OPLOSSINGEN EXAMEN HANDELS- EN VENNOOTSCHAPSRECHT 1e Bac. T.E.W. en E.W. 2008-2009 Septemberzittijd Voorafgaand: het examen werd niet zo goed gemaakt, maar na toegift van één punt aan ieder student en afronding naar boven vanaf 0.01, slaagde 48,5 %. De punten variëren tussen 18 (één student), 17 (één student) tot 1/20. Sommige studenten hebben klaarblijkelijk niet gestudeerd en zijn ook niet naar de les geweest. Wie zijn examen wil inkijken, kan me een mailtje zenden, dan scan ik antwoordblad en opgave in en zend die per e-mail. Hou er rekening mee dat u ook op mijn bureau kan komen kijken, maar dat ik afwezig ben van 5 tot 11 september. U zendt me dan best een Email.
Eerste Reeks
Prof. G.L. Ballon
1°. In een kledingszaak staat volgende aankondiging: “Deze week -40 % op de geafficheerde prijs van al onze herenhemden.” Wat is het meest volledige antwoord ? Dit is een aanbod: a. onder opschortende en ontbindende termijn. b. Dit is louter een reclame en geen aanbod. c. onder opschortende termijn. d. onder opschortende voorwaarde en ontbindende termijn. a. Vele studenten kiezen d, maar er is geen voorwaarde, t.t.z. een toekomstige en onzekere gebeurtenis. Het is gewoon een aanbod dat in de tijd is beperkt. Cursus p. 118. Redelijk: 27 %; 48 % kiest d. 2°. Wat is de juiste uitspraak ? Een voorgedrukt kasticket:
a. heeft dezelfde bewijswaarde als een getuigenverklaring b. heeft de bewijswaarde van een ander geschreven stuk dan een akte. c. heeft geen enkele bewijswaarde. d. vormt een vermoeden. b. het is een geschreven stuk dat van de verkoper uitgaat. Cursus p. 74. Het is aan te zien als een schriftelijke buitengerechtelijke bekentenis. A en c zijn nonsens. D. is fout omdat het als een bekentenis moet worden aangezien. Redelijk 34 %. 25 % antwoordt niet. 22 % d. 3°. Wat is de juiste uitspraak ? Het organiseren van een algemene vergadering in een N.V.: a. is een eenzijdige rechtshandeling. b. is een rechtsfeit. c. is een meerzijdige rechtshandeling. d. is een overeenkomst tussen de vennootschap en de op de vergadering aanwezige aandeelhouders. a. het bestuur organiseert de vergadering eenzijdig, namens de vennootschap. Het is geen feit en geen overeenkomst. Cursus p. 55 en 67. Normaal: 37 %. 21 % geen antwoord; 23 % stelt c. 4°. Wat is het juiste antwoord ? Is een overeenkomst omwille van de persoon van de tegenpartij (intuïtu personae): a. een overeenkomst met een ruitenwasser. b. een overeenkomst met een vervoersmaatschappij om uw bagage te bewaren. c. een overeenkomst tussen een adverteerder en een firma die affiches aanplakt. d. een sponsoringovereenkomst. d. de andere vereisen geen specifieke bekwaamheden, die bepalend zijn waarom men met iemand contracteert. Cursus p. 131. Goed. 51 %. 16 % geen antwoord; 27 % a. 5°. Wat is het juiste antwoord ? De relativiteit van een overeenkomst impliceert: a. dat derden geen plichten, maar wel rechten kunnen ontlenen aan een tussen anderen gesloten overeenkomst.
