. Art. 307. Elke wijziging in de bepalingen van de overlijdensverzekering wordt onmiddellijk aan de oproepbaar personeel meegedeeld. HOOFDSTUK III. De erkentelijkheidspremie Art. 308. Aan alle leden die een beschikbaarheidstoelage ontvangen, wordt een deel hiervan gestort in het brandweerfonds, die zal gebruikt worden om de ovelijdensverzekeringspremie te betalen en een erkentelijkheidspremie toe te kennen bij de pensionering. Art. 309. De raad bepaalt de grootte van deze premie in functie het aantal jaren waarin een beschikbaarheidtoelage werd toegekend.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
76 van 95
Art. 310. Het saldo op de persoonlijke rekening wordt teruggestort aan de zone, bij de uitkering van de erkentelijkheidspremie. Art. 311. De raad bepaalt de voorwaarden waaronder personeelsleden bij een vroegtijdige ambtsbeëindiging recht hebben op het saldo van de persoonlijke rekening. HOOFDSTUK IV. Tijdsparen Art. 312. Het overloon dat naar aanleiding van het meer werken dan de prestatienormtijd wordt op een persoonlijke rekening gestort. Art. 313. Wanneer het personeelslid in vervroegd uittreedt, wordt het loon betaalt met het saldo in het brandweerfonds. Art. 314. Bij een vroegtijdige ambtsbeëindiging heeft het personeelslid recht op het saldo van de eigen gestort bijdragen op zijn persoonlijke rekening. TITEL XV. – Overeenkomst tussen zone, vrijwilliger en hoofdwerkgever Deze overeenkomst moet minstens betrekking op: Voorwaarden waarbinnen vrijwilliger tijdens zijn reguliere arbeidstijd, kan optreden als vrijwilliger, bij interventies en voor opleiding. Modaliteiten die een compensatie toekennen aan de hoofdwerkgever, wanneer de vrijwilliger de reguliere arbeidsplaats verlaat. Art. 315. TITEL XVI. – Slotbepalingen HOOFDSTUK I. – Opheffingsbepalingen HOOFDSTUK II. – Overgangsbepalingen Afdeling I. - Geldelijke waarborgen Art. 316. Het personeelslid in dienst dat op grond van de plaatselijke rechtspositieregeling zijn vroegere salarisschaal, al dan niet aangevuld met een bepaalde toelage of bijslag, heeft behouden, behoudt die salarisschaal en die toelage of bijslag ook na de plaatselijke uitvoering van dit besluit, zolang die regeling gunstiger is dan de salarisschaal die het met toepassing van dit besluit zou hebben. De raad neemt de salarisschaal en de eventuele toelage of bijslag van het personeelslid in de overgangsregeling op in de plaatselijke rechtspositieregeling, evenals de organieke salarisschaal waarin het personeelslid ingeschaald werd.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
77 van 95
Art. 317. De raad kan bepalen dat het personeelslid in dienst dat op grond van de plaatselijke rechtspositieregeling een vergoeding heeft gekregen voor niet-gemotoriseerde verplaatsingen van en naar het werk, die vergoeding op persoonlijke titel behoudt na de plaatselijke uitvoering van dit besluit. Afdeling Ibis. Inschaling in nieuwe salarissschalen Art. 318. §1. De geldelijke anciënniteit blijft behouden. §2. De volgende inschalingen worden toegepast: a) graad: brandweerman 1°.Stagiair: B1.0 2.° Met de oude schaal PB2: B1.1 3°. Met de oude schaal PB2bis: B1.2 4°. Met de oude schaal PB3: B1.3 De houders van het brevet korporaal verhogen één salarisschaal in hun graad. Zij behouden de graad van brandweerman. b) graad: korporaal 1.° Met de oude schaal PB2bis: B2.1 2°. Met de oude schaal PB3: B2.2 De houders van het brevet sergeant verhogen één salarisschaal in hun graad.. Zij behouden de graad van korporaal c) graad: sergeant; eerste sergeant of sergeant-majoor 1.° Met de oude schaal PB3: M1.1 2°. Met de oude schaal PB4: M1.2 3°. Met de oude schaal PB5: M1.3 De houders van het brevet adjudant verhogen één salarisschaal in hun graad.. Zij behouden hun huidige graad. d) graad: adjudant of opperadjudant 1.° Met de oude schaal PB5: M2.1 2°. Met de oude schaal PB6: M2.2 De houders van het brevet officier verhogen één salarisschaal in hun graad.. Zij behouden hun huidige graad. e) graad: onderluitenant en geen houder van het diploma vermeld in artikel 6 1°: 1° Stagiair: O1.1 2° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O1.1 3° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O1.2 4° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O1.3 Zij bekomen de graad van luitenant. f) graad: onderluitenant en houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° 1° Stagiair: O1.2 2° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O1.2 3° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O1.3 4° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O1.4 Zij bekomen de graad van luitenant. BVV-statuut v2-3
27/1/13
78 van 95