b. dat derden niet bij voorbaat kunnen beletten dat iemand een overeenkomst sluit. c. dat derden het bestaan van de overeenkomst moeten erkennen. d. dat partijen vrij zijn een contract te sluiten met wie ze willen en waarover ze willen. c. het bestaan van de overeenkomst dringt zich aan derden op. Cursus p. 134. Goed. 50 %. 20 % geen antwoord; 22 % a. 6°. Wat is het juiste antwoord ? Het consensualisme impliceert: a. dat een geschrift nodig kan zijn voor het bewijs, maar niet voor het bestaan van de overeenkomst. b. dat derden niet bij voorbaat kunnen beletten dat iemand een overeenkomst sluit. c. dat partijen de overeenkomst te goeder trouw moeten uitvoeren. d. dat partijen vrij zijn een contract te sluiten met wie ze willen en waarover ze willen. a. het contract ontstaat louter door wilsovereenstemming en een akte dient enkel als bewijs. Cursus p. 127. Velen weten niet wat consensualisme is … Redelijk 35 %. 38 % geen antwoord. 7°. Het specialiteitsbeginsel inzake rechtspersonen betekent: a. dat slechts indien de oprichters van de vennootschap één van de door de wet met rechtspersoonlijkheid beklede vennootschapstypes kiezen, deze vennootschap rechtspersoonlijkheid zal hebben. b. dat rechtshandelingen die bestuurders stellen in naam en voor rekening van de vennootschap, ten aanzien van derden geacht worden door de vennootschap zelf te zijn gesteld. c. dat de rechtspersoon slechts die rechtshandelingen geldig kan stellen die beantwoorden aan de wettelijke (en soms ook statutaire) regeling, waaraan die rechtspersoon onderworpen is. d. dat de rechtspersoon ten aanzien van de rden moet (en slechts kan) handelen door middel van zijn organen. c. cursus p. 51, maar er is meermaals aan herinnerd. Redelijk 36 %. 39 % geen antwoord. A. 12 %. 8°. De ontbinding van een wederkerige rechtshandeling:
a. is het bij wet voorziene gevolg wanneer de uit die rechtshandeling voortvloeiende plichten volledig werden uitgevoerd. b. moet door de wet voorzien zijn. c. kan enkel door de rechter worden uitgesproken. d. kan het gevolg zijn van een eenzijdige rechtshandeling (opzegging). d. staat op Toledo in schema en gezien in les. Redelijk: 35 %. 18 % geen antwoord. 26 % a; 15 % c. 9°. Klaartje gaat op reis naar Afrika en koopt een nieuwe Louis Vuittontas 1 voor een prikje van een leurder. Bij haar terugkeer in België wordt de tas door de douane in beslag genomen, op basis van een Belgische strafwet die werd gestemd in uitvoering van de internationale akkoorden over de strijd tegen namaak. a. Klaartje kan terecht volhouden dat ze werd bedrogen. b. Klaartje kan terecht volhouden dat ze werd benadeeld. c. Klaartje kan terecht volhouden dat ze dwaalde over de essentie van de verkochte zaak. d. Klaartje kan niet volhouden dat ze dwaalde omdat de dwaling onverschoonbaar is. d. cursus 58 – 59. Goed: 60 %. 13 % geen antwoord. A. 14 %; c 11 %. 10°. Heidi woont in Brussel en zegt: “Ik ben een Zwitserse en heb dus het recht me op het Zwitserse recht te beroepen.” Wat betekent de term “recht” in deze context? a. de beide vermeldingen verwijzen naar de Zwitserse rechtsorde, het Zwitserse wettensysteem. b. de eerste vermelding verwijst naar het subjectief recht, de tweede naar het objectief recht. c. de eerste vermelding verwijst naar het Zwitserse internationaal privaatrecht, de tweede naar de Zwitserse rechtsorde. d. de eerste vermelding verwijst naar het positief (Zwitserse) recht, de tweede naar het subjectief recht. b. cursus p. 6 – 7. Zeer goed: 81 %. D. 9 %.
1
Het gaat o m een dure tas in bruin leer met herald ische lelies in goudopdruk. Veel dames vinden ze erg exclusief. Ze worden veel nagemaakt, want het gaat om een erg bekend merk.
Reeks II begon hier: dus reeks II = 11 – 30, 1 – 10; 33, 31, 32 Let op: deze gegevens gelden voor de volgende vier vragen! Joost richt samen met zijn echtgenote Christine een BVBA op. Het doel is een studiebureau op te zetten. Het maatschappelijk kapitaal is 20.000 €. Hun storting ziet er uit als volgt: Joost 10.500 €, waarvan 8.000 € in geld en 2.500 € waarde van zijn diploma; Christine 9.500 € waarvan 6.000 € in geld en voor 3.000 € organisatorische vaardigheden. Er zijn 140 aandelen vertegenwoordigd door een inbreng in geld en 50 aandelen die de andere inbrengen vertegenwoordigen. Beiden zijn zaakvoerder en in de statuten is voorzien dat hun mandaat onbezoldigd is. Op de eerste algemene vergadering beslissen ze evenwel om aan ieder een bestuursvergoeding van 25.000 € toe te kennen. Twee jaar na de oprichting heeft de BVBA 50.000 € schulden. Op een mooie morgen is Christine er vandoor en vindt Joost een briefje op haar hoofdkussen met de tekst: “Ik ben jou en de BVBA beu. Ik ga terug naar mijn moeder. Mijn aandelen mag je hebben, de schulden ook.” 11. Van deze inbreng en volstorting kan je stellen: a. Joost en Christine moeten het volledige kapitaal volstorten. b. de inbreng anders dan in geld is ongeldig omdat hij met een inbreng van arbeid moet worden gelijkgesteld. c. de inbreng anders dan in geld is geldig mits de waardeschatting ervan door de oprichters nadien door een bedrijfsrevisor wordt bevestigd. d. met de inbreng anders dan in geld moet de notaris bij oprichting geen rekening houden, aangezien voldoende werd gestort in geld. b. het gaat om onmogelijk in geld te waarderen inbreng. Cursus p. 444. a. druist in tegen de minimale volstortingsplicht. C. kan niet, zie a. d. het maatschappelijk kapitaal zou in deze hypothese niet volledig geplaatst zijn, zie p. 451 – 452. Zwak: 19 %. 50 % denkt niet na en kiest c. 12 % antwoordt niet; a en d 10 %. 12. De toekenning van de bestuurdersbezoldiging: a. vormt voor benadeelde schuldeisers een reden om schadevergoeding van de bestuurders te vorderen, omdat ze een inbreuk vormt op de statuten b. is nietig, aangezien Joost en Christine, als bestuurder, bij deze beslissing een strijdig belang hebben met het belang van de vennootschap. c. kan perfect, aangezien ze door de algemene vergadering wordt beslist.
d. is nietig, omdat een mandaat altijd onbezoldigd is. a. een miskenning van de statuten kan door derden worden ingeroepen tegen de bestuurder persoonlijk. Cursus, p. 503, voorlaatste alinea en op schema gezien in de les (en staat op Toledo). Zwak: 17 %. 47 % antwoordt niet. 16 % b, hoewel duidelijk is gesteld dat de A.V. heeft beslist; 19 % c, hoewel er een inbreuk is op de statuten. 13. Er is zeker een onregelmatigheid aan deze BVBA, want: a. de stortingen van beide vennoten zijn niet gelijk. b. de aandelen hebben geen gelijke waarde. c. de inbreng in natura werd niet gestort. d. het doel is louter burgerlijk. b. is een ijzeren wet in de BVBA, zie art. 238 – 239 W.Venn. Nadrukkelijk gezien in de les. Bij d. vergeet men dat een BVBA met burgerlijk doel perfect mogelijk is. Cursus p. 472. Goed: 64 %. 20 % geen antwoord. 12 % d. 14. Wat is het juiste antwoord: a. aangezien Joost haar echtgenoot is, kan Christine haar aandelen aan hem overdragen zoals ze dit deed. b. Joost moet een bijzondere algemene vergadering bijeenroepen in uitvoering van art. 332 W.Venn. c. de overdracht moet eerst worden ingeschreven in het aandelenregister vooraleer hij t.a.v. Joost geldig is (art. 250 W.Venn.). d. de overdracht van aandelen is een contract; Joost moet de aandelen dus niet aanvaarden. d. rest is nonsens. A betekent een verplicht te aanvaarden schenking van schuld; b zal geen enkel effect hebben, want Joost is nog steeds aandeelhouder voor de helft en Christine zal eventuele maatregelen die hij beslist niet uitvoeren; c is niet de juiste interpretatie van art. 250 W.Venn.: de inschrijving is enkel nodig voor de tegenwerpelijkheid aan derden. Slecht: 12 %. 38 c; 25 % geen antwoord; 14 % a en 11 % b. 15. Kan geldig als merk worden gedeponeerd: a. “Wat elke dame graag krijgt” voor dameslingerie. b. “die Mannschaft”2 voor uit Hong Kong ingevoerde voetballen. 2
Populaire, veel gebruikte naam voor de Duitse nationale voetbalploeg.