g) graad: luitenant, geen dienstchef, geen houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° en minder dan 18 jaar anciënniteit als officier 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O1.1a 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O1.2a 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O1.3a Zij behouden de graad van luitenant. h) graad: luitenant, geen dienstchef, geen houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° en minstens 18 jaar anciënniteit als officier; luitenant, geen dienstchef en houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° of luitenant, dienstchef en geen houder van het diploma vermeld in artikel 6 1: 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O2.1 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O2.2 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O2.3 Zij bekomen de graad van kapitein i) graad: luitenant, dienstchef en houder van het diploma vermeld in artikel 6 1°: 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O2.2 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O2.3 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O2.4 Zij bekomen de graad van kapitein j) graad: kapitein, geen dienstchef en geen houder van het diploma vermeld in artikel 6 1°: 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O2.1a 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O2.2a 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O2.3a Zij behouden de graad van kapitein k) graad: kapitein, geen dienstchef en houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° of kapitein, dienstchef, geen houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° en minder dan 18 jaar anciënniteit als dienstchef: 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O2.2a 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O2.3a 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O2.4a Zij behouden de graad van kapitein l) graad: kapitein, dienstchef, geen houder van een diploma vermeld in artikel 6 1° en minstens 18 jaar anciënniteit als dienstchef; kapitein, dienstchef en houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° of kapitein-commandant, geen dienstchef en geen houder van het diploma vermeld in artikel 6 1°: 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O3.1 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O3.2 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O3.3 Zij bekomen de graad van commandant m) graad: kapitein-commandant, geen dienstchef en houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° of kapitein-commandant, dienstchef, geen houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° en minder dan 18 jaar anciënniteit als dienstchef: 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O3.2 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O3.3 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O3.4
BVV-statuut v2-3
27/1/13
79 van 95
Opmerking [h26]: Invoeren van een overgangssalarisschaal (het midden tussen O1 en O2)
Opmerking [h27]: Invoeren van een overgangssalarisschaal (het midden tussen O2 en O3)
Zij bekomen de graad van commandant n) graad: kapitein-commandant, dienstchef, geen houder van een diploma vermeld in artikel 6 1° en minstens 18 jaar anciënniteit als dienstchef; kapitein-commandant, dienstchef en houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° of majoor: 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O4.1 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O4.2 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O4.3 Zij bekomen de graad van majoor o) graad: luitenant-kolonel: 1° Met een dienstanciënniteit kleiner dan negen jaar: O4.2 2° Met een dienstanciënniteit vanaf negen jaar en kleiner dan achttien jaar: O4.3 3° Met een dienstanciënniteit vanaf achttien jaar: O4.4 Zij behouden hun huidige graad Overgangsschalen Schaal
O1.1a
O1.2a
O1.3a
O1.4a
O2.1a
O2.2a
O2.3a
O2.4a
Min
26.250
26.950
27.650
28.350
31.200
32.200
33.200
34.200
Max
39.200
40.250
41.300
42.350
44.850
46.250
47.652
49.050
Trap (25)
518
532
546
560
546
562
578
594
De functionele loopbanen en de voorwaarden voor doorstroming naar de volgende overgangssalarisschalen zijn: 1) van O1.1a naar O1.2a na zes jaar schaalanciënniteit in O1.1a of na twee jaar schaalanciënniteit in O1.1a en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O1 en een gunstig evaluatieresultaat; 2) van O1.2a naar O1.3a na zes jaar schaalanciënniteit in O1.2a of na twee jaar schaalanciënniteit in O1.2a en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O1 en een gunstig evaluatieresultaat; 3) van O1.3a naar O1.4a na zes jaar schaalanciënniteit in O1.3a of na twee jaar schaalanciënniteit in O1.3a en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O1 en een gunstig evaluatieresultaat; 4) van O2.1a naar O2.2a na zes jaar schaalanciënniteit in O2.1a of na twee jaar schaalanciënniteit in O2.1a en tien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O2 en een gunstig evaluatieresultaat; 5) van O2.2a naar O2.3a na zes jaar schaalanciënniteit in O2.2a of na twee jaar schaalanciënniteit in O2.2a en vijftien jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O2 en een gunstig evaluatieresultaat; 6) van O2.3a naar O2.4a na zes jaar schaalanciënniteit in O2.3a of na twee jaar schaalanciënniteit in O2.3a en twintig jaar dienstanciënniteit, voldoen aan de minimale permanente vorming voor de graad O2 en een gunstig evaluatieresultaat;
VERDERE AANDACHTSPUNTEN (niet limitatief)
BVV-statuut v2-3
27/1/13
80 van 95