c. “Quickplay” voor computerspelletjes. d. “Scandale” voor een erotisch tijdschrift. d. is de enig mogelijke. A is een slogan, geen merk; b is misleidend, c mist onderscheidend vermogen. cursus p. 281 – 282. Goed: 49 %. 41 % c. 16. Kan een geldige uitvinding zijn: a. een nieuwe methode om meer meubelen in een vrachtwagen te stapelen bij een verhuis. b. een nieuwe wijze van registratie en opmeten van percelen grond. c. een nieuwe molecule voor de stabilisatie van H²O² (zuurstofwater). d. de ontcijfering van een sinds lang uitgestorven taal die men tot nu niet verstond. c. de andere zijn niet octrooieerbare aanwijzingen aan de menselijke geest, a: methodes zijn niet octrooieerbaar; b is gelijk te stellen met wiskundige formules en alle drie, dus ook d hebben geen toepassing op het gebied aan de nijverheid. Cursus 269 – 271. Zeer goed: 70 %. 15 % a. 17. Wat is het juiste antwoord? De inbreng van een handelszaak in een vennootschap: a. is slechts mogelijk indien alle elementen van de handelszaak worden ingebracht. b. kan eventueel worden beperkt tot de essentiële elementen van de handelszaak. c. moet niet noodzakelijk voor elk bestanddeel ervan op hetzelfde ogenblik gebeuren. d. is onmogelijk indien de vennootschap geen volkomen rechtspersoonlijkheid heeft. b. zowel bij verkoop als inbreng moeten de essentiële elementen (waaronder cliënteel) worden ingebracht. Cursus p. 250. rest kan, maar moet niet. Slecht: 14 %. 19 % a. 8 % c; 55 % geen antwoord. 18. Wat is het juiste antwoord ? Is een subjectieve daad van koophandel: a. het uitbaten van een zwembad door een pastoor.
b. het zoeken van huwelijkskandidaten door een huwelijksmakelaar. c. de aankoop van kantoormeubelen door een transportonderneming. d. de verkoop van tandprotheses (b.v. een “vals gebit”, een beugel) door een tandarts. c. a en d zijn burgerlijke handelingen. A kan een objectieve daad van koophandel zijn. B. is zeker een objectieve daad van koophandel. Cursus p. 207. Goed: 64 %. 16 % a. 9 % d. Let op: deze gegevens gelden voor de beide volgende vragen! Pieter koopt bij garagehouder Joost een tweedehandsauto voor 11.000 euro en betaalt die met een cheque voor dat bedrag. De auto geraakt evenwel niet aan een keuringsbewijs, omdat hij gebreken vertoont. Pieter is boos en weigert in eerste instantie de auto te betalen. Nadien eist Pieter van de garagehouder dat deze de auto gratis herstelt zodat die door de autokeuring geraakt en deze laatste aanvaardt dit. 19. Wat is het juiste antwoord ? a. Pieter kan van zijn bank eisen dat deze weigert de cheque uit te betalen. b. Pieter kan van de bank van de verkoper eisen dat deze weigert de cheque uit te betalen. c. Pieter kan/mag de uitbetaling van de cheque door de bank niet verhinderen. d. Pieter mag het volledige beschikbare saldo van zijn bankrekening halen en de uitbetaling van de cheque daardoor onmogelijk maken. c. is een toepassing van het abstract karakter van waardepapier. Van d is in de les gezien dat het strafbaar is. Cursus p. 343. Goed: 65 %. 26 % geen antwoord. 20. Wat is het juiste antwoord? a. Niets belet de garagehouder om het bedrag van de cheque onmiddellijk te innen, zelfs al is de auto nog niet hersteld b. Pieter kan van zijn bank eisen om de betaling van de cheque op te schorten totdat de gebreken zijn hersteld. c. Pieter kan van zijn bank eisen om het bedrag van de cheque slechts voor de helft te betalen en de rest wanneer de gebreken zijn hersteld. d. Pieter kan van de bank eisen om de cheque niet uit te betalen, omdat hij zelf de betaling na volledige herstelling in geld zal uitvoeren. a. is een toepassing van de niet-tegenwerpelijkheid van excepties. Cursus p 344 – 345.
Goed: 51 %. 36 % geen antwoord. 11 % b. Reeks III begon hier; dus reeks II = 21 – 30, 1 – 20; 32, 33, 31 21. Cathérine, Christine, Eva en Klaartje redetwisten over de regels van het verzekeringsrecht. Wie van hen heeft het bij het rechte eind ? a. Christine stelt dat de vergoeding die de verzekeraar betaalt wegens voorvallen van het sinister bij een aansprakelijkheidsverzekering niet mag leiden tot een hogere vergoeding dan het bedrag van de geleden schade. b. Klaartje meent dat de vergoeding die de verzekeraar betaalt wegens voorvallen van het sinister bij een verzekering van zaken kan leiden tot een vergoeding die het bedrag van de geleden schade overtreft. c. Eva meent dat bij een levensverzekering de begunstigde niet enkel het overlijden van de verzekerde moet aantonen, maar ook dat hij daardoor schade leed. d. Cathérine meent dat de prestatie die de verzekeraar moet betalen wegens het voorvallen van het sinister bij een schadeverzekering steeds bestaat uit een vergoeding in geld. a. dit is een uiting van het vergoedend principe. b. zondigt daartegen. Cursus p. p. 204. C is onjuist, want bij personenverzekering is er geen schade. D. is onjuist omdat er b.v. in reis(bijstand)verzekering voornamelijk prestaties worden geleverd en geen geld betaald. Vrij goed: 39 %. 24 % geen antwoord. 10 % b. 24 % d. 22. Frederik sluit een overeenkomst met de BVBA Beirekens, een groothandel in sigaretten en sigaren, waarbij deze laatste hem opdraagt in haar naam en voor haar rekening detailhandelaars te bezoeken, hen reclamemateriaal te geven, bestellingen op te nemen en uit te voeren. Wat is het juiste antwoord? a. Frederik wordt vermoed een agent te zijn. b. Frederik wordt vermoed een handelsreiziger te zijn. c. Frederik is een makelaar. d. Frederik is een commissionair. b. cursus p. 320. d. kan niet omdat er optreden in naam is. C is onjuist omdat er een duurzame relatie is. Slecht: 20 %. 62 % a; 9 % c en 7 % d.