Bij de overgang kunnen personeelsleden kiezen voor het meest voordelige geldelijk statuut. De bestaande salarisschalen worden met 1% verhoogd. Een personeelslid kan zelf bepalen wanneer het geldelijk overstapt naar het nieuwe statuut. Bij het aanvaarden van een bevordering stapt het personeelslid ambtshalve over naar het nieuwe geldelijke statuut. Bij de overgang naar de zone worden maximaal 76 overuren door de zone overgenomen, per personeelslid. Indien een personeelslid binnen de zone zowel beroeps als vrijwilliger, kiest het personeelslid in welke personeelsgroep hij in de zone wil functioneren. Hij behoudt de graad die hij bekleedde in de gekozen personeelsgroep. Voor de aanduiding van de eerste zonecommandant moeten de zones met de volgende minimale voorwaarden rekening houden: 1) Hij moet bekwaam zijn en noties hebben van managementstechnieken 2) Hij moet houder van het diploma vermeld in artikel 6 1° 3) Hij moet minstens in aanmerking komen voor de nieuwe graden O4, O3 en O2. Kandidaten met de graad O2 moeten tevens in het bezit zijn van de brevetten crisissituatiebeheer en dienstchef. 4) De zoneraad bepaalt of de selectie enkel intern gebeurt of ook extern. 5) De zoneraad bepaalt de proef waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan managementtechnieken. Afdeling II. - De plaatselijke uitvoering van het besluit en diverse lopende procedures en lopende periodes Art. 319. Procedures van aanwerving, bevordering of interne personeelsmobiliteit die opgestart zijn voor de datum van de plaatselijke uitvoering van dit besluit, worden afgewerkt in overeenstemming met de regels die van toepassing waren op het ogenblik dat ze werden opgestart. Art. 320. De procedureregels die van toepassing waren bij de start van de evaluatieperiode die doorloopt na de datum van de plaatselijke uitvoering van dit besluit, blijven van toepassing op die lopende evaluatieperiode, met uitzondering van bestaande plaatselijke regels over het interne beroep tegen de ongunstige evaluatie bij het college van burgemeester en schepenen of de deputatie. Als de raad de andere positieve en negatieve gevolgen van de evaluatie, vermeld in artikel 48, in de plaatselijke rechtspositieregeling invoert, of de bestaande termijn voor de toepassing van het ontslag verkort, dan bepaalt hij tegelijk dat die gevolgen en die termijn pas van toepassing zijn op de eerstvolgende evaluatieperiode die volgt op de invoering ervan in de plaatselijke rechtspositieregeling. Negatieve evaluatieresultaten die personeelsleden hebben gekregen voor de vorige evaluatieperiodes, tellen in dat geval niet mee voor de ontslagmogelijkheid. Art. 321. Het personeelslid in dienst behoudt na de datum van de plaatselijke uitvoering van dit besluit de verloven en afwezigheden die voordien aan hem werden toegekend, voor de duur en volgens de regels die geldig waren op het ogenblik van de toekenning. Aanvragen tot verlenging of
BVV-statuut v2-3
27/1/13
81 van 95
vernieuwing van een verlof of afwezigheid worden beschouwd als een nieuwe aanvraag en worden behandeld in overeenstemming met de nieuwe reglementaire bepalingen. Het personeelslid in disponibiliteit wegens ziekte of invaliditeit en het personeelslid in disponibiliteit wegens ambtsopheffing die op de datum van de plaatselijke uitvoering van dit besluit een regeling voor het wachtgeld genieten die gunstiger is dan de regeling die ze zouden krijgen met toepassing van de nieuwe reglementaire bepalingen, behouden die regeling voor de verdere duur van de lopende periode van disponibiliteit. Art. 322. Het personeelslid dat op de datum van de plaatselijke uitvoering van dit besluit, voorheen op grond van de plaatselijke rechtspositieregeling, ingeschakeld was in een stelsel van ziektekrediet dat hem bij de aanvang van de loopbaan een totaal ziektekrediet van 666 ziektedagen heeft toegekend, behoudt, in afwijking van artikel 187, zijn vorige ziektekredietregeling op persoonlijke titel. Afdeling III. - Specifieke bepalingen Art. 323. Het personeelslid dat op datum van invoering van dit besluit, voorheen niet statutair was aangesteld, wordt ambtshalve statutair personeelslid. Art. 324. Alle plaatselijke reglementaire bepalingen over de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel moeten uiterlijk op 1 januari 2015 met de bepalingen van dit besluit in overeenstemming gebracht zijn of opgeheven zijn. Zolang de raad de bepaling in het eerste lid niet heeft uitgevoerd, blijven de bestaande plaatselijke reglementaire bepalingen over de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van kracht voor zover ze niet strijdig zijn met een andere wettelijke bepaling. Eventuele wijzigingen die voor 1 januari 2015 aangebracht worden aan die bestaande reglementaire bepalingen, moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit besluit. Als de personeelsformatie na de datum van inwerkingtreding van dit besluit en voor 1 januari 2015 gewijzigd wordt, dan wordt ze tegelijk volledig vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van titel II. HOOFDSTUK III. – Inwerkingtredingsbepalingen Art. 325. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2014.
Bijlage I. – Diplomavoorwaarden De volgende diploma’s en getuigschriften worden, naargelang van het administratieve niveau, in aanmerking genomen voor aanwerving : Niveau O : academisch gerichte masterdiploma’s die uitgereikt zijn door : de Belgische universiteiten, met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, of de bij wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen; BVV-statuut v2-3