23. Casper is een gespe cialiseerde verzekeringstussenpersoon. Hij zoekt een verzekeringsmaatschappij die aan de beste voorwaarden bepaalde, zeer specifieke risico’s wil verzekeren. Wat is het juiste antwoord? a. Casper’s opdrachtgever is de verzekeringsmaatschappij die uiteindelijk het contract sluit. b. Casper’s opdrachtgever is de kandidaat-verzekeringsnemer. c. Casper moet de verzekering in eigen naam sluiten, maar voor rekening van de opdrachtgever. d. Casper moet de verzekering in naam van de opdrachtgever sluiten, maar voor eigen rekening. b. Casper zoekt een maatschappij die wil verzekeren, dus is de tegenpartij, namelijk de toekomstige verzekerde, de opdrachtgever. C en d is nonsens. Goed: 71 %. 12 % geen antwoord. 13 % c. 24. Margot, Marthe, Ulrike, Zoë en Ella zijn vijf jaargenoten die samen afstuderen als master in de rechten. Zij besluiten om advocaat te worden in Oudenaarde en samen te werken in hun praktijk. Wat is het juiste antwoord? a. derden die met één van hen handelen, mogen allen hoofdelijk aansprakelij k stellen voor de uitvoering van de verbintenissen die tussen die derden en één van de dames werden aangegaan. b. derden die met één van hen handelen, mogen hun samenwerking als een VOF aanzien. c. als Ella in naam van alle advocates optreedt, wordt ze geacht een contract te sluiten tussen de tegenpartij en elk van de advocates. d. willen de vijf dames een contract sluiten met een buitenstaander in hun aller naam, dan moeten ze noodzakelijk allen samen optreden. c. Ella treedt op als lasthebber en dan verbindt ze elk van haar opdrachtgevers met de tegenpartij. Er zijn dan evenveel contractuele banden als er opdrachtgevers zijn. Mechanisme gezien bij de vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid. Cursus p. 419 en 407, § 1. a veronderstelt dat het om een handelsvennootschap gaat (advocaten!); b; een VOF veronderstelt dat een akte wordt opgemaakt. D. miskent de mogelijkheid om een lasthebster aan te stellen. Matig: 25 %. 39 % geen antwoord. 14 % a; 12 % b en 10 % d. 25. N.V. Brouwerij Supremus sluit een overeenkomst met cafébaas Etienne, waarbij deze laatste zich ertoe verbindt om gedurende tien jaar uitsluitend bier van N.V. Brouwerij Supremus af te nemen. N.V. Brouwerij Supremus levert
cafémeubelen, een tapinstallatie, wandpanelen met haar merken, biervil tjes, een standaardtarief, zodat het voor iedereen duidelijk is dat Etienne’s café een Supremus-café is. Filemon, zaakvoerder van de BVBA bierhandel Slurp, haalt Etienne ertoe over om ook van BVBA bierhandel Slurp bieren af te nemen, o.m. de met de bieren van N.V. Brouwerij Supremus concurrerende pils First en het patersbier Abbas. Wat is het juiste antwoord? a. aangezien Filemon optreedt, kan het onrechtmatig karakter van zijn optreden door de N.V. Brouwerij Supremus nooit aan BVBA bierhandel Slurp worden toegerekend. b. omwille van de vrijheid van beroep en bedrijf in zijn privaatrechtelijke betekenis, kan Filemons optreden nooit onrechtmatig zijn. c. Filemons optreden vormt een handeling die tegen de eerlijke handelspraktijken, nu hij wist van de exclusieve afnameplicht van Etienne t.a.v. brouwerij Supremus. d. BVBA bierhandel Slurp stelt een handeling die tegen de eerlijke handelspraktijken indruist, nu zij wist van de exclusieve afnameplicht van Etienne t.a.v. brouwerij Supremus. d. de BVBA is aansprakelijk voor wat haar zaakvoerder doet. Het gaat om derde medeplichtigheid aan contractbreuk. A. is dus fout. B. is nonsens en c miskent het optreden als zaakvoerder. Vrij goed 45 %. 21 % geen antwoord. B en c telkens 14 %. 26. De Italiaanse autoconstructeur Amalfi stelt een aantal garagehouders aan als concessiehouders in België. Zij kopen de auto’s bij Amalfi en verkopen ze verder, doen het onderhoud, verkopen accessoires, … De contracten voorzien een duur van één jaar, die telkens met dezelfde periode wordt verlengd. Wat is het juiste antwoord? a. dit contract impliceert dat, indien het aan het einde van elk jaar niet uitdrukkelijk wordt verlengd, het automatisch wordt beëindigd. b. een concessiecontract sluiten voor bepaalde duur is niet toegelaten; het wordt van meetaf aan in een contract voor onbepaalde duur omgezet. c. indien het contract in het derde jaar van zijn gelding niet op de geëigende manier wordt opgezegd, wordt het automatisch omgezet in een contract van onbepaalde duur. d. concessiecontracten sluiten voor een duur van één jaar, die telkens met dezelfde periode wordt verlengd, is verboden als aan de concessiehouder belangrijke verplichtingen worden opgelegd. c. staat in art. 3bis van de wet. Cursus p. 323. a, b en d zijn daarmee in strijd. Goed: 61 %. 18 % geen antwoord. 12 % a.