27/1/13
82 van 95
een door de Staat of door een van de gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs; een door de Staat of door een van de gemeenschappen ingestelde examencommissie. Niveau A (overgangsmaatregel) : diploma’s van licentiaat, doctor, apotheker, burgerlijk ingenieur, landbouwkundig ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, handelsingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, bioingenieur, arts, tandarts of dierenarts, uitgereikt door de Belgische universiteiten, met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, of door de bij wet of bij decreet daarmee gelijkgestelde instellingen, als de studie ten minste vier jaar heeft omvat, zelfs als een gedeelte van die studie niet in een van de voormelde onderwijsinstellingen werd volbracht of als de examens niet werden afgelegd bij een door de Staat of door een van de gemeenschappen ingestelde examencommissie; diploma’s van licentiaat in de handelswetenschappen, van handelsingenieur, van licentiaat in de bestuurskunde, van licentiaat-vertaler, van licentiaat-tolk, van licentiaat in de nautische wetenschappen, van industrieel ingenieur, van architect of van licentiaat in de toegepaste communicatie, van licentiaat in de kinesitherapie en van licentiaat in de arbeidsorganisatie en gezondheid, uitgereikt door een door de Staat of door een van de gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs van twee cycli of door een door de Staat of door een van de gemeenschappen ingestelde examencommissie; c) diploma’s van interieurarchitect, licentiaat in de productontwikkeling, meester in de muziek of in de beeldende kunst of in de dramatische kunst of in de audiovisuele kunst of in het productdesign of in de conservatie-restauratie, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling van het hoger onderwijs van twee cycli of door een door die gemeenschap ingestelde examencommissie; d) getuigschriften, uitgereikt aan degenen die geslaagd zijn voor de studie aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling Alle Wapens van de Koninklijke Militaire School en die krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs gerechtigd zijn tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat, met de door de koning bepaalde kwalificatie; e) diploma uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België in Antwerpen, of licentiaatsdiploma, uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden in Antwerpen als de studie ten minste vier jaar heeft omvat; f) diploma van licentiaat in de handelswetenschappen, in de bestuurswetenschappen, van handelsingenieur, van licentiaat-vertaler of van licentiaat-tolk, uitgereikt door instellingen van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door instellingen van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogescholen categorie A5, of door een door de Staat ingestelde examencommissie; g) diploma of eindgetuigschift, uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door de afdeling Bestuurswetenschappen van het Institut d’enseignement supérieur Lucien Cooremans in Brussel of door het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen in Elsene of door het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen in Antwerpen. Niveau M : bachelordiploma’s die uitgereikt zijn door : een door de Staat of door een van de gemeenschappen opgerichte, gesubsidieerde of erkende instelling voor hoger onderwijs; een door de Staat of door een van de gemeenschappen ingestelde examencommissie; diploma’s van een afdeling van het hoger onderwijs voor sociale promotie van één cyclus, uitgereikt door een instelling, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de gemeenschappen. Niveau B (overgangsmaatregel) : getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus; BVV-statuut v2-3
27/1/13
83 van 95
diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen; diploma van mijnmeter; een diploma, uitgereikt in een basisopleiding van één cyclus of in een initiële lerarenopleiding van één cyclus door een hogeschool, opgericht, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap, of door een examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap; e) kandidaatsdiploma of -getuigschrift, uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie ofwel door de Belgische universiteiten, met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van twee cycli, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de gemeenschappen ingestelde examencommissie; f) diploma van technisch ingenieur, uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad; g) getuigschrift van het pedagogisch hoger onderwijs van het korte type voor sociale promotie, uitgereikt door een instelling, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap of door een examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap; h) getuigschrift na het slagen voor de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling Alle Wapens van de Koninklijke Militaire School; diploma van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad, uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de gemeenschappen; diploma, uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie, door de Koloniale Hogeschool van België in Antwerpen of kandidaatsdiploma, uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden in Antwerpen; kandidaatsdiploma, uitgereikt na een cyclus van ten minste twee jaar studie door een instelling van hoger technisch onderwijs van de derde graad, of door een instelling van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogescholen in de categorie A5; diploma van burgerlijk conducteur, uitgereikt door een Belgische universiteit; diploma van technisch ingenieur, afgeleverd door een hogere technische school van de tweede graad; diploma van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs, van lager onderwijzer, lagere onderwijzeres of bewaarschoolonderwijzeres; diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen der diploma’s van landbouwkundig ingenieur, van scheikundig landbouwingenieur, van ingenieur voor waters en bossen, van koloniaal landbouwkundig ingenieur, van tuinbouwkundig ingenieur, van boerderijbouwkundig ingenieur, van ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936; diploma, uitgereikt door een instelling voor het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie; diploma, uitgereikt door een instelling voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van regeringswege samengestelde examencommissie en gerangschikt in een van de volgende categorieën : A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2/An, C1/D, C5/C1/D, C1/An of door een van regeringswege samengestelde examencommissie; diploma, gerangschikt in de categorie B3/B1, uitgereikt na een cyclus van ten minste zevenhonderdvijftig lestijden door een instelling voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat, die bij de toelating, een diploma eist van volledige hogere secundaire studies of het welslagen voor een daarmee gelijkgesteld toelatingsexamen of een diploma van een afdeling, gerangschikt in de categorie B3/B2, uitgereikt door een instelling voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat, die bij de toelating een diploma eist van lagere secundaire studies of het welslagen voor een daarmee gelijkgesteld toelatingsexamen; diploma van het hoger onderwijs van één cyclus met volledig leerplan, uitgereikt door de instellingen, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de gemeenschappen of door een door de Staat of door een van de gemeenschappen ingestelde examencommissie.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
84 van 95
2. De in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma’s en studiegetuigschriften die, krachtens verdragen of internationale overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma’s en getuigschriften, gelijkwaardig worden verklaard met een van de in deze lijst vermelde diploma’s of studiegetuigschriften, worden eveneens in aanmerking genomen voor toelating tot de diensten van gemeenten en provincies. 3. In afwijking van punt 2 worden de bepalingen van de richtlijn 89/48/EEG van de Raad van de EEG van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma’s waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, evenals de bepalingen van de richtlijn 92/51/EEG van de Raad van de EEG van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, in aanmerking genomen voor de toelating tot de diensten van de gemeenten en provincies. Om de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de aanstellende overheid die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden. Bijlage II Uitgewerkte salarisschalen Schaal Min Max Trap 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
B1.0 14.800 22.500 308 14.800 15.108 15.416 15.724 16.032 16.340 16.648 16.956 17.264 17.572 17.880 18.188 18.496 18.804 19.112 19.420 19.728 20.036 20.344 20.652 20.960 21.268 21.576 21.884 22.192 22.500
B1.1 15.800 23.500 308 15.800 16.108 16.416 16.724 17.032 17.340 17.648 17.956 18.264 18.572 18.880 19.188 19.496 19.804 20.112 20.420 20.728 21.036 21.344 21.652 21.960 22.268 22.576 22.884 23.192 23.500
BVV-statuut v2-3
B1.2 16.100 24.000 316 16.100 16.416 16.732 17.048 17.364 17.680 17.996 18.312 18.628 18.944 19.260 19.576 19.892 20.208 20.524 20.840 21.156 21.472 21.788 22.104 22.420 22.736 23.052 23.368 23.684 24.000
B1.3 16.400 24.500 324 16.400 16.724 17.048 17.372 17.696 18.020 18.344 18.668 18.992 19.316 19.640 19.964 20.288 20.612 20.936 21.260 21.584 21.908 22.232 22.556 22.880 23.204 23.528 23.852 24.176 24.500
B1.4 16.700 25.000 332 16.700 17.032 17.364 17.696 18.028 18.360 18.692 19.024 19.356 19.688 20.020 20.352 20.684 21.016 21.348 21.680 22.012 22.344 22.676 23.008 23.340 23.672 24.004 24.336 24.668 25.000
27/1/13
B1.5 16.700 25.500 352 16.700 17.052 17.404 17.756 18.108 18.460 18.812 19.164 19.516 19.868 20.220 20.572 20.924 21.276 21.628 21.980 22.332 22.684 23.036 23.388 23.740 24.092 24.444 24.796 25.148 25.500
B2.1 16.700 26.000 372 16.700 17.072 17.444 17.816 18.188 18.560 18.932 19.304 19.676 20.048 20.420 20.792 21.164 21.536 21.908 22.280 22.652 23.024 23.396 23.768 24.140 24.512 24.884 25.256 25.628 26.000
B2.2 17.000 26.500 380 17.000 17.380 17.760 18.140 18.520 18.900 19.280 19.660 20.040 20.420 20.800 21.180 21.560 21.940 22.320 22.700 23.080 23.460 23.840 24.220 24.600 24.980 25.360 25.740 26.120 26.500