Let op: deze opgave geldt voor de beide volgende vragen! De N.V. Brouwerij Supremus wordt opgericht op 16 januari 2007 en wordt op 21 maart 2009 failliet verklaard. De rechtbank stelt de datum van staken van betalen vast op 1 november 2008. 27. Wat is het juiste antwoord? a. de faillietverklaring veronderstelt dat het kapitaal van de N.V. Brouwerij Supremus negatief is. b. de faillietverklaring is onmogelijk indien de N.V. Brouwerij Supremus enkel een schuld t.a.v. de BTW-administratie heeft. c. de faillietverklaring veronderstelt dat de N.V. Brouwerij Supremus niet in staat is haar schuldeisers te betalen wanneer de schuld opeisbaar wordt. d. de faillietverklaring is slechts mogelijk indien de schulden van de N.V. Brouwerij Supremus een commercieel karakter hebben. c. het staken van betalen bij faillissement is een zaak van liquiditeit, niet van solvabiliteit. A. is dus fout; b en d zijn irrelevant om de staking van betalen te beoordelen. Cursus p. 546. Goed: 67 %. 12 % geen antwoord. 12 % d. 28. Wat is het juiste antwoord? a. alle rechtshandelingen die de bestuurders van de N.V. Brouwerij Supremus hebben gesteld, kunnen op vraag van de curator worden nietig verklaard, vermits de N.V. Brouwerij Supremus nog geen drie jaar bestaat (art. 456, 4° W.Venn.). b. schenkingen die de bestuurders van de N.V. Brouwerij Supremus tussen 1 november 2008 en de datum van faillietverklaring hebben gesteld, kunnen aan de failliete boedel niet tegenwerpelijk worden verklaard. c. rechtshandelingen die de bestuurders van de N.V. Brouwerij Supremus tussen 1 november 2008 en de datum van faillietverklaring hebben gesteld, kunnen aan de failliete boedel niet tegenwerpelijk worden verklaard, als ze vallen onder art. 16 Faill.W. d. alle rechtshandelingen die de bestuurders van de N.V. Brouwerij Supremus tussen 1 november 2008 en de datum van faillietverklaring hebben gesteld, kunnen nietig worden verklaard. b. deze handeling valt onder art. 17 Faill.W. a. veronderstelt grove bestuursfouten; c. is onjuist omdat art. 16 Faill.W. de buitenbezitstelling viseert en die gebeurt met het faillissement, dus vanaf 21 maart 2009. d. is strijdig met art. 17 Faill.W. (geen nietigheid, niet alle rechtshandelingen). Vrij goed: 48 %. 19 % c; 19 % geen antwoord 12 % d.