B2.3 17.300 27.000 388 17.300 17.688 18.076 18.464 18.852 19.240 19.628 20.016 20.404 20.792 21.180 21.568 21.956 22.344 22.732 23.120 23.508 23.896 24.284 24.672 25.060 25.448 25.836 26.224 26.612 27.000
B2.4 17.600 27.500 396 17.600 17.996 18.392 18.788 19.184 19.580 19.976 20.372 20.768 21.164 21.560 21.956 22.352 22.748 23.144 23.540 23.936 24.332 24.728 25.124 25.520 25.916 26.312 26.708 27.104 27.500
85 van 95
BVV-statuut v2-3
27/1/13
86 van 95
Schaal Min Max Trap 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
M1.0 17.900 28.000 404 17.900 18.304 18.708 19.112 19.516 19.920 20.324 20.728 21.132 21.536 21.940 22.344 22.748 23.152 23.556 23.960 24.364 24.768 25.172 25.576 25.980 26.384 26.788 27.192 27.596 28.000
BVV-statuut v2-3
M1.1 18.900 29.000 404 18.900 19.304 19.708 20.112 20.516 20.920 21.324 21.728 22.132 22.536 22.940 23.344 23.748 24.152 24.556 24.960 25.364 25.768 26.172 26.576 26.980 27.384 27.788 28.192 28.596 29.000
M1.2 19.500 29.900 416 19.500 19.916 20.332 20.748 21.164 21.580 21.996 22.412 22.828 23.244 23.660 24.076 24.492 24.908 25.324 25.740 26.156 26.572 26.988 27.404 27.820 28.236 28.652 29.068 29.484 29.900
M1.3 20.100 30.800 428 20.100 20.528 20.956 21.384 21.812 22.240 22.668 23.096 23.524 23.952 24.380 24.808 25.236 25.664 26.092 26.520 26.948 27.376 27.804 28.232 28.660 29.088 29.516 29.944 30.372 30.800
M1.4 20.700 31.700 440 20.700 21.140 21.580 22.020 22.460 22.900 23.340 23.780 24.220 24.660 25.100 25.540 25.980 26.420 26.860 27.300 27.740 28.180 28.620 29.060 29.500 29.940 30.380 30.820 31.260 31.700
27/1/13
M2.1 20.000 31.500 460 20.000 20.460 20.920 21.380 21.840 22.300 22.760 23.220 23.680 24.140 24.600 25.060 25.520 25.980 26.440 26.900 27.360 27.820 28.280 28.740 29.200 29.660 30.120 30.580 31.040 31.500
M2.2 20.600 32.400 472 20.600 21.072 21.544 22.016 22.488 22.960 23.432 23.904 24.376 24.848 25.320 25.792 26.264 26.736 27.208 27.680 28.152 28.624 29.096 29.568 30.040 30.512 30.984 31.456 31.928 32.400
M2.3 21.200 33.300 484 21.200 21.684 22.168 22.652 23.136 23.620 24.104 24.588 25.072 25.556 26.040 26.524 27.008 27.492 27.976 28.460 28.944 29.428 29.912 30.396 30.880 31.364 31.848 32.332 32.816 33.300
M2.4 21.800 34.200 496 21.800 22.296 22.792 23.288 23.784 24.280 24.776 25.272 25.768 26.264 26.760 27.256 27.752 28.248 28.744 29.240 29.736 30.232 30.728 31.224 31.720 32.216 32.712 33.208 33.704 34.200
87 van 95
Schaal Min Max Trap 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
O1.1 24.400 37.000 504 24.400 24.904 25.408 25.912 26.416 26.920 27.424 27.928 28.432 28.936 29.440 29.944 30.448 30.952 31.456 31.960 32.464 32.968 33.472 33.976 34.480 34.984 35.488 35.992 36.496 37.000
BVV-statuut v2-3
O1.2 25.000 37.900 516 25.000 25.516 26.032 26.548 27.064 27.580 28.096 28.612 29.128 29.644 30.160 30.676 31.192 31.708 32.224 32.740 33.256 33.772 34.288 34.804 35.320 35.836 36.352 36.868 37.384 37.900
O1.3 25.600 38.800 528 25.600 26.128 26.656 27.184 27.712 28.240 28.768 29.296 29.824 30.352 30.880 31.408 31.936 32.464 32.992 33.520 34.048 34.576 35.104 35.632 36.160 36.688 37.216 37.744 38.272 38.800
O1.4 26.200 39.700 540 26.200 26.740 27.280 27.820 28.360 28.900 29.440 29.980 30.520 31.060 31.600 32.140 32.680 33.220 33.760 34.300 34.840 35.380 35.920 36.460 37.000 37.540 38.080 38.620 39.160 39.700
O2.0 26.100 39.400 532 26.100 26.632 27.164 27.696 28.228 28.760 29.292 29.824 30.356 30.888 31.420 31.952 32.484 33.016 33.548 34.080 34.612 35.144 35.676 36.208 36.740 37.272 37.804 38.336 38.868 39.400
27/1/13
O2.1 28.100 41.400 532 28.100 28.632 29.164 29.696 30.228 30.760 31.292 31.824 32.356 32.888 33.420 33.952 34.484 35.016 35.548 36.080 36.612 37.144 37.676 38.208 38.740 39.272 39.804 40.336 40.868 41.400
O2.2 28.900 42.600 548 28.900 29.448 29.996 30.544 31.092 31.640 32.188 32.736 33.284 33.832 34.380 34.928 35.476 36.024 36.572 37.120 37.668 38.216 38.764 39.312 39.860 40.408 40.956 41.504 42.052 42.600
O2.3 29.700 43.800 564 29.700 30.264 30.828 31.392 31.956 32.520 33.084 33.648 34.212 34.776 35.340 35.904 36.468 37.032 37.596 38.160 38.724 39.288 39.852 40.416 40.980 41.544 42.108 42.672 43.236 43.800
O2.4 30.500 45.000 580 30.500 31.080 31.660 32.240 32.820 33.400 33.980 34.560 35.140 35.720 36.300 36.880 37.460 38.040 38.620 39.200 39.780 40.360 40.940 41.520 42.100 42.680 43.260 43.840 44.420 45.000
88 van 95
Schaal Min Max Trap 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
O3.1 34.300 48.300 560 34.300 34.860 35.420 35.980 36.540 37.100 37.660 38.220 38.780 39.340 39.900 40.460 41.020 41.580 42.140 42.700 43.260 43.820 44.380 44.940 45.500 46.060 46.620 47.180 47.740 48.300
BVV-statuut v2-3
O3.2 35.500 49.900 576 35.500 36.076 36.652 37.228 37.804 38.380 38.956 39.532 40.108 40.684 41.260 41.836 42.412 42.988 43.564 44.140 44.716 45.292 45.868 46.444 47.020 47.596 48.172 48.748 49.324 49.900
O3.3 36.700 51.500 592 36.700 37.292 37.884 38.476 39.068 39.660 40.252 40.844 41.436 42.028 42.620 43.212 43.804 44.396 44.988 45.580 46.172 46.764 47.356 47.948 48.540 49.132 49.724 50.316 50.908 51.500
O3.4 37.900 53.100 608 37.900 38.508 39.116 39.724 40.332 40.940 41.548 42.156 42.764 43.372 43.980 44.588 45.196 45.804 46.412 47.020 47.628 48.236 48.844 49.452 50.060 50.668 51.276 51.884 52.492 53.100
O4.1 41.400 55.600 568 41.400 41.968 42.536 43.104 43.672 44.240 44.808 45.376 45.944 46.512 47.080 47.648 48.216 48.784 49.352 49.920 50.488 51.056 51.624 52.192 52.760 53.328 53.896 54.464 55.032 55.600
27/1/13
O4.2 42.600 57.300 588 42.600 43.188 43.776 44.364 44.952 45.540 46.128 46.716 47.304 47.892 48.480 49.068 49.656 50.244 50.832 51.420 52.008 52.596 53.184 53.772 54.360 54.948 55.536 56.124 56.712 57.300
O4.3 43.800 59.000 608 43.800 44.408 45.016 45.624 46.232 46.840 47.448 48.056 48.664 49.272 49.880 50.488 51.096 51.704 52.312 52.920 53.528 54.136 54.744 55.352 55.960 56.568 57.176 57.784 58.392 59.000
O4.4 45.000 60.700 628 45.000 45.628 46.256 46.884 47.512 48.140 48.768 49.396 50.024 50.652 51.280 51.908 52.536 53.164 53.792 54.420 55.048 55.676 56.304 56.932 57.560 58.188 58.816 59.444 60.072 60.700
89 van 95
Schaal Min Max Trap 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
O1.1a 26.250 39.200 518 26.250 26.768 27.286 27.804 28.322 28.840 29.358 29.876 30.394 30.912 31.430 31.948 32.466 32.984 33.502 34.020 34.538 35.056 35.574 36.092 36.610 37.128 37.646 38.164 38.682 39.200
BVV-statuut v2-3
O1.2a 26.950 40.250 532 26.950 27.482 28.014 28.546 29.078 29.610 30.142 30.674 31.206 31.738 32.270 32.802 33.334 33.866 34.398 34.930 35.462 35.994 36.526 37.058 37.590 38.122 38.654 39.186 39.718 40.250
O1.3a 27.650 41.300 546 27.650 28.196 28.742 29.288 29.834 30.380 30.926 31.472 32.018 32.564 33.110 33.656 34.202 34.748 35.294 35.840 36.386 36.932 37.478 38.024 38.570 39.116 39.662 40.208 40.754 41.300
O1.4a 28.350 42.350 560 28.350 28.910 29.470 30.030 30.590 31.150 31.710 32.270 32.830 33.390 33.950 34.510 35.070 35.630 36.190 36.750 37.310 37.870 38.430 38.990 39.550 40.110 40.670 41.230 41.790 42.350
O2.1a 31.200 44.850 546 31.200 31.746 32.292 32.838 33.384 33.930 34.476 35.022 35.568 36.114 36.660 37.206 37.752 38.298 38.844 39.390 39.936 40.482 41.028 41.574 42.120 42.666 43.212 43.758 44.304 44.850
27/1/13
O2.2a 32.200 46.250 562 32.200 32.762 33.324 33.886 34.448 35.010 35.572 36.134 36.696 37.258 37.820 38.382 38.944 39.506 40.068 40.630 41.192 41.754 42.316 42.878 43.440 44.002 44.564 45.126 45.688 46.250
O2.3a 33.200 47.650 578 33.200 33.778 34.356 34.934 35.512 36.090 36.668 37.246 37.824 38.402 38.980 39.558 40.136 40.714 41.292 41.870 42.448 43.026 43.604 44.182 44.760 45.338 45.916 46.494 47.072 47.650
O2.4a 34.200 49.050 594 34.200 34.794 35.388 35.982 36.576 37.170 37.764 38.358 38.952 39.546 40.140 40.734 41.328 41.922 42.516 43.110 43.704 44.298 44.892 45.486 46.080 46.674 47.268 47.862 48.456 49.050
90 van 95
Bijlage III Sportproeven De lichamelijke geschiktheid van de kandidaten wordt beoordeeld op basis van vier onderdelen: 1° Slagen voor een fysieke testbatterij; 2° Slagen voor een laddertest; 3° Slagen voor een uithoudingstest; 4° Houder zijn van een zwembrevet van minstens honderd meter. 1. Fysieke testbatterij De fysieke testbatterij bedoeld in 1° bestaat uit negen testonderdelen. De testonderdelen duren telkens maximum één minuut, waarna één minuut recuperatie. De minuut recuperatie wordt aangevuld met de ongebruikte tijd van de testminuut. Tijdens de uitvoering van de testbatterij draagt de kandidaat een gewichtsvest van vijf kilogram met uniforme gewichtsverdeling. De kandidaat is geslaagd indien hij tenminste acht punten behaalt op de negen testonderdelen samen en niet geëlimineerd werd naar aanleiding van één van de testonderdelen. 1. OPTREKKEN De kandidaat hangt met gestrekte armen en handen in pronatie (duimen wijzen naar binnen) aan de balk. De balk wordt zo ingesteld dat de voeten de grond niet raken. Op het startsignaal trekt de kandidaat zich op tot het voorhoofd de balk raakt en laat zich terugzakken tot de gestrekte uitgangspositie. Tijdens de oefening mag de balk niet gelost worden en mogen de voeten de grond niet raken. De kandidaat voert deze oefening zo vaak mogelijk uit in één minuut. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van het aantal uitvoeringen (X): Uitvoering Punten X<2 -1 2≤X<4 0 4≤X<7 1 7≤X<9 2 9≤X<15 3 15≤X 4
2. KLAUTEREN De kandidaat neemt plaats achter de startlijn die zich op één meter van de honderdtachtig (180) centimeter hoge balk bevindt en loopt naar de balk en klautert erover. Vervolgens loopt de kandidaat naar en rond de kegel die op zevenhonderdvijftig (750) centimeter van de balk staat waarna hij terug naar de balk loopt en over de balk klimt en tot achter de startlijn loopt. De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t): BVV-statuut v2-3
27/1/13
91 van 95
Tijd t>60s 60st>28s 28st>15s 15t>12s t≤12s
Punten 0 1 2 3 4
3. EVENWICHT Via de ladder klimt de kandidaat op de honderdtachtig centimeter hoge en zeven tot tien centimeter cm brede balk waarna hij drie meter over de balk loopt, een draai van 180° maakt en drie meter terugstapt. De handen van de kandidaat zijn volledig vrij tijdens het stappen en draaien, er mag geen steun gezocht worden. De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit. Bij het afvallen van de balk kan de kandidaat een tweede poging ondernemen, indien dit binnen de tijd gebeurt. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t): Tijd t>60s 60st>52s 52st>34s 34t>27s 27t>21s t≤21s