29. De BVBA bierhandel Slurp heeft een maatschappelijk kapitaal van 27.000 €, dat bij haar oprichting volledig in geld werd volgestort. Er zijn drie vennoten met elk een derde van de deelbewijzen. Op 21 maart 2009 blijkt uit de boeken een verlies van 15.000 €. Wat moet zaakvoerder Filemon doe n? a. een bijzondere algemene vergadering bijeenroepen met op de agenda de ontbinding van de vennootschap, eventueel een voorstel tot het nemen van maatregelen om aan de situatie te verhelpen. b. een buitengewone algemene vergadering bijeenroepen met op de agenda een kapitaalverhoging met 15.000 €. c. een aangetekende brief schrijven aan elke vennoot en hem/haar vragen om 5.000 € bij te storten. d. een bijzondere algemene vergadering bijeenroepen met op de agenda een kapitaalvermindering. a. dit is de alarmbelprocedure. Cursus p. 528 (art. 332 en 333 en 633 en 634 W.Venn.). b. zou kunnen, maar is dan een eenmalige maatregel en werkt het verlies niet weg. C. is een bevoegdheid van de A.V. d. moet gevolgd worden door een kapitaalverhoging. Vrij goed: 43 %. 23 % geen antwoord. 18 % b; 12 % d. 30. De NV Pieu, de NV Forax, de BVBA Construct, de BVBA Road en de NV Studiosus richten een tijdelijke vennootschap op, met het doel een tunnel te bouwen. Wat is het juiste antwoord ? a. ieder van deze vennootschappen moet een inbreng in geld of goederen doen. b. iedere vennoot zal een aantal aandelen ontvangen in verhouding tot zijn inbreng. c. een tijdelijke vennootschap waarvan enkel rechtspersonen deel uitmaken, is onmogelijk: er moet minstens één natuurlijk persoon vennoot zijn. d. ieder vennoot ontvangt één aandeel dat zijn mate van betrokkenheid bij de gemeenschappelijke onderneming weergeeft. d. dit is het wezen van rechtspersoonlijkheid. A. is ingebracht. c. is nergens voor per vennoot is, zie d. cursus p.
het aandeel in een vennootschap zonder fout omdat ook prestaties kunnen worden vereist; b. is fout omdat er slechts één aandeel 422 – 423.
Zwak: 26 %. 20 % geen antwoord. 16 % a; 36 % b. 31. Dries opent een nieuwe voedingszaak en sluit aan bij de voedingsketen Beauprix. Hij moet het uithangbord van Beauprix gebruiken, neemt alle producten af bij Beauprix en krijgt een opleiding bij het opstarten van zijn zaak. Wat is – gelet op deze gegevens - het juiste antwoord ?
a. Dries is een werknemer van Beauprix, die in haar naam een handelszaak uitbaat. b. Dries is een huurder van de handelszaak die aan Beauprix toebehoort. c. Dries is een franchisee van Beauprix. d. Dries is een concessiehouder van Beauprix. c. deze plichten zijn kenmerkend voor een franchising. D. is fout omdat concessie normaliter niet op een voedingszaak slaat en men daarbij het eigen uithangbord gebruikt. Voor a en b is er geen enkele aanwijzing. Zeer goed: 85 %. 32. De VZW De Pagadderkens heeft als doel “de uitgave en verkoop van een tijdschrift over de opvoeding van kinderen.” Wat is het juiste antwoord ? a. nu deze doelstelling commercieel is, kan de VZW failliet worden verklaard, als aan alle verdere vereisten daartoe is voldaan. b. nu deze doelstelling commercieel is, kan de ontbinding van de VZW worden gevorderd. c. nu deze doelstelling commercieel is, mag de VZW een gedeelte van de winsten die ze haalt uit de verkoop van haar tijdschrift uitkeren aan haar leden. d. als de VZW ook een bijkomstige doelstelling heeft die niet-commercieel is, is ze veilig voor welke kritiek ook die op haar doel zou worden geuit. b. dit is de wettelijke regeling, gezien in les. Zwak: 19 %. A. 41 %; d. 27 %. C; 13 %: die waren niet in de les! 33°. Wat is het juiste antwoord ? a. in België is de rechtspraak geen bron van positief recht. b. in België is een beschikking van de Commissie van de Europese Unie een bron van positief recht. c. in België is de rechtsleer een bron van positief recht. d. in België is een gewoonte geen bron van positief recht. a. wij kennen geen precedenten. Cursus p. 22 en 6. b. is een individuele maatregel. Net als a. is c. een inspiratiebron voor de wetgever en de rechter. D. is fout. Redelijk: 38 % b. 29 %. C 22 %.