Punten -1 0 1 2 3 4
4. GEHURKT LOPEN De kandidaat hurkt neer en legt met beide armen gekruist voor de borst een afstand van acht meter af (tot achter de lijn) en komt op dezelfde manier terug tot achter de startlijn. Bij de uitvoering van deze oefening mag de hoek in de knie niet groter zijn dan 90° en mogen de handen niet op de grond geplaatst worden. De kandidaat voert deze oefening zo snel mogelijk uit. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t): Tijd t>60s 60st>21s 21st>19s 19t>16s 16t>14s 14t>12s
BVV-statuut v2-3
Punten eliminatie -1 0 1 2 3
27/1/13
92 van 95
t≤12s
4
5. OPDRUKKEN De kandidaat ligt op zijn buik, met de handpalmen neerwaarts onder de schouders waarbij de duimen in volledige abductie zijn, en de tip van de duimen tegen de schouders komen. De voeten van de kandidaat sluiten tegen elkaar aan en het lichaam vormt een plank: enkels – knieën – bekken – bovenlichaam vormen een statisch geheel. Vanuit deze uitgangspositie brengt de kandidaat de armen telkens tot een hoek van 90° waarna hij de armen terug strekt. Dit is eenmaal opdrukken. Enkel een correct uitgevoerde beweging wordt meegeteld, een onvolledige uitvoering telt niet. De kandidaat voert deze oefening zo vaak mogelijk uit in één minuut. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van het aantal uitvoeringen (X): Uitvoering Punten X<23 -1 23≤X<26 0 26≤X<33 1 33≤X<40 2 40≤X<50 3 50≤X 4
6. ZEIL VERSLEPEN De kandidaat neemt positie achter de startlijn. Hij neemt het zeil, dat gevuld is met zandzakjes met een totaal gewicht van tachtig kilogram, vast en sleept dit over een glad oppervlakte over een afstand van vijftien meter (tot achter de aankomstlijn), en keert ermee terug tot achter de startlijn. Het zeil wordt steeds tot volledig achter de lijn getrokken. De kandidaat voert deze oefening zo vaak mogelijk uit in één minuut. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t): Tijd t>60s 60st>33s 33st>31s 31st>27s 27st>23s 23st>20s t≤20s
Punten eliminatie -1 0 1 2 3 4
7. SLANG SLEPEN
BVV-statuut v2-3
27/1/13
93 van 95
De kandidaat neemt een gevulde slang vast bij de straalpijp – aan de andere kant is een koppeling met afsluiter – en sleept deze zo snel mogelijk over een afstand van vijftien meter. De slang heeft een diameter van zeventig millimeter en is twintig meter lang De kandidaat voert deze oefening zo vaak mogelijk uit in één minuut. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t): Tijd t>60s 60st>11s 11st>9s 9st>8s 8st>7s 7st>6s t≤6s
Punten eliminatie -1 0 1 2 3 4
8. SLANG OPHALEN De kandidaat neemt een slang vast en trekt deze zo snel mogelijk naar zich toe. De oefening wordt uitgevoerd met een niet-gevulde slang van vijfenveertig millimeter, met een straalpijp type ‘lance robinet’ en een lengte van twintig meter. De kandidaat voert deze oefening zo vaak mogelijk uit in één minuut. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t): Tijd t>60s 60st>19s 19st>18s 18st>16s 16st>14s 14st>12s t≤12s
Punten eliminatie -1 0 1 2 3 4
9. TRAPPENLOOP De kandidaat loopt zo snel mogelijk de trappen op, hij doet dit trede per trede, met telkens één voet per trede. De handen moeten volledig vrij blijven, de balustrade of trapleuning mogen niet gebruikt worden. De oefening wordt uitgevoerd op treden met een hoogte die mag variëren tussen de vijftien en negentien centimeter, waarbij het aantal treden uitgerekend wordt totdat de kandidaat tweeëntwintig meter en zestig centimeter gestegen is: - 119 treden voor 19 cm - 126 treden voor 18 cm - 133 treden voor 17 cm
BVV-statuut v2-3
27/1/13
94 van 95
- 141 treden voor 16 cm - 151 treden voor 15 cm De kandidaat voert deze oefening zo vaak mogelijk uit in één minuut. Onderstaande tabel geeft het aantal punten weer in functie van de tijd (t): Tijd t>60s 60st>53s 53st>51s 51st>47s 47st>43s 43st>40s t≤40s
Punten eliminatie -1 0 1 2 3 4
2. Laddertest Voor de uitvoering van de laddertest bedoeld in 2° wordt een autoladder van dertig meter uitgezet, zonder steun opgesteld onder een hoek van 70°. De kandidaat wordt op de reglementaire wijze verzekerd. De kandidaat klimt op het startsignaal zonder hulp tot boven. Boven kijkt de kandidaat naar beneden, waarna hij na een non-verbaal signaal van de begeleider luid zijn naam roept. Nadien komt de kandidaat zonder hulp terug naar beneden. De test duurt maximum één minuut. De kandidaat die niet slaagt voor deze test wordt uitgesloten van de lichamelijke geschiktheidproeven. De testen worden voor alle kandidaten op hetzelfde of een gelijksoortig terrein en in vergelijkbare weersomstandigheden georganiseerd. 3. Uithoudingstest De uithoudingstest bedoeld in 3° bestaat uit een looptest. De kandidaat legt een zo groot mogelijke afstand af in twaalf minuten, waarbij minstens volgende afstanden worden afgelegd: Leeftijd Mannen 18-29 2.400 m 30-39 2.300 m 40-49 2.100 m 50-59 2.000 m
Vrouwen 2.200 m 2.000 m 1.900 m 1.700 m
De kandidaat die niet slaagt voor deze test wordt uitgesloten van de lichamelijke geschiktheidproeven. De testen worden voor alle kandidaten op hetzelfde of een gelijksoortig terrein en in vergelijkbare weersomstandigheden georganiseerd.
BVV-statuut v2-3
27/1/13
95 van 